Nederlands Leesvaardigheid Leesstrategieën Oriënterend lezen
Om het onderwerp vast te stellen en te bepalen of de tekst bruikbaar of interessant is.
Globaal lezen
Om de deelonderwerpen vast te stellen.
Intensief lezen
Om de tekst helemaal goed te begrijpen en om de hoofdzaken van de tekst te vinden.
Zoekend lezen
Om bruikbare informatie uit een tekst te halen.
Kritisch lezen
Om de betrouwbaarheid en de argumentatie van de tekst te beoordelen.
Studerend lezen
Om de inhoud van een tekst te onthouden.
Schrijfdoelen Schrijfdoel
Inhoud schrijfdoel
Voorbeeld
Amuseren
De lezers worden vermaakt door een leuk, spannen, aangrijpend of interessante tekst.
Romans, verhalen, gedichten en strips.
Informeren
Er wordt kennis overgebracht op de lezers van een tekst.
uiteenzetting, gebruiksaanwijzing, recept, studieboek, nieuwsbericht en notulen.
Opiniëren
Als er de gelegenheid is voor de lezers om een eigen mening te vormen.
Beschouwing, essay, recensie, verslag en discussiestuk.
Overtuigen
De auteur wil dat de lezers Betoog, ingezonden brief, van zijn tekst zijn mening redactioneel commentaar overnemen. en column.
Activeren
De lezers worden aangezet om iets te gaan doen.
Reclamefolder, brochure, directe mail, advertentie, poster en flyer.
Uiteenzetting: Een bepaald onderwerp wordt objectief uitgewerkt. De auteur legt iets uit, beantwoordt een vraag of geeft een overzicht van iets.
Bij een uiteenzetting is de hoofdgedachte een feit of constatering. Bij een uiteenzetting is het tekstdoel informeren. Beschouwing De auteur geeft de lezer de mogelijkheid zelf over iets na te denken. de schrijver geeft bijvoorbeeld voor- en nadelen, verschillende meningen of oorzaken en gevolgen. Bij een beschouwing is de hoofdgedachte vaak de hoofdvraag, deze heeft dan meerdere mogelijke antwoorden. Bij een beschouwing is het tekstdoel opiniëren. Betoog De schrijver probeert de lezer in zijn tekst te overtuigen van zijn / haar standpunt. Een betoog bevat in ieder geval het standpunt van de schrijver over een bepaalde kwestie en argumentatie voor dat standpunt. Bij een betoog is de hoofdgedachte een mening, stelling, standpunt of conclusie. Bij een betoog is het tekstdoel overtuigen. Hoofdgedachte: De hoofdgedachte van een tekst kan je vaak vinden in de inleiding, het slot of in de titel. Tekststructuren Argumentatiestructuur Inleiding
Stelling of standpunt
Middenstuk
Argumenten voor de stelling Tegenargumenten + weerlegging
Slot
Herhaling stelling
Aspectenstructuur Inleiding
Onderwerp
Middenstuk
Diverse aspecten van het onderwerp
Slot
Samenvatting
Probleem / oplossingsstructuur Inleiding
Probleem
Middenstuk
Gevolgen Oorzaken Oplossingen
Slot
De beste oplossing, samenvatting of aanbeveling
Verklaringsstructuur Inleiding
Bepaald verschijnsel
Middenstuk
Kenmerken of voorbeelden Verklaringen, oorzaak (oorzaken) of reden(en)
Slot
Samenvatting
verleden / heden (/ toekomst) structuur Inleiding
Onderwerp
Middenstuk
Situatie nu Situatie vroeger
Slot
Conclusie of situatie in de toekomst
Voor- en nadelenstructuur Inleiding
Vraag of stelling
Middenstuk
Voor- en nadelen
Slot
Afweging of conclusie
Vraag / antwoordstructuur Inleiding
Vraag
Middenstuk
Antwoord(en)
Slot
Samenvatting of conclusie
Mengvormen Bij een mengvorm van tekstsoorten heeft de schrijver meer dan één schrijfdoel. Hierbij is er vaan een mengvorm van twee tekstsoorten. Stappenplan mengvormen: 1. Bepaal het hoofddoel (en daarmee ook de hoofdtekstsoort). 2. Bepaal de hoofdgedachte van de tekst. Stel op basis hiervan het schrijfdoel en / of de tekstsoort vast. 3. Bepaal welke middelen de schrijver gebruikt om zijn hoofdgedachte te ondersteunen of toe te lichten. 4. Bepaal de mengvorm.
Argumenteren Soorten argumentatie: 1. Argumentatie op basis van feiten 2. Argumentatie op basis van onderzoek of wetenschap 3. Argumentatie op basis van normen en waarden 4. Argumentatie op basis van vermoedens 5. Argumentatie op basis van geloof of overtuiging 6. Argumentatie op basis van gezag of autoriteit 7. Argumentatie op basis van nut Argumentatiestructuren Enkelvoudige argumentatie • Er wordt één argument bij het standpunt gegeven • De hele argumentatie wordt als slecht beoordeeld als het argument onhoudbaar is Ik voel me niet lekker
Ik blijf vandaag thuis
Meervoudige argumentatie • Er worden meerdere argumenten bij het standpunt gegeven • Als één argument onjuist of niet aannemelijk is, geldt het standpunt nog steeds. Het is ongezond
Het is gevaarlijk in het verkeer
Je moet geen alcohol drinken
Nevenschikkende argumentatie: • Gebruikte argumenten zijn gelijkwaardig en kunnen van plek wisselen. • De argumenten werken alleen in combinatie met elkaar. “Ik blijf vandaag thuis want de treinen rijden niet en ik ga altijd met de trein.”
De treinen
rijden niet Ik blijf vandaag thuis Ik ga altijd met de trein
Ondergeschikte argumentatie: • Er is een hoofdargument dat wordt ondersteund door één of meer sub argumenten. • De argumenten zijn niet gelijkwaardig. “Ik blijf vandaag thuis, want ik voel me niet lekker doordat ik gisteren iets verkeerds heb gegeten.” Ik heb gisteren iets verkeerds gegeten
Ik voel me niet lekker
Ik blijf vandaag thuis
Drogredenen Drogreden: een niet geldig argument. Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie De oorzaak en het gevolg hoeven niets met elkaar te maken te hebben. “Sinds er veel computers op school zijn, weten de leerlingen minder.” “Sinds ik een kleine auto heb, sta ik minder in de file.” Verkeerde vergelijking Er wordt in het argument een vergelijking gemaakt tussen dingen die je niet kunt vergelijken. “Nederland moet niet zoveel geld uitgeven aan zijn waterhuishouding, dat doen andere landen ook niet.” “Ik vind dat heroïne gelegaliseerd moet worden. Alcohol en sigaretten zijn ook overal te koop.” Overhaaste generalisatie Bij dit type wordt er op basis van een paar waarnemingen een conclusie getrokken die overeen grote groep gaat. “Italianen zijn niet te vertrouwen. Een Italiaan heeft vorig jaar mijn horloge gestolen.” “Amerikanen zijn rijk hoor! Mijn neef uit LA rijdt in een hele grote auto.” Cirkelredenering Het argument verklaart eigenlijk niets en je zegt twee keer hetzelfde. De mening en het argument zijn inhoudelijk gelijk. “Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek.” “De avonden is een saai boek, omdat er niets boeiends in gebeurd.” Persoonlijke aanval Een simpele oplossing om een argument te parkeren is door je tegenstander aan te vallen. Je trekt zijn / haar geloofwaardigheid in twijfel.
“De vorige keer klopte het niet wat hij vertelde, dus waarom zou het nu wel kloppen?” “Hij is zelf geen vrouw, dus waarom zou hij zich bekommeren over de rechten van de vrouw?” Verschuiven van de bewijslast Er wordt wel een mening gegeven, maar geen argument. Iemand die het er niet mee eens is moet maar met argumenten komen. “Dat verslag heb je volgens mij niet zelf geschreven.” “Echt wel meneer.” “Oh ja, toon dat maar eens aan dan.” Vertekenen van het standpunt Je geeft de woorden van de ander weer zoals hij ze niet gezegd heeft. “Ik ga niet mee op vakantie.” “Jij wil niet mee naar Italië? Dus jij gaat je liever de hele week vervelen?” Bespelen van het publiek Bij dit type wordt geen enkel argument gegeven. De mening is zo geformuleerd dat de luisteraar er bij voorbaat al niet tegen in gaat. “Elke verstandige ouder zal beamen dat de manier van lesgeven op school de enige juiste is.” (Onjuist) beroep op autoriteit Een argument kan extra waarde krijgen als een belangrijk persoon hetzelfde vindt of het argument kan ondersteunen. “Allochtone kinderen halen hun achterstand in taal nooit meer in. Dat zegt professor Smits en hij is hoogleraar Nederlandse taal aan de universiteit.” Stok achter de deur Chantage. “Als jij je eten niet opeet, mag jij geen toetje.”