Weenapoint Ontwerpbestemmingsplan
Opgesteld door:
datum:
31 mei 2011
dS+V Ruimtelijke Ordening, Team Bestemmingsplannen Galvanistraat 15
Vastgesteld d.d.:
........
Onherroepelijk d.d.:
........
Postbus 6699 3002 AR, Rotterdam
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk1
5 Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Ligging en begrenzing
5
1.3
Besluit M.E.R.
5
Beleid
7
2.1
Rijksbeleid
7
2.2
Provinciaal en regionaal beleid
10
2.3
Gemeentelijk beleid
12
Beschrijving van het plangebied
19
3.1
Huidig gebruik
19
3.2
Archeologie
19
3.3
Monumenten en Cultuurhistorie
20
Planbeschrijving
23
4.1
Inleiding
23
4.2
Stedenbouwkundige opzet
23
4.3
Programma
25
4.4
Relatie met het Oude Westen
25
4.5
Inpassing monumenten
26
4.6
Juridische planbeschrijving
27
Water
30
5.1
Beleidskader
30
5.2
Samenwerking met de waterbeheerder
31
5.3
Huidige watersysteem
31
5.4
Wateropgave
34
Milieu
35
6.1
Beleid
35
6.2
Milieueffectrapportage
35
6.3
Milieuzonering
36
6.4
Geluid
37
6.5
Luchtkwaliteit
42
6.6
Bodem
43
6.7
Externe veiligheid
44
6.8
Flora en Fauna
46
Hoofdstuk2
Hoofdstuk3
Hoofdstuk4
Hoofdstuk5
Hoofdstuk6
2
6.9
Duurzaamheid en energie
48
Hoofdstuk7
Sociale veiligheid en leefbaarheid
51
Hoofdstuk8
Handhaving
52
Hoofdstuk9
Financiële uitvoerbaarheid
53
Hoofdstuk10
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
54
10.1
Provincie Zuid-Holland
54
10.2
Vrom-Inspectie
55
10.3
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
56
10.4
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
57
10.5
BOOR
58
10.6
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
58
Bijlagen
59
Bijlage 1
Hogere waarden
Regels
60 61
Hoofdstuk1
INLEIDENDEREGELS
62
Artikel 1
Begrippen
62
Artikel 2
wijze van meten
67
Hoofdstuk2
BESTEMMINGSREGELS
68
Artikel 3
Centrum - 1
68
Artikel 4
Centrum - 2
69
Artikel 5
Centrum - 3
71
Artikel 6
Gemengd
73
Artikel 7
Verkeer - Erf
74
Artikel 8
Verkeer - Verblijfsgebied
75
Artikel 9
Waarde - Archeologie
76
Hoofdstuk3
ALGEMENEREGELS
78
Artikel 10
wro-zone - wijzigingsgebied
78
Artikel 11
Antidubbeltelbepaling
79
Artikel 12
Algemene bouwregels
80
Artikel 13
Algemene afwijkingsregels
81
Artikel 14
Geluidsgevoelige functies
82
Hoofdstuk4
OVERGANGS-EN SLOTREGELS
83
Artikel 15
Overgangsrecht
83
Artikel 16
Slotregel
84
3
4
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
Het complex van kantoorgebouwen dat wordt aangeduid als Weena Point ligt direct tegenover het Rotterdam Centraal Station, dat momenteel ingrijpend wordt vernieuwd. Met de komst van dit nieuwe station en de hogesnelheidslijn krijgt het gebied een enorme impuls en is het de wens van de gemeente Rotterdam om de directe omgeving hiervan, het Rotterdam Central District, te transformeren naar een modern dichtbebouwd, levendig en internationaal georiënteerd woon- en werkmilieu. Het initiatief van de Maarsen Groep om de locatie Weenapoint te herontwikkelen is een van de stappen om te komen tot de ontwikkeling van het Rotterdam Central District (hierna te noemen: “RCD”), zoals beschreven in het gebiedsconcept Weena Gloca City, het Stedenbouwkundig Plan Centraal District Rotterdam 2007, welke uitgangspunten zijn vastgelegd in de Structuurvisie Rotterdam Centraal District (hierna te noemen “de Structuurvisie”). De herontwikkeling van Weenapoint past evenwel niet in het huidige bestemmingsplan "Het Oude Westen". De gemeente heeft, mede vanwege de omvang van de geplande ontwikkeling, gekozen om specifiek voor het gebied Weenapoint een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat het nieuwe bestemmingsplan voor Weenapoint binnen de begrenzing van de Structuurvisie valt. Voor het plan is een randvoorwaardendocument met oplegnotitie opgesteld met nadere uitgangspunten. De inhoud van beide documenten is vertaald naar bouwvoorschriften in dit bestemmingsplan. De Wro die op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten om in het kader van behoorlijk bestuur verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. Door de bepalingen in deze wet kan de gemeente geen leges meer heffen bij afgifte van vergunningen, indien op 1 juli 2013 het bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar. Doelstelling van het bestemmingsplan is om eind 2011 een vastgesteld bestemmingsplan voor het gebied Weenapoint te hebben, waarin de kaders voor de gewenste ruimtelijke situatie en de mogelijke ontwikkelingen wettelijk zijn verankerd.
1.2
Ligging en begrenzing
Het plangebied Weenapoint ligt in de wijk Oude Westen. Het huidige bestemmingsplan Het Oude Westen heeft plannummer 410, is vastgesteld 6-1-1977, (gedeeltelijk) goedgekeurd op 28-2-1978 en onherroepelijk bij kroonbesluit 7-8-1982. Het plangebied is gelegen tussen het Weena, het Kruisplein en de Diergaardesingel in de wijk Het Oude Westen, in het centrum van Rotterdam. In de huidige situatie is sprake van enkele kantoorgebouwen, een bovengrondse parkeergarage en in zuidpunt aan Kruisplein/Diergaardesingel de Mecanoo-gebouwen (met 5000 m2 wonen en 500 m2 voorzieningen).
1.3
Besluit M.E.R.
In het plangebied is in de huidige situatie sprake van 42.000 m² kantoren en voorzieningen en 5.000 m² woningen. De woongebouwen aan het Kruisplein/Diergaardesingel blijven ongewijzigd en worden derhalve in dit bestemmingsplan conserverend bestemd. De bebouwing in de eindsituatie is in totaal maximaal 110.000 m2 plus 5.000 m2 van de huidige woningen en bestaat uit een combinatie van kantoren (maximaal 80.000 m2), woningen (250 plus de bestaande) en voorzieningen (maximaal 33.000 m2). Het bestemmingsplan maakt tevens de realisatie van maximaal 850 parkeerplaatsen mogelijk.
5
Met de toevoeging van maximaal 68.000 m2 bvo blijft de ontwikkeling ruim onder de drempel die in de m.e.r.-regelgeving is opgenomen voor een stadsproject (toename met 200.000 m² bvo of meer). De herontwikkeling van Weenapoint is echter ook een stap om te komen tot de ontwikkeling van het RCD. Als de gehele ontwikkeling van het RCD in beschouwing wordt genomen, dan is sprake van een stadsproject: het omvat een toename met meer dan 200.000 m² bvo. Voor een project met een dergelijke omvang moet, volgens het vigerende Besluit milieueffectrappotage (versie 2010) behorende bij de Wet milieubeheer onderdeel D 11.2, worden beoordeeld of sprake is van een plicht tot milieueffectrapportage (m.e.r.-beoordelingsplicht). Er is aanleiding om voor het bestemmingsplan Weenapoint een m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Met het oog op de omvang van de ontwikkeling van het RCD èn de ambitie van de gemeente om binnen het RCD de plots in samenhang te ontwikkelen, heeft de gemeente gekozen om de stap van het beoordelen over te slaan en het nieuwe bestemmingsplan Weenapoint direct de procedure van besluitmilieueffectrapportage (besluit m.e.r.) te laten doorlopen. Tevens zal het nieuwe bestemmingsplan Weenapoint de ruimte bieden aan recreatieve voorzieningen zoals een theater. Het is denkbaar dat die voorziening meer dan 250.000 bezoekers per jaar aantrekt. Voor een project met een dergelijke omvang moet, volgens het Besluit milieueffectrappotage (versie 2010) behorende bij de Wet milieubeheer onderdeel D 10.1, worden beoordeeld of sprake is van een plicht tot milieueffectrapportage (m.e.r.-beoordelingsplicht). Door de hierboven beschreven procedure-keuze van de gemeente wordt direct ook aan deze plicht voldaan.
6
Hoofdstuk 2 2.1
Beleid
Rijksbeleid
Algemeen Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen. De rijksoverheid heeft naar aanleiding van de Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte. 2.1.1
Nota Ruimte
Vastgesteld door de Eerste Kamer en Tweede Kamer op respectievelijk 17 januari 2006 en 17 mei 2005 De Nota Ruimte omvat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de komende decennia. Hiermee is het ruimtelijke beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter) nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden, "de basiskwaliteit" en voor welke ruimtelijke structuren het Rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale "Ruimtelijke Hoofdstructuur". In de Nota Ruimte geeft het Rijk aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn, het kan daarbij gaan om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. Bij de Ruimtelijke hoofdstructuur, waar het Rijk een hogere ambitie heeft, gaat op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijn- gebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen. Krachtige voorbeelden waarin de hogere ambitie van het Rijk voor Rotterdam (deeluitmakend van de Ruimtelijke hoofdstructuur) tot uitdrukking komt zijn bijvoorbeeld de rijksinzet voor de Rotterdamse haven en het Rotterdam Centraal. 2.1.2
Nota Mobiliteit
Vastgesteld door de Eerste Kamer en Tweede Kamer op respectievelijk 14 februari 2006 en 20 december 2005 De Nota Mobiliteit is een nationaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het huidige Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). De
7
hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar zijn in de Nota Mobiliteit vastgelegd. De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Het kabinet wil daarom de groei van mobiliteit, binnen de wettelijke kaders van onder meer veiligheid en leefomgeving, geen beperkingen opleggen en de bereikbaarheid verbeteren. De betrouwbaarheid, snelheid en veiligheid van een reis moeten toenemen. Deze kwaliteitssprong moet in ieder geval binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van veiligheid en kwaliteit leefomgeving plaatsvinden. 2.1.3
Nota Belvedere
Vastgesteld in 1999 Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid. Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005-2008 geeft een vervolg aan de Architectuurnota Ontwerpen aan Nederland en actualiseert het Belvederebeleid, dat doorloopt tot en met 2009. Er is in deze nota niet ingezet op nieuwe ambities en beleidsdoelen, maar doorgepakt op basis van de successen en lessen uit de afgelopen jaren. Het accent in de acties ligt op de uitvoering van beleid en de aansluiting bij concrete ruimtelijke opgaven. Het belangrijkste doel van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van gebouwen, dorpen, steden en landschappen. De nota Cultuur van Ontwerpen is voor wat betreft het architectuurbeleid de opvolger van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005-2008. Aan het Belvederebeleid als zodanig wordt in de nota kort aandacht besteed. Nadere concretisering ten aanzien van de toekomst van het Belvederebeleid zal plaatsvinden mede op basis van een evaluatie die momenteel wordt uitgevoerd. 2.1.4
Randstad Urgent
Vastgesteld op 25 juni 2007 Het programma Randstad Urgent bouwt voort op het beleid dat het vorige kabinet in de grote nota's heeft vastgelegd. In de Nota Ruimte is een nieuwe aanpak geïntroduceerd voor het ruimtelijke beleid in bepaalde gebieden. In de Randstad heeft die aanpak vorm gekregen in de programma's Noordvleugel, Zuidvleugel en Groene Hart. Het programma Randstad Urgent versterkt de aanpak van de drie ruimtelijke programma's in de Randstad door deze op te schalen tot één programma op het niveau van de Randstad. Uit een analyse van de ontwikkelingen volgen drie hoofdopgaven voor de lange termijn. De drie hoofdopgaven staan centraal in de visie Randstad 2040 en het programma Randstad Urgent. De aanpak die in deze kabinetsperiode wordt gevolgd, sluit op die manier aan bij het wensbeeld voor de lange termijn. Klimaatbestendige delta (veiligheid) De basisrandvoorwaarde voor de toekomstige ontwikkeling van de Randstad is een klimaatbestendige delta. Dat betekent adequate bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten bovendien klimaatbestendig worden vormgegeven. Bereikbaarheid en economische dynamiek Op termijn zijn op internationaal, Randstedelijk en metname stadsregionaal niveau structurele verbeteringen nodig om de groei in mobiliteit van zowel personen als goederen op te kunnen vangen. Ruimtelijke voorwaarden voor een gezonde economie bestaan onder meer uit het ontwikkelen van
8
aantrekkelijke woon- en werkmilieus (voor kenniswerkers, maatschappelijke organisaties), internationale toplocaties en het versterken van het logistieke netwerk (clustervorming rond zeehavens, Schiphol en greenports). Kwaliteit van leven door een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat Centrale elementen daarin zijn voldoende woningen, diversiteit van woningen, een aantrekkelijke en veilige leefomgeving, bereikbare werklocaties, toegankelijke groene gebieden nabij de steden, schone lucht en schoon water. Het kabinet geeft in aansluiting op de hoofdopgaven zeven onderwerpen aan die een beeld geven van de langetermijnagenda en de daarbij spelende dilemma's. Deze zeven onderwerpen en de daarover te maken keuzen, markeren het speelveld voor de lange termijn en sluiten aan op de langetermijnopgaven. In de startnotitie is verwoord welke dilemma's er zijn, en ook aan welke aanpak het kabinet denkt om daarmee om te gaan. Het gaat om: 1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta; 2. Ruimtelijke investeringsstrategie; 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking; 4. Verstedelijkingsstrategie; 5. Bereikbaarheid in relatie met ruimtelijke ontwikkeling; 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur; 7. Toekomst van Schiphol. 2.1.5
Randstad 2040
Vastgesteld in de Ministerraad van 5 september 2008 Met de start van het Programma Randstad Urgent in 2007 heeft het kabinet de toekomst van de Randstad al op de agenda gezet. Met deze integrale langetermijnvisie op de Randstad kijkt het kabinet vooruit naar 2040 en presenteert het een vervolgaanpak om lange en korte termijn met elkaar te verbinden. Deze integrale langetermijnvisie is een structuurvisie in het licht van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), inclusief de daarbij horende realisatieparagraaf, en is gericht op de periode tot 2040. Het is een rijksvisie die in samenwerking met de regio is opgesteld. Met deze visie geeft het kabinet in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad. De focus in deze visie ligt op de opgaven met een rijksrol. Het kabinet wil daarmee zichzelf binden en gelijktijdig ook anderen verleiden en committeren om aan de visie uitvoering te geven. De kabinetskeuzen in deze structuurvisie zijn een aanvulling op de Nota Ruimte. Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de lange termijn: 1. Leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta, 2. Kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood, 3. Wat internationaal sterk is, sterker maken, 4. Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
9
2.1.6
Crisis en herstelwet
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in werking getreden. De Chw maakt het mogelijk projecten op het gebied van duurzaamheid, bereikbaarheid en (woning)bouw sneller tot uitvoering te laten komen, ter stimulering van de werkgelegenheid. Bij Algemene Maatregel van Bestuur van 13 juli 2010 is het Rotterdam Central District aangewezen als lokaal project van nationale betekenis, zoals bedoeld in artikel 2.18 van de Chw. Naast bepalingen uit de Chw over aanpassing van de rechtsgang en bepalingen aangaande een besluit waarvoor een milieueffectrapport nodig is, zijn voor lokale projecten van nationale betekenis specifieke bepalingen opgenomen. In artikel 2.19 van de Chw staat vermeld dat een structuurvisie moet worden opgesteld. Ook worden voorwaarden aan de procedure voor een structuurvisie gesteld. De projectcommissie bestaat uit de betrokken overheidsinstanties. Weenapoint maakt onderdeel uit van het Rotterdam Central District. Voor de besluitvorming met betrekking tot de ontwikkelingen in het gebied Weenapoint wordt dan ook de gemeentelijke coördinatieregeling toegepast. Dit betekent dat de gecoördineerde besluiten gezamenlijk met achterliggende onderzoeken in concept ter inzage worden gelegd. Gelet op de grootte van de ontwikkeling in het gebied, zal de gemeente voor dit bestemmingsplangebied de coördinatieregeling per tranche in het bouwproces toepassen. Het betreft de tranches “ontwerpen en bestemmen”, “bouwrijp maken”, “bouwen en oprichten” en “gebruik en beheer”. Het bestemmingsplan Weenapoint valt in de tranche ontwerpen en bestemmen. Het bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan staat voor belanghebbenden rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gelet op de Chw moet de Raad van State vervolgens binnen 6 maanden uitspraak doen.
2.2
Provinciaal en regionaal beleid
Algemeen Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is. 2.2.1
Provinciale structuurvisie"Visie op Zuid-Holland"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010 In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars. Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon-, werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek, creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met
10
ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen. Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel "Ontwikkelen met schaarse ruimte". Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie. De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd. Het vigerende regionale kantorenbeleid is vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020), als streekplan vastgesteld op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten van Zuid Holland en als regionaal structuurplan op 9 november 2005 door de regioraad van de stadsregio Rotterdam. In het verlengde hiervan is het Uitvoeringsprogramma RR2020 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Rotterdam op 22 november 2005, door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 13 december 2005 en door de Regioraad van de stadsregio Rotterdam op 21 december 2005. Het Uitvoeringsprogramma RR2020 gaat uit van een indicatief programma kantoren in de periode 2011 2020 voor Rotterdam Centrum van 400.000 m2 bvo kantoren, waarvan 100.000 m2 bvo op 'Rivierlocaties' als Kop van Zuid, Boompjes en Parkstad. 2.2.2
Provinciale verordening "Ruimte"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010 De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau. 2.2.3
Nota Provinciaal belang
ten behoeve van de provinciale structuurvisie Vastgesteld op 30 september 2008 door Gedeputeerde Staten en vastgesteld op 12 november 2008 door Provinciale Staten. De Wet ruimtelijke ordening stelt dat de provincie zelf bepaalt wat van provinciaal belang is, en dat de structuurvisie zelfbindend is. De gehele Provinciale Structuurvisie geeft het provinciaal belang weer. Het provinciaal belang is daarmee een politieke keuze van Provinciale Staten. Het provinciaal belang is daarmee geen statisch pakket van doelstellingen. Het verandert mee met maatschappelijke en politieke wisselingen. Dit stelt eisen aan de grondslagen en de formulering van het provinciaal belang. De wettelijke en bestuurlijke context met het bestaande ruimtelijk beleid geven samen met de trends en ontwikkelingen richting aan het provinciaal belang. Voor dit moment is gekozen het ruimtelijk beleid, en daarmee het provinciaal belang te ordenen volgens vijf integrale hoofdopgaven: 1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel Het is van provinciaal belang dat Zuid-Holland zich ontwikkelt tot een essentieel onderdeel van de Randstad als internationaal concurrerende topregio en in relatie tot andere internationale steden en regio's. Inzet is om een breed en onderscheidend profiel te bieden.
11
2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie Het is van provinciaal belang dat Zuid-Holland zich richt op duurzaamheid en klimaatbestendigheid om hiermee de toekomstwaarde van de provincie te versterken. Werken aan duurzaamheid houdt in dat de basis milieukwaliteit een uitgangspunt is bij ruimtelijke ordening. 3. Samenhangend stedelijk netwerk Het is van provinciaal belang dat het stedelijk netwerk in Zuid-Holland zich ontwikkelt tot een gedifferentieerd, compleet en samenhangend geheel. Differentiatie betekent dat steden in Zuid-Holland een eigen onderscheidend profiel ontwikkelen en hun (historische) identiteit versterken. 4. Stad en land verbonden Het is van provinciaal belang dat stad en land beter met elkaar in verband worden gebracht om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van zowel stad als landelijk gebied te vergroten. 5. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap Het is van provinciaal belang dat de groene, niet verstedelijkte ruimte vitaal, divers en aantrekkelijk is.
2.3
Gemeentelijk beleid
Algemeen Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies in ontwikkeling: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden, door een initiatiefnemer. 2.3.1
Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). Het Rotterdam Central District is aangewezen als één van de VIP-gebieden waar gebiedsontwikkeling plaats zal vinden.
12
2.3.2
Structuurvisie Rotterdam Central District
Op 17 maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie RCD vastgesteld. Het is het ruimtelijk-planologisch kader waarin de hoofdlijn van de gewenste gebiedsontwikkeling van het RCD is vastgelegd. De structuurvisie voldoet aan de eisen die de Crisis en herstelwet stelt aan een structuurvisie voor een lokaal project met nationale betekenis als het RCD. De structuurvisie geeft de langetermijnkaders aan voor het gebied en heeft daarom een lange geldigheidsduur en een algemene strekking. Het RCD is een unieke ontwikkeling in het hart van de stad. Naast de nog aanwezige ontwikkelruimte wordt het RCD gekenmerkt door een uitstekende bereikbaarheid door het ov-knooppunt Rotterdam Centraal. Het RCD heeft door de aanwezigheid van het ov-knooppunt Rotterdam Centraal met de HSL, Randstadrail, trein, bus en metro en de ligging in de binnenstad de kans om een internationaal aansprekend vestigingsmilieu te realiseren. Hierdoor wordt een centrumgebied intensief benut. Het is een uitgelezen kans om bestaande kantoorgebruikers in Rotterdam te behouden en van buiten Rotterdam aan te trekken. Hier ontstaat een modern zaken- en (maritieme) dienstverleningscentrum, dat inspeelt op trends als het Nieuwe Werken. De gemeente speelt hiermee optimaal in op de komst van de HSL en Randstadrail en benut deze kans om de economie van de stad structureel te versterken. De structuurvisie vormt het kader voor toekomstige bestemmingsplannen in het gebied. Het bestemmingsplan Weenapoint past binnen dit kader. 2.3.3
Woonvisie Wonen in Rotterdam
Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren. 2.3.4
Binnenstad als City Lounge, binnenstadplan 2008-2020
Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad De binnenstad is booming. De verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de zich verder verdichtende binnenstad. De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen: 1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen. 2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren. 3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger. 4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen. 5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau. 6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij
13
(her)ontwikkeling. 7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingripender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg boompjes. 8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder. 9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken. 10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling p het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge. De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse Quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid. Het Verkeersplan Binnenstad 'City Lounge bereikt' is in december 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Verkeersplan Binnenstad omvat tevens het plangebied Rotterdam Central District, voorgestelde maatregelen van het plan hebben dan ook betrekking op het Rotterdam Central District. De komende jaren doet de gemeente grote investeringen in de binnenstad. Door de verwachte groei van het aantal bewoners en bezoekers in de binnenstad zal als gevolg hiervan ook het autoverkeer flink toenemen. In het Verkeersplan Binnenstad zijn diverse maatregelen opgenomen om een betere balans tussen autoverkeer, fietsers, voetgangers en openbaar vervoer te creëren. 2.3.5
Verkeersplan Binnenstad: Citylounge Bereikt
Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers: 1. 2. 3. 4.
een bereikbare binnenstad voor alle verkeerssoorten; een aantrekkelijk verblijfsklimaat; een klantgerichte parkeerstrategie gericht op verschillende doelgroepen; impuls duurzaam vervoer.
Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaar vervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie. Het Verkeersplan Binnenstad omvat tevens het plangebied Rotterdam Central District, voorgestelde maatregelen van het plan hebben dan ook betrekking op het Rotterdam Central District. De komende jaren doet de gemeente grote investeringen in de binnenstad. Door de verwachte groei van het aantal bewoners en bezoekers in de binnenstad zal als gevolg hiervan ook het autoverkeer flink toenemen. In het Verkeersplan Binnenstad zijn diverse maatregelen opgenomen om een betere balans tussen autoverkeer, fietsers, voetgangers en openbaar vervoer te creëren.
14
2.3.6
Visie Werklocaties 2030
Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom). Het kerngebied is gelegen in de overlap van twee zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden. De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging. De gemeente Rotterdam heeft geconstateerd dat de prognoses van enkele jaren geleden achterhaald zijn door de recente economische ontwikkelingen. In dat kader heeft het college van B&W in 2009 de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld, met als uitgangspunt een evenwichtige verhouding tussen marktvraag en locatieaanbod. Vanaf 2010 wordt de ontwikkeling van vraag en aanbod per sector en locatie bijgehouden in de 'Navigator Rotterdamse werklocaties'. Het kantorenbeleid wordt daarmee twee keer per jaar geactualiseerd en afgestemd op de recente marktontwikkelingen. In samenwerking met de Stadsregio Rotterdam is ondertussen met betrokken regiogemeenten overleg gaande om te komen tot een regionale aanpak van de kantorenontwikkeling. Dit is verwerkt in een Economisch Uitvoeringsprogramma Stadsregio Rotterdam 2011-2014. Hiermee wordt het regionale kantorenprogramma binnen het kader van de provinciale Verordening Ruimte afgestemd op de actuele marktontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling van "Weenapoint" past binnen het uitgangspunt van het provinciale beleid dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. De Stadsregio streeft ernaar de actualisatie van het regionaal kantorenprogramma nog in de eerste helft van 2011 bestuurlijk vast te laten stellen. Daarin zal deze toename van maximaal 40.000 m2 in ieder geval binnen het vernieuwde regionale kantorenprogramma zijn opgenomen. 2.3.7
Hoogbouwvisie 2010
Vastgesteld door Burgemeester en Wethouders (januari 2010) De vastgestelde Hoogbouwvisie 2010 vormt een herijking van het oude hoogbouwbeleid en geldt voor alle nieuwe hoogbouwinitiatieven. De herziening bestaat uit een viertal onderdelen die de kern vormen van dit beleid: de hoogbouwzone en maximum hoogte, de 'continue stad', het klimaat en volume- en "slankheidsregels". Daarnaast zijn er voor gebouwen die tot de hoogbouwzone worden gerekend aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen, beëindiging, parkeren, duurzaamheid en vergunningen. In Rotterdam kan een lijn worden getrokken die vanaf het Hofplein via de Coolsingel eindigt op het
15
Wilhelminaplein. Dit is de ruggengraat van de Rotterdamse hoogbouw, waar de diverse deelgebieden op aansluiten, de zogenaamde hoogbouw-as. Aan deze as grenzen de locaties waar een concentratie van hoogbouw aanwezig is: het Centraal District Rotterdam, Het Wijnhaveneiland en de Kop van Zuid. Vanuit hier loopt de hoogbouw in de binnenstad af naar 70 meter richting de grenzen van de hoogbouwzone. De grens, die in hoofdlijnen de afbakening is voor het hoogbouwbeleid, is de brandgrens. Enkele gebieden binnen deze grens hebben specifieke karaktereigenschappen waardoor een verdere verdichting door hoogbouw onwenselijk is. Ook zijn er gebieden buiten deze grens die juist wel voor hoogbouw in aanmerking komen. Voor de hoogbouw in de binnenstad wordt een theoretisch maximale hoogte van 200 meter gesteld. De maximale hoogte is een dynamische begrenzing en groeit mee met de stad. Hoogbouw moet onderdeel uitmaken van de zogenoemde 'stedelijke laag'. Deze stedelijke laag is het deel van een gebouw dat door voorbijganger het meest ervaren wordt: de begane grond en de eerste paar etages. Door de onderbouw ruimer te maken kunnen aantrekkelijke en onaantrekkelijke functies in de plint beter verdeeld worden. Functies die bijdragen aan levendigheid moeten de overhand hebben (woningen, winkels, horeca). De gemeente heeft gebieden en plekken aangewezen die representatief zijn voor de binnenstad of zich kenmerken door een hoge mate van gebruik. Op deze locaties gelden specifieke regels t.a.v. het klimaat (schaduw en wind). De hoogbouwvisie stelt specifieke volume en slankheidseisen. De onderbouw van een toren moet de hele bouwkavel omvatten. De hoogte van de onderbouw hangt af van de zogenoemde Rotterdamse laag. In de hoogbouwvisie is voor zogenaamde XXL plots (plots met grondoppervlak groter dan 3.200 m2) bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de footprints van de hoogbouw niet groter mag zijn dan 50% van de footprint van de onderbouw. Bovendien mogen de individuele footprints van de torens boven de 70 meter niet groter zijn dan 1.600 m² bvo. Het plot Weenapoint wordt als een XXL plot aangemerkt. Aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen en terrassen, parkeren en mobiliteit, duurzaamheid en vergunningenbeleid dragen verder bij aan kwalitatieve hoogbouw in de stad. 2.3.8
Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020
Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn: We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa; Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen; We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden; De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra; De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes; We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden; We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn; De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid. Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020.
16
Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen. 2.3.9
Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad Op basis van de in de beleidsnota opgenomen wensen en aangeduide oplossingsrichtingen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten en de verschillende gebieden die binnen de stad zijn te onderscheiden is dit beleid geformuleerd. 2.3.10 Horecanota Rotterdam 2007-2011 Vastgesteld op 15 maart 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad In de Horecanota is beleid opgenomen over de vestiging van nieuwe horecabedrijven, openingstijden, terrassen, partycentra en het vergunningverleningtraject. Met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de horeca hanteert de gemeente drie uitgangspunten: 1) minder regels en strakker toezicht, 2) de markt bepaalt en de gemeente schept de condities, 3) concentratie en versterking van de horeca in de binnenstad. Om de gemeentelijke visie vorm te geven, worden in deze Horecanota vier concrete doelstellingen geformuleerd: 1) stimuleren van de groei van de horecasector, 2) verlichten van de lasten van de ondernemers, 3) beschermen van het woon- en leefklimaat en handhaven van de openbare orde en 4) creëren van een gevarieerd horeca-aanbod van goede kwaliteit. In de "Horecanota Rotterdam 2007-2011" worden uitspraken gedaan over de gewenste ontwikkeling van horeca in het centrum van Rotterdam, waaronder ook "Weenapoint" valt. In de Horecanota wordt gesteld dat de versterking en uitbreiding van de centrumfuncties, waaronder ook het wonen in de stad, belangrijke doelstellingen zijn voor de toekomst. Het verder concentreren en versterken van de horeca in de binnenstad levert een belangrijke bijdrage aan de attractiviteit van de binnenstad en aan de bekendheid van de stad als geheel. Een uitgebreid en divers horeca-aanbod versterkt de functie van het stadscentrum als publiekstrekker en is aantrekkelijk voor huidige en toekomstige bewoners. In het bestemmingsplan wordt een integrale ruimtelijke afweging gemaakt van alle mogelijke en gewenste functies in een bepaald gebied. Bij die afweging wordt ook naar de Horecanota gekeken om de gewenste ontwikkeling af te wegen. Het horecabeleid reguleert potentieel conflicterende functies zoals uitgaan, wonen en bedrijvigheid. Vooral 's avonds en 's nachts kunnen bewoners overlast ondervinden van horecagelegenheden en vertrekkende bezoekers. Het gemeentelijk beleid heeft als doel het creëren van een goede balans tussen wonen en uitgaan, het beschermen van het woon- en leefklimaat en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Zo zal in gebieden waar horeca geconsolideerd is of ontwikkeld mag worden, consequent toezicht gehouden worden en zullen de regels strikt gehandhaafd worden. 2.3.11 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer: het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ); het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt; het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening; het verbreden van het draagvlak voor de archeologie; het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'. De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten
17
komen te liggen. In bestemmingsplannen, alsmede ten behoeve van aanlegvergunningen en bouwvergunningen, moeten gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en daarmee rekening houden bij de ruimtelijke ordeningsprocessen. 2.3.12 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008'en de Monumentenverordening Rotterdam 2003 Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 januari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad. In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden en hierop voort te bouwen. Erfgoed wordt ingezet als ontwikkelingskracht van de stad. Om dit te bewerkstellingen heeft Rotterdam als aanvulling op het instrumentarium van de monumentenzorg onder andere het instrument Cultuurhistorische Verkenning naar gebieden.
18
Hoofdstuk 3 3.1
Beschrijving van het plangebied
Huidig gebruik
Het plangebied Weenapoint is circa 2,5 hectare groot en in de huidige situatie is sprake van 42.000 m² kantoren en voorzieningen en 5.000 m² woningen en een bovengrondse parkeergarage. Het gebied ligt nabij de nieuwe entreehal van Station Rotterdam CS, tegenover het Groothandelsgebouw en ligt aan de rand van de wijk het Oude Westen Het voormalig Bouwcentrum met expositieruimte is na renovatie in 1991 hoofdzakelijk in gebruik als kantoorruimte voor Nauta Dutilh, Vestia, Woonbron Maasoevers en Regardz Vergadercentrum. In overleg met zittende huurders wordt door de eigenaar gewerkt aan een ontwikkelingsplan. De woongebouwen aan het Kruisplein/Diergaardesingel blijven ongewijzigd en worden derhalve in dit bestemmingsplan bestemd als in de huidige situatie. In de plint van de woongebouwen zijn verschillende ruimten voor dienstverlening, detailhandel en voorzieningen aanwezig.
3.2
Archeologie
3.2.1
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. 3.2.2
Bewoningsgeschiedenis en archeologische verwachting
Het plangebied maakte vroeger deel uit van een omvangrijk veengebied ten noorden van de Nieuwe Maas, waar in het zuidelijk deel rond het begin van de jaartelling en in de eeuwen daarna klei is afgezet. De vroegste bewoningssporen in de lagen onder het veen dateren uit het laat Mesolithicum (8000-5500 voor Christus) en het Neolithicum (5300-2000 voor Christus). Aardewerk en vuurstenen werktuigen uit deze tijd werden onder meer aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel tussen 1988 en 1992. Dit onderzoek heeft veel informatie opgeleverd over de landschapsontwikkeling, bewoningsgeschiedenis en stadsvorming van Rotterdam. Laat Mesolithische bewoningssporen zijn recentelijk ook aangetroffen onder het Centraal Station. Op een diepte van circa 7,50 meter beneden NAP en dieper zijn bewoningslagen aangeboord op een in de ondergrond aanwezige donk. Een donk is een rivierduin dat aan het einde van de laatste ijstijd werd gevormd (zo'n 10.000 jaar geleden). Deze rivierduinen werden in latere tijden, toen door de zeespiegelrijzing een groot deel van westelijk Nederland vernatte, als hogere en drogere woonplaatsen
19
benut. Bij de donk onder het Centraal Station lag een watervoerende geul, waarin tot circa 14 meter onder NAP archeologische vondsten zijn aangetroffen. In de omgeving van het plangebied liggen meerdere van dergelijke donken. Bewoning uit de Bronstijd (2000-800 voor Christus) is uit de directe omgeving niet bekend. Sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) en de Romeinse tijd komen in de omgeving van het plangebied wel voor. Sporen van vroeg-middeleeuwse bewoning (450-1000 na Christus) zijn te verwachten op oeverafzettingen direct langs de Nieuwe Maas. Vondsten uit de 9e en 10e eeuw zijn aangetroffen langs de benedenloop van de Rotte en kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 in historische bronnen genoemde nederzetting Rotta / Rotte. Deze handelsplaats ging in de 12e eeuw verloren door overstromingen. De overstromingen werden mede veroorzaakt door het feit dat de 10e / 11e-eeuwse ontginningen, vanwege de ontwatering van het veen, resulteerden in een maaivelddaling, waardoor het land vatbaarder werd voor overstromingen. Vooral aan het einde van de 12e eeuw en in de 13e eeuw werd in dit deel van Rotterdam daarom van noord naar zuid een reeks dijken aangelegd. Juist ten noorden van het plangebied lag de Beukelsdijk en pal ten zuiden ervan liep de Kruiskade. Op en langs de dijken concentreerde zich de bebouwing van de late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, zoals boerderijen of andere bouwwerken (bijvoorbeeld Kasteel Weena). 3.2.3
Aanbevelingen
Gelet op de archeologische potentie geldt voor het hele plangebied een bouwregeling en omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m². Gelet op de geplande verstoring (vijf parkeerlagen tot 17,5 meter diep) acht het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) een archeologisch (voor)onderzoek op deze locatie noodzakelijk.
3.3
Monumenten en Cultuurhistorie
3.3.1
Algemeen
De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2003. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: Beschermde stadsgezichten (BS) Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap in overleg met de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu, dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wro). Wederopbouwaandachtsgebieden Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
20
Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Deze leeftijdsgrens is niet van toepassing bij gemeentelijke monumenten. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument. Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG) In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel karakteristiek voor de stad of een wijk zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Ook heeft Rotterdam monumentale karakteristieke gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status. 3.3.2
Plangebied
Monument Koepelgebouw Bouwcentrum Er bevindt zich één rijksmonument en één gemeentelijk monument binnen het bestemmingsplangebied. Het voormalig Bouwcentrum aan het Kruisplein 1-33 is een rijksmonument. Dit voormalige tentoonstellingsgebouw voor bouwmaterialen en technieken is ontworpen door J.W.C. Boks in een typische wederopbouwstijl en is gebouwd in de periode 1946-1948. Het heeft een ronde vorm van drie bouwlagen met lagere uitbouwen. Het gebouw is gemaakt van een combinatie van beton en baksteen. Het midden van het dak van het ronde deel is verhoogd met een lichtkoepel die zorgt voor daglicht in de vide in het midden van het gebouw; daarom wordt het gebouw ook wel 'koepelgebouw' genoemd. Het heeft een alzijdige oriëntatie. Het gebouw is vanwege de betekenis vanwege de nationale en internationale bekendheid als expositiepaviljoen voor de wederopbouw van Nederland en Rotterdam in het bijzonder van cultuurhistorische waarde. Ook heeft het gebouw een architectonische waarde door de typologie van het koepelgebouw. Oorspronkelijk stond het Bouwcentrum vrij in de ruimte tussen de Diergaardesingel en het Weena met de uitbouwen gedraaid ten opzichte van deze straten; later is het bouwdeel aan het Weena toegevoegd (het gemeentelijk monument binnen dit bestemmingsplangebied). In de loop der tijd is het koepelgebouw steeds verder ingeklemd geraakt tussen de gebouwen aan het Weena en het Kruisplein. Van belang is de karakteristieken van het gebouw in stand te houden. Dat wil zeggen dat het een vrijstaand gebouw blijft met voldoende ruimte rondom, de ligging van een entree aan het voorplein van de Diergaardesingel intact blijft, en er voldoende daglicht van boven in het koepelgebouw toe kan treden. Monument Uitbreiding van het Koepelgebouw Het voormalig Bouwcentrum aan het Weena 760 is een gemeentelijk monument. Het is net als het Bouwcentrum aan het Kruisplein ontworpen door J.W.C. Boks in de stijl van de naoorlogse zakelijkheid; het is gebouwd tussen 1953-1956. Om het rechthoekige tentoonstellingsgebouw te koppelen aan het ronde gebouw, werd één van de uitbouwen van het ronde gebouw uitgebreid. Het gebouw staat parallel aan het Weena en heeft ook drie bouwlagen. Het midden van het gebouw is lager en heeft ook een lichtkap die zorgt voor daglichttoetreding. Hoewel de gevels later zijn gewijzigd, is de oorspronkelijke en kenmerkende horizontale opbouw gehandhaafd. Van bijzondere monumentale waarde is het baksteenreliëf van Henry Moore in de noordgevel. Het is het hoogtepunt van Moore's zoektocht naar de integratie van beeldende kunst en architectuur en het is Moore's enige werk in Nederland waarbij kunst is geïntegreerd in een gebouw. Het kunstwerk is daarom sterk verbonden met het gebouw en ook met de locatie aan het Weena, enerzijds in relatie tot de wederopbouwmonumenten Bouwcentrum en Groothandelsgebouw (aan de overzijde van het Weena), anderzijds vanwege de lichtcondities die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontwerp. In het strijklicht van de avondzon zijn de geometrische en organische vormen in de sculptuur het beste
21
zichtbaar. Van belang zijn behoud van de sculptuur van Henry Moore in de gevel aan het Weena; behoud van zichtbaarheid voor het publiek en instandhouding van de lichtcondities. Beschermd stadsgezicht Het bestemmingsplangebied grenst aan het toekomstig rijksbeschermd stadsgezicht 'Waterproject'. Het rijksbeschermd stadsgezicht Waterproject (1859-1866) bestaat uit een serie singels (Bergsingel, Noordsingel, Crooswijksesingel, Boezemsingel, Spoorsingel, Provenierssingel en Westersingel) die aan weerszijde bebouwd zijn met representatieve, grotendeels negentiende eeuwse, bebouwing. Het Waterproject combineert een waterstaatkundige opgave met een stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische invulling. Hierin ligt de belangrijkste cultuurhistorische waarde. Oorspronkelijk liep de Westersingel over in de Diergaardesingel, die weer aansloot op de noorderlijke singelstructuur. Bovendien is de gedachte achter het Waterproject, dat de singels een doorgaande wandeling langs water en groen mogelijk maakt. Het Kruisplein ligt binnen de begrenzing van het beschermd stadsgezicht vanwege het belang van de beëindiging van de singelstructuur op deze hoogte en de zichtas vanaf de singel naar het station en andersom. Gelet op bovenstaande is de mogelijkheid van verplaatsing van de rooilijn aan het Kruisplein gemaximaliseerd op 6,9 meter. Deze maatvoering sluit aan op de rooilijn van de Westersingel, waardoor niet enkel het zicht behouden blijft, maar nadrukkelijk aansluiting wordt gezocht bij dit toekomstig beschermd stadsgezicht.
22
Hoofdstuk 4 4.1
Planbeschrijving
Inleiding
Bij het Weenapoint komen drie gebieden samen; het Oude Westen met zijn fijnmazige stratenpatroon, het RCD met de grootstedelijke blokkenstructuur en de binnenstad met het kernwinkelapparaat. De nieuwe ontwikkeling van Weenapoint zal door de bijzondere ligging een belangrijke bijdrage leveren om de entree van de stad, komend vanuit het Rotterdam Centraal Station vorm te geven. Een belangrijk onderdeel hiervan wordt gevormd door te realiseren nieuwe voetgangersverbindingen naar het plein rond het koepelgebouw, zowel vanaf de nieuwe esplanade op het Kruisplein als vanaf het Weena. Deze verbindingen zullen een verbeterde relatie tussen het RCD en het Oude Westen bewerkstelligen, daar waar de huidige bebouwing rondom een barrière opwerpt langs Weena en Kruisplein.
4.2
Stedenbouwkundige opzet
Ook in de nieuwe situatie is het van belang dat het Weena en het Kruisplein met formele wanden worden begeleid. Dit gebeurt door de zogenaamde onderbouw, waarvan de hoogte aansluit op de bebouwing uit de omgeving en die L-vormig is. De rooilijn aan het Kruispein mag hiertoe met maximaal 6.90 meter in de richting van het Kruisplein worden verschoven. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de rooilijn voor de Westersingel. Voor de rooilijn aan de zijde van het Stationsplein geldt een bandbreedte die ligt tussen 14,40 en 21,60 meter, gemeten vanaf de rooilijn van de het gebouwdeel aan het Weena. Deze maatvoering is gerelateerd aan de afmetingen van de kolomstructuur van de bestaande hoogbouwschijf. Aan de zijde van de Diergaardesingel begrenst deze onderbouw een pleinvormige, maar vooral als semi-publiektoegangkelijk park ingerichte ruimte waar het oorspronkelijke koepelgebouw los in staat. De formele wanden, die het Weena en het Kruisplein begeleiden, moeten een duidelijke entree hebben naar dit nieuwe semi-publiektoegankelijke binnenterrein. Hierdoor ontstaat er een fijnmazig netwerk van routes en is er uitwisseling met het Oude Westen mogelijk. De maximale hoogte van de onderbouw is afhankelijk van de ligging binnen de locatie. De minimaal te realiseren hoogte is 20 meter en de maximale hoogte is 35 meter aan het deel dat is gelegen aan het Weena. Voor het deel dat ligt aan het Kruisplein geldt een maximale hoogte van 25 meter aan de zijde van het Kruispein en 20 meter aan de zijde van het nieuwe Diergaardeplein. Op de onderbouw mogen minimaal 3 en maximaal 4 hoogteaccenten in de vorm van losse torens worden geplaatst. De maximale toegestane hoogte van deze hoogteaccenten is afhankelijk van de plek binnen de locatie: maximaal 100 meter op de onderbouw aan het Kruisplein, maximaal 135 meter op het oostelijk deel van de onderbouw aan het Weena en maximaal 80 meter op het westelijk deel van deze zelfde onderbouw. De toegestane maximale hoogte is gerekend vanaf het maaiveld. Om een zekere slankheid van de torens te garanderen is de maximale footprint van de torens gesteld op maximaal 1.600 m2 en het gezamenlijk oppervlak van de nieuwe torens dient kleiner te zijn dan 4.000 m2, hetgeen overeenkomt met circa 40% van de onderbouw. Voorts dienen ze aan de zijde van het Weena minimaal 8 meter en aan de zijde van het Kruisplein minimaal 15 meter uit elkaar en uit de bestaande hoogbouw te staan. De bepaling van de maximale gezamenlijke footprint van de torens geschiedt op basis van de gehele locatie, ongeacht de wijze waarop het project mogelijk zal worden gefaseerd. Hierdoor vallen alle delen van het project in de categorie XXL van de recent vastgestelde hoogbouwvisie. In de hoogbouwvisie wordt voor XXL-plots bepaald, dat de gezamenlijke oppervlakte van de footprints van de hoogbouw niet groter mag zijn dan 50% van de footprint van de onderbouw. De maximale 4.000 m2 van de nieuwe hoogteaccenten plus 700 m2 van de bestaande hoogbouw beslaan minder dan 50% voor de totale onderbouw van Weenapoint, zodat hieraan wordt voldaan. Het programma is gevarieerd en wordt in paragraaf 4.3 Programma precies omschreven. Om de levendigheid in de avonduren te bevorderen is het voor de stedenbouwkundige opzet van belang dat het
23
woonprogramma rondom het nieuwe semi-publiektoegankelijke binnenterrein en aan het Kruisplein wordt geconcentreerd. Vanwege de zichtbaarheid vanaf het Weena en vanaf het Stationsplein dient het kantoorprogramma op de hoek van het Kruisplein en langs het Weena te worden geconcentreerd. Voorts is het van belang dat er publieksfuncties worden gerealiseerd in de plinten aan het Weena, het Stationsplein en langs het Kruisplein. Ten slotte is het van belang dat de aansluiting van de fietsverbinding vanuit de Provenierstunnel op het Kruisplein een meer prominente noord-zuid verbinding krijgt. 4.2.1
Plaats en positie baksteenreliëf Henry Moore
De rechthoekige uitbreiding van het Koepelgebouw (1956) langs het Weena heeft de status van gemeentelijk monument. In de gevel van het gebouw aan het Weena is een kunstwerk van Henry Moore opgenomen. In de welstandsparagraaf RCD, welke op 30 september 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld, is een aantal voorwaarden opgenomen, waaraan voorstellen voor behoud en verplaatsing van het kunstwerk getoetst worden. Daarbij is het uitgangspunt dat de sculptuur in stand blijft en de condities voor het kunstwerk minimaal gelijk blijven. De voorwaarden zijn: de sculptuur dient onderdeel uit te maken van een gevel; de sculptuur dient op een passende locatie binnen het Weenapoint complex behouden te blijven; de zichtbaarheid voor het publiek en de lichtcondities van de sculptuur dienen minimaal in de openbare ruimte behouden te blijven en bij voorkeur te verbeteren. Herinrichting van het Weena geeft de mogelijkheid om de bereikbaarheid en zichtbaarheid van het sculptuur te verbeteren zonder afbreuk te doen aan bovengenoemde voorwaarden. Een kleine wijziging van de rooilijn aan het Weena resulteert in een noodzakelijke verbreding van het trottoir tot een breedte van minimaal 4,50 meter langs de gevel van de nieuwe ontwikkeling. 4.2.2
Windhinder
Volgens de norm is een windtunnelonderzoek noodzakelijk bij gebouwen hoger dan 30 meter. Dit onderzoek is gedaan in het kader van het BesluitMER. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een verbetering van het windklimaat op de hoek van het Kruisplein en het Weena, alsmede op het binnenterrein. Het windklimaat verslechtert aan de west- en oostzijde van het nieuwe gebouwdeel aan het Weena: op de hoek van het Weena en de Diergaardesingel en in de doorgang tussen de huidige hoogbouwschijf en het nieuwe gebouwdeel aan het Weena. Op deze plekken is sprake van een slecht windklimaat in de verschillende configuraties met wisselende hoogtes. Uit het onderzoek is verder gebleken dat verschil in hoogte niet leidt tot een verbetering of verslechtering van het windklimaat op de betreffende locaties. Veel hangt af van het definitieve ontwerp van het de gebouwen. De ambities om tot minimaal een matig windklimaat te komen zijn met gangbare maatregelen haalbaar. Het windklimaat ter plaatse van de doorgang tussen de huidige hoogbouwschijf en het nieuwe gebouwdeel aan het Weena kan worden verbeterd door de realisatie van een afgesloten, overkapte doorgang. Het bestemmingsplan maakt maatregelen, zoals luifels, mogelijk om de windhinder te kunnen beperken. Bij het indienen van een bouwaanvraag zal inzicht gegeven moeten worden in het windklimaat. 4.2.3
Bezonning
In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving op het gebied van bezonning, Rotterdam heeft haar gemeentelijk beleid vastgelegd in de Hoogbouwvisie. Op 17 maart 2011 heeft de gemeenteraad de herziening Hoogbouwvisie Rotterdam 2010 vastgesteld (verder te noemen "de Hoogbouwvisie"). In de Hoogbouwvisie zijn criteria vastgelegd om wind en schaduwhinder bij hoogbouw (gebouwen hoger dan 70 meter) tegen te gaan. In het kader van het BesluitMER is onderzoek gedaan naar de effecten van de geprojecteerde ontwikkeling op de bezonning. Hiervoor zijn aannames gedaan voor de toekomstige bebouwing.
24
Uit onderzoek blijkt dat de afname van bezonning blijft binnen de randvoorwaarden die worden gesteld in de Hoogbouwvisie. Hierin wordt de maximale toename van schaduw berekend door de toename te relateren aan de hoogteaccenten exclusief de "Rotterdamse laag" (de minimale onderbouw van 20 tot 35 meter). Er zijn geen gevolgen voor de bestaande woningen . Het uiteindelijke bebouwingsvoorstel dient op dezelfde wijze te worden getoetst aan de uitgangspunten voor bezonning zoals die in de Hoogbouwvisie zijn vastgelegd.
4.3
Programma
Bovengronds Voor de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een maximaal bruto vloeropppervlakte van 110.000 m2, exclusief parkeren, waaronder circa 250 woningen. Uitgangspunt hierbij is dat het bestaande koepelgebouw en de bestaande hoogbouw behouden blijven en worden geïntegreerd in de nieuwe situatie. Het huidige bruto vloeroppervlak bedraagt 42.104 m2. Het aandeel (commerciële, maatschappelijke en culturele) voorzieningen is maximaal 33.000 m2, maar moet aanvullend zijn op het kernwinkelapparaat. Daarom is de hoeveelheid maximaal 2.000 m2 detailhandel. Daarmee wordt voorkomen dat concurrentie ontstaat met het kernwinkelgebied. Ondergronds De beschikbare ruimte ondergronds zal worden benut voor parkeren. Goede parkeervoorzieningen zijn voorwaarde voor een succesvolle herontwikkeling van het Weenapoint. In totaal mogen in het plangebied maximaal 850 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uitgangspunt is dat parkeren ondergronds moet worden gerealiseerd, met een ondergrondse ontsluiting via de Kruispleingarage. Maximaal 250 parkeerplaatsen onder het gebouwdeel aan het Weena mogen bovengronds worden ontsloten via de Diergaardesingel. De in- en uitrit dient aan de Diergaardesingel ter hoogte van de ruimte tussen Koepelgebouw en het gebouwdeel aan het Weena te worden gepositioneerd. De overige parkeerplaatsen dienen ondergronds vanuit de Kruispleingarage te worden ontsloten. In het bestemmingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, indien nodig, van de eis tot ondergrondse realisatie van de parkeervoorziening af te wijken. Afwijken kan mits dit aantoonbaar leidt tot een stedenbouwkundige verbetering van de situatie, dan wel dat de realisatie van het volledige bouwplan, naar de mening van burgemeester en wethouders, aantoonbaar financieel onhaalbaar blijkt te zijn, waarbij zowel het gebouwdeel aan het Weena als het gebouwdeel aan het Kruisplein worden herontwikkeld. Hierbij mag niet worden afgeweken van de eis om de parkeervoorziening ondergronds vanaf de Kruispleingarage te ontsluiten.
4.4
Relatie met het Oude Westen
De meest noordoostelijke punt van het Oude Westen neemt een bijzondere plek in. De plek onderscheidt zich met een eigen ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke structuur en haar ligging aan het centraal station. Het Oude Westen Het Oude Westen is een uitbreidingswijk die niet volgens een integraal stedenbouwkundig ontwerp tot stand is gekomen. In de loop der jaren is het gebied beetje bij beetje opgevuld. Desalniettemin is een aantal sterke ruimtelijke kenmerken te benoemen in de ruimtelijke structuur van de wijk. Het Oude Westen heeft een consistent bebouwingsbeeld bestaande uit compacte laagbouw die is gesitueerd aan smalle, lange straten en korte dwarsstraten. Deze consistentie ontleent de wijk aan de middeleeuwse polderstructuur en de pragmatische instelling van de negentiende-eeuwse bouwondernemers. De uniforme bouwhoogte versmelt de wijk tot een samenhangend geheel. De lange smalle straten met vergezichten en de compacte laagbouw te midden van een omgeving gekenmerkt door hoogbouw, maakt het Oude Westen een wijk vol onverwachte contrasten! Bijzondere ruimte in de wijk
25
In tegenstelling tot de rest van de wijk laat de locatie van het Weenapoint zich niet direct aan de hand van de landschappelijke onderlaag verklaren. Het is een bijzondere stedenbouwkundige ruimte die haar oorsprong vindt in het vloeiende verloop van de in 1862 gegraven Diergaardesingel. Het verloop van de singel is in de huidige situatie nog herkenbaar, maar door het dempen van de waterloop en de uitdunning van het groen, beperkt het singelkarakter zich tot de aangrenzende bebouwing. Een restant van het groen van de singel is getransformeerd tot kinderspeelplaats. Op de Weenapointlocatie lag de diergaarde van Rotterdam. Na de Tweede Wereldoorlog onderging de locatie een grote transformatie in jaren van de Wederopbouw. De diergaarde maakte plaats voor onder andere het bouwcentrum, als icoon van de Rotterdamse wederopbouwarchitectuur. Deze cityvorming heeft de rest van het Oude Westen ongemoeid gelaten, waardoor het Weenapoint in de huidige situatie een rand is die afwijkt van de achtergelegen wijk. De locatie maakte een enorme schaalsprong, geënt op de schaal van het aanliggende Stationskwartier. Hoewel het idee van de singel als zodanig niet meer te herkennen is, houdt de paviljoenopzet van het Bouwcentrum aan de zijde van de Diergaardesingel de voormalige groene open ruimte nog enigszins intact. Inpassing Weenapoint in het Oude Westen Daar waar in het Oude Westen wordt ingezet op de kracht van het 'klein kosmopolitische' karakter, zet de beoogde planontwikkeling van het Weenapoint juist de schaalvergroting door die in het Central District beoogd wordt. Enerzijds past dit goed in de bijzondere positie die de locatie nu al inneemt in het Oude Westen. Anderzijds moet de nieuwe invulling van Weenapoint wel zorgen voor een goede verbinding tussen het Central District en het Oude Westen. Met inachtneming van de volgende aspecten in de planontwikkeling wordt aansluiting gevonden met het karakter en maat en schaal van Het Oude Westen: het bestemmingsplan gaat uit van het op termijn verdwijnen van het parkeergebouw en van herinrichting van het semi-publiektoegankelijke binnenterrein. Bovendien worden woningen toegevoegd aan het gebied. De samenloop van deze factoren zorgt voor een betere aansluiting bij en uitwisseling met het Oude Westen; een informele route vanaf het Centraal Station naar het Oude Westen via Weenapoint over een nieuw "Diergaardeplein" schakelt de twee gebieden letterlijk aan elkaar; de nieuwe plint aan de westzijde wordt meer transparant en aantrekkelijk ingevuld met entreefuncties voor de bovengelegen functies. Het Bouwcentrum houdt de entree aan het binnengebied en houdt daarmee formeel een achterkant aan de DIergaardesingel. Het binnengebied wordt meer zichtbaar en toegankelijk. Ook de plinten aan de zijde van het Weena en het Kruisplein krijgen een meer open karakter en een publieksaantrekkelijke invulling, waarmee belangrijke looproutes tussen centraal station en het Oude Westen aantrekkelijker worden; de hoogbouw in de planontwikkeling wordt gepositioneerd aan het Weena en het Kruisplein. Aan de zijde van de Diergaardesingel ontstaat een open (onbebouwd) binnenterrein. Een groene inrichting van dit terrein doet recht aan de onderliggende landschappelijke laag en verankert de locatie in het karakter van Het Oude Westen. Dit doet tevens recht aan de oorspronkelijke opzet van het Bouwcentrum als object in een open ruimte. Tezamen met de speeltuin en het Wijkpark vormt het Weenapoint een informele groene gordel door de wijk. Naast verankering van de planontwikkeling in de wijk levert dit groen een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de woonomgeving van de toekomstige Weenapoint-bewoners; de ondergrondse parkeeroplossing en de ondergrondse ontsluiting van de parkeerplaatsen via de Kruispleingarage heeft eveneens een positief effect op het verblijfsklimaat in de directe omgeving;
4.5
Inpassing monumenten
In het plangebied bevinden zich een Rijksmonument en een gemeentelijk monument. Het Rijksmonument is het ronde Koepelgebouw van het voormalige Bouwcentrum op het binnenterrein van de locatie Weenapoint. De rechthoekige uitbreiding aan het Weena is, voornamelijk vanwege het geveldeel met de sculptuur van Henry Moore, aangewezen als een gemeentelijk monument. Het bestemmingsplan maakt vervanging van dit gemeentelijk monument mogelijk.
26
Het Koepelgebouw dient zorgvuldig binnen de nieuwe situatie te worden ingepast. In het nieuwe ontwerp dient rekening te worden gehouden met de alzijdige oriëntatie van het gebouw. In de door de raad vastgestelde welstandparagraaf is vervanging door herontwikkeling van het gemeentelijk monument enkel toegestaan als het sculptuur op dezelfde plek in het gebouw behouden blijft met behoud of verbetering van de lichtcondities. Een definitief besluit hierover wordt genomen bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. Over de wijze van inpassing van het reliëf van Henry Moore is behalve met de Commissie Welstand en Monumenten ook overleg gevoerd met de Internationale Beelden Commissie.
4.6
Juridische planbeschrijving
4.6.1
Werken aan huis
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. 4.6.2
Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen. De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan. Hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist. 4.6.3
Belwinkels
De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (van kracht geworden op 22 december 2006) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening. In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. Het opnemen van de regeling in de 'leefmilieuverordening belhuizen' in dit bestemmingsplan is noodzakelijk, omdat een leefmilieuverordening slechts voorrang heeft op een bestemmingsplan dat in werking is getreden voorafgaand aan de inwerkingtreding van een leefmilieuverordening.
27
4.6.4
Seksinrichtingen
Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen. Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen. Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd. 4.6.5
Horeca in Weenapoint
In de "Horecanota Rotterdam 2007-2011" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan. Horeca omvat een breed scala aan ondernemingen. De bekendste vormen zijn café, restaurant en hotel. Naast de klassieke horecabedrijven ontstaan er steeds meer nieuwe ondernemingen waarbinnen horeca niet de hoofdactiviteit is. Detailhandel of dienstverlening wordt dan gecombineerd met horeca. Voorbeelden hiervan zijn de slager die ook belegde broodjes verkoopt of een winkel met kookstudio die ook zwak alcoholische dranken schenkt. Het inrichtingenbegrip van artikel 2.3.1 van de APV is zo ruim geformuleerd dat het grootste deel van deze ondernemingen is aan te merken als 'inrichting in de zin van de APV'. Deze zaken dienen een exploitatievergunning te hebben en moeten voldoen aan allerlei eisen. Dit, terwijl ze vanuit het perspectief van openbare orde en veiligheid slechts een beperkt risico vormen en nauwelijks zorgen voor aantasting van het woon- en leefklimaat. Daarom is de regelgeving gewijzigd, zodat bepaalde categorieën horeca-inrichtingen geen exploitatievergunning meer nodig hebben. Horecagelegenheden die aan onderstaande voorwaarden voldoen, de zogenaamde ondergrens, kunnen voortaan zonder vergunning geëxploiteerd worden. Het gaat dan om horecagelegenheden die: geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur; geen drank- en horecawetvergunning nodig hebben; geen vergunning hebben voor een seksinrichting; geen softdrugs mogen verkopen; geen luide en levende muziek maken; geen terras exploiteren; en geen kansspelautomaten hebben. Onder deze horecagelegenheden vallen ook de ondernemingen die voorheen gebruik maakten van de zogenaamde koffiehoekjesregeling. Deze regeling is met de instelling van de nieuwe ondergrens overbodig geworden en wordt daarom geschrapt uit de Horecanota. De verwachting is dat de instelling van de nieuwe categorie 'vergunningvrije inrichtingen' zal leiden tot een aanzienlijke lastenverlichting bij zowel de ondernemers als de gemeente (vergunningverlener). Bij de ondernemers, omdat ze geen vergunning meer hoeven aan te vragen en bovendien zijn vrijgesteld van de aanwezigheidsplicht en de leeftijdsgrens, bij de gemeente, omdat minder vergunningen hoeven te verstrekken. Daarnaast zal het werken met de nieuwe ondergrens meer duidelijkheid geven over welke zaken al dan niet over een exploitatievergunning dienen te beschikken. De vrijstelling van de vergunningplicht betekent niet dat de vergunningvrije inrichtingen zich niet aan de regels hoeven te houden. De APV blijft onverkort van toepassing op dit soort inrichtingen, omdat ze formeel een horeca-inrichting blijven. De politie en andere toezichtshouders controleren op het al dan niet voldoen aan de voorwaarden van de ondergrens en op het veroorzaken van overlast. De exploitatie van een vergunningvrije inrichting dient namelijk zodanig te geschieden dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde niet nadelig worden beïnvloed. Is er toch sprake van overlast of andersoortige overtredingen dan vindt handhaving door middel van bestuurlijke maatregelen plaats conform het handhavingsarrangement. Terrassenbeleid wordt geregeld in Horecanota
28
Terrassen kunnen een bijdrage leveren aan de verlevendiging van de (binnen)stad en de aantrekkelijkheid van de openbare buitenruimte. Zij moeten dan wel qua aantal, omvang, situering en verschijningsvorm zijn afgestemd op de publieksfuncties van de openbare weg en de inrichting van de openbare buitenruimte waarin zij zijn geplaatst. Voor ondernemers hebben terrassen vooral een economische functie, omdat zij de exploitatiemogelijkheden van horeca-inrichtingen verruimen en daarmee het economisch rendement van de inrichting verhogen. Terrassen kunnen echter ook een keerzijde hebben. Aangezien er veel publiek buiten op straat is, kunnen omwonenden hinder ondervinden. Dit speelt vooral bij de binnen terrassen. Deze terrassen bevinden zich tussen de huizen waardoor het geluid weerkaatst. Bij het vormgeven van het beleid ten aanzien van terrassen is met al deze belangen rekening gehouden in de Horecanota. In het bestemmingsplan wordt niet geregeld onder welke voorwaarden wel of niet een exploitatievergunning voor een terras wordt gegeven. Toelichting op begripsbepaling In de begripsbepaling is de definitie voor horeca gegeven. Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. Hotels, restaurants en café's passen binnen deze definitie. Deze regeling geldt niet voor horeca die: onderdeel is van een groter geheel zoals warenhuis, theater, bioscoop, buurthuis, sportschool en overige maatschappelijke voorzieningen, op dezelfde tijden geopend is en niet rechtstreeks vanuit de straat toegankelijk is. De regeling geldt ook niet voor afhaalcentra, omdat het dan niet gaat om het nuttigen van voedsel of dranken ter plaatse. Dergelijke activiteiten vallen onder de definitie van detailhandel. 4.6.6
Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding
Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. Enkele van de kegelvormige toetsingsvlakken liggen ter hoogte van het bestemmingsplan op circa 70 tot 80 meter NAP. De toetsingsvlakken worden als volgt uitgelegd: als de bebouwing lager is dan de hoogte van de toetsingvlakken, dan is er geen verdere toestemming van Luchtverkeersleiding Nederland (LNVL) of Rijkswaterstaat nodig. Zodra de bebouwing hoger is dan de toetsingvlakken dienen LVNL en Rijkswaterstaat te beoordelen of de bebouwing een belemmering is voor respectievelijk de apparatuur en de vliegbewegingen. In het bestemmingsplan zijn bouwhoogten toegestaan die deze toetsingsvlakken doorkruisen. Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de "obstakelvrije zones" (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld. Het plangebied ligt binnen de aanvliegroute van Rotterdam Airport. In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken. Het straatpeil in het plangebied varieert tussen enkele decimeters beneden NAP tot circa 1 meter beneden NAP. In de regels zijn bouwhoogten toegestaan die hoger zijn dan 70 meter. In de regels is opgenomen dat wanneer hoger gebouwd wordt dan 70 meter, een advies van de Luchtverkeersleiding Nederland noodzakelijk is, om aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer.
29
Hoofdstuk 5
Water
5.1
Beleidskader
5.1.1
Rijksbeleid
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationale Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd. Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten. De wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het wettelijk vooroverleg. 5.1.2
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht. 5.1.3
Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk; Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig; Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten er worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
30
5.1.4
Gemeentelijk beleid
Deelgemeentelijk Waterplan Centrum Het waterplan Centrum is een gebiedsgerichte uitwerking van Waterplan 1 Rotterdam voor het centrum en bevat praktisch uitvoerbare maatregelen om zo veel mogelijk wateroverlast te voorkomen en te voldoen aan de waterkwaliteitsstreefbeelden uit het waterplan. Aangezien het deelgemeentelijk waterplan eerder dan Waterplan 2 is ontwikkeld, zijn de inzichten van Waterplan 2 niet in dit deelgemeentelijk waterplan meegenomen. 5.1.5
Waterbeheerplan van Schieland en de Krimpenerwaard 2010-2015
Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. HHSK zorgt voor bescherming tegen overstromingen, een passend waterpeil, schoon oppervlaktewater, de zuivering van afvalwater en de wegen, opdat mensen hier kunnen wonen, werken en recreëren. De volgende accenten worden hierbij aangehouden: de basis op orde, tegen aanvaardbare tarieven; de focus op waterveiligheid; aandacht voor ruimtelijke ontwikkelingen; samen werken aan veilig en duurzaam waterbeheer.
5.2
Samenwerking met de waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. Het hoogheemraadschap heeft een reactie gegeven tijdens het artikel 3.1 overleg, zie hoofdstuk 10 De beheerder in het plangebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3
Huidige watersysteem
5.3.1
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig dat verbonden is met het stedelijke watersysteem. Meest nabij gelegen oppervlaktewater is de Westersingel direct ten zuidoosten van het plangebied, in het peilgebied Westersingel. Met behulp van een gemaal wordt het oppervlaktewater van de Westersingel op een vast peil gehandhaafd: het oppervlaktewater wordt direct op de Nieuwe Maas afgevoerd. Bij een te laag peil of bij verversing van het oppervlaktewater, zoals na een overstort, wordt water ingelaten vanuit de Coolhaven en de Delftse Vaart. Het plangebied is (vrijwel) geheel verhard en bebouwd.
31
5.3.2
Grondwater
Barrièrewerking door ondergrondse objecten. In de huidige situatie en door de reeds vergunde ontwikkelingen zijn veel ondergrondse objecten in het directe omgeving aanwezig. Dit zijn garages en kelders onder bebouwing. In het kader van RandstadRail en Rotterdam Centraal zijn de boortunnel met ontvangstschacht op de Conradstraat, een uitbreiding van metrostation CS en de Weenatunnel gerealiseerd. De Kruispleingarage (incl. Verbindingstunnel) en de parkeergarage onder Calypso zijn in de huidige situatie in uitvoering. Met name de ontvangstschacht in de Conradstraat en de uitbreiding van metrostation CS hebben, als gevolg van barrièrewerking, geleid tot een daling van de grondwaterstand ten opzichte van de situatie van voor de werkzaamheden. Aan de noordzijde van het spooremplacement liggen de grondwaterstanden rond het Singelpeil, ongeveer NAP -2,5 m. In de huidige situatie is de grondwaterstand nog wat lager, rond NAP -2,7 m, als gevolg van de drainerende werking van lekkende riolering. Dit zal in 2021 door rioolvervangingen waarschijnlijk zijn verholpen. De grondwaterstanden op het spooremplacement zijn iets hoger dan in het omringende gebied. Midden onder de kapconstructie is de grondwaterstand het laagst, rond NAP -2,2 m. Als uitgangspunt is in de modelberekeningen aangehouden dat er onder de kapconstructie geen grondwateraanvulling uit neerslag plaatsvindt. Aan weerszijden van de kap neemt de grondwaterstand op het spooremplacement toe tot ongeveer NAP -1,5 m. Direct aan de zuidzijde van het spooremplacement neemt de grondwaterstand snel af tot een niveau van ca. NAP-2,4 m ter hoogte van het Weena. Dit komt overeen met het singelpeil van de Westersingel. Bemaling van bouwputten. Als gevolg van de uitgevoerde bemalingen in de omgeving van het Weenapoint, is er geringe zetting van het maaiveld gemeten, in de orde grootte van millimeters op grotere afstand van de bouwput, ter plaatse van bebouwing. In de directe omgeving van de bouwkuipen is wel meer zetting opgetreden, dit is mede veroorzaakt door andere bouwwerkzaamheden, zoals heiwerk. Door de bemalingen is er geen schade aan bebouwing opgetreden. 5.3.3
Waterkering
De mate van waterveiligheid in het gebied is afhankelijk van de kans van optreden van een overstroming en de potentiële gevolgen binnen het gebied. De kans op een overstroming wordt bepaald door de beschermingsnorm van de betreffende dijkring. Weenapoint is gelegen in dijkringgebied 14 - Zuid Holland. Vanwege de grote belangen en potentiële schades in deze dijkring is het beschermingsniveau hoog: De overschrijdingskans ligt op 1/10.000 per jaar, wat betekent dat gemiddeld genomen er eens in de 10.000 jaar een overstroming plaats kan vinden. Let wel: aangezien dit een statistische bepaalde kans is, is het ook mogelijk dat dit binnen die periode vaker voorkomt. De norm geeft echter wel een indicatie van de potentiële terugkeertijd van een overstroming. Het gevolg van een overstroming is afhankelijk van de kenmerken van het binnendijkse gebied. Met name de afstand van het gebied ten opzichte van de kering, maar ook de maaiveldhoogte in het gebied hebben invloed op de potentiële waterdiepte bij een overstroming. In onderstaande figuur zijn de potentiële waterdieptes op kaart weergegeven.
32
Doordat de berekening op een hoog abstractieniveau is uitgevoerd is het detailniveau van de kaarten beperkt. Wel kan uit de kaart worden opgemaakt dat rondom het plangebied van Weenapoint een waterdiepte kan ontstaan van 0,5 - 0,8 meter. Hoewel een dergelijke diepte tot schade kan leiden, is de kans op slachteroffers klein. Aangezien de kans op een overstroming zeer beperkt is en ook de waterdieptes rondom Weenapoint beperkt blijven, is het risico van een overstroming voor het plangebied beperkt. 5.3.4
Riolering
Het plangebied ligt binnen riooldistrict 9 (Centrum). In dit gebied ligt voornamelijk een gemengd rioolstelsel. Dit houdt in dat zowel regenwater als huishoudelijk afvalwater wordt opgevangen en via één rioolstelsel naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt afgevoerd. Dit betekent dat vrijwel alle neerslag die in het plangebied valt, via het rioolsysteem bij de RWZI terecht komt. Het afval- en regenwater uit het plangebied wordt afgevoerd door rioolgemaal Westersingel en wordt uiteindelijk naar RWZI Dokhaven getransporteerd. Daarnaast heeft rioolgemaal Westersingel ook de mogelijkheid om rioolwater direct naar de Nieuwe Maas te pompen (de zogenaamde overstortbemaling). Daardoor wordt wateroverlast en het aantal overstorten naar de singels in het gebied beperkt gehouden. Aangezien het afval- en regenwater door één buis en één pomp verwerkt wordt, is er geen onderscheid te maken in de capaciteit voor afvalwater en de capaciteit voor regenwater. Wel is er administratieve verdeling tussen beiden gemaakt, waarbij bepaald is dat van de 2215 m3/uur er ongeveer 1080 m3/uur gereserveerd is voor afvalwater. De afvalwaterbelasting in de geprojecteerde ontwikkeling wordt geschat op ongeveer 950 m3 per uur. Dit is gebaseerd op de huidige belasting van 900 m3/uur plus de belasting van de ontwikkeling in het bemalingsdistrict van ongeveer 50 m3/uur. Wateroverlast Wateroverlast vindt plaats doordat de capaciteit van riolering en gemalen of de capaciteit van het oppervlaktewater onvoldoende groot is om grote hoeveelheden water te verwerken. In stedelijk gebied komt regenwater met name in het riool terecht, waardoor het riool het meest gevoelig is voor grote neerslagpieken. Bij grote hoeveelheden regen wordt dit water via overstorten op het oppervlaktewater geloosd. Wanneer de pieken dermate groot zijn dat ook de overstorten het water niet voldoende snel kunnen afvoeren, zal het rioolwater via de putten op straat komen te staan. Vanuit het Deelgemeentelijk Waterplan Centrum wordt gewerkt aan het terugdringen van de
33
wateroverlast. (Bijvoorbeeld door het afkoppelen en het gebruiken van het hemelwater.) Door de aanleg van de ondergrondse waterbergingen in de Museumparkgarage en de Kruispleingarage is de frequentie van wateroverlast in de toekomst afgenomen.
5.4
Wateropgave
Barrièrewerking door ondergrondse objecten De toename van de barrièrewerking door het realiseren van parkeergarages is gering. Dit komt doordat reeds in de huidige situatie door het grote aantal ondergrondse objecten het grondwater niet ongehinderd van het spooremplacement kan afstromen in zuidelijke richting. Daarnaast zal de aanwezigheid van een integrale overkapping al voor een lagere grondwaterstand op het spooremplacement, waardoor de afstroming al in de huidige situatie lager wordt. Bemaling van bouwputten Onomkeerbare effecten als gevolg van grondwaterbemalingen in de bouwfase nemen in geringe mate toe, onder andere een geringe kans op schade aan natuurlijke hulpbronnen en beïnvloeding van andere bemalingen, en een kleine kans op schade aan bebouwing, infrastructuur of groen. Een goede afstemming van gelijklopende grondwaterbemalingen is nodig. Dit is in lijn met het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, dat toeziet op beperkingen van effecten door middel van vergunningverlening in het kader van de Waterwet. Belasting rioolstelsel De productie van afvalwater neemt toe door de ontwikkeling van kantoren, voorzieningen en woningen in vergelijking met de huidige situatie. Hierdoor neemt de druk op het rioolsysteem toe. Het percentage van de toename op de totale afvalwaterproductie in het riooldistrict is 2%. Wateroverlast Door de toename van de rioolbelasting neemt de restcapaciteit van het rioolsysteem voor regenwater af. Hierdoor zal door de ontwikkeling eerder wateroverlast ontstaan, dan in de huidige situatie. Het verschil is echter, door de kleine toename van afvalwater, zeer beperkt. Waterkwaliteit Door de toename van de rioolbelasting neemt de restcapaciteit van het rioolsysteem voor regenwater af. Hierdoor zullen er vaker overstorten plaatsvinden en zullen deze een grotere vuilgraad bevatten. Dit heeft een negatief effect op de waterkwaliteit. Omdat het gaat om een beperkte toename van afvalwater, zal het effect klein zijn.
34
Hoofdstuk 6 6.1
Milieu
Beleid
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.
6.2
Milieueffectrapportage
6.2.1
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r . De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. 6.2.2
Plan/besluit
Samenhang structuurvisie en bestemmingsplan Voor de gebiedsontwikkeling RCD is een structuurvisie opgesteld. Hiervoor geldt een planm.e.r.-plicht, omdat deze als wettelijk verplicht plan het kader vormt voor mogelijke toekomstige besluiten over m.e.r.-beoordelingplichtige activiteiten. Voor de structuurvisie is een planMER opgesteld, vooral gelet op onderdeel D11.2 van het besluit milieueffectrapportage (versie 2010): de uitvoering dan wel wijziging of uitbreiding van de uitvoering van een stadsproject met een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Het bestemmingsplan Weenapoint als activiteit heeft echter een sterke samenhang met de totale gebiedsontwikkeling RCD zoals beschreven in de Structuurvisie. Deze samenhang heeft betrekking op de volgende aspecten: Ruimtelijke samenhang De projecten binnen RCD bevinden zich in een aaneengesloten gebied en zijn in ruimtelijke zin met elkaar verbonden. Zij maken gebruik van dezelfde ontsluiting (wegen, spoor en ov). Tijdvak en voorzienbaarheid Er wordt in hetzelfde tijdvak een ruimtelijk besluit genomen over de projecten. Voor ruimtelijke besluiten wordt over het algemeen een periode van 10 jaar genomen, vanwege de planperiode van het bestemmingsplan. Weenapoint is het eerste bestemmingsplan in het gebied RCD. Voor de andere activiteiten in de nabijheid van Weenapoint, worden binnen afzienbare termijn verdere bestemmingsplannen voorzien. Intentie met het plangebied Met het maken van een structuurvisie en planMER heeft Rotterdam aangegeven de intentie te hebben het gehele plangebied met de daarin omschreven activiteiten in te vullen. De Structuurvisie geeft niet, zoals een bestemmingsplan, gedetailleerd aan welke bestemmingen vastgesteld gaan worden, maar de intentie van het gebruik van dit plangebied staat vast middels de structuurvisie. Dit initiatief geeft aan dat het plangebied geheel moet worden beschouwd.
35
Door deze samenhang zal ook het milieu als geheel bezien moeten worden, om te vermijden dat salamitactiek ontstaat door het opknippen van de bestemmingsplannen en effecten op het milieu. M.e.r.-plicht Weenapoint Dit bestemmingsplan is het eerste vervolgbesluit dat voortvloeit uit de structuurvisie. Dit vervolgbesluit maakt de realisatie mogelijk van een deel van de gebiedsontwikkeling RCD. Voor het bestemmingsplan Weenapoint wordt daarom de besluit m.e.r. procedure doorlopen en is besluitMER opgesteld. In een van varianten die in het besluitMER in beschouwing wordt genomen, de Leisure variant, omvat de herontwikkeling van Weenapoint een stedenbouwkundig programma dat ook voorziet in een omvangrijkere toeristisch recreatieve voorzieningen. Het Besluit milieueffectrapportage (versie 2010), onderdeel C 10.1 (versie 2010) betekent in dit geval een mer-plicht voor het bestemmingsplan als het gaat om de aanleg van een of meer recreatieve of toeristische voorzieningen met 500.000 bezoekers per jaar. Voor de locatie Weenapoint gaat de structuurvisie uit van 33.000 m² woningen, 33.000 m² voorzieningen en 44.000 m² kantoren. In het planMER zijn de structurele effecten van dit programma in beeld gebracht, uitgaande van een maximaal te realiseren programma per bouwplot. Hierbij zijn de gecumuleerde milieueffecten voor wat betreft de aspecten verkeer, geluidhinder, luchtkwaliteit en grondwater door middel van rekenmodellen zo nauwkeurig mogelijk in beeld gebracht. In een motie van D66/PvdA/CDA/VVD/GroenLinks, ingediend tijdens de raadsvergadering van 17 maart 2011, is verzocht om de bestemmingsplannen in het RCD een zo flexibel mogelijk karakter te geven. In het bestemmingsplan Weenapoint is door meerdere functies op te nemen met een bandbreedte al reeds aan deze motie tegemoet gekomen. Een en ander passend in het maximale ontwikkelvolume zoals vermeld in de structuurvisie, zijnde 110.000 m² bvo (exclusief parkeren), en passend binnen de milieuruimte van het planMER. In het besluitMER zijn de volgende twee varianten onderzocht: Leisure variant: Binnen deze variant vindt een herontwikkeling plaats, die voornamelijk is gericht op nieuwe woningen en leisure-achtige voorzieningen zoals een hotel, casino en theater. Tevens wordt ruimte gereserveerd voor kleinschalige voorzieningen in de plint. Business variant: Binnen deze variant vindt een herontwikkeling plaats die voornamelijk is gericht op het creëren van kantoorruimte. Net als in de Leisure variant wordt daarnaast ruimte gereserveerd voor nieuwe woningen en kleinschalige voorzieningen in de plint. In het besluitMER zijn twee varianten onderzocht: de Leisure variant en de Business variant. Daaruit is gebleken dat de Leisure variant de grootste verkeersaantrekkende werking heeft. Het bestemmingsplan laat een maximaal programma toe per functie en totaal. Het in de leisure variant onderzochte casino wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Als de functies recreatieve voorzieningen, de mixone functies (horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen) en woningen worden ingevuld, zoals maximaal toegelaten in het ontwerpbestemmingsplan, treedt de meest verkeersaantrekkende werking op. In deze situatie is sprake van een verkeersaantrekkende werking die kleiner is dan die van de Leisure variant zoals onderzocht in het MER. De programmatische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, vallen qua milieueffecten derhalve altijd binnen de scenario's die in het besluitMER in beeld zijn gebracht.
6.3
Milieuzonering
De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering). De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of
36
recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder. Gezien er in het plan geen bedrijven worden bestemd is deze lijst niet van toepassing.
6.4
Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. 6.4.1
Wegverkeer
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven. Tabel Breedte geluidszones langs wegen Soort gebied Aantal rijstroken Zonebreedte
Stedelijk gebied
Buitenstedelijk gebied
1 of 2
3 of meer
1 of 2
3 of 4
5 of meer
200 meter
350 meter
250 meter
400 meter
600 meter
Rondom het plangebied liggen het Weena, het Kruisplein, de Diergaardesingel en de Batavierenstraat Als toevoerroute naar het plangebied fungeren de doorgaande wegen Coolsingel, Statenweg, Beukelsdijk en Henegouwerlaan. In 2021 zijn de bouw van de ov-terminal, de aanleg van de tweede Weenatunnel en Kruispleingarage en de herinrichting van het Stationsplein en Kruisplein gereed. Het gebied is goed ontsloten via het openbaar vervoer, met daarbinnen de nieuwe verbindingen die worden geboden door Randstadrail en de HSL. Het Centraal Station en de ov-terminal vormen een belangrijk knooppunt in het gebied. Zowel de trein (inclusief HSL en Randstadrail), de metro, bus en tram(-plus) zijn naast of onder het station gepositioneerd. De ontsluiting van het plangebied vindt primair plaats via het Weena, Kruisplein en Diergaardesingel. Ter hoogte van het stationsplein en de Kruisplein wordt het verkeer op het Weena door de 350 meter lange Weenatunnel geleid in zowel westelijke als oostelijke richting (2x2 rijstroken). Aan de westzijde van de ov-terminal vindt de ontsluiting van het autoverkeer plaats via de Conradstraat; aan de oostzijde primair via de Delftsepoort. Verder wordt de oostzijde ontsloten via de Poortstraat en de Delftsestraat. In de huidige situatie is in het plangebied een bovengrondse parkeergarage met circa 450 aanwezig, bedoeld voor het personeel van de kantoren. In 2021 is het verkeer, in vergelijking met de huidige situatie, toegenomen. Die toename wordt veroorzaakt door de autonome groei van het autoverkeer, de groei van bus-, taxi-, kiss&ride-verkeer (verbonden aan de komst van de HSL en Randstadrail) en door het extra verkeer dat wordt gegenereerd door de bouwplannen buiten het plangebied. Onderzocht is van welke wegverkeersintensiteiten sprake is in de te onderzoeken peiljaren 2011 en 2021 op de wegen in en rond het plangebied. Voor het opstellen van de prognoses is gebruik gemaakt van het (statische) verkeersmodel RVMK, versie 1.3., dat tevens is gebruikt voor het PlanMER RCD. Verder is uitgangspunt geweest dat in het netwerk een A4 MiddenDelfland en een A13/16 is opgenomen. Op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan is nog onzeker welke maatregelen in 2021 daadwerkelijk zullen zijn gerealiseerd. Daarom wordt in dit bestemmingsplan
37
uitgegaan van de situatie zonder realisatie van het Verkeersplan Binnenstad. Voor de doorgaande wegen is dat een worst-case. De verwachte etmaalintensiteiten van de binnenstedelijke wegen voor het jaar 2011, 2015, 2021 zijn verstrekt door dS+V, afdeling Verkeer en Vervoer. 6.4.2
Voorkeurswaarde
In nieuwe situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte. Conform dit beleid wordt een gevel als geluidluw aangemerkt indien de geluidcumulatie van alle zoneplichtige (deel)bronnen binnen één bronsoort een bepaalde waarde niet overschrijdt. Het ontheffingsbeleid houdt vast aan de volgende maatregelen in de volgorde: 1) maatregelen aan de bron, en als dit niet (voldoende) kan ( bijvoorbeeld stiller afsfalt) 2) overdrachtsmaatregelen, en als dit niet (voldoende) kan (bijvoorbeeld geluidschermen) 3) maatregelen bij de ontvanger. In het actieplan geluid Rotterdam is aangegeven dat er Rotterdam kiest voor twee plandrempels gerelateerd aan de gebiedsindeling uit de Stadsvisie. De plandrempel is de waarde van de geluidsbelasting waarboven Rotterdam vindt dat in principe maatregelen nodig zijn om de geluidsbelasting te verlagen. Voor het centrum is de plandrempel 68 dB Ten aanzien van de geluidsinvloed van omliggende wegen op nieuwe situaties in het bestemmingsplan Weenapoint heeft akoestisch onderzoek plaats gevonden. De te onderzoeken hoofdwegen zijn Weena, Kruisplein, West Kruiskade, Westersingel, Mauritsweg, Conradstraat, Schouwburgplein en Henegouwerlaan. De overige wegen in het plangebied zijn niet relevant. In het akoestisch rapport is een overzicht gegeven van het gehanteerde rekenmodel. Het model is gemaakt met behulp van het programma WinHavik (versie 8.091) van DirActivity software. Het programma maakt bij de berekeningen gebruik van het Royal Haskoning rekenhart voor wegverkeerslawaai (versie 14) en railverkeerslawaai (versie 9). De rekenharten rekenen volgens SRMII conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. 6.4.3
Tabel
In onderstaande tabel zijn de maximaal berekende geluidsbelastingen weergegeven als gevolg van de zoneplichtige wegen. De resultaten zijn inclusief aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Wegvak, zoneplichtige weg
Rekenpunt
Hoogte (meter)
Weenapoint
Weena
N.01
7,50
65
(Weenatorens)
Kruisplein
N.04
28,50
50
Overige zoneplichtige wegen
-
-
Weenapoint
Weena
N.11
34,50
59
(Kruispleintorens)
Kruisplein
N.12
1,50
66
Westersingel
N.14
Locatie
Lden (incl aftrek art 110 Wgh) [dB]
<48
19,50 / 22,50
51
38
Overige zoneplichtige wegen
-
-
<48
De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen (63 dB) wordt overschreden als gevolg van wegverkeer op het Weena en Kruisplein. Hier zijn maatregelen noodzakelijk. " aan de Weena-zijde geen geluidgevoelige bestemmingen beneden de 45 meter, of het toepassen van 'dove gevels'; " aan de Kruisplein-zijde geen geluidgevoelige bestemmingen beneden de 24 meter, of het toepassen van 'dove gevels'. Zie onderstaande afbeelding voor de gevels die als dove gevel uitgevoerd dienen te worden, indien er woningen worden ontwikkeld aan deze gevels tot de bovengenoemde hoogte.
30 km/uur wegen De maximale geluidsbelasting als gevolg van de Diergaardesingel is berekend en komt uit op 53 dB. 6.4.4
Conclusie wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting op de gevel van de afzonderlijke locaties is berekend. De Diergaardesingel heeft een toegestane maximumsnelheid van 30 km/u. Conform de Wgh is deze weg niet getoetst, maar wel inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting bij de zoneplichtige wegen is getoetst aan de voorkeurswaarde zoals in de Wgh is vastgelegd. Aan de Weenazijde en het Kruisplein wordt de voorkeurswaarde overschreden. Het gemotiveerd aanvragen van een hogere waarde bij Burgemeester en Wethouders is mogelijk. Het is om stedenbouwkundige en financiële redenen niet mogelijk om nog meer maatregelen te treffen aan de bron of in het overgangsgebied. Bij de stedenbouwkundige verkaveling wordt bij de oriëntatie rekening gehouden met de afschermende werking die de nieuwe bebouwing levert ten opzichte van de bestaande bebouwing. Alle woningen hebben een geluidluwe gevel. In de tabel die in de conclusie wordt beschreven wordt per wegvak de aan te vragen hogere waarde gegeven.
39
6.4.5
Railverkeer
Tramlawaai wordt volgens het Rotterdamse ontheffingsbeleid niet getoetst aan de voorkeurswaarde van de Wgh. De maximale geluidsbelasting als gevolg van de tramlijnen op het Weena is kleiner dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Als gevolg van de tramlijnen op het Kruisplein is er een maximale geluidsbelasting van 54 dB. De geluidsbelasting van het wegverkeer op het Weena en Kruisplein is maatgevend ten opzichte van het tramverkeer. In nieuwe situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 55 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. Overeenkomstig de systematiek van verkeerswegen hebben ook spoorwegen een toetsingzone voor geluidhinder. De omvang van deze zone is per traject opgenomen in het 'Besluit geluidhinder spoorwegen'. Voor de spoorverbinding met traject 605 en 606 ter hoogte van het plangebied bedraagt de geluidszone 600 meter. Resultaten akoestisch onderzoek railverkeerslawaai Locatie
Geluidbron
Rekenpunt
Hoogte (meter)
Lden [dB]
Weenapoint (weenatorens)
Railtrajecten 605 en 606
N.01
120
59
Weenapoint (kruispleintorens)
Railtrajecten 605 en 606
N.10
95
56
De voorkeurswaarde als gevolg van het railverkeer wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen (68 dB) wordt niet overschreden. Het gemotiveerd aanvragen van een hogere waarde bij Burgemeester en Wethouders is mogelijk. Het is om stedenbouwkundige en financiële redenen niet mogelijk om nog meer maatregelen te treffen aan de bron of in het overgangsgebied. Bij de stedenbouwkundige verkaveling wordt bij de oriëntatie rekening gehouden met de afschermende werking die de nieuwe bebouwing levert ten opzichte van de bestaande bebouwing. Alle woningen hebben een geluidluwe gevel. In de tabel die in de conclusie wordt beschreven wordt de aan te vragen hogere waarde gegeven. 6.4.6
Luchtvaartlawaai
De Luchtvaartwet en het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart, op grond waarvan het aanwijzingsbesluit Rotterdam Airport is vastgesteld, zijn op 24 december 2008 komen te vervallen en tegelijkertijd zijn de "Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens)" en het "Wijzigingsbesluit luchtvaartwet (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens)" in werking getreden. Conform de Wijzigingswet Wet luchtvaart blijft het besluit "Aanwijzig luchtvaartterrein Rotterdam Airport", genomen op 17 oktober 2001 en onherroepelijk geworden op 21 juni 2006, geldig tot het tijdstip waarop voor de Luchthaven Rotterdam Airport, de naam is inmiddels gewijzigd in "Rotterdam The Hague Airport", een nieuw aanwijzingsbesluit wordt genomen. Conform de genoemde wijzigingswet moet voor Rotterdam The Hague Airport binnen 5 jaar, uiterlijk 24 december 2013, een nieuw aanwijzingsbesluit worden genomen. Sinds november 2009 zijn onder andere het "Besluit burgerluchthavens" en de "Regeling burgerluchthavens" in werking getreden. Conform het Besluit burgerluchthavens moeten rond Rotterdam The Hague Airport bij een nieuw aanwijzingsbesluit de geluidcontouren van 48 dB(A), 56 dB(A) en 70 dB(A) worden vastgesteld. Vooruitlopend op de nieuwe wet- en regelgeving is voor (destijds genoemde) Rotterdam Airport het Milieueffectrapport zoneaanpassing 2008 deelrapport geluid, van juni 2008, opgesteld. In dit MER zijn verschillende varianten onderzocht. Gebleken is dat variant 4c de voorkeur verdient. Voor deze variant zijn (conform de inmiddels vervallen wet- en regelgeving) de geluidcontouren van 20 Ke tot en met 65 Ke
40
en (conform de nu geldende wet- en regelgeving) de geluidcontouren van 45 dB(A) tot en met 70 dB(A) berekend. Deze geluidcontouren zijn opgenomen in figuur 20 respectievelijk figuur 48 van het genoemde MER. Momenteel is een nieuw aanwijzingsbesluit in voorbereiding waarmee de dB(A)-geluidcontouren conform variant 4c van het MER zullen worden vastgesteld. Het bestemmingsplangebied Weenapoint valt niet binnen de hiervoor genoemde Ke- en dB(A)-geluidcontouren. Het luchtvaartlawaai is derhalve niet relevant voor dit bestemmingsplan. 6.4.7
Industrielawaai
Het plan ligt niet binnen een geluidscontour afkomstig van een gezoneerd industrieterrein, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Wet geluidhinder behorende besluiten nodig is. 6.4.8
Cumulatie
De gecumuleerde geluidsbelasting wordt bepaald als er sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij een geluidgevoelige locatie door meer dan één soort geluidbron. Binnen het plangebied is er sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde door meer dan één wettelijke geluidbron. Derhalve is een cumulatie van meerdere bronsoorten aan de orde. In het geluidrapport zijn de gecumuleerde geluidsbelastingen van de zoneplichtige wegen (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh) en het railverkeer weergegeven voor de rekenpunten waarbij beide bronsoorten de voorkeurswaarde overschrijden. De maximaal gecumuleerde geluidsbelasting op Weenapoint, op de rekenpunten waarbij de voorkeurswaarde als gevolg van zowel railverkeer als wegverkeer wordt overschreden, bedraagt 67 dB. Deze waarde is lager dan de maximale geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai op rekenpunten waar de voorkeurswaarde als gevolg van railverkeer niet wordt overschreden. Deze bedraagt 71 dB. 6.4.9
Conclusie
Er zijn berekeningen uitgevoerd per zoneplichtige weg, om te kunnen toetsen aan de Wet geluidhinder. Gebleken is dat als gevolg van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai de voorkeurswaarde van respectievelijk 48 dB en 55 dB overschreden wordt. De maximale grenswaarde van 63 dB als gevolg van wegverkeerslawaai wordt ook overschreden. De geluidsbelasting op de gevel is berekend. De geluidsbelasting is getoetst aan de voorkeurswaarde zoals in de Wgh is vastgelegd. Aan de zijde van het Weena en het Kruisplein wordt de voorkeurswaarde overschreden. Na het treffen van maatregelen (Woningen situeren in de bouwlagen hoger dan 45 meter aan de Weenazijde en hoger dan 24 meter aan de Kruispleinzijde. Of de gevel ter plaatse van de woningen uitvoeren als 'dove' gevel' ) zijn alsnog ontheffingen nodig van de voorkeurswaarde voor railverkeers- en wegverkeerslawaai. Voor het Weenapoint is het aanvragen van een hogere grenswaarde bij Burgemeester en Wethouders mogelijk. In de onderstaande tabel wordt per wegvak en spoortraject de hogere grenswaarde aangegeven. Overzicht aan te vragen hogere waarde na het treffen van noodzakelijke maatregelen Locatie
Geluidbron
Wegverkeer Lden (inclusief aftrek art. 110g) [dB]
Railverkeer Lden
[dB]
Weenapoint
Weena
63*
-
(Weenatorens)
Kruisplein
50
-
Railtraject 605 en 606
-
59
Weenapoint
Weenapoint
59
-
(Kruispleintorens)
Kruisplein
63*
-
Westersingel
51
-
41
Railtraject 605 en 606
-
56
* Maximale grenswaarde wordt op de gevel van het Weena en Kruisplein overschreden, eerder is aangegeven tot welke hoogte er sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Boven deze rekenhoogte neemt de verkeergeluidsbelasting af en blijft deze onder de ten hoogste toelaatbare waarde. Daarom is voorgesteld de aangegeven waarde als hogere waarden te verlenen. In de regels is aangegeven dat aan de zijde van het Weena en Kruisplein de gevel tot een bepaalde hoogte als dove gevel uitgevoerd dient te worden indien hier woningen worden gerealiseerd. Onderdeel van het ontheffingenbeleid is dat een hogere waarde slechts wordt verleend indien woningen ten minste over één geluidsluwe gevel beschikken.
6.5
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden als onderdeel van de Wet milieubeheer. De Wet is een implementatie van de Europese dochterrichtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie in de Nederlandse wetgeving. Deze dochterrichtlijn vloeit voort uit de kaderrichtlijn 96/62/EG voor beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2), koolmonoxide (CO), benzeen, zwaveldioxide (SO2), fijn stof (PM10) en lood. De ingangsdata voor deze normen zijn als gevolg van de door de Europese Commissie verleende derogatie (uitstel) opgeschoven naar medio 2011 (voor fijn stof) en begin 2015 (voor stikstofdioxide). 6.5.1
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Het betreft een programma van de rijksoverheid en de decentrale overheden (Regionale Samenwerkingsprogramma's, RSL's) in de gebieden waar de grenswaarden worden overschreden. Het NSL/RSL kent een dubbele doelstelling: het mogelijk maken van ruimtelijke projecten en het zodanig verbeteren van de luchtkwaliteit dat op termijn (medio 2011 voor fijn stof en begin 2015 voor stikstofdioxide) aan de Europese grenswaarden wordt voldaan. Hiervoor is derogatie (uitstel) door de Europese Unie verleend. Het programma Weenapoint maakt onderdeel uit van "het in betekenende mate project nr. 1448" van het NSL/RSL: project Rotterdam Centrum/Kop van Zuid (12.500 woningen en 600.000 m2 bvo aan kantoren). Dit bouwvolume is ruim voldoende om de realisatie van Weenapoint te accommoderen. Het NSL is op 10 juli 2009 door de Ministerraad vastgesteld en is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Omdat Weenapoint onderdeel uitmaakt van een in betekenende mate project van het NSL/RSL, hoeft dit bestemmingsplan conform de Wet luchtkwaliteit niet te worden getoetst aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Een berekening van de absolute waarden van NO2 en PM10 en toetsing aan grenswaarden hoeft daarom niet plaats te vinden. Dit is onder meer bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 31 maart 2010, 200900883/1/H1. Omdat het programma Weenapoint andere functietypen mogelijk maakt dan woningen en kantoren zal wel een meldingsprocedure richting VROM moeten worden gevolgd, opdat het programma Weenapoint op een gecorrigeerde wijze onderdeel blijft van NSL. De gemeente Rotterdam zal de melding doen in het kader van het nieuwe bestemmingsplan. Als onderdeel van de uitvoering van het NSL zal in de periode 2010-2015 jaarlijks met behulp van een monitoringstool voor het voorafgaande jaar, het jaar 2015 en het jaar 2020 het netto effect van projecten (nieuwe wegen, bouwprojecten) en maatregelen op het niveau van het Rijk, regio's en gemeenten worden berekend. Op deze manier vindt een monitoring van de saneringsmaatregelen plaats, rekening houdend met nieuwe inzichten op het gebied van modellering van luchtkwaliteit. Die monitoring geeft (ook) uitsluitsel over de waarden van NO2 en PM10 in en rond het RCD. Uitgangspunt van het NSL is dat door de balans van projecten en (extra) luchtmaatregelen in 2011 en in 2015 in Nederland aan de normen voor respectievelijk PM10 en NO2 zal worden voldaan.
42
6.5.2
Rotterdams beleid
Het Rotterdamse beleid schrijft voor dat er geen nieuwe woningen binnen de contouren van de grenswaarden mogen worden gebouwd. 6.5.3
Maatregelen
De herontwikkeling van Weenapoint is, als onderdeel van RCD, opgenomen in het NSL. Dat betekent dat de gemeente Rotterdam samen met de Stadsregio Rotterdam en de Milieudienst Rijnmond verantwoordelijk is voor een samenhangend pakket van maatregelen dat ertoe moet leiden dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. In het planMER RCD is op basis van de destijds beschikbare gegevens uit de monitoringstool NSL aangegeven dat de maatregelen zoals opgenomen in het NSL voldoende waren om aan de nationale en EU wet- en regelgeving te voldoen. Door de gemeente Rotterdam is samen met de Stadsregio Rotterdam en de Milieudienst Rijnmond (DCMR) de Monitoringsrapportage NSL Rijnmond 2010 opgesteld. In deze, bestuurlijk vastgestelde rapportage, zijn de resultaten van de eerste monitoringsronde geëvalueerd. Uit de monitoringsrapportage 2010 blijkt dat er mogelijk aanvullende maatregelen in het NSL moeten worden opgenomen om in 2015 aan de grenswaarde voor NO2 te kunnen voldoen. Rotterdam, de Stadsregio Rotterdam en de Milieudienst Rijnmond zijn hiervoor verantwoordelijk. Het eventueel nemen van aanvullende maatregelen is een verplichting op basis van het NSL en legt geen beperkingen op aan de herontwikkeling van Weenapoint. 6.5.4
Conclusie
De herontwikkeling van Weenapoint is opgenomen in het NSL en heeft een geringe bijdrage aan de in het NSL becijferde luchtkwaliteit. Die bijdrage is op de meest kritische wegvakken minder dan 1%. De concentraties langs het Weena en het Kruisplein zijn in 2021 zo laag, dat de nieuwe woningen (evenals bestaande woningen) buiten de contouren van de grenswaarden vallen, er wordt aldus voldaan aan het Rotterdamse beleid.
6.6
Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad". 6.6.1
Plangebied
In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De onderzoekslocatie is op basis van de indicatieve bodemkaart van de gemeente Rotterdam verdacht voor matige verontreinigingen met zware metalen en PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) in de eerste meter. De laag vanaf 1,0 m- maaiveld is verdacht voor sterke verontreinigingen met zware metalen en PAK. Uit voorgaande onderzoeken blijkt het volgende: Op de onderzoekslocatie in 2008 is een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen. In een later bodemonderzoek van september 2009 is deze verontreiniging niet teruggevonden. Aannemelijk is dat het hier een zeer plaatselijke grondverontreiniging betreft. Binnen de onderzoekslocatie is
43
geen verontreiniging met minerale olie in het grondwater aangetroffen. Verder zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. Nabij de onderzoekslocatie is sprake van matige tot sterke verontreinigingen met arseen, koper, lood, nikkel, zink, PAK, BTEXN (benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xyleen, naftaleen) en/of minerale olie in de grond. Tevens is sprake van matige tot sterke verontreinigingen met arseen, BTEXN en/of minerale olie in het grondwater; Ter plaatse van het Kruisplein is de grond matig tot sterk verontreinigd met arseen, koper, lood, zink PAK en minerale olie en het grondwater matig tot sterk is verontreinigd met arseen, lood, chroom, cadmium, koper en/of nikkel. Plaatselijk zijn de aangetroffen verontreinigingen gesaneerd. Uit het bovenstaande kan afgeleid worden dat de bodem in de huidige situatie getypeerd kan worden als licht verontreinigd. Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek is waarschijnlijk geen sanering noodzakelijk ter plaatse van het binnenterrein. In de situatie dat Weenapoint wordt ontwikkeld is waarschijnlijk geen sanering noodzakelijk ter plaatse van het binnenterrein. Ter plaatse van de te slopen en nieuw te bouwen bebouwing geldt het volgende. Uit het historisch onderzoek is een verontreiniging met minerale olie aan de oostelijke zijde van de bebouwing aan het Kruisplein naar voren gekomen. Gelet op de vermoedelijk zeer beperkte omvang is het opstellen van een saneringsplan daarvoor op voorhand niet noodzakelijk. Uit het historisch onderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van de bebouwing verdacht is voor matige tot sterke verontreinigingen: de bovengrond is matig verontreinigd met zware metalen en/of PAK; de ondergrond is sterk verontreinigd met zware metalen en/of PAK) en de ingeschatte dikte van de antropogene laag is 5 à 6 meter. Bodemonderzoeken zijn ter plaatse van de bebouwing niet verricht. Een nauwkeuriger inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van de bebouwing kan worden verkregen door bij de herinrichting van Weenapoint, na sloop van de bebouwing, aldaar een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Er is een kans dat dan matige tot sterke verontreinigingen worden geconstateerd en dat een sanering nodig blijkt. Zo'n sanering valt uit oogpunt van bodemkwaliteit als positief te waarderen (bodem wordt schoner). 6.6.2
Conclusie
De conclusie luidt dat de bodemsituatie van Weenapoint niet afwijkt van wat elders in de binnenstad van Rotterdam wordt aangetroffen. Waarschijnlijk is geen sanering noodzakelijk ter plaatse van het binnenterrein. Bij herontwikkeling is het opstellen van een saneringsplan op voorhand niet noodzakelijk. Wel bestaat een kans dat na de sloop van de huidige bebouwing aldaar matige tot sterke verontreinigingen worden geconstateerd en dat sanering daarvan nodig is.
6.7
Externe veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In artikel 1 van de regels is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn. In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en
44
regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd. Deze paragraaf behandelt de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Andere bronnen van externe veiligheidsrisico's (vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, over water of door transportleidingen) zijn in en rondom het plangebied niet relevant. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is momenteel het zogenaamde "Basisnet" in ontwikkeling. Het doel van het Basisnet is om de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor ruimtelijke ordening. In dit kader zullen afspraken worden gemaakt tussen Rijk en provincies / gemeenten over de toegestane hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen per traject en zal gecombineerd transport van brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen zoveel mogelijk worden tegengegaan. Besluiten over het Basisnet spoor zijn nog niet genomen, wel is er een ontwerp beschikbaar. 6.7.1
Transport gevaarlijke stoffen over rail
Over de spoorlijn Rotterdam - Gouda worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Voor de huidige aanwezigheid in het studiegebied is gebruik gemaakt van een inventarisatie uit 2001, deze is goed bruikbaar voor een beeld van de aantallen aanwezige personen. Omdat treinreizigers echter behoren tot het interne risico van de ov-terminal en winkelend publiek / overstappers slechts tijdelijk in het gebied verblijven, zijn deze groepen niet meegenomen in de risicoberekeningen. Voor de berekening van het groepsrisico is in het MER een berekening gemaakt van een worst-case scenario (zonder Basisnet Spoor) en een best-case scenario (met invoering van Basisnet Spoor). De uitkomst is daarbij vooral afhankelijk van de gekozen vervoersprognose en het al dan niet samenladen van brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen. Overleg met het Rijk vindt plaats over de gevolgen van het toekomstig transport voor het hele tracé door de stad. Hierbij wordt gekeken naar de gevolgen van Basisnet als oplossing, maar ook naar een alternatief in het geval dat er geen Basisnet komt. In het kader van de bestuursafspraken over het Nationaal Sleutelproject Rotterdam Centraal heeft de minister van I&M schriftelijk toegezegd, dat als Basisnet onverhoopt niet tot stand komt, het Rijk lokaal aanvullende maatregelen zal treffen aan het spoor. Deze maatregelen zorgen voor een reductie van het risico. Voor de gebiedsontwikkeling rondom het RCD wordt voldaan aan het gemeentelijke beleidskader voor de verantwoording van het groepsrisico. Door deze maatwerkaanpak is invulling gegeven aan de categorie projecten met een zware verantwoordingsplicht uit het Rotterdamse Groepsrisicobeleid. Het groepsrisico is te verantwoorden, gelet op de grootte van de ontwikkelingen in RCD, de sociaal-economische belangen die daarbij een rol spelen en de maatregelen die op gebouw- en gebiedsniveau zullen worden genomen om de gevolgen van een eventuele ramp te beperken. Weenapoint bevindt zich op afstand van 210 meter van het meest zuidelijke spoor van het treinstation. 6.7.2
Plaatsgebonden Risico
Weenapoint ligt aan de zuidelijke kant van het spoor en blijven daarmee (ver) buiten de wettelijke 10-6/jr contour. Doordat het plaatsgebonden risico onafhankelijk is van de bebouwde omgeving veranderen de 10-6/jr contouren niet als gevolg van de herontwikkeling van Weenapoint .Het plaatsgebonden risico verandert wel door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en doordat het Rijk maatregelen aan het spoor gaat nemen.
45
6.7.3
Groepsrisico
Uit het onderzoek blijkt dat het berekende groepsrisico niet verandert. Dit omdat het plangebied buiten de 200 meter vanaf het spoor ligt en er al veel personen en gebouwen in het gebied van Rotterdam Centraal zijn. De wijzigingen hebben dan geen invloed op de hoogte van het berekende groepsrisico. Maar feitelijk verandert het groepsrisico wel om dat er meer bevolking binnen het effectgebied komt. Het berekende groepsrisico verandert wel door verandering van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en doordat het Rijk maatregelen aan het spoor gaat nemen. De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt met een factor 7,9 overschreden in de worst-case (Prognose 2020 of geen Basisnet. Wel deels samenlading: zowel bonte als bloktreinen). De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt met een factor 0,15 overschreden in de best-case (Rijksontwerp Basisnet. Geen samenlading: alleen bloktreinen). 6.7.4
Maatregelen
Naast de bronmaatregelen die genomen worden door het Rijk zoals het Basisnet of lokale maatregelen aan en rond het spoor, heeft de VRR advies uitgebracht om aanvullende maatregelen te treffen op gebouwwniveau. De maatregelen om de zelfredzaamheid en de hulpverlening te verbeteren worden na overleg tussen VRR, gemeente en de ontwikkelaar verwerkt in het bouwplan. In de regels is opgenomen dat minimaal één (nood-) uitgang van het spoortraject afgekeerd dient te zijn. Bij de uitwerking van de bouwplannen moet hiermee rekening worden gehouden. 6.7.5
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat het berekende groepsrisico niet verandert door het ontwikkelen van het Weenapoint. Het sociaal-economische belang voor Rotterdam van de herontwikkeling van dit plan, in samenhang met RCD, is groot. In de belangenafweging wordt daarom op dit moment het externe veiligheidsrisico door het bestuur van Rotterdam verantwoord geacht. De redenen hiervoor zijn: Het (huidige) groepsrisico wordt veroorzaakt door de combinatie van huidige bebouwing met het (huidige en toekomstig) transport van gevaarlijke stoffen; Indien het basisnet niet tot stand komt, heeft het Rijk toegezegd lokaal aanvullende maatregelen te nemen aan het spoor; De gemeente heeft een verdichtingsopgave. Het past niet in het beleid om door middel van verdunning van bebouwing het groepsrisico te verlagen; De afspraken die gemaakt zijn met de ontwikkelaar, om in overleg met de VRR maatregelen te treffen die de zelfredzaamheid en hulpverlening verbeteren.
6.8
Flora en Fauna
De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen: categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd; categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig,
46
dan dient ontheffing aangevraagd te worden; categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. Plangebied Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is ecologisch onderzoek gedaan. 6.8.1
Weidevogels
In het broedseizoen gebruiken verschillende vogels de aanwezige bomen om hun nest in te maken. Naar verwachting heeft het gebied echter geen functie voor vogels met vaste rust- en/of verblijfplaats, zoals spechten of uilen vanwege de verstoring in de directe omgeving van de bomen ( o.a. veel bewegingen door voetgangers, fietsers, autoverkeer). 6.8.2
Amfibieën
Het plangebied heeft door het gebrek aan groenstructuren geen belangrijke functie voor de beschermde soorten kleine zoogdieren. Mogelijk zijn algemene zoogdieren zoals de egel aanwezig. Vanwege de beperkt aanwezige groenelementen, het ontbreken van bomen met geschikte holten en beschutte spouwgaten in de (oudere) bebouwing is het gebied weinig aantrekkelijk voor vleermuizen. Daarnaast zijn op het terrein van Weenapoint ook verstorende invloeden aanwezig in de vorm lichtbronnen zoals dakverlichting en straatverlichting. Tijdens het verrichte veldbezoek zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op aanwezigheid van vleermuizen. Ook andere beschermde soorten (dagvlinders, libellen, amfibieën, reptielen en vissen) zijn niet aangetroffen. In de huidige situatie heeft het plangebied Weenapoint aldus geen essentiële functie voor beschermde soorten flora en fauna. 6.8.3
Flora
In de huidige situatie is het plangebied Weenapoint overwegend verhard, dit geldt ook voor het binnenterrein. Groene elementen zijn beperkt aanwezig en vooral gelokaliseerd langs de randen van het gebied in de vorm van boomgroepen of solitaire bomen. Ten zuiden van het koepelgebouw is een groene hoek aanwezig, bestaande uit bomen. De huidige situatie is weinig geschikt voor beschermde planten, gezien het intensieve onderhoud (o.a. het toepassen van onkruidbestrijding) in en rond het plot Weenapoint. In vergelijking met de huidige situatie is er geen significant verhard oppervlak toegevoegd. Het kantoorgebouw aan de Kruiskade en de laagbouw aan het Weena zijn gesloopt en op deze locaties is vervangende nieuwbouw geplaatst, de Weenapointflat is gerenoveerd. Als gevolg van de herontwikkeling is een deel van het in de huidige situatie aanwezige groen verwijderd c.q. vervangen door nieuw groen. De volwassen bomen die staan in het trottoir op de hoek Weena-Kruisplein blijven behouden. Op het binnenplein (particulier terrein) komt naar verwachting ook een aantal publiek toegankelijke groene plekken (grasgazon, bomen, bloemen). 6.8.4
Conclusie
Er zijn geen significante verschillen tussen het bomenbestand in de gewenste ontwikkeling en het bomenbestand in de huidige situatie. Het plangebied Weenapoint heeft zowel in de huidige situatie als in de gewenste ontwikkeling geen essentiële functie voor beschermde soorten flora en fauna. Vaste rust- en verblijfplaatsen of groeiplaatsen worden in beide situaties niet verwacht. In de wijze van uitvoering moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van flora- en fauna in het kader van de algemene zorgplicht: o.a. met broedende vogels. Hiervoor is een ecologisch werkprotocol beschikbaar. Voor de uitvoering van de ontwikkeling in het Weenapoint betekent dit ondermeer:
47
in de broedtijd geen boomkap van, c.q. niet werken nabij bomen waar vogels broeden. In de bomen kunnen in de periode half maart - half juli (de meeste vogels broeden in deze periode, er zijn echter uitzonderingen) vogels broeden. Indien kap van bomen en andere zwaar verstorende werkzaamheden gepland worden tussen half maart en half juli, is noodzakelijk om een ter zake kundige de bomen te laten inspecteren op de aanwezigheid van broedende vogels. Als deze worden aangetroffen dient gewacht te worden met de werkzaamheden totdat de vogel(s) is of zijn uitgebroed. grondwerk zodanig uitvoeren dat beschermde kleine zoogdieren een vluchtweg hebben.
6.9
Duurzaamheid en energie
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam Climate Initiatieve Het Rotterdam Climate initiatieve is het ambitieuze programma van de gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam NV, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs. Ambitie van het RCI is om in 2025 50% CO2 reductie te behalen tov 1990 en om in 2025 volledig klimaatbestendig te zijn. Dit is een hoge ambitie, waarbij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een belangrijke bijdrage kunnen leveren in bijvoorbeeld energiezuinige concepten en voldoende waterberging. In dit kader wenst de gemeente Rotterdam te bevorderen dat er duurzaam wordt ontwikkeld in Rotterdam, waarbij de reductie van CO2-uitstoot een belangrijke doelstelling vormt. 6.9.1
Duurzaam bouwen
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken. Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in Weenapoint: Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Zie hoofdstuk 5. Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten. Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is. Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet. Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen. Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak. In het duurzaamheidsplan van het ingenieursbureau Search zijn voor Weenapoint enkele specifieke matriaalmaatregelen voorgesteld, onder andere: Niet dragend binnenspouwblad: houtskeletbouw i.p.v kalkzandsteen Constructie: INFRA+concept i.p.v. betonconstructie Binnenwanden: 40% cellenstructuur i.p.v. 100 % cellenstructuur metalstud
48
6.9.2
Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma, waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zo veel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx ). Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter. Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt in te dienen in het kader van het aanvragen van de bouwvergunning). Duurzame mobiliteit In maart 2008 is het collegebeleid van duurzame mobiliteit vastgesteld. De binnenstad wordt met Park & Walk al een goed voorbeeld van duurzame mobiliteit. Ook elektrische oplaadpunten voor fiets, scooter en auto worden straks onderdeel van de dagelijkse openbare ruimte. Daarnaast vormt het Weenapoint een belangrijke schakel in de looproute van het Centraal Station naar het Oude Westen en moet het op ontspannen wijze deel gaan uitmaken van het loop- en fietsnetwerk van de binnenstad. Met betrekking tot elektrische oplaadpunten voor fiets, scooter en auto dienen de parkeergarages te voldoen aan de normen van elektrische oplaadpunten zoals opgenomen in de convenant. In het duurzaamheidsplan van het ingenieursbureau Search zijn voor Weenapoint enkele specifieke energiemaatregelen voorgesteld, onder andere: Warmteterugwinning ventilatielucht; Warmteterugwinning douchewater; Zonwering toepassen op zuid- en westgevel; Toerenregeling ventilator; Energiezuinige verlichting; Aanwezigheidsdetectie verlichting. 6.9.3
Klimaatbestendigheid
Water In 2007 is het Waterplan 2 vastgesteld. In dit waterplan wordt de wateropgave gesteld voor Rotterdam, inclusief de ambitie om water in te zetten om de stad aantrekkelijker te maken. In de binnenstad, en dus ook in het RCD, ligt ook een grote opgave. Deze zal waar mogelijk in open water opgelost moeten worden en waar het niet anders kan met technische oplossingen (zoals bv ondergrondse waterbergingen). Ook kan bijvoorbeeld gekeken worden naar het type verharding en innovatieve wegenopbouw met bv grindkoffers in het gebied. Voor Weenapoint betekent dit, dat bij de inrichting van de openbare ruimte, onderzocht moet worden of een bijdrage geleverd kan worden aan het oplossen van de wateropgave. Hittestress In het kennisproject Kennis voor Klimaat wordt onderzoek gedaan naar de gevolgen van hittestress in Rotterdam. Vooral in de binnenstad kan er op warme dagen eerder sprake zijn van hittestress dan in andere, meer open en groene gebieden. Om het (micro)klimaat in de stad op orde te houden, kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan meer rekening houden met schaduw en zoninval, op straten, pleinen, maar ook op grotere hoogte. Op de effecten van wind (zorgen voor voldoende “doorluchten”, zonder dat
49
er windhinder ontstaat), op meer groen in de stad (op bijvoorbeeld daken en gevels, op bomen in de openbare ruimte), meer open water, het type materiaalgebruik en kleurgebruik op gebouw en bestrating (zoals lichte versus donkere kleuren). Voor Weenapoint betekent dit, dat op basis van bovenstaande gestreefd wordt naar een aangenaam verblijfsklimaat. Groene daken De gemeente stimuleert Rotterdammers om groene daken aan te leggen en gaat zelf ook een groot aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak. Hiervoor heeft Gemeentewerken Rotterdam het programma Groene Daken opgezet. Groene daken bieden heel wat voordelen voor het klimaat in het gebouw zelf, maar ook voor het klimaat in de stad, zoals de isolerende werking, geluiddemping, opvang van regenwater en uiteraard het eventuele gebruik als dakterras en het aantrekkelijke uitzicht vanuit hogere gebouwen. Bij nieuwbouw dienen groene daken uitgangspunt te zijn en bij voorkeur op zodanige wijze dat het dak kan worden gebruikt als daktuin. Voor Weenapoint betekent dit, dat gestreefd wordt naar het ontwerpen en aanleggen van groene daken, eventueel als daktuin.
50
Hoofdstuk 7
Sociale veiligheid en leefbaarheid
Sociale veiligheid en leefbaarheid Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiek-ruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. In de beleidsnota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996, zijn 3 hoofditems geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan: het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren; differentiatie en flexibiliteit van woningen; veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven. Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheermaatregelen. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld. Voor de overige delen wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving" en het "Handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen". Het is een streven om elk bouwplan te voorzien van het Politie Keurmerk Veilig Wonen. Toekenning van dit keurmerk geeft aan dat een wijk een beperkt criminaliteitsrisico heeft. Het toetsingsresultaat maakt expliciet deel uit van de besluitvorming over de betreffende uitwerking.
51
Hoofdstuk 8
Handhaving
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
52
Hoofdstuk 9
Financiële uitvoerbaarheid
Gemeentelijke kosten: Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 november 2009 de status 'in uitvoering’ toegekend aan de grondexploitatie Ontwikkellocaties Rotterdam Central District. Met het in uitvoering brengen van deze grondexploitatie ligt het gemeentelijke financiële kader om de ambities voor het Central District waar te maken vast. De herontwikkeling van Weenapoint betreft een particuliere ontwikkeling. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen of een overeenkomst te sluiten met de ontwikkelaar die de dekking van de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd. Met de Maarsen Groep wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan een dergelijke overeenkomst gesloten. Financiële haalbaarheid: Het bestemmingsplan Weenapoint omvat de particuliere ontwikkeling Weenapoint. Voor dit project zal de bestaande bebouwing van het kantoren complex Weenapoint (grotendeels) worden gesloopt, zullen extra parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en wordt de buitenruimte opnieuw ingericht. De financiële haalbaarheid van het project is onderzocht. Hiervoor is gekeken naar: -Beschikbaarheid van gronden en terreinen (waaronder verwervingskosten, schadeloosstellingen, herhuisvesting van zittende gebruikers etc.); -Programmatische mogelijkheden en wensen (de bouwkosten en mogelijke huurniveaus, de vormfactor, faseerbaarheid en mogelijke grondopbrengst). Naar de verkeersafwikkeling en parkeeroplossing is expliciet onderzoek gedaan; -Civieltechnische aspecten van de ontwikkeling (onderzoek naar de bodem- en infrastructuurgesteldheid en de kosten van noodzakelijke en gewenste ingrepen); -Overige kosten; -De opbrengsten uit anterieure contracten. De gemeente concludeert dat, binnen de kaders van het bestemmingsplan, een financieel haalbaar bouwproject mogelijk is.
53
Hoofdstuk 10
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg In het kader van het overleg ex art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept bestemmingsplan “Weenapoint” toegezonden aan: 1.
Provincie Zuid-Holland
2.
Vrom-Inspectie
3.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK)
4.
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)
5.
Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)
6.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
7.
Kamer van Koophandel
8.
Luchtverkeersleiding Nederland
9.
Deelgemeente Centrum
10.
DCMR milieudienst Rijnmond
11.
Ministerie Verkeer en Waterstaat
12.
Stadsregio Rotterdam
13.
Tennet
14.
Gasunie
15.
Rijksluchtvaartdienst
16.
Stedin
Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 9 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 7 t/m 9 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.
10.1
Provincie Zuid-Holland
10.1.1 Afstemming kantorenprogramma Uit de toelichting blijkt niet afdoende dat de toename van kantooroppervlak van 20.000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) conform artikel 7, lid 3 van de Verordening Ruimte is opgenomen in een regionaal afgestemd kantorenprogramma. De verantwoording hiervan ontbreekt. Dit dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan wel geregeld te zijn. Verzocht wordt dit aan te passen. Reactie: Het vigerende regionale kantorenbeleid is vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020), als streekplan vastgesteld op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten van Zuid Holland en als regionaal structuurplan op 9 november 2005 door de regioraad van de stadsregio Rotterdam. In het verlengde hiervan is het Uitvoeringsprogramma RR2020 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Rotterdam op 22 november 2005, door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 13 december 2005 en door de Regioraad van de stadsregio Rotterdam op 21 december 2005. Het Uitvoeringsprogramma RR2020 gaat uit van een indicatief programma kantoren in de periode 2011 2020 voor Rotterdam Centrum van 400.000 m2 bvo kantoren, waarvan 100.000 m2 bvo op 'Rivierlocaties' als Kop van Zuid, Boompjes en Parkstad.
54
Het totale planaanbod kantoorruimte voor de binnenstad van Rotterdam in de komende 10 jaar, dus inclusief de geplande nieuwbouw op "Weenapoint" is op peildatum 1 januari 2011 vastgesteld op 236.600 m2 bvo en zit daarmee ruim onder het indicatieve programma van het vigerende regionale kantorenprogramma. (Zie ook 2.2.1) Tegelijkertijd heeft ook de gemeente Rotterdam geconstateerd dat de prognoses van 5 jaar geleden alweer achterhaald zijn door de recente economische ontwikkelingen. In dat kader heeft het college van B&W in 2009 de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld, met als uitgangspunt een evenwichtige verhouding tussen marktvraag en locatieaanbod. Vanaf 2010 wordt de ontwikkeling van vraag en aanbod per sector en locatie bijgehouden in de 'Navigator Rotterdamse werklocaties'. Het kantorenbeleid wordt daarmee 2x per jaar geactualiseerd en afgestemd op de recente marktontwikkelingen. In samenwerking met de Stadsregio Rotterdam is ondertussen met betrokken regiogemeenten overleg gaande om te komen tot een regionale aanpak van de kantorenontwikkeling. Dit is verwerkt in een Economisch Uitvoeringsprogramma stadsregio Rotterdam 2011-2014. Hiermee wordt het regionale kantorenprogramma binnen het kader van de provinciale Verordening Ruimte afgestemd op de actuele marktontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling van "Weenapoint" past binnen het uitgangspunt van het provinciale beleid dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. De Stadsregio streeft ernaar de actualisatie van het regionaal kantorenprogramma nog in de eerste helft van 2011 bestuurlijk vast te laten stellen. Daarin zal deze toename van maximaal 40.000 m2 in ieder geval binnen het vernieuwde regionale kantorenprogramma zijn opgenomen. (Zie ook 2.3.6)
10.2
Vrom-Inspectie
In deze reactie wordt ingegaan op de nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) die in het bestemmingsplan aan de orde zijn en die aanleiding geven tot het maken van opmerkingen. Het nummer achter het nationaal belang verwijst naar het nummer in de RNRB. 10.2.1 Versterken basiskwaliteit hoofdinfrastructuur Het plangebied ligt in de onmiddelijke nabijheid van het station Rotterdam Centraal. Over het spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) is bepaald, dat voor de berekening van het groepsrisico uit moet worden gegaan van een gebied van 200 meter vanaf het spoor. Het plangebied bevindt zich net buiten dit gebied. Echter het invloedsgebied dat behoort bij de omvang van het transport van gevaarlijke stoffen dat door Rotterdam Centraal gaat, is groter dan die 200 meter. Dit betekent dat ondanks de ligging buiten de 200 meter van de Circulaire RNVGS aandacht besteed moet worden aan aspecten van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en aan eisen voor gebouwen. In de Circulaire RNVGS is dit in paragraaf 5.2.3 vastgelegd. Verzocht wordt deze aspecten in het ontwerpbestemmingsplan mee te nemen. Reactie In het document “verantwoording groepsrisico” is aandacht besteed aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en eisen aan het gebouw. In paragraaf 6.7 zijn de conclusies van de verantwoording weergegeven. 10.2.2 Toelichting externe veiligheid De paragraaf over externe veiligheid dient op een aantal zaken te worden aangevuld/aangepast. In de passage over groepsrisico op bladzijde 43 dient aangegeven te worden dat het berekende groepsrisico niet verandert. Dit omdat het plangebied buiten de 200 meter van het spoor ligt en er al veel personen en gebouwen in het gebied van Rotterdam Centraal zijn. De wijzigingen hebben dan geen invloed op de hoogte van het berekende groepsrisico. Maar feitelijk verandert het groepsrisico wel omdat er meer bevolking binnen het effectgebied komt. Ten aanzien van de tekst over worst case en best case wordt voorgesteld deze aan te passen door aan te geven dat er bij het transport van gevaarlijke stoffen sprake is van een scenario met Basisnet Spoor
55
en een scenario zonder Basisnet Spoor. De verschillen tussen biede scenario's kunnen worden toegelicht door ondermeer aan te geven dat dit komt door andere routestromen en warme bleve vrije treinen. Bij het Basisnet Spoor wordt uitgegaan van risicoplafonds en niet van aantallen wagens of volumeplafonds. Het risicoplafond is gebaseerd op warme bleve vrij rijden, maar dat wil niet zeggen dat dit in het kader van het Basisnet ook als maatregel wordt vereist. Separaat van het Basisnet wordt in overleg met en samen met het bedrijfsleven gewerkt aan een convenant warme bleve vrij rijden. Reactie Deze conclusie is juist. Ter verduidelijking is in de toelichting par 6.7 aangepast. 10.2.3 Toelichting luchtkwaliteit NSL Het bestemmingsplan is onderdeel van het NSL-project 1448 Stationskwartier Rotterdam. Formeel gezien hoeft daardoor het plan niet op luchtkwaliteit getoets te worden, omdat het NSL ervan uitgaat dat hiermee tijdig in heel Nederland aan de grenswaarden voor NO² en PM¹º voldaan zal worden. In de toelichting moet wel duidelijk zijn dat de ontwikkelingen passen binnen het project zoals dat voor het NSL is aangemeld. In het NSL is opgenomen dat er in het Stationskwartier 365.000 m² kantoor, 800 woningen en een school zullen worden gerealiseerd. Niet helder is aangegeven of door eventuele aanpassingen en wijzigingen in het programma voor de ontwikkeling van Weenapoint, ook het in het NSL opgenomen programma actueel is. Uit de toelichting blijkt dat ook voorzieningen zijn gepland zoals een theater. In de MER-rapportage is dan ook aangegeven dat hiervoor een meldingsprocedure richting VROM (nu I&M) gevolg zal moeten worden, opdat het programma op een gecorrigeerde wijze onderdeel uit blijft maken van het NSL. Het is aan te bevelen om hiervan ook melding te doen in de toelichting van het bestemmingsplan en ook deze meldingsprocedure uit te voeren. Reactie De toelichting par 6.5 is aangepast om dit duidelijker weer te geven. De meldingsprocedure wordt doorlopen. 10.2.4 Toelichting luchtkwaliteit normoverschrijding In het NSL is bij het geraamd effect aangegeven: het netto effect van dit IBM-project en de NSL-maatregelen is dat er geen sprake zal zijn van normoverschrijdingen. Uit de MER-rapportage en ook de recente gegevens uit de Monitoringstool van het NSL blijkt echter dat in 2015 op enkele plaatsen aan het Weena nog sprake zal zijn van overschrijdingen van de maximum concentratie NO². Dit staat op gespannen voet met de voorwaarde waaronder het project in het NSL is opgenomen, namelijk dat tijdig aan de grenswaarden voldaan zal worden. Aanbevolen wordt om in de toelichting op het bestemmingsplan helderheid te geven over de te treffen maatregelen. Uit het eerste monitoringsrapport NSL dat in november 2010 naar de Tweede Kamer is gestuurd blijkt dat met name op het punt van NO² concentraties langs het Weena op enkele toetspunten hoger uitvallen dan berekend. Het risico is aanwezig dat door aanpassingen van de achtergrondconcentraties in 2015 sprake zal zijn van meer en hogere overschrijdingen. Het is dan ook aan te bevelen zowel bij het ontwerp als bij de vaststelling van het bestemmingsplan uit te gaan van de meest actuele achtergrondgegevens. Reactie De toelichting par 6.5 is aangepast om dit duidelijker weer te geven.
10.3
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
10.3.1 Beleidskader Waterbeheerplan In het hoofdstuk wordt de verwijzing naar het Waterbeheerplan van Schieland en de Krimpenerwaard 2010-2015 gemist. Graag hierover een passage opnemen. Reactie De toelichting par 5.1 is aangepast om dit duidelijker weer te geven.
56
10.3.2 Overschrijdingskanswaterkering In deze paragraaf wordt gesproken over een 'beschermingsniveau' en 'normfrequentie' van 1/10.000 per jaar voor dijkring 14. Dis is niet juist en moet worden vervangen door een 'overschrijdingskans' van 1/10.000 per jaar. Reactie De toelichting par 5.3.3 is aangepast om dit duidelijker weer te geven. 10.3.3 Overleg over alternatieve waterberging In deze paragraaf wordt aangegeven dat het rioolstelsel in de directe omgeving bestaat uit een gemengd stelsel waarbij regenwater versneld wordt afgevoerd. Hierbij wordt opgemerkt dat bij piekbelastingen een bergingsprobleem ontstaat (met de nodige wateroverlast en overstorten tot gevolg). De ontwikkelingen in het gebied leiden tot een toename van de belasting op de riolering. Deze zijn volgens de water-paragraaf beperkt, doch worden niet uitgesloten. Een stijging van de overstortfrequentie dan wel de kans op wateroverlast op straat is mogelijk het gevolg. In het kader van andere plannen binnen het stedelijk gebied van Rotterdam wordt intensief nagedacht over "alternatieve waterberging", zoals ondermeer in het deelgemeentelijk waterplan. Het is raadzaam om ook binnen het plangebied na te gaan wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot het realiseren van "alternatieve" waterberging (bijv. mogelijkheden tot bodemgebruik) om de wateroverlast in een zo vroeg mogelijk stadium te verhelpen. Actualisering en optimalisering van het bestemmingsplan op het aspect waterhuishouding is in deze fase zeer raadzaam. Het hoogheemraadschap treedt daarvoor graag op korte termijn met de gemeente in overleg. Reactie Binnen het deelgemeentelijk Waterplan zijn de uitvoerbare praktische maatregelen beschreven. Functies ten behoeve van de waterhuishouding worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Zie par 5.2. Het bestemmingsplan is niet het plan om deze daadwerkelijk te realiseren, dit zal in het bouw of inrichtingsplan gebeuren.
10.4
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
10.4.1 Onderbouwing overschrijding groepsrisico In paragraaf 6.7. "Externe Veiligheid' is onder andere gesteld dat de oriënterende waarde van het groepsrisico met een factor 72 wordt overschreden. De VRR is van mening dat de verantwoording van het groepsrisico (transport gevaarlijke stoffen per spoor) in paragraaf 6.7.2 "Conclusie" onvoldoende onderbouwd is om te stellen dat het bestuur van Rotterdam op dit moment het huidige veiligheidsrisico verantwoord acht. Dit advies is bedoeld om te adviseren omtrent de aanvullende veiligheidsmaatregelen die voor het plangebied Weenapoint genoemd kunnen worden om de risico's verder te reduceren. Deze maatregelen kunnen deel uitmaken van de onderbouwing voor de verantwoording van het groepsrisico in het ontwerp bestemmingsplan. Voorafgaand aan de behandeling van het ontwerp bestemmingsplan dient een expliciete risicoafweging plaats te hebben gevonden door het bevoegd gezag. Reactie In overleg met het Rijk is een nieuw externe veiligheid onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het groepsrisico maximaal 7.9 keer de oriënterende waarde zal overschrijden. Naar aanleiding van het nieuwe onderzoek is de paragraaf 6.7 aangepast. 10.4.2 Advies Veiligheidsregio Rotterdam-RIjnmond De VRR adviseert om de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: 1. Met betrekking tot een toxische wolk geldt dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in nieuwe gebouwen dient te worden verbeterd door de gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen ("safe haven" principe). Hiervoor dienen deuren en ramen afsluitbaar te zijn. In nieuwe
57
gebouwen die conform de bouwregelgeving voorzien moeten zijn van een brandbeveiligingsinstallatie, dient het luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden. Reactie Deze maatregel is niet ruimtelijk relevant en mag niet in het bestemmingsplan worden geregeld. 2. De voorziene ontwikkeling zodanig te realiseren dat aanwezigen bij een dreigende BLEVE gelegenheid hebben snel te vluchten. Hierbij dient minimaal één (nood-) uitgang van het spoortraject Rotterdam CS - Gouda afgekeerd te zijn. Alle (nood-)uitgangen dienen in voldoende mate aan te sluiten op de bestaande infrastructuur binnen en buiten het plangebied. Daar het Bouwbesluit niet ingaat op de oriëntatie van (nood)uitgangen en daar de orientatie van nooduitgangen ruimtelijk relevant is, is deze maatregel te borgen middels een nadere eis in het kader van artikel 3.6d Wro. Reactie Voor de nieuw te ontwikkelde locatie zijn deze maatregelen opgenomen in de regels. 3. In overleg met de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Noord dient de bereikbaarheid en bluswatervoorziening van het Rotterdam Central District verder te worden geoptimaliseerd. Deze voorziengen dienen uitgevoerd te worden conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Reactie Deze maatregel is niet ruimtelijk relevant en mag niet in het bestemmingsplan worden geregeld. 4. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van het aanwezige personeel zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne Denk Vooruit ('Rampen vallen niet te plannen. Voorbereidingen wel"). Reactie Deze maatregel is niet ruimtelijk relevant en mag niet in het bestemmingsplan worden geregeld.
10.5
BOOR
In de legenda van de plankaart moet staan 'Waarde - Archeologie” niet Waarde - Archeologie -1 en deze waarde is nu niet op de plankaart aangegeven. De markering (door middel van +++) dient zich te bevinden in het gehele plangebied. Reactie Deze opmerking is verwerkt in de regels en op plankaart.
10.6
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Nu is het koepelgebouw nog gekoppeld aan het bestaande gebouw, dat betekent dat wanneer het koepelgebouw wordt losgekoppeld er gekeken moet worden welke waarden er verloren gaan en hoe hier in het kader van de omgevingsvergunning monumenten over wordt geadviseerd. De huidige situatie van het verbindende bouwdeel is nu niet inzichtelijk. Om dit in het bestemmingsplan tot uiting te laten komen stelt de Rijksdienst voor om het bestaande verbindingsstuk als bestaand op te nemen met bestemming "Centrum - 1" en hieraan een wijzigingsbevoegdheid te koppelen naar "Verkeer - Erf". Reactie Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is niet nodig om hetzelfde doel te bereiken.
58
Bijlagen
59
Bijlage 1 Hogere waarden PM
60
Regels
61
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
Plan
Het bestemmingsplan Weenapoint van de gemeente Rotterdam. 1.2
Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.3
Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.4
Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie. 1.5
Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.6
Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen. 1.7
Belwinkel
Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen. 1.8
Beperkt kwetsbare objecten
a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. 1.9
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 1.10
Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
62
1.11
Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP1013Weenapoint- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen). 1.12
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.13
Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. 1.14
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.15
Bouwgrens
De grens van een Bouwvlak. 1.16
Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt. 1.17
Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.18
Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel. 1.19
Bouwverordening
Bouwverordening Rotterdam 1993, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 1.20
Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.21
Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.22
Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend. 1.23
Bijzondere objecten
a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria); b. scholen en winkelcentra;
63
c. hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen; f. een recreatieterrein: 1. een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping; 2. een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad; g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten. 1.24
Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Een belwinkel wordt hier niet onder begrepen. 1.25
Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel wordt hier niet onder begrepen. 1.26
Dove gevel
a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede, b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2. 1.27
Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.). 1.28
Gevaarlijke stoffen
Stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 1.29
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.30
Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen. NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten,
64
maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw. 1.31
Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.32
Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt. 1.33
Kantoren
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. 1.34
Kwetsbare objecten
a. woningen, met uitzondering van: 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; 2. scholen; 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object; 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. 1.35
Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden. 1.36
Maatschappelijk
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en "Publieke dienstverlening". 1.37
Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie. 1.38
NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. 1.39
Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
65
1.40
Peil (straat-)
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. 1.41
Publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten. 1.42
Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d. 1.43
Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d. 1.44
Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater. 1.45
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. 1.46
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. 1.47
Woningwet
De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
66
Artikel 2
wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.2
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. 2.4
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
67
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
BESTEMMINGSREGELS
Centrum - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f.
expositie- en presentatieruimte; detailhandel, uitsluitend op de begane grond en 1e verdieping; kantoren; maatschappelijke voorzieningen; groen, water, tuin, ontsluitingswegen en -paden; 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 9), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Op de voor 'Centrum - 1' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 3.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 3.2.3
Bebouwingsnormen
a
Bouwhoogte
Op de plankaart is de maximum bouwhoogte aangegeven. b
Bebouwingspercentage
Tot de maximum bouwhoogte mag 100% bebouwd worden. c
Functies
Van de hierna te noemen functies zijn (samen met de functies voor de 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' bestemde gronden) toegestaan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
recreatieve voorzieningen, met een maximum van 15.000 m2 b.v.o; detailhandel, met een maximum van 2.000 m2 b.v.o.; dienstverlening, met een maximum van 3.000 m2 b.v.o; horeca, met een maximum van 9.000 m2 b.v.o; kantoren, met een maximum van 80.000 m2 b.v.o; maatschappelijke voorzieningen, met een maximum van 4.000 m2 b.v.o; een of meer ondergrondse parkeergarages, met een maximum van 850 parkeerplaatsen; 250 woningen, niet in Centrum - 1;
een en ander met dien verstande dat voor alle functies, met uitzondering van parkeren, in de bestemmingen 'Centrum - 1', 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' samen niet meer dan 110.000 m2 bruto vloeroppervlak mag worden gerealiseerd. 3.2.4
Verbod geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen
Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.
68
Artikel 4 4.1
Centrum - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
detailhandel, uitsluitend op de begane grond en 1e verdieping; horeca; recreatieve voorzieningen, niet zijnde een casino; kantoren; maatschappelijke voorzieningen; nutsbedrijf (voorzieningen van openbaar nut), uitsluitend op de begane grond. ondergrondse parkeergarages; woningen; groen, water, tuin, ontsluitingswegen en -paden; 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 9), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
a. Op de voor 'Centrum - 2' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies en het bestaande kunstwerk van Henry Moore. b. Ter plaatse van de aanduiding 'sba - ok' op de plankaart mag gebouwd worden met inachtneming van een overkraging die een vrije ruimte van 4,5 meter laat. 4.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 4.2.3
Bebouwingsnormen
a Bouwhoogte 1. Op de plankaart is per bouwvlak de minimum en maximum bouwhoogte aangegeven. 2. Op de plankaart is, ter plaatse van de daartoe gegeven aanduiding, een hoogteaccent toegestaan, dat ter plaatse van de aanduiding 'sba - ha' een maximum bouwhoogte van 135 meter heeft en ter plaatse van 'sba - ha -1' een maximum bouwhoogte van 80 meter. 3. Bij een bouwhoogte van meer dan 70 meter is, teneinde aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer, een advies van de Luchtverkeersleiding Nederland noodzakelijk. b Bebouwingspercentage 1. Tot de maximum bouwhoogte mag 100% bebouwd worden. 2. Het bruto vloeroppervlak van een hoogteaccent mag niet meer dan 1.600 m2 per verdieping bedragen. Voor de hoogteaccenten in 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' samen geldt een maximum te bebouwen oppervlak van 4.000 m2. 3. Voor de hoogteaccenten geldt dat minimaal een tussenruimte van 8 meter moet worden aangehouden. c
Bouwgrens
Er dient in de aan de Diergaardesingel en het Weena gelegen bouwgrens gebouwd te worden. Afwijking is toegestaan voor: 1. Ter plaatse van bouwaanduiding 'sba - ha -1' is aan de zuidzijde vanaf 35 meter hoogte een overkraging toegestaan van maximaal 2,5 meter ten behoeve van balkons. 2. Luifels zijn toegestaan aan de Diergaardesingel en Weena, met dien verstande dat deze niet dieper mogen zijn dan 7 meter, behoudens het geveldeel aan het Weena (waarop o.a. het reliëf van Henry Moore zich bevindt). Op deze gevel mag de luifel ten hoogste 2,5 meter diep zijn, waarbij ter plaatse van en tot 4 meter uit het reliëf van Henry Moore geen luifel is toegestaan.
69
Aan het Weena en de Diergaardesingel zijn luifels toegestaan met een maximum dikte van 1,0 meter en een vrije hoogte van 9 meter. 3. Uitstekende delen aan gebouwen grenzend aan de bestemming Verkeer-Erf, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld. d
Functies
Van de hierna te noemen functies zijn (samen met de functies voor de 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' bestemde gronden) toegestaan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
recreatieve voorzieningen, met een maximum van 15.000 m2 b.v.o; detailhandel, met een maximum van 2.000 m2 b.v.o.; dienstverlening, met een maximum van 3.000 m2 b.v.o; horeca, met een maximum van 9.000 m2 b.v.o; kantoren, met een maximum van 80.000 m2 b.v.o; maatschappelijke voorzieningen, met een maximum van 4.000 m2 b.v.o; een of meer ondergrondse parkeergarages, met een maximum van 850 parkeerplaatsen; 250 woningen, niet in Centrum - 1;
een en ander met dien verstande dat voor alle functies, met uitzondering van parkeren, in de bestemmingen 'Centrum - 1', 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' samen niet meer dan 110.000 m2 bruto vloeroppervlak mag worden gerealiseerd. e Parkeren 1. Parkeren dient ondergronds te geschieden. 2. Ontsluiting vindt ondergronds plaats via de Kruispleingarage. Via de Diergaardesingel is bovengrondse ontsluiting van ten hoogste 250 parkeerplaatsen toegestaan. f
Woningen
Voor zover woningen worden gerealiseerd aan de zijde van het Weena, mag dit, waar dat is aangegeven op de afbeelding in de toelichting bij 6.4.3 Tabel, slechts vanaf een hoogte van 45 meter, tenzij gebruik wordt gemaakt van een dove gevel. 4.3
(Nood)uitgang
Gebouwen dienen één (nood)uitgang te hebben welke van de spoorlijn Rotterdam CS afgekeerd is. 4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Algemeen
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten. 4.4.2
Verbod geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen
Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.
70
Artikel 5 5.1
Centrum - 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
detailhandel, uitsluitend op de begane grond en 1e verdieping; horeca; recreatieve voorzieningen, niet zijnde een casino; kantoren; maatschappelijke voorzieningen; nutsbedrijf (voorzieningen van openbaar nut), uitsluitend op de begane grond. ondergrondse parkeergarages; woningen; groen, water, tuin, ontsluitingswegen en -paden; 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 9), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
a. Op de voor 'Centrum - 3' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. b. Ter plaatse van de aanduiding 'sba - ok' op de plankaart is een overkraging / arcade toegestaan die een vrije ruimte laat van ten minste 2,2 meter. c. Aan het Kruisplein mogen luifels gerealiseerd worden, met dien verstande dat deze niet dieper mogen zijn dan 6,9 meter en niet de bestemmingsgrens mogen overschrijden. Deze luifels mogen een maximum dikte van 1,0 meter hebben en dienen een vrije hoogte van 9 meter te laten. d. Aan het Weena zijn luifels toegestaan aan het Weena met een maximum dikte van 1,0 meter en een vrije hoogte van 9 meter. e. Uitstekende delen aan gebouwen grenzend aan de bestemming "Verkeer - Erf", niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 5.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 5.2.3
Bebouwingsnormen
a Bouwhoogte 1. Op de plankaart is per bouwvlak de maximum en minimum bouwhoogte aangegeven. 2. Op de plankaart zijn ter plaatse van de daartoe gegeven aanduiding 'sba - ha -2' twee hoogteaccenten toegestaan met een maximum bouwhoogte van 100 meter. 3. Bij een bouwhoogte van meer dan 70 meter is, teneinde aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer, een advies van de Luchtverkeersleiding Nederland noodzakelijk. b Bebouwingspercentage 1. Tot de maximum bouwhoogte mag 100% bebouwd worden. 2. Het bruto vloeroppervlak van een hoogteaccent mag niet meer dan 1.600 m2 per verdieping bedragen. Voor de hoogteaccenten in 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' samen geldt een maximum te bebouwen oppervlak van 4.000 m2. 3. Voor de hoogteaccenten geldt dat minimaal een tussenruimte van 15 meter moet worden aangehouden. De minimale tussenruimte geldt ook ten opzichte van de reeds aanwezige bebouwing. c Bouwgrens 1. Er dient in de aan het Kruisplein en het Weena gelegen bouwgrens gebouwd te worden. 2. De op de plankaart aangegeven bouwgrens, voor zover gelegen aan het Kruisplein, mag 6,9 meter
71
schuiven in de richting van het Kruisplein, waarbij de grens van de bouwaanduiding 'hoogteaccent' mee schuift. 3. De op de plankaart aangegeven bouwgrens, voor zover gelegen aan het Weena (met uitzondering van het direct tegen de als 'Centrum - 2' bestemde gronden gelegen gedeelte), mag 7,2 meter schuiven in de richting van het Weenawaarbij de grens van de bouwaanduidingen 'hoogteaccent' en 'overkraging' mee schuift. d
Functies
Van de hierna te noemen functies zijn (samen met de functies voor de 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' bestemde gronden) toegestaan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
recreatieve voorzieningen, met een maximum van 15.000 m2 b.v.o; detailhandel, met een maximum van 2.000 m2 b.v.o.; dienstverlening, met een maximum van 3.000 m2 b.v.o; horeca, met een maximum van 9.000 m2 b.v.o; kantoren, met een maximum van 80.000 m2 b.v.o; maatschappelijke voorzieningen, met een maximum van 4.000 m2 b.v.o; een of meer ondergrondse parkeergarages, met een maximum van 850 parkeerplaatsen; 250 woningen, niet in Centrum - 1;
een en ander met dien verstande dat voor alle functies, met uitzondering van parkeren, in de bestemmingen 'Centrum - 1', 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3' samen niet meer dan 110.000 m2 bruto vloeroppervlak mag worden gerealiseerd. e
Parkeren
Gebouwde parkeervoorzieningen dienen ondergronds te worden ontsloten. f
Woningen
Voor zover woningen worden gerealiseerd aan de zijde van het Kruisplein, mag dit, waar dat is aangegeven op de afbeelding in de toelichting bij 6.4.3 Tabel, slechts vanaf een hoogte van 24 meter, tenzij gebruik wordt gemaakt van een dove gevel. g
(Nood)uitgang
Gebouwen dienen één (nood)uitgang te hebben welke van de spoorlijn Rotterdam CS afgekeerd is. 5.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub e, door een bovengrondse parkeergarage toe te staan in die gevallen dat, naar hun oordeel een ondergrondse parkeergarage zou leiden tot een financieel onhaalbaar plan. Voorwaarde is dat de parkeerplaatsen niet zichtbaar zijn in de gevels en ondergronds worden ontsloten. 5.4
Specifieke gebruiksregels
5.4.1
Algemeen
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten. 5.4.2
Verbod geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen
Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.
72
Artikel 6 6.1
Gemengd
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f.
praktijkruimten, dienstverlening op de begane grond; detailhandel, uitsluitend op de begane grond en 1e verdieping; wonen; maatschappelijke voorzieningen op de begane grond en 1e verdieping; voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden; 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 9), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. g. horeca, alleen ter plaatse van de aanduiding "horeca", uitsluitend op de begane grond. 6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen
a. Op de voor 'Gemengd' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. b. Ter plaatse van de aanduiding 'sba - ok' op de plankaart moet gebouwd worden met inachtneming van een overkraging die een vrije ruimte van ten minste 2,2 meter laat. 6.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 6.2.3
Bebouwingsnormen
Van de hierna te noemen functies zijn ten hoogste toegestaan: detailhandel en dienstverlening 300 m2 b.v.o; maatschappelijke voorzieningen 400 m2 b.v.o. 6.3
Specifieke gebruiksregels
6.3.1
Algemeen
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten. 6.3.2
Verbod geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen
Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.
73
Artikel 7 7.1
Verkeer - Erf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, ondergronds parkeren, groenvoorzieningen en waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding noodzakelijke voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; c. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 9), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 7.2
Bouwregels
7.2.1
Algemeen
Op de voor 'Verkeer - Erf bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een slagboom, afdaken en schermen ter voorkoming van windhinder, fietsenrekken, erfafscheidingen e.d.; b. ondergrondse parkeergarages; c. uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld, met uitzondering van luifels, balkons geregeld in de bestemmingen Centrum-2 en Centrum-3. 7.2.2
Bouwhoogte
a. erfafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 meter. b. gebouwde parkeervoorzieningen dienen ondergronds te worden ontsloten. 7.2.3
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
74
Artikel 8 8.1
Verkeer - Verblijfsgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen; b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen; c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; e. geluidswerende voorzieningen; f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; g. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 9), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd; h. ondergrondse parkeergarage, alleen ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage". 8.2
Bouwregels
8.2.1
Algemeen
Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 8.1 onder f., niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld, met uitzondering van luifels geregeld in de bestemmingen "Centrum - 2" en "Centrum - 3". 8.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 8.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 onder g. ten aanzien van vrije hoogte voor luifels, door een vrije hoogte van 4,5 m toe te staan, indien de noodzaak hiervoor blijkt uit windhinderonderzoek.
75
Artikel 9 9.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. 9.2
Bouwregels
9.2.1
Rapport archeologisch deskundige
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 9.3.1. 9.2.2
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 9.3.1
Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 9.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan. 9.3.2 a. b. c. d. e. f.
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
grondbewerkingen (van welke aard dan ook); het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; het indrijven van voorwerpen in de bodem; het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
9.3.3
Uitgezonderde werkzaamheden
Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. 9.3.4
Vergunning
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkenn zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
76
9.3.5
Rapport archeologisch deskundige
Alvorens de vergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen. 9.3.6
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan de omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden kunnen de volgende regels worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
77
Hoofdstuk 3 Artikel 10 10.1
ALGEMENE REGELS
wro-zone - wijzigingsgebied
Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming Verkeer - Erf wijzigen in de bestemming Centrum - 3, met dien verstande dat deze bestemming alleen geldt voor de begane grond ter plaatse van de op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestaande parkeergarage en dat de rest van de bebouwing alleen voor bovengronds parkeren mag worden gebruikt. 10.2
Bouwregels
Voor de in het eerste lid aangewezen gronden geldt dat niet hoger mag worden gebouwd dan 16 meter. 10.3
Procedureregels
Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende procedureregels: a. bouwen is niet toegestaan, anders dan overeenkomstig een in werking getreden wijzigingsplan; b. alvorens een wijzigingsplan vast te stellen, bieden burgemeester en wethouders belanghebbenden de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan aan hun college kenbaar te maken door toepassing van het terzake bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening.
78
Artikel 11
Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
79
Artikel 12 12.1
Algemene bouwregels
Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de plankaart een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. 12.2
Maximum bouwhoogte
Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de plankaart. 12.3
Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de plankaart duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
80
Artikel 13 13.1
Algemene afwijkingsregels
Afwijking van de maximaal toegestane bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.
81
Artikel 14
Geluidsgevoelige functies
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder) voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
82
Hoofdstuk 4 Artikel 15 15.1
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Aanwezige bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 15.1.2 Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1.1 met maximaal 10%. 15.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken Lid 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 15.2
Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Bestaand gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 15.2.2 Strijdig gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 15.2.3 Verboden gebruik Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 15.2.4 Uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik Lid 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
83
Artikel 16
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Weenapoint", gemeente Rotterdam.
84