Yes Oasen N.V. Postbus 122 2800 AC GOUDA
*15-0019233*
Uitgaand Omgevingsvergunning uitgebreid deelzaak LOCATIE: Stolwijk
DOCUMENTNUMMER: 15-0019233
BEHANDELD DOOR:
UW BRIEF:
ZAAKNUMMER: ZK14005072
TELEFOON: 140182
UW KENMERK: OLO
1124077
A. Visser
E-MAIL:
[email protected]
BIJLAGE(N):
VERZENDDATUM: ONDERWERP:
Omgevingsvergunning
Ontwerp-omgevingsvergunning Burgemeester en Wethouders hebben op 10 december 2014 uw aanvraag omgevingsvergunning ontvangen voor het project: realiseren nieuwbouw (nieuw gebouw met bijbehorend ondergronds leidingwerk) ten behoeve van drinkwaterbedrijf Oasen op het perceel Schuwacht 7 te Krimpen aan de Lek. De aanvraag is geregistreerd onder nummer ZK14005072. Besluit Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1, 2.2, 2.10 en 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: • Het (ver-)bouwen van een bouwwerk • Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebied • Revisie inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (milieu) Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is voor de activiteit ‘het (ver-)bouwen van een bouwwerk’ getoetst aan artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor het uitvoeren van ‘activiteiten in het grondwaterbeschermingsgebied’ is de aanvraag beoordeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden en getoetst aan de Provinciale Milieuverordening. Voor de activiteit ‘revisie inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen’ is de aanvraag getoetst aan artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voorts is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriele regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat uw aanvraag voldoet en daarom verlenen wij u de gevraagde omgevingsvergunning. Zienswijzen De ontwerp-vergunning heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend (PM).
gemeente Krimpenerwaard Postbus 51 2820 AB Stolwijk www.krimpenerwaard.nl
Overige bijgevoegde documenten De volgende documenten worden meegezonden met het besluit en zijn als gewaarmerkte stuk bijgevoegd: • Datum olo-ontvangst 28-04-2015: o 15739_B_01_d_d_21_04_15_pdf o 15739_B_02_d_d_21_04_15_pdf o 15739_D_01_d_d_21_04_15_pdf • Datum olo-ontvangst 12-05-2015: o 340691-106_d_d_07-05-2015-milieu_PDF • Brandpreventieadvies kenmerk UIT-2015-049578, datum 21-05-2015 • 1124077_1430204417883_204031_RO_ZS_Schuwacht_20150424 • Akoestisch onderzoek d.d. 29-04-2015, Rapport AV.1205i-4 AV consulting B.V. • Actualiserend bodemonderzoek Schuwacht 7 d.d. 23 september 2013 door Tauw • Tekening terreinoverzicht milieu-incl_inkoopstation • Veiligheidsinformatiebladen Beroep Bent u het niet eens met dit besluit? En bent u belanghebbende? Dan kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank te ’s-Gravenhage, Postbus 20302, 2500 EH ’s-Gravenhage (sector Bestuursrecht). U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. In het beroepschrift moet het volgende staan: - naam en adres; - de datum en handtekening; - een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u in beroep wilt gaan (stuur een kopie mee of noem ook het kenmerk); - de reden of argumenten waarom u beroep instelt. Van de indiener van een beroepschrift wordt een griffierecht geheven door de griffier van de rechtbank. Nadere informatie over de hoogte van het griffierecht en de wijze van betalen wordt door de griffie van de rechtbank verstrekt. Het indienen van een beroepschrift betekent niet dat de werking van het besluit wordt uitgesteld. Indien gelet op uw belangen onverwijlde spoed is vereist bestaat de mogelijkheid om na indiening van een beroepschrift een voorlopige voorziening aan te vragen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in Den Haag, Postbus 20302, 2900 EH 's-Gravenhage. Van de verzoeker van een voorlopige voorziening wordt eveneens een griffierecht geheven door de griffier van de rechtbank. Met vriendelijke groet, Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard Namens dezen:
Mw. mr. S. Been Afdelingshoofd Vergunning, Toezicht en Handhaving
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 2/20
Inhoudsopgave De volgende onderdelen horen bij en maken deel uit van de omgevingsvergunning, verleend op [datum verleend] voor het project realiseren nieuwbouw (nieuw gebouw met bijbehorend ondergronds leidingwerk) ten behoeve van drinkwaterbedrijf Oasen op het perceel Schuwacht 7 te Krimpen aan de Lek]. Het (ver-)bouwen van een bouwwerk
4
Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebied
6
Revisie inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (milieu)
7
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 3/20
Het (ver)bouwen van een bouwwerk. 1. Nog in te dienen gegevens en bescheiden: 1. met de volgende onderdelen c.q. samengestelde onderdelen van het bouwwerk niet wordt begonnen voordat de vergunninghouder of diens gemachtigde de tekeningen en/of berekeningen hiervan, die ten minste drie weken vóór de geplande uitvoering in tweevoud bij de afdeling bouw- en woningtoezicht van het Technisch Bureau in de Krimpenerwaard moeten worden ingediend, gewaarmerkt heeft terugontvangen: −
het inheien van de funderingspalen en het storten van beton voor de funderingsconstructie; (Het funderingsadvies met sonderingen, de tekeningen en berekeningen van het palenplan en de funderingsconstructie dienen gelijktijdig te worden ingediend);
−
het aanbrengen van alle overige (prefab) constructies in beton, hout of staal;
−
het uitvoeren van de rioleringswerken; (Op de tekeningen, waarvan de te bezigen schaal niet kleiner mag zijn dan 1:50, moeten ten minste zijn aangegeven het leidingverloop, de diameters, de ophanging, de ontstoppings- en expansiestukken en de flexibele overgang tussen de grondleiding en de huisaansluitleiding.);
−
het installeren van het ventilatie-systeem;
2. de aanbevelingen zoals genoemd in het advies van de Brandweer Hollands Midden te Leiden, kenmerk UIT-2015-049578, datum 21-05-2015. 2. Voorschriften I.
de vergunninghouder te wijzen op de verplichting om: 1. aan het Technisch Bureau in de Krimpenerwaard, Raadhuisplein 6, Postbus 5, 2920 AA Krimpen aan den IJssel, uiterlijk twee dagen vóór de aanvang van het werk schriftelijk mede te delen, voor zover geen eerdere opgave heeft plaatsgevonden, de namen en adressen van degenen die het werk zullen uitvoeren en indien het ondernemingen betreft mede de nummers waaronder deze in het handelsregister zijn ingeschreven; 2. te bouwen overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening; 3. vóór de uitvoering van de werkzaamheden de peilhoogte te bepalen in overleg met de buitenopzichter van het TBK; 4. de diverse voorzieningen inzake de brandveiligheid uit te voeren overeenkomstig het advies van de Brandweer Hollands Midden te Leiden, kenmerk UIT-2015-049578, datum 21-05-2015; 5. aan de ambtenaar, die door het voornoemde bureau is belast met het toezicht op het bouwen (telefonisch bereikbaar tussen 8 en 9 uur onder nr. 0180 – 51 44 55), kennis te geven van: −
de aanvang van de werkzaamheden, ten minste twee dagen tevoren;
−
de aanvang van het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen daaronder begrepen, ten minste twee dagen tevoren;
−
de aanvang van het storten van beton, ten minste een dag tevoren;
−
de voltooiing van de riolering onder de begane grondvloer, voordat deze vloer wordt gelegd;
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 4/20
−
de voltooiing van de grondleidingen en afvoerputten, voordat deze worden aangeaard;
−
de voltooiing van de riolering en de overige stijgleidingen in de diverse kokers, voordat deze kokers worden gesloten;
−
de voltooiing van de brandwerende doorvoeren door de diverse wanden en vloeren, voordat deze doorvoeren worden weggewerkt;
−
de voltooiing van alle (prefab) constructies in beton, hout of staal, voordat deze worden weggewerkt of aan het zicht worden onttrokken;
−
de voltooiing van het gehele bouwwerk, onmiddellijk nadat het werk gereed is gekomen.
6. Ter voorkoming van schade, navraag te doen bij de eigenaren en beheerders van kabels en leidingen, zoals het waterleidingbedrijf, het gasbedrijf, het elektriciteitsbedrijf, de K.P.N., de C.A.I. en de dienst gemeentewerken. Het opvragen van tekeningen kan gebeuren bij het kadaster: www.kadaster.nl/klic. U bent verplicht om elke “mechanische grondroering” te melden op: www.kadaster.nl/klic. of telefonisch op nummer 088-0080. Wanneer u een afwijkende ligging constateert (+/- 1 meter rechts of links) dient u dit te melden bij de netbeheerder. 3. Overwegingen Bij het nemen van het besluit hebben wij overwogen dat: • het voldoende aannemelijk gemaakt is dat deze activiteit, dus het bouwen van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zal voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit; • het voldoende aannemelijk gemaakt is dat deze activiteit, dus het bouwen van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zal voldoen aan de voorschriften van de Bouwverordening, voor zover deze voorschriften betrekking hebben op het bouwen; • het plan is voorgelegd aan de Welstandscommissie en deze, door middel van het advies met het nummer 479-14BU-Kl, d.d. 02-02-2015, verklaard heeft dat het plan niet in strijd is met redelijke eisen van Welstand, zoals vastgelegd is in de Welstandsnota van de gemeente Nederlek; • de afdeling bouw- en woningtoezicht van het Technisch Bureau in de Krimpenerwaard, onder nummer 399-15-Klk.-479/14BU, d.d. 6 februari 2015, een positief advies heeft gegeven; • Rijkswaterstaat, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, onder nummer RWS-2015/5851, d.d. 11-022015, een positief advies onder voorwaarden heeft gegeven. Aangegeven is dat tegen het verlenen van de omgevingsvergunning geen bezwaar bestaat, mits een eventuele inname van bergend vermogen gecompenseerd wordt. Een definitieve afweging kan pas gemaakt worden nadat het plan in de vorm van een vergunningaanvraag krachtens de Waterwet is ingediend. Initiatiefnemer wordt in de brief behorende bij de vergunning gewezen op de verplichting om een watervergunning aan te vragen.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 5/20
Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebied In het kader van de Provinciale Milieuverordening (PMV) is advies gevraagd aan de Omgevingsdienst Haaglanden met betrekking tot het uitvoeren van activiteiten in het grondwaterbeschermingsgebied. De Omgevingsdienst Haaglanden heeft aangegeven in het advies met kenmerk ODH-2015-00676727 dat de aanvraag een activiteit betreft die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de openbare drinkwaterproductie en dat de verboden uit de PMV niet gelden. Motivering advies ODH “in bepaling 1.3 van bijlage 10B van de PMV is opgenomen dat ‘de verboden in dit onderdeel B van bijlage 10 niet gelden met betrekking tot inrichtingen en gedragingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare drinkwaterproductie. In de integrale toelichting op de PMV staat voor zowel inrichtingen (nieuwe en bestaande) als voor gedragingen buiten inrichtingen dat er een vrijstelling geldt voor waterleidingbedrijven. Daarbij wordt verwezen naar bepaling 1.3. Hieruit volgt dat er geen advies wordt gegeven als de PMV aanhaakt bij een omgevingsvergunning, als het inrichtingen of gedragingen betreft die noodzakelijk zijn voor de openbare drinkwaterproductie. Uit deze toelichting volgt ook dat de instructiebepalingen voor het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning niet van toepassing zijn. Bepaling 1.3 beperkt het adviesrecht van de ODH ten aanzien van waterwinbedrijven”
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 6/20
Revisie inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (milieu) Inleiding De aanvraag betreft een aanvraag voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning voor het onderdeel milieu. Sinds de vorige vergunning zijn diverse wijzigingen binnen de inrichting doorgevoerd. Door de bouw van het nieuwe machinegebouw worden verdere wijzigingen doorgevoerd. De aanvraag heeft daarnaast betrekking op het realiseren van een nieuw machinegebouw inclusief reinwaterreservoirs en hogedruk pompinstallatie. 1. Procedure De aanvraag en de daarbij gevoegde bescheiden verschaffen voldoende duidelijkheid over de milieugevolgen van de inrichting zodat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard tot een volwaardige milieuhygiënische toetsing kan komen, derden in staat zijn in de vergunningprocedure effectief voor hun rechten op te komen en de aanvrager uiteindelijk zal kunnen beschikken over een vergunning die in termen van rechtszekerheid en uitvoerbaarheid als adequaat is aan te merken. In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan Omgevingsdienst Haaglanden (Postbus 14060 2501GB Den Haag) gezonden. 2. Wetgeving Op de inrichting is diverse wet-en regelgeving van toepassing. Hieronder worden de meest relevante weergegeven met toelichting. Milieueffectrapportage De Milieu-effectrapportage is geïmplementeerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffect-rapportage (het Besluit m.e.r.). De aanvraag omvat geen activiteiten welke worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit milieu-effectrapportage. Er geldt voor de inrichting dan ook geen verplichting tot het opstellen van een MER of een MER-beoordeling. Activiteitenbesluit milieubeheer In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat – voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten – moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer: - Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; - Paragraaf 3.2.1 In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; - Paragraaf 3.2.6 In werking hebben van een koelinstallatie; - Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen; - Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11 van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing kunnen zijn. Het bevoegd gezag mag voor de bovengenoemde activiteiten uitsluitend aanvullende maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover dat in het Activiteitenbesluit milieubeheer is aangegeven. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer. Best beschikbare technieken Volgens artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden aan de vergunning voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken te voorkomen of – indien dit niet mogelijk is – zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 7/20
Hierbij wordt uitgegaan van de best beschikbare technieken (BBT). De bijlage van de ministeriële regeling omgevingsrecht bevat twee lijsten met documenten waarmee het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het milieuaspect rekening moet houden. Om te kunnen bepalen wat de best beschikbare technieken zijn voor de aangevraagde activiteiten zijn geen BREF’s geraadpleegd omdat deze niet van toepassing waren. Wel is gebruik gemaakt van de volgende in tabel 2 van de regeling BBT-documenten genoemde documenten: - PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen - PGS 30: Vloeibare brandstoffen- bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties De voorschriften, die een onderdeel vormen van deze vergunning, bieden in het algemeen de grootst mogelijke bescherming tegen deze nadelige gevolgen voor het milieu conform het gestelde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De voorschriften zijn gebaseerd op de aangewezen BBT-documenten voor zover van toepassing. Regels provinciale milieuverordening Artikel 1.3a van de Wet milieubeheer bepaalt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als geen ontheffing kan worden verleend van de regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater dan wel regels met betrekking tot gesloten stortplaatsen. De aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden maken aannemelijk dat voldoende rekening is het gehouden met de bescherming van het grondwater. Ingevolge de Wet milieubeheer dienen provinciale staten van iedere provincie in Nederland een verordening vast te stellen ter bescherming van het milieu. Het provinciale milieubeleid wordt daarmee in algemene regels neergelegd. Een Provinciale milieuverordening bevat in ieder geval regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van geluidhinder en regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Deze regels gelden in bij de verordening aangewezen gebieden. Voor zover dit naar het oordeel van provinciale staten van meer dan het gemeentelijke belang is, worden verdere regels gesteld ter bescherming van het milieu. Binnen de Provincie Zuid-Holland zijn zestien gebieden aangewezen voor stilte of grondwater. De inrichting Oasen ligt in het waterwingebied van het milieubeschermingsgebied voor grondwater van Krimpen aan de Lek. Op 17 juni 2015 hebben wij het advies van de Omgevingsdienst Haaglanden ontvangen. Hieronder staat het advies letterlijk weergegeven. “In bepaling 1.3 van bijlage 10 B van de PMV is opgenomen dat ‘de verboden in dit onderdeel B van bijlage 10 niet gelden met betrekking tot inrichtingen en gedragingen die rederlijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare drinkwaterproductie’ In de integrale toelichting op de PMV staat voor zowel inrichtingen (nieuwe en bestaande) als voor gedragingen buiten inrichtingen dat er een vrijstelling geldt voor waterleidingbedrijven. Daarbij wordt verwezen naar bepaling 1.3. Hieruit volgt dat geen advies wordt gegeven als de PMV aanhaakt bij een omgevingsvergunning, als het inrichtingen of gedragingen betreft die noodzakelijk zijn voor de openbare drinkwaterproductie. Uit deze toelichting volgt ook dat de instructiebepalingen voor het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning niet van toepassing zijn. Wij zijn daarmee van oordeel dat bepaling 1.3 ons adviesrecht ten aanzien van waterwinbedrijven beperkt. Aangezien de aanvraag een activiteit betreft die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de openbare drinkwaterproductie gelden de verboden uit de PMV niet en verstrekken wij geen advies.” Publicatiereeks gevaarlijke stoffen Het doel van deze publicaties is in hoofdlijnen een overzicht te geven, op basis van de stand der techniek van de voorschriften, eisen, criteria en voorwaarden die kunnen worden toegepast door overheden bij vergunningverlening aan en toezicht op bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen. PGS 15 De PGS 15 richtlijn is een richtlijn voor verpakte gevaarlijke stoffen waarin diverse voorwaarden met technische en organisatorische maatregelen zijn opgenomen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gewaarborgd. Voor de bepaling van dit aanvaardbare beschermingsniveau wordt uitgegaan van de huidige stand der techniek die geldt voor de bouwkundige uitvoering van opslagvoorzieningen, brandbestrijdingssystemen en arbeidsmiddelen.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 8/20
Ten behoeve van de werkingssfeer van de PGS 15 zijn ondergrenzen vastgesteld. Bij deze ondergrenzen is rekening gehouden met zowel de gevaaraspecten die bepaalde stoffen bezitten als wel de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die voor een goede bedrijfsvoering als werkvoorraad mag worden beschouwd. PGS 30 De PGS 30 voor bovengrondse tanks gaat in op het te gebruiken materiaal en de constructie eisen voor de bovengrondse opslag van vloeibare aardolieproducten en geeft voorschriften voor het gebruik en het uitvoeren van keuringen en controles. Hierbij wordt uitgegaan van een aanvaardbaar niveau. Voor de bepaling van dit aanvaardbare beschermingsniveau wordt uitgegaan van de huidige stand der techniek die geldt voor de bouwkundige uitvoering van opslagvoorzieningen, brandbestrijdingssystemen en arbeidsmiddelen. Beleid, regels en richtlijnen waarmee rekening is gehouden Bij de beslissing op de aanvraag in onder andere rekening gehouden met het Landelijk Afvalbeheersplan 20092021. Hierin is opgenomen wat de beste beschikbare techniek is voor verwerking van de verschillende afvalstoffen. Regels die in acht zijn genomen Bij de beslissing op de aanvraag zijn de volgende regels krachtens artikel 5. 14 van het Besluit omgevingsrecht in acht genomen: - de Instructie-regeling lozingsvoorschriften Wm. 3. Motivering De volgende inhoudelijke overwegingen liggen aan het besluit ten grondslag: Lichthinder Verlichting wordt toegepast om visuele waarneming in het donker mogelijk te maken. Elke verlichtingsinstallatie heeft, hoe goed ook ontworpen, effect op de omgeving rondom het object of het terrein dat verlicht wordt. Ten gevolge van een verlichtingsinstallatie kunnen visuele neveneffecten ontstaan bij andere personen dan die waar de installatie oorspronkelijk voor bestemd is en bij flora en fauna. Lichthinder is niet in alle gevallen te kwantificeren. Algemeen wordt gesteld dat in iedere verlichtingssituatie, ook in die situaties waar geen sprake is van hinder of deze niet aantoonbaar is, de noodzaak of wenselijkheid van de toepassing van verlichting moet worden afgewogen tegen het energieverbruik en het effect op de omgeving. In de aanvraag is niet aangegeven of op het buitenterrein verlichting aanwezig is. Gezien de ligging van het terrein kan dat echter niet uitgesloten worden. Omdat lichthinder niet in alle gevallen te kwantificeren is, is aansluiting gezocht bij de Algemene richtlijn betreffende lichthinder van de Nederlandse stichting voor verlichtingskunde. Lozingen Binnen de inrichting komen diverse afvalwaterstromen vrij. In paragraaf 4.6 van de bijlage “Procesbeschrijving ZS Schuwacht” zijn de verschillende afvalwaterstromen benoemd. Met betrekking tot de afvalwaterstromen op de spoelwatervijver is een waterwetvergunning verleend. Het huishoudelijke afvalwater, het hemelwater van diverse gebouwen en de CIP vloeistof uit de neutralisatietank worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Lozing van deze stromen is geregeld in het Activiteitenbesluit. Oliebenzine-afscheider De bodem in de regio Midden-Holland heeft een slechte draagkracht en kent een sterke bodemdaling (1 cm per jaar is geen uitzondering). Door verzakking van de bodem is de kans groot dat rioleringsverbindingen loslaten of niet meer goed op elkaar aansluiten. Hierdoor ontstaat lekkage. Dit kan ook gebeuren bij nieuwe leidingen. In het verleden hebben kapotte aansluitingen bij olie-benzine afscheiders geleid tot diverse bodemsaneringslocaties. Oliën en oliehoudende stoffen zijn zeer mobiele stoffen en kunnen zich in relatief korte tijd via het grondwater over een grote oppervlakte verspreiden. Het monitoren van de grondwaterkwaliteit zorgt voor een vroegtijdige constatering van een lekkage zodat de verspreiding in een vroeg stadium kan worden beperkt.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 9/20
Als geen monitoring wordt toegepast, maar de bodemkwaliteit pas bij beëindiging van de activiteit met een eindsituatieonderzoek wordt vastgesteld, kan de verontreiniging zich reeds hebben verspreid onder opstallen en naar naastgelegen percelen. Om deze reden heeft de gemeente Nederlek (nu Krimpenerwaard) de beleidsnotitie “Beleidsregels voor bodemonderzoek bij bedrijven” vastgesteld om grondwatermonitoring toe te passen bij olie-benzine afscheiders (obas) en worden alle bedrijven in de regio Midden-Holland hiertoe verplicht. Voorschriften Uit de aanvraag is gebleken dat de inrichting beschikt over een olie- benzineafscheider. Om deze reden is de monitoringsverplichting in dit besluit vastgesteld. Aan de verplichting worden voorschriften verbonden waarmee de wijze waarop de monitoring plaats moet vinden, wordt vastgelegd. Normaliter moet alvorens een peilbuis wordt geplaatst een monitoringsplan ter goedkeuring zijn voorgelegd. Omdat duidelijk is welke afvalwaterstroom het betreft en het een olie-benzineafscheider betreft, is geen monitoringsplan voorgeschreven. In plaats daarvan zijn direct eisen gesteld aan het plaatsen van de peilbuis en het meten van de stoffen. In de voorschriften is opgenomen dat een peilbuis in de directe nabijheid van de olie-benzineafscheider moet zijn geplaatst. Elke twee jaar moet aan een daartoe geaccrediteerd bureau of persoon opdracht worden gegeven uit de buis een grondwatermonster te nemen en te analyseren op de aanwezigheid van (minerale) olie en vluchtige aromaten. Om te kunnen toetsen of de peilbuis juist is gezet, moet bij de eerste bemonstering een rapport worden geleverd met daarin vermeld: - de persoon of een instelling die de peilbuis heeft gezet (en die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit); - een duidelijke kaart/ tekening met schaal en noordpijl. Op de tekening is de plaats van de peilbuis ten opzichte van de olie-benzineafscheider getekend en is de richting van de grondwaterstroming vermeld; - de boorstaat. Met deze voorschriften wordt invulling gegeven aan de zorgplicht met betrekking tot het zoveel mogelijk beperken van bodem- en grondwaterverontreiniging. Bodem Bodem(nul)situatie Voor de locatie is in 2013 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport actualiserend bodemonderzoek met kenmerk R002-1215595VEV-nja-V04 d.d. 23 september 2013 opgesteld door Tauw. Met dit rapport is de huidige bodemsituatie vastgelegd. Dit onderzoek geeft ons overigens ook geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Bodembedreigende activiteiten of activiteiten met een bodemrisico Voor de handelingen met een bodemrisico geldt dat afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit rechtstreeks werkend is. De bodembedreigende activiteiten binnen de inrichting zijn: a) het opslaan van vloeistoffen in een bovengrondse tank o Dieselolie o Natronloog o Magnesiumchloride b) het opslaan van vloeibare stoffen in emballage o smeerolie o Herly rapid o Waterstofperoxide (35%) o Chloorbleekloog o Antiscalant 4 aqua o Natriumbisulfiet o Reinigingsmiddelen o Natronloog (CIP en 25%) o Schoonmaakmiddelen o Lijmen, thinner en reinigers
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 10/20
c) Opslag bodembedreigende vaste stoffen o Strooizout d) Werkzaamheden in de werkplaats e) Proefopstelling f) Lossen en opslaan van kool Zoals uit de aanvraag blijkt wordt voor deze activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico bereikt. Als gevolg van de rechtstreekse werking van afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit zijn er geen bodembeschermende maatregelen en/of bodemonderzoeken voorgeschreven. Riolering Voor een bestaande ondergrondse riolering welke niet is aangelegd volgens CUR/PBV-Aanbeveling 51 kan volgens de NRB geen verwaarloosbaar bodemrisico bereikt worden. De NRB acht een risicobeperkend bodemonderzoek echter niet redelijk. Voor een bestaande riolering wordt geaccepteerd dat geen verwaarloosbaar bodemrisico bereikt wordt. Om inzicht te krijgen in de staat van de bedrijfsriolering en de mogelijke bodemrisico’s is voor de bestaande riolering voorgeschreven dat deze moet worden beoordeeld volgens CUR/PBV-Aanbeveling 44. Door het overnemen van deze voorschriften is invulling gegeven aan het zorgplichtbeginsel voor deze activiteit. Maatregelen Zoals hiervoor is aangegeven zijn en worden er maatregelen en voorzieningen getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen. Het is aan de drijver van de inrichting om deze maatregelen en voorzieningen met enige regelmaat te controleren op goed functioneren. Dit moet gebeuren door (visuele) controle van de maatregelen en voorzieningen. Door het regelmatig inspecteren van de voorzieningen en maatregelen kan – bij het constateren – een verontreiniging van de bodem zo vroeg mogelijk worden gestaakt en zo nodig worden verwijderd. Kleine spills en morsingen moeten doelmatig worden opgeruimd. Geluid Akoestische omgeving bedrijf De inrichting is gevestigd aan de Schuwacht 7 te Krimpen aan de Lek. De dichtstbijzijnde woningen bevinden zich aan de Lekdreef, de Oostzoom en de Schuwacht 5 en 326 t/m 348. De woningen liggen op een afstand van enkele meters van de grens van de inrichting. Representatieve bedrijfssituatie Het personeel van het zuiveringsstation is werkzaam in de dagperiode tussen 07:00 uur en 19:00 uur. In de avond- en nachtperiode kunnen soms nog enkele bewegingen voorkomen met een personenwagen, bijvoorbeeld in het geval van een storing of wanneer de bewaking het terrein controleert. Daarnaast zijn verschillende installaties die vaak in een gedeelte van het etmaal inwerking zijn. Binnen de inrichting vinden in de representatieve bedrijfssituatie de volgende geluidsrelevante activiteiten plaats: - aankomst en vertrek van personenwagens, bestelwagens en vrachtwagens; - het testen van de bestaande noodstroomaggregaten; - het in werking zijn van de condensorbanken op het dak van het machinegebouw; - het in werking zijn van het aanzuigrooster van de luchtbehandelingskast, de blowers en de luchtafzuiging van het zuiveringsgebouw; - het in werking zijn van de installaties van de proefopstelling in de proefhal; - het in werking zijn van de noodstroomaggregaten in het nieuwe reinwaterreservoir/pompgebouw; - het in werking zijn van het noodstroomaggregaat, de membraaninstallatie, de luchtcompressor en de luchtbehandelingsinstallatie in het nieuwe RO-gebouw. Incidentele bedrijfssituatie Eén keer in de twee jaar wordt de spoelvijver geleegd en het slib afgevoerd. Dit neemt ongeveer vijf dagen in beslag. De werkzaamheden worden in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur) uitgevoerd. Bij het leegmaken van de spoelvijver zijn de volgende geluidsbronnen van belang: • een mobiele kraan/graafmachine die het slib van de vijver naar een kant schuift;
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 11/20
• gedurende twee dagen zullen zes tankwagens (zuigwagens) voor het opzuigen en het afvoeren van het slib worden gebruikt. Wettelijk kader Bij herziening van een bestaande vergunning moet opnieuw getoetst worden aan de richtwaarde uit tabel 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna Handreiking). De aard van de woonomgeving ter hoogte van de dichtstbij gelegen woningen van derden aan de Schuwacht, de Lekdreef en de Oostzoom kan volgens tabel 4 van de Handreiking omschreven worden als “woonwijk in de stad”. Bij een dergelijke omgeving is conform de Handreiking een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde passend. Bij de beoordeling van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt daarom in eerste aanleg uitgegaan van de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) wordt uitgegaan van een grenswaarde van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bij de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouwen. Deze grenswaarden zijn passend voor de aangevraagde bedrijfssituatie. Normstelling Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) De activiteiten en de aanwezige installaties op het terrein van de inrichting, die met name verantwoordelijk zijn voor de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus (LAr,LT) in de representatieve en de incidentele bedrijfssituatie, zijn hierboven genoemd. Uit het rapport van AV-Consulting, aangeleverd bij de aanvraag, blijkt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT), tijdens de representatieve bedrijfssituatie, ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen van derden niet meer bedragen dan 35, 36 en 37 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Tijdens de incidentele bedrijfssituatie bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet meer dan 50, 36 en 36 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Aangezien de berekende geluidsbelasting tijdens de representatieve- en de incidentele bedrijfssituaties aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voldoet, zijn in de geluidsvoorschriften voor beide bedrijfssituaties, ter plaatse van de woningen van derden, de richtwaarden van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode opgenomen. Aangezien in de omgeving van de inrichting uitsluitend eengezinswoningen zijn gelegen, is conform de Handreiking voor de dagperiode een meethoogte aangehouden van 1,5 meter boven het lokale maaiveld, aangezien de buitenruimten en de woonkamers dan voornamelijk de te beschermen ruimten zijn. In de avonden nachtperiode is een hoogte van 5 meter aangehouden, ter bescherming van slaapruimten. Maximale geluidsniveau (LAmax) Conform de Handreiking kunnen geluidsgrenswaarden voor maximale geluidsniveaus verleend worden van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. In de dagperiode worden de maximale geluidsniveaus veroorzaakt door het rijden van vrachtwagens op het terrein van de inrichting en in de avond- en nachtperiode door het dichtslaan van autoportieren van personenwagens. Als gevolg van deze activiteiten treden maximale geluidsniveau (LAmax) op van 62, 60 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Het zuiveringsstation voldoet in zowel de representatieve als de incidentele bedrijfssituatie aan de geluidseisen voor de maximale geluidsniveaus (LAmax), namelijk 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. De laad/losactiviteiten vinden conform de aanvraag in de representatieve en de incidentele bedrijfssituatie voornamelijk plaats in de dagperiode. Dit is vastgelegd in voorschrift 6.3. Verkeersaantrekkende werking Verkeer van- en naar de inrichting passeert enkele woningen van derden alvorens opgenomen te worden in het heersende verkeersbeeld. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het bedrijf ruim voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit de Circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 12/20
Afvalstoffen Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met de mogelijkheden van afvalpreventie en afvalscheiding bij het bedrijf. Onder afvalpreventie wordt verstaan het voorkomen of het beperken van het ontstaan van afval door reductie aan bron, door intern hergebruik of door vermindering van de totale milieuschadelijkheid daarvan. Welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevergd wordt bepaald door de stand van de techniek en door de technische en financiële mogelijkheden van het bedrijf. Afvalscheiding betreft het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van afval dat zowel integraal als gescheiden vrijkomt. In het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) is bepaald bij welke hoeveelheden afvalstoffen ervan wordt uitgegaan dat er geen fysieke, financiële of organisatorische belemmeringen voordoen om tot afvalscheiding over te gaan. Bij gevaarlijk afval is de noodzaak van de specifieke eindverwerking de reden om tot afvalscheiding over te gaan. Afgifte van (gevaarlijk) afval mag alleen geschieden aan erkende vervoerders/verwerkers van afval. Voor een aantal afvalstoffen is in de voorschriften een directe afvalscheidings- en afvoerverplichting opgenomen. In het belang van de bescherming van het milieu zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot scheiding van en handelingen met afvalstoffen binnen de inrichting. In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer is opgenomen aan welke wijze de afgifte van afvalstoffen dient te voldoen. Verbruik van energie en water Energie Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. Het energieverbruik van het bedrijf ligt boven de grens die gehanteerd wordt in het Activiteitenbesluit (50.000 kWh) en de Circulaire Energie in de Milieuvergunning. De inrichting heeft goed inzicht in het energieverbruik en heeft daar waar mogelijk energiebesparende maatregelen doorgevoerd. Het grootste deel van het energieverbruik komt door het primaire proces. Dit betekent dat voor het bedrijf een stimulerende aanpak gevolgd wordt. In de vergunning zijn registratievoorschriften opgenomen en een voorschrift waarin aangegeven wordt dat bij de aanschaf of vervanging van machines en/of installaties en/of gebouwdelen energie-besparende maatregelen uitgevoerd dienen te worden. Water Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met water. Dit betekent dat voor het bedrijf een stimulerende aanpak gevolgd wordt. In de vergunning is een registratievoorschrift opgenomen en een voorschrift waarin aangegeven wordt dat bij de aanschaf van machines en/of installaties en/of gebouwdelen waterbesparende maatregelen uitgevoerd dienen te worden. Veiligheid Opslag vloeistoffen in tanks Natronloog en Magnesiumchloride Binnen de inrichting vindt opslag van natronloog en magnesiumchloride plaats in bovengrondse tanks. Magnesiumchloride is niet geclassificeerd als een gevaarlijke stof. Als gevolg hiervan zijn geen andere eisen nodig dan een deugdelijke verpakking. Voor natronloog geldt dat deze stof geclassificeerd is als een ADR klasse 8 stof. Hiervoor zijn voorschriften opgenomen in deze vergunning. Opslag dieselolie De opslag van dieselolie vindt inpandig plaats. Deze opslaglocatie (in machinegebouw AKF) voldoet niet aan de voorschriften voor inpandige opslag zoals verwoord in de PGS 30. Er is echter sprake van een bestaande situatie die bij de verbouwing van het AKF gebouw zal worden aangepast aan de PGS 30. Wij hebben voor deze situatie advies gevraagd aan de brandweer van de veiligheidsregio Hollands Midden. Op 10 juni 2015 hebben wij aanvullende informatie van de aanvrager ontvangen met betrekking tot de opslag van de diesel. Op 29 juni 2015 heeft de brandweer aangegeven dat zij de combinatie van bestaande bouw met de
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 13/20
daarbij getroffen maatregelen voldoende beschouwen om hiermee een gelijkwaardig veiligheidsniveau te bereiken. De getroffen maatregelen worden daarom ook voorgeschreven zodat een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt bereikt als wanneer paragraaf 5.6 van de PGS 30 zou zijn voorgeschreven. Opslag vloeistoffen in emballage Binnen de inrichting vindt op diverse plaatsen opslag plaats van gevaarlijke vloeistoffen in emballage. Deze stoffen kunnen geclassificeerd zijn als gevaarlijke stoffen conform het ADR. Voor de opslag van deze stoffen is aangesloten bij hoofdstuk 3 van de PGS 15.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 14/20
Voorschriften Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
1.
ALGEMEEN
1.1.
De vergunninghouder is verplicht de in de inrichting werkzame personen te instrueren omtrent de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning.
1.2.
De gehele inrichting, inclusief het buitenterrein, moet schoon en ordelijk worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.3.
De gebouwen van de inrichting en opslagvoorzieningen moeten buiten werktijd deugdelijk zijn (af)gesloten met een slot.
1.4.
In afwijking van de in deze vergunning bedoelde NEN normen kan de vergunninghouder bij vervanging van de genoemde NEN norm kiezen voor toepassing van de meest recente uitgave van de norm.
1.5.
Wijzigingen, uitbreidingen en onderhoud van de elektrische installatie mogen uitsluitend worden uitgevoerd door een erkend installateur. Milieulogboek
1.6.
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van de beschikking ten minste de volgende zaken worden opgenomen; deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; de resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven keuringen en/of metingen en registraties; de resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven onderzoeken en inspecties; datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen; de registratie van bedrijfsafvalstoffen; de registratie van gevaarlijke afvalstoffen.
1.7.
Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
Verlichting terrein 1.8.
De terreinverlichting moet zodanig zijn dat buiten de inrichting geen hinderlijke lichtstraling waarneembaar is.
2.
LOZINGEN Olie-afscheider
2.1.
Een olie-afscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moet: 1. doelmatig werken, en; 2. altijd voor controle bereikbaar zijn
2.2.
Een olie-afscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moet zo vaak als nodig, maar ten minste eenmaal per jaar deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd. Een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en controle moet in de inrichting aanwezig zijn.
2.3.
De olie-afscheider moet voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN-EN 858-1/2.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 15/20
2.4.
In afwijking van het bepaalde in het voorafgaande voorschrift kan de olie-afscheider ook voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig de regels die ten aanzien van olie-afscheiders gelden in een andere lidstaat van de Europese Economische Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte en waarmee een bescherming voor het milieu wordt bereikt, die tenminste daaraan gelijkwaardig is.
2.5.
In een situatie zoals bedoeld in het voorgaande voorschrift moet voor de olie-afscheider een kwaliteitsverklaring zijn afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificeringsinstelling, waaruit blijkt dat de instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in staat en gerechtigd is tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze beoordelen van olie-afscheiders, bij een keuring heeft vastgesteld dat de voorzieningen voldoen aan de regels bedoeld in het voorgaande voorschrift.
2.6.
Als voor een olie-afscheider geen kwaliteitsverklaring is verstrekt door een instelling, die door de Raad van Accreditatie is gecertificeerd, moet degene, die de inrichting drijft ten genoegen van het bevoegd gezag hebben aangetoond dat het effluent van slibvangput en olie-afscheider voldoet aan de kwaliteitseisen, die met de toepasselijke norm NEN-EN 858-1/2 bereikt zouden zijn. Controle, monstername en registratie
2.7.
Het legen, reinigen en controleren van afscheider(s) moet worden geregistreerd in het logboek zoals bedoeld in voorschrift 1.6.
2.8.
Bedrijfsafvalwater, waarin zich ten minste één verontreinigende stof bevindt of kan bevinden waarvoor een concentratiegrenswaarde geldt, moet voor vermenging met ander (bedrijfsafval)water door een goed toegankelijke controlevoorziening worden geleid, die zodanig is uitgevoerd dat op eenvoudige wijze representatieve watermonsters kunnen worden genomen.
2.9.
De monsterneming moet volgens NEN 6600-1 worden uitgevoerd. Conservering van een monster moet volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden uitgevoerd.
3.
RIOLERING
3.1.
De bedrijfsriolering dient conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 eenmaal in de zes jaar te worden geïnspecteerd.
3.2.
De resultaten van de inspectie uit voorschrift 3.1 dienen te worden bewaard in het milieulogboek van voorschrift 1.6
4.
GRONDWATERMONITORING BIJ OBAS
4.1.
In de directe nabijheid van de olie-benzineafscheider moet een peilbuis te zijn geplaatst. De peilbuis dient: - snijdend met de grondwaterspiegel te zijn geplaatst; - benedenstrooms ten opzichte van de olie-benzineafscheider te zijn geplaatst; - blijvend aanwezig en voor bemonstering geschikt te zijn; - te zijn aangegeven op een duidelijke kaart/ tekening met schaal en noordpijl. Bij de resultaten van de eerste bemonstering dient een rapport te worden geleverd met daarin bovengenoemde informatie en bewijzen, inclusief een boorstaat. De eerste bemonstering van de peilbuis dient plaats te vinden binnen vier maanden na het van kracht worden van dit besluit.
4.2.
Indien niet kan worden voldaan aan de in 3.1. genoemde voorwaarden, dan kan de drijver van de inrichting middels een met reden omkleed verzoek, het bevoegd gezag verzoeken in te stemmen met een alternatief. Voordat uitvoering wordt gegeven aan het alternatief dient hiertoe goedkeuring te zijn gegeven door het bevoegd gezag.
4.3.
Eenmaal per twee jaar moet uit de peilbuis, door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit, een grondwatermonster worden
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 16/20
genomen. Het grondwatermonster moet worden geanalyseerd op olie overeenkomstig NEN-EN-ISO 9377-2 en vluchtige aromaten (BTEX) volgens NEN-EN-ISO 15680. 4.4.
Indien uit de analyseresultaten, zoals bedoeld in voorschrift 3.3., blijkt dat het grondwater is aangetast of verontreinigd tot boven de tussenwaarde (het gemiddelde van de streefwaarde + interventiewaarde uit de Circulaire bodemsanering 2009), moet degene die de inrichting drijft binnen twee maanden een aanvullend onderzoek uitvoeren naar de bodem- en grondwaterkwaliteit in de directe omgeving van de peilbuis.
4.5.
De in de voorschriften 3.1. en 3.3. en 3.4. bedoelde uitgangspunten en (analyse)resultaten moeten met vermelding van de naam en het adres van de drijver van de inrichting binnen een maand nadat de bemonstering heeft plaatsgevonden, zijn overgelegd aan het bevoegd gezag. Herstelplicht
4.6.
Indien uit de analyseresultaten zoals bedoeld in de voorschriften 3.3. en 3.4. blijkt dat het grondwater en/of bodem is aangetast of verontreinigd, moet degene die de inrichting drijft ervoor zorgen dat binnen zes maanden de bodemkwaliteit is hersteld tot: a. de situatie zoals deze voor de olie-benzineafscheider is vastgelegd in een nulsituatie-onderzoek. b. Indien er geen rapport als bedoeld onder a. beschikbaar is, dient degene die de inrichting drijft de grondwaterkwaliteit te herstellen naar de streefwaarden uit de Circulaire bodemsanering 2009 en de bodem te herstellen naar de achtergrondwaarden als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Herstel vindt plaats voor zover dat met de beste beschikbare technieken redelijkerwijs haalbaar is.
4.7.
Het herstel van de bodemkwaliteit als bedoeld in voorschrift 3.6 moet uitgevoerd worden door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
4.8.
Degene die de inrichting drijft dient de aanvang en de afronding van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in voorschrift 4.6., ten minste vijf dagen van te voren te melden aan het bevoegd gezag.
4.9.
Binnen twee maanden na afronding van de herstelwerkzaamheden dient middels een evaluatierapport, aan het bevoegd gezag, te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit is hersteld overeenkomstig het bepaalde in voorschrift 4.6.
5.
BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
5.1.
Het bewaren en het afvoeren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.
5.2.
Het bewaren en afvoeren van afvalstoffen moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
5.3.
Afvalstoffen mogen niet in de inrichting, met inbegrip van het bij de inrichting behorende open terrein, worden verbrand.
5.4.
Het in de inrichting vrijkomende bedrijfsafval moet worden bewaard in doelmatige, goed gesloten afvalcontainers. Indien de aard van de afvalstoffen daartoe aanleiding geeft moet de container zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal.
5.5.
In afwijking van voorschrift 4.4 moet het vrijkomend spoelwaterslib worden opgeslagen in de slibwatervijver en minimaal eens per 3 jaar worden afgevoerd.
5.6.
De in de inrichting vrijkomende afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik zoveel mogelijk naar soort worden gescheiden, verzameld, bewaard en afgevoerd. Dit geldt in ieder geval voor de volgende afvalstoffen: - papier en karton; - overige bedrijfsafvalstoffen. Hiervan mag worden afgeweken als onvoldoende afzetmogelijkheden voorhanden zijn ofwel als afvoer alleen mogelijk is tegen onevenredig hoge kosten. Een en ander is ter beoordeling van het bevoegd gezag.
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 17/20
6.
VERBRUIK VAN ENERGIE EN WATER
6.1.
Binnen de inrichting moeten alle bekende energie- en waterbesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of die een positieve netto constante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15% uitgevoerd worden, tenzij er niet-financiële redenen zijn waarom de maatregel niet inpasbaar is in de bedrijfsvoering of de maatregel een onaanvaardbaar effect heeft op een ander milieucompartiment.
6.2.
Bij de aanschaf van nieuwe installaties dient zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met energie- en/of waterbesparing.
6.3.
Ten einde inzicht te krijgen in het water-, aardgas- en elektriciteitsverbruik en de variatie daarin om daarmee onnodig verbruik te voorkomen, moet in de inrichting een jaarlijkse registratie worden bijgehouden van: 3 - het waterverbruik in m ; 3 - het aardgasverbruik (of andere brandstoffen) in m ; - het elektriciteitsverbruik in kWh.
6.4.
De voornoemde registraties moeten worden opgenomen in het in voorschrift 1.6 bedoelde milieulogboek.
7.
GELUID
7.1.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting mag ter plaatse van de gevels van de woningen van derden niet meer bedragen dan: - 50 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de dagperiode tussen 07.00 en 19.00 uur; - 45 dB(A) op 5 meter hoogte in de avondperiode tussen 19.00 en 23.00 uur; - 40 dB(A) op 5 meter hoogte in de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur.
7.2.
Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de inrichting mag ter plaatse van de gevels van de woningen van derden niet meer bedragen dan: - 70 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de dagperiode tussen 07.00 en 19.00 uur; - 65 dB(A) op 5 meter hoogte in de avondperiode tussen 19.00 en 23.00 uur; - 60 dB(A) op 5 meter hoogte in de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur.
7.3.
Het laden en lossen van de bestelwagens en de vrachtwagens mag uitsluitend in de dagperiode plaatsvinden.
6.4.
Op het terrein van de inrichting mogen tussen 19.00 uur en 07.00 uur geen vrachtwagenbewegingen plaatsvinden.
6.5.
De Handleiding meten en rekenen industrielawaai uit 1999 is van toepassing bij het bepalen van de in voorgaande voorschriften toegestane waarden.
8.
WERKPLAATS
8.1.
In de werkplaats dient de hoeveelheid aan open verpakkingen zo veel mogelijk te worden beperkt. Voor werkvoorraad geldt dat deze strikt noodzakelijk dient te zijn. Niet noodzakelijke hoeveelheden en verpakkingen dienen te worden opgeslagen conform voorschrift 7.2
8.2.
Gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen in verpakking en CMR stoffen in verpakking worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften uit de paragrafen 3.1, 3.2 met uitzondering van voorschrift 3.2.1.6 en uit de paragrafen 3.4, 3.5, 3.7 tot en met 3.20, voorschrift 3.21.1 en paragraaf 3.23 van PGS 15:2011 versie 1.1 (december 2012)
9.
OPSLAG (MILIEU)GEVAARLIJKE STOFFEN Algemeen
9.1.
De verpakkingen van (milieu) gevaarlijke stoffen dienen tegen normale behandeling bestand te zijn en is zodanig dat niets van de inhoud uit de verpakking onvoorzien kan ontsnappen. Diesel in bovengrondse tanks
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 18/20
9.2.
De opslag in bovengrondse tanks van vloeibare aardolieproducten dient te voldoen aan de voorschriften voorschrift 4.1.3; de voorschriften 4.2.4 tot en met 4.2.7, 4.2.9, 4.2.10 en 4.2.14; de voorschriften 4.3.2 tot en met 4.3.4, 4.3.6, 4.3.8, en 4.3.11; de voorschriften 4.4.1 t/m , 4.4.4, 4.4.7 en 4.4.8, en de voorschriften 4.5.1, 4.5.9 paragraaf 4.6. m.u.v voorschrift 4.6.1 paragraaf 4.7 van de richtlijn PGS 30 uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, getiteld "Vloeibare aardolieproducten, buitenopslag in kleine installaties, Opslag tot 150 m³ van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100 ºC in bovengrondse tanks", 10 juni 2005.
9.3.
Van elke beproeving, meting of inwendige inspectie moeten de bevindingen en de gegevens worden vastgelegd in een door of namens KIWA afgegeven bewijs; een afschrift van het beproevings- of inspectierapport moet aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
9.4.
Indien gevaar voor mechanische beschadiging van tank, leidingen of appendages bestaat (b.v. door aanrijding of vallende voorwerpen), moet de bovengrondse installatie hiertegen zijn beschermd.
9.5.
In de opslagruimte voor diesel dient een doorgeschakelde brandmeldinstallatie te zijn aangebracht
9.6.
De lekbakken van de dieseltanks zijn voorzien van een lekdetectie
9.7.
De ruimte waarin de tanks voor diesel zijn opgeslagen dient te zijn uitgevoerd met een Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van 60 minuten
Magnesiumchloride in tank 9.8.
De tank voor het opslaan van magnesiumchloride dient voldoende sterk te zijn om de inhoud van de tank te kunnen insluiten.
9.9.
De tank voor het opslaan van magnesiumchloride en de bijbehorende leidingen en appendage verkeren in goede staat van onderhoud.
9.10.
De tank voor het opslaan van magnesiumchloride vindt plaats boven een lekbak.
Natronloog in tank 9.11.
De tank voor het opslaan van natronloog dient voldoende sterk te zijn om de inhoud van de tank te kunnen insluiten.
9.12.
De tank voor het opslaan van natronloog en de bijbehorende leidingen en appendage is uitgevoerd en geïnstalleerd en wordt gerepareerd of vervangen en beoordeeld overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een persoon of instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit
9.13.
Het opslaan natronloog in een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voldoet aan de paragrafen 2.2 en 2.3; de voorschriften 2.4.3, 2.6.1, 2.6.3 tot en met 2.6.6, 2.6.11 en 2.6.14, en voorschrift 3.2.4 de paragrafen 3.3, 3.5, 3.6 paragraaf 4.2, met uitzondering van voorschrift 4.2.3 en tabel 4.1. de voorschriften 5.5.1, 5.5.2, 5.6.1, 5.6.3 en 5.6.4
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 19/20
van PGS 30:2011 (december 2011) 9.14.
De keurings- en herkeuringstermijnen voor de tank gevuld met natronloog en diesel zijn 15 jaar na plaatsing en vervolgens iedere 15 jaar een herkeuring.
Emballage 9.15.
De opslag van (milieu)gevaarlijke stoffen en gewasbeschermingsmiddelen dient te voldoen aan de paragrafen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.8, 3.9, 3.10, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.15, 3.16, 3.17, 3.18, 3.19, 3.20, 3.21 en 3.23 van de PGS 15:2011 versie 1.1 (december 2012).
ZK14005072 / 15-0019233
pag. 20/20