Ongevoelig geworden - Th. L. Cuyler, “Ongevoelig geworden …” Efeze 4:19 Jaargang 3 nummer 3 – januari 2001 Eerder uitgegeven preken van jaargang 3 1. De overwinning van een christen 2. Maranatha!
- C. Newman Hall - César Malan
Bronvermelding Originele titel: Past Feeling Uit: The New York Pulpit in the Revival of 1858, a memorial volume of sermons Uitgegeven door: Sheldon, Blakeman & Company, New York – 1858. Deze preek is vertaald onder verantwoordelijkheid van Stichting De Tabernakel
Preek De enige reden waarom ik toestemming heb gegeven om deze preek te publiceren is het feit dat het de Heere behaagd heeft verscheidene mensen hierdoor tot bekering brengen. Ds. Th. L. Cuyler “Ongevoelig geworden …” Efeze 4:19 Geliefden, in gedachten wil ik u meenemen naar de leefsituatie van een kind. Een kind is nog gevoelig voor indrukken. Als een kind door onbesuisd gedrag het hart van zijn ouders kwetst, heeft het vaak oprecht berouw. Als een kind iets ziet wat pijn lijdt, wordt het erdoor ontroerd. Het zou zijn spaargeld misschien wel willen geven om een bedelaar te helpen, of huilen van verdriet om een ondoordachte klap, gegeven aan een schoolvriendje. Zijn hartje is gauw geraakt. Een kind weet wat het is om te voelen. Jaren gaan voorbij. De toestand van het kind verandert voortdurend. En hij verandert mee, van kind naar jongeman. Zijn waakzame ouders sterven, of hij is ver van hen verwijderd. Hij komt onder verkeerde invloed. Hij krijgt slechte kameraden. Zijn zelfbeheersing verdwijnt langzaam, als een rottende wortel. Hij leeft zich uit in de zonde. Het onheil dat de reiziger van Jeruzalem naar Jericho overviel, overvalt hem ook. Hij ‘valt onder dieven’ die hem beroven van meer dan alleen zijn portemonnee. Zij beroven hem van fatsoen en zelfrespect, van eerbied voor alles wat rein is, wat eerlijk, wat gewijd en heilig is. Hij wordt roekeloos en laat zijn verdorvenheid gaan op de open zee, zijn zeil letterlijk wijd uitzettend voor de ondergang. Als hij aan wal is, drinkt hij stevig, maar hij voelt geen berouw. Zijn ruwe taal is doorspekt met vloeken, alsof hij niets liever doet dan dat. Alle achting voor mensen en alle Godsvrees verdwijnt uit zijn hart. Zijn ziel begint te verstenen. En uiteindelijk deugt hij nergens meer voor. In een kwaad uur beraamt hij muiterij aan boord van het schip. Met zijn eigen handen slaat hij de gezagvoerder neer en werpt diens ellendige lichaam overboord in de zee, even koel alsof hij een hond overboord zou werpen!
Jaren gaan voorbij; donkere, verschrikkelijke jaren van plunderen en moorden. Uiteindelijk wordt zijn piratenschip overmeesterd en hij wordt geboeid aan wal gebracht. Zijn ziel is eveneens in boeien. Dan volgt het verhoor, de veroordeling en daarna het vonnis. Maar onder dit alles blijft hij totaal onbewogen. Hij wordt naar zijn cel gesleept. De laatste nacht voor zijn executie brengt hij door in dit levende graf - en slaapt! Hij beklimt het fatale schavot, even ongevoelig als een steen. Vermanende woorden, noch de smeekbede van de geestelijke naast hem, kunnen zijn hart voor een moment week maken. Zijn gezicht vertoont niets dan de norse, stijfhoofdige hardheid van wanhoop. Dat onvermurwbare hart, dat hart eens zo ontvankelijk was voor betere gevoelens, voor tranen van berouw, dat hart is nu ongevoelig geworden! Eens kon het voelen; ja, het voelde. Nu voelt het niet langer. Het onbeschaamde gelaat kleurt niet langer van schaamte. De vrees voor de hel kan niet langer een spier van het starre gezicht bewegen. De verschrikking van de hel brengt geen laatste roep om genade voort, als hij in de vreselijke eeuwigheid geslingerd wordt! Hij sterft zoals hij leefde. En temidden van de brandnetels op zijn geschuwde en eenzame graf zullen we een steen plaatsen - niet uit respect, maar ter waarschuwing - en we schrijven daarop Gods ernstige oordeel: ‘ongevoelig geworden’. Nu, zulke aansprekende gevallen zoals die ik hier heb beschreven, zijn niet denkbeeldig. Ik geef toe, het zijn extreme gevallen. Ze zijn de slechtste die de aarde kan voortbrengen, of waarin duivels zich kunnen verheugen. We hebben zelf gevallen meegemaakt die er erg op lijken. De gokker, die aan zijn roulettetafel gekluisterd zit, totdat de morgenzon naar binnen kijkt om hem te berispen. De inbreker die na jaren gevangenisstraf nog steeds zijn duistere plannen beraamt. Het arme verstoten kind der schande dat, als zij ons in de late avond op straat passeert, haar armoede etaleert. De afperser, die koopwaar maakt van mensenzielen. Het zijn alle slechts trieste toonbeelden om mensen te doen huiveren en om medelijdende engelen te doen wenen. Het zijn de afschuwelijke voorbeelden van waar de menselijke verdorvenheid toe leidt als de mens eenvoudigweg aan zichzelf wordt overgelaten. Zij tonen heel duidelijk het gevolg van de verharding van het hart. Ongevoelig voor vermaningen van vrienden, ongevoelig voor reputatie, ongevoelig voor Gods woord, ongevoelig voor het leven zelf of voor een rampzalig hiernamaals. Het waren zulke mensen - diegenen die we met een droevige nadruk typeren als overgegeven mensen waar de apostel op doelt in het schriftgedeelte van onze tekst. Hij had juist de kerk van Efeze aangespoord tot zuiverheid van hart en leven. Waarschuwend wijst hij naar de losbandigheid van het heidendom om hen heen. Hij stelt de goddeloze heidenen, die ‘wandelen in de ijdelheid huns gemoeds’, van wie het verstand verduisterd is, ‘vervreemd zijnde van het leven Gods’, tot een afschrikwekkend voorbeeld. Die mensen hadden hun eigen zedelijk gevoel bedorven. Hun geweten was totaal verdorven. Zij hadden zichzelf overgeven aan de tirannie van de boze lusten ‘om alle onreinheid begerig te bedrijven’. Totdat zij uiteindelijk zo ongevoelig waren geworden voor hun zonden, dat Paulus hen brandmerkt met de noodlottige toenaam: ‘ongevoelig geworden’. Nu hoop ik van harte dat deze betekenis van mijn tekst op niemand van u van toepassing is, of ooit zal zijn. Ik hoop dat geen enkel voorhoofd hier ooit onverschillig zal zijn voor een brandmerk. Een brandmerk dat alle mensen, behalve de drager zelf, kunnen zien en lezen. Als God mijn leven onder u zal verlengen, hoop ik nooit het aangrijpende schouwspel te zien van een jonge man uit u, die zó diep gezonken is. Zó dood voor alle zelfrespect, respect voor de gemeenschap, respect voor de God van de hemel, dat hij zelfs geen blos van schaamte op zijn wangen voelt, als hij zijn moeder onder ogen komt. Of de dominee die hem probeerde te behouden. Mijn geliefde jonge vrienden, dat toch nooit, nooit die dag kome dat iemand van jullie, zo dood zal zijn geworden voor de roepstem van God en de stem van het geweten. Zo ‘ongevoelig geworden’, dat wij gedwongen zijn om hem aan zijn lot over te laten als iemand voor wie alle hoop opgegeven is! De ernstige woorden van mijn tekst kunnen ook nog in andere zin van toepassing zijn op iemand van u. Ik vrees dat die betekenis nog van toepassing wordt; misschien is dat zelfs al het geval! Ik bedoel hier die ‘ongevoeligheid voor de geestelijke waarheid’, die zo kenmerkend is voor hen die vaak de Heilige Geest bedroefd hebben. Dit is de vreselijkste ramp die een mens overkomen kan. Het is de
ergste van alles, omdat het slachtoffer ongevoelig is voor zijn eigen ongevoeligheid. Hij voelt niet hoe vreselijk het is niet te voelen. Velen van u hier zou ik meteen kunnen doen schrikken, door hen op goede medische grond te vertellen dat een dodelijke kwaal zijn slopende werk begonnen is in hun lichaam. Of als ik u zou vertellen dat een inbreker het deze nacht voorzien heeft op uw huis en leven. Of dat een onbetrouwbare vriend morgen het geheim zal prijsgeven dat uw goede naam te grabbel gooit. Maar als ik u openlijk aanzeg dat u in gevaar bent om voor eeuwig verloren te gaan, opent u nauwelijks uw oren om te luisteren. “Waar maakt u zich druk over? Wat gaat mij dat aan?” Mijn verstokte vriend! Het is niet altijd zo met u geweest. Open de bladzijden van het dagboek van uw hart. Herinner u uw verleden. Laat uw geweten eens spreken. Dat zal u herinneren aan de tijd toen uw geweten teer was en nog ontvankelijk voor het evangelie. Toen u op die zondag lang geleden de waarschuwende woorden van de dominee hoorde. U luisterde ernaar, en u hoorde met diep ontzag. De waarheid viel als een motregen op het tere kruid. U was verbroken, u was diep getroffen. U was neergeslagen door de overtuiging van de buitengewone zondigheid van uw zonde. Die gedachten verdwenen niet op uw gebed. U was heel erg angstig, u huilde. Met rode ogen en de tranen op uw wangen, verliet u de plaats van gebed. De onbenulligheden van de beuzelaars, die zodra zij uit de kerk kwamen liepen te lachen, te roddelen of kritiek leverden op de preek, trof u en deed u verdriet. In die toestand vroeg u zich af hoe die mensen klaarblijkelijk zo ‘ongevoelig geworden’ konden zijn. Misschien bad u en was u voor een tijd teder gesteld. U opende uw Bijbel die zo lang gesloten was geweest. U zocht steun bij een gelovige vriend. En al die tijd was de oneindige Geest van God met u aan het worstelen. Heeft u ooit nagedacht over de grootheid en wonderlijke betekenis van dat woord ‘worstelen’? Denk er eens over na: God worstelend met een zondaar! Dat getuigt van moeite en strijd. Het getuigt van het vurig verlangen van God Zelf, om Zijn eigen verdorven kind te redden. Het is alsof de oneindige Verlosser op Zijn knieën ging voor een onwillige, en ongehoorzame. Alsof Hij hem smeekt om niet eeuwige zelfmoord te plegen! Zo heeft de Goddelijke Geest met u geworsteld. En onder die sterke overtuigingen van het Evangelie en werkingen van de Heilige Geest, werd u ‘bijna bewogen’ een christen te worden. Maar helaas! Hoe is het nu met u? Voelt u zich vanavond, zoals u zich toen voelde? Treft het woord ‘zonde’ u nu net zo erg als toen? Wordt u angstig bij het horen van het woord ‘hel’? Spoort het woord ‘plicht’ u net zo aan als toen? Doet het aanhalen van het gezegende woord ‘Zaligmaker’ de fontein van tranen in u opwellen, zoals het dat deed in die voorbijgegane dagen? Kunt u nu nog huilen, zoals u toen huilde? Kunt u nog bidden, zoals u toen bad? Of, anderzijds, beschouwt u het ernstige appèl dat ik op u doe als niets meer dan een zakelijke aangelegenheid? Een oproep die ik vanwege mijn ambt iedere week twee keer moet doen, maar die u persoonlijk niet aangaat? Heeft u weloverwogen besloten, dat u zich voort wilt spoeden op uw weg naar de poorten van de hel, ondanks de waarschuwingen en smeekbeden? Door ziekenkamers, langs sterfbedden en geopende graven en langs het kruis van Jezus, geplant op uw schuldig pad? Dan zeg ik niet, dat u ongevoelig bent geworden. Ik durf dat niet te zeggen, God alleen kent uw toekomst. Maar ik wil heel oprecht en ernstig betuigen dat er situaties geweest zijn, waarin mensen zich zo hebben verhard tegen hun geweten, dat zij net als de vrouw van Lot voorbeelden van toorn geworden zijn! Ik weet niet of dit uw toestand is, maar ik vrees het. Ik kan het niet verdragen om boven uw ziel dit afschuwelijk opschrift te moeten plaatsen: dood in zijn overtredingen en zonden. ‘Ongevoelig geworden’. Het idee alleen al is een dolksteek in mijn hart. Is het voor u een vreselijk moment als u genoodzaakt wordt om de kamer van een zieke vriend binnen te gaan, en hem de bittere werkelijkheid te vertellen dat de dokter hem opgegeven heeft? U zou liever uw rechterhand geven om deze plicht te vermijden, maar de eerlijkheid gebiedt het! En ik zou een onbetrouwbare wachter zijn, als ik vanavond niet zou zeggen, dat ik vrees dat hier enigen zijn, die Gods Geest voor eeuwig hebben bedroefd. Die al voorbij die verborgen grens zijn, waardoor ons pad gekruist wordt. Waarachter God Zichzelf heeft gezworen: ‘Die erover gaat, is verloren’!
Eens ontmoette ik iemand die me ronduit verklaarde dat hij totaal ongevoelig is voor alles wat dierbaar is voor een heilige, en voor alles wat afschrikwekkend is voor een zondaar. Een predikant in een naburige stad heeft me daarover iets verteld, dat ik nu aan u wil doorgeven. Ik doe dat als een bewijs van wat ik gezegd heb, ondanks bepaalde vooroordelen tegen persoonlijke verhalen op de preekstoel. Mijn Bijbel is vol van persoonlijke verhalen. En ik ben nooit bang om een anekdote te noemen of een gebeurtenis aan te halen die een bladzijde is in het boek van Gods voorzienigheid. Mijn collega vertelde: “Op een kille novemberavond ging ik eens een boerderij binnen, en had daar een goed geestelijk gesprek met de bewoners. Toen ik na een uurtje wegging, bracht de bejaarde vader van het gezin, een heel aardige en beminnelijke man, mij naar de deur en hield me staande op de drempel. Hij nam mijn hand en zei heel ernstig: ‘Ik dank u voor dit bezoek. En ik hoop, dat het niet het laatste zal zijn. Omdat u pas bent begonnen met uw werk in onze gemeente, wil ik u een goede raad geven, gebaseerd op mijn eigen ervaring: Laat ons oude mensen met rust, en richt uw aandacht op de jeugd van de gemeente. Veertig jaar geleden was ik erg bezorgd over de toestand van mijn ziel. Velen werden toen bekeerd, maar ik was niet één van hen. Tijdens de bediening van dominee M. werden er nog meer bekeerd, maar ik was niet één van hen. En nu heb ik al jaren geen enkel gevoel meer over mijn geestelijke toestand. Ik weet, dat ik een verloren zondaar ben. Ik weet, dat ik alleen gered kan worden door Jezus Christus. Ik voel me overtuigd dat ik verloren ben als ik sterf! Ik geloof alles wat u bepreekt, maar het doet me niets meer; het is alsof ik een stuk marmer ben. Ik verwacht dat ik zal sterven net zoals ik nu ben. Laat ons oude mensen daarom maar over aan onszelf en aan onze zonden, en geef uw kracht aan het werk om de jeugd te redden’”. Na mijn ontmoeting met een ongevoelige man in mijn gemeente herinnerde ik me het verhaal van mijn collega, en ik ging letten op het leven van deze man. Zijn plaats was zelden leeg in het heiligdom, maar hij was een ware profeet van zijn eigen lot. Hij leefde zoals hij voorspelde, en zo stierf hij ook. Uiteindelijk legden we hem in zijn hopeloze graf, temidden van een gemeenschap waarboven God zo vaak de vensters van de hemel had geopend. Hem werd gedaan overeenkomstig zijn dwaalleer; God liet hem gaan! Mijn hoorders, ik zou graag willen eindigen met het beven van de stem van die oude man weerklinkend in úw oren. Ik zou graag willen dat u naar huis gaat om de oprechte belijdenis en het lot van één, die ongevoelig geworden was voor zijn eigen onverschilligheid, te overdenken. Toch kan ik u niet laten gaan zonder een paar woorden van pastorale raad aan hen die nog niet ongevoelig zijn geworden. Wiens geweten nu spreekt, en dat kan niet anders zijn dan door de werking van Gods Geest. Uw vreesachtige gezichten zijn de weerspiegeling van een angstig hart. In dit stille moment lijkt het alsof we het bonzen van uw harten kunnen horen, kloppend met de grote vraag: ‘Wat moet ik doen om zalig te worden?’ Mijn vrienden! Neem met u naar huis vier ernstige praktische suggesties, die uit onze tekst volgen. I. U bent nu ontroerd, maar wees niet tevreden met slechts een gevoel. Tranen hebben nog nooit één zondaar gered; de hel weerklinkt van de jammerklachten van de wenenden. Geloof is beter dan gevoel. Uw Bijbel zegt niet: ‘Voel en wordt behouden’, maar ‘geloof en wordt behouden’. En geloof zonder handelen is niet genoeg. ‘De duivels geloven ook’. In de kerkers van de verdoemden zijn géén atheïsten. Maar verloren geesten hebben God niet lief en gehoorzamen Hem niet. U moet zowel gehoorzamen als geloven. Handel overeenkomstig uw gevoelen. Gehoorzaam God in zelfverloochenende plicht. Zet uw gevoel om in geloof en toon uw geloof uit uw werken. ‘Geloof zonder de werken is dood’. Geloof in Jezus is de onzichtbare wortel van de ware godsdienst. En goede werken zijn de uitlopers van een krachtige stam, met overal takken en een weelderige hoeveelheid gebladerte. En temidden van deze goddelijke takken worden de vruchten van de ware godsdienst gevonden. Zoals de heilige Andrew Marvell zei van de Bermuda sinaasappels: “Als gouden lampen in een diepe groene nacht”.
Streef onmiddellijk naar vruchten. Begin vanavond met God uit principe te dienen. Ga naar huis en richt uw altaar op. Pak het werk aan; hoe moeilijker, hoe beter. Paulus raakt het beginsel van zijn hele geestelijk leven, als hij in de opwelling van zijn eerste gevoel uitroept: “Heere, wat wilt Gij dat ik DOEN zal?” II. Mijn tweede suggestie is: wat u doet, doe dat haastig, want u kunt niet langer blijven zoals u bent. Gedurende een paar dagen in mei zijn de boomgaarden wit van bloesem. Spoedig veranderen deze in vruchten of anders waaien zij door een lichte bries nutteloos weg. Zo zal het ook zijn met uw huidige gevoelens. Zij moeten uitlopen op een beslissing, of ze zullen door uitstel helemaal verdwijnen. U moet vooruitgaan of verloren gaan. Als gevolg van uw huidige ernst zult u een oprecht kind van God worden, of anders een meer verhard en ongevoelig kind des toorns. Vrees de gedachte van om te komen in onverschilligheid, net zoals u de dood zelf zou vrezen. Breng uw vrees voor de genadetroon en smeek uw medelijdende Zaligmaker dat Hij niet zal toelaten dat uw ontwaakte ziel ooit ‘ongevoelig zal worden’. III. Mijn derde suggestie is een korte waarschuwing. Vergelijk uw eigen gevoelens niet met die van andere mensen. Sta uzelf ook niet toe om ontmoedigd te worden, omdat u niet de intense droefheid of de levende vreugde bezit waar anderen van gewagen. God beveelt u niet te gevoelen zoals die en die. Hij smeekt dat u zich bekeert en gelooft. U moet zich richten naar Zijn Woord, en niet naar de verschillende gestalten en gevoelens van uw buurvrouw. De Heilige Geest handelt met geen twee harten hetzelfde. Hij opent sommige harten met de zachtste aanraking van Zijn liefde. Anderen lijkt Hij open te rukken, als met een breekijzer of door opschrikkende oordelen. Spurgeon merkt op: ‘Als de palmboom van Zeilan zijn vruchten voortbrengt, barst de bolster open met een knal die het bos doet schudden. Maar duizenden andere, gelijkwaardige bloemen, openen zich in de morgen zonder dat de dauwdruppels enig geluid horen. Even zovele zielen beginnen te bloeien in genade, en de wereld hoort noch wervelwind noch storm’. Betwijfel niet de oprechtheid van wat in uw eigen hart leeft, omdat niemand anders precies hetzelfde heeft gehad. De Heere geeft geen voorschriften. Hij is soeverein. Hij zal u zalig maken zoals Hij verkiest. Weest dankbaar dat u zalig kúnt worden. Zie toe, dat u niet tegenspreekt en twijfelt, totdat de Heilige Geest u overgeeft om ‘ongevoelig te worden’. IV. Tot slot wil ik u eraan herinneren dat in de eeuwigheid niemand onverschillig of ongevoelig zal zijn. Noch in de hemel, noch in de hel kunt u ooit ‘ongevoelig zijn’. De woning van de verlosten is een oord vol verrukking. De hemel is vervuld van ontroering. Ieder hart klopt, ieder oog schijnt, iedere tong prijst, iedere vinger beroert de snaar van een harp. Luister met het oor van het geloof en u kunt van verre het gezang van de gezegenden horen, als zij aanheffen in engelachtige en hemelse melodieën! Zie ginds met het heldere oog des geloofs en u ziet de ontzaglijke menigten voor de troon. U zult de gouden kronen zien, die aan de voeten van het Almachtig Opperwezen geworpen worden. U zult het heerlijke gezang van de hemelse koren horen. Het refrein van het lied zal zijn: ‘Hem, Die ons heeft liefgehad en ons heeft gewassen in Zijn bloed, zij de lof en heerschappij voor eeuwig’. Namen van stervelingen zult u daar niet meer horen. Paulus zal uit het gezicht verdwenen zijn bij de heerlijkheid van Paulus’ Verlosser. Luther zal verdwijnen in de aanbidding van Luthers Hervormer. Johannes Calvijn zal zingen: Niemand dan Christus! En John Wesley zal terugroepen: Niemand dan Christus! Met één hart en één stem verheffen zij allen de geweldige lof: “Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging”. De wereld van de duisternis zal ook een wereld vol ontroering zijn. Daar zal geween zijn. Geen tranen van berouw, maar van wanhoop. De worm zal nooit sterven. In het hart iedere zondaar zal een onuitblusbaar vuur zijn, dat zal branden als een oven die zevenmaal heter gestookt is. De verworpene zal gekweld worden door zijn verlangen naar wellust; een verlangen dat nooit vervuld zal worden. De arme dronkaard zal bezeten zijn van een verlangen naar de gifbeker, maar zal geen druppel vinden om zijn onsterfelijke dorst te lessen. De hebzuchtige geest zal ineenkrimpen onder zijn eigen zelfzucht. En
de atheïst zal wroeging hebben door het voortdurende zicht op een Jehovah Die hij eens loochende, en op een hemel die hij eens voor zichzelf toesloot. ‘U kende uw plicht en u hebt het niet gedaan’, zal in vlammend schrift gloeien op iedere muur van die afgrijselijke gevangenis! Uw geweten heeft daar geen rust. Het herinnert u voortdurend aan een aangeboden Zaligmaker, een verachte Zaligmaker. Het is rusteloos bezig met het overdenken van de eens verachte weldaden, van lieflijke uitnodigingen die toen vertrapt werden onder de voeten. O, m’n vriend! U bent al stervende. Hier kunt u uw geweten nog tot zwijgen brengen. U kunt uw ernstige gedachten door alcohol verdringen. U kunt uw gevoel voor wat betamelijk is, de mond snoeren. Maar het gesmoorde geweten zal eens spreken. Het zal ontwaken in het stervensuur, opgeschrikt vanuit de sluimering bij de ontbinding van de menselijke natuur. Op die geduchte morgen, waarop de trompet van de Archangel zal klinken, zal het ontwaken tot eeuwig leven. Het zal u ontzaglijk kwellen op die dag waarop ‘de boeken geopend’ zullen worden. En het zal leven tot in eeuwigheid, temidden van de folterende pijnen van de verlorenheid; nooit meer ongevoelig te kunnen worden! Amen