ONGELIJKHEID IN GEZONDHEID 16 VOORBEELDEN VAN GOEDE LOKALE PRAKTIJKEN IN VLAANDEREN
www.kbs-frb.be
Colofon Ongelijkheid in gezondheid 16 voorbeelden van goede lokale praktijken in Vlaanderen
Auteur Coördinatie voor De Koning Boudewijnstichting Met medewerking van Grafisch concept Vormgeving
Wettelijk depot Isbn-13 Ean Bestelnummer
2
Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel Marleen Finoulst Gerrit Rauws, directeur Johan Alleman, projectverantwoordelijke Els Heyde, assistente VVSG en VIGeZ PuPiL PuPiL Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Deze publicatie kan (gratis) besteld worden : online via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax +32-70-233 727 D/2893/2012/04 978-90-5130-771-9 9789051307719 3047 Met de steun van de Nationale Loterij Maart 2012
Woord vooraf Sinds 2006 vormt het verkleinen van de gezondheidskloof een belangrijk actiepunt van de Koning Boudewijnstichting . Het recent TAHIB-onderzoek (TAckling Health Inequalities in Belgium, 2010) heeft aangetoond dat de sociale ongelijkheid in gezondheid niet afneemt, maar eerder nog toeneemt. Enkele cijfers. Een hooggeschoolde man van 25 wordt in België gemiddeld 80 jaar oud. Een man die geen onderwijsdiploma heeft, overlijdt gemiddeld 7,5 jaar eerder. Op 25 jaar heeft een hooggeschoolde vrouw in België nog meer dan 47 gezonde jaren te verwachten. Bij een vrouw die geen onderwijs genoot, is dit ruim 18 jaar minder. De cijfers spreken dus voor zich. Hoewel onze gezondheidszorg een goede reputatie heeft, blijken de gezondheidsverschillen tussen sociaal-economische groepen veel groter dan algemeen wordt aangenomen. De Koning Boudewijnstichting heeft reeds in 2007 beleidsaanbevelingen* geformuleerd voor alle overheden in België om de gezondheidskloof te dichten. Deze aanbevelingen werden geactualiseerd in 2010 naar aanleiding van de TAHIB-studie. Uit de vele contacten van de Stichting met beleidsverantwoordelijken is gebleken dat er een grote consensus bestaat om meer werk te maken van het verkleinen van de gezondheidskloof. Maar er is ook een vraag naar meer concrete aanbevelingen, met concrete voorbeelden van aanpak, die ook al hun effect hebben bewezen, of waarvan het effect wordt geanalyseerd. De Stichting heeft daarom de voorbije jaren vooral geïnvesteerd in de ontwikkeling van concrete, goede lokale praktijken, die aantonen wat kan en die anderen kunnen inspireren.
(*) Beleidsaanvelingen Ongelijk in gezondheid, Koning Boudewijnstichting 2007
Dit magazine geeft een overzicht van de 14 projecten die in 2010 werden geselecteerd in het kader van een projectoproep. Aan de hand van interviews wordt ingezoomd op de diverse goede lokale praktijken. Om een zo breed mogelijke waaier van goede praktijken te tonen, werden twee projecten extra opgenomen: een project rond ‘huisvesting en gezondheid’, en een project waarbij de ‘wijkgerichte aanpak’ centraal staat. Behalve het feit dat alle projecten vertrekken vanuit een lokale aanpak, hebben ze dus ook gemeen dat ze op diverse manieren proberen iets te doen aan de gezondheidskloof. De initiatiefnemers zijn divers: lokale besturen, Gemeenten en OCMW’s, wijkgezondheidscentra, Logo’s, een expertisecentrum kraamzorg, opbouwwerk. De thema’s variëren eveneens : tandzorg, gezonde voeding, sport voor allen, stoppen met roken, geestelijke gezondheidszorg, toegankelijkheid van de gezondheidszorg, een gezonde start voor elke pasgeboren baby, huisvesting en gezondheid ... Naast deze goede lokale praktijken heeft de Stichting ook een werkgroep opgestart die specifieke aanbevelingen formuleert voor het lokaal beleid. Zij inspireerden zich o.m. op de hier beschreven goede lokale praktijken. Met de gemeenteraadsverkiezingen in zicht is het een uitgelezen moment om de vertaalslag te doen van deze ervaringen naar het lokale beleid. De Stichting wenst u in ieder geval veel leesplezier en veel inspiratie… en uiteraard veel succes bij de projecten die u zelf uitwerkt.
Koning Boudewijnstichting, maart 2012
3
De Koning Boudewijnstichting is een onafhankelijke en pluralistische stichting die jaarlijks zo’n 2.000 organisaties en individuen financieel steunt, een forum biedt voor debat en reflectie, en filantropie stimuleert. Met een jaarbudget van 35 miljoen euro draagt de Stichting bij tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. We werken vanuit Brussel en zijn actief op regionaal, Belgisch, Europees en internationaal niveau. Onze Raad van Bestuur tekent de krachtlijnen uit voor het beleid. Dat wordt gerealiseerd door een 50-tal medewerkers. De Stichting werd in 1976 opgericht toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. Meer info over onze projecten, evenementen en publicaties vindt u op www.kbs-frb.be. Een e-news houdt u op de hoogte. Met vragen kunt u terecht op infokbs-frb.be of 070-233 728. Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel 02-511 18 40, fax 02-511 52 21 Giften op onze rekening 000-0000004-04 (IBAN: BE10 0000 0000 0404 – BIC: BPOTBEB1) zijn fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.
4
Inhoud
PROJECTEN • De Bakermat Leuven: Mama’s melk da’s de max! .................................................................................................... p.6 • De regenbOog Genk: Personen met een beperking met overgewicht stimuleren tot meer bewegen en gezond eten ........................................................................................................ p.8 • Gemeente Lanaken: Uitgerookt? ...................................................................................................................................p.11 • OCMW Antwerpen: Iedereen gezond! ........................................................................................................................p.14 • OCMW Brugge: Geen gebabbel, verzorg die knabbel ...........................................................................................p.16 • OCMW en Stad Sint-Niklaas: De sociale derdebetalersregeling bij huisartsen ...........................................p.18 • Lokale dienstencentra Gent: Psychologische hulpverlening voor oudere buurtbewoners ...................p.21 • OCMW Kortrijk: Gezonde Venning ..............................................................................................................................p.23 • Sociaal Huis Kuurne: Een inclusief lokaal gezondheidsbeleid ...........................................................................p.25 • VIVA – SVV West-Vlaanderen: Gezondheidspromotoren op het West-Vlaamse veld ............................p.27 • Gentse Wijkgezondheidscentra, vzw Jong, UGent en Stad Gent. Zet je tanden erin! ............................. p.30 • Wijkgezondheidscentrum Vierkappes Tienen: Ondersteuning uitbouw om lokaal de gezondheidskloof te overbruggen ........................................................................................................................p.33 • Wijkcentrum De Kring Eeklo: Word hip ......................................................................................................................p.36 • Ledeberg leeft: Wijkgerichte aanpak ..........................................................................................................................p.39 • Wijkgezondheidscentrum Ridderbuurt Leuven: Bewegen op Voorschrift (BOV) ......................................p.41 • OCMW Veurne: Woonzorg .............................................................................................................................................p.44
SONGSCAN ........................................................................................................................................................................p.47
5
De Bakermat Leuven lanceert borstvoedingscampagne voor en door kwetsbare moeders
Mama’s melk da’s de max!
moeders in België scoren beter om culturele redenen: in hun land van herkomst is borstvoeding veeleer vanzelfsprekend. Dat laatste is bij ons veel minder het geval. Hier hebben kansarme moeders zoveel andere zorgen aan hun hoofd dat borstvoeding vaak niet overwogen wordt. Ook de hulpverleners en zorgverstrekkers waarmee ze om allerlei redenen contact hebben, zien het zelden als een prioriteit. In een overwegend kansarme omgeving wordt sowieso weinig borstvoeding gegeven, dus kennen deze moeders amper voorbeelden. Kansarme vrouwen vinden de weg ook niet naar prenatale lessen waar borstvoeding gepromoot wordt.”
Niet alleen is borstvoeding het beste voor de gezondheid van je baby, het bevordert ook de hechting tussen moeder en kind. Een geslaagde borstvoeding geeft het zelfwaardegevoel van de moeder een flinke boost, wat kwetsbare vrouwen meestal goed kunnen gebruiken.
mama’s melk
Wat verstaat De Bakermat onder kwetsbare da’s de moeders? max! Lies Versavel, projectoveral en ijd alt coördinator: “Moeders
6
Bakerma
VZW
kunnen door allerleideomstandigheden zijn: omdat ze alleenstaand zijn, Eenkwetsbaar initiatief van financiële problemen hebben, erg jong zijn, sukkelen met hun 28-12-2011 gezondheid, in een DVD_hoesje.indd 1 16:12:31 De Wereldgezondheidsorganisatie raadt echtscheiding zitten, enzovoort. We hanjonge moeders aan om hun zuigelingen teren geen precieze voorwaarden om het gedurende zes maanden exclusief met begrip af te bakenen. In gezinnen waar een moedermelk te voeden. Niet alleen omdat baby geboren wordt in minder rooskleumoedermelk beter is dan flesvoeding, maar rige omstandigheden bestaat een zekere ook omdat borstvoeding de hechting tussen kwetsbaarheid. Zwangere vrouwen die hun moeder en kind bevordert. In Vlaanderen zitmoederschap niet kunnen beleven zoals ten we ver onder die norm. Minder dan 70% ze dat graag wensen, die de weg niet vinden van de moeders start met borstvoeding. Om naar informatie of de nodige steun in hun allerlei redenen geven ze het ook snel op: na omgeving missen, zijn in zekere zin kwets3 maanden wordt nog maar 35% van de zuibaar. Kwetsbaarheid is ruimer dan kansarm. gelingen gezoogd. Vlaamse moeders doen Niet alle kwetsbare moeders zijn kansarm, het op dit terrein minder goed dan allochmaar alle kansarme vrouwen zijn wel kwetstone moeders, maar kwetsbare en kansarme baar. En alle mama’s willen een zo goed moeders bengelen helemaal aan de staart. mogelijke mama zijn.” Nochtans kunnen baby’s die opgroeien in een problematische omgeving de unieke band die Waarom geven kwetsbare en kansarborstvoeding tussen moeder en kind schept me moeders zo weinig borstvoeding? extra goed gebruiken. Daarom start vzw De Lies Versavel: “In België geeft slechts Bakermat een campagne ter ondersteuning 39,1% van de kansarme autochtone moeders borstvoeding, tegenover 63,9% van en promotie van borstvoeding voor en door de niet-kansarme moeders. Allochtone kwetsbare moeders en hun omgeving.
Waarom is borstvoeding extra belangrijk voor baby’s in een kansarm milieu of met een kwetsbare mama? Lies Versavel: “Uit onderzoek blijkt dat borstvoeding een belangrijke stimulerende factor is in de band tussen moeder en kind. Borstvoeding stimuleert de hechting. Heel veel kansarme moeders hebben zelf een gestoorde hechting, wat het voor hen weer moeilijker maakt om een gezonde hechting op te bouwen met hun kind. Op die manier worden hechtingsproblemen van generatie op generatie doorgegeven. Een gestoorde hechting bemoeilijkt het aanknopen van intermenselijke relaties op elk niveau, wat de kans op problemen opnieuw vergroot. Borstvoeding is één van de factoren die de vicieuze cirkel kan helpen doorbreken. Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen die borstvoeding hebben gehad, minder risico lopen op kindermishandeling en op zwaarlijvigheid. Borstvoeding zou wel eens kunnen helpen om op termijn de sociale kloof te dichten: het kind krijgt iets meer kansen en de moeder iets meer zelfvertrouwen. Kiezen voor borstvoeding geeft een moeder het gevoel dat ze zelf iets verwezenlijkt. Voor veel kansarme moeders is borstvoeding het eerste in hun leven waarin ze slagen en wat ze helemaal zelf doen. We hebben in onze vzw jonge alleenstaande mama’s gekend die dankzij borstvoeding hun zelfwaardegevoel een geweldige boost gaven. De interactie die deze mama’s hebben met hun kind is ronduit prachtig.”
Kansarme en kwetsbare mama’s gaan niet zelf op zoek naar informatie. Hoe gaan jullie te werk om hen te bereiken? Lies Versavel: “Om deze campagne te ontwikkelen, hebben we ons licht opgestoken in Groot-Brittannië, waar veel middelen besteed worden aan de promotie van borstvoeding en waar een nog grotere groep kansarme mensen leeft. We hebben de mosterd gehaald bij een project in Manchester dat op een succesvolle manier kansarme moeders bereikte. De mensen achter dit Britse project hebben ons begeleid in het ontwikkelen van onze campagne. Na een grondige literatuurstudie hebben we interviews gedaan met moeders uit de doelgroep. Nadien hebben we focusgroepen opgericht met deze moeders waarin gediscussieerd werd over ervaringen, vooren nadelen en knelpunten met betrekking tot borstvoeding. Op basis van die gesprekken hebben we een rapport geschreven dat werd voorgelegd aan zorgverleners, organisaties die werken met kwetsbare gezinnen en aan de groep in Manchester. Vervolgens organiseerden we een “co-creatie”-sessie met 13 kwetsbare mama’s met wie we samen beslist hebben hoe de campagne er zou moeten uitzien. We reikten hen materiaal aan waaruit ze konden kiezen welke slogan, welke posters, welke foto’s en welke kleuren we zouden gebruiken voor de campagne. Op die manier hebben we samen een campagne gecreëerd. De groep was overigens bijzonder enthousiast. Op basis van alle rapporten en ideeën hebben we samen met de zorgverleners een traject uitgestippeld van de weg die moeders afleggen van bij het begin van de zwangerschap tot aan de kraambedperiode. In dat traject hebben we de knelpunten blootgelegd en ‘schakelmomenten’ voorzien waarop de moeders in spe de meeste nood hebben aan ondersteuning en hulp. Rekening houdend met het budget, waren we genoodzaakt daarin een keuze te maken.” Hoe zal de campagne er concreet uitzien? Lies Versavel: “Moeders uit de doelgroep zullen tijdens de eerste zwangerschapscontrole bij de huisarts, de gynaecoloog of de vroedvrouw een dvd meekrijgen met interviews van kwetsbare mama’s over hun ervaringen met borstvoeding. De vrouwen uit onze focusgroepen vertellen in de filmfragmenten hoe zij borstvoeding beleefd hebben en geven tegelijkertijd praktische informatie en tips. De voor- en nadelen, de
moeilijkheden, de gevoelens en de reacties uit de omgeving komen aan bod. De moeders die aan deze dvd meewerkten, vertellen uit de buik in hun taal over hun specifieke problemen. Zo vertelt een moeder dat ze het roken niet kon laten, maar dat ze probeerde niet te roken in de buurt van de baby. Roken en borstvoeding geven is nog altijd beter dan roken en geen borstvoeding geven. De filmpjes komen ook op de website van De Bakermat, zodat moeders buiten Leuven ze kunnen bekijken.” Informatie over borstvoeding is uitgebreid te vinden op het internet en in brochures van bijvoorbeeld Kind & Gezin. Waarom zou een dvd volgens u meer succes hebben? Lies Versavel: “De kwetsbare moeders waarmee we hebben samengewerkt, vertelden ons dat ze die brochures niet lezen. Klassieke brochures over borstvoeding brengen veelal mooie, slanke en gelukkige vrouwen in beeld, waarmee deze kwetsbare groep zich niet kan vereenzelvigen. Het gaat niet over hen, zeggen ze. Daarentegen spreekt de dvd hun specifieke doelgroep aan. In filmfragmenten zien ze herkenbare vrouwen die in vergelijkbare omstandigheden leven en in hun taal uitleggen hoe het zit met borstvoeding. Praktisch en zonder poespas. De herkenbaarheid is zeer belangrijk.” Welke actiepunten heeft de campagne nog in petto? Lies Versavel: “Rond 30 weken zwangerschap krijgen de vrouwen van dezelfde zorgverlener een 8 pagina dik magazine met één zijde voor mama en wanneer je het omdraait is het boekje voor papa. Daarin worden vrouwen opnieuw gestimuleerd en geïnformeerd over borstvoeding op hun niveau: weinig tekst, veel beeld, eenvoudige tips, korte getuigenissen, nuttige adressen en telefoonnummers. We trachten de papa – als die er is - zoveel mogelijk te betrekken. Onderzoek wijst uit dat de vader een belangrijke rol speelt in de ondersteuning bij borstvoeding. Ook wordt uitgelegd hoe hij zelf een zo goed mogelijk hechting kan opbouwen met zijn baby. Dat borstvoeding die band in de weg zou staan, is een misverstand. Wanneer de moeders pas bevallen zijn krijgen ze een grote magneet met uitdrukbare magneetjes in verschillende vormpjes die ze bijvoorbeeld op hun koelkast kunnen kleven. Daarop staat de campagneslogan, een beeld, nuttige telefoonnummers, de website.
Tenslotte geven we niet-medische zorgverleners die met kwetsbare mama’s in contact komen een opleiding over het belang van borstvoeding en hoe en waar ze zwangere vrouwen kunnen doorverwijzen voor verdere ondersteuning.” Kan dit project worden uitgebreid naar andere provincies? Lies Versavel: “Dat is zeker de bedoeling. Er loopt een aanvraag bij de Vlaamse Gemeenschap om het project te veralgemenen voor Vlaanderen.”
De Bakermat vzw De Bakermat is een organisatie die zich enerzijds richt tot zwangere en pas bevallen gezinnen en anderzijds tot professionele hulpverleners. De organisatie steunt op drie pijlers. Een expertisecentrum voor kraamzorg, een praktijk voor vroedkunde en een kenniscentrum borstvoeding. Het expertisecentrum kraamzorg werkt in opdracht van Kind & Gezin een actieplan uit dat zich situeert rond vorming, informatieverstrekking, deskundigheidsbevordering van professionelen, het bevorderen van de samenwerking tussen de eerste en de tweede lijn en doet beleidsvoorbereidend werk op het vlak van kraamzorg. De groepspraktijk voor vroedvrouwen verricht concrete pre- en postnatale zorg. Het kenniscentrum borstvoeding tenslotte werkt aan de sensibilisering rond borstvoeding van de brede omgeving d.m.v. kennisverbetering van zorgverstrekkers, wetenschappelijke instrumenten en mediatieke acties.
De Bakermat vzw Redingenstraat 27 3000 Leuven 016 207740 www.debakermat.be www.wegwijsborstvoeding.be
7
De regenbOog Genk
Personen met een beperking met overgewicht stimuleren tot meer bewegen en gezond eten
De regenbOog is een vrijetijdscentrum dat activiteiten organiseert voor mensen met een beperking, overdag, ’s avonds en tijdens de vakanties. De vzw richt zich op de hele provincie Limburg en doet daarvoor beroep op 6,5 voltijds equivalenten en een 100-tal vrijwilligers. In het algemeen hebben personen met een handicap een verhoogd risico op armoede. Het opvoeden van een kind met een handicap stelt hoge eisen aan de ouders en zorgt voor extra druk op het gezin. Daardoor verhoogt de maatschappelijke kwetsbaarheid. Ook in de regenbOog komen verschillende personen met een handicap die in armoede leven en op diverse domeinen problemen ondervinden.
Johan Vanroye, directeur van de regenbOog: “Wij geloven heel sterk in een inclusieve samenleving waarin mensen met een beperking kunnen participeren in het gewone leven. Ze moeten, net als anderen, vrije keuze krijgen in zoveel mogelijk domeinen. Zoiets lukt echter niet zonder inspanningen. En die inspanningen moeten van twee kanten komen. Om te kunnen participeren, is gezondheid belangrijk. Neem nu sport, om aan te sluiten bij een sportvereniging moet je over een goede conditie beschikken. Dat bereik je enkel met een gezonde levensstijl.”
Bij personen met een beperking is een gezonde levensstijl niet evident. Overgewicht in combinatie met een slechte conditie komt dan ook frequent voor. De regenbOog deed inspanningen om mensen met een beperking die kampen met overgewicht aan te zetten tot een gezondere levensstijl. Een succesvol project dat geïmplementeerd werd in de vrijetijdsactiviteiten, de eigenlijke kerntaak van de vzw.
Hoe is de idee gegroeid om een project te ontwikkelen voor kansarmen met een beperking en overgewicht? Yota Mokos, projectcoördinator: “Het viel ons op dat opvallend veel volwassen deelnemers aan onze activiteiten zwaarlijvig zijn: meer dan 90% kampt met overgewicht. Velen van hen zijn, deels door hun handicap, in de armoede verzeild. Zij vormen de grootste groep in ons cliënteel. Mensen met een handicap
8
lopen om allerlei redenen meer risico om in de armoede te sukkelen. In eerste instantie speelt het Mattheüseffect: kansarme ouders van een gehandicapt kind vinden moeilijker hun weg naar de sociale en andere voorzieningen dan bemiddelde ouders. Personen met een handicap hebben vaak hoge kosten en een laag inkomen. Ze leven ook vaker geïsoleerd.” Johan Vanroye: “De regenbOog wil meer doen dan complexloze vrijetijdsactiviteiten aanbieden. Meer en meer trachten we gezondheid en fair trade in onze activiteiten te integreren.” Yota Mokos: “Vrijetijdsactiviteiten wekken de indruk dat je kan doen wat je wil en dat je kan eten en drinken wat je wil. We hebben gezocht hoe we een gezonde levensstijl konden aanmoedigen in het kader van het vrijetijdsaanbod. Aanvankelijk was de weerstand hiertegen zeer groot.” Hoe verklaar je de weerstand tegen het aanmoedigen van een gezonde levensstijl? Yota Mokos: “Mensen associëren vrijetijd met zich laten gaan: frieten en kebab eten,
cola drinken, snoepen… Gezond wordt daarentegen geassocieerd met niet lekker. Ook het personeel zag op tegen de wijziging: ze geloofden aanvankelijk niet dat we deze obstakels zouden kunnen overwinnen en vroegen zich af of ze zelf ook hun levensstijl moesten bijsturen. Als organisator van activiteiten voor mensen met een beperking, voelden we ons echter medeplichtig aan het gigantische probleem van overgewicht. Samen met een diëtiste en een stagiaire van de afdeling voedings- en dieetkunde van de Katholieke Hogeschool Kempen in Geel hebben we onderzocht hoe we tot een mentaliteitswijziging zouden kunnen komen. De diëtiste heeft de gemoederen bedaard bij personeel en cliënteel. Ze heeft het belang van gezonde voeding op een positieve manier onderstreept.” Waarom zijn gezonde leefgewoonten taboe bij mensen met een beperking? Yota Mokos: “In de eerste plaats laat de kennis omtrent gezonde eetgewoonten te wensen over. Neem nu de drinkgewoonten. Veel gehandicapten drinken te weinig; velen hebben hulp nodig om naar het toilet te gaan.
Wanneer ze minder drinken, moeten ze minder plassen. Sommige hulpverleners moedigen het drinken om die reden niet aan. Het is namelijk geen sinecure om een zwaarlijvige rolstoelpatiënt met stalen verpleegster op een toilet te hijsen. Uiteindelijk denken sommige gehandicapten dat veel drinken in hun geval gewoon niet goed is. Een ander probleem is dat veel gehandicapten hun lichaamsgewicht niet kennen, laat staan hun body mass index. Overgewicht interesseert hen amper. Ze liggen niet wakker van hun gewicht. Rolstoelgebruikers wegen is overigens geen sinecure. Je hebt een speciale balans nodig. Bovendien denken sommige dat ze niet op dieet mogen, omwille van hun handicap.” Johan Vanroye: “Ouders van gehandicapte kinderen nemen het gezond eetgedrag van hun kind vaak niet zo nauw. Voor een stuk uit medelijden, omdat het kind al met een beperking moet leven. Een gehandicapt kind snoep verbieden, krijgen ze niet over hun hart. Typisch is dat deze kinderen na een vakantieperiode verzwaard zijn. Dan lopen ze nog meer risico op gezondheidsklachten en aandoeningen, zoals diabetes.” Yota Mokos: “Willen we iets voor hun gezondheid doen, dan moeten de gezonde eetge-
woonten ook thuis geïmplementeerd worden. De omgeving blijkt echter nog moeilijker te overtuigen dan de cliënten zelf. Cliënten bewuster laten omgaan met voeding en beweging, heeft tot gevolg dat ze zich beter in hun vel voelen, wat hen extra motiveert. Daartegenover focust de omgeving te veel op de handicap en wil geen extra inspanningen opleggen. Ze vinden dat de gehandicapte al genoeg moet ontberen in het leven.” Hoe werden de mensen uiteindelijk gesensibiliseerd om gezonder te eten? Lut Knoops, diëtiste: “Mensen onderschatten de eigen eetgewoonten, ze eten ongezonder dan ze denken. Dat wordt nog eens bevestigd door een bevraging van de cliënten van de regenbOog. Door hun eetgedrag op papier te zetten, worden ze zich daar echt bewust van. Ze eten doorgaans te weinig fruit en groenten, ze drinken te weinig of eten te ongestructureerd. Door die gegevens op te lijsten, kunnen we ook individueel bijsturen. Naast de bevraging werden de mensen ook gewogen op een aangepaste weegschaal. Ze kennen zelden hun gewicht.”
9
Hoe kom je van sensibilisatie naar gedragsverandering? Lut Knoops: “Gedragsverandering is een werk van lange adem. De regenbOog verzorgt bovendien geen maaltijden. We geven wel kooklessen, waarin gezonde gerechten, smoothies bijvoorbeeld, bereid worden.” Johan Vanroye: “We hebben de frisdrankautomaten weggehaald. Wie nog frisdrank wil kopen, betaalt daar voortaan 1,60 euro voor, terwijl water gratis wordt aangeboden. Daarnaast trachten we de deelnemers te overtuigen om gezonde tussendoortjes, een stuk fruit bijvoorbeeld, mee te brengen van thuis.” Yota Mokos: “Een tekort aan beweging is ook een probleem. Daarom hebben we beweeggroepjes opgericht, waarin mensen wekelijks samenkomen om te bewegen. De activiteiten zijn eenvoudig en voor iedereen toegankelijk. Een wandeling maken naar de winkel om gezonde producten te kopen bijvoorbeeld.” Wat heeft het project veranderd? Yota Mokos: “Het aanbod aan vrijetijdsactiviteiten is veranderd: we proberen nu meer accent te leggen op gezond koken en bewegen en integreren dat in plezierige vrijetijdsbesteding.”
10
Werd het project geëvalueerd? Yota Mokos: “We hebben onze cliënten over het project bevraagd. Zij gaven aan dat ze de nieuwe activiteiten interessant vonden, dat ze nieuwe dingen leren en dat ze zich beter voelen in hun vel. We hebben de connotatie ‘gezond – niet lekker’ kunnen doorbreken. Het negatieve beeld over gezonde leefgewoonten is veranderd. Een smoothie maken is lekker. Bewegen is ook leuk… Door de attitude bij te sturen hebben we alvast een steen verlegd.” Johan Vanroye: “Gezondheid is een gespreksthema geworden in de regenbOog. Men is er mee bezig. Ook de begeleiders hebben een klik gemaakt. We zitten op het goede spoor, maar beseffen dat er nog een lange weg te gaan is om het overgewicht zelf afdoende te bestrijden. We brengen de gezonde levensstijl ook onder de aandacht in onze nieuwsbrief en op onze website. Mensen vinden er eenvoudige tips over gezond eten en bewegen. We hebben in onze gebouwen een aangepaste onderrijdbare keuken geïnstalleerd, zodat rolstoelgebruikers zelf iets kunnen bereiden bijvoorbeeld.”
Lut Knoops: “Een klassiek project heeft een begin- en een einddatum. Dit project is anders, omdat we vanaf de implementatie de zaken in de toekomst anders willen aanpakken: gezondheid wordt een vanzelfsprekend onderdeel van vrijetijdsactiviteiten. Dit project was de implementatie van dat idee, zeg maar.” Hebben de zwaarlijvige cliënten gewicht verloren? Johan Vanroye: “De gewichtsvermindering is niet spectaculair, maar de mensen die kilo’s kwijt zijn geraakt willen doorgaan met gezonder gedrag. Er is een stap gezet.”
de regenbOog vzw Lucien Londotstraat 3B 3600 Genk 089 358565 www.deregenboog.be
[email protected]
Gemeente Lanaken
Uitgerookt? Lanaken Preventief Gezond is een initiatief van de gemeente Lanaken dat zich in eerste instantie richt tot alle inwoners van Lanaken. Via uiteenlopende activiteiten wordt aandacht besteed aan levensstijl en preventie. Men wil een mentaliteitswijziging teweegbrengen opdat meer mensen zorg dragen voor hun gezondheid. Opvallende afwezigen bij de diverse initiatieven, zoals acties rond borstkankerscreening, voeding en bewegen, rookstop,… bleken de kansarmen. Om die reden en omdat roken zeker één van de factoren is die het meest bijdraagt tot vroegtijdig overlijden besloot de gemeente een rookstopbegeleiding op maat van kansarmen aan te bieden. De cursus ‘Uitgerookt?’ werd ontwikkeld door Logo Limburg in samenwerking met Vormingplus Limburg en de Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding (VRGT). Ze draaide proef in diverse gemeenten. Veel kansarmen roken. Ze beginnen gemiddeld vroeger, roken meer sigaretten per dag en doen minder stoppogingen dan de gemiddelde bevolking.
Kansarmen hebben nood aan een benadering op maat. Hoe komt de cursus ‘Uitgerookt?’ hen daarin tegemoet? Karien Engelen: “Uitgerookt? is een cursus rookstopbegeleiding die specifiek voor kansarmen werd ontwikkeld. Gedurende 16 weken worden 8 rookstopsessies van 90 minuten georganiseerd, begeleid door 2 personen: een tabakoloog of rookstopconsulent en een welzijnswerker. In de weken zonder rookstopsessie wordt een tussensessie georganiseerd waarin rond een ander aan gezondheid gerelateerd thema gewerkt wordt. Dit thema wordt in samenspraak met de cursisten gekozen. In Lanaken werd onder andere gekozen voor een gezondheidswandeling, een sessie smoothies maken, een informatiesessie over kleurtypes (‘welk kleurtype ben jij?’), een kennismakingsnamiddag met het project ‘Fit in je hoofd’ (10 stappen om te komen tot een gezonder en gelukkiger leven) en een gezondheidssessie “Weet wat je eet”. De onderwerpen van de tussensessies moeten in zeer ruime zin verband houden met gezondheid en welzijn. Dankzij dergelijke tussenactiviteiten
wordt de groep hechter en raken de deelnemers uit hun sociaal isolement. Door het groepsgevoel zijn ze ook beter gemotiveerd om minder te roken. Onze sessies werden georganiseerd in het buurthuis van Lanaken, waar mensen ook op andere momenten kunnen samenkomen. Op die manier verlagen we de drempel.” Hoe werden de mensen voor de cursus ‘Uitgerookt?’ gerekruteerd? Karien Engelen: “We hebben vooral via intermediairen gewerkt: via de diensten van het OCMW en de SintVincentiusvereniging die voedselpakketten verdeelt, bijvoorbeeld. Zij hebben mensen aangesproken voor de rookstopcursus. Uiteindelijk zijn we met 11 deelnemers gestart. De start verliep echter niet van een leien dakje. Tijdens de eerste sessie waren slechts 3 mensen aanwezig. Er waren extra inspanningen van onze maatschappelijk werkers nodig om mensen te motiveren om deel te nemen. De doosjes van Uitgerookt? (zie foto) werden bijvoorbeeld op het bureau gelegd tijdens gesprekken met de cliënten. Zo’n doosje,
Waarom vinden kansarmen zo moeilijk aansluiting bij de gewone rookstopprogramma’s? Karien Engelen, welzijnswerker van het OCMW en secretaris van Preventief Gezond: “Kansarmen liggen niet echt wakker van hun rookgedrag. De meesten kampen met andere prangende problemen, dagelijks het hoofd boven water houden bijvoorbeeld, die voor hen prioritair zijn. Eenzaamheid, werkloosheid, intrafamiliaal geweld en financiële zorgen overschaduwen de ongezonde aspecten van het rookgedrag. Stoppen met roken is zelden een issue. Klassieke rookstopcursussen houden geen rekening met die leefwereld: ze richten zich specifiek op het roken. Kansarmen hebben echter nood aan een ruimere begeleiding. Dat sigaretje biedt hen juist een moment van troost, het is een middel om zich te ontspannen. Bovendien hebben ze geen geld voor een klassieke rookstopcursus.”
11
in de vorm van een pakje sigaretten, valt op en bevat een uitnodiging met praktische informatie over de cursus. Dat maakte het rookgedrag bespreekbaar en liet de maatschappelijk werker toe de cursus voor te stellen. Van de geïnteresseerden werden de namen genoteerd en deze mensen heb ik stuk voor stuk thuis opgezocht om het project nog eens toe te lichten. Bleven ze interesse tonen, dan heb ik hen meegenomen naar het buurthuis, zodat ze de plaats van de bijeenkomst zouden leren kennen. Ook stelde ik ze voor aan de welzijnswerker van Vormingplus Limburg, Marianne Hermans, die tijdens de sessies aanwezig zou zijn. Op die manier werden alle drempels weggewerkt. Resultaat: tijdens de daaropvolgende sessie waren alle cursisten aanwezig. Ze zijn blijven komen.”
12
Wat is de rol van de vormingswerker tijdens de rookstopbegeleiding? Karien Engelen: “De vormingswerker is tijdens iedere sessie aanwezig. Zij begeleidt de groep en is tevens aanspreekpunt voor de verschillende individuen. Deelnemers die zich niet goed voelen, kunnen tijdens de sessie hun hart even luchten bij de vormingswerker. Zij contacteert wekelijks alle deelnemers en motiveert hen om aanwezig te zijn.” Hoe wordt het rookgedrag zelf aangepakt tijdens de cursus? Karien Engelen: “De eigenlijke rookstopbegeleiding wordt aangepakt door tabakologe Françoise Roelandts. Zij meet tijdens de eerste sessie het CO-gehalte in de uitgeademde lucht.
Daartoe moeten de deelnemers in een toestelletje blazen. Het CO-gehalte laat toe een onderscheid te maken tussen zware en lichte rokers. Vervolgens worden individueel doelstellingen afgesproken. Wat willen de deelnemers met de cursus bereiken? De ene wil bijvoorbeeld de helft minder sigaretten roken. Iemand anders wil nog maximum 5 sigaretten per dag roken.” Françoise Roelandts, tabakologe: “Voor kansarmen is een volledige rookstop niet evident. We leggen de lat minder hoog en starten met afbouwen in de hoop dat ze uiteindelijk toch een rookstop overwegen, al
wordt die minder benadrukt. Dat roken slecht is voor de gezondheid weten ze allemaal, wel schrikken ze soms van het hele plaatje aan ongewenste effecten en gezondheidsproblemen door sigaretten. Ik werk vooral rond gedragsverandering: welke sigaretten kunnen vervangen worden door ander gedrag bijvoorbeeld. We hebben iemand die zijn tijd nu doodt met het invullen van kruiswoordraadsels, en daardoor minder rookt. Iemand anders laat de sigaret in de wagen op de parking van de supermarkt na het winkelen. Erover nadenken en je bewust worden van je rookgedrag is op zich al een manier om minder te roken. Af en toe opnieuw het CO-gehalte testen en het resultaat vergelijken met vorige metingen helpt eveneens, althans in geval van een gunstige evolutie.” Stoppen met roken is niet het doel van de cursus? Karien Engelen: “Voor de meeste deelnemers is dat inderdaad te hoog gegrepen. Doel is eerder een positieve attitude ontwikkelen tegenover stoppen met roken. Niet meer roken in huis in aanwezigheid van de (klein)kinderen, is al heel wat bijvoorbeeld. Het roken afbouwen als het kan.” Sigaretten zijn duur, zeker voor kansarmen. Speelt de kostprijs een rol in het volgen van de cursus? Françoise Roelandts: “De hoge prijs van sigaretten speelt mee, maar is
zeker niet de belangrijkste motivatie om voor de cursus Uitgerookt? in te schrijven. Het is wel de tweede belangrijkste reden om het rookgedrag af te bouwen, na gezondheid.” Hoe wordt het project geëvalueerd? Karien Engelen: “De cursus is op dit moment nog lopende. We hebben het concept wel tussentijds geëvalueerd door de deelnemers te bevragen. Op dit moment is geen enkele cursist van plan te stoppen met roken, maar willen ze wel allemaal afbouwen. We hopen dat in de loop van de cursus enkele die stap toch zullen zetten. De houding ten opzichte van rookstop is duidelijk wel in gunstige zin geëvolueerd. Wat we zeker ook belangrijk vinden: de groep voelt zich goed samen en de mensen doorbreken dankzij de cursus hun isolement. Alle deelnemers komen graag naar de sessies.” Zal de groep na afloop van de cursus nog verder worden opgevolgd? Karien Engelen: “We zullen proberen om minstens één keer per maand samen te komen met de groep, om herval in oude gewoonten en isolement zoveel mogelijk tegen te gaan. Deze samenkomsten zullen vanuit het OCMW begeleid worden. Daarbij zullen we echter niet meer kunnen rekenen op de welzijnswerker van Vormingplus.”
Zijn de huisartsen uit de regio van het project op de hoogte? Karien Engelen: “We hebben de huisartsen van alle deelnemers met hun toestemming gecontacteerd met de mededeling dat hun patiënt een rookstopcursus volgt. We hebben de artsen gevraagd om de inspanningen mee te ondersteunen. Een aantal van hen was zeer verbaasd dat we erin geslaagd waren hun patiënten te motiveren deel te nemen aan de cursus.”
OCMW Lanaken Gasthuisstraat 18 3620 Lanaken 089 730060 www.ocmwlanaken.be
13
OCMW Antwerpen
Iedereen gezond! te werken of geen recht hebben op een uitkering, werklozen,... bevinden zich vaak in een financieel moeilijke situatie. Ook deze groep van mensen heeft recht op informatie op maat. Ook voor hen organiseren we samen met partners informatiemomenten. We benadrukken steeds het belang van een vaste huisarts. Bij OCMW Antwerpen is ingeschreven zijn bij een huisarts overigens een voorwaarde om te kunnen genieten van de medische waarborg van het OCMW. Voor mensen zonder papieren is het OCMW onder bepaalde voorwaarden verplicht om financieel borg te staan voor dringende medische hulp. Ook mensen met een mutualiteit die erg veel medische kosten hebben, medicatie bijvoorbeeld, en niet rond komen met hun leefloon, kunnen onder bepaalde voorwaarden van zo’n waarborg genieten. Onder het motto ’t Stad is van iedereen! wil OCMW Antwerpen instaan voor het welzijn van iedere burger. De metropool heeft een groot aantal sociale centra en sociale infopunten verspreid over de stad waar Antwerpenaren terechtkunnen met verschillende vragen over administratie, gezondheid, werk,… . OCMW Antwerpen garandeert het recht op gezondheid voor iedereen: iedere inwoner van Antwerpen moet toegang hebben tot gezondheidszorg. Met het project ‘Iedereen gezond!’ wordt gekozen voor een meersporenbeleid. Er wordt een aanbod op maat uitgewerkt, met informatiemomenten, brochures, registratiesystemen, samenwerkingsafspraken, begeleidende brieven, enzovoort. Daarnaast willen de initiatiefnemers ook bijdragen tot noodzakelijke en structurele koerswijzigingen in verband met gezondheid door tekortkomingen te signaleren. Eén van de initiatiefnemers is Liesbet Meyvis. Wat wordt bedoeld met meersporenbeleid? Liesbet Meyvis: “Van zodra onze sociale centra gestart waren met het informeren van OCMW-klanten over hun rechten in de gezondheidszorg en het belang van de vaste huisdokter en de derdebetalersregel bijvoorbeeld, was het
14
noodzakelijk om ook de eerstelijnswerkers, in het bijzonder de huisartsen, daarin te betrekken. Zo werk je vanzelf op meerdere sporen. Op verschillende niveaus werden inspanningen geleverd om de toegankelijkheid tot de eerstelijnsgezondheidszorg te vergroten.” Hoe werd de toegankelijkheid tot de eerste lijn concreet verbeterd? Liesbet Meyvis: “Voor onze nieuwe klanten worden iedere maand informatiesessies over gezondheid georganiseerd. Bijeenkomsten waarop ze geïnformeerd worden over gezondheid: vooral dan over praktische thema’s, waaronder SIS-kaart, ziekenfonds, (niet) geconventioneerd zijn, nomenclatuurnummers, inschrijving bij een huisarts enzovoort. Gezien het grote aantal allochtone inwoners in Antwerpen, voorzien we op deze bijeenkomsten tolken. Het OCMW heeft sociale tolken in dienst. Ongeveer 70% van de OCMW-klanten in Antwerpen is van allochtone origine en daarvan spreekt een groot deel geen Nederlands. Hun belangrijkste probleem is echter gebrek aan informatie: ze kennen ons systeem van gezondheidszorg niet of slechts beperkt. De groep kansarme autochtonen en allochtonen is veel groter dan de groep van OCMW-klanten. Ook alleenstaande ouders, mensen die niet in staat zijn om
Op deze papieren waarborg wordt steeds verwezen naar de derdebetalersregeling, het remgeld betaalt OCMW Antwerpen dan rechtstreeks aan de zorgverstrekker. Enkel bij de huisdokter schiet de klant 1 euro voor.” Hoe kiezen allochtonen die in Antwerpen arriveren, een vaste huisarts? Liesbet Meyvis: “We zoeken een huisarts in de buurt waarin ze wonen en we verwijzen hen door. Soms kiezen ze zelf voor een huisarts die iets verder woont, maar wel hun eigen taal spreekt. Later veranderen ze soms naar een huisdokter in de buurt. Vanaf 2012 zal er ook een speciale webapplicatie ‘Op weg naar de huisarts’ online komen, waarmee we in Antwerpen vlotter en begeleid kunnen doorverwijzen naar een geschikte huisdokter. De 8 vzw is hiervan initiatiefnemer, stad en OCMW Antwerpen subsidiëren. Antwerpen telt ook 3 wijkgezondheidscentra. Daar wordt bv. met de tolkentelefoon gewerkt om de taalbarrière te overbruggen. (De Vlaamse Tolkentelefoon is een door de Vlaamse overheid gesubsidieerde dienst die de integratie van allochtonen moet bevorderen).” Passen huisartsen in Antwerpen vlot de derdebetalersregeling toe? Liesbet Meyvis: “Dat valt goed mee. Zeker in kansarme wijken passen de daar gevestigde huisartsen vlot de derdebetalers-
regeling toe. Geconventioneerde huisartsen moeten de regeling toepassen op eenvoudig verzoek, dat is de afspraak die ze onderschreven hebben met de ziekteverzekering. Dat de administratie hierrond wat versoepeld is, helpt natuurlijk wel. Toch moeten we blijven informeren en uitleggen waarom klanten bv. wel een gsm hebben, maar hun dokterskosten niet kunnen betalen.” Worden OCMW-klanten aangemoedigd om hun huisarts te wijzen op de derdebetalersregeling? Liesbet Meyvis: “We informeren hen zeker, maar proberen dat via het klevertje van de ziekenfondsen te doen. Een ‘1’ op het klevertje geeft weer dat ze slechts 1 euro moeten betalen voor een consultatie bij de huisarts. De term derdebetalersregeling is op zich redelijk moeilijk. Een huisarts vertelde onlangs dat een patiënt hem vroeg naar de derderangsregeling. Dat zegt genoeg.” Het OCMW heeft klanten van allerlei slag: mensen met recht op een verhoogde tegemoetkoming, met een waarborg, illegalen,… hoe houden jullie alle gegevens bij? Liesbet Meyvis: “Alles wordt geregistreerd en in geval van een medische waarborg uitbetaald door het OCMW aan de arts, huisarts of specialist. Als er een mutualiteit is, betaalt OCMW Antwerpen enkel het remgeld. Dat vraagt een complex registratiesysteem en dat gaan we vanaf dit jaar helemaal uitrollen. Ook onze communicatie met de zorgverstrekkers en mutualiteiten wordt uitgebouwd of verfijnd. We werken nauw samen met het ziekenhuisnetwerk Antwerpen (het vroegere OCMW ziekenhuis) zij hebben een sociale rol, maar ook met de andere ziekenhuizen in de regio. Er is namelijk keuzevrijheid voor de zorg. Ook OCMW-klanten hebben het recht om hun dokter zelf te kiezen. We hechten veel belang aan die vrije keuze. Al maakt dat de zaken voor ons een stuk ingewikkelder.” Heeft OCMW Antwerpen ook afspraken met tandartsen? Liesbet Meyvis: “Met de tandartsenvereniging hebben we net een uitdagende samenwerking opgestart om tandzor-
gen financieel toegankelijker te maken. Tandartsen kunnen ook de derdebetalersregeling toepassen, maar worden daarin beperkt. Derdebetalersregeling is ook niet goed ingeburgerd bij tandartsen, bovendien vindt de tandartsenvereniging het huidige systeem weinig transparant en moedigt ze daardoor het gebruik van de derdebetalersregeling niet aan. Daarnaast zijn er helaas ook tandartsen die OCMWklanten weigeren omwille van de administratieve werklast of de ontransparante werkwijze van de derdebetalersregeling. Bijkomend probleem is dat veel tandartsen uitwijken naar Nederland en het tekort dat hier bestaat nog groter wordt. Van alle Antwerpenaren die medische zorgen uitstellen, doet 19% dit om financiële redenen. In zowat de helft van de gevallen (49%) sneuvelt het bezoek aan de tandarts het eerst. Dat blijkt uit een grootschalige enquête die de stad in 2010 bij haar inwoners organiseerde. Bij OCMW-klanten organiseerden we een face-to-face bevraging, daaruit blijkt dat het uitstellen van medische zorgen in 39% van de gevallen om financiële redenen gebeurt. In hun geval sneuvelt vaker (bij 50%) het bezoek aan de huisarts als eerste. Tandheelkundige zorg wordt door deze groep veel minder als een medische noodzaak beschouwd. Slechts 35% van alle bevraagde OCMWklanten kent de derdebetalersregeling (we vroegen naar de werking met het kleefbriefje). Met andere woorden: 65% weet niet eens dat het bestaat. Eigenlijk hoeft een klant dit niet te weten: de arts en tandarts kunnen vermoeden dat deze werkwijze noodzakelijk is en hun patiënt informeren, wat in de praktijk veel te weinig gebeurt.” Hoe wordt de kennis omtrent systemen van verhoogde tegemoetkoming verspreid onder OCMW-klanten? Liesbet Meyvis: “Om de noodzakelijke informatie te kunnen verspreiden naar zoveel mogelijk mensen ben ik in 2008 gestart met het samenstellen van een informatiemap die op een zeer eenvoudige en zeer toegankelijke wijze, met teke-
ningen en pictogrammen en in 16 talen (Nederlands, Frans, Arabisch, Russisch, Duits, Pools, Spaans, Engels, Portugees, Mandarijn, Albanees, Servokroatisch, e.a.) informeert over de gezondheidszorg, de noodzaak van een vaste huisarts, de verhoogde tegemoetkoming, de derdebetalersregeling via het klevertje, enzoverder. Deze map wordt verspreid naar de verschillende sociale centra die ze vervolgens doornemen met nieuwe klanten. De klanten krijgen een folder mee die de informatie nog eens beknopt herhaalt. Dankzij de steun van de Koning Boudewijnstichting is het meer dan een bundel fotokopies, maar hebben we een mooie kleurenmap kunnen drukken. Deze map wordt ook naar artsen, gezondheidswerkers en andere partners in de stad verspreid tijdens infodagen georganiseerd door het OCMW. Begin 2012 komt alle informatie dan op de website van het OCMW zodat iedere welzijnswerker de map ook kan afdrukken en gebruiken. Er wordt een filmpje voorzien dat toont hoe je met de map moet werken. Naast de zeer toegankelijke informatie voor de doelgroep, bevat onze map uitgebreidere uitleg en nuttige informatie voor welzijnswerkers en artsen.” Wordt de kennis op een later tijdstip opnieuw geëvalueerd? Liesbet Meyvis: “De Stad Antwerpen voorziet in 2013 een nieuwe gezondheidsenquête met ook een bevraging over de kennis en toegankelijkheid van gezondheidszorg. Het is nu afwachten of dit plan ook na de gemeenteraadsverkiezingen in 2012 overeind blijft.”
OCMW Antwerpen Francis Wellesplein 1 2018 Antwerpen Informatiepunt: 03 3382828 www.ocmw.antwerpen.be
[email protected]
15
OCMW Brugge
Geen gebabbel, verzorg die knabbel Het OCMW Brugge heeft zich ingespannen om haar cliënten bewuster te maken van het belang van een goed verzorgd gebit middels tandhygiëne en tandverzorging. Ook wil het OCMW duidelijke informatie verschaffen omtrent bezoeken aan de tandarts. Daartoe werd een project opgezet rond tandhygiëne en tandheelkunde, mede mogelijk gemaakt dankzij de samenwerking met Dr. Bernard De Mot, diensthoofd tandheelkunde van het Algemeen Ziekenhuis Sint-Jan te Brugge. Een geslaagd initiatief van Ann Bursens, hoofdmaatschappelijk werker van OCMW Brugge. U hebt dit initiatief bedacht. Hoe is dat gegroeid? Ann Bursens, hoofdmaatschappelijk werker OCMW Brugge: “Na 20 jaar ervaring op de werkvloer was me vaker opgevallen dat veel van onze cliënten, leefloners in het bijzonder, een slecht en/of onverzorgd gebit hebben. Dat was althans mijn ‘elleboog-gevoel’. Van de medewerkers van LOGO West-Vlaanderen vernam ik dat de slechte gebitstoestand bij kansarmen minder te maken heeft met gebrek aan financiële middelen, maar veel meer met angst. Angst voor de tandarts in het bijzonder. We vroegen ons af of mensen naar de tandarts zouden gaan, mochten we die angst kunnen wegnemen. Ik weet dat je angst en drempels kan wegnemen door mee te gaan, in dit geval naar de tandarts. Eenvoudig, maar zeer tijdrovend. Je moet niet alleen meegaan, maar ook de afspraak maken, zorgen dat mensen op tijd zijn, samen in de wachtzaal zitten en meegaan tot in de tandartsenpraktijk desnoods om hun hand vast te houden. Ik besprak de idee met tandarts Dr. B. De Mot van het AZ St.-Jan Brugge-Oostende AV (letterlijk gelegen aan de overkant van het OCMW). Onder impuls van zijn positieve reactie en na overleg met het OCMW bestuur schreef ik het project uit en diende de aanvraag in.” Wat wilde u met dit project bereiken? Ann Bursens: “Het doel was drieledig. Informatief : mensen informeren over tandzorg en de mogelijkheid om de kosten te beperken. Voor jongeren onder 18 jaar is een controle bij de tandarts gratis, wat weinig mensen blijken te weten. Daarnaast ook aandacht hebben voor preventie: mensen een pakketje
16
meegeven met tandenborstel, tandpasta en een bekertje en ze aanmoedigen om de tanden te poetsen. Tandartsen inschakelen om aan mensen uit te leggen hoe je je tanden best poetst en hoe je cariës kan voorkomen. Tenslotte de angst opheffen. Meegaan naar de tandarts en maatschappelijk werkers informeren dat ze aandacht moeten schenken aan het gebit en eventueel iemand doorverwijzen naar de tandarts. Met de middelen van de Koning Boudewijnstichting konden we een deel van dit project financieren: het eerste consult bij de tandarts met nadruk op preventie en het opstellen van een behandelingsplan. Ook het curatieve maakte deel uit van het project . Met de aangereikte middelen werden de meest dringende zorgen uitgevoerd: behandelen van cariës, extractie van niet meer te redden tanden, reinigen van het gebit en behandelen van ontstekingen.” Hoe hebt u mensen voor dit project gerekruteerd? Ann Bursens: “De kandidaten werden aangebracht door de medewerkers van de respectievelijke diensten nadat ik hen vooraf uitgebreid geïnformeerd had over het project. Ze werden gerekruteerd in de groep leefloners, op de dienst schuldbemiddeling, budgetbeheer en budgetbegeleiding, via de Verenigingen waar armen het woord nemen en het Inloophuis ’t Sas. Voorwaarde was dat het inkomen van de kandidaat onder de Europese armoedegrens (966 euro voor een alleenstaande) lag. Die grens ligt hoger dan het Belgisch leefloon (770 euro voor een alleenstaande). Kandidaten die in aanmerking kwamen en in het project stapten, konden rekenen op een behandelingsplan, preventie, uitvoer van het plan en een beloning voor diegenen die het hele project zouden doorlopen. Die beloning hebben we voorzien om het engagement te vergroten. We weten uit ervaring dat alles ‘voor niets’ organiseren weinig motiverend werkt. De beloning stimuleerde mensen die in het project stapten, om het hele traject te doorlopen. In totaal hebben 110 mensen deelgenomen. Vermits het project nog lopende is, weet ik momenteel niet hoeveel er het volledige traject zullen doorlopen hebben. Zeker is dat al een aantal mensen hebben afgehaakt. Ruw geschat zal ongeveer de helft het hele traject uitdoen. Diegenen die daarin slagen, waren van in het begin beter
gemotiveerd. Anderen, waar men moest trekken en sleuren om ze te overhalen, hebben veelal afgehaakt. Mensen met een inkomen hoger dan de armoedegrens, maar die bijv. door een hoge schuldenlast in de problemen zijn gekomen, konden ook aan het project deelnemen, maar dienden dan zelf de kosten voor het consult te dragen. Het ging voor ons immers om de drempel te verlagen en de toegang tot de gezondheidszorg groter te maken.” Hebt u in de groep mogelijke kandidaten bepaalde selectiecriteria gehanteerd? Ann Bursens: “We hebben zoveel mogelijk ouders met kinderen, hoofdzakelijk alleenstaande moeders, in het project betrokken. Hen hebben we ook duidelijk gemaakt dat tandzorg voor kinderen gratis is, op voorwaarde dat ze jaarlijks op controle gaan.” Hoe werd met de angst voor de tandarts omgegaan? Ann Bursens: “De grootste drempel bleek het gebouw. Binnengaan, je inschrijven, naar de afdeling tandheelkunde gaan,… zijn de grote obstakels. Kansarmen kennen hun weg niet in het ziekenhuis. Een aantal heeft moeite met lezen of schrijven en voor hen vormen de borden in het ziekenhuis een probleem op zich. Ze verstaan de terminologie ook niet. In het begin van het project spraken we met hen af aan het onthaal van het ziekenhuis, maar dat leek niet te werken. We hebben uiteindelijk buiten voor de deur van het ziekenhuis afgesproken. Naar binnen gaan is een eerste drempel.” U hebt jobstudenten ingeschakeld om de mensen naar de tandarts te begeleiden? Ann Bursens: “Er werden 3 jobstudenten gezocht en gevonden die minstens het tweede jaar in een sociale richting beëindigd hadden: 1 student maatschappelijk werker, 1 student tandtechnicus en verpleegkunde en 1 student psychologie. Ze moesten bereid zijn om dit niet evidente werk te doen. Eind juni kregen ze samen een opleidingsdag over omgaan met kansarmen, omgaan met fysieke en verbale agressie, wat precies van hen verwacht werd… Zij belden de mensen op, gingen mee naar het ziekenhuis, naar de tandarts en hielden zo nodig zelfs letterlijk de hand vast tijdens het onderzoek. Ze waren enthousiast en
hebben dat goed gedaan. Dankzij de uitzonderlijke selectieprocedure die ik vooraf mocht doorvoeren.” Voor tandartsen-in-opleiding is omgaan met kansarmen met een erbarmelijk gebit ook geen sinecure. Werden zij voorbereid? Ann Bursens: “Ook zij werden gebriefd over omgaan met kansarmen. Eenvoudig woordgebruik is bijvoorbeeld erg belangrijk. Ze hadden het echter niet onder de markt. Bij sommige cliënten was de mond dermate vies en ontstonden discussies tussen tandarts en patiënt.” Bernard De Mot, tandarts, diensthoofd tandheelkunde AZ Sint-Jan: “Het ziekenhuis heeft door haar verleden als OCMW-ziekenhuis veel kansarmen in haar patiëntenbestand, doorverwezen door de OCMW’s van Brugge en elders. We waren dus al wat gewoon, maar van de mensen die we via dit project op consultatie kregen, bleek de mondgezondheid ronduit erbarmelijk. Sommige deden wel hun best, maar anderen hadden in geen 20 jaar hun tanden gepoetst. De onwetendheid bleek ook groot: veel mensen wisten bijvoorbeeld niet dat suiker slecht is voor de tanden. Preventie stond centraal tijdens het eerste consult: informatie verstrekken over een goede tandhygiëne. De mensen kregen ook een tandenborstel mee. Tijdens de eerste afspraak hebben we het gebit gecheckt en stelden we een behandelingsplan voor. Bij heel wat patiënten zat er niets anders op dan alle tanden te verwijderen en een gebitsprothese voor te stellen.” Ann Bursens: “Een onverzorgde mond vol rotte tanden is geen pretje voor een tandarts. Kansarmen zijn bovendien niet altijd even gemakkelijke patiënten. Jonge tandartsen in opleiding komen vaak zelf uit een beschermd milieu en kennen de kansarme wereld niet echt, wat het allemaal nog moeilijker maakte. Zonder de inzet van tandarts Dr. Bernard De Mot hadden we dit niet kunnen realiseren.” Wat waren de meest voorkomende gebitsproblemen bij deze groep? Bernard De Mot: “Cariës, cariës en nog eens cariës. Sommige tanden waren nog te redden, andere moesten verwijderd worden. Extractie van een heel gebit was niet uitzonderlijk. Dat is bijzonder drastisch, maar onvermijdelijk. Medisch noodzakelijk is het niet echt, want van gaten in de tanden is nog niemand gestorven, maar een verzorgd gebit heeft wel een sociaal noodzakelijke kant. Om werk te vinden bijvoorbeeld.”
Welke tandzorgen werden door het project betaald? Ann Bursens: “De behandeling van cariës, extractie van niet meer te redden tanden, het reinigen van het hele gebit en het behandelen van eventuele ontsteking werden door het project betaald. We hadden deze kost vooraf geschat op gemiddeld 70 euro per patiënt. Nu al is duidelijk dat dit een schromelijke onderschatting is. Wat niet door het project kon betaald worden, is bijgepast door het OCMW.” De tandheelkunde heeft niet echt goedkope oplossingen voor mensen met een erbarmelijk gebit? Ann Bursens: “Het OCMW moest de gevolgen dragen van haar keuze en heeft deze verantwoordelijkheid zeker opgenomen ! Wanneer gekozen wordt om kansarmen voor gebitscontrole naar de tandarts te sturen, dan moet je ook de kosten kunnen dragen van de behandeling die daar wordt voorgesteld. Een patiënt vertellen dat zijn tanden allemaal rot zijn, hij eigenlijk een kunstgebit nodig heeft, maar dat niet kunnen betalen, dat kan natuurlijk niet.” Tandarts De Mot, hoe kijkt u terug op dit project? Bernard De Mot: “Het was niet eenvoudig. We hebben heel hard gewerkt in de voorbije zomermaanden. Wel vind ik het een zeer mooi en geslaagd project, ook al was het voor onze dienst een aderlating.”
Wordt het project verdergezet? Ann Bursens: “Het OCMW blijft tussenkomen in tandartskosten, maar we kunnen de cliënten niet meer op dezelfde intensieve manier begeleiden. Afspraken maken, mensen opbellen om op te dagen, meegaan naar de tandarts, en dergelijke, is niet realiseerbaar met de gangbare middelen. Tijdens het project konden we rekenen op 3 jobstudenten om de mensen te begeleiden. De intensieve samenwerking met het ziekenhuis was zeer zeker positief maar ook voor lange duur niet haalbaar voor het ziekenhuis. Ik heb de maatschappelijk werkers gevraagd om voortaan ook aandacht te schenken aan mondgezondheid, maar dat is minder evident dan het lijkt. Wanneer iemand komt voor een probleem met zijn inkomen, vraag je niet zo makkelijk of hij wel zijn tanden poetst.”
OCMW Brugge Ruddershove 4 8000 Brugge 050 32 74 50 www.ocmw-brugge.be
17
OCMW en Stad Sint-Niklaas
De sociale derdebetalersregeling bij huisartsen
Wijkgezondheidscentra, zoals De Vlier in Sint-Niklaas, werken via het forfaitair betalingssysteem. Per ingeschreven patiënt krijgt het centrum een bepaald bedrag van de ziekteverzekering (Riziv). Iedereen kan zich als patiënt inschrijven in het wijkgezondheidscentrum. De patiënt zelf betaalt niets. Precies omwille hiervan trekt een centrum zeker kansarme en kwetsbare patiënten aan. Nochtans komen mensen met een laag inkomen ook in aanmerking voor de sociale derdebetalersregeling: bij eender welke huisarts betaalt de patiënt enkel het remgeld voor de consultatie, terwijl de arts de voorziene tegemoetkoming rechtstreeks bij het ziekenfonds int. Dankzij deze regeling kunnen mensen met een verhoogde tegemoetkoming of het Omnio-statuut een huisarts naar keuze raadplegen en hoeven ze het hele bedrag niet voor te schieten. Althans, dat is de theorie, in de praktijk wordt de sociale derdebetalersregeling slechts mondjesmaat toegepast en richten kansarmen zich vooral tot de wijkgezondheidscentra, waar die al te vinden zijn. Welzijnswerkers Helga Collyn en Eline De Keulenaer van Stad Sint-Niklaas willen de sociale derdebetalersregeling doen ingang vinden bij alle huisartsen in hun stad.
18
Het wijkgezondheidscentrum De Vlier krijgt vooral kansarmen over de vloer. Hoe is dat gegroeid? Helga Collyn: “Een vijftal jaar geleden hebben o.a. welzijnswerkers uit Sint-Niklaas het wijkgezondheidscentrum De Vlier gesticht. Momenteel werken er 3,5 huisartsen voor 1.700 ingeschreven patiënten en 300 patiënten zonder papieren (vluchtelingen). De concentratie aan mensen in armoede die hier over de vloer komt is bijzonder groot. Kansarme Vlamingen, vluchtelingen, verslaafden, werklozen en ook veel Roma. Sint-Niklaas telt een grote Roma-populatie : een aparte groep. Ook zij vonden allemaal hun weg naar ons centrum. Na enkele jaren is De Vlier uitgegroeid tot het centrum voor geneeskunde voor de armen, terwijl dat oorspronkelijk niet de bedoeling was. Nu stellen we vast dat huisartsen uit de omgeving zelfs geneigd zijn om mensen met bijzondere problemen, bijvoorbeeld met verslavingsproblematiek, zonder papieren of zigeuners en andere kwetsbare groepen door te verwijzen naar ons wijkgezondheidscentrum. Zo kon het niet verder. De medewerkers van De Vlier krijgen het niet gebolwerkt. Patiënten met armoede moeten terecht kunnen bij de diverse huisartspraktijken in de stad.”
Iedere huisarts kan in principe de sociale derdebetalersregeling toepassen. Waarom gebeurt dat zo weinig? Helga Collyn: “Tot voor kort was de administratieve rompslomp die het toepassen van de derdebetalersregeling met zich meebracht groot. Een huisarts moest het ziekenfonds van de betreffende patiënt contacteren, een formulier invullen, een lijst bijhouden van de patiënten waarvoor de regeling wordt toegepast en in de gaten houden of hij of zij ook betaald werd. Huisartsen willen geneeskunde doen en houden zich liever niet met die papierwinkel bezig. Daardoor kennen ze het systeem te weinig en vindt het geen toepassing bij mensen die er recht op hebben. De regeling is sinds 1 juli 2011 versoepeld: nu is er één centraal aanspreekpunt per provincie en per ziekenfonds en moeten de huisartsen niet langer lijsten bijhouden van patiënten waarvoor ze de derdebetalersregeling toepassen. Voortaan volstaat het om een formulier in te vullen en naar het centrale meldpunt van het ziekenfonds te sturen. De huisarts wordt bovendien sneller betaald. Het klevertje van de mutualiteit vormt een garantie voor de betaling.”
Eline De Keulenaer: “Sinds 1 december zijn ook de tarieven afgerond. Waar de patiënt voordien bijvoorbeeld 1,47 euro remgeld per consultatie diende te betalen, betaalt hij nu 1 of 1,50 euro. Patiënten met een globaal medisch dossier die dus een vaste huisarts hebben, betalen 1 euro. Diegenen die geen vaste huisarts hebben betalen 1,50 euro. Dat maakt het ook simpeler voor de arts.” Denkt u dat huisartsen die de regel niet toepassen, te weinig oog hebben voor kansarmoede in hun patiëntenpopulatie? Helga Collyn: “Ik denk eerder dat het ingewikkelde systeem hen parten speelt. Ze zijn niet op de hoogte. Wanneer ze geconfronteerd worden met armoede, zijn een aantal huisartsen eerder geneigd niets te vragen aan de patiënt en mislopen zij zo hun ereloon, vanuit een caritatieve benadering. Artsen lijken immers een hekel te hebben aan het invullen van papieren. Nochtans hebben ze zich door de conventie, de officiële afspraken tussen artsen en ziekenfondsen, gebonden aan het uitvoeren van de derdebetalersregeling. In Sint-Niklaas zijn 42 van de 44 huisartsen geconventioneerd. De 2 niet-geconventioneerde huisartsen zijn overigens homeopaten.” Hoe willen jullie de derdebetalersregeling doen ingang vinden? Helga Collyn: “Wij werken volgens een tweesporenbeleid. We informeren enerzijds de huisartsen en anderzijds de patiënten die gebruik kunnen maken van de derdebetalersregeling.” Waarom worden de patiënten bij die vorming betrokken? Eline De Keulenaer: “De sociale derdebetalersregeling wordt enkel toegepast wanneer de patiënt de vraag stelt aan zijn huisarts. Zo gaat het meestal. Een huisarts die zijn patiënt goed kent, kan het natuurlijk ook zelf voorstellen, maar dat gebeurt veel te weinig. Daarom trainen we mensen hoe ze concreet kunnen communiceren hierover. Kansarmen zijn soms zeer direct in hun communicatie, wat niet altijd gepast is. Of ze klappen dicht en durven de vraag niet stellen, waardoor ze meer geld moeten betalen, met als gevolg dat ze het soms verzuimen om nog een arts te raadplegen.
Via rollenspellen leren we hen hoe zich te gedragen tegenover diverse types van huisartsen.” Hoe bereikt en motiveert u de doelgroep voor deze vorming? Eline De Keulenaer: “Mensen worden hoofdzakelijk aangesproken via de verenigingen die met kansarmen werken, allochtone verenigingen en OCMW. We proberen de organisaties die zelf ook vormingssessies geven, warm te maken om een infosessie te organiseren rond de derdebetalersregeling. Op die manier ben ik gestart met een vormingssessie derdebetalersregeling bij de Tsjetsjeense vrouwenverenging. Daaruit heb ik overigens geleerd dat mijn uitleg nog te ingewikkeld was. Ik paste mijn cursus aan en organiseerde een volgende sessie bij de Springplank, de sociale kruidenier in SintNiklaas. De sociale kruidenier is een organisatie die werkt met en voor mensen in armoede. De Springplank is overigens gevestigd in een voormalige kerk in de stad. De structuur van de vormingssessie heeft hier een min of meer definitieve vorm gekregen. Hoe verloopt zo’n vorming voor patiënten concreet? Eline De Keulenaer: “De vorming bestaat uit 3 sessies van telkens 1,5 uur. In de eerste sessie krijgen de cursisten een theoretische uitleg over de derdebetalersregeling: wat is het, wie komt in aanmerking, enzovoort. Daarnaast worden de diverse statuten uitgelegd en bekijken we het globaal medisch dossier. Tenslotte volgt een getuigenis en is er ruimte voor gesprek. Tijdens de tweede sessie wordt de kennis opgefrist, wisselen cursisten ervaringen uit en volgt een kennisquizje. Daarnaast worden rollenspellen gedaan, waarbij Helga in de huid kruipt van diverse types huisartsen.” Helga Collyn: “Door de rollenspellen leren mensen hoe ze zich assertief kunnen gedragen tegenover hun huisarts, zonder agressief te worden of dicht te klappen. We leren hen argumenten gebruiken in een concreet gesprek. We geven ook tips, zodat ze weten hoe ze de sociale derdebetalersregeling ter sprake moeten brengen. De mensen vinden die rollenspellen overigens leuk en spelen graag mee.” Rest nog het derde luik van de vormingssessie. Wat gebeurt daar? Eline De Keulenaer: “Bedoeling is om tijdens de laatste samenkomst ervaringen uit
te wisselen en op die manier de kennis nog eens op te frissen. Dit derde deel dient ook als evaluatie: hoe gebruiken de mensen de opgedane kennis tegenover hun arts? Aan dit luik wordt nog verder gesleuteld. We hebben ook een folder (‘Ziek: wat nu?’) gemaakt waarin de derdebetalersregeling nog eens heel eenvoudig wordt uitgelegd. De cursisten krijgen die mee.” Hoe verloopt de vorming over de derdebetalersregeling voor huisartsen? Helga Collyn: “We organiseren samen met het OCMW , de plaatselijke ziekenfondsen en de huisartsenkring een vormingssessie over de derdebetalersregeling , in februari 2012 in het stadhuis van Sint-Niklaas. Na de vorming krijgen de huisartsen traditioneel een gesponsorde receptie aangeboden. Deze keer wordt die verzorgd door Den Azalee , een sociaal cateringproject. Huisartsen zijn overigens extra gemotiveerd omdat ze weten dat kansarme patiënten een overeenkomstige vorming aangeboden krijgen.” Is het de bedoeling dat mensen ook naar andere huisartsen gaan buiten het wijkgezondheidscentrum? Eline De Keulenaer: “We hopen de groep kansarmen beter te spreiden. Tijdens de vorming benadrukken we het belang van een vaste huisarts. We moedigen mensen aan zich in te schrijven bij één huisarts en wijzen hen op de voordelen. Door op te komen voor hun recht op de derdebetalersregeling betalen ze slechts één euro per consultatie. De noodzaak om naar het wijkgezondheidscentrum te gaan, valt daardoor weg.” Wordt het project ook door buitenstaanders geëvalueerd? Helga Collyn: “We toetsen ons initiatief met collega’s van het OCMW Antwerpen die al langer een gelijkaardig project lopen hebben. Ze geven input en tips. Zo hebben we in onze folder ‘Ziek: wat nu?’ op hun aanraden ‘huisarts’ vervangen door ‘huisdokter’, een term waar kansarmen beter mee vertrouwd blijken en die bovendien makkelijker verstaanbaar is voor allochtonen. Van in het begin hebben we ook de mutualiteiten bij het project betrokken. Zij geven de sessie voor artsen mee vorm en zorgen bijvoorbeeld voor deskundigen die de derdebetalersregeling aan de artsen uitleggen. Ook weten we dankzij de mutualiteiten welke
19
artsen de derdebetalersregeling toepassen en welke niet. Op die manier hebben de ziekenfondsen zicht op de impact van onze inspanningen.” Sint-Niklaas telt heel wat allochtonen. Hoe worden zij in dit project betrokken? Eline De Keulenaer: “Eén enkele manier van vorming is zeker niet toepasbaar voor alle groepen die in Sint-Niklaas leven. We zullen het programma moeten aanpassen aan de culturele verschillen en dergelijke. We werken zoveel mogelijk op maat.” Dit project wil zich ook tot de tandartsen richten. Hoe gaan jullie voor hen te werk? Helga Collyn: “Met de tandartsen loopt het veel moeilijker dan met de huisartsen. De derdebetalersregeling bestaat ook voor tandartsen, maar die is nog een stuk complexer. Per patiënt die voor de regeling in aanmerking komt, moet een handgeschreven verklaring bestaan waaruit blijkt dat hij of zij zich in een financiële noodsitu-
20
atie bevindt. De patiënt moet zelf voor het document zorgen, maar maakt er geen gebruik van. Sommige weten het gewoonweg niet, anderen kunnen amper schrijven. Met zo’n handgeschreven verklaring kan de tandarts vervolgens de sociale derdebetalersregel toepassen en de tegemoetkoming rechtstreeks innen bij het Riziv. Helaas mogen tandartsen slechts voor een beperkt percentage van hun patiënten de derdebetalersregeling toepassen. Een vrijwel hopeloze situatie, terwijl de nood aan gebitsverzorging bij groepen in kansarmoede bijzonder groot is.” Wat kunnen jullie doen? Helga Collyn: “Ik heb zelf een aantal tandartsen gevraagd of ze de derdebetalersregeling kennen, laat staan toepassen. Sommige blijken er wel gebruik van te maken, omdat ze anders hun honorarium mislopen. Voor een kansarme is een consultatie bij een tandarts duur. Mensen beloven soms terug te komen met geld, maar sturen vervolgens hun kat. De mees-
ten kunnen de tandarts eenvoudigweg niet betalen. België is een derdewereldland op gebied van mondverzorging. Een slecht verzorgd gebit helpt kansarmen overigens ook niet om werk te vinden.” Eline De Keulenaer: “Tijdens de vormingssessies geven we mensen mee dat de derdebetalersregeling ook bij de tandarts geldt. Er is wel vraag naar. We zullen te rade gaan bij andere projecten rond tandverzorging, zoals het project van het OCMW Brugge.”
Wijkgezondheidscentrum De Vlier Sint-Niklaas Truweelstraat 114 9100 Sint-Niklaas 03 766 18 38 www.vwgc.be
Lokale dienstencentra Gent
Psychologische hulpverlening voor oudere buurtbewoners Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie wordt depressie tegen 2020 de tweede meest voorkomende aandoening, na hart- en vaatziekten. Ouderen vormen daarbij een aparte risicogroep: 10 tot 15 procent van de 65-plussers zou aan een milde vorm van depressie lijden en 3 procent aan een ernstige vorm. Voor ouderen is de drempel naar de geestelijke gezondheidszorg hoog. Voor kansarme ouderen zelfs nog hoger. Sinds 2008 helpt psychologe Els Aerssens van het OCMW Gent ouderen om zich beter te wapenen tegen depressie. Het project richt zich via de lokale dienstencentra tot alle ouderen in Gent. Ouderen maken minder makkelijk gebruik van de geestelijke gezondheidszorg dan jongere mensen. Hoe komt dat? Els Aerssens, psychologe: “Psychologische hulp is nog steeds een taboe voor de oudere generatie. Een psycholoog is voor zotten, zo redeneren ze, dus niet voor hen. Dat idee leeft nog sterk en maakt ook dat personeel van onder andere lokale dienstencentra (OCMW’s) ouderen met depressieve gevoelens niet zo makkelijk doorverwijzen naar de geestelijke gezondheidszorg. Voor jongeren met depressief gedrag luidt men veel sneller de alarmbel dan voor somber gestemde ouderen. Bij ouderen stelt men gemakkelijker dat de somberheid bij de leeftijd hoort.” Hoe kan je zo’n taboe doorbreken? Els Aerssens: “Het OCMW Gent besliste om een psycholoog te verbinden aan de lokale dienstencentra. Dat ben ik. Op dit moment telt de stad 9 lokale dienstencentra en in 3 daarvan (De Boei, De Thuishaven en De Waterspiegel) loopt het pilootproject ‘Psychologische hulpverlening voor oudere buurtbewoners’. Het is gestart in 2008 en loopt nog tot 2013. Ik ben beurtelings in de
3 centra aanwezig, waar ik fungeer als aanspreekpunt voor mensen die nood hebben aan een babbel. Voor hen ben ik gewoon psycholoog Els. Ik probeer door mijn aanwezigheid, ook op buurtfeestjes en andere activiteiten, een band op te bouwen met de bezoekers van het LDC. Ik wil een vertrouwd gezicht zijn en tegelijkertijd toch de psycholoog blijven. Mensen kunnen bij mij langs lopen: ik heb in de 3 centra een vaste werkdag. Ze kunnen ook een afspraak maken of een huisbezoek aanvragen.” Maatschappelijk werkers zijn net als veel andere eerstelijnswerkers niet zo geneigd sombere ouderen door te verwijzen naar een psycholoog. Hoe pak je dat aan? Els Aerssens: “Om het project te doen slagen, moet het personeel op dezelfde golflengte zitten en de nood van psychologische hulpverlening in de doelgroep inzien. Dat is best haalbaar als je je als collega tussen collega’s beweegt, zodat ook zij vertrouwd raken met de psycholoog in huis. Ik geef ook vorming aan het personeel, zodat ze waakzaam zijn voor risicosymptomen bij ouderen. Wanneer ze tekenen van depressie vermoeden, leren ze hoe ze dit moeten ter sprake brengen bij de oudere. Een oudere met depressieve symptomen doorverwijzen naar een psycholoog lukt best wanneer je vertrekt vanuit een eigen bezorgdheid. Iemand vertellen dat hij maar beter naar een psycholoog kan gaan, omdat hij symptomen van een depressie heeft, dat werkt niet. Tonen dat jij je zorgen maakt om zijn welzijn, dat je uit eigen bekommernis doorverwijst, heeft veel meer effect. Belangrijk is ook dat de maatschappelijk werker een oudere kan doorverwijzen naar een collega en niet naar een onbekende psycholoog in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg. Het persoonlijke contact en de vertrouwde omgeving werken zowel geruststellend als drempelverlagend.”
Hebben jullie binnen de groep 65-plussers oog voor specifieke risicogroepen? Els Aerssens: “Mensen die thuiszorg krijgen vanuit de lokale dienstencentra, breng ik systematisch een bezoek. Ze vormen een risicogroep, omdat ze afhankelijk worden van hulp en zich niet meer goed kunnen verplaatsen, waardoor ze risico lopen op sociaal isolement en depressie. Tijdens zo’n spontaan huisbezoek leg ik uit wie ik ben en waaruit de dienstverlening bestaat. Daarnaast richt ik me specifiek tot ouderen met een recente verlieservaring. Diegenen die op korte termijn hun partner verloren hebben, door ziekte een stuk zelfstandigheid of mobiliteit kwijt zijn, of door pensionering in een zwart gat dreigen te vallen. Zij riskeren in een isolement te geraken wanneer ze er niet in slagen de draad van het leven terug op te pakken. Mensen die al jaren van de geestelijke gezondheidszorg gebruik maken, behoren niet echt tot
21
onze doelgroep. Zij komen ook wel bij mij terecht, maar ik verwijs hen eerder door naar andere hulpverlening.” Wat doet u wanneer u een echte depressie vermoedt? Els Aerssens: “Ik doe zelf geen diagnostische tests maar door mijn opleiding en ervaring kan ik uiteraard wel via observatie screenen op depressie. Wanneer er naar mijn gevoel nood is aan een intensievere therapie, duidelijke diagnostiek of medicatie, dan verwijs ik cliënten door naar de tweede of derde lijn. Dat ik mensen kan doorsturen naar collega’s psychologen die ik echt ken, werkt hierbij drempelverlagend.” Is eenzaamheid een belangrijk probleem bij de ouderen? Els Aerssens: “Je moet onderscheid maken tussen twee vormen van eenzaamheid: sociale eenzaamheid en psychologische eenzaamheid. Sociale eenzaamheid wordt best opgevangen door de lokale dienstencentra. Mensen worden weer wegwijs gemaakt in het aanbod van activiteiten en raken op die manier weer sociaal betrokken. Zodra ze weten waar naartoe, komen ze weer uit huis. Zij hebben daarbij geen psychologische hulp nodig. Daarnaast bestaat een groep ouderen die geen gebruik maakt van het aanbod: ze hebben altijd een excuus om niet buiten te komen. Ze missen de goesting om te leven. Het is die groep die we opsporen en verder helpen met onze psychologische hulpverlening, om te vermijden dat ze in een echte depressie sukkelen.” Hoe werkt u concreet met deze mensen? Els Aerssens: “Ik geef ze tijd en ruimte om op verhaal te komen. Voor een eerste gesprek trek ik gemakkelijk anderhalf uur uit. Daarbij stel ik me neutraal en onbeoordelend op. Ook laat ik ze duidelijk weten dat ik gebonden ben aan het beroepsgeheim. Dat laat hen toe vrijuit te praten. Oudere mensen hebben vaak heel wat meegemaakt, dat ze al lange tijd meesleuren zonder het met iemand te delen. Eens ze vertrouwen hebben, praten ze honderduit en speelt het klassieke vooroordeel over psychologen geen enkele rol meer.”
22
Volstaat dit als preventie van depressie? Els Aerssens: “Voor sommige mensen luchten de gesprekken zodanig op dat ze inderdaad erger voorkomen. We spreken dan samen af wanneer we elkaar nog zien en/of vervolggesprekken aangewezen zijn. Wanneer de gesprekken op zich niet volstaan, bespreek ik met hen een eventuele doorverwijzing naar een psycholoog, een CGG, een huisarts of een psychiater. Door te praten met mijn cliënten krijgen we samen duidelijkheid over de problematiek. Dat biedt de mogelijkheid om de dingen op een rijtje te zetten. De sombere stemming krijgt vaak een concrete oorzaak. Zo leeft bij veel ouderen de angst om zich nog te binden aan iets of iemand: een nieuwe hobby opnemen, verliefd worden,… de angst om ook die of dat opnieuw te verliezen speelt hen parten. Velen staan op veilige modus, zeg maar. Ik toon hen dat. Zodra ze meer zicht krijgen op de drijfveren van hun doen en laten, kunnen ze bewustere keuzes maken. Wat ze uiteindelijk kiezen, heeft geen belang.”
De eerste keer bij alle bezoekers van de lokale dienstencentra waar ik werk. Over het algemeen vinden mensen het zinvol. Ze weten dat ik daar ben, als ze nood hebben aan een babbel ze zouden mensen uit hun omgeving naar mij doorsturen als ze merken dat die het lastig hebben. De tweede vragenlijst ging enkel naar mensen die gebruik gemaakt hadden van de psychologische hulpverlening. Ook hiervan waren de resultaten vrij gunstig.” Hoe ziet u dit project in de toekomst evolueren? Els Aerssens: “We willen dit project voor ouderen bestendigen en uitbreiden voor heel Gent, zodat ouderen in het Gentse beter zijn opgewassen tegen eenzaamheid en depressie. De wetenschap dat er een psycholoog aanwezig is in de lokale dienstencentra, waar ze gratis terecht kunnen voor een babbel over hun zorgen, geeft hen ook een veilig gevoel. Er zijn op dit moment 9 lokale dienstencentra. Het is mijn droom dat we nog meer psychologen kunnen aantrekken, zodat alle centra psychologische bijstand kunnen aanbieden.”
Kan u een voorbeeld geven van een frequent probleem waar we niet meteen aan zouden denken? Els Aerssens: “Verliefd worden. De angst om zich opnieuw open te stellen en liefde toe te laten. Dat komt veel vaker voor dan de omgeving beseft. Verliefde ouderen zijn bang voor de pijn, bang ook voor de reacties van hun kinderen. Ze moeten het risico om gekwetst te worden afwegen tegen de extra levenskwaliteit, wat geen eenvoudige oefening is. Bovendien speelt het taboe: verliefd worden op oudere leeftijd lijkt ongepast, terwijl het de normaalste zaak van de wereld is.” Zijn oudere mannen even goed benaderbaar als oudere vrouwen? Els Aerssens: “Mijn cliëntenbestand is vooral vrouwelijk, maar er zijn ook mannen. Van zodra ze voor me zitten, doen ze evengoed hun verhaal. Ze sluiten de sessies wel sneller af en stoppen bijvoorbeeld na één of twee gesprekken.” Wordt het project geëvalueerd? Els Aerssens: “Tot nu toe hebben we tweemaal een vragenlijst afgenomen.
OCMW Gent Onderbergen 86 9000 Gent 09 266 99 11 www.ocmwgent.be
[email protected]
OCMW Kortrijk
Gezonde Venning De wijk Venning is een wijk die geprangd zit tussen het Kanaal Bossuit-Kortrijk en de wijk Zandberg (grondgebied Harelbeke). De wijk is voor vele Kortrijkzanen een ongekende buurt. Venning bestaat vooral uit sociale woningen en een ambachtszone. De eerste steenlegging van de sociale woonwijk gebeurde in de jaren 60, naar het model van een tuinwijk. Een tuinwijk is een stedelijk concept gekend door lage ééngezinswoningen met een kleine voor- en achtertuin en omgeven met veel groen. In de wijk zijn er weinig tot geen voorzieningen zoals buurtwinkels, cafés, eerstelijnshulpverlening. Sinds de jaren 80 voorziet het stadsbestuur (later OCMW) in een buurtwerking in deze aandachtswijk. De laatste tien jaar bevolken meer en meer allochtonen de wijk, met daarnaast een grote populatie aan autochtone ouderen. Venning kampt met kansarmoede en eenzaamheid. Met het project Gezonde Venning komt daar stilaan verandering in.
Het project ‘Gezonde Venning’, gecoördineerd door Els Cleenwerck, als ergotherapeute verbonden aan het lokale dienstencentrum Seniorenacties Kortrijk-Zuid, één van de 7 lokale dienstencentra in de stad, richt zich op de grote groep kwetsbare inwoners van Venning, voornamelijk ouderen uit Kortrijk. Doel is de gezondheidszorg voor deze mensen, die sterk geïsoleerd leven in hun stad, te verbeteren. Kan u wat meer vertellen over de wijk Venning? Els Cleenwerck: “Venning is een vergeten kant van Kortrijk. Hier leven veel kansarmen, éénoudergezinnen, ouderen en allochtonen. Eenzaamheid is een belangrijk probleem in Venning. Op dit moment zijn een buurtwerker en een straathoekwerker in de wijk aan de slag. Ze trachten de inwoners uit hun isolement te halen, onder andere door ze uit te nodigen naar de sociale dienstencentra in de stad waar ze terecht kunnen met hulpen informatievragen en die diverse activiteiten organiseren. Dat lukt echter moeilijk. De
inwoners van Venning staan van nature wantrouwig tegenover dergelijke initiatieven. Ze gaan niet makkelijk op het aanbod in en zitten veelal vast in een vicieuze cirkel van armoede en verhoogde kwetsbaarheid.” Kan een huisarts die rol niet vervullen? Els Cleenwerck: “In Venning is geen huisarts gevestigd en dat is ook een probleem. Kortrijk kampt nu al met een tekort aan huisartsen. Ons eerste idee was een huisarts te vinden die zich hier wil installeren, maar die is tot nog toe niet gevonden. In tussentijd trachten we de inwoners te overtuigen een vaste huisarts te kiezen in de stad, waar ze vaak moeilijk toe te bewegen zijn. Ze zijn ook bang dat het allemaal te veel kost. Daarom hebben we een gids ‘betaalbare gezondheidszorg’ gemaakt.” Gebruiken de inwoners de gids ‘betaalbare gezondheidszorg’? Els Cleenwerck: “We hebben deze folder op een heel eenvoudige en toegankelijke manier uitgewerkt. Ze bevat bijvoorbeeld zo min mogelijk tekst. We gebruikten vooral beelden onder de vorm van tekeningen en pictogrammen.
Daarmee willen we tegemoet komen aan mensen die laaggeletterd zijn of die de moed niet hebben om teksten te lezen. Moeilijke woorden worden helemaal geweerd. Voor de samenstelling hebben we samengewerkt met de Vereniging waar Armen het Woord nemen. We hebben nu een Nederlandstalige versie klaar en hopen in de toekomst een Franse en een Arabische versie, de meest gangbare andere talen in Venning, te kunnen aanbieden.” Welke boodschappen bevat de gezondheidsgids? Els Cleenwerck: “De gids beklemtoont het belang van een vaste huisarts. Hoe je zo’n huisarts kan vinden, voor welke problemen je bij een huisarts terecht kan, hoe je je kosten tot een minimum kan beperken, wie recht heeft op verhoogde tegemoetkoming en wat de regeling ‘derde betaler’ betekent. In de folder benadrukken we dat tandzorg belangrijk is en hoe je bij een tandarts komt. Dat je best kiest voor een geconventioneerde tandarts om de kosten te beperken en dat sommige tandartsen ook een ‘derde betaler’ regeling toepassen bijvoorbeeld. Verwaarloosde mondzorg is
23
een frequent probleem bij kansarmen. Verder leggen we uit hoe de kosten voor een ziekenhuisopname kunnen beperkt worden en wat een ziekteverzekering allemaal dekt. Tenslotte vermelden we dat je gratis terecht kan bij een sociaal verpleegkundige. Moeilijke materie die we zeer beknopt en zeer eenvoudig uiteenzetten in de folder. De folder bevat nuttige adressen en telefoonnummers voor hulpbehoevenden woonachtig in Kortrijk.” Hoe wordt de folder verspreid? Els Cleenwerck: “We gaan ze niet in de brievenbussen stoppen, maar geven de folder persoonlijk af aan mensen die deze informatie ook echt kunnen gebruiken. Daarbij overlopen we samen met hen de inhoud van de folder, om de informatie nog toegankelijker te maken. We gaan er namelijk van uit dat de mensen de folder niet uit zichzelf inkijken of meteen alle inhoud begrijpen. De folders worden doelgericht verspreid via hulpverleners, zoals de sociaal verpleegkundige, de buurtwerkers, de maatschappelijke werkers waar mensen langslopen om hun leefloon te bespreken, enzovoort.” Het project ‘Gezonde Venning’ voorziet ook een sociaal verpleegkundige. Waaruit bestaat haar taak? Els Cleenwerck: “Sinds september 2011 houdt sociaal verpleegkundige Annelies De Meulemeester iedere maandag gratis consultatie in de Venning. Annelies werkt nauw samen met de buurtwerkers. Mensen kunnen bij haar terecht met vragen over hun gezondheid, over medicatie, om hun bloeddruk te laten meten, zich te wegen, en vooral ook voor
24
informatie over gezondheidszorg. Annelies verwijst indien nodig door naar een huisarts en maakt mensen wegwijs. Het is de bedoeling dat ze een vertrouwenspersoon wordt waar mensen met gezondheids- en andere problemen makkelijk langslopen. Zij kan ze dan doorverwijzen naar verdere gezondheidszorg, maar ook naar activiteiten of hulpverlening in de lokale dienstencentra.” Maken de inwoners van Venning gebruik van dit gratis aanbod? Els Cleenwerck: “Het gratis spreekuur van de sociaal verpleegkundige is zeker nog geen overweldigend succes. De mensen van Venning leven erg geïsoleerd, het zijn ‘plantrekkers’, ze koesteren argwaan tegenover alles wat nieuw is. Onze sociaal verpleegkundige kreeg ondertussen wel bezoek van de zogenaamde ‘burgemeester’ van de Venning: een man die zowat als woordvoerder fungeert voor de wijk. Hij liet weten dat het lokaal waar Annelies spreekuur houdt, het kantoor waar ook het buurtwerk gevestigd is, een probleem op zich vormt, omdat een aantal mensen de stap niet durft te zetten naar die plek. De drempel is dus nog te hoog. De ‘burgemeester’ heeft voorgesteld om de gratis consultatie te verplaatsen naar het zogenaamde juweliershuisje, dat is een huisje in Venning van waaruit ook de soepbedeling gebeurt. We onderzoeken nog of dit haalbaar is.” Het project heeft ook bijzondere aandacht voor levenslang wonen. Wat houdt dat in? Els Cleenwerck: “Twee jaar geleden zijn we vanuit de lokale dienstencentra gestart met ergotherapie aan huis. Concreet betekent dit
dat onze ergotherapeuten, waaronder ikzelf, bij de mensen aan huis gaan en gratis advies geven over hulpmiddelen of praktische verbeteringen aan huis, opdat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. We leren bijvoorbeeld simpele methodes en truken aan waarmee mensen zichzelf makkelijk kunnen aan- en uitkleden en wassen. Of we kijken welke aanpassingen in de woning kunnen worden aangebracht wanneer mensen bijvoorbeeld een rollator krijgen. Gewoonlijk gaat het om minieme aanpassingen die we zelf kunnen doorvoeren. Er wordt ook aandacht besteed aan valpreventie, door losse tapijtjes en snoeren te verwijderen, te zorgen voor voldoende verlichting, en dergelijke. Voor sommige aanpassingen doen we beroep op diensten die ook aan sociaal tarief werken. We bieden de dienst ‘ergo aan huis’ nu ook specifiek aan in de wijk Venning, maar er wordt weinig gebruik van gemaakt. De mensen zijn hier niet geneigd om hulp te zoeken. We trachten zelf op zoek te gaan naar diegenen die dergelijke hulp in huis kunnen gebruiken. We stappen er zelf op af.” Hoe ziet u dit project verder evolueren? Els Cleenwerck: “Centraal in dit project staat vertrouwen winnen van de inwoners van Venning. Dan kunnen de buurtwerkers en de sociaal verpleegkundige langzaam maar zeker hun werk doen. We hopen dat de sociaal verpleegkundige het aanspreekpunt wordt voor de mensen die met gezondheidsproblemen kampen. Zij kan hen doorverwijzen naar gepaste hulp. Ook trachten we de mensen zoveel mogelijk te laten genieten van het aanbod van de lokale dienstencentra. Om onze inspanningen in Venning te kunnen verder zetten, moeten we in de toekomst blijven uitkijken naar financiële steun. Met de toelage van de Koning Boudewijnstichting konden we de gezondheidsfolder bekostigen en een gedeelte van mijn loon betalen.”
OCMW Kortrijk Budastraat 27 8500 Kortrijk 056 244800
[email protected] www.ocmwkortrijk.be
Sociaal Huis Kuurne
Een inclusief lokaal gezondheidsbeleid Bepaalde doelgroepen van de lokale gemeenschap in Kuurne vinden geen toegang tot het gediversifieerd aanbod aan voorzieningen en organisaties die op de eerste lijn ondersteuning bieden op vlak van gezondheid in de ruimste zin van het woord. Om die gezondheidskloof te overbruggen, werden inspanningen geleverd om de nietbereikte doelgroep dichterbij het aanbod te brengen. Verrassend daarbij is de aandacht voor de groep van tweeverdieners. Het project werd gecoördineerd door Sofie Beernaert, deskundige van de welzijnsdienst binnen het Sociaal Huis Kuurne. Hoe kwam de gezondheidskloof onder de aandacht? Sofie Beernaert, projectcoördinator: “Wanneer we vanuit het Sociaal Huis Kuurne activiteiten organiseerden, merkten we dat bepaalde groepen uit de lokale bevolking systematisch afwezig bleven. Tenzij we hen persoonlijk aanspraken en uitnodigden, op de markt bijvoorbeeld. Dat laatste werkt alvast beter dan uitnodigingen per brief versturen. Onder andere uit die vaststellingen groeide de idee om in te gaan op de projectoproep van ongelijk gezond. Gelijkaardige signalen kregen we immers eerder ook vanuit de vzw BIK.”
op als projectleider. Na een aantal vergaderingen werd besloten om een klankbordgroep samen te brengen. Daartoe hebben we alle eerstelijnsprofessionelen op gezondheidsvlak uitgenodigd voor een overleg in de raadszaal van het gemeentehuis: huisartsen, kinesisten, apothekers, thuisverpleegkundigen, maatschappelijk werkers, medewerkers van Kind en Gezin, Sportdienst, Jeugddienst en medewerkers van de centra voor leerlingenbegeleiding. Van de 92 aangeschreven personen is een behoorlijke groep komen opdagen waarmee we aan de slag konden. We hebben hen heel wat vragen voorgelegd: welke doelgroepen we moesten afbakenen, welke initiatieven reeds bestaan om de gezondheidskloof te overbruggen en waarom sommige mensen volgens hen de weg naar de eerstelijnsgezondheidszorg niet vinden.” Hoe heeft de klankbordgroep die vragen concreet aangepakt? Sofie Beernaert: “We hebben onze klankbordgroep in 3 werkgroepen verdeeld.
Binnen elke groep werden volgende 3 vragen besproken. Welke doelgroepen worden door uw organisatie niet bereikt voor initiatieven in verband met preventieve gezondheidszorg? Wat zijn daar volgens u de oorzaken van? Wat doet uw organisatie om de gezondheidskloof te overbruggen? Eenmaal alle antwoorden verzameld waren, bepaalden de hulpverleners welke 3 antwoorden prioritair waren.” Welke doelgroepen werden voor het project weerhouden? Sofie Beernaert: “We hebben 3 grote doelgroepen weerhouden. Tweeverdieners, allochtonen en moslimvrouwen in het bijzonder en tenslotte alleenstaanden, laaggeschoolden en kansarmen. Later werd daar nog een vierde groep aan toegevoegd: senioren van de Hoevewijk. De Hoevewijk is een buurt met een sterke vergrijzing waar ondertussen ook een woonzorgproject gestart is en waar later een lokaal dienstencentrum komt.”
Wat is BIK? Geert Veldeman, voorzitter OCMW Kuurne: “BIK staat voor buurtinitiatieven Kuurne. De vzw, erkend door de Vlaamse overheid, houdt zich voornamelijk bezig met sociale economie en buurtinitiatieven. Zo nemen ze bijvoorbeeld initiatieven rond huishoudelijk werk, dienstencheque-activiteiten, klusjes, buitenschoolse opvang en beschikken ze over een minder-mobiele centrale.” Hoe hebben jullie dit project opgestart? Sofie Beernaert: “Eerst en vooral werd een stuurgroep opgericht, bestaande uit afgevaardigden van het OCMW Kuurne, vzw BIK, LOGO Leieland en de Gemeentelijke Welzijnsdienst Kuurne. Het OCMW treedt
25
Verrassend is dat tweeverdieners, naast kansarmen, alleenstaanden en allochtonen, hun weg niet vinden naar de eerstelijnsgezondheidszorg. Hoe verklaart u dat? Sofie Beernaert: “Tweeverdieners vormen inderdaad een niet-typische doelgroep. Volgens onze klankbordgroepen leven ze gemiddeld ongezonder dan anderen. Ze hebben geen tijd om gezonde maaltijden te bereiden en kiezen vaak voor kant-enklare en vetrijke alternatieven. Ze vinden evenmin tijd om te sporten en vaak ook niet om een arts te raadplegen. Ze hebben zelden een vaste huisarts en velen hollen voor ieder medisch probleem naar de spoedgevallendienst van het Algemeen Ziekenhuis Groeninge in Kortrijk.” Het gaat hier niet om OCMW-cliënten? Geert Veldeman: “Absoluut niet. Ze komen wel terecht in het Sociaal Huis Kuurne met allerhande administratieve beslommeringen. Het Sociaal Huis staat open voor alle bewoners van Kuurne.” De tweede doelgroep zijn allochtonen en moslimvrouwen. Vormen zij een grote groep in Kuurne? Geert Veldeman: “In Kuurne is 3 procent van de inwoners van allochtone afkomst. Ze leven zeer geconcentreerd. Taal- en culturele verschillen bemoeilijken de toegang tot de eerstelijnszorg. Op dit moment trachten we hen voornamelijk via de kinderen te bereiken. Zo nemen we initiatieven om in het schooltje in de buurt leerkrachten meer in contact te brengen met de moslimouders, zodat zij zich bewust worden van de culturele verschillen en er rekening mee kunnen houden.” Hoe werden de verschillende doelgroepen benaderd? Sofie Beernaert: “We hebben een laagdrempelige, toegankelijke vragenlijst samengesteld voor onze 4 doelgroepen. Inhoudelijk gaat het om dezelfde vragen die we eerder aan de klankbordgroepen hadden voorgelegd. Tijdens individuele en groepsgesprekken met mensen uit de doelgroep wilden we nagaan of de indrukken uit de klankbordgroepen terecht zijn.” Ervaren de tweeverdieners inderdaad een gezondheidskloof? Sofie Beernaert: “Veel tweeverdieners hebben weinig vertrouwen in een huisarts
26
en gaan liever meteen naar een specialist of naar het ziekenhuis. De idee van een vaste huisarts is velen vreemd, al hebben ze daar wel een beeld over uit hun kindertijd of zien ze het nog bij hun ouders. We hebben ook ondervonden dat bepaalde sensibiliseringscampagnes werken en andere helemaal niet. Het rookverbod op café werd doorgaans positief onthaald bijvoorbeeld, maar campagnes die aanzetten tot meer bewegen vangen over het algemeen bot. Veel tweeverdieners hebben nochtans een tekort aan beweging: vaak combineren ze een zittend beroep met veel televisie kijken en ongezonde eetgewoonten. De meeste blijken wel op de hoogte van het vrij uitgebreid laagdrempelig aanbod aan beweegactiviteiten in Kuurne, maar maken er zelden gebruik van.” Els Persyn, coördinator Sociaal Huis Kuurne en secretaris OCMW Kuurne: “Bij tweeverdieners bestaat zelden een financiële drempel voor activiteiten, zoals beweeg- of culturele initiatieven. Ze hebben eerder geen tijd noch interesse voor diverse activiteiten.” Zijn er projecten op til om daar iets aan te veranderen? Sofie Beernaert: “We starten dit jaar met initiatieven rond voeding en beweging, onder andere tai’chi lessen voor senioren.” Hoe gaan huisartsen in Kuurne om met kansarmen? Geert Veldeman: “Kuurne telt op dit moment 11 huisartsen, die allemaal geconventioneerd zijn. Voor mensen die het financieel moeilijk hebben, wordt de derdebetalersregeling vlot toegepast. Veel mensen kennen diverse drempelverlagende mogelijkheden echter niet, het OMNIO-statuut bijvoorbeeld, dat sinds de versoepeling door de ziekenfondsen wel in de lift zit. Patiënten die er recht op hebben, kunnen de toepassing ervan eisen bij hun huisarts. En dat doen ze hier ook. Wat wij de huisartsen willen duidelijk maken, is dat voor sommige groepen in onze gemeente specifieke problemen bestaan. Bijvoorbeeld het gebrek aan vertrouwen in huisartsen bij veel tweeverdieners. Ze kunnen daar iets aan doen, zodra de gelegenheid zich voordoet.”
Els Persyn: “Het Sociaal Huis Kuurne bestaat dit jaar 10 jaar. We bezinnen ons momenteel over de vraag waar onze inwoners nood aan hebben. Op het programma staat alvast een ‘Opendeur/sociale beurs’ waarop we de bezoekers niet alleen informatie , maar ook lekkers aanbieden. Zo koppelen we het nuttige aan het aangename.” Hoe zijn OCMW en Sociaal Huis Kuurne met elkaar verweven? Els Persyn: “OCMW is een beladen term, die voor sommigen stigmatiserend klinkt. We zetten al ruim 10 jaar in op een ‘Sociaal Huis Kuurne’, een samenwerking tussen Gemeente en OCMW. Naast de gebruikelijke OCMW-dienstverlening zijn het woonen welzijnsloket van de gemeente in hetzelfde gebouw gevestigd, zodat iedereen hier vroeg of laat over de vloer komt. We geven de voorkeur aan de neutrale benaming Sociaal Huis.” Komen er evaluatiemomenten voor het project? Sofie Beernaert: “Naar aanleiding van de bevragingen starten we dit jaar opnieuw met een reeks initiatieven, zoals infosessies rond voeding en beweging en de ‘Opendeur/sociale beurs’. Het is de bedoeling om deelnemers na onze activiteiten telkens te bevragen via enquêtes. Dat laat ons toe om bij te sturen. Daarnaast zullen ook de resultaten van de bevragingen bij de doelgroepen teruggekoppeld worden op het jaarlijks overleg met de Kuurnse huisartsen.”
Sociaal Huis Kuurne Kortrijksestraat 2 8520 Kuurne Tel 056 737011
[email protected] www.sociaalhuiskuurne.be
VIVA – SVV West-Vlaanderen
Gezondheidspromotoren op het West-Vlaamse veld
VIVA Socialistische Vrouwen Vereniging is een eigentijdse vrouwenorganisatie van de Socialistische Mutualiteiten (in WestVlaanderen Bond Moyson) met een sterk uitgebouwd netwerk op 3 niveaus: nationaal, provinciaal en lokaal in de afdelingen. In Kortrijk hebben Caroline Oosthuyse en Inge Mestdag van VIVA-SVV West-Vlaanderen lokale vrijwilligers opgeleid tot kwalitatieve peer-to-peer gezondheidspromotoren die de drempel tot de toegang tot de gezondheidszorg verlagen. Uit welke nood is de idee gegroeid om vrijwilligers op te leiden tot gezondheidspromotoren? Inge Mestdag: “Het recht op verhoogde tegemoetkoming biedt een hogere terugbetaling van medische kosten, waaronder bezoek aan de huisarts, aankoop van medicatie en bij ziekenhuisopnames. Aanvankelijk richtte het zich tot bepaalde
categorieën van personen, in het bijzonder de WIGW’s, met beperkte financiële middelen. In juli 2007 werd het systeem hervormd: door toevoeging van het Omnio-statuut verkreeg iedereen (los van een bepaald statuut) met beperkte financiële middelen het recht op een verhoogde tegemoetkoming. Men had verwacht dat mensen massaal gebruik zouden maken van deze mogelijkheid, maar in de praktijk pakte het anders uit. Eind 2008 werd verondersteld dat ongeveer 800.000 Belgen recht hadden op het Omnio-statuut, terwijl er op dat moment slechts een kleine 200.000 gebruik van maakten.” Caroline Oosthuyse: “In juli 2010 werd het statuut met verhoogde tegemoetkoming nog eens uitgebreid met 2 nieuwe categorieën: langdurig werklozen (langer dan 1 jaar) en éénoudergezinnen, op voorwaarde dat zij voldoen aan financiële voorwaarden. Met name voor éénoudergezinnen is het bijzonder
complex om uit te maken of hun inkomen aan de opgelegde voorwaarden voldoet. Vaak gaat het om alleenstaande vrouwen met kinderen en een complexe inkomenssituatie.” Werden mensen voldoende geïnformeerd over het Omnio-statuut? Caroline Oosthuyse: “Informatie verstrekken alleen is niet voldoende. Alle éénoudergezinnen in West-Vlaanderen aangesloten bij het Socialistische ziekenfonds werden uitgenodigd om zich aan te melden in de lokale kantoren, waar men zou nagaan of ze in aanmerking komen voor de verhoogde tegemoetkoming. Slechts een minderheid heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Niet alleen bij ons, ook andere mutualiteiten hadden die ervaring.” Inge Mestdag: “Daaruit groeide het besef dat de administratieve belasting om een aanvraag in te dienen erg groot moet zijn. Dat was de aanzet voor ons project: ener-
27
Vacature GEZOCHT:
WAT DOET …
• Heb je een sterk rechtvaardigheidsgevoel?
Recht op verhoogde tegemoetkoming maakt medische kosten (dokter, apotheek, ziekenhuis) veel draaglijker voor wie het minder breed heeft. Maar dit recht is onvoldoende gekend en gebruikt! Gezondheidspromotoren helpen mensen om te verkrijgen waar ze recht op hebben. Ze hebben voeling met de doelgroep en spreken potentiële rechthebbenden aan en ondersteunen hen bij de aanvraag van de verhoogde tegemoetkoming.
gezondheidspromotor
• Vind jij ook dat iedereen recht heeft op gezondheidszorg? • Wil je heel concreet mensen helpen?
een gezondheidspromotor bij de socialistische mutualiteiten?
Dan ben jij onze m/v! CONTACTEER:
VIVA-SVV West-Vlaanderen vzw Caroline Oosthuyse President Kennedypark 2 8500 Kortrijk Tel:056/230 379 E-mail:
[email protected]
aff11_W-VL_v1.indd 1
zijds weten te weinig mensen dat de mogelijkheid van verhoogde tegemoetkoming bestaat en anderzijds zijn sommigen niet in staat om de nodige stappen te zetten om hun aanvraag correct in te dienen, omwille van tijdsgebrek, de hoge administratieve last, …. Ons idee was om deze mensen concreet in hun individuele situatie te helpen. Voor ons project hebben we ons louter gefocust op de éénoudergezinnen. We sturen er een gezondheidspromotor op af.” Hoe hebben jullie de vrijwilligers gerekruteerd? Inge Mestdag: “We hebben een oproep gelanceerd in mei 2011 in al onze publicaties, via onze website en via onze kantoren. Het ging om een vrij grootschalige en tijdrovende campagne waarop uiteindelijk 34 kandidaten gereageerd hebben. Met deze mensen hebben we een uitgebreid intakegesprek gevoerd. Ze moesten zich vooral kunnen vinden in de opzet van het project. Concreet betekent dit voeling hebben met mensen in kansarmoede, een ingewikkelde materie eenvoudig kunnen uitleggen, samen met de kansarme een kort vooronderzoek doen naar concrete inkomsten om op die manier de aanvraag aan het loket voor te bereiden. Uiteindelijk hebben we 24 vrijwilligers weerhouden en opgeleid als gezondheidspromotor.”
28
Waaruit bestond de opleiding van de vrijwilligers? Inge Mestdag: “Op 23 september 2011 hebben we een opleidingsdag georganiseerd. In de voormiddag hebben we samen met de mensen van Bond Moyson informatie verschaft over het recht op verhoogde tegemoetkoming, welke papieren moeten ingevuld worden en hoe dat best gebeurt. In de namiddag werden diverse diensten van de mutualiteit voorgesteld waarop de doelgroep kan terugvallen: vervoer naar het kantoor, babysitdienst, enzovoort. Of waar de vrijwilligers zelf met vragen naartoe kunnen. Daarnaast is uitleg verschaft over discretie en beroepsgeheim: kennis nemen van inkomsten vergt namelijk discretie. Ook vrijwilligers zijn aan het beroepsgeheim gebonden. In de namiddag werd een sessie door CEDES verzorgd. CEDES is een vzw uit het Brusselse die zich toelegt op het ontwikkelen van methodieken en materiaal voor mensen in kansarmoede. CEDES stelt zich tot doel de armoedekloof te overbruggen. Gezondheidsboodschappen worden aangepast aan de doelgroep. De gezinsuitgaven voor de gezondheidszorg zoveel mogelijk beperken, is ook een gezondheidsboodschap. CEDES informeerde onze vrijwilligers over hoe mensen in kansarmoede zich voelen en hoe ze moeten benaderd worden. De do’s en de don’ts, zeg maar.”
25/05/2011 10:30:05
Waarom hebben jullie in dit project voor éénoudergezinnen gekozen? Caroline Oosthuyse: “De aanvraag voor een verhoogde tegemoetkoming is niet eenvoudig. Voor éénoudergezinnen is ze bij uitstek complex. Elke bron van inkomsten moet in rekening gebracht worden en er moet een bewijsstuk kunnen voorgelegd worden. Soms zijn de bewijsstukken niet in het bezit van het gezin zelf, maar bij een advocaat of collectief schuldbemiddelaar. Onze doelgroep heeft vaak een scheiding achter de rug. Soms is het huis nog in onderlinge verdeeldheid, of moet er onderhoudsgeld betaald worden. Mensen in deze situatie veranderen ook vaak van werk, van adres, van partnersituatie, van statuut. Soms leven ze van een ziektevergoeding of van een andere uitkering. Daarnaast zijn er talrijke praktische problemen. Wat bijvoorbeeld met een onthaalmoeder die in principe geen belastbaar inkomen heeft? Mensen weten vaak zelf niet hoe het precies met hun inkomen gesteld is.” Inge Mestdag: “De mutualiteit beschikt over beperkte inkomstengegevens. Op basis daarvan hebben we éénoudergezinnen uit West-Vlaanderen geselecteerd die mogelijk in aanmerking komen voor het recht op verhoogde tegemoetkoming. De vrijwilligers kregen ieder een pakketje met adressen uit hun eigen regio mee.”
Mag je private gegevens meegeven aan vrijwilligers? Caroline Oosthuyse: “We hebben ons vooraf geïnformeerd bij de privacy-commissie. Om in regel te blijven, hebben we de geselecteerde doelgroep éénoudergezinnen vooraf aangeschreven. Ze werden per brief op de hoogte gebracht van ons project en van de mogelijkheid bezocht te worden door een gezondheidspromotor. Dat gebeurde in heel eenvoudige bewoordingen, kort en bondig. Wie absoluut geen contact wilde met één van onze vrijwilligers, kon dat vooraf kenbaar maken. Een heel klein aantal heeft via ons secretariaat laten weten geen bezoek op prijs te stellen. De meesten stelden het wel op prijs en belden om te weten wanneer de vrijwilliger zou langskomen en of ze al een afspraak konden regelen.” Kan een ziekenfonds niet zelf uitmaken op basis van de gegevens van haar leden wie al dan niet in aanmerking komt voor een verhoogde tegemoetkoming? Inge Mestdag: “De gegevens waarover het ziekenfonds beschikt, zijn te beperkt. Automatische toekenning van het recht op verhoogde tegemoetkoming aan bepaalde leden is dan ook ondenkbaar. In de groep die we geselecteerd hadden uit de pool éénoudergezinnen met een beperkt inkomen, bleken er toch nog heel wat uit de boot te vallen eens de hele situatie tegen het licht gehouden werd. Ieder dossier moet dan ook individueel beoordeeld worden.” De vrijwilligers moeten een ingewikkelde materie simpel uitleggen. Hoe gingen ze daarbij te werk? Inge Mestdag: “De opdracht was inderdaad niet eenvoudig. De vrijwilligers moesten ingewikkelde theoretische informatie heel simpel overbrengen bij de doelgroep. We hebben ondervonden dat informeren via zeer concrete situaties, voorbeelden bijna, het best werkt. Daarom spelen we nu met de idee om in de toekomst nog meer te werken met zeer concrete voorbeelden, waarin mensen zich kunnen vinden.” Caroline Oosthuyse: “Gedurende de huisbezoeken konden de vrijwilligers ons bereiken via gsm, zodat ze meteen antwoord hadden op alle vragen. Ook op zaterdag. Op die manier hebben we hen permanent gecoacht. Die back-up vonden de vrijwilligers erg belangrijk. Er is ook veel gebruik van gemaakt.”
Hoe waren de ervaringen van de vrijwilligers? Caroline Oosthuyse: “Onze vrijwilligers waren zeer gedreven. Sommige gingen meermaals op huisbezoek bij eenzelfde gezin, omdat de situatie te complex was. Anderen begeleidden de man of vrouw mee naar het loket van de mutualiteit om daar voor hen de uitleg te doen. Sommige stonden meermaals voor een gesloten deur, wat wel eens frustrerend werkte. Toch hebben we weinig negatieve reacties gehad, overigens ook niet van de doelgroep zelf.” Wie waren die vrijwilligers? Inge Mestdag: “Ons team telt 5 mannen en 19 vrouwen van verschillende leeftijden. Een groot deel had ervaring met werk in de sociale sector. Opvallend veel vrouwen die omwille van de kinderen jarenlang minder gewerkt hadden en nu weer meer wat meer wilden doen. Ze kozen zelf hoeveel dossiers ze wilden doen. Er werd ook een kleine onkostenvergoeding voorzien.”
Krijgt het project navolging? Inge Mestdag: “Alle dossiers worden bijgehouden en geanalyseerd, waardoor we een permanent overzicht hebben over de loop van het project. De informatie wordt uiteraard bijgehouden door het ziekenfonds. Wie in aanmerking komt voor de verhoogde tegemoetkoming, zal die ook krijgen.” Caroline Oosthuyse: “Ik heb het project voorgesteld op een nationale studiedag van de socialistische mutualiteiten. De reacties waren positief. Alvorens het concept te implementeren in andere regio’s of voor andere thema’s, worden de resultaten eerst afgewacht en geëvalueerd.”
Caroline Oosthuyse: “Ze hadden één gemeenschappelijk kenmerk: gedrevenheid.” Hoeveel éénoudergezinnen heeft dit team bezocht? Inge Mestdag: “We hebben ongeveer 900 éénoudergezinnen geselecteerd. Dit team van vrijwilligers zal tussen september 2011 en februari 2012 samen 500 gezinnen bezocht hebben.”
VIVA-SVV West-Vlaanderen President Kennedypark 2 8500 Kortrijk 056 230361
29
Zet je tanden erin! Een project van de Gentse wijkgezondheidscentra, vzw Jong, Afdeling Maatschappelijke Tandheelkunde UGent en de Gezondheidsdienst stad Gent
Via een divers aanbod van activiteiten en informatie op maat willen vzw Jong, de Afdeling Maatschappelijke Tandheelkunde van de Universiteit Gent, de Gezondheidsdienst stad Gent en de Gentse wijkgezondheidscentra een verbetering van mondzorg en mondhygiëne bij kwetsbare jongeren stimuleren. Het project wordt gecoördineerd door de stuurgroep ‘Zet je tanden erin!’ (Els Decroo). Daarin zetelen de Gentse wijkgezondheidscentra, vertegenwoordigd door Els Decroo, gezondheidswerker van wijkgezondheidscentrum De Kaai, Jan Naert, stafmedewerker van vzw Jong, professor Jacques Vanobbergen, hoofd van de Afdeling Maatschappelijke Tandheelkunde aan de Universiteit Gent en de stedelijke gezondheidsdienst van de stad Gent.
30
Wat is de vzw Jong? Jan Naert, stafmedewerker: “Vzw Jong staat voor particuliere jeugdwelzijnswerking in Gent en in de verschillende buurten van de 19de eeuwse stadsgordel. We richten ons vooral tot maatschappelijk kwetsbare jongeren en trachten hun persoonlijke en maatschappelijke emancipatie en participatie te bevorderen. Dat doen we door allerhande vrijetijdsactiviteiten, onder andere naschoolse opvang, te organiseren voor kinderen en jongeren van 6 tot 26 jaar. Daarnaast hebben we een aantal speleotheken waar de nadruk ligt op het uitlenen van speelgoed. De vzw wordt hoofdzakelijk gesubsidieerd met stadsmiddelen. We wer-
ken op 22 locaties in groot Gent. Alle jongeren zijn welkom, maar omdat we hoofdzakelijk in ‘aandachtswijken’ gevestigd zijn, bereiken we vooral kwetsbare jongeren.” Wat is de rol van de wijkgezondheidscentra in dit project? Els Decroo, vertegenwoordiger wijkgezondheidscentra Gent: “Gezondheidspromotie behoort tot het takenpakket van de wijkgezondheidscentra. Ik maak deel uit van de groep medewerkers die initiatieven omtrent gezondheidspromotie organiseert en coördineert voor de 8 wijkgezondheidscentra in Gent.”
Hoe is het project rond tandzorg voor jongeren gegroeid? Els Decroo: “Enkele jaren geleden liep in Gent het project ‘Niets aan de tand’ in samenwerking met Kind en Gezin. Daarbij werd vooral gefocust op jonge kinderen. Dankzij dit project werd tandcontrole een onderdeel van de consultaties van Kind en Gezin in Gent. De stuurgroep van ‘Niets aan de tand’ vroeg zich af of dit project geen navolging verdiende.” Jan Naert: “In onze kinder- en jongerenwerking viel op dat cariës veel vaker voorkomt bij kwetsbare groepen. Onze medewerkers signaleerden dat de mondgezondheid te wensen overliet. We zagen kinderen met klachten en symptomen die wijzen op ernstige tandproblemen. Zoekende naar een oplossing voor dit probleem, sloot ik aan bij het overleg van de stuurgroep die eerder ‘Niets aan de tand’ op touw had gezet.” Els Decroo: “Ook de artsen van onze wijkgezondheidscentra merkten op dat heel wat kinderen ernstige cariës vertonen, zelfs van het melkgebit. Omdat de meeste centra geen tandarts hebben, werd ook bij ons nagedacht over mogelijke oplossingen. Vanuit die bezorgdheden groeide stilaan een nieuw project: we willen enerzijds werken rond tandpreventie en mondhygiëne en anderzijds rond toegankelijkheid door de drempel naar de tandarts voor kwetsbare jongeren te verlagen. Professor tandheelkunde Jacques Vanobbergen, die van bij het begin bij dit project betrokken is, onderhoudt contacten met een ruim netwerk van tandartsen en hij weet hoe we dit kunnen aanpakken. Tandartsen zijn moeilijk toegankelijk voor kwetsbare groepen in de samenleving. Uit onderzoek blijkt ook dat ongelijkheid in gezondheid zeer sterk tot uiting komt als het gaat over mondgezondheid.” Tot welke doelgroep richt het project zich? Els Decroo: “Met ‘Zet je tanden erin!’ mikken we op iets oudere kinderen van 5 à 6 tot 12 jaar, die we dankzij vzw Jong goed kunnen bereiken, en uiteraard ook tot hun ouders. Vermits we deze kinderen willen motiveren voor een goede mondgezondheid, vormen de ouders onvermijdelijk een belangrijke schakel. Vandaar dat we bij dit project ook bijzondere aandacht hebben voor de ouders.”
Wat doen jullie concreet? Els Decroo: “Ons project heeft diverse onderdelen, deelprojectjes zeg maar. Zo hebben we besloten om van de maand maart een themamaand te maken rond tandzorg. Dit thema wordt niet alleen geïntegreerd in de activiteiten van vzw Jong, in deze periode trachten we ook zo veel mogelijk organisaties, scholen,… te betrekken bij het thema. Dit jaar zullen we in de maand maart ook bijzondere aandacht hebben voor de tandartsen werkzaam in de desbetreffende wijken.” Jan Naert: “Onze medewerkers die met kinderen uit de doelgroep werken, proberen in hun activiteiten de aandacht voor tandzorg op een speelse manier te incorporeren. In februari komen studenten tandheelkunde specifieke kinderactiviteiten voorbereiden met de medewerkers. Dat heeft nog een belangrijk voordeel: de studenten maken kennis met kwetsbare groepen in de samenleving, een kans die ze anders te weinig krijgen. Studenten tandheelkunde komen doorgaans uit een milieu waar ze de specifieke tandproblemen van kwetsbare groepen zelden te zien krijgen. Ze worden daar ook op voorbereid. In februari volgen de studenten samen met onze kinderwerkers een informatiedag bij professor Vanobbergen over omgaan met kwetsbare groepen. De studenten tandheelkunde dienen een werk voor te bereiden rond kansarmoede en tandzorg. Onze kinderen vinden de aan tandzorg gelinkte activiteiten overigens heel leuk en maken op een speelse manier kennis met mondgezondheid en met tandartsen. Door 2 culturen samen te brengen, creëren we een win-winsituatie, ook de kinderen en de kinderwerkers hebben er baat bij om de tandartsen in opleiding te leren kennen.”
tanden gemaakt, een megatandenborstel en zelfs een mobiel met tanden in lichtgevende verf, die de kinderen in hun kamer kunnen ophangen. Tijdens de tandmaand maart krijgen alle kinderen tandpoetsmateriaal. Ook in de speleotheken maken we een themahoekje rond tandzorg.” Hoe worden de ouders van deze kinderen bereikt? Els Decroo: “Dat is vooral de taak van de wijkgezondheidscentra. De 8 centra onderhouden nauwe contacten met de wijkorganisaties in de buurt. We vormen een netwerk, zodat we in verschillende organisaties het tandzorgspel kunnen spelen. Het tandzorgspel is een interactief gezelschapsspel dat je met 2 tot 20 mensen kan spelen. Er bestaat een volwassen- en een kinderversie van het tandzorgspel. Je speelt het met dobbelstenen en het doet denken aan het ganzenbordspel. Deelnemers vergaren spelenderwijs kennis over mondzorg via kwisvragen en doe-opdrachten. In het spel komen ook praktische zaken omtrent toegankelijkheid, financiële drempels en derdebetalersregeling aan bod. We spelen het in moedergroepen van scholen waar veel kwetsbare kinderen school lopen, in kinderdagverblijven, in speleotheken en buurt-
Kan u een voorbeeld geven van een vrijetijdsactiviteit met aandacht voor tandzorg? Jan Naert: “De kinderwerkers organiseren bijvoorbeeld een spelletje rond het thema tandenpoetsen op een groot namaakgebit. Op een gegeven moment komen de studenten tandheelkunde in witte jas binnen en voeren spelenderwijs controles bij de kinderen uit. Op die manier brengen we tandenpoetsen, gezonde voeding en tandcontrole op een speelse manier onder de aandacht. Er wordt ook heel veel geknutseld. Zo hebben we een mond met grote
31
centra. In 2011 hebben we 490 kinderen en volwassenen bereikt. In de nabije toekomst willen we samenwerken met de Centra voor Leerlingenbegeleiding rond tandzorg en mondhygiëne. We zullen hen voorstellen het spel te gebruiken in de klassen.” Werd het project reeds geëvalueerd? Els Decroo: “Zeker. We hebben het spel en de spelregels geëvalueerd en aangepast op basis van opmerkingen. Mensen die hebben deelgenomen, waren hoofdzakelijk positief en vinden dat het tandzorgspel veel gelegenheden biedt om een antwoord te krijgen op uiteenlopende vragen rond mondzorg. Voor de kinderwerking gaan we een aantal dingen toevoegen, zoals nog meer doe-opdrachten, zodat het nog speelser wordt. We gaan ook tandverklikker gebruiken, een stof die tandplaque kleurt en zo aangeeft waar de tanden niet goed gepoetst zijn. We waken erover om het geheel ludiek te houden. We willen zeker niet de belerende toer op gaan. Tegelijkertijd verzamelen we op diverse fronten data over tandhygiëne in kwetsbare groepen die vervolgens verwerkt worden binnen de Afdeling Maatschappelijke Tandheelkunde. De data dienen het wetenschappelijk onderzoek, een zeer belangrijke schakel in het project als we verandering willen teweegbrengen rond de toegankelijkheid van mondzorg.”
32
Worden de tandartsen bij het project betrokken? Els Decroo: “Tandartsen zijn een moeilijk te bereiken groep. De Afdeling Maatschappelijke Tandheelkunde van de Universiteit Gent heeft in samenwerking met de stuurgroep een informatieavond georganiseerd waaraan accrediteringspunten verbonden waren voor tandartsen. Er waren 24 tandartsen uit groot Gent aanwezig. Zij kregen informatie over ons project, informatie ter verduidelijking en vereenvoudiging van de administratie, over de betalingsmodaliteiten voor kansarme groepen, enzovoort. De aanwezige tandartsen reageerden positief op ons initiatief. Enerzijds omdat we via de aandacht voor mondgezondheid de tandhygiëne trachten te verbeteren. Anderzijds gaven ze lucht aan hun frustraties over patiënten uit een maatschappelijk kwetsbaar milieu die hun afspraken niet nakomen, niet betalen, en dergelijke. We hebben vooral vastgesteld dat de kloof tussen tandartsen en kwetsbare groepen groot is en dat er nog heel wat kan gedaan worden aan de toegankelijkheid van mondzorg. Voor tandartsen loopt de administratie bovendien moeizaam. We willen in de toekomst nagaan hoe we die kloof kunnen helpen dichten.
Vanuit de wijkgezondheidscentra willen we in 2012 de tandartsen uit de buurt meer betrekken bij ons project, in eerste instantie door in dialoog te gaan. We laten folders en brochures over ons tandproject achter. Tegelijkertijd stellen we de vraag of zij mogelijkheden zien voor meer samenwerking. We merken dat er een nood bestaat bij tandartsen om daarover te praten en brengen hen desgewenst met professor Vanobbergen in contact.” Wordt het project verdergezet? Jan Naert: “Maart wordt vanaf nu onze themamaand rond tandzorg en mondhygiëne.” Els Decroo: “Ook de wijkgezondheidscentra zullen elk jaar in maart extra aandacht besteden aan mondgezondheid en al het voorgenoemde wordt in 2012 verdergezet!”
Wijkgezondheidscentrum De Kaai vzw Francisco Ferrerlaan 441 9000 Gent 09 2168650
[email protected]
Wijkgezondheidscentrum Vierkappes Tienen
Ondersteuning uitbouw om lokaal de gezondheidskloof te overbruggen
In november 2009 opende in Tienen het wijkgezondheidscentrum Vierkappes op initiatief van het Regionaal Instituut voor Samenlevingsopbouw (RISO). Elke De Smedt van RISO Vlaams-Brabant zorgde voor alle praktische en organisatorische ondersteuning van dit project en is vandaag coördinator van het tot nog toe 19de en jongste wijkgezondheidscentrum in Vlaanderen. Ze zal vanuit het RISO het centrum verder begeleiden en ondersteunen tot Vierkappes break-even draait en zelf een coördinator kan aanwerven. De installatie van dit multidisciplinair eerstelijnscentrum dat werkt via het forfaitair betalingssysteem, werd mee mogelijk gemaakt door de Koning Boudewijnstichting. Wat betekent vierkappes? Elke De Smedt, coördinator: “Vierkappes vindt zijn oorsprong in een oud gezegde uit het Tiens dialect. Het betekent ‘met volle kracht vooruit’ en verwijst naar een paard dat snel vertrekt met 4 hoeven in het zand. Vierklauwens is een synoniem.”
Heeft het wijkgezondheidscentrum meteen veel kansarmen aangetrokken? Elke De Smedt: “Tienen is een arbeidersstad met een grote kloof tussen arm en rijk. Veel kansarmen hebben vrij snel hun weg naar ons centrum gevonden, omdat patiënten hier niets betalen. Door het forfaitair betalingssysteem krijgen we per patiënt per maand een vast bedrag, of die patiënt nu veel of weinig op consultatie komt. Wanneer het patiëntenbestand hoofdzakelijk uit zorgbehoevende mensen bestaat, volstaat deze wijze van betoelaging echter niet om een wijkgezondheidscentrum draaiende te houden. Daarom moeten we ook de ‘middenklasse’ kunnen aantrekken. Mensen met een baan, een gezonde leefomgeving en minder stress doen vanzelf minder appel op de gezondheidszorg. Ze zijn minder ziek. Dankzij die middengroep hebben we voldoende tijd en middelen om de kansarme patiënten, die meer zorgen nodig hebben, te helpen. Het is een opdracht van het centrum om naast de toestroom van maatschappelijk kwetsbaren ook de midden-
groep aan te spreken. Alleen op die manier kunnen we als centrum het hoofd boven water te houden. Deze manier om gezondheidszorg te organiseren is gebaseerd op een solidariteitsprincipe.” Hoe hebben jullie dat evenwicht gevonden in een stad met een overheersende arbeidersklasse? Elke De Smedt: “Ons centrum is gestart met 2 jonge huisartsen en werd een jaar later uitgebreid met een derde huisarts die nagenoeg 30 jaar in Tienen als solo-arts aan de slag was. Hij bracht meteen een groot patiëntenbestand mee uit de middengroep.” Hoeveel patiënten zijn op dit moment (eind 2011) in Vierkappes ingeschreven? Elke De Smedt: “Momenteel draait de praktijk op 950 ingeschreven patiënten. We werken met 3 huisartsen, een verpleegkundige, iemand aan het onthaal, een coördinator en een kinesitherapeute. We hopen zeer binnenkort een tweede kinesithera-
33
peut in dienst te nemen. We werken ook met vrijwilligers. Zo helpen we mensen reïntegreren in de maatschappij of mensen die een zinvolle vrijetijdsbesteding zoeken. De vrijwilliger is een onderschatte spilfiguur in onze samenleving.” Omgaan met kansarmoede is niet evident. Waren jullie daarop voorbereid? Elke De Smedt: “Ik heb bij de start een opleiding over kansarmoede georganiseerd voor alle betrokkenen van het centrum. Wanneer je werkt met kansarmen moet je bijvoorbeeld goed begrijpen waarom ze geen geld hebben voor gezond voedsel voor hun kinderen, terwijl ze een flitsende gsm op je bureau leggen. Als zorgverstrekker mag je geen vooroordelen hebben. Je moet leren aanvoelen dat armoede geen individuele keuze is, maar een structureel probleem. Verder heb ik een cursus motivationele gesprekstechnieken georganiseerd. We stellen ons namelijk tot doel om patiënten te motiveren verantwoordelijkheid te leren dragen voor hun eigen gedrag.” Hoe keken de inwoners en de gevestigde huisartsen aan tegen de komst van het wijkgezondheidscentrum? Elke De Smedt: “In het begin moet je wat opboksen tegen vooroordelen, zoals ‘gratis geneeskunde kan niet goed zijn’, ‘het zijn alle-
34
maal communisten’, ‘ze werken alleen voor de armen,’… enzovoort. We moeten blijven vechten en uitleggen dat ook onze geneeskunde niet gratis is. Mensen dragen zonder het te beseffen via hun belastingen ruim bij aan de gezondheidszorg. Wijkgezondheidscentra maken daar gebruik van. Dat kan je bezwaarlijk gratis noemen. De huisartsen uit de regio hebben we vooraf bezocht om onze plannen uit de doeken te doen. Tienen biedt overigens genoeg ruimte voor een wijkgezondheidscentrum. Een aantal huisartsen bereikt de pensioenleeftijd, waardoor hier in de nabije toekomst een tekort verwacht wordt. De meeste huisartsen hebben geen enkel probleem met ons centrum. Sommige zien ons ook liever niet, maar al bij al viel het goed mee. De Tiense huisarts die ons kwam vervoegen, bracht overigens een grote groep patiënten mee die daardoor geen vrije keuze meer hebben in kinesitherapie of verpleegkunde. Dat is dan weer een nadeel van ons systeem.” Vierkappes heeft zich tot doel gesteld de gezondheidskloof tussen arm en rijk te overbruggen. Hoe pakken jullie dat concreet aan? Elke De Smedt: “Wij willen de zelfredzaamheid van onze patiënten verhogen vanuit een holistische benadering. In het bijzon-
der van de kansarme groep. Via groepslessen bijvoorbeeld. De meest kwetsbare patiënten springen er vanzelf uit tijdens de raadpleging bij de huisarts. Tijdens de teamvergaderingen worden ze besproken en soms vallen daarbij overeenkomstige problemen op. De elektronische dossiers laten vervolgens toe bepaalde groepen duidelijker te identificeren. Zo viel ons vrij snel een groep allochtone vrouwen met vrijwel identieke klachten op: overdag alleen thuis, de taal niet beheersen, geïsoleerd leven, symptomen van depressie en stress. Door deze mensen samen te brengen, vinden ze al steun bij elkaar. Dat helpt hen meteen uit hun isolement. Zo’n bijeenkomst vraagt wel een onderwerp, dus kiezen we voor een passend thema, bijvoorbeeld het tegengaan van stressklachten onder leiding van de kinesitherapeut. We spreken de vrouwen individueel aan tijdens de consultatie en we leggen uit dat we groepslessen organiseren met gelijkgezinden. Dat individueel aanspreken is cruciaal, omdat het ons toelaat meteen bepaalde drempels weg te nemen, zoals de idee dat ze geen juiste kledij hebben om aan zo’n sessies deel te nemen. De arts kan dergelijke drempels tijdens het gesprek wegnemen. In geval van de allochtone vrouwen hebben we eveneens benadrukt we dat
enkel vrouwen worden uitgenodigd en dat onze kinesiste ook een vrouw is. Dit om te vermijden dat hun man hen zou verbieden om deel te nemen. Op die manier maken we een groepsles op maat van de mensen en de noden die zich aandienen.” Worden er nog groepslessen voorzien? Elke De Smedt: “Onze kinesitherapeute organiseert de groepslessen. Onder andere ‘sensogym’, bijeenkomsten voor mensen die iets aan hun stressklachten willen doen. Met sensogym leren mensen via fasciatherapie (zachte manuele therapie en meditatie) beter in contact te komen met hun lichaam. Deze groepsles bleek populair, maar niet voor iedereen. Sommige hebben moeite met de zachtaardige (trage) manier van werken. Ze hebben meer actie nodig. Daarom hebben we ook een beweeggroepje opgericht. Mensen kunnen dan zelf kiezen waar ze zich best bij voelen. De sensogym-sessies gaan door in het wijkgezondheidscentrum zelf, met kleine groepjes, terwijl de beweegsessies plaatsvinden bij ‘Erm ‘n erm’, de Tiense vereniging waar armen het woord nemen en waar we ondertussen ook nauw mee samenwerken. Voor deze groepslessen hebben we via een affiche in de wachtzaal reclame gemaakt. Daarnaast hebben we patiënten, waarvan we vonden dat die er zeker baat bij zouden hebben, persoonlijk aangesproken. In de toekomst willen we nog meer groepen samenbrengen, want voor mensen met kansarmoede is sociaal isolement een ernstig probleem. We overwegen op dit moment te starten met een wandelgroep.”
Hoe wordt de werking van het centrum geëvalueerd? Elke De Smedt: “We zijn volop bezig met zelfevaluatie. Aan de patiënten werd gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Dat kon anoniem. Daarop stonden in heel toegankelijke taal een aantal meerkeuzevragen naast enkele open vragen. De tussentijdse resultaten van onze evaluatie tonen dat we over het algemeen goed bezig zijn. Toch zijn er een aantal opmerkingen van patiënten die ze niet face-to-face zouden vertellen en wel aan het licht komen via deze enquête. Aan sommige opmerkingen kunnen we iets doen, van andere nemen we gewoon nota. Het vreemde accent van de onthaalverantwoordelijke, die van Russische afkomst is, vraagt inderdaad wat inspanning om naar te luisteren. Met zo’n opmerkingen doen we verder niets. Een andere patiënt schrijft dat de deurknop vettig is. Dat is dan iets waar we rekening mee houden bij de volgende poetsbeurt. We zijn van plan deze enquête jaarlijks te herhalen en de resultaten te laten meespelen in ons meerjarenplan. Vierkappes zit alvast op het goede spoor. Naar alle verwachting bereiken we onze break-even na 3 jaar. Daarmee scoren we beter dan het gemiddelde.”
Werkt het wijkgezondheidscentrum samen met andere organisaties in Tienen? Elke De Smedt: “Met het oog op het verkleinen van de gezondheidskloof starten we vanaf 2012 aan de planning van een sociaal gezondheidsbeleid voor heel Tienen. In samenwerking met de stad. Bijvoorbeeld door te zorgen dat sportcentra vlot bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Of door te gaan praten met de verhuurdersbond om te overleggen hoe we woningen gezonder kunnen maken. Er is heel wat werk te verrichten op lokaal vlak. We interpreteren het gezondheidsbeleid zeer breed, met een sterke link naar welzijn. Op die manier leggen we ook meer nadruk op preventie.”
Wijkgezondheidscentrum Vierkappes vzw Leuvenselaan 133 3300 Tienen 016 781740 www.wgcvierkappes.be
[email protected]
Hoe vangen jullie taalproblemen op bij allochtone patiënten? Elke De Smedt: “Tienen telt niet zoveel allochtone inwoners. Daarom krijgen we er ook niet echt veel over de vloer. Allochtonen maken ongeveer 12% uit van ons patiëntenbestand. We merken wel dat ze heel snel de weg vinden naar ons centrum. Zo hadden we op een keer een Roemeense patiënt en de week nadien al 40. In deze subculturen doet de mond-aan-mondreclame duidelijk haar werk. We maken indien nodig gebruik van de tolkentelefoon, maar proberen toch zoveel mogelijk familie en kennissen in te schakelen. We vragen aan onze anderstalige patiënten een familielid mee te brengen om zich verstaanbaar te maken. Heel vaak is dat één van de kinderen.”
35
Wijkcentrum De Kring Eeklo
Word hip
Wijkcentrum De Kring is een laagdrempelige organisatie in het centrum van Eeklo. Het wijkcentrum staat open voor elke burger, maar heeft specifieke aandacht voor mensen die in armoede leven. Tussen talrijke diensten en activiteiten, valt het project ‘Word hip’ op. Dit initiatief laat mensen in armoede kennis maken met sport. Het verhaal van projectcoördinator Joke Vermeersch toont hoe moeilijk het is om de doelgroep in beweging te krijgen en waarom sportinitiatieven voor de algemene bevolking hen niet kunnen aanspreken. Waarvoor kunnen mensen terecht in wijkcentrum De Kring? Joke Vermeersch, sociaal-cultureel werkster: “Wijkcentrum De Kring maakt deel uit van het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Dat is een netwerk van 51 verenigingen die zich als doel stellen armoede en sociale uitsluiting te bannen. Onze vereniging is een erkende ver-
36
eniging, wat betekent dat we moeten werken rond 6 criteria: mensen in armoede samenbrengen, armen het woord geven, werken aan emancipatie van mensen in armoede, werken aan maatschappelijke structuren, zorgen voor een dialoog en nieuwe mensen blijven zoeken. Wijkcentrum De Kring biedt zowel diensten als activiteiten aan. In ons wijkcentrum kunnen mensen gratis douchen, gratis internetten en gratis telefoneren naar sociale diensten. Mensen kunnen voor een klein bedrag gebruik maken van ons wassalon. We beschikken over een busje met chauffeur voor verhuizingen. Verder zijn onze mensen welkom in het praatcafé waar ze elkaar kunnen ontmoeten en voor een klein bedrag een kom soep of een drankje kunnen gebruiken. Ook worden er diverse activiteiten georganiseerd, waaronder ‘Word hip’, het geselecteerde project. Doel is mensen in armoede aanmoedigen en stimuleren om (meer) te sporten en bewegen. Andere activiteiten zijn creatieve workshops, danslessen, toneellessen en daguitstappen. We hebben ook een aantal werkgroepen opgericht rond bepaalde thema’s. Onder andere de werk-
groep ‘Kom Uit Pas’ waar we bespreken hoe mensen in armoede toch kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten. Mensen in armoede kunnen gebruik maken van een Kom Uit Pas waarmee ze goedkoper kunnen deelnemen aan allerhande activiteiten in de stad.” Een hele boterham! Hoeveel mensen werken in De Kring? Joke Vermeersch: “Onze groep telt 9 betaalde werknemers, met diverse statuten en contracten, en zo’n 45 vrijwilligers. Die laatste zijn zeer belangrijk om het wijkcentrum draaiende te houden. We richten ons ook tot een grote groep mensen: kinderen, volwassenen en ouderen, uit Eeklo en de directe omgeving.” Hoe is de activiteit ‘Word hip’ tot stand gekomen? Joke Vermeersch: “Het ‘Word hip’ verhaal is gegroeid vanuit de werkgroep Kom Uit Pas. We hebben gemerkt dat beschikken over een Kom Uit Pas niet noodzakelijk betekent dat mensen er ook gebruik van
maken. Daar is vaak meer voor nodig. We hebben daarom zelf zeer laagdrempelige sportactiviteiten op touw gezet en moedigen mensen in armoede aan eraan deel te nemen want zij hebben vaak heel erg weinig beweging.” Hoe komt het dat mensen in armoede zo weinig deelnemen aan sportactiviteiten? Joke Vermeersch: “Eerst en vooral is de kostprijs voor deelname aan sportactiviteiten vaak een drempel. Ook het onbekende speelt een rol: thuis ontbrak het vaak aan voorbeelden die aanzetten tot sport. Dus weet men niet goed hoe er aan te beginnen of kent men gewoonweg de bestaande mogelijkheden niet. Het lichamelijke aspect is ook belangrijk: mensen in armoede voelen zich vaak slecht in hun vel en zijn dan ook niet geneigd om in een strak pakje tussen andere mensen te sporten. Ze worstelen niet zelden met een schaamtegevoel. Overigens ontbreekt hen veelal het geld voor de inschrijving, voor de aankoop van sportmateriaal of het vervoer naar een sporthal of zwembad. Gemeenschappelijke kleedkamers en douches vermijden ze meestal helemaal. Gezondheidsproblemen, ook psychische problemen, kunnen het sporten belemmeren. Kortom, vaak zijn mensen in armoede niet vertrouwd met sporten.” Hoe slaagt het project ‘Word hip’ erin mensen in armoede te bewegen tot een sportactiviteit? Joke Vermeersch: “Met ‘Word hip’ bieden we verschillende sportmomenten aan in de sporthal van Eeklo. Mensen met een Kom Uit Pas betalen een halve euro per lesuur. Dit zijn mensen met een leefloon, met een Omnio-statuut, mensen in schuldbemiddeling, die budgetbegeleiding krijgen en mensen die net buiten deze categorieën vallen maar waarvan een comité binnen het OCMW beslist dat ze ook gebruik kunnen maken van een Kom Uit Pas. Anderen met een gewoon inkomen betalen 2,5 euro per keer. In het sportcentrum kunnen ze kiezen tussen het bewegingsuurtje of de omnisport. Het bewegingsuurtje staat voor samen bewegen op een zeer laagdrempelig niveau. Iedere deelnemer doet wat hij of zij kan en rust uit wanneer nodig. De sportmonitor respecteert ieders kunnen, zonder te forceren. Het wekelijkse bewegingsuurtje trekt zo’n achttal mensen aan per week. Met omnisport kunnen de deelnemers
iedere week kennis maken met een andere sportactiviteit op een iets hoger niveau. Deze groep is iets actiever en telt zo’n 15-tal sporters. Bedoeling is dat zij vanuit omnisport een stap zetten naar een bepaalde sportclub, al lijkt die drempel vaak nog te hoog. Ik neem zelf ook zoveel mogelijk deel en moedig de mensen ook ter plaatse aan. Vanaf de paasvakantie tot de herfstvakantie fietsen we om de twee weken in groep, onder begeleiding van enkele vrijwilligers van een fietsclub uit Eeklo. We fietsen ruim een uur op een rustig tempo in de buurt van Eeklo, met een groep van gemiddeld 15 deelnemers. Die activiteit plannen we ’s avonds zodat ook de mensen die werken kunnen deelnemen.” Jullie bieden ook zwemlessen aan? Joke Vermeersch: “In het zwembad komen nu een 25-tal deelnemers zwemmen op verschillende niveaus. In het voorjaar organiseerde wijkcentrum De Kring dit zwemuurtje inderdaad zelf, maar sinds september is het zwemmen opgenomen in het aanbod van de sportdienst. Er is een lessenreeks voor volwassenen die willen leren zwemmen. Daarnaast volgen 2 groepen volwassenen de lessenreeks zwemmen vervolmaking. Een aantal mensen kan zwemmen, maar doet dit veel liever in groep dan alleen. Vanuit het wijkcentrum is een vrijwilliger aanwezig die de mensen begeleidt van buiten het zwembad tot in het water.” Er is een ruim sportaanbod. Ik kan me voorstellen dat de keuze niet altijd evident is voor wie geen ervaring heeft met bewegen. Joke Vermeersch: “Voor wie individueel wil werken aan meer beweging fungeer ik als sportwijzer. Dat wil zeggen dat mensen die drempels ervaren om te bewegen of te sporten, bij mij terecht kunnen om eraan te werken. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die de stap naar een sportclub niet alleen durven zetten of niet weten of er een club is in de buurt waar ze op recreatief niveau hun favoriete sport kunnen beoefenen. Ik zoek dan uit of dat aanbod er is en leg de link tussen de sporter enerzijds en de club of de sportdienst anderzijds. Soms gaat een vrijwilliger als buddy mee of begeleid ik de sporter zelf. Voor anderen kan de aanschaf van gepaste kledij of schoenen een probleem vormen. Via een financiële tussenkomst lukt het wel om dit aan te kopen.”
In het wijkcentrum kunnen mensen stappentellers lenen. Wordt daar gebruik van gemaakt? Joke Vermeersch: “Mensen die individueel willen werken aan hun beweegpatroon, kunnen een stappenteller lenen in het wijkcentrum. Met zo’n stappenteller kan je je normaal aantal stappen per dag bekijken en stilaan proberen om dit aantal volgens de eigen mogelijkheden op te drijven. Ik geef mensen tips hoe ze dit kunnen doen. Sinds kort staan er een 7-tal wegwijzers in Eeklo die het aantal stappen van punt A naar B aanduiden.” Welke inspanningen zijn nog nodig om mensen te doen deelnemen aan de sportactiviteiten? Joke Vermeersch: “Ik spreek mensen persoonlijk aan en leg uit wat de activiteiten inhouden: zowel mensen die in het wijkcentrum komen als mensen op de markten of tijdens het Herbakkersfestival in de zomer bijvoorbeeld. Rond het Hip-project werkt een stuurgroep met een aantal partners uit de sociale sector, waaronder het OCMW, het Sociaal Huis Eeklo, het LOGO, de Christelijke mutualiteit, de sportdienst van de stad en andere. Deze partners steunen de promotie van Word hip. Zo hebben
37
we alle mensen met een Omnio-statuut en met een Kom Uit Pas aangeschreven. Deelnemers die enkele weken wegblijven, bel of zoek ik op, in een poging ze weer in gang te krijgen. Die voortdurende inspanningen zijn absoluut noodzakelijk. Daarom hebben we ook de stempelkaart ‘Hip’ ingevoerd. Per sport- of zwembeurt krijgt de deelnemer een stempel. Wie 15 stempels verzameld heeft (een volle kaart), heeft recht op een t-shirt en een uitstap naar een sportevenement.” Waar vindt u sportmonitoren die aan een zeer democratische prijs bewegingslessen willen geven? Joke Vermeersch: “Vanuit het wijkcentrum vragen we lesgevers via Vlabus, het Vlaams bureau voor sportbegeleiding. Deze vzw fungeert als interimkantoor voor sportbegeleiders. Hier vinden we monitoren die werken aan een sociaal tarief. Sporten met een groep mensen in armoede vraagt een bijzondere aanpak. Het zijn mensen die vaak lange tijd zeer weinig bewegingsactivi-
38
teiten hadden en die zich vaak slecht in hun vel voelen. Rustig aan opbouwen, persoonlijk contact opbouwen, vertrouwen winnen, luisteren naar de deelnemers, niet forceren en veel geduld hebben zijn noodzakelijke ingrediënten om van een sportles voor mensen in armoede een succes te maken. Waarom werd gekozen voor de benaming ‘Word hip’? Joke Vermeersch: “Word hip heeft een dubbele betekenis. In eerste instantie willen we aanduiden dat mensen die sporten fit worden, erbij kunnen horen, fit zijn is hip. De tweede betekenis heeft typisch met Eeklo te maken. Hip staat ook voor ‘Herbakker In Perfecte staat’, verwijzend naar de herbakkerslegende in onze stad. De oude stadslegende dateert uit de Middeleeuwen. Het komt er op neer dat je je zelf kan laten ‘herbakken’, in geval je niet tevreden bent met jezelf. Ons project verwijst ernaar: je kan iets doen aan je zelfbeeld met sport en beweging.”
‘Word hip’ wordt uitgebreid naar stoppen met roken en gezonde voeding? Joke Vermeersch: “In het verlengde van het ‘Word hip’ project werken we ook rond stoppen met roken en gezonde voeding. In het najaar heeft ons wijkcentrum Rook?Stop! sessies georganiseerd om in groep te stoppen met roken. Daarbij hebben we ons gebaseerd op het project ‘Uitgerookt?’ uit Limburg (zie elders in deze brochure, Gemeente Lanaken). Bezig zijn met bewegen motiveert immers om te stoppen met roken en om gezonder te eten. Het uitwerken van activiteiten rond gezonde voeding staat nog op stapel.”
Wijkcentrum De Kring Zuidmoerstraat 136/8 9900 Eeklo 09 3786169 www.wijkcentrumdekring.be
[email protected]
Ledeberg leeft
Wijkgerichte aanpak In het ruimtelijk structuurplan voor Gent werden een aantal stadsvernieuwingsprojecten opgenomen, waaronder ‘Ledeberg leeft’. Ledeberg is een wijk in Gent, zeer dicht bevolkt met een hoge concentratie aan kwetsbare en kansarme inwoners. Ledeberg maakt deel uit van de zogenaamde 19de eeuwse gordel: kleine gemeenten rond Gent waar vroeger veel industrie gevestigd was. Vanaf de jaren zeventig werd de stad geconfronteerd met een stadsvlucht naar de buitenrand waar nieuwe verkavelingen ontstonden. Die bewegingen hebben geleid tot een verpauperde gordel rondom het centrum, waarvan Ledeberg er één is. De Stad wil hier systematisch vernieuwingsprojecten uitvoeren met oog op het verbeteren van de leefkwaliteit. Dit doet men in Ledeberg door in te zetten op een zestal domeinen: meer en mooier groen, hogere woonkwaliteit, veiliger en vlotter verkeer, vernieuwde toegangen, meer en actievere dienstverlening en meer ruimte voor ontmoeting. Dienstverlening en ontmoeten worden hier onlosmakelijk verbonden met stadsvernieuwing. Na ervaringen met ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ en ‘Bruggen naar Rabot’ is Gent op een andere manier gestart met ‘Ledeberg leeft’. Hoe is ‘Ledeberg leeft’, het derdestadsvernieuwingsproject, opgevat? Nathalie Desmet, wijkregisseur Ledeberg, Stad Gent: “In de eerste stadsvernieuwingsprojecten stond het stedenbouwkundige luik centraal. Men vertrok vanuit infrastructurele ingrepen. Socio-culturele activiteiten, dienstverlening en aanverwante plannen holden noodgedwongen achterop. Met ‘Ledeberg leeft’ zijn we anders vertrokken. Vanuit de ervaring met vorige stadsvernieuwingsprojecten, hebben we bepaalde aandachtspunten meegenomen, kortom bepaalde kinderziektes waren doorlopen. Dit derde stadvernieuwingsproject is gebaseerd op 3 evenwaardige pijlers: een stedenbouwkundige pijler, een socio-culturele pijler en een socio-economische pijler. Deze 3 zijn voortdurend met elkaar verweven, als een Siamese drieling, zeg maar. Stedenbouwkundig kan je bijvoorbeeld een zeer mooi cultureel centrum inplanten maar, als niemand uit de buurt er naartoe kan, zit je fout.”
Hoe zou u Ledeberg vandaag omschrijven? Nathalie Desmet: “Voor de fusie was Ledeberg een onafhankelijke gemeente. De eigen structuur, met het centrale Ledebergplein en een wirwar van straatjes zijn daar vandaag nog getuigen van. Daarmee verschilt Ledeberg met de Brugse Poort en Rabot, die beide reeds voor de fusie deel uitmaakten van Gent. Ledeberg is zeer dens bevolkt: hier leven ongeveer 8.000 inwoners op anderhalve vierkante kilometer. De woningen zijn relatief goedkoop, maar bieden doorgaans weinig comfort. Een groot deel van de inwoners woont hier vaak tijdelijk. Zodra ze meer financiële armslag hebben, trekken ze weg. Je hebt hier een concentratie van kwetsbare mensen.” Stadsvernieuwing trekt nieuwe inwoners met meer middelen aan. Hoe voorkom je dat de huidige inwoners verdrongen worden? Nathalie Desmet: “Wanneer de Stad investeert in vernieuwing, kopen private investeerders panden op die ze later duurder kunnen verkopen of verhuren. Te duur voor de inwoners zelf. Stadsvernieuwing brengt sociale verdringing met zich mee. Een les die de Stad uit de vorige projecten getrokken heeft. Om dat tegen te gaan, heeft men er voor Ledeberg een mouw aangepast. Zo wordt er enkel een renovatiepremie toegekend aan eigenaars of verhuurders die zich er contractueel toe verbinden om de huur in de daaropvolgende 9 jaar niet te verhogen, met uitzondering van de indexering. Dergelijke maatregel geldt natuurlijk niet voor privé-investeringen, maar enkel voor de gebouwen waarvoor de Stad een premie toekent.” Hoe worden eigenaars en inwoners geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van renovatiepremies? Nathalie Desmet: “De 4 organisaties betrokken bij de stadsvernieuwing, zijnde de Stad, het OCMW, REGent vzw (Rationeel Energiebebruik Gent) en Samenlevingsopbouw Gent vzw, hebben een woonloket opgericht waar iedereen met vragen over wonen in Ledeberg, het aanvragen van premies en dergelijke, terecht kan. De betreffende organisaties voorzien een beurtrol, zodat het loket gedurende vaste uren bemand is. Men kan hier ook huisbezoeken aanvragen, om te weten of men voor een premie in aanmerking komt. Het aanvragen van een woonpremie kan nog tot einde 2012.”
Hoe worden te renoveren woningen in kaart gebracht? Nathalie Desmet: “Naast het woonloket, waar mensen zelf kunnen aankloppen, worden 2 technisch consulenten op pad gestuurd die de woningen in Ledeberg screenen en de te renoveren woningen in kaart brengen. Wie een premie aanvraagt, moet ook steeds advies inwinnen bij de technisch controleur.” Werden er ook woningen onteigend? Nathalie Desmet: “Ledeberg is een zeer dens bevolkt en dicht gebouwd gebied. Een aantal onteigeningen waren inderdaad noodzakelijk. Verplicht verhuizen is echter nooit aangenaam. Voor sommige, zeker voor kansarme inwoners, stort de wereld in. Daarom heeft de Stad een herhuisvestingstraject op poten gezet. Alle betrokken eigenaars werden vergoed conform de marktprijs. Daarnaast voorzag de Stad een verhuispremie voor zowel eigenaars als huurders. Iedereen werd herhuisvest en financieel vergoed, met begeleiding indien ze dat wensten. Naast sommige woningen in zeer slechte staat, werden een aantal hoekpanden onteigend. De hoekhuizen zijn gesloopt en in de plaats komen volwaardige nieuwbouwwoningen, groene plekken en/ of doorsteken voor voetgangers en fietsers, die we ‘groene sproeten’ noemen. Ledeberg is een joviale wijk, met een wirwar aan dicht gebouwde straatjes en weinig groen. De groene sproeten brengen wat licht en lucht in het geheel en zorgen voor meer groen en voor ontmoetingsplaatsen.” Wat gebeurde er met de bewoners van panden die in kader van het vernieuwingsproject moeten gerenoveerd worden? Nathalie Desmet: “De mensen ontbreekt het vaak aan middelen om tijdelijk elders een onderkomen te huren. Voor hen voorziet de Stad transitwoningen in geval de woning onbewoonbaar is tijdens de renovatiewerken.” Hoe worden jonge gezinnen aangetrokken? Nathalie Desmet: “Enerzijds biedt het Stadsontwikkelingsbedrijf Gent (AG SOB) kavels aan. Hierbij hanteert men een puntensysteem waarbij men jonge gezinnen wil aantrekken die net buiten de criteria voor
39
gemeenschap en heeft een eigen moskee met Iman) en dergelijke. Om de klankbordgroep werkbaar te houden, hebben we een selectie gemaakt van kandidaten op basis van hun woonplaats, geslacht, leeftijd en doelgroep in Ledeberg. Op die manier verzamelden we één of twee stemmen uit de diverse buurten en diverse doelgroepen uit de wijk. Zij kregen voldoende materiaal en verslagen mee om uit te delen. De mensen uit de klankbordgroep traden op als ambassadeurs voor hun buurt. Dat systeem heeft goed gewerkt, al kan je natuurlijk niet voor iedereen het onderste uit de kan halen.”
een sociale koopwoning vallen. De gezinnen die in aanmerking komen, moeten aan een aantal voorwaarden voldoen en uit die groep worden vervolgens kandidaten geselecteerd, bijvoorbeeld via loting. De vraag is groter dan het aanbod. Anderzijds is er ook het project ‘nieuwe hoeken’. Op hoeken waar voorheen slechte woningen stonden worden nieuwe ééngezinswoningen aangeboden. Hoekwoningen hebben door hun ligging een beeldbepalende uitstraling naar een ruimere omgeving. De huidige verwaarloosde en verkrotte hoeken zorgden voor een negatief beeld van de buurt. Het AG SOB deed een oproep aan architecten om enkele problematische hoekwoningen in Ledeberg om te vormen tot kwalitatieve, ruimtelijke en hedendaagse woningen.” Werden de buurtbewoners betrokken bij het stadsvernieuwingsproject? Nathalie Desmet: “Uiteraard. We zijn zeer vroeg gestart met het organiseren van inspraakvergaderingen in de buurt. Zo hebben we een klankbordgroep opgericht in
40
de aanloopfase van het project. De ontwerpbureaus hebben er hun plannen voorgesteld en hielden rekening met haalbare wensen van de bewoners. Eén ontwerpbureau heeft de bewonersgroep bezocht met een plan opgebouwd in legoblokjes. Onrealistische vragen, zoals een breed voetpad, parkeerplaatsen en groen in een te smalle straat, kunnen met legoblokjes heel makkelijk gevisualiseerd worden. Als een straat bijvoorbeeld 2 legoblokjes breed is, kan je er geen 3 van maken. Mensen moesten vaak een keuze maken: of bomen of een breed voetpad of parkeerplaats.” Hoe werden de buurtbewoners aangesproken? Nathalie Desmet: “Via methodieken op maat zoals uitdelen van flyers op de zondagsmarkt, aanwezigheid op straatfeesten, buurtactiviteiten, een klassieke informatiebrief, een oproep in het lokale krantje, via de dekenij, het lokale dienstencentrum, tijdens de carnavalsfeesten, via de Iman (Ledeberg kent een grote Turkse
Hoe ver staat het project op dit moment? Nathalie Desmet: “Begin 2012, zo’n 6 jaar na de start, zitten we volop in de uitvoeringsfase van het stadsvernieuwingsproject. Naast ‘Ledeberg leeft’ blijft het ‘gewone’ leven verdergaan en is er ook wijkregie nodig. Naast de samenwerking rond thema’s zoals groen, verkeer, etc. verdient het sociale luik extra aandacht, vermits Ledeberg vaak geconfronteerd wordt met maatschappelijke vraagstukken rond welzijn. Hierbij zijn 3 grote partners betrokken: de regie van de Stad, het OCMW en het buurtwerk. Er zijn heel wat raakvlakken en soms overlappingen in onze werking, daarom hebben we de taken in samenspraak verdeeld. We werken nauw samen en weten van elkaar waar we mee bezig zijn. Het gezamelijke einddoel is het verbeteren van de leefkwaliteit van de inwoners van Ledeberg, op alle fronten.”
Dienst Stedelijke Vernieuwing en Gebiedsgerichte Werking Nathalie Desmet Stad Gent Keizer Karelstraat 1 9000 Gent 09 2668253
[email protected] www.gent.be
Wijkgezondheidscentrum Ridderbuurt Leuven
Bewegen op Voorschrift (BOV) In het wijkgezondheidscentrum Ridderbuurt schrijven de huisartsen beweging voor aan mensen met hoge gezondheidsrisico’s en/of een sedentaire levensstijl die met meer lichamelijke activiteiten gezondheidswinst zouden kunnen boeken. Op die manier trachten de initiatiefnemers maatschappelijk kwetsbare mensen meer greep te geven op hun eigen gezondheid. Het project ‘Bewegen op Voorschrift’ werd reeds opgestart in oktober 2009 en op een professionele manier geëvalueerd. De eerste resultaten zijn opvallend gunstig. Projectcoördinator Femke Deboutte, als kinesitherapeute actief in het WGC Ridderbuurt, vertelt hoe de actieve levensstijl de maatschappelijk kwetsbare Leuvenaars ten goede komt.
Hoe zou je het wijkgezondheidscentrum Ridderbuurt omschrijven? Femke Deboutte: “Ons centrum is gestart in 1995 in het centrum van Leuven. Momenteel werken hier 7 huisartsen, 3 kinesitherapeuten, 3 verpleegkundigen, 3 maatschappelijk werkers, 2 praktijkassistenten en een heel team enthousiaste vrijwilligers die werken aan het onthaal of in het onderhoud. Zoals alle wijkgezondheidscentra werken ook wij volgens het forfaitair systeem. Iedereen is welkom, maar we stellen vast dat maatschappelijk kwetsbare mensen de grootste groep vormen binnen ons patiëntenbestand.”
Voor wie is het bewegingsvoorschrift bedoeld? Femke Deboutte: “We richten ons tot de maatschappelijk kwetsbare mensen: diegenen die drempels moeten overwinnen om in beweging te geraken. Die drempels kunnen zich zowel op financieel, cultureel als psychosociaal vlak situeren. Tot vorig jaar combineerde ik het coördineren van de gezondheidspromotie met het behandelen van patiënten als kinesiste. Gezien het groeiend aantal uren binnen ons beweegproject is deze laatste taak weggevallen. Het project Bewegen op Voorschrift is eigenlijk ontstaan vanuit de kinesitherapie. Patiënten worden door hun huisarts meestal doorverwezen naar een kinesist om curatieve redenen: voor de behandeling
41
van rug- en nekklachten of psychosomatische klachten bijvoorbeeld. Kinesisten kunnen hier wel hun steentje bijdragen, maar we stellen toch vast dat deze mensen vaak hervallen. Het leek ons een interessant idee om hun belastbaarheid te vergroten, zodat ze beter opgewassen zijn tegenover probleemsituaties. Maatschappelijke kwetsbare mensen worden nu eenmaal vaak met probleemsituaties geconfronteerd, zowel fysiek als mentaal. Daarom hebben we vanuit de kinesitherapie voorgesteld om naast curatief ook preventief te werken.” Blijven mensen gemakkelijk in beweging? Femke Deboutte: “Zodra patiënten worden doorverwezen naar een kinesist en de oefeningen doen onder begeleiding van een kinesist, krijgen ze de kans om te ervaren hoe bewegen hen zowel fysiek als mentaal ten goede komt. Dat ondervinden ze aan den lijve. Wanneer ze nadien op eigen houtje meedoen aan bewegingsprogramma’s, dan stellen we vast dat velen snel afhaken omwille van ‘multiprobleemsituaties’ waarin ze verkeren. Bewegen is dan niet langer prioritair. Spontaan blijven ze daarom niet gemakkelijk in beweging. Er is meer voor nodig.” Hoe hebben jullie dat aangepakt? Femke Deboutte: “We waren er ons van bewust dat we voor deze mensen een vorm van coaching moesten voorzien, wilden we ze in beweging houden. Ik ben op zoek gegaan naar wat er op het vlak van multidisciplinair bewegen binnen de eerstelijns gezondheidszorg zoal bestaat en botste daarbij op het Nederlandse concept ‘Bewegen op Recept’ dat in Den Haag loopt. Bewegen op Recept is een succesvolle interventie waarbij patiënten van hun huisarts een doorverwijzing krijgen voor een beweegcursus. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemers lichamelijk fitter en actiever zijn geworden en dat ze vinden dat hun gezondheid is verbeterd. Dat project heb ik vertaald naar onze situatie in Leuven.” Hoe verloopt het Leuvense project concreet? Femke Deboutte: “De huisarts spreekt zijn patiënt tijdens een raadpleging aan over de mogelijkheid om wat meer te bewegen als onderdeel van de therapie. Indien de patiënt enige interesse vertoont – we vermijden het opgestoken vingertje! – legt de huisarts uit welke voordelen bewegen in
42
zijn of haar geval kan bieden. Kan de huisarts de patiënt motiveren, dan maakt hij een speciaal voorschrift voor bewegingsadvies aan. Het is een verwijsbrief voor de kinesitherapeut en/of bewegingscoach die we zelf ontworpen hebben (zie kader). De huisarts kan erop aankruisen wat de redenen van de doorverwijzing zijn (vb. overgewicht, psychosociale problemen, longaandoeningen,…), welke medicijnen de patiënt inneemt en – na overleg met zijn patiënt - of er enkel advies gewenst is of advies in combinatie met coaching. Zo’n advies kan bijvoorbeeld zijn: ‘Ik wil leren zwemmen, hoe pak ik dat aan?’ Of, ‘Waar kan ik leren fietsen?’. De arts boekt een afspraak voor zijn patiënt bij de beweegcoach. De meeste voorschriften voor bewegen worden ook opgevolgd. Naar schatting 1 patiënt op de 6 komt niet opdagen bij de bewegingscoach. Als dat het geval is, informeert de arts bij een volgende gelegenheid waarom het niet gelukt is en probeert hij nog een duwtje in de rug te geven.” Wat houdt de coaching precies in? Femke Deboutte: “De beweegcoach start met een intakegesprek met de patiënt, die vanaf nu cliënt wordt. Ze overlopen samen een vragenlijst. Hoe schat de cliënt zijn gezondheid in, welke pijnklachten heeft hij, hoe voelt hij zich,... Verder praten we over zijn vrijetijdsbesteding. Tenslotte komen de doelstellingen van bewegen aan bod: wat wil de cliënt met bewegen bereiken? Na het gesprek volgt een fysieke conditietest: de deelnemer heeft daarbij de keuze of hij die test op de hometrainer afwerkt of al wandelend. In het laatste geval gaan we 2 kilometer wandelen (UKK wandeltest) of doen we de 6 minuten wandeltest met de hartslagmeter. Wie omwille van fysieke beperkingen niet op de hometrainer kan of wie eenvoudigweg nog nooit gefietst heeft, doet een wandeltest. Op basis van de fysieke conditie, de wensen, noden en beperkingen van de cliënt, stelt de coach een beweegplan op. De manier waarop dat plan uiteindelijk wordt ingevuld, kiest de cliënt zelf.” Welke keuze hebben de cliënten? Femke Deboutte: “Als een cliënt bij de beweegcoach komt, is hij al in zekere mate gemotiveerd om te bewegen. Na het intakegesprek en de conditietest krijgt hij een beweegplan. Er zijn 3 mogelijke pistes. De eerste is een individueel plan waarbij stappentellers gebruikt worden of individueel
oefeningen plaatsvinden onder begeleiding van een kinesist. We geven steeds concrete tips om in het dagdagelijkse leven meer te bewegen, bijvoorbeeld de trap nemen in plaats van de lift, nuttige adressen waar je je voor een prikje een fiets kan aanschaffen, enzovoort. Een tweede mogelijkheid vormen de BOV-groepen, dit zijn groepen die we zelf hebben opgericht na een verkenning binnen het reguliere circuit. Wat bestaat er in Leuven? Waar zijn eventuele partnerschappen mogelijk? Voor welke sporten, waarvan cliënten aangeven dat ze graag zouden doen, bestaat er een laagdrempelig aanbod? We proberen steeds zoveel mogelijk aansluiting te vinden binnen bestaande sportgroepen. Zo werk ik bijvoorbeeld intensief samen met 2 zwemclubs in Leuven. Omdat de drempel voor een zwemclub voor velen nog te hoog is, sommige zijn ook echt bang om in het water te gaan, huren we gedurende de zomermaanden wekelijks het instructiebad in Leuven Sportoase af en geven daar een uurtje Aqua Fun (zie foto) aan onze BOVgroep. Van dit zwembad kan de bodem zodanig worden aangepast dat iedereen kan staan. Onze kinesisten, waaronder ikzelf, geven de lessen. Deelnemen kost 2 euro per les. Naast Aqua Fun organiseer ik ook Fun Fit, een gratis uur sporten, deels in een zaaltje en deels buiten. Met een groep van 5 tot 15 mensen doen we bijvoorbeeld bal- of frisbee-training buiten gevolgd door spierversterkende oefeningen en stretching binnen. Fun Fit is het meest laagdrempelige initiatief in ons aanbod. Daarbij is het de bedoeling dat mensen de smaak te pakken krijgen en vervolgens doorstromen naar andere beweegactiviteiten of –clubs. De derde piste tenslotte is het reguliere aanbod en de buurtsporten van de stad Leuven: dit zijn financieel zeer laagdrempelige beweeguurtjes georganiseerd door de stad waarbij de lesgevers voeling hebben met de doelgroep.” Wordt het concept Bewegen op Voorschrift ook toegepast buiten het wijkgezondheidscentrum? Femke Deboutte: “Momenteel is dat nog niet het geval, maar we willen wel uitbreiden naar andere huisartsen uit het Leuvense. In het andere wijkgezondheidscentrum in GrootLeuven, in Kessel-Lo, werken de huisartsen in een gelijkaardig project met een beweegcoach. Patiënten met een andere huisarts dan de
groep van het WGC Ridderbuurt nemen soms zelf initiatief: ze vragen ons om hun huisarts te contacteren omdat ze gehoord hebben van Bewegen op Voorschrift. Op zo’n vraag gaan we altijd in. In de toekomst willen we actiever samenwerken met andere huisartsen.” Kan iedereen deelnemen aan Bewegen op Voorschrift? Femke Deboutte: “Iedereen die er nood aan heeft, kan gebruik maken van ons aanbod. We selecteren niet op basis van statuut of dergelijke. Ons grootste aandachtspunt is de toegankelijkheid, zodat zelfs de mensen met de grootste drempels voor ‘sport’ in beweging kunnen komen.” Hoe werd het project Bewegen op Voorschrift geëvalueerd? Femke Deboutte: “In 2010 hebben we op basis van de eerste 50 deelnemers een evaluatie laten uitvoeren door Ready2Improve, een organisatie die zich toelegt op gedragsverandering rond gezondheid. Zij hebben onze
data verwerkt en adviezen geformuleerd. Ze concludeerden dat dankzij Bewegen op Voorschrift gezondheidswinst werd geboekt, vooral rond het mentale aspect. De gunstige veranderingen met betrekking tot de parameters stress, depressie en je goed voelen in je vel, waren opvallend. We hebben zelf ondervonden dat sommige mensen hun therapie met antidepressiva stopzetten dankzij het beweegplan. Daarbij speelden de sociale contacten en het groepsgevoel een niet te onderschatten rol. Opvallend is wel dat de reden van doorverwijzen zich hoofdzakelijk op het psychosociale vlak situeert, gevolgd door rug- en nekproblemen en overgewicht. Voor klachten als longaandoeningen, diabetes en hart- en vaatziekten wordt nog te weinig doorverwezen. Meer bewegen kan ook hier iets bijbrengen. Wij willen ‘Bewegen Op Voorschrift’ op termijn graag openstellen voor alle huisartsen uit het Leuvense. Het zou mooi zijn mocht er een beweegportaal komen waar
ook maatschappelijk kwetsbare groepen de weg naartoe vinden. Daarom werken we vanuit een partnerschap met RISO Vlaams Brabant, dat de belangrijke taak op zich neemt om het project continu te evalueren en te sturen vanuit participatie van alle betrokkenen (deelnemers, afhakers, artsen, lesgevers, coach,..). Lokale verankering is onze doelstelling op termijn. RISO staat voor Regionaal Instituut voor Samenlevingsopbouw: deze vzw organiseert opbouwwerk en buurtwerk voor mensen die zelf niet makkelijk opkomen voor hun rechten.”
Wijkgezondheidscentrum Ridderbuurt Ierse Predikherenstraat 80 3000 Leuven 016 230903 www.vwgc.be
43
OCMW Veurne
Woonzorg
Wonen, zorg en welzijn hebben raakpunten. Mensen zo lang en zo waardig mogelijk in hun vertrouwde huis laten wonen, is een originele invalshoek om rond deze drie pijlers te werken. Daarom werd, op initiatief van OCMW Veurne, een woonzorgkruispunt gecreëerd met 1 aanspreekpunt: welzijnswerker Kathleen Delepierre. Zij verwijst inwoners van groot Veurne met hulpvragen in verband met wonen, zorg en welzijn op een efficiënte en effectieve manier door naar de juiste dienst of organisatie. Concrete vragen omtrent wonen vormen vaak de eerste stap naar een brede waaier aan dienstverlening.
44
Vanwaar de idee om een initiatief te starten rond woonzorg? Kathleen Delepierre, coördinator van het woonzorgproject Veurne: “Op basis van een behoefteonderzoek bij inwoners in Veurne had OCMW Veurne vastgesteld dat er nood is aan praktische dingen zoals ondersteuning bij vervoer en aan sociale contacten. Vereenzaming vormt een groot probleem in onze vergrijsde bevolking. Veurne telt 11.000 inwoners en op dit moment 850 80-plussers. Veel inwoners vinden de weg niet naar de juiste hulpverlening. Niet alleen ouderen overigens,
ook andere kwetsbare groepen. We hebben onderzocht hoe we deze mensen best kunnen bereiken om ze de weg te wijzen naar bestaande diensten. Dat leidde in 2010 tot een projectaanvraag die in dat zelfde jaar is goedgekeurd. Veurne heeft al een heel ruim aanbod aan sociale diensten, maar die moet beter benut worden. Vooral door de meest kwetsbare mensen.” Welke andere kwetsbare groepen kent Veurne naast de oudere populatie? Kathleen Delepierre: “Het gaat vooral om mensen met een beperking, psychiatrische patiënten, mensen in armoede, daklozen, alleenstaanden. Vereenzaming is een gigan-
tisch probleem. Overigens niet alleen bij ouderen, ook opvallend vaak bij veertigers die een sociaal netwerk missen. Veertig procent van de mensen die gebruik maken van onze dienstverlening is jonger dan 60 jaar. Kortom, iedereen die baat heeft bij ondersteuning maar die om één of andere reden niet krijgt, is in zekere zin kwetsbaar. Veurne telt zo goed als geen allochtonen.” Hoe bereik je die kwetsbare groepen wanneer ze niet spontaan langskomen? Kathleen Delepierre: “We werken zeer laagdrempelig. Ik fungeer als centraal aanspreekpunt en mijn bureau is gevestigd in het lokaal dienstencentrum De Zonnebloem, waar tal van organisaties en diensten aanwezig zijn. In De Zonnebloem worden cursussen georganiseerd, mensen kunnen hier een hapje eten of een koffietje drinken. Kortom, hier in het dienstencentrum komen veel mensen over de vloer. Mensen kunnen voor een heleboel informatie in De Zonnebloem terecht. Diegenen die hier niet geraken, ga ik thuis opzoeken. Wie nood heeft aan een bepaalde dienstverlening, maar zelf niet mondig genoeg is, begeleid ik desnoods naar de betreffende dienst. Of ik schakel een vrijwilliger in. Naast deze concrete acties, bekijken we op beleidsniveau hoe we diensten nog toegankelijker kunnen maken voor de kwetsbare groepen in onze gemeente. Daarbij vertrekken we steeds vanuit een bestaande, concrete nood.”
Kan u een voorbeeld geven? Kathleen Delepierre: “We starten in februari met een werkgroep rond ondersteuning in de thuissituatie van mensen met een psychische of psychiatrische kwetsbaarheid. We werken niet op medisch niveau, maar op sociaal niveau. We gaan na wat we kunnen doen opdat mensen langer thuis kunnen blijven of hoe we een (nieuwe) opname kunnen uitstellen of vermijden. Zo spelen we met de idee om een Buddywerking op te starten in Veurne.” Is het woonzorgproject in eerste instantie bedoeld voor psychisch kwetsbare groepen? Kathleen Delepierre: “In het algemeen richt Woonzorg zich tot alle kwetsbare doelgroepen. Het eerste project, binnen de algemene werking, is nu specifiek gericht naar dat segment van de doelgroep. Op termijn willen we deze aanpak uitbreiden naar alle kwetsbare mensen die ondersteuning nodig hebben omtrent woonbegeleiding en alle praktische facetten die daarbij komen, met als doel mensen zo lang mogelijk thuis in hun vertrouwde omgeving te kunnen laten wonen. Bijvoorbeeld, vermijden dat er politie aan de deur komt, dat de lekkende kraan gerepareerd geraakt, dat mensen niet uit hun huis worden gezet door de verhuurder, enzovoort.”
Hoe worden kwetsbare groepen geïdentificeerd? Kathleen Delepierre: “Dat is een probleem, omdat veel mensen zich niet bewust zijn dat ze tot een kwetsbare groep behoren. Wanneer ze een folder in de bus krijgen, denken ze bijvoorbeeld dat ze zelf niet in aanmerking komen. Ze leggen de link met de eigen situatie niet. Daarom zijn sleutelfiguren zeer belangrijk zoals buren en mantelzorgers bijvoorbeeld. Figuren die de functie van postbode en pastoor, zoals die vroeger bestond, vervangen hebben. Ik ben het project gaan voorstellen in allerhande organisaties en heb welzijnswerkers gevraagd de ogen open te houden voor mensen in situaties die woonzorgbegeleiding kunnen gebruiken. We werken bijvoorbeeld samen met de woonzorgmaatschappij die sociale woningen verhuurt: komt een kandidaat niet in aanmerking voor een sociale woning, terwijl er toch sprake is van een probleemsituatie, dan wordt die naar mij doorverwezen. Voor deze doelgroep werken we ook nauw samen met de Woonwinkel. De Woonwinkel is een belangrijke partner en een aanspreekpunt voor mensen met allerhande praktische vragen rond wonen.” Met wat voor vragen omtrent woonzorg komen mensen bij u aankloppen? Kathleen Delepierre: “Vaak begint het met heel eenvoudige vragen. Een klink zit los, ik voel mij wat alleen, de voordeur sleept, de
45
kraan lekt, ik versta niet goed wat er in mijn correspondentie staat, ik heb gehoord dat ik recht zou hebben op een tegemoetkoming, …. en ik weet niet hoe ik dat moet oplossen, enzovoort. Ik heb een netwerk van vrijwilligers of klusjesmannen die dan een kijkje gaan nemen en de zaak repareren of mensen gezelschap houden. Bij andere vragen ga ik eerst na of deze mensen al omringd worden door een dienst. Als dit het geval is, neem ik met deze dienst contact op en ga na of zij op de vraag van hun cliënt kunnen ingaan. Kunnen zij dit niet of maakt de cliënt geen gebruik van andere diensten, dan ga ik samen met hem of haar op zoek naar een organisatie die dit kan opnemen. Zelf bied ik geen langdurige hulpverlening aan.” Wie maakt gebruik van deze dienst? Kathleen Delepierre: “Het zijn vaak alleenstaanden met weinig sociale contacten die zelf niet erg handig zijn. Onze klusjesdienst is tegelijkertijd een vorm van sociaal contact. Mensen bellen bijvoorbeeld om een lamp te vervangen, maar blijken dan toch
46
nog enkele andere kleine klusjes aan huis te hebben. Overigens is zo’n kleine klus vaak een aanzet om vertrouwen te winnen en blijken er nog heel wat andere problemen rond wonen, welzijn en zorg te bestaan. Voor ons is het een eerste stap om mensen uit het isolement te halen. Mensen uit de kwetsbare groepen hebben vaak ook nood aan hulpverlening op andere vlakken. Ik probeer hen altijd te begeleiden naar de gepaste diensten in de streek, met welke vraag ze ook komen.” Wordt er geen misbruik gemaakt van deze quasi gratis klusjesdienst? Kathleen Delepierre: “Integendeel. Mensen proberen zelf oplossingen te bedenken en komen eerder laat bij mij aankloppen. We willen ook geen betutteling in de hand werken. Wanneer iemand nood heeft aan een bepaalde dienstverlening en ik merk dat de persoon zelf in staat is om te bellen of zich te verplaatsen, dan stimuleer ik dat en spreek ik bijvoorbeeld af met hem of haar op de dienst zelf.”
Wordt het project geëvalueerd? Kathleen Delepierre: “We voorzien jaarlijks een evaluatie van onze diensten en projecten. Voor ons woonzorgproject schrijf ik een rapport, waarin uitgangspunten zullen vergeleken worden met verwezenlijkingen.” Wordt het woonzorgproject verder gezet? Kathleen Delepierre: “Ja, dankzij subsidies van de provincie kunnen we dit project zeker 5 jaar verder zetten. Een voorwaarde om deze subsidies te krijgen is echter dat we nadien ook continuïteit garanderen. Het woonzorgkruispunt blijft in ieder geval behouden.”
Woonzorg Veurne Dienstencentrum De Zonnebloem Zuidstraat 67 8630 Veurne 058 315778 of 058 310394
[email protected]
De SONG-scan
Instrument voor meer sociale gelijkheid in gezondheid helpt verkleinen. Dit instrument is voor iedereen beschikbaar op de website www.ongelijkgezond.be en wordt aangeduid als SONG-Scan (Sociale ONgelijkheid in Gezondheid). Het wordt best gebruikt in team en helpt lokale beleidsmakers bij de ontwikkeling van hun beleid om de gezondheidskloof te dichten. Het merendeel van de goede lokale praktijken die in deze brochure beschreven worden, hebben van de SONG-scan gebruik gemaakt en verdienen stuk voor stuk navolging.
10 vragen Wie een sociaal project op touw wil zetten of een beleid wil voeren om de ongelijkheid in gezondheid te verkleinen, kan professionele hulp gebruiken. Hoe ga je te werk? De 16 concrete projecten die we voor dit magazine selecteerden, tonen dat er op lokaal vlak heel wat vruchtbare inspanningen geleverd worden om de gezondheidskloof te helpen dichten. Ondanks die goede lokale praktijken blijft de ongelijkheid in gezondheid echter toenemen. Een evolutie die niet mag leiden tot ontmoediging, integendeel. Het moet ons veeleer motiveren om de beschikbare krachten optimaal te benutten. Naast goede wil en hulpvaardigheid zijn richtlijnen nodig die professionele ontwikkelaars en uitvoerders van sociale projecten helpen om hun plannen in goede banen te leiden, zodat hun acties de sociale kloof in gezondheid helpen verkleinen. Die richtlijnen bestaan onder de vorm van 10 vragen die nagaan of een project genoeg oog heeft voor sociale diversiteit van de bevolking en hoe het de sociale kloof
De SONG-Scan is geen lijvig handboek, maar een eenvoudig instrument om een project te bekijken vanuit het perspectief van gezondheidsverschillen tussen sociale groepen. Het verschaft professionele ontwikkelaars en uitvoerders van lokale projecten inzicht in gezondheidsverschillen tussen de groepen die ze voor ogen hebben en toont hoe acties kunnen worden opgezet om die verschillen te verkleinen.
Vraag 1. CIJFERS De gezondheidsverschillen tussen sociale groepen vaststellen.
Vraag 2. OORZAKEN Zicht krijgen op de factoren die de gezondheidsverschillen veroorzaken of juist in stand houden.
Vraag 3. JE SONG-INGREPEN De ingrepen die specifiek bedoeld zijn om in je project de sociale ongelijkheid in gezondheid aan te pakken.
Vraag 4. VERANTWOORDING Verantwoorden dat je ingrepen positief effect hebben.
Vraag 5. VERBANDEN Het verband tussen geslacht, etnische afkomst of sociale klasse enerzijds en gezondheidsverschillen anderzijds.
Vraag 6. JE DOELGROEPACTIES Je specifieke acties voor diverse sociale groepen oplijsten.
Vraag 7. PLUS & MIN Het laat ook zien hoe je een project kan evalueren en hoe je de gunstige impact op lange termijn kan verankeren. De SONGscan is niet geschikt om aan te tonen of een bepaalde ingreep effect heeft, maar ze vergroot wel de kans op het verkleinen van de gezondheidskloof. Er bestaan 3 versies: eentje om in te vullen bij de voorbereiding van het project (de SONGscan Vooraf), een tweede om in het project tussentijds te checken (de SONGscan Onderweg) en tenslotte eentje om na het project de resultaten vast te leggen en mogelijk lessen te trekken (de SONGscan Achteraf). Iedere vraag uit de SONG-scan doet je nadenken over bepaalde onderdelen van je project. Op de website www.ongelijkgezond.be vind je richtvragen bij ieder onderdeel, die je helpen een zicht te krijgen op je plan.
Succesfactoren en struikelblokken om de ongelijkheid te verkleinen.
Vraag 8. ONBEDOELDE EFFECTEN Uitkijken voor onbedoelde negatieve gevolgen van je project en hoe ze te voorkomen.
Vraag 9. RESULTATEN De effecten van je project op de gezondheidsverschillen tussen diverse sociale groepen.
Vraag 10. VERVOLG Voor blijvende resultaten zorgen. De SONG-Scan werd ontwikkeld door de Koning Boudewijnstichting in samenwerking met de Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg van de Universiteit Gent, de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) en het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (Vigez).
47
www.kbs-frb.be