Faculteit der Geesteswetenschappen
Ontwerp Profiel 2016 – De houtskoolschets Datum
2 februari 2015 Status
Opsteller
Vertrouwelijk, ter bespreking in raden en met OR en FSR
Dagelijks Bestuur van de faculteit
Nota bene: voor een financieel perspectief zie Appendix p. 19 -
1. Inleiding De directe aanleiding voor het opstellen van een nieuw profiel van de faculteit, Profiel 2016, is de zorgelijke financiële situatie van de faculteit. Profiel 2016 zal dan ook een directe en substantiële bijdrage moeten leveren aan het verbeteren van die financiële situatie, zodanig dat de faculteit duurzaam financieel gezond wordt. Uitgangspunt daarbij vormt de analyse, die rond de zomer van 2014 is gemaakt, en waaruit een viertal centrale problemen naar voren kwam: (1) de kwetsbare positie van veel kleinere bacheloropleidingen en –programma’s, zowel in termen van studentenaantallen als krimpende staf; (2) hiermee verbonden: een meerjarige, structurele daling van de belangstelling van middelbare scholieren voor de meeste talen, en een toenemende landelijke concurrentie van nieuwe opleidingen, zoals International Studies; (3) een overaanbod aan modulen met een te laag aantal deelnemers, met name in het masteronderwijs, dat daarmee de facto veel te duur is geworden; (4) achterblijvende resultaten in termen van uitval, studieresultaten en rendementen, ondanks de vele inspanningen die de laatste jaren reeds zijn geleverd. In dit Ontwerp worden voorstellen gedaan om deze problemen op te lossen, voortbouwend op de adviezen van de werk- en taakgroepen die in december 2014 werden ingesteld. Het Dagelijks Bestuur van de faculteit (DB) constateert dat er in het onderwijs niet langer sprake kan zijn van een ongelimiteerde ‘solidariteitsheffing’ binnen de faculteit tussen grotere en kleinere opleidingen, en ook niet tussen het bachelor- en het masteronderwijs. In dat opzicht zijn momenteel de grenzen bereikt: wanneer de faculteit er niet in slaagt om kleinere, op zichzelf moeilijk te financieren programma’s en specialismen op een andere wijze meer body te geven en duurzaam te maken, zal dat leiden tot hetzij een voortdurend onevenredig beslag op de schaarse middelen, in het bijzonder van de grotere opleidingen, hetzij een vergaande aantasting van de kwaliteit van de kleinere 1. De faculteit zal, kortom, robuuster en compacter moeten worden. Dat dwingt de faculteit tot het nemen van moeilijke beslissingen ten aanzien van het onderwijsaanbod: welke opleidingen, programma’s en vakken kunnen in de huidige vorm blijven voortbestaan en welke niet?
1
Zie ook pagina 2 van het advies van de werkgroep Inrichting bacheloronderwijs.
Het DB beseft dat de plannen zoals ze in dit ontwerp worden beschreven als pijnlijk zullen worden ervaren, door individuele medewerkers en door teams. Tegelijkertijd wordt getracht om een toekomst te schetsen van een faculteit waarin een zo breed mogelijk palet van expertises behouden blijft, met een doordacht en aantrekkelijk onderwijsaanbod; een faculteit die dusdanig flexibel is georganiseerd dat sneller ingespeeld kan worden op veranderingen. Het DB wil benadrukken dat er veel goed gaat binnen de faculteit. Dat zijn zaken waar op voortgebouwd moet worden. Profiel 2016 beoogt, naast het realiseren van de benodigde bezuinigingen, de sterke kanten te behouden en nieuwe perspectieven te bieden. Status van dit Ontwerp In december 2014 heeft het DB vier werkgroepen en vier taakgroepen gevraagd om bouwstenen aan te leveren voor Profiel 2016. Deze werk- en taakgroepen hebben tussen 12 en 20 januari 2015 hun adviezen uitgebracht 2. Het DB heeft deze adviezen besproken in een aantal vergaderingen om te bekijken welke elementen daaruit terug zouden moeten komen in Profiel 2016. Deze notitie: • bevat veel elementen en adviezen van de werk- en taakgroepen, waardoor het DB zich heeft laten leiden en inspireren; tegelijk vormt zij een synthese, waarin keuzes zijn gemaakt en waarin soms verder en soms minder ver wordt gegaan dan de werkgroepen hebben voorgesteld. • is vertrouwelijk en bedoeld ter bespreking met de bestuurders (afdelingsvoorzitters, onderzoeksdirecteuren en opleidingsdirecteuren), de OR en de FSR. De Raden van CoH, GSH, afdelingsvoorzitters en de Onderzoeksraad worden om advies gevraagd over deze notitie. Daarnaast is het volgende van belang: • Niet alle aanbevelingen en elementen uit de adviezen van de werk- en taakgroepen worden genoemd. Dat betekent niet dat ze door het DB worden verworpen, noch dat ze worden overgenomen, maar dat deze onderdelen geen plek hebben gekregen in de uitgangspunten in deze notitie. • Er heeft nog geen volledige financiële doorrekening plaatsgevonden van de plannen zoals omschreven in deze notitie. Wel is een Appendix bijgevoegd waarin voorlopige observaties worden beschreven over de financiële impact van de plannen. • Deze notitie bevat uitgangspunten die nadere uitwerking behoeven. In overleg met de bestuurders en de OR en FSR zal bekeken worden wat de volgende stappen zijn om te komen tot Profiel 2016 en welke uitgangspunten verder uitgewerkt zullen worden. • Bij de nadere uitwerking zullen de adviezen van de werkgroepen en taakgroepen opnieuw een rol spelen. • Voor de uitwerking van deze notitie zullen één of meerdere nieuwe werkgroepen worden ingesteld. Ook de vervolgstappen zullen besproken worden met de bestuurders en met de OR en FSR.
2. Kwaliteit van het onderwijs: de ambities In deze paragraaf worden de uitgangspunten geschetst van de facultaire visie op het onderwijs en de ambities ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. De genoemde ambities komen voor een groot deel voort uit de adviezen van werk- en taakgroepen. Deze ambities zijn grotendeels niet nieuw, maar bouwen veelal voort op bestaand beleid en bestaande praktijken. Veel opleidingen maken de gestelde ambities reeds waar. Toch is het belangrijk om de visie op goed onderwijs te expliciteren. Deze visie vormt het fundament van het onderwijs van de FGw.
2
Deze zijn te vinden op: https://medewerker.uva.nl/fgw/profiel-2016/adviezen-werk--entaakgroepen/adviezen-werk--en-taakgroepen.html
2
Om deze ambities faculteitsbreed te realiseren zal ook getoetst moeten worden of de opleidingen en programma’s deze ambities inderdaad waar maken. Daarvoor is een interne kwaliteitscheck nodig. Onderstaande elementen zullen daarom moeten worden uitgewerkt in concrete aanbevelingen en in objectief meetbare criteria, en alle programma’s zullen in 2017-2018 op deze punten getoetst moeten worden in de vorm van een (interne) midterm review waaraan ook consequenties verbonden zullen moeten worden. Mede in aansluiting op de onderwijsvisie van de UvA 3, willen we dat het onderwijs aan de faculteit: • Wordt aangeboden in coherente en geprofileerde opleidingen en programma’s De faculteit streeft naar samenhang en opbouw in de programma’s, duidelijke profilering en heldere uitstroomprofielen, onder andere ten behoeve van het arbeidsmarktperspectief van onze studenten 4. • Research-intensive is Vanaf dag één van de opleiding wordt onderzoeksintensief onderwijs verzorgd. Daarbij vormen de kritische denkvaardigheden en leerdoelen uit de Onderwijsvisie van de UvA uitgangspunt voor het formuleren van leerdoelen van vakken in de verschillende fases van de bachelor- en masteropleidingen, met als doel een heldere opbouw in het curriculum en het steeds opnieuw creëren van een intellectuele uitdaging voor studenten 5. • Veeleisend is en geen vrijblijvendheid kent Met opleidingen die ambitieuze doelstellingen formuleren, veeleisend zijn, en niet vrijblijvend zijn ingericht, wordt voorkomen dat studenten de focus op de opleiding kwijt raken doordat ze te veel tijd hebben/maken voor andere activiteiten; een ambitieuze studiecultuur bevordert de binding met de opleiding. Door programma’s die inhoudelijk sterk sturend zijn en hogere eisen stellen aan studenten wordt de uitdaging voor studenten verschoven van ‘zoveel mogelijk doen’ naar ‘keuzes maken voor inhoudelijke en intellectuele verdieping’ binnen de context van de opleiding. De daadwerkelijke studielast zal daarom in overeenstemming moeten worden gebracht met de beoogde studielast 6. • Ondersteund wordt door goede studiebegeleiding van studenten Wanneer we veel van studenten eisen in termen van studiebelasting en inhoud, dan zullen we daar ook goede begeleiding tijdens de studie tegenover moeten zetten. Daarbij gaat het zowel om realistische voorlichting en aandacht voor een goede matching, als om begeleiding bij het maken van keuzes tijdens de opleiding. • Waar relevant internationaal georiënteerd is De faculteit als geheel en elk programma afzonderlijk zullen een zogenaamde internationaliseringstoets uitvoeren waarin expliciet wordt gemotiveerd waarom wel of niet gekozen wordt voor bepaalde internationaliseringinstrumenten 7. Vanuit het oogpunt van cultural literacy 8, is speciale aandacht nodig voor het faciliteren van het buitenlandverblijf van studenten in de talen- en regiostudies. • Gegeven wordt door goede docenten die werkzaam zijn in goed functionerende programmateams Onderwijsprofessionalisering krijgt een hoge prioriteit. De faculteit wil een actief beleid voeren ten aanzien van onderwijsprofessionalisering van individuele docenten en het functioneren van teams, bijvoorbeeld door het instellen van een faculteitsbrede expertisegroep Onderwijsprofessionalisering bestaande uit leden van het wetenschappelijk personeel.
3
http://www.uva.nl/over-de-uva/uva-profiel/identiteit-en-missie/universitairebeleidsnotities/onderwijsvisie/onderwijsvisie.html 4 Conform het advies van de werkgroep Onderwijs en student experience. 5 Conform het advies van de taakgroep Onderzoeksintensief onderwijs. 6 Conform het advies van de werkgroep Onderwijs en student experience. 7 Conform het advies van de taakgroep Internationalisering. 8 http://en.wikipedia.org/wiki/Cultural_literacy Zie ook paragraaf 3.1.
3
De faculteit gaat in het onderwijs uit van een wederzijdse afspraak tussen de opleiding en de student waarbij veel van studenten gevraagd wordt in termen van tijdsinvestering en intellectuele prestaties, maar waarvoor zij ook veel terugkrijgen in termen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs, uitdagende programma’s, goede begeleiding en een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt. Ofwel: de opleidingen van de FGw zijn de door de student geïnvesteerde tijd en prestaties waard op de arbeidsmarkt. Deze ambities zullen we ook moeten uitstralen in onze profilering naar buiten toe: de faculteit moet nog aantrekkelijker worden voor talentvolle aankomende studenten.
3. Het bacheloronderwijs Uitgangspunten Het bacheloronderwijs van de FGw kenmerkt zich door een aanbod van opleidingen waarin het accent ligt op de wetenschappelijke basisdisciplines en basiscompetenties die door de student in de graduate fase (master/Ph. D) gecombineerd worden tot algemene of specifieke professionele oriëntaties. De bacheloropleiding is echter ook een op zich zelf staande opleiding, waarna een deel van de studenten zal uitstromen naar de arbeidsmarkt. Van de startende werknemer wordt een brede academische vorming verwacht, waarmee hij/zij zich binnen het betreffende beroepenveld verder kan ontwikkelen en waarmee hij/zij zich ook kan onderscheiden van afgestudeerden van het Hbo. Een belangrijk doel van het bacheloronderwijs is daarom het bieden van een brede academische vorming in de humaniora, waarin veel aandacht is voor zowel generieke competenties en 21st century skills. Studenten leren daarbij kritisch en analytisch denken en doen een breed palet aan academische vaardigheden op. Dit onderwijs moet studenten de basis bieden om zich verder te ontwikkelen in hetzij een masteropleiding, hetzij een bepaald beroepenveld. Het is daarom van groot belang dat alle programma’s voldoende vakspecifieke diepgang bezitten. In opleidingen waarin de studenten relatief ‘breed’ instromen en geleidelijk specifiekere keuzes maken moet daarom gewaakt worden voor het zogeheten supermarktmodel, waarbij studenten naast hun major (de specialisatie of hoofdrichting) vrij kunnen kiezen uit een grote hoeveelheid losse keuzeonderdelen. Zulke opleidingen vragen derhalve een transparante studieopbouw met doorlopende leerlijnen op diverse gebieden, een overzichtelijk en coherent aanbod van traject gebonden keuzevakken, en een sterk geprofileerd facultair minoraanbod, dat zich onder meer ook richt op specifieke professionele velden. Uitgangspunt voor de voorgestelde herinrichting van het bacheloronderwijs is, zoals reeds aangegeven in de inleiding, de constatering dat er niet langer sprake kan zijn van een ongelimiteerde ‘solidariteitsheffing’ binnen de faculteit tussen grotere en kleinere opleidingen en programma’s in het bacheloronderwijs. Vanuit een definitie van een ‘gezonde opleiding’ als die met een meerjarige gemiddelde instroom van tenminste 25 studenten, kunnen slechts 7 van de 27 bacheloropleidingen als duurzaam worden gekarakteriseerd. Tenminste tien opleidingen voldoen in ieder geval niet aan deze norm, zoals de Werkgroep Bacheloronderwijs stelt. Hierbij is nog geen rekening gehouden met het feit dat sommige opleidingen meerdere zelfstandige programma’s kennen. Wanneer de faculteit er niet in slaagt om kleinere, op zichzelf moeilijk te financieren programma’s en specialismen op een andere wijze meer body te geven en duurzaam te maken, zal dat leiden tot hetzij een voortdurend onevenredig beslag op de schaarse middelen, in het bijzonder van de grotere opleidingen, hetzij een vergaande aantasting van de kwaliteit van de kleinere, in het onderwijs en uiteindelijk ook in het onderzoek. Deze situatie dwingt onvermijdelijk tot keuzes, waarbij overwegingen aangaande de levensvatbaarheid van opleidingen (met een eigen label) en zelfstandige programma’s (opererend onder een label) zwaar wegen. Aan de andere kant hecht het DB aan het uitzonderlijk breed en hoogwaardig onderwijs- en onderzoeksprofiel waarmee de FGw zich nationaal en internationaal onderscheidt , en waarvoor specialismen op het gebied van taal- en cultuurstudies, religiestudies,
4
archeologie en klassieke talen net zo essentieel zijn als bijvoorbeeld theaterwetenschap, wijsbegeerte en mediastudies. Opleiding, programma en expertise Duurzamere scenario’s komen in beeld wanneer niet monodisciplinaire opleidingen en programma’s maar expertisevelden als grondslag voor de inrichting van het onderwijsaanbod worden genomen. In dat geval verschuift de vraag: hoe kunnen de verschillende expertises, in termen van specifieke kennis en kunde op diverse terreinen, het best in het onderwijs worden ingebed? 9 Deze benadering sluit ook aan op de constarering van de werkgroep Inrichting bacheloronderwijs 10, waar zij wijst op het feit dat waar we spreken over het brede palet van de faculteit dat we graag in stand willen houden, we doorgaans het brede palet van expertisegebieden bedoelen. Anders gezegd: in plaats van te streven naar het behouden van het brede palet aan disciplinaire opleidingen, zal het streven zijn een breed palet aan expertisevelden te behouden. De vraag of een specifieke expertise vervolgens in de vorm van een zelfstandige bacheloropleiding moet worden aangeboden dan wel in een andere programmavorm verankerd kan worden, is afhankelijk van een aantal criteria, waaronder de kwaliteit, de levensvatbaarheid van de opleiding (niet alleen qua studenteninstroom, maar ook omvang van de betrokken staf – een opleiding die op een of twee personen steunt, is kwetsbaar), de inbedding in het onderzoek en de financierbaarheid. Bij de vraag of een expertise gehandhaafd moet worden, en in welke vorm, moeten, naast bovengenoemde criteria, ook het facultaire onderwijs- en onderzoeksbeleid en het maatschappelijk belang worden betrokken. De middelen die worden toegekend aan de faculteit in het kader van de Kleine Letteren 11 zullen dan op een betere manier moeten worden gebruikt: door ze in te zetten voor het efficiënter organiseren en beter verankeren van kwetsbare expertises in de faculteit. Indien op grond van bovengenoemde criteria bepaalde expertisevelden niet langer in de vorm van zelfstandige opleidingen of volledige programma’s kunnen worden aangeboden, zal bepaald moeten worden of en hoe de expertises die deze opleidingen constitueren moeten worden gehandhaafd. Indien ze worden voortgezet, zijn er verschillende opties, die – mits grosso modo opgebouwd volgens dezelfde organisatorische principes – elkaar niet uitsluiten: onderdelen met een andere opleiding delen, een nieuwe opleiding starten waar de verschillende expertises kunnen worden gecombineerd, of nieuwe mogelijkheden creëren voor een internationale instroom. Per geval zal bekeken moeten worden welke oplossing de beste en meest duurzame mogelijkheden voor de betreffende expertises biedt, en waar de faculteit in kan en wil investeren. Daar waar redelijk ingrijpend verbouwd zal moeten worden om een nieuwe constellatie te bereiken, zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat er kansen zijn op groei van de instroom. Expertisevelden en majoren Vanuit de overweging dat de kleine tot zeer kleine disciplinaire opleidingen en programma’s binnen de FGw financieel en kwalitatief meer dan kwetsbaar zijn, terwijl een plotse verbetering van hun positie, in termen van studenteninstroom, onwaarschijnlijk is, stelt het DB voor om de expertise daarvan waar mogelijk op een andere wijze in het onderwijsaanbod te verankeren. Het streven daarbij is om zoveel mogelijk expertisevelden in een passende vorm te behouden en daarbij tegelijkertijd de flexibiliteit te bevorderen, zonder de eerder geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot coherentie en transparantie uit het oog te verliezen. Het DB is van mening dat een stelsel van majoren en minoren een geschikte vorm zijn waarin expertisevelden duurzaam kunnen worden vormgegeven. Dat geldt overigens niet alleen voor de 9
Een expertise kan samenvallen met een discipline maar ook dwars door disciplines heen lopen. ‘Jeugdcultuur’ of ‘Contemporary Arts’ kunnen bijvoorbeeld een expertise zijn, evenals Filosofie of Arabisch. 10 Zie pagina 2 en 3 van het advies van de werkgroep Inrichting bacheloronderwijs. 11 De Kleine Letteren zijn bedoeld ten behoeve van versterking van kleine opleidingen binnen de Geesteswetenschappen en niet uitsluitend bedoeld voor de kleine talenopleidingen.
5
kwetsbare onderdelen van het facultaire onderwijsaanbod, maar in beginsel ook voor grotere disciplinaire opleidingen en programma’s, zoals het bacheloraanbod in de FMG en de FNWI laat zien. Anders gezegd: postpropedeutische majoren bieden - als structurerend principe - niet alleen kleine, kwetsbare specialismen de mogelijkheid om duurzaam te worden ingebed, maar ook kansen aan andere opleidingen, om zich – in de meeste gevallen naast de disciplinaire opleiding – sterker te positioneren in het snel veranderende landschap van het universitaire bacheloronderwijs. Daarmee kunnen niet alleen kansen worden gecreëerd voor de ontwikkeling van nieuwe expertisegebieden, maar ook op het vergroten van instroom van studenten van andere opleidingen, niet alleen van binnen de faculteit, maar ook van die daarbuiten. Om die reden streeft de faculteit er naar dat ook de niet-kwetsbare expertises de komende jaren majoren ontwikkelen die naast de zelfstandige opleidingen aangeboden worden. Een herschikking van het bacheloraanbod langs de lijn van expertisevelden-majoren/minoren opent volgens het DB een sterk uitgangspunt om de knellende problemen rond de kleine disciplinaire opleidingen en programma’s, met name op het gebied van talen en culturen, aan te pakken. Op grond van de hiervoor genoemde criteria zullen sommige disciplinaire opleidingen, al dan niet met verschillende programma’s/majoren 12, in stand worden gehouden, terwijl de expertise van anderen zal worden verankerd in bredere majoren en/of gespecialiseerde minoren. Anders geformuleerd: expertises komen terug in de vorm van ofwel volledige opleidingen, ofwel in de vorm van majoren en minoren die onderdeel uitmaken van één of meerdere opleidingen of programma’s, ofwel in beide vormen. Op grond van de bovenstaande uitgangspunten wil het DB het onderwijsaanbod op het terrein van talen, culturen en regiostudies, samen met Europese Studies, onderbrengen in één cluster Internationale Studies & Regiostudies. Een voorlopige uitwerking hiervan wordt beschreven in paragraaf 3.1. Het voorstel voor de talen is verder uitgewerkt omdat dit een veelomvattend onderdeel van de faculteit betreft dat veel raakvlakken heeft met andere onderdelen van de faculteit. De wijze van programmeren van deze opleidingen zal niet zonder consequenties zijn voor de programmering van andere opleidingen, met name wat betreft majoren. Verder zal in een tweede fase de mogelijkheid onderzocht worden om, naast de bestaande opleidingen, een nieuwe bacheloropleiding Liberal Arts of Liberal Arts & Sciences in te richten, die per september 2017 van start zou kunnen gaan. Op veel plekken binnen de faculteit ziet men kansen voor een dergelijke opleiding en het DB sluit zich daarbij aan. Daarvoor zullen varianten, zoals geformuleerd in het verslag van de taakgroep Alfa-bachelor, verder moeten worden uitgewerkt. Het DB ziet vooralsnog veel potentie in een selectief bachelorprogramma met een brede propedeuse, die – met de nodige restricties waar het gaat om het VWO-profiel – toegang geeft tot een groot aantal majoren binnen de universiteit, analoog aan andere bachelorprogramma’s met een brede propedeuse en een daarop aansluitend palet aan majoren, zoals Bèta-gamma 13, PPLE 14 en Future Planet Studies. Deze majoren geven op hun beurt toegang tot een waaier aan masteropleidingen binnen de FGw, FMG, FNWI, FEB en FdR. Om een dergelijk initiatief succesvol binnen de faculteit te kunnen realiseren, zouden ook opleidingen als Geschiedenis, Media en cultuur en Wijsbegeerte majoren moeten ontwikkelen die naast de opleiding aangeboden kunnen worden. Daarvoor is tijd nodig. 3.1 Internationale Studies & Regiostudies Het streven is het cluster Internationale Studies & Regiostudies per 1 september 2016 binnen het College of Humanities van start te laten gaan. Dit cluster bestaat uit drie soorten opleidingen:
12
Er zullen, net als nu, ook opleidingen zijn zonder programma’s daarbinnen. De opbouw van Bèta-Gamma is bijvoorbeeld: Jaar 1 kent onderwijs dat inleidend en oriënterend van aard is. In het tweede jaar vindt specialisatie plaats doordat studenten een major kiezen. In het derde jaar vindt verdieping in de materie van de major plaats. 14 Politics, Psychology, Law and Economics: http://student.uva.nl/pple. 13
6
• • •
Europese studies (BA-opleiding) Internationale Studies (nieuwe BA-opleiding) Zes opleidingen in de kerntalen (BA-opleidingen)
De nieuwe opleiding Internationale studies biedt meerdere programma’s gericht op de studie van de cultuur, geschiedenis en samenleving van een bepaalde regio vanuit een internationaal perspectief, ondersteund door een programma ter verwerving van ten minste één van de talen uit deze regio. Elk van de opleidingen in dit cluster geeft toegang tot verschillende programma’s bestaande uit een major en een minor die specifieke expertises bestrijken. Een belangrijk uitgangspunt bij deze herschikking en vernieuwing van het onderwijs op het terrein van talen, culturen en regiostudies vormt de hierboven geformuleerde gedachte dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen expertise en opleiding. Dat betekent enerzijds dat niet alle expertises automatisch één op één als volledige en zelfstandige opleiding hoeven terug te komen, en anderzijds dat door een herschikking en vernieuwing op grond van expertisevelden beter gebruik gemaakt kan worden van de aanwezige expertise binnen de faculteit als geheel, door inzet van stafleden uit verschillende afdelingen, alsmede bijvoorbeeld het CEDLA en het Duitslandinstituut. Een leidende gedachte hierbij is het belang van cultural literacy voor de talen- en regioopleidingen: middels het taalverwervingsonderwijs worden studenten in de gelegenheid gesteld om de cultuur die ze bestuderen te begrijpen en er aan deel te nemen. Het opent de weg naar bronnen in de doeltaal en naar participatie in de bestudeerde regio of cultuur. De inrichting van het onderwijs is zodanig dat studenten hun kennis en kunde verder kunnen uitbreiden in een land van het taalgebied. Daarvoor zal de faculteit een actief beleid moeten voeren ten aanzien van het stimuleren van verblijf in het buitenland (zie ook in hoofdstuk 2). Een ander belangrijk uitgangspunt voor de opleidingen in dit cluster ligt in de maatschappelijke verantwoordelijkheid die de faculteit heeft ten aanzien van de instroom in de lerarenopleidingen van de schooltalen. Om die reden zullen de schooltalen als zelfstandige opleidingen moeten blijven voortbestaan. Met deze opzet trekt het DB de lijn door die is voorgesteld door de werkgroep Inrichting bacheloronderwijs, alsmede door de taakgroep Talen, culturen en regiostudies (in het rapport van de taakgroep omschreven onder punt 2 ‘International Studies op z’n Amsterdams’) en de taakgroep Alfa-bachelor (variant 1‘het Leiden-model’). Door deze herstructurering wordt het mogelijk om de aanwezige expertise op het gebied van talen, culturen en regiostudies duurzaam in te bedden en tegelijk belangrijke assets van de faculteit te behouden. Met een nieuwe opleiding Internationale studies kan de faculteit zich inhoudelijk heroriënteren, met een ‘portal’ waarvan de aantrekkingskracht op aankomende studenten met een brede belangstelling voor taal, cultuur en samenleving elders afdoende bewezen is. Tegelijk biedt de voorgestelde opzet mogelijkheden om helder en flexibel te programmeren en een grotere synergie te bereiken, zowel binnen als buiten het cluster. Uitwerking Binnen het cluster worden acht zelfstandige opleidingen aangeboden die elk meerdere programma’s in de vorm van majoren (expertisevelden) kennen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeld van een mogelijke uitwerking van de programmering. De opleidingen zijn:
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Kerntalen Duitse taal en cultuur Engelse taal en cultuur Franse taal en cultuur Nederlandse taal en cultuur Russische taal en cultuur (nieuwe opleiding) Spaanse taal en cultuur
7
Internationale studies 7. Internationale studies (nieuwe opleiding) Europese studies 8. Europese studies • •
• • •
Opleidingen 1 t/m 6 bieden straks toegang tot twee programma’s in de vorm van majoren: enerzijds de reeds bestaande programma’s op het terrein van talen en culturen, anderzijds een variant waarbij de focus ligt op een bredere studie van een regio (zie schema in bijlage). De opleiding Internationale studies is een nieuwe opleiding met verschillende programma’s met elk een focus op een bepaalde regio. Een programma bestaat uit een regio-major met een bijpassende taalverwervingsminor 15. Het streven is erop gericht dat de opleiding volledig in het Engels kan worden gevolgd, maar ook deels in het Nederlands, afhankelijk van de gekozen majoren en minoren (zie schema in bijlage). De opleiding Europese studies behoudt het huidige profiel en de huidige opzet, maar het aantal majoren zal – in samenhang met de opleiding Internationale studies – worden uitgebreid met de regio-majoren, waarbij ook het aantal mogelijke taalverwervingsminoren wordt uitgebreid. Majoren zullen in veel gevallen kunnen worden gevolgd vanuit van meerdere opleidingen (zie schema in bijlage). Ten aanzien van het taalverwervingsonderwijs wordt voorgesteld het huidige aanbod aan te bieden in de vorm van taalverwervingsminoren van 24 EC, en het aanbod uit te breiden met twee nieuwe minoren, Portugees en Turks. Zie ook hieronder onder Taalverwervingsminoren.
Binnen de hierboven genoemde opleidingen in het cluster zullen de volgende majoren onder worden gebracht : Majoren talen en culturen 1. Duitse taal en cultuur 2. Engelse taal en cultuur 3. Franse taal en cultuur 4. Nederlandse taal en cultuur 5. Russische taal en cultuur 6. Spaanse taal en cultuur Majoren Europese studies (bestaand aanbod) 1. Europees recht 2. Europese economie 3. Europese geschiedenis 4. Europese literatuur en cultuur Majoren Internationale studies De majoren van Internationale studies worden opgehangen aan een bepaalde regio, namelijk 16: 1. Lage Landen / Dutch Studies (ook een programma binnen Nederlandse taal en cultuur) 2. Duitslandstudies / Germanistiek (ook een programma binnen Duitse taal en cultuur) 3. Iberisch Schiereiland en Latijns-Amerika (ook een programma binnen Spaanse taal en cultuur) 4. Middellandse Zeegebied (ook een programma binnen Franse taal en cultuur en Spaanse taal en cultuur) 5. Rusland en Oost-Europa (ook een programma binnen Russische taal en cultuur)
15
Er zullen zinvolle combinaties van regio-majoren en taalverwervingsminoren moeten worden vastgesteld. De combinatie van een regio-major Scandinavistiek en een taalverwervingsminor Catalaans zou, vanuit het uitgangspunt van coherente, geprofileerde programma’s, niet mogelijk moeten zijn. 16 De naamgeving is bedoeld ter indicatie en onder voorbehoud.
8
6. Engelstalige gebieden / Transatlantic Studies (ook een programma binnen Engelse taal en cultuur) 7. Midden-Oosten 8. Scandinavië Majoren Literatuur- en taalwetenschap Onderzocht zal moeten worden of en hoe, naast de zelfstandige opleidingen, majoren in deze expertises onderdeel kunnen uitmaken van de opleidingen binnen dit cluster, en hoe deze majoren zich verhouden tot de major Europese literatuur en cultuur. Taalverwervingsminoren Vanuit het belang van cultural literacy, zullen alle huidige talen (inclusief Catalaans en Roemeens), aangevuld met Turks en Portugees 17, bij voldoende belangstelling worden aangeboden in de vorm van een taalverwervingsminor. Dit taalverwervingsonderwijs is een voorziening die toegang biedt tot de cultuur van een taal door middel van taalverwervingsminoren die worden aangeboden binnen een flexibele organisatie. Binnen het cluster Internationale Studies & Regiostudies doen alle studenten ten minste één (relevante) taalverwervingsminor 18. Daarnaast staan deze minoren open voor studenten van andere opleidingen. Om het taalverwervingsonderwijs voor alle studenten, ook buiten dit cluster en de eigen faculteit, aantrekkelijk te maken, zal dit op nieuwe leest moeten worden geschoeid. 1. Arabisch 2. Catalaans 3. Deens 4. Duits 5. Engels 6. Frans 7. Hebreeuws 8. Italiaans 9. Nederlands 10. Nieuwgrieks 11. Noors 12. Pools 13. Portugees 14. Roemeens 15. Russisch 16. Servisch-Kroatisch 17. Spaans 18. Tsjechisch 19. Turks 20. Zweeds Consequenties De consequentie van bovenstaande is dat bepaalde expertises in een andere vorm worden ingebed in het bacheloronderwijs. De aanwezige expertise op het terrein van deze talen zal in stand worden gehouden, in ieder geval in de vorm van taalverwervingsminoren, en in de meeste gevallen ook als onderdeel van een regio-major, maar niet langer als zelfstandige opleiding. Het gaat hierbij om de volgende expertisevelden: 1. Arabische taal en cultuur 2. Hebreeuwse taal en cultuur 3. Italiaanse taal en cultuur 17
De toevoeging van Turks en Portugees sluit aan bij het doel om de expertises op het gebied van ZuidoostEuropa en Latijns-Amerika verder te versterken. 18 Dit is het minimum aan taalverwervingsonderwijs binnen deze opleidingen; afhankelijk van de gekozen opleiding of major vindt aanvullend taalverwervingsonderwijs of onderwijs in de doeltaal plaats.
9
4. Nieuwgriekse taal en cultuur 5. Scandinavische talen en culturen 6. Slavische talen en culturen (in huidige vorm) Voor Italiaans, Hebreeuws en Arabisch geldt specifiek dat er in de relevante regio-majoren (respectievelijk de regio van het Middellandse Zeegebied en van het Midden-Oosten) ruimte zal worden gecreëerd voor studenten om vakken in de doeltaal te volgen, bijvoorbeeld in de vorm van tutorials. 3.2 De overige bacheloropleidingen Zoals gezegd is het voorstel voor de talen- en regiostudies bewust ver uitgewerkt. Voor de overige bacheloropleidingen gelden echter evenzeer de ambities zoals geformuleerd in hoofdstuk 2 en het uitgangspunt van de werkgroep Inrichting bacheloronderwijs dat een duidelijk onderscheid zal moeten worden gemaakt tussen expertisevelden en de wijze waarop die in het onderwijsaanbod terug komen. De ambities ten aanzien van de kwaliteit van het facultaire onderwijs en het uitgangspunt van het behoud van expertisevelden door het organisatorische model van majoren vormen de bouwstenen die, waar nodig, moeten leiden tot een efficiëntere opbouw van onze bachelorprogramma’s. Deze majoren kunnen worden opgebouwd uit vakken die worden aangeboden in bestaande opleidingen en kunnen dus ook naast deze opleidingen bestaan. De aanpak kan per opleiding of cluster van opleidingen verschillen. Daarnaast zal een discussie moeten worden gevoerd hoe de voldoende bezettingsgraad van afzonderlijke modulen kan worden gegarandeerd. Daarbij zou eenzelfde procedure kunnen worden gevolgd als is voorgesteld in de passage over het masteronderwijs, i.e. door opleidingen binnen een domein aan de hand van de kaderstelling te laten zoeken naar vakken die zij kunnen delen. Voor drie gebieden is echter specifieke aandacht nodig, en wordt hieronder, in lijn met bovenstaande uitgangspunten, een korte uitwerking gegeven. ACASA Het DB hecht belang aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het in stand houden van de schooltalen, waaronder Grieks en Latijn 19. Tegelijkertijd vragen deze opleidingen, gezien de geringe studentenaantallen, aandacht. Het DB stelt voor dat de bacheloropleidingen Griekse en Latijnse taal en cultuur, Latijnse taal en cultuur en Archeologie een gemeenschappelijk eerste jaar of eerste semester maken, met daarna een beperkt aantal majoren, in ieder geval op het gebied van Grieks en Latijn, Archeologie, en een brede major op het gebied van de oudheid. Besluitvorming over het opleidingsaanbod binnen ACASA zal ook bezien moeten worden in het licht van de samenwerking met de VU. Religiewetenschappen Deze expertise komt terug in de vorm van een major die te volgen is als programma binnen Geschiedenis, en mogelijk ook binnen de opleiding Internationale studies. Onderzocht zal moeten worden of deze expertise als zelfstandige bacheloropleiding kan blijven bestaan. Daarbij moet ook worden bezien of instroom in deze opleiding vanuit een propedeuse van een andere opleiding mogelijk is. Literatuur- en taalwetenschap Zoals in paragraaf 3.1 opgemerkt zouden deze expertises, naast in de vorm van een zelfstandige bacheloropleiding, ook in de vorm van majoren aangeboden moeten worden. Die majoren zouden in ieder geval onderdeel kunnen zijn van de opleidingen binnen het cluster Internationale Studies & Regiostudies, maar wellicht ook binnen andere opleidingen.
19
Hier is bovendien sprake van een lerarentekort.
10
4. Het masteronderwijs De faculteit kent drie typen masteropleidingen: de research masters, de professionele of duale masters en de eenjarige masters met een bredere focus en beroepsgerichte elementen. Het masteronderwijs beoogt een hoogwaardige vorm van specialisatie mogelijk te maken. Omdat de UvA ook in de Geesteswetenschappen een research university wil zijn, vormt de oriëntatie op onderzoek een belangrijk kenmerk van het masteraanbod. Daarnaast onderscheidt de FGw zich met een beroepsgericht profiel in de vorm van programma’s waarin vaak intensief wordt samengewerkt met maatschappelijke en culturele partners (bijvoorbeeld door middel van stages en leerwerkplekken). Terugkerend element in alle programma’s is het streven naar een sterke profilering, onder meer door het vervlechten van academische expertise en het aanleren van generieke competenties (de zgn. twenty-first century skills). Bij de herziening van het masteronderwijs heeft het DB zich laten leiden door het voorstel van de werkgroep Inrichting masteronderwijs. Centraal daarin staat de gedachte dat een herziening van het masteronderwijs een fundamenteel andere aanpak vraagt dan die van het bacheloronderwijs. De onderliggende problemen zijn immers verschillend: waar het in het bacheloronderwijs gaat om het vinden van vormen waarin expertises in opleidingen verankerd kunnen worden, gaat het bij het masteronderwijs om het verankeren van expertise in modulen. De herziening van het masteraanbod is noodzakelijk omdat de jarenlange proliferatie van vakken heeft geleid tot een scheefgroei die onwenselijk en de facto onbetaalbaar is.In het verleden is vanuit onderwijskundige overwegingen een verhouding van financiële middelen van 70%-30% tussen het bacheloronderwijs en het masteronderwijs vastgesteld. Momenteel ligt de verhouding op ongeveer 60%-40%. Het doel is om in 2017 terug te zijn bij de verhouding van 70%-30%. Het terugbrengen van het aantal programma’s en specialisaties – die een grote aantrekkingskracht uitoefenen op studenten in binnen- en buitenland - zou bijzonder risicovol zijn en wel eens averechts kunnen uitpakken. Het terugbrengen van het aantal vakken biedt daarentegen wel perspectief op een duurzame en betaalbare oplossing. Om dat doel te bereiken worden twee uitgangspunten geformuleerd: 1. het duurzaam en betaalbaar maken van het masteraanbod door het borgen van voldoende instroom in vakken langs de weg van vastgestelde domeinen waarbinnen intensief wordt samengewerkt. 2. het beter profileren van programma’s door het aanscherpen van het profiel en versterking van de samenhang op programma-niveau en door een gedifferentieerd vakkenaanbod waarbij academische expertise vervlochten wordt met generieke vaardigheden. 4.1 Een duurzaam vakkenaanbod Een duurzaam masteraanbod ontstaat, zoals gezegd, wanneer de focus ligt op de hervorming van het vakkenaanbod in plaats van op hervorming van het aanbod van opleidingen en programma’s. Naast inhoudelijke uitgangspunten voor vakken (zie onder 4.2) en het uitgangspunt van wetenschappelijke kwaliteit, geldt vanwege de financierbaarheid voor vakken een minimum aantal studenten van 20 als uitgangspunt. 20 Uitzonderingen naar beneden zijn weliswaar mogelijk, maar deze moeten binnen een programma of domein gecompenseerd worden door ook vakken met een hogere instroom te realiseren. Om deze instroom in vakken te borgen zullen de opleidingen en programma’s worden ondergebracht in een beperkt aantal domeinen waarin samenwerkende opleidingen, programma’s en specialisaties vakken kunnen ontwikkelen 21 die aantrekkelijk zijn voor studenten en tegelijkertijd voldoen aan het ambitieniveau van de faculteit (zie hoofdstuk 2). 20
Een instroom van 20 studenten is het ‘break even point’ voor vakken uitgaande van een slagingspercentage van 80%. Daarnaast tonen voorlopige berekeningen aan dat deze groepsgrootte bij de huidige instroom in de master betaalbaar kan zijn. 21 Bestaande goed lopende vakken kunnen uiteraard blijven bestaan.
11
Het vaststellen van de domeinen zal in het voorjaar 2015 moeten plaatsvinden door de opleidingsdirecteuren van de GSH gezamenlijk, na overleg met hun programmateams en de Opleidingscommissies. Door intensivering van samenwerking binnen domeinen en door gemeenschappelijke vakken kunnen kleine expertise-gebieden een bijdrage aan het aanbod leveren die duurzaam is. Ook kan een vermindering van het vakkenaanbod worden gerealiseerd door het ontwikkelen van opleidingsoverstijgende vakken. Ten behoeve van de benodigde intensieve samenwerking zal een domein meerdere opleidingen moeten omvatten. 4.2 Profilering en samenhang Programma’s en opleidingen zullen zich sterker moeten profileren, onder meer door het vervlechten van academische expertise en het aanleren van generieke competenties (de zgn. twentyfirst century skills) 22. Zo ontstaat een helder uitstroomprofiel dat beter aansluit op het beroepenveld. Ook specialistische, academische masters kunnen studenten goed voorbereiden op de arbeidsmarkt door in de vakken aandacht te besteden aan professionele competenties en door het zichtbaar maken van de wijze waarop deze competenties aan bod komen en nuttig zijn in het beroepenveld. Programma’s dienen een samenhangend en duidelijk geprofileerd curriculum te hebben waarin professional skills vakken, beroepsgerichte vakken en specialistische vakken worden ingebracht. Er zal dus onderscheid gemaakt moeten worden tussen verschillende soorten vakken: vakken die brede academische en professional skills helpen ontwikkelen, vakken over specialistische kennis, opleidingsoverstijgende vakken (domeinvakken), beroepsgerichte vakken/stages en (onderzoeksgerichte) tutorials. De nieuwe typen vakken zullen een plek moeten krijgen in de programma’s en bovendien goed gespreid moeten worden over beide semesters. Daarvoor is het noodzakelijk dat faculteitsbreed afspraken gemaakt worden over de roostering van bepaalde typen vakken, zodat opleidingen en programma’s een vergelijkbare opbouw krijgen. Dit is essentieel om de beoogde efficiëntieslag te kunnen maken: een vermindering van het vakkenaanbod doordat vakken functioneren in meerdere programma’s in een matrixstructuur en door uniforme roostering. Bij het ontwikkelen en programmeren van nieuwe vakken zal er nadrukkelijk voor gewaakt moeten worden dat het matrixmodel niet resulteert in een buffetmodel. De beoordeling van de samenhang zal dus zeker ook moeten plaatsvinden vanuit het perspectief van de student die een bepaald programma volgt. De differentiatie van vakken zal tevens moeten worden gekoppeld aan de explicitering van leerdoelen en verworven kennis en competenties, zowel op vak- als programmaniveau. Voor programma’s betekent dit een aanscherping van leerdoelen, competenties en eindtermen om zodoende samenhangende curricula te creëren. Bij het ontwikkelen van vakken zal nagedacht moeten worden over leerdoelen en over de juiste mix van inhoudelijke expertise/specialisatie gebaseerd op onderzoek, én het zichtbaar maken van een skills set die de student zich eigen maakt in het vak. 4.3 Kwaliteitscheck van de programma’s De domeinen zullen een kaderstelling meekrijgen, gebaseerd op de totale instroom in dat domein, waarmee de programmateams binnen dat domein gezamenlijk nieuwe vakken kunnen ontwikkelen die voldoende gedifferentieerd zijn en voldoen aan de gestelde groepsgrootte, en die tevens leiden tot samenhangende en geprofileerde programma’s. Het nieuwe vakkenaanbod en de bijbehorende programma’s zullen in de zomer bekend moeten zijn ten behoeve van de voorlichting en het bepalen van de benodigde expertise. Het komt de kwaliteit van dit proces ten goede wanneer hier een stap van kwaliteitscontrole door peers aan wordt gekoppeld, die de nieuwe programma’s beoordelen aan de hand van een bij het begin van het proces opgestelde set van criteria (enerzijds 22
Deze competenties zijn uiteraard ook relevant in het bacheloronderwijs maar worden hier specifiek benoemd vanwege de focus op vakken in de aanpak voor het masteronderwijs, en conform het advies van de Werkgroep Inrichting masteronderwijs.
12
gericht op inhoud: profiel, kwaliteit vakkenaanbod, leerdoelen, competenties, eindtermen; anderzijds op duurzaamheid: verwachte instroom, verantwoorde en gespreide inzet van docenten, rendementen). Deze kwaliteitscheck zal moeten plaatsvinden in de zomer van 2015, als de programma’s op papier gereed zijn, en in de zomer van 2017, wanneer de programma’s geëvalueerd kunnen worden. 4.4 Indeling Research masters De suggesties van de werkgroep Onderzoek over de profilering en het karakter van de research master zijn behartenswaardig. Deze voorstellen zullen, mede in het licht van de uitkomsten van de visitatie, nader bediscussieerd moeten worden. Het advies van de werkgroep Inrichting masteronderwijs ten aanzien van de indeling van de research masters is in lijn met het advies van de werkgroep Onderzoek op het punt dat een één-opéén koppeling van de research schools en de research masters niet wordt nagestreefd. Waar mogelijk zijn de research masters gekoppeld aan een research school en vice versa. Uitgangspunt is dat gedaan moet worden wat mogelijk is om het onderwijs beter te verbinden aan onderzoek en om de samenwerking tussen verwant disciplinair onderwijs en onderzoek te bevorderen. Het DB neemt het voorstel voor de indeling van de research masters van de werkgroep Onderzoek over, met uitzondering van het voorstel voor programma 8, vanwege het feit dat hier sprake is van afspraken en samenwerking met de VU en derhalve afstemming noodzakelijk is. Daarbij zal ook de optie worden bezien om te komen tot een gemeenschappelijke Research Master ACASA, waarin zowel archeologie als de klassieke talen een plek kunnen krijgen. Daarnaast zijn er gevorderde plannen om samen met het Amsterdam Centre for Contemporary European Studies (ACCESS) van UvA-VU een research master op het gebied van Europese studies op te zetten. Dat zou mogelijk kunnen gebeuren in de vorm van een joint programme. Datzelfde geldt voor de plannen voor een programma op het terrein van Heritage & Memory Studies in samenwerking met de VU. Het voorstel is als volgt 23: Vier opleidingen/programma’s blijven voortbestaan: 1. Cultural Analysis 2. History 3. Media Studies 4. Philosophy Vier opleidingen worden samengevoegd tot twee opleidingen: 5. Literary Studies (samenvoeging Literary Studies en Nederlandse letterkunde) 6. Linguistics (samenvoeging Linguistics en RAP) De inrichting van de bestaande opleiding Art Studies maakt in de programmering ruimte voor ‘Arts in The Netherlands’ (i.s.m. Rijksmuseum): 7. Art Studies (bestaande uit de programma’s Art Studies en Arts in the Netherlands) Nader te bepalen: 8. Archeologie Het programma op het gebied van religiestudies wordt voortaan in samenwerking met de UU aangeboden: 9. Religion Studies (nu: Theology & Religion Studies) 4.5 Educatieve masters Met betrekking tot de lerarenopleidingen / educatieve masters zal de faculteit zich, in universitair en landelijk verband, sterk maken voor een professionele tweejarige master waarvan een stage 23
Dit voorstel sluit andere samenwerkingsverbanden dan die genoemd zijn, niet uit.
13
onderdeel uitmaakt en waarin studenten met de juiste vooropleiding zich in twee jaar kwalificeren voor het leraarschap. 4.6 Administratie & registratie en communicatie & marketing Het DB onderschrijft de constatering van de werkgroep Inrichting masteronderwijs op het gebied van administratie en registratie, en communicatie en marketing. Om goed te kunnen sturen op rendementen is behoefte aan een precieze en onbetwistbare bron van gegevens over onderwijsprestaties. Het DB zal (in universiteitsbrede overleggen) nadrukkelijk aandacht vragen voor de eventuele benodigde aanpassingen in systemen. Ook zullen er faculteitsbrede afspraken gemaakt moeten worden over de administratie van het masteronderwijs. Daarnaast is investeren in communicatie en marketing van groot belang, niet alleen voor het masteronderwijs, maar ook voor het bacheloronderwijs en het onderzoek.
5. Onderzoek De uitgangspunten met betrekking tot het onderzoek hebben betrekking op twee onderwerpen: de indeling in research schools en het promotietraject. 5.1 Indeling in research schools Het DB deelt de constatering van de werkgroep Onderzoek dat een aantal van de oude problemen van de onderzoeksinstituten, in het bijzonder van het voormalige ICG, door de herinrichting van de onderzoeksorganisatie onvoldoende is weggenomen, maar dat de analyse van deze problemen op dit moment nog niet scherp genoeg is om nu al, zo kort na deze herorganisatie en zonder gedegen onderzoek, in te grijpen in de net ingerichte research schools. Het DB zal de Onderzoeksraad de volgende opdracht geven: • Maak een analyse van de problematische aspecten van omvang en breedte van ASCH (deze analyse kan plaatsvinden op basis van input uit ASCH zelf) • Bespreek met de betrokkenen (uit ASCH en ASCA) de mogelijkheden voor een eventuele zevende Research School, of overweeg herplaatsing van onderzoeksgroepen • Formuleer op basis daarvan een definitief advies over de inrichting van de Schools 5.2 Promotietrajecten Een dynamische, substantiële promovendigemeenschap is cruciaal voor onze faculteit. Het beleid zal erop gericht moeten zijn de UvA internationaal te positioneren als een aantrekkelijke plek om geesteswetenschappelijke promotieonderzoek uit te voeren. Het is noodzakelijk dat – in aanvulling op het bestaande (en uit te bouwen) facultaire beleid gericht op meer succes in de acquisitie van tweede en derde geldstroomprojecten – nagedacht wordt over hoe, ook nu de middelen zeer beperkt zijn, de promovendigemeenschap kan worden versterkt 24. Gezien de financiële situatie van de faculteit en de gevolgen voor de beschikbare middelen voor eerste geldstroom promovendi, wil het DB vol inzetten op een actiever en gedifferentieerder beleid ten aanzien van promotieplaatsen, zonder dat daarmee een hiërarchie wordt geïmpliceerd (binnen-buiten, werknemer-student…). Daarbij is een herbezinning op wat een promovendus eigenlijk is, noodzakelijk. De faculteit kan actiever worden in het werven van niet (volledig) betaalde PhD-studenten, onder meer door bestaande voorzieningen voor (buiten)promovendi in de markt te zetten als beurzen, scholarships, kwijtscheldingen etc., en door het aangaan dan wel aanhalen van banden met partijen waar deze financieringsvormen beschikbaar zijn. Het DB stelt zich ten doel deze en andere mogelijke vormen van promotietrajecten te onderzoeken en daarmee tevens de internationale aantrekkingskracht te vergroten. Daarbij kunnen de mogelijkheden zoals omschreven in bijlage 2 van het advies van de werkgroep Onderzoek als uitgangspunt dienen.
24
Bron: advies werkgroep Onderzoek, pagina 2.
14
6. Ter afsluiting In deze notitie is getracht om, binnen het kader van de bezuinigingsopdracht, vergezichten te bieden op de toekomst van de faculteit. Een deel van de voorgestelde maatregelen zijn generiek en richten zich vooral op de versterking van de kwaliteit van het onderwijs, een verbetering van het studieklimaat en een adequate monitoring. De bezuinigingsopdracht dwingt de faculteit tot het vinden van een betaalbare manier om een zo breed mogelijk palet van expertisevelden in het onderwijs te verankeren. Voor het bacheloronderwijs wordt beoogd om deze expertisevelden ofwel in de vorm van zelfstandige opleidingen ofwel in de vorm van majoren en minoren, ofwel in beide vormen in te bedden. Daartoe is met name een plan voor een stevige verankering van het talenonderwijs in een nieuw cluster Internationale Studies & Regiostudies uitgewerkt. Ten aanzien van het masteronderwijs is ingezet op het behouden van expertisevelden door de groepsgrootte van vakken centraal te stellen, het vakkenaanbod te hervormen en de opleidingen scherper te profileren, met het doel het onderwijsaanbod robuuster, betaalbaar en duurzaam te maken. Wat betreft de Research Master zal dat gepaard gaan met een herschikking. In het onderzoek worden, met het oog op de onlangs gerealiseerde herinrichting van de onderzoeksorganisatie, geen grote organisatorische veranderingen beoogd. Daar wordt het toekomstbeeld gevormd door een actief en gedifferentieerd PhD-beleid waardoor de faculteit haar internationale aantrekkingskracht kan vergroten.
15
Bijlage 1: Cluster Internationale Studies & Regiostudies 1. Opbouw opleidingen en programma’s binnen Internationale Studies & Regiostudies Onderdeel Algemene vakken incl. wet. schrijven Major incl. scriptie en wetenschapsfil. Taalverwervingsminor Minorruimte/buitenlandverblijf
Internationale studies 54 EC 72 EC 24 EC 30 EC
Europese studies 54 EC 72 EC 24 EC 30 EC
Talen 54 EC 72 EC 24 EC 30 EC
Propedeuse
Bacheloropleiding Internationale studies
Bacheloropleiding Europese studies
Bacheloropleidingen Kerntalen
Beperkt aantal gedeelde vakken in de propedeuse, in verschillende combinaties (b.v. vak ‘cultuur en nationale identiteit ’, ‘inleiding regiostudies’), afgezien van taalverwerving.
16
2. Europese Studies en Internationale studies: majoren en minoren 2
Propedeuse Europese Studies / European Studies (met taalverwervingsminor)
Major
Major
Major
Major
Europese literatuur en cultuur
Europese geschiedenis
Europese economie
Europees recht
Major Engelstalige gebieden / Transatlantic Studies (1)
Major Iberisch Schiereiland en LatijnsAmerika (2)
Major Midden Oosten
?
Major
Major
Major
Major
Major
Middellandse Zeegebied (3)
Scandinavië
Rusland en OostEuropa (4)
Duitslandstudies / Germanistiek (5)
Lage Landen / Dutch Studies (6)
Propedeuse Internationale Studies / International Studies (met taalverwervingsminor)
? Het is denkbaar dat deze major ook toegankelijk is voor studenten uit Internationale Studies.
(1) ook een programma binnen Engelse taal en cultuur (2) ook een programma binnen Spaanse taal en cultuur (3) ook een programma binnen Franse taal en cultuur en Spaanse taal en cultuur (4) ook een programma binnen Russische taal en cultuur (5) ook een programma binnen Duitse taal en cultuur (6) ook een programma binnen Nederlandse taal en cultuur
17
3. Meerdere wegen naar majoren – drie voorbeelden
Voorbeeld 1 Internationale studies Taalverwervingsminor Russisch, Pools, Tsjechisch of Servo-Kroatisch
Europese Studies Taalverwervingsminor Russisch, Pools, Tsjechisch, Servisch-Kroatisch
Major Rusland en Oost-Europa
Russische taal en cultuur
Major Russische taal en cultuur
Voorbeeld 2 Engelse taal en cultuur
Major Engelse taal en cultuur
Internationale studies Taalverwervingsminor Engels
Major Engelstalige gebieden / Transatlantic Studies
Mogelijke route Internationale studies of Geschiedenis? Propedeuse geschiedenis en Taalverwervingsminor Engels
18
Voorbeeld 3 Nederlandse taal en cultuur
Europese studies (Engelse track) Taalverwervingsminor Nederlands
Major Nederlandse taal en cultuur
Major Lage Landen / Dutch Studies
Internationale studies Taalverwervingsminor naar keuze
19
Appendix Financieel perspectief Profiel 2016 dient behalve een inhoudelijk ook een financieel doel. De financiën van de faculteit moeten einde 2017 weer in balans zijn. Daarvoor is een structurele ombuiging nodig van ruim 8 miljoen euro. Het leeuwendeel van de besparingen zal gevonden moeten worden via terugdringing van de personeelskosten. De besparingsdoelstelling is - uitgaande van een gemiddelde personeelslast - geraamd op 98 fte (waarvan 20 fte OBP). De precieze financiële implicaties van de plannen in dit Ontwerp vergen nadere doorrekening, maar op hoofdlijnen kan daarover nu al een aantal punten worden opgemerkt.
1. Profiel 2016 en de lopende bezuinigingsronde De reeds ingezette rationalisering van het onderwijsaanbod CoH en GS voor het collegejaar 2015/16 is gebaseerd op een fors lagere kaderstelling: in totaal – 72 fte ( - 44,1 fte onderwijs en 27,9 fte onderzoek, volgend uit de reductie van de onderwijsformatie) Een zuiniger programma leidt niet automatisch tot een kleiner personeelsbestand. De komende maanden zal moeten blijken of deze ‘papieren’ vermindering kan worden omgezet in een daadwerkelijke verlaging van de personele lasten. De eerste belangrijke stap daartoe vormt de onderwijs- en onderzoektaakverdeling die in februari - maart 2015 zal worden opgesteld (zie onder 3). Indien deze operatie slaagt, zou aan de programmeerkant al een stevig deel van de bezuiniging zijn uitgezet. Een deel van de besparingsopdracht is dan immers al benoemd en gelokaliseerd. Profiel 2016 zal moeten dienen als inhoudelijke toets om vast te stellen of een aanpassing van de ingezette rationalisatie onderwijsaanbod 2015/16 In alle opleidingen structureel dient te zijn en om te bepalen waar aanvullende besparingen noodzakelijk zijn. In de aanloop naar de definitieve vaststelling van de omvang van de personeelsreductie voor de diverse afdelingen geldt een vacaturestop WP en OBP.
2. Financiële aspecten van Ontwerp Profiel 2016 Een voorlopige berekening van de plannen in dit Ontwerp Profiel levert het volgende beeld op: a. de besparingen in het bacheloronderwijs zullen beperkter zijn dan die in het masteronderwijs, een voorstel dat mede is ingegeven door de gedachte dat de huidige verhouding tussen de uitgaven voor het bachelor- en masteronderwijs in de loop der jaren uit balans is geraakt (zie par. 4.1) . Een zeer voorlopige indicatie gaat uit van een besparing van circa 15 fte (inclusief onderszoekstijd), bovenop de onder 1 genoemde vermindering van de formatie. Hierbij moet worden aangetekend dat het voor diverse onderdelen van de plannen (met name paragraaf 3.2) nog te vroeg is om een preciezere inschatting te maken. b. Het terugbrengen van het aantal eerste geldstroom promotieplaatsen naar 2,4 fte (drie promotieplaatsen) levert 6,5 fte besparing op. c. Een aantal plannen uit dit Ontwerp Profiel 2016 vraagt om investeringen en (voor)financiering; hiervoor zullen (bescheiden) middelen moeten worden gereserveerd. Daarnaast zullen deze gelden deel uitmaken van de besprekingen met het College van Bestuur. d. Waar het gaat om het verhogen van baten, bevat het Ontwerp Profiel 2016 plannen om het studierendement, de instroom van studenten en externe promovendi, e.d. te vergroten. Wanneer deze ambities worden gerealiseerd zal dit – vertraagd – tot meer inkomsten leiden. Mede om die reden is er van af gezien om deze nu al in te boeken ter demping van de bezuinigingsopdracht van 8 miljoen euro.
20
3. Personele consequenties De rationalisering van het onderwijsaanbod leidt, als gevolg van het wegvallen van de onderwijsvraag en de daaraan gekoppelde teruggang in onderzoeksformatie, tot overformatie; deze zal, zoals gesteld, zichtbaar worden in februari - maart 2015. De uitwerking van Profiel 2016 in personele consequenties vraagt evenwel meer tijd, omdat de plannen, na goedkeuring daarvan, nog moeten worden omgewerkt in programma’s. Het streven is in september 2015 de personele uitkomsten van de twee processen naast elkaar te leggen: enerzijds de rationalisering van het onderwijsaanbod 2015/16 en anderzijds de herprogrammering in het kader van Profiel 2016. De combinatie van deze twee leidt tot de vaststelling van de bezuinigingsopdracht (in personele zin) voor de verschillende afdelingen. Indien het natuurlijk verloop (pensionering en aflopende, tijdelijke contracten) onvoldoende soelaas bieden, zijn deelreorganisaties onvermijdelijk. De reductie van de 1e geldstroomformatie voor het obp (20 fte) is uitgewerkt in een apart plan. Hieruit kan een voorlopige conclusie worden getrokken dat de reductie binnen drie jaar kan worden gerealiseerd, hoogstwaarschijnlijk zonder gedwongen ontslagen.
21