Den Haag, 9 december 2005 De Minister van Buitenlandse Zaken De heer dr. B.R. Bot Ministerie van Buitenlandse Zaken Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Ons kenmerk: VCE-U-05-077-BuZa Betreft: Tussenrapportage 2005 Visitatiecommissie Emancipatie
Geachte heer Bot, Zoals u bekend heeft de Visitatiecommissie Emancipatie (per 1 juli 2004 namens het kabinet ingesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als opdracht om in de periode tot 2007 de voortgang van het proces van gender mainstreaming bij de Rijksoverheid te volgen, te beoordelen en te stimuleren. Het proces voorziet onder meer in een tussenrapportage en een eindrapportage per departement en daarnaast in een overkoepelende tussen- en eindrapportage aan de coördinerend bewindspersoon. Tussenrapportage 2005 (“Voorlopig Beeld”) Bijgaand ontvangt u de tussenrapportage 2005, waarin de commissie haar voorlopige beeld geeft van de stand van zaken met het emancipatiebeleid en gender mainstreaming op uw departement. In het visitatieproces maakt de commissie gebruik van diverse bronnen van informatie (literatuurstudie, gesprekken op het ministerie, inventarisatieworkshops en dergelijke). Deze informatie is de basis geweest voor de nu voorliggende tussenrapportage. Het concept van deze tekst is tevoren voorgelegd aan uw ambtelijke medewerkers, ten behoeve van checks op juistheid van de daarin vermelde feiten en op het eventueel ontbreken van voor de conclusies relevante informatie. Uiteraard is ook gelegenheid gegeven tot een reactie op de (concept-)conclusies. In dezer dagen te verzenden bericht van onze secretaris aan mevrouw Filippini wordt toegelicht hoe de commissie het informeel aangereikte commentaar heeft gewogen en verwerkt. Doorzending aan de Tweede Kamer Het kabinet heeft in een brief van 22 januari 2004 aan de Tweede Kamer (1) aangekondigd dat de verantwoordelijke minister zelf (en niet de coördinerend minister) de resultaten van de visitatie aan de Tweede Kamer zal sturen: “De betrokken minister kan daarbij aangeven op welke wijze hij of zij het man/vrouw-perspectief verder wil vormgeven en hoe wordt omgegaan met de uitkomsten van het visitatieproces”. De commissie heeft in haar Werkplan 2004-2007 (september 2004) in dit verband aangegeven dat zij voornemens was haar (tussen)rapportages eerst 8 dagen na ontvangst door de
[email protected] | www.visitatiecommissie-emancipatie.nl postbus 85842 | 2508 CM Den Haag | telefoon 070 - 427 4556 | fax 070 - 392 4865
betrokken ministers openbaar te maken. Omdat verschillende departementen onlangs verlenging van deze 8-dagen-termijn hebben gevraagd, heeft de commissie besloten de publicaties van de departementale tussenrapportages uit te stellen tot maandag 16 januari 2006, de laatste dag van het Kerstreces van de Tweede Kamer (2). Samenvattende tussenrapportage 2005 aan het kabinet In de week van 12 december hoopt de commissie haar samenvattende tussenrapport aan te bieden aan minister De Geus, in diens hoedanigheid van coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid. In dit document worden korte beschrijvingen gegeven van de bevindingen per departement. Over uw departement wordt het volgende gemeld (3): 2.3. Het ministerie van Buitenlandse Zaken Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking verdient dit ministerie veel waardering voor de wijze waarop het genderperspectief in beleidsontwerp vorm krijgt. De manier waarop op het terrein van ontwikkelingszaken aan gender mainstreaming wordt gewerkt en de aandacht die gender daarmee in het beleid krijgt, kunnen een voorbeeld vormen voor andere ministeries. In de beleidsuitvoering zijn nog punten aan te wijzen waar extra inzet nodig is. Op andere beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken staat gender mainstreaming nog in de kinderschoenen of lijkt zelfs helemaal afwezig. Hier valt nog een wereld te winnen.
De commissie ziet uit naar uw reactie en vertrouwt op een vruchtbare samenwerking met uw departement in de tweede visitatieronde. Een gelijkluidende brief zend ik aan minister Van Ardenne en staatssecretaris Nicolaï. Met vriendelijke groet,
P. C. Lodders – Elfferich Voorzitter
1
Kamerstukken II, 2003/04, 27071, nr. 18. In de gevallen waarin de tussenrapportages – met de reactie van de betrokken bewindspersonen – eerder aan de Kamer worden gezonden, publiceert de VCE de tussenrapportage en de reactie op het moment waarop de Kamer deze documenten online heeft gezet. 3 Onder het voorbehoud van wijzigingen bij de definitieve vaststelling van de tekst. 2
EMANCIPATIEBELEID EN GENDER MAINSTREAMING BIJ HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN - Voorlopig Beeld -
Documentnummer VCE-05-27 December 2005
Visitatiecommissie Emancipatie Postbus 85842 – 2508 CM Den Haag telefoon 070 – 427 4556 | fax 070 – 3924865 |
[email protected] www.visitatiecommissie-emancipatie.nl
INHOUDSOPGAVE 1. ALGEMENE INLEIDING ............................................................................................................... 2 1.1. Het Nederlandse emancipatiebeleid ...................................................................................... 2 1.2. Gevolgde werkwijze ................................................................................................................. 2 1.3. Status van deze rapportage ..................................................................................................... 3
2. HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN .................................................................. 3 2.1. Beleidsterreinen binnen Buitenlandse Zaken........................................................................ 3 2.2 Emancipatie-aspecten binnen de beleidsterreinen ................................................................ 4 2.3. De plaats van emancipatiebeleid binnen Buitenlandse Zaken ........................................... 4 2.4. De rol van internationale verplichtingen bij gender mainstreaming .............................. 6 2.4.1. Mensenrechtenverdragen ......................................................................................... 6 2.4.2. Gendermainstreamingsbeleid van de EU....................................................................... 6
3. VISIE VAN DE COMMISSIE OP DE STAND VAN ZAKEN..................................................... 7 3.1. Het visitatieproces..................................................................................................................... 7 3.2. Inhoudelijke resultaten van gender mainstreaming ............................................................ 7 3.3. De organisatie van gender mainstreaming............................................................................ 8 3.4. Conclusie: algemeen beeld....................................................................................................... 9 3.5. Aanknopingspunten voor follow-up ..................................................................................... 9
BIJLAGE 1: Taakstelling en samenstelling VCE............................................................................. 11 Taakstelling................................................................................................................................. 11 Samenstelling ............................................................................................................................. 11
BIJLAGE 2: Documentatie ................................................................................................................. 12
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
1
1. ALGEMENE INLEIDING 1.1. Het Nederlandse emancipatiebeleid Sinds de Wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995 heeft ook Nederland gekozen voor de strategie om emancipatie duurzaam te verankeren in het beleid. Dit wordt aangeduid met de term gender mainstreaming en gedefinieerd als: het (re-)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen op zo’n manier dat het perspectief van gendergelijkheid wordt geïntegreerd in al het beleid, door de actoren die normaal dat beleid maken. Het kan ook worden gezien als een middel om de kwaliteit van het reguliere beleid te verbeteren door de doelstellingen van het emancipatiebeleid (rijksbreed en per departement) duurzaam na te streven. Daarnaast blijft specifiek beleid gericht op de doelgroep vrouwen en/of meisjes vaak nodig om specifieke achterstanden op te lossen. In eerste instantie heeft de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de trekkersrol voor gender mainstreaming op zich genomen. Sinds begin 2004 zijn de departementen zelf aan zet. Uitgangspunt van het emancipatiebeleid is dat iedere bewindspersoon zelf verantwoordelijk is voor gender mainstreaming op het eigen beleidsterrein. Alle bewindspersonen dragen zo ieder op het eigen terrein bij aan het bereiken van de – breed aanvaarde - kabinetsdoelstellingen op het terrein van emancipatie. De coördinerend bewindspersoon stimuleert de overige bewindslieden, werkt op verschillende terreinen nauw met hen samen en zorgt voor een ondersteuningsstructuur. Per 1 juli 2004 is de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) ingesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De commissie heeft als doelstelling om in de periode tot 2007 de voortgang van het proces van gender mainstreaming bij de Rijksoverheid te volgen, te beoordelen en te stimuleren (zie voor de taakstelling en samenstelling van de commissie bijlage 2).1. De positie van allochtone vrouwen en meisjes vormt een specifiek aandachtspunt voor de commissie.
1.2. Gevolgde werkwijze Tijdens de visitatie gaat het enerzijds om het vaststellen van de stand van zaken. Dit betekent het identificeren van gendergevoelige beleidsdomeinen, het inventariseren van de emancipatieactiviteiten en het meten van concrete resultaten binnen een departement: in hoeverre is een departement erin geslaagd het genderperspectief te integreren in het reguliere beleid en waar kunnen we dat zien? Anderzijds gaat het om de dialoog: waarom wordt het zo aangepakt, wat zijn daar de voordelen van, blijven er toch geen kansen liggen, valt er te leren van andere departementen of van maatschappelijke organisaties die met dezelfde thema’s bezig zijn? De commissie heeft bij de visitatie gekozen voor maatwerk. Voorop staat daarbij dat zij de beleidsvrijheid van de departementen zoveel mogelijk wil respecteren. Er is in deze eerste fase gebruik gemaakt van enkele vaste bouwstenen die flexibel zijn ingezet: informatieverzameling, kennismakingsgesprekken met de bewindspersonen, inventarisatieworkshops en 1
Kamerstukken II, 2003/04, 27061, nr. 29.
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
2
gesprekken met ambtenaren, maatschappelijke organisaties en externe deskundigen. Voor de volgende fase staan verdere informatieverzameling, nadere verkenningen op specifieke beleidsonderdelen en wederom gesprekken met departementsmedewerkers, maatschappelijke organisaties en andere deskundigen op het programma, mede op basis van elementen uit deze rapportage. De eerste fase van de visitatie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bestaan uit een informatief gesprek op ambtelijk niveau op 26 november 2004, een gesprek met de minister van Ontwikkelingssamenwerking op 1 maart 2005, een gesprek met de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken op 14 maart 2005, een inventarisatieworkshop op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking op 14 juni 2005 en een inventarisatieworkshop op het terrein van Vrede en Veiligheid en Arabische Wereld op 22 juni 2005. Rondom al deze activiteiten heeft uitgebreide informatieverzameling plaatsgevonden. Tenslotte is het departement in de gelegenheid gesteld het concept van deze tussenrapportage te corrigeren op feitelijke onjuistheden.
1.3. Status van deze rapportage De voorliggende rapportage is een eerste beschouwing van de VCE van de stand van zaken op het gebied van gender mainstreaming en emancipatiebeleid bij het departement van Buitenlandse Zaken. Het visitatieproces is nog maar halverwege en dit voorlopige beeld bevat geen compleet overzicht van de stand van zaken of afgerond oordeel daarover van de VCE. Wel wordt aangegeven wat tot nu toe is vastgesteld. Op basis daarvan zijn vraagpunten en eerste aanbevelingen geformuleerd tot verbetering of aanscherping van het beleid op het gebied van emancipatie en gender mainstreaming. Het departement kan hier nog mee aan de slag voordat de VCE in het najaar van 2006 haar definitieve oordeel vormt. De voorliggende rapportage vormt hiermee de basis voor de verdere activiteiten in het kader van het visitatieproces.
2. HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN 2.1. Beleidsterreinen binnen Buitenlandse Zaken Het ministerie van Buitenlandse Zaken coördineert het buitenlands beleid van Nederland en voert dit uit. Dit gebeurt zowel vanuit het departement in Den Haag als vanuit de ruim 150 posten in het buitenland. Hoofdpunten van het Nederlands buitenlands beleid zijn: versterking van de internationale rechtsorde, eerbiediging van mensenrechten, grotere veiligheid en stabiliteit, betere Europese samenwerking, duurzame armoedebestrijding, sociale ontwikkeling, bescherming van het internationaal milieu, beschermen van welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland, regulering van het personenverkeer en het promoten van de Nederlandse cultuur2. De minister van Ontwikkelingssamenwerking speelt in dit geheel een eigenstandige rol. Het buitenlands beleid wordt enerzijds gevoerd via internationale organisaties (zoals de Europese Unie, de Verenigde Naties, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de NAVO), anderzijds via bilaterale betrekkingen.
2
Zie www.minbuza.nl.
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
3
2.2 Emancipatie-aspecten binnen de beleidsterreinen Zonder de suggestie te willen wekken compleet te zijn, wil de commissie in deze paragraaf de aandacht vestigen op de naar haar mening meest relevante aanknopingspunten voor emancipatie binnen de beleidsterreinen van het departement. De commissie constateert dat voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid genderaspecten van groot belang zijn. In grote delen van de wereld zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen nog vele malen groter dan in Nederland. Vrouwen behoren veelal tot de zwaarst getroffenen van armoede en vormen minimaal de helft (vaak meer) van de totale populatie waarop het beleid zich richt. Vrouwen hebben een eigen rol in samenleving en familie; zij kunnen ook een eigen rol spelen in het aanpakken van problemen. De vrijwaring van discriminatie en de gelijkheid tussen mensen vormen naar de opvatting van de commissie een van de belangrijkste mensenrechten. In het VN-Vrouwenverdrag is het universele verbod vrouwen te discrimineren op tal van terreinen uitgewerkt en nader gepreciseerd. Zo is geweld tegen vrouwen een schending van de mensenrechten, maar ook ongelijkwaardigheid van mannen en vrouwen in familierelaties, of ongelijke toegang tot onderwijs. Gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen is bovendien een van de basiswaarden binnen de Europese Unie. Nu in het beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken mensenrechten een belangrijke rol spelen, verdienen vrouwenrechten daarin vanzelfsprekend aandacht. Veel internationale organisaties waarbij Nederland is aangesloten voeren beleid waarbij gender een grote rol speelt. Deels is dat specifiek genderbeleid (bijvoorbeeld genderrichtlijnen van de EU, het Beijing Platform for Action); deels gaat het om genderaspecten binnen regulier beleid (bijvoorbeeld de opvang van vrouwelijke vluchtelingen). Nederland kan een belangrijke rol spelen bij het initiëren van het genderbeleid van deze internationale organisaties, en heeft dat in het verleden ook gedaan.
2.3. De plaats van emancipatiebeleid binnen Buitenlandse Zaken Binnen Ontwikkelingssamenwerking coördineert een speciale gender-unit (DSI/ER3) het genderbeleid. Bij DSI/ER ligt de nadruk momenteel op mensenrechten en vrouwenrechten: bestrijding van geweld tegen vrouwen, vrouwenhandel, vrouwenbesnijdenis, bescherming van seksuele en reproductieve rechten en bevordering van vrede en veiligheid. Gender mainstreaming wordt in het algemene beleidsdocument voor Ontwikkelingssamenwerking ‘Aan elkaar verplicht, ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015’ niet genoemd. Wel haakt dit document aan bij de Millennium Development Goals (MDG’s4) van de Verenigde Naties, waarin aandacht wordt besteed aan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het vergroten van de zeggenschap voor vrouwen. Enkele afzonderlijke MDG’s zijn specifiek op de positie van vrouwen gericht. Vanaf midden jaren negentig is het werkterrein van de gender-unit verbreed tot het totale buitenlandbeleid. Buiten het terrein van Ontwikkelingssamenwerking is echter nog geen samenhangend genderbeleid ontwikkeld. Gender mainstreaming wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken wel expliciet genoemd in de uitgangspunten van het beleid zoals die 3 Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling, afdeling Emancipatiethema’s, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. 4 Zie ook http://www.un.org/millenniumgoals/.
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
4
zijn geformuleerd in de Memorie van Toelichting bij de begroting voor 2005: ‘ Het verankeren van gender in het buitenlandbeleid en specifieke aandacht voor empowerment van meisjes en vrouwen, heeft als doel het bestrijden van seksespecifieke discriminatie en het bevorderen van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Hiermee wordt duurzame armoedebestrijding effectiever. Het vergroten van de zeggenschap van vrouwen draagt bij aan het oplossen van conflicten en aan een veilige, stabiele en leefbare wereld. De inspanningen van Nederland, zowel voor wat betreft het buitenlandbeleid in brede zin als in het kader van ontwikkelingssamenwerking, dienen daarom consequent ten goede te komen aan zowel mannen als vrouwen’ 5. Op verschillende onderdelen van het beleid is de aandacht voor gender aantoonbaar. Zo wordt onder de versterking van de internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten bestrijding van geweld tegen vrouwen genoemd als belangrijk aandachtsveld, met name in multilateraal verband6. Ook in de beleidsartikelen over goed bestuur, onderwijs, HIV/Aids, en reproductieve gezondheid/rechten wordt aandacht besteed aan vrouwen. Over het algemeen kan gesteld worden dat op beleidsterreinen die van oudsher meer op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking liggen de genderdimensie in het beleid sterker aanwezig is dan op de andere beleidsterreinen. De algemene uitgangspunten worden in de begroting vertaald naar doelstellingen (na te streven resultaten); daarbij wordt beschreven met behulp van welke instrumenten en activiteiten de doelstellingen behaald moeten worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om gender mainstreaming: ‘Via de bilaterale beleidsdialoog en het stimuleren van donorcoördinatie worden overheden in partnerlanden gestimuleerd om gender te integreren in hun beleid. NGO’s moeten daarin een actieve rol kunnen spelen. In 2005 is op vier ambassades en één directie een verantwoordingssysteem uitgetest en geëvalueerd’ 7. Binnen het ministerie bestaat geen totaalplan voor emancipatie/gender mainstreaming, omdat men dat gezien de complexiteit van de organisatie en werkterreinen niet werkbaar acht. Iedere afdeling en iedere buitenlandse post maakt jaarlijks een jaarplan, waarin doelen en resultaten worden vastgelegd. Binnen de beleidsterreinen waarvoor de minister van Buitenlandse zaken en de staatssecretaris van Europese Zaken verantwoordelijk zijn, is gender niet verankerd in deze jaarplannen. Binnen Ontwikkelingssamenwerking is gender een van de aandachtspunten bij de goedkeuring van de jaarplannen. Het jaarplan van de gender-unit is in zijn geheel gewijd aan gender, waarbij de verankering van gender het hoofddoel is. Vanaf 2004 wordt daarbij met name ingezet op gender en accountability. Hiervoor worden voorstellen ten behoeve van de departementsleiding ontwikkeld. Ook deze plannen richten zich in eerste instantie op Ontwikkelingssamenwerking. Op de posten in ontwikkelingslanden wordt naast de jaarplannen gewerkt met een meerjaren strategische planning. Op verschillende posten is gender inmiddels in deze planning verankerd. In de jaarverslagen, die eveneens per afdeling/post worden gemaakt, wordt geen specifieke aandacht besteed aan gender. Het ontbreekt aan indicatoren om resultaten te meten en te monitoren. Het te ontwikkelen voorstel voor gender en accountability richt zich mede hierop.
Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2005, Memorie van Toelichting, kamerstuk 29 800 V, nr. 2, beleidsartikel 5, operationele doelstelling 3. 6 Idem, beleidsartikel 1, operationele doelstelling 2. 7 Idem, beleidsartikel 5, operationele doelstelling 3. 5
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
5
2.4. De rol van internationale verplichtingen bij gender mainstreaming 2.4.1. Mensenrechtenverdragen In een groot aantal mensenrechtenverdragen zijn rechten van vrouwen aan de orde. In het VN-Vrouwenverdrag8 gebeurt dat heel expliciet. In andere mensenrechtenverdragen zijn de vrouwenrechten vaak meer impliciet aan de orde, bijvoorbeeld omdat door het betreffende toezichthoudend comité is bepaald dat bij de uitvoering van de verdragen specifiek aandacht besteed moet worden aan de positie en rechten van vrouwen. De mensenrechtenverdragen scheppen voor de overheid verschillende verplichtingen. Enerzijds moet beleid worden ontwikkeld dat is gericht op het behalen van de doelstellingen van het verdrag. Anderzijds moet de overheid van alle wetgeving en beleid (bestaand en te ontwikkelen) toetsen of deze niet in strijd zijn met de betreffende verdragsverplichtingen. De meeste verdragen verplichten de overheid daarnaast periodiek te rapporteren over de implementatie van het betreffende verdrag. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de verschillende verdragsverplichtingen is momenteel nogal versnipperd. Buitenlandse Zaken speelt ten aanzien van de verdragen vooral een rol bij het agenderen en doorsturen van de rapportages, alsmede bij de bespreking van de rapportages met de verdragscomités. De rapportage zelf wordt inhoudelijk verzorgd door een bepaald vakministerie; voor het VN-Vrouwenverdrag is dat Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Directie Coördinatie Emancipatiebeleid); voor bijvoorbeeld het Rassenverdrag9 is dat Justitie. De opstelling van de rapportage door een vakministerie brengt met zich mee dat de rapportage veelal de vorm heeft van een beleidsbeschrijving en dat in veel mindere mate aandacht wordt besteed aan de mensenrechtelijke aspecten (verplichtingen). De verantwoordelijkheid voor de implementatie van mensenrechtenverdragen in de zin van het ontwikkelen van nieuw beleid en het toetsen van beleid is minder helder geregeld. De commissie heeft de indruk dat hieraan weinig aandacht wordt besteed zodra een verdrag eenmaal is geratificeerd. De Visitatiecommissie zou graag nader van het departement vernemen hoe de verantwoordelijkheid voor de verplichtingen vanuit het VN-Vrouwenverdrag (rapportage, initiëren van beleid en toetsen van beleid en wetgeving) thans is uitgewerkt binnen de rijksoverheid, wat de coördinerende of overstijgende rol hierin is van Buitenlandse Zaken, Justitie en de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (SZW), en wat de rol is van de vakministeries10.
2.4.2. Gendermainstreamingsbeleid van de EU Binnen de Europese Unie speelt gender mainstreaming een belangrijke rol. Dat heeft in de eerste plaats betrekking op het beleid van de EU zelf, maar kan ook doorwerken in het beleid en de regelgeving voor de lidstaten. In deze eerste fase van het visitatieproces heeft de commissie niet kunnen nagaan welke rol Nederland (via Buitenlandse zaken of anderszins) speelt bij gender mainstreaming in de EU, en hoe gender mainstreaming binnen de EU Dit verdrag wordt met verschillende benamingen aangeduid; ook als IVDV (Internationaal Verdrag tegen alle vormen van Discriminatie van Vrouwen) of CEDAW (Convention on the Elimination of all forms of Discrimination Against Women). Het VN-Vrouwenverdrag verplicht de overheid passende maatregelen te nemen om de positie van vrouwen te waarborgen en waar nodig te verbeteren, op tal van beleidsterreinen, behorend tot het domein van vrijwel alle departementen. Beleidsambtenaren op alle ministeries zouden bekend moeten zijn met het verdrag, en het moeten kunnen toepassen in hun werk. Dit is nu niet het geval. 9 Internationaal Verdrag tegen rassen Discriminatie; IVRD) 10 De commissie acht tevens gender mainstreaming binnen VN-organen en de Nederlandse taak in de Committee on the Status of Women van belang en wil daar in een latere fase van de visitatie op terug komen. 8
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
6
wordt vertaald naar het nationale beleid. Ook hierover zou de commissie graag nader vernemen.
3. VISIE VAN DE COMMISSIE OP DE STAND VAN ZAKEN 3.1. Het visitatieproces Aan alle departementen is gevraagd tien beleidsonderwerpen aan te dragen die op dit moment van algemeen belang worden geacht. De commissie koos vervolgens zes onderwerpen voor nadere analyse tijdens twee inventarisatieworkshops. Bij Buitenlandse Zaken kostte het bij een aantal directies veel moeite deze onderwerpen te verzamelen. Het viel daarbij op dat dit op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking beter verliep dan bij de andere velden. Uiteindelijk zijn zes onderwerpen aangeleverd, waarvan vier op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking. In de workshops zijn daardoor uiteindelijk vijf onderwerpen aan de orde geweest. De commissie leidt uit de totale gang van zaken af dat gender zeker niet binnen alle geledingen van het ministerie ‘leeft’. Positief is dat het ministerie voortvarend aan de slag is gegaan met de Nadere Verkenning Afghanistan, onderdeel van de tweede fase van het visitatieproces.
3.2. Inhoudelijke resultaten van gender mainstreaming Voor de beoordeling van de inhoudelijke resultaten maakt de commissie onder meer gebruik van de uitkomsten van de eerder genoemde inventarisatieworkshops11. Opgemerkt moet worden dat de resultaten en effecten van het beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken vaak moeilijk meetbaar zijn. De inzet van Nederland is vaak onderdeel van een beleid dat in samenwerking met andere landen en organisaties wordt gevoerd; de effecten op de leefsituatie van vrouwen –en mannen- zijn veelal indirect. Als het gaat om onderwerpen op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking kan gesteld worden dat de genderdimensie door het ministerie duidelijk wordt onderkend. Ook is er in meer of mindere mate sprake van gender mainstreaming, in die zin dat de belangen van meisjes en vrouwen in het beleid expliciet worden onderkend en dat getracht wordt hiermee rekening te houden. Door verschillende oorzaken kan het resultaat niet altijd geheel bevredigend worden genoemd. Niet bij alle projecten wordt adequaat rekening gehouden met genderverschillen en soms is onbekend wat de gevolgen van een project voor vrouwen, respectievelijk mannen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor een deel van de projecten op het gebied van water en energie. Het beleid van andere organisaties kan bovendien soms ook negatief uitwerken12. Voorts kan door de druk van de Millennium Development Goals een ‘donor-driven’-beleid ontstaan, waardoor de aandacht voor meer ‘demand-driven’ en ‘community-based’ beleid verzwakt.
11 De onderwerpen waren: ‘ HIV/Aidspreventie’, ‘water en sanitatie’, ‘energie’, ‘ontwapening, demobilisatie en reïntegratie’ en ‘EU-beleid Noord-Afrika/Midden-Oosten’. 12 Als voorbeeld is hier tijdens de workshop genoemd het beleid van de Wereldbank om watervoorzieningen te privatiseren, wat negatieve gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van water voor de allerarmste groeperingen, waarin vrouwen zijn oververtegenwoordigd.
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
7
Het is ook duidelijk dat de positie van meisjes en vrouwen in ontwikkelingslanden over de hele linie nog steeds extra aandacht behoeft: hun rol in zeggenschap en besluitvorming, hun positie op het gebied van onderwijs, arbeid, inkomen en eigendom en hun positie binnen het huwelijk blijven uiterst belangrijk, niet alleen voor de vrouwen zelf maar via deze ook de desbetreffende gemeenschap. Verbetering op deze vlakken vormt een voorwaarde om op andere terreinen betere resultaten te behalen. Dat de laatste tijd in het veld van Ontwikkelingssamenwerking veel gerichte aandacht is besteed aan microfinanciering en kredieten, waarmee individuele vrouwen in staat worden gesteld een zelfstandig bestaan op te bouwen, verdient waardering. Het departement geeft aan dat binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid de rechten van vrouwen en meisjes integraal worden meegenomen, en dat wanneer het gaat om de gevolgen van handelsliberalisering en globalisering expliciet wordt gediscussieerd over mogelijke verschillende gevolgen voor mannen en vrouwen. Echter, in zowel de schriftelijke als de mondelinge respons waarover de commissie beschikt is dit niet terug te vinden. Op het gebied van vrede en veiligheid is Buitenlandse Zaken aan de slag gegaan met de uitvoering van de VN-resolutie 1325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid, in samenwerking emt het ministerie van Defensie. Er is een onafhankelijke Task Force ingesteld voor het uitwerken van de resolutie door Nederland. Deze zal in 2006 een werkconferentie houden over de wederopbouw in oorlogsgebieden, alsmede de integratie van genderaspecten in vrede en veiligheidsthema’s bevorderen. Het Stabiliteitsfonds zal bij de toedeling van middelen rekening houden met de VN-resolutie. Op de overige velden van Buitenlandse Zaken lijkt gender mainstreaming nog nauwelijks aanwezig te zijn of is slechts een aanzet gegeven. Het terrein van ‘Ontwapening, demobilisatie en reïntegratie’ is een voorbeeld van een terrein waar een begin is gemaakt. De genderdimensie wordt in algemene stukken onderkend, maar de verdere uitwerking (formuleren van concrete doelstellingen, aansluiten op andere beleidsterreinen, flankerende programma’s, samenwerken met andere donoren en lobbyen) moet nog grotendeels geschieden. Of op termijn resultaten zullen worden geboekt, hangt voor een belangrijk deel hiervan af. Wat het personele beleid van het ministerie betreft: hoewel al sinds enige jaren bij de benoemingen in de diplomatieke dienst en in vertegenwoordigingen bij internationale organisaties de nodige aandacht wordt besteed aan diversiteit, zijn de feitelijke resultaten nog steeds teleurstellend te noemen. Hier valt nog heel wat te bereiken.
3.3. De organisatie van gender mainstreaming Kijken we naar de organisatie van gender mainstreaming binnen het departement, dan beoordeelt de Visitatiecommissie een aantal aspecten daarvan als positief: de speciale afdeling die zich bezig houdt met emancipatie en gender mainstreaming; het feit dat deze afdeling is opgenomen in de beoordelingsroute van de jaarplannen van alle afdelingen en buitenlandse posten; het feit dat gewerkt wordt aan gender-accountability; de themadeskundigen en focal-points op buitenlandse posten; de aandacht voor gender in de opleiding binnen Ontwikkelingssamenwerking. Minder positief is dat de gender-unit, en daarmee het beleid ten aanzien van gender mainstreaming, zich nog steeds vrijwel uitsluitend richt op ontwikkelingssamenwerking, en
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
8
voorts in beperkte mate op vrede en veiligheid. Grote delen van het buitenlandbeleid vallen hiermee buiten de boot.
3.4. Conclusie: algemeen beeld Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking verdient dit ministerie veel waardering voor de wijze waarop het genderperspectief in beleidsontwerp vorm krijgt. De manier waarop op het terrein van ontwikkelingszaken aan gender mainstreaming wordt gewerkt en de aandacht die gender daarmee in het beleid krijgt, kunnen een voorbeeld vormen voor andere ministeries. In de beleidsuitvoering zijn nog punten aan te wijzen waar extra inzet nodig is. Op andere beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken staat gender mainstreaming nog in de kinderschoenen of lijkt zelfs helemaal afwezig. Hier valt nog een wereld te winnen.
3.5. Aanknopingspunten voor follow-up De commissie formuleert in het nu volgende een aantal aanbevelingen, suggesties en aandachtspunten waarmee het ministerie naar het oordeel van de commissie in de periode tussen de beide visitatierondes aan de slag zou kunnen. Dit wil niet zeggen dat geen andere goede acties denkbaar zouden zijn; het staat het ministerie natuurlijk voorts vrij ook naar eigen inzicht verbeteringen aan te brengen in de wijze waarop het genderperspectief in het beleid wordt geïntegreerd. Het beleid De commissie beveelt aan gender mainstreaming concreet vorm te geven door de volgende stappen: • Zorg voor het beschikbaar komen van relevante gegevens over zowel het beleid als de resultaten van het beleid, aansluitend bij de reeds fungerende toetsingscyclus voor de jaarplannen waarbinnen de gender-unit al een rol heeft, en bij de voorstellen voor gender-accountability die thans worden ontwikkeld. • Toets programma’s en projecten standaard op hun aandacht voor genderaspecten en op hun gendereffecten. • Breid de aandacht voor genderaspecten uit tot het gehele buitenlandbeleid. Het is van belang dat de aandacht voor gender zich niet beperkt tot de projecten met een evident genderaspect (zoals aidspreventie of drinkwater). De situatie van vrouwen wordt voor een zeer groot deel bepaald door hun sociaal-economische en maatschappelijke positie; het is daarom van belang ook (juist) op dat niveau aandacht te hebben voor de positie van vrouwen en de effecten van het beleid op de situatie van vrouwen. • Geef de gender-unit (DSI/ER) een actievere rol bij de afstemming van verschillende beleidsdossiers die wat betreft hun genderaspecten met elkaar samenhangen. Dat geldt zeker ook voor de Nederlandse inzet in het kader van het EU-beleid. Uit de inventarisatieworkshops kwamen verschillende suggesties naar voren om deze maatregelen concreet in te vullen. Op basis hiervan geeft de commissie ter overweging mee bij projecten die worden uitgevoerd door of in partnerschap met bedrijven en/of NGO’s aandacht voor genderaspecten, participatie van vrouwen en samenwerking met vrouwenorganisaties expliciet als beoordelingscriterium toe te voegen. Een concrete invulling van de rol van DSI/ER kan zijn afstemming tot stand te brengen tussen de betrokken directies en afdelingen over de genderaspecten van beleid gericht op
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
9
Noord-Afrika en de Arabische wereld, zoals besproken in de inventarisatieworkshop over dat onderwerp13. Specifieke activiteiten die het ministerie extern kan ondernemen zijn onder meer het aan de orde stellen van de effecten die privatisering van nutsbedrijven en openbare voorzieningen hebben voor vrouwen in ontwikkelingslanden en het in contacten met Arabische landen blijven hameren op de noodzaak van (maatschappelijke) participatie van vrouwen en het naleven van mensenrechten, i.c. vrouwenrechten. De organisatie De belangrijkste aanbeveling aan het departement op basis van dit voorlopige beeld is de organisatie van gender mainstreaming zoals deze thans functioneert voor ontwikkelingssamenwerking, zodanig vorm te geven dat deze functioneel kan worden voor het gehele departement. Bij de medewerkers die zich bij Buitenlandse Zaken specifiek met genderaspecten en gender mainstreaming bezig houden is voldoende deskundigheid aanwezig om deze taak uit te voeren; er wordt in de praktijk aandacht besteed aan de opbouw van deze deskundigheid. Vanuit het ministerie is de wens geuit dat ook de medewerkers die zich niet specifiek met genderbeleid of gender mainstreaming bezig houden, worden getraind op dit terrein. De commissie onderschrijft het belang hiervan: voor een succesvolle implementatie van gender mainstreaming dienen medewerkers minimaal in staat te zijn genderaspecten en mogelijke gendereffecten te onderkennen. Het is de commissie niet gebleken dat op dit moment voldoende deskundigheid door het gehele departement aanwezig is. De commissie adviseert het ministerie de doorstroming van vrouwen naar de hogere functies binnen het ministerie, inclusief de diplomatieke dienst en internationale vertegenwoordigingen, versneld te laten plaatsvinden. Extra aandacht voor de positie van allochtone vrouwen is hierbij van belang.
13
Zie www.visitatiecommissie-emancipatie.nl onder ‘visitaties’.
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
10
BIJLAGE 1: Taakstelling en samenstelling VCE Taakstelling Volgens het instellingsbesluit van 29 juni 2004 heeft de Visitatiecommissie Emancipatie de volgende taken: a. het toetsen van de integratie van het man/vrouw-perspectief in beleidsontwerp en beleidsuitvoering b. het inzicht geven aan de verantwoordelijke bewindspersonen in verbeteringsmoge-lijkheden en het aanwijzen van de beleidsdomeinen die bij voorrang extra aandacht behoeven c. het in kaart brengen van goede voorbeelden en deze ter beschikking stellen aan be-windspersonen d. het inzicht geven in de algehele voortgang van de uitvoering van de gender main-streaming en het zonodig doen van voorstellen tot bijstelling daarvan aan de coördine-rend bewindspersoon voor emancipatie. Met “het integreren van het man/vrouw-perspectief” wordt het algemene begrip gender mainstreaming bedoeld. Samenstelling De commissie is als volgt samengesteld: Voorzitter
mevrouw mr. P. C. Lodders-Elfferich
Plaatsvervangend voorzitter
mevrouw mr. G. M. M. Blokdijk-Hauwert
Leden
de heer drs. A. Kasem mevrouw drs. T. van den Klinkenberg mevrouw mr. dr. L. M. M. Mulder mevrouw prof. dr. J. V. Outshoorn de heer prof. dr. J. J. Schippers
Adviserend lid namens het SCP
mevrouw dr. S. Keuzenkamp
Secretaris / adviserend lid
de heer mr. J. H. J. de Wildt
De commissie wordt ondersteund door het secretariaat dat naast de secretaris bestaat uit: Plaatsvervangend secretaris
mevrouw dr. M. J. Meesters
Bureaumanager
mevrouw K. Nairi
De delegatie voor Buitenlandse Zaken bestaat uit: Voorzitter
mevrouw mr. G. M. M. Blokdijk-Hauwert
Lid
mevrouw prof. dr. J. V. Outshoorn
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
11
BIJLAGE 2: Documentatie • • • • • • • • •
• • • • • • • • • • • •
Website Ministerie van Buitenlandse Zaken: : www.minbuza.nl Eindrapportage Emancipatietaakstellingen departementen 1999 - 2002 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, DCE, 2002 Interdepartementale Overzichtsrapportage Gender Mainstreaming Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, DCE, 2002 Emancipatie in de Begrotingsstukken 2005, pag. 19 - 33 (VCE, mei 2005) Memorie van Toelichting Ministerie van Buitenlandse Zaken, kamerstuk 29 800 V, nr. 2 Verslag Algemeen Overleg 28 november 2001, TK 28 009. Taskforce ‘Vrouwen, Veiligheid en Conflict’, Werkplan 2005. Security Council, Resolution 1325, 2000. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Defensie, Notitie ‘Stand van zaken m.b.t. de uitvoering van de aanbevelingen Veiligheidsraad Resolutie 1325 Vrouwen, Vrede en Veiligheid’, 2003. Kamerbrief inzake Beleidsvoornemens Matra-programma, september 2004. DAC secretariat, ‘Analysis of aid in support of gender equality, 1999-2003’, 2005. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Notitie Mensenrechtenbeleid 2001, 2001. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Notitie Internationale Culturele Samenwerking (minbuza.nl). Ministerie van Buitenlandse Zaken, Aids-notitie (minbuza.nl). Speech Minister van Ardenne, Wereldburgerschap gevraagd, 2003. Website Millennium Goals: http://www.un.org/millenniumgoals/. Kamerstukken II, 2003/04, 27061, nr. 29 Kamerstukken II, 2003/04, 29234, nr. 1
VN, Verdrag inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen, 1979. Beleidsbrief 2004: officiele beleidsvoornemens van de regering voor het Matraprogramma 2004-2007 Deniz Kandiyoti, The Politichs of Gender and Reconstruction in Afghanistan, UN, 2005
Voorlopig Beeld VCE 2005 Ministerie van Buitenlandse Zaken. VCE-05-27
12