Onderzoeksverslag
Bomen in Beeld Een onderzoek naar beeldkenmerken in boomtekeningen van ouderen met een depressieve stoornis via de BeeldWaarNemings-lijst
Antje Miesen & Michaela Baumann 461853
463138
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Creatieve Therapie Beeldend Augustus 2013
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Samenvatting Dit is een inventariserend en fenomenologisch onderzoek. Het richt zich op de waarneming van 16 boomtekeningen afkomstig van 16 ouderen met een depressieve stoornis. De instelling waarvoor het onderzoek werd uitgevoerd, is de ouderenpsychiatrie Maria Mackenzie in Nijmegen. De boomtekeningen werden gescoord via het observatie- en behandelingsinstrument de ´BeeldWaarNeming´. In dit onderzoek werden de objectieve beeldelementen van de BeeldWaarNemings-lijst1 toegepast om beeldkenmerken van de doelgroep ouderen met een depressie te verzamelen. Het onderzoek is kwalitatief en kwantitatief van aard. Bij kwalitatief gaat het om het vaststellen van de hoedanigheid en karakteristieken van de beeldkenmerken. Kwantitatief houdt in het constateren van de meest voorkomende beeldkenmerken in alle 16 boomtekeningen. Via dit onderzoek wordt getracht om de volgende vraag te beantwoorden: Welke beeldkenmerken van 16 DDS-boomtekeningen van 16 oudere cliënten met een depressieve stoornis op Maria Mackenzie in Nijmegen kunnen gescoord worden via het instrument BeeldWaarNeming en welke beeldkenmerken zijn het meest voorkomend? Alle voorkomende beeldkenmerken, die gescoord werden via de BeeldWaarNemings-lijst, werden vergeleken met relevante literatuur om de resultaten te onderbouwen. Onze conclusie uit de resultaten is dat de boomtekeningen individueel zijn qua vormgeving. Echter, er zijn ook overeenkomsten op te merken bij de kwantiteit en kwaliteit van de beeldkenmerken. De literatuur bevestigt de meeste resultaten. De overeenkomsten komen volgens de onderzoekers vooral in de drie volgende ´beeldpatronen´ terug: Contrast stam en kroon, ruimtegebruik en schematische opbouw. Dit onderzoek is relevant voor de algemene ouderenpsychiatrie en Maria Mackenzie, want het levert informatie op over beeldkenmerken bij de doelgroep ouderen met een depressie. Het zou een basis kunnen zijn voor beeldend therapeutische diagnostiek en behandeling van ouderen met een depressieve stoornis via de BWN. Door vervolgonderzoek in de praktijksituatie te doen, kunnen beeldende onderzoekers beeldkenmerken samen met de cliënt bespreken en behandeldoelen opstellen.
1
´BeeldWaarNemings-lijst´ wordt in het onderzoeksverslag afgekort met 1
BWN-lijst.
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het onderzoek 1.1.1 Affiniteit van de onderzoekers met de BWN 1.1.2 Motivatie boomtekening 1.2 Situatieschets vanuit de praktijk 1.2.1 Evidence-based en practice based evidence - trends in de gezondheidszorg 1.2.2 Maria Mackenzie en het inzetten van DDS en BWN 1.2.3 Relevantie van dit onderzoek voor de ouderenpsychiatrie/praktijk 1.3 Inhoudelijke oriëntatie 1.3.1 Onderzoek naar beeldkenmerken van ouderen met psychiatrische problematieken 1.3.2 Onderzoek naar de BWN 1.3.3 Onderzoek naar boomtekeningen 1.4 Kernbegrippen 1.4.1. Ouderen en depressie 1.4.2 (Objectief) waarnemen 1.4.3 De Beeldwaarneming 1.4.4 Beeldelementen en beeldkenmerken 1.4.5 De DDS – Diagnostic Drawing Series 1.4.6 Keuze BWN in vergelijking met de DDS 1.5 Doelstelling 1.6 Vraagstelling 1.6.1 Deelvragen 2 Methode 2.1 Inhoud der beeldregisters van de BWN-lijst 2.1.1 De graduaties van de beeldelementen 2.2 Onderzoeksparadigma 2.3 Databronnen en dataverzamelingstechnieken 2.4 Analysemethoden 2.5 Kwaliteitsactiviteiten en betrouwbaarheid 3 Resultaten 3.1 Resultaten deelvraag 1 en 2 3.2 Resultaten deelvraag 3 3.2.1 Relatie tussen de dominante en afwezige beeldelementen 4 Conclusie 4.1 Conclusie resultaten deelvraag 1 4.2 Conclusie resultaten deelvraag 2 4.3 Conclusie resultaten deelvraag 3 5 Discussie 5.1 Het onderzoeksproces in relatie tot de resultaten 5.2 Vergelijking BWN met andere gangbare instrumenten 5.3 Eigen professionele ontwikkeling 6 Aanbevelingen 7 Referentielijst 8 Bijlagen Bijlage 1: De ouderen binnen Maria Mackenzie, Centrum voor Ouderenpsychiatrie Bijlage 2: Definities Beeldelementen, BeeldWaarNemings-lijst Register 1-5 Bijlage 3: Ingevulde Scorelijst BeeldWaarNeming Bijlage 4: Excel-tabel alle tekeningen in vergelijking 2
3 4 5 5 6 7 8 8 9 11 12 12 12 13 13 14 14 15 15 16 17 17 19 21 23 29 31 32 32 32 33 34 35 35 37 40 41 45 48
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het onderzoek Kunstbeschouwing is een centraal begrip in onze cultuur. De mensen van de 21 de eeuw gaan naar musea om kunst te beschouwen (Blok, 2003). Ze staan bijvoorbeeld voor schilderijen om deze op zich te laten inwerken en misschien hebben ze daarbij een gedachte zoals: “Dit is mooi!” of “Wat een krachtige kleur!”. Maar wat ís mooi en wat ís krachtig? Doordat ieder mens op zijn eigen manier waarneemt, zullen deze gedachten vooral subjectief zijn en een bepaald oordeel omvatten (Gerritse, 1974, Blok, 2003). Ook in de beeldende therapie gaat het om beeldbeschouwing. Het is een uitdaging voor de cliënt en de therapeut om werkstukken zo objectief mogelijk te beschrijven, zonder de voorstellingen gelijk te interpreteren (Verhoog, 2006). Daarvoor is taal nodig, die oordeelvrij en neutraal beschrijvend is (Chirila & Feldman, 2012). Hier stoot men binnen de beeldende kunst op moeilijkheden. Anders dan in de muziek, waar een hoge c globaal dezelfde toon als resultaat heeft, is taal, die vormen en kleuren wil beschrijven erg “primitief en onstabiel” (Beljon, 1979). Een ´kromme lijn´ kan bijvoorbeeld heel veel verschijningsvormen hebben. In ons huidig gezondheidssysteem is de vraag naar evidence-based methoden (uitleg zie 1.2.1 situatieschets) heel groot (Snir & Regev, 2013). Dit betekent dat de resultaten van deze methoden meetbaar zijn voor derden (Schweizer, 2009). Deze vraag wordt ook binnen het werkveld van de beeldende therapie gesteld: hier ligt de vraag naar betrouwbare instrumenten, bijvoorbeeld naar een benoemingssysteem voor beeldend werk (Snir & Regev, 2013). Chirila en Feldman (2012) benadrukken “het belang van een psychotherapeutisch methode die de conclusie van de tekeningen van de cliënt weergeeft”. Ella Molenaar-Coppens heeft in de jaren 1983-1987 een begrippenlijst ontwikkeld, de `BeeldWaarNeming`- of kort BWN-lijst (zie bijlage 3 ingevulde Scorelijst BeeldWaarNeming). Daarmee kan een werkstuk gestructureerd en op een objectieve wijze beschreven worden. Het is een observatie-, indicatie- en behandelinstrument (Schweizer, 2009). De beeldende therapeuten binnen de instelling Maria Mackenzie hebben in 2011/ 2012 een scholing gevolgd over de BWN-lijst om deze lijst tijdens de therapie in te kunnen zetten. Eerder hadden ze in 2004 een scholing gevolgd over de evidence-based tekentest DDS (Diagnostic Drawing Series) (zie kernbegrip 1.4.5 DDS). Het resultaat van het diagnostisch instrument DDS is een beeldend diagnostische hypothese in DSM-IV termen (Landelijke DDS Werkgroep Nederland, 2012). Met deze hypotheses kunnen de beeldend therapeuten vanuit hun eigen vakgebied een bijdrage leveren aan de algemene psychodiagnostiek (werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Beeldende Therapie, 2013). De voorkeur van de therapeuten gaat uit naar de BWN, omdat die de mogelijkheid biedt om naast beeldobservaties ook beeldende behandeldoelen op te stellen. 3
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
De beeldend therapeuten van Maria Mackenzie waren in eerste instantie geïnteresseerd in het ontdekken van specifieke beeldkenmerken die naar voren komen uit de BWN-lijsten van ouderen en het opstellen van behandeldoelen (Van Aar en Straatman, 2013). Als uitgangspunt zouden DDS-tekeningen dienen want de beeldende therapeuten op Maria Mackenzie hebben sinds 2004 vijftig tekenseries van de DDS afgenomen bij ouderen met verschillende psychiatrische problematieken. Om het onderzoek toe te spitsen, kozen wij ervoor om ons te focussen op alléén de doelgroep depressieve ouderen en op de boomtekening van de DDS (zie 1.1.2 motivatie boomtekening en 1.4.6 keuze BWN in vergelijking met de DDS). 16 DDS-boomtekeningen en de DSM-IV-diagnose van de 16 oudere cliënten vormden de basis voor ons onderzoek. De therapeuten en wijzelf waren geïnteresseerd in het analyseren van de boomtekeningen. We wilden weten welke beeldkenmerken gescoord en welke behandeldoelen opgesteld kunnen worden zonder persoonlijke informatie van de cliënten en alleen op basis van de tekeningen. Daarom ontbraken de anamneses, de verhalen bij de tekeningen en de handelingen tijdens het tekenproces. Dit zorgde echter voor moeilijkheden bij het opstellen van de behandeldoelen en daarmee het beantwoorden van onze eerste onderzoeksvraag. Bij het opstellen van de behandeldoelen gingen wij de beeldkenmerken van de cliënten interpreteren. Volgens Ella Molenaar-Coppens, de bedenker van het instrument BeeldWaarNeming, is het de bedoeling dat de cliënt zelf betekenis aan zijn werkstuk geeft aan de beeldkenmerken (Molenaar-Coppens, 2004). Uit deze reden beperkten we ons bij de nieuwe, actuele onderzoeksvraag tot het scoren van opvallende beeldkenmerken via de BWN-lijst, zónder deze te interpreteren. Mogelijk zijn onze observaties betreffende opvallende beeldkenmerken representatief voor de doelgroep ouderen met een depressieve stoornis (bij Maria Mackenzie). Verder kunnen de beeldend therapeuten van Maria Mackenzie de beeldkenmerken met de cliënt gaan bespreken en in relatie brengen tot de mens en zijn individuele problematiek.
1.1.1 Affiniteit van de onderzoekers met de BWN In verband met de minor `Beeldende diagnostiek en methoden` hebben de onderzoekers kennis gemaakt met de BeeldWaarNeming. We hadden nog maar weinig kennis over het benoemen van de beeldelementen van beeldend werk. De BWN gaf ons een begrippenkader met objectieve termen. Daardoor konden we woorden geven aan werkstukken zonder deze gelijk te interpreteren. We schoolden onze waarneming, ook aan de hand van ons eigen medium proces. We konden verbanden leggen tussen het werk en onszelf. Het was interessant om te ontdekken hoezo we bijvoorbeeld veel ruimte innamen of bepaalde kleuren gebruikten in onze schilderijen. We ontdekten dat bepaalde karaktereigenschappen terugkwamen in ons werk. Daarom waren we benieuwd in hoeverre dit speelt bij mensen met psychiatrische problematieken. Dit maakte dat we enthousiast waren over onderzoek naar de BWN. 4
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1.1.2 Motivatie boomtekening De boom is een onderwerp dat ons persoonlijk interesseert. Wij zijn beiden op het platte land opgegroeid en met de natuur verbonden. De boom is voor ons een symbool en cultuurgegeven dat ons nieuwsgierig maakt. Hij is een van de meest voorkomende symbolen bij tekentests (Eytan & Elkis-Abuhoff, (2013). De relatie tussen boom en mens is een spannend thema binnen een studie van Gedrag en Maatschappij. Dat mensen zo oud als een boom kunnen worden, is een voorbeeld betreffend overeenkomsten qua leeftijd. Hoe dan de relatie is tussen mens en boom, en hoe vooral ouderen met hun lang verleden zich uitdrukken door een boom, is thema en inspiratie van dit onderzoek.
1.2 Situatieschets vanuit de praktijk 1.2.1 Evidence-based en practice based evidence—trends in de gezondheidszorg In de laatste jaren wordt er in de gezondheidszorg steeds meer gevraagd om de diagnose en de behandeling van een cliënt te onderbouwen volgens wetenschappelijk bewezen methodes; dit wordt ook wel ´evidence-based-practice´ genoemd (Schweizer e.a., 2009). Onderbouwen betekent het beredeneren van de behandeling van een bepaalde doelgroep met een bepaalde problematiek met bepaalde behandelmethoden in een bepaalde tijd. Een evidence-based-practice gerichte behandeling biedt dus algemene richtlijnen. De overheid vraagt naar deze richtlijnen bij een behandeling om kosten te kunnen controleren. Deze generalisering is in de beeldende therapie moeilijk te realiseren (Schweizer e.a., 2009). Het is een ervaringsgerichte behandeling, waarbij iedere cliënt een individuele problematiek heeft. Behalve de ´evidence-based-practice´ bestaat er nog een andere werkwijze, die meer gericht is op de praktijk: ´practice-based-evidence´ houdt het werken volgens methodes, waarmee de behandelaar al langere tijd goede ervaringen heeft, in. Hierbij ligt echter de nadruk op het leren in de respectievelijke praktijksituatie. De houding van de behandelaar is meer flexibel en afgestemd op het hier en nu (Schweizer e.a., 2009). De DDS is een voorbeeld van evidence-based-practice en de BWN van practice-basedevidence (echter zijn beide nog steeds in ontwikkeling en verder onderzoek is wenselijk): De DDS heeft precieze richtlijnen qua afname van de tekeningen, qua procedure en tijd. Er is een handleiding, die de beeldelementen definieert. De BWN-lijst heeft objectieve en interpretatieve elementen. De beeldelementen zijn objectief waarneembaar; de betekenis daarvan ontstaat uit de interpretatie van de cliënt en de therapeut (Molenaar-Coppens, 2004).
5
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1.2.2 Maria Mackenzie en het inzetten van DDS en BWN De ouderenpsychiatrie Maria Mackenzie heeft recent met bezuinigingen van doen gehad (Pro Persona, 2013). Op het moment vindt er een reorganisatie plaats. Dit heeft veranderingen in de organisatiestructuur van de instelling ten gevolg, en is ook van invloed binnen de beeldende therapie, bijvoorbeeld in de reductie van cliënt contacturen. De therapeuten behandelen de cliënten nu één keer per week in plaats van twee keer (van Aar, 2013). Ook zij worden gevraagd om hun werkwijzen te onderbouwen aan de hand van betrouwbare methoden. Voor hen is het van belang om een duidelijke plek in te nemen binnen het multidisciplinair overleg en om hun beroep te profileren. Daarom gebruiken de beeldende therapeuten de DDS-tekentest, deze is evidence-based en daarmee door onderzoek onderbouwd. Met de BWN-lijst hebben de beeldend therapeuten echter een grotere affiniteit, omdat die meer aansluit aan de praktijk (van Aar, 2013). Zij voelen dus een dilemma: aan de ene kant voelen ze de eisen van de gezondheidszorg naar wetenschappelijke onderbouwing, aan de andere kant willen ze graag de cliënt meer benaderen. De beeldend therapeuten hebben voor dit dilemma het volgende compromis gevonden: zij nemen de DDS-tekentest af en scoren de DDS-tekeningen via de BWN-lijst. In deze context ontstond de eerste onderzoeksvraag: De beeldend therapeuten van Maria Mackenzie hebben vanaf 2004 DDS-tekeningen verzameld. De informatie uit deze tekeningen wilden zij met behulp van de BWN-lijsten in kaart gebracht hebben. Zij waren geïnteresseerd in specifieke beeldkenmerken van ouderen met een depressieve stoornis. Zij vroegen zich af in hoeverre de problematiek ´in beeld` komt. Daarnaast wilden zij graag weten welke behandeldoelen geformuleerd kunnen worden op grond van de observaties en interpretaties van de tekeningen en de DSM-IV-diagnose. Zoals wij in de aanleiding van ons onderzoek benoemen, bleek dit een te brede vraag te zijn en miste hiervoor de informatie van de cliënt. Het lukte niet om aan de hand van alleen de beeldkenmerken en de DSM-IV-diagnose goed onderbouwde behandeldoelen op te stellen. Dit kwam doordat wijzelf de koppeling tussen de beeldkenmerken en de diagnose maakten en daardoor de beeldkenmerken interpreteerden zonder de resultaten te toetsen bij de cliënt en relevante literatuur. Smeijsters (2008) benadrukt dat er zowel theoretische als empirische onderbouwing nodig is om een “verband” te leggen “tussen psychische stoornis en mediumgedrag”. Wij hadden dus in eerste instantie een theoretische, maar geen empirische onderbouwing voor ons onderzoek, omdat we onze eigen conclusies maakten op grond van beeldkenmerken. Daarom kozen we ervoor om ons te focussen op de objectieve beeldelementen van de BWNlijst. De actuele onderzoeksvraag beperkt zich dus tot het zoeken naar opvallende beeldkenmerken In de boomtekening van ouderen met een depressieve stoornis. De theoretische onderbouwing betrekt zich hierbij op het gebied ´waarnemen´ (fenomenologie, zie 2.2 onderzoeksparadigma) en de empirische onderbouwing richt zich op ervaringen die te vinden zijn in de literatuur. 6
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1.2.3 Relevantie van dit onderzoek voor de ouderenpsychiatrie/praktijk De beeldende kunst is een sociaal product en een bron van informatie (Leavy, 2009). Binnen ons onderzoek is de bron van informatie de 16 boomtekeningen. Malchiodi (2003) stelt dat men de effecten van demografische en psychologische kenmerken aan de hand van de tekenhandeling van een persoon kan onderzoeken. Gantt en Tabone (1998) stellen verder dat de symptomen van patiënten in hun beeldend werk terug te zien zijn. Voor ons onderzoek impliceert dit dat de depressieve symptomen bij ouderen in hun boomtekeningen terug te zien zijn. Dit onderzoek is relevant voor de praktijk omdat de opvallende beeldkenmerken karakteristiek zouden kunnen zijn voor de doelgroep `ouderen met een depressieve stoornis`. Mogelijk zouden beeldkenmerken een rol kunnen spelen in de diagnostiek van de cliënt. Daarnaast kan dit onderzoek als basis dienen voor een vervolgonderzoek naar de betekenis van de beeldkenmerken, vanuit het perspectief van de cliënt, om met behulp van de BWNlijst tot behandeldoelen te komen (zie 6 aanbevelingen). Bovendien zou dit onderzoek een ondersteuning kunnen bieden om de methode BeeldWaarNeming meer bekend te maken in de algemene ouderenpsychiatrie. Het zou een basis kunnen zijn voor beeldend therapeutische diagnostiek en behandeling van ouderen met een depressieve stoornis via de BWN.
1.3 Inhoudelijke oriëntatie We hebben ons verdiept in scripties en literatuur over objectieve beeldbeschrijvingsinstrumenten. Hieruit blijkt dat er binnen het beeldend therapeutische werkveld momenteel de behoefte bestaat naar beeldende benoemingsapparaten (Snir & Regev, 2013). Onderzoekers vinden dat er bruikbaar en valide informatie in de tekeningen van cliënten aanwezig is en dat het een belangrijk onderwerp voor onderzoek is hoe een cliënt tekent en niet wat (Gantt & Mills, 2009). Hoe heeft betrekking op de `structuur`, de formele beeldelementen van de tekening en wat heeft betrekking op de voorstelling die de cliënt wilde uitbeelden. Beeldend therapeutische onderzoekers zijn benieuwd in hoeverre zij beeldelementen van werkstukken kunnen koppelen aan een specifieke diagnose en daarbij een bijdrage te leveren aan de diagnostiek (Gantt & Mills, 2009). Ook wij willen dit bereiken en focussen ons daarom op onderzoek naar de kernbegrippen van onze hoofdvraag: navolgend beschrijven we welk onderzoek er al is gedaan met betrekking tot beeldkenmerken van ouderen met psychiatrische problematieken en een depressieve stoornis, de BeeldWaarNeming en boomtekeningen.
7
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1.3.1 Onderzoek naar beeldkenmerken van ouderen met psychiatrische problematieken Ons onderzoek bouwt op bepaalde punten verder op het onderzoek van Mirna van Deelen en Fannie Ruijne. Ook zij hebben binnen de beeldende therapie hun onderzoek gedaan op Maria Mackenzie te Nijmegen, in 2011/2012. Twee jaren geleden hadden deze beeldende therapeuten de vraag of er specifieke beeldkenmerken in het werk van ouderen naar voren komen. De focus van van Deelen en Ruijne lag echter niet op de BWN maar op de DDS. Er bestonden 150 DDS-tekeningen van ouderen met psychiatrische problematiek, waaronder ook depressie. Deze gingen zij opnieuw scoren aan de hand van de DDS-scoringslijst. De resultaten impliceren opvallendheden in de volgende structuuritem´s (zie 1.4.5 kernbegrip DDS): kleurgebruik voorkomen van lijn en lijnlengte grondlijn krijtdruk ruimtegebruik plaatsing landschap integratie
Fikke en Poulisse (2007) hebben verder onderzoek gedaan naar beeldkenmerken van gezonde en depressieve ouderen en jongeren. Voor het scoren hebben ze de DDS scoringslijst aangepast. De tekenopdracht was een huis. Veel voorkomende beeldkenmerken bij ouderen met een depressie waren in hun onderzoek: veel ruimtegebruik, de aanwezigheid van een grondlijn, gebruik van tertiaire kleuren, niet ingekleurde tekening en een lichte krijtdruk. De uitkomsten van het onderzoek van van Deelen en Ruijne en van Fikke en Poulisse zullen we in ons onderzoek bij de resultaten (3.1) betrekken.
1.3.2 Onderzoek naar de BWN Onderzoek naar beeldkenmerken van ouderen met een depressie aan de hand van de BWN bestaat er nog niet. Echter zijn er een aantal onderzoeksscripties waarin de BWN als methode werd toegepast bij andere doelgroepen. Hieronder willen we beschrijven waar andere studenten onderzoek naar hebben gedaan en hun argumenten noemen waarom ze voor de BWN hebben gekozen. Anika Talkenberger (2010) en Yannine Rengel Hänsel (2010) hebben onderzoek gedaan naar de BWN. Zij hebben, net zoals wij, geprobeerd bepaalde beeldkenmerken te ontdekken, echter bij mensen met een persoonlijkheidsstoornis en bij cliënten met angst- en dwangstoornissen. Hannie Caerteling heeft in 2013 de BWN als onderzoeksinstrument gebruikt om verandering van differentiatie en variatie in het beeldend werk van kinderen met hechtingsproblematiek vast te kunnen stellen. 8
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Rengel Hänsel (2010) verantwoordt haar keuze voor het gebruik van de BWN door te schrijven dat de BWN een “uitgebreid begrippenapparaat is voor het beschrijven van zowel de thematiek en het proces als ook het product” van de cliënt. De BWN-lijst geeft een duidelijk kader om woorden te geven aan de beeldende uitingsvormen (Rengel Hänsel, 2010). Ook Caerteling (2013) stelt dat “bij het waarnemen van beeldende kunst de morfologie2 van de kunst ingezet kan worden om zo objectief mogelijk waar te nemen”. De BWN biedt voor Caerteling de mogelijkheid tot observatie en diagnostiek. Verder is het ook een “methode waarbij de cliënt in de analyse [van zijn beeldend werk] betrokken wordt.“ (Caerteling, 2013). Rengel Hänsel (2010) schrijft verder over patronen in het werk van de cliënten. Net zoals wij wilde zij uitvinden welke patronen - wij noemen dit beeldkenmerken - zichtbaar kunnen worden “die niet alleen kenmerkend zijn voor de individuele cliënt maar voor de doelgroep in zijn geheel“. Volgens Talkenberger (2010) is er in de literatuur weinig te vinden over hoe zich de problematiek in het beeldend medium uit. Daarom is het ook volgens de onderzoekers van belang om onderzoek te doen naar beeldkenmerken en hoe de problematiek in beelden naar voren komt. Naast voordelen van de BWN noemt Talkenberger (2010) ook nadelen: Tijdens haar onderzoek constateerde zij dat niet alle beeldelementen objectief waarneembaar zijn op grond van verschillende definities. Hierdoor stelde zij dat het scoren van de aan- en afwezigheid van een beeldkenmerk een subjectieve bezigheid betreft. Om de betrouwbaarheid van haar bevindingen te waarborgen koos zij ervoor om de werkstukken door twee andere medestudenten te laten scoren. Ook wij hebben soortgelijke ervaringen opgedaan. Wij hebben de boomtekeningen, zonder cliënt, echter in tweevoud gescoord. Deze multisubjectiviteit (Talkenberger, 2010) hielp om meer betrouwbaar te werken. Dit wordt mogelijk wanneer meerdere personen met dezelfde voorwaarden tot dezelfde resultaten komen (Bauer, 2013). Verder hebben wij de beeldelementen gedefinieerd om de objectiviteit te waarborgen.
1.3.3 Onderzoek naar boomtekeningen In de historische context bestaat onderzoek naar boomtekeningen al wat langer. De ´boom-test´ werd in de jaren 1952 door de psycholoog Koch ontwikkeld. Hij heeft 4000 boomtekeningen van kinderen en volwassenen tot het 32e levensjaar op een psychoanalytische manier onderzocht. Hierbij heeft hij de boomonderdelen nader bekeken. Hij gaat ervan uit dat een mens al tekenend zijn eigen persoonlijkheid in de boom projecteert (Koch, 1962). Koch kijkt vooral naar hoe de stam, de kroon, de takken, de bladeren, de grondlijn of het landschap etc. zijn getekend. Hij kijkt minder naar algemene beeldkenmerken zoals vorm, lijn, kleur etc. Hij schenkt meer aandacht aan het interpreteren van de symboliek (Koch, 1962). Koch heeft ontdekt, dat er bepaalde boomschemata bestaan die bij het kind vanaf het derde 2
Uiterlijke verschijningsvorm in de kunst (de Visser, 2009) 9
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
tot het negende jaar ontstaan. Het basisschema is gebaseerd op de bloem en het kruis (Koch, 1962). Koch heeft verschillende namen gegeven aan schema´s. Een rechte stam die bijvoorbeeld horizontaal afsluit, noemt Koch een “Lötstamm”. Een ander onderzoek naar boomtekeningen is in 1958 gedaan: J.E van Lennep heeft een klinisch-psychologische studie geschreven over de driebomentest. Bij deze test moet de proefpersoon 3 verschillende boomtekeningen maken: een fruitboom, een fantasieboom en een droomboom. De auteur heeft 450 boomtekeningen afgenomen bij 150 gezonde mannen en vrouwen tussen de 15 en 45 jaar. De andere driehonderd tekeningen worden afgenomen bij kinderen, ouderen, psychiatrische patiënten, waaronder depressie en “organische” patiënten, bijvoorbeeld mensen met dementie en hersenbeschadigingen. Ook van Lennep interpreteert de boomtekeningen op een psychoanalytische manier. Qua beeldkenmerken kijkt zij naar de ruimte, die de boom inneemt op het papier, naar de plaats en naar zijn samenhang (structuur). Van Lennep stelt bijvoorbeeld dat er parallellen bestaan in het ruimtegebruik, tussen depressieve mensen en kleine bomen. Personen met een depressieve stoornis zouden dan aan bepaalde persoonscriteria voldoen, zoals zich klein of als slachtoffer voelen (van Lennep, 1958). Bovendien gaat van Lennep in op boom-schema´s. Deze definieert zij als een “reductie van de boom op zijn meest essentiële kenmerken, de boomstructuur en het boomskelet” (van Lennep, 1958). Bij mensen met hersenbeschadiging of dementie kan de boom teruggaan op een kinderschema, zoals een boom die op een bloem lijkt of zelfs niet meer herkenbaar is (van Lennep, 1958). In haar onderzoek legt van Lennep een verband tussen ouderen en lijnvoering en motoriek: zij stelt dat ouderen op grond van hun somatische veranderingen ´´alle overtollige bewegingen´´ weglaten en in hun lijnvoering wordt een tremor zichtbaar (van Lennep, 1958). Om de tekeningen te begrijpen zal van Lennep niet alléén de beeldkenmerken objectief beschrijven. Voor de auteur biedt het objectiveren geen alternatief voor het interpreteren (van Lennep, 1958). De interpretator (een psycholoog of psychiater) interpreteert subjectief, echter maakt diens expertise de interpretatie meer betrouwbaar (van Lennep, 1958). Koch en van Lennep zijn allebei psychoanalytisch georiënteerd. De psychoanalytische visie blijkt een trend te zijn, afgaand op de literatuur over het bekijken en interpreteren van boomtekeningen. Zo zetten de auteurs Zöllner (2004) en Avé-Lallement (2010) in hun boeken over boomtekeningen de boom-test van Koch ook in de huidige tijd in. Zöllner schrijft in zijn boek “Die Baumzeichnung als Spiegel der leidenden Seele“ (2004) dat hij een ´fenomenologisch-symbolisch-psychoanalytische interpretatie´ inzet. In de boeken over boomtekeningen gaat het dus om het bekijken van de tekening en het interpreteren van de gevonden beeldkenmerken. De psychoanalytische interpretatie is in ons onderzoek niet relevant. Begrippen en ook observaties in de tekeningen - bijvoorbeeld schema´s, ruimtegebruik, plaatsing van de boom - nemen we mee in de interpretatie van onze bevindingen. 10
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1.4 Kernbegrippen 1.4.1 Ouderen en depressie Ouder worden is een levenslang verloop, bestaande uit biologische, psychologische en sociale processen (Schoeneberg, 2002). Het is “een proces dat zich bij elk mens in een eigen tempo, manier en vorm manifesteert” (Hanze online, 2013). Oudere mensen blikken op een lang, rijk leven terug, met positieve en negatieve ervaringen. Verder hebben ouderen vaak met verlieservaringen te maken, op allerlei levensgebieden, zoals op cognitieve, lichamelijke en sociale gebieden (Schoeneberg, 2002). Dit kan als gevolg hebben dat hun rol bijvoorbeeld als ouder, werknemer of partner verandert (VoorwindenDuurkoop, 1994). Het (mogelijk) verlies van familie, vrienden, vaardigheden en mogelijkheden op cognitief en lichamelijk niveau betekent ingrijpende gebeurtenissen (van der Molen, Perreijn en van den Hout, 2009). Daarmee moet een ouder mens in deze levensfase mee kunnen omgaan. Het verlies is een bepalend levensthema van ouderen wat tot een probleem kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van een depressieve stoornis (Voorwinden-Duurkoop, 1994). Volgens van der Molen (2009) houdt een depressieve stoornis in: gedurende twee weken vertoont iemand symptomen voor een depressieve stemming of vermindering aan interesse en plezier in activiteiten. Deze gemoedstoestand is bijna dagelijks en dan het grootste deel van de dag aanwezig. Het wordt ook door anderen, bijvoorbeeld familie, opgemerkt. De depressieve stoornis kenmerkt zich door ten minste 5 van de volgende symptomen gedurende 2 weken volgens de diagnostische criteria van de DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, vierde versie) (van der Molen et al, 2009):
Duidelijke afname of toename aan lichaamsgewicht Moeite met in- of doorslapen, zich slaperig voelen Gevoel van remming of agitatie, vertraagdheid of rusteloosheid Moeheid of een gebrek aan energie Zich (onterecht) waardeloos of schuldig voelen, een negatief zelfbeeld hebben Moeilijk besluit kunnen nemen, moeite met concentratie Gedachten aan de dood
Bij 15% van de 55-plussers in Nederland is er sprake van een milde of ernstige vorm van depressie. Vrouwen zijn vaker getroffen dan mannen (van Deelen en Ruijne, 2012). Bij de dood van een levenspartner of echtgenoot bijvoorbeeld voldoet 40% in de eerste maand na het overlijden aan de diagnostische criteria van een depressieve episode (van der Molen et al, 2009). 20-25% van de ouderen met een chronische lichamelijke aandoening zoals diabetes, hart- en vaatziekten en kanker ontwikkelt tijdens de ziekte een depressie. Een depressie als gevolg van een lichamelijke ziekte, betekent vaak stress en sociaal isolement. Omgekeerd maakt een depressie ook kwetsbaarder voor een somatische aandoening. De 11
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
ervaring van de beeldend therapeuten in het werkveld en die uit de literatuur is dat ouderen tijdens een depressie vaak somatische symptomen vertonen (van der Molen et al, 2009, van Aar en Straatman, 2013). 1.4.2 (Objectief) waarnemen Op de website van Dale online (2013) wordt waarnemen omschreven als “met het oog, het oor […] gewaarworden”, ”in acht nemen”, “benutten”. Het is een verzamelterm voor horen, zien, ruiken, proeven, tasten (Gerritse, 1974). In ons onderzoek speelt het zien, de visuele waarneming, voornamelijk een rol. Via de visuele waarneming hebben de onderzoekers de tekeningen zo objectief mogelijk bekeken en gescoord aan de hand van de formele beeldelementen van de BeeldWaarNemings-lijst. Het objectief waarnemen betekent: “onbevooroordeeld, onbevangen, zonder zich te laten beïnvloeden” (van Dale Groep, 2013).
1.4.3 De BeeldWaarNeming De BeeldWaarNeming (BWN) is een benoemingssysteem van beeldende uitingsvormen (Molenaar-Coppens, 2006). Het is ontwikkeld in 1987 door de beeldend therapeute Ella Molenaar-Coppens vanuit de lessen “Beeldend Onderzoek” aan de opleiding Creatieve Beeldende Therapie aan de HAN Nijmegen (Molenaar-Coppens, 2006, 2013). De lijst is een handvat om werk in beeldende therapie eerst objectief te bekijken aan de hand van beeldelementen zoals vorm, lijn, kleur, ritme, (teken)handelingen etc. en vervolgens te interpreteren (Schweizer, 2009, Overberg, 2010). Het is een observatie-, indicatie- en behandelinstrument (Schweizer, 2009). De beeldelementen van de BWN zijn opgesomd binnen 5 registers (zie ook 2.1. methode). Deze hebben betrekking tot de morfologie, de uiterlijke verschijningsvorm van het werkstuk maar ook tot het verhaal van de cliënt, de achterliggende betekenis (de Visser, 2009). Ella Molenaar-Coppens: “De vormgeving als buitenkant is objectief waarneembaar en vooral subjectief ervaarbaar”. In dit onderzoek beperken we ons op het omschrijven van beeldkenmerken bij ouderen met een depressie. Daarom gebruiken we hiervoor de objectieve registers van de BWN-lijst die zich richten op de uiterlijke verschijningsvorm van het werkstuk.
1.4.4 Beeldelementen en beeldkenmerken Een beeldelement is een onderdeel van een werkstuk, bijvoorbeeld vorm, kleur of lijn. De BWN-lijst bestaat uit 30 beeldelementen die mogelijk in een tekening kunnen voorkomen. Deze zijn niet gedefinieerd door Molenaar-Coppens. Uit deze reden hebben de onderzoekers hun eigen definities van de beeldelementen opgesteld aan de hand van verschillende bronnen over kunstbeschouwing (Overberg, 2012; de Visser, 2009; Boermans, 2004) (zie: bijlage 2: definities beeldelementen en bijlage 3: ´ingevulde scorelijst BeeldWaarNeming´). De BWN-lijst en de definities van de beeldelementen vormen het referentiekader voor het 12
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
bekijken van de 16 DDS-boomtekeningen naar specifieke beeldkenmerken. Onder een beeldkenmerk versta je een karakteristiek beeldelement van een werkstuk (van Dale online, 2013). Dit kan zijn een opvallende, kenmerkende vorm, kleur of lijn in de boomtekening. Wanneer bijvoorbeeld een boom alleen uit lijn bestaat, is lijn een (opvallend) beeldkenmerk. Zelf als een beeldelement afwezig is, bijvoorbeeld het vlak als achtergrond, kan dit een beeldkenmerk zijn omdat dit ook opmerkelijk is. Een werkstuk kan meerdere verschillende beeldkenmerken hebben. Bij register 1 zijn beeldkenmerken dominant aanwezig (A) of afwezig (-) (zie ook 2.1.1 graduaties van de beeldkenmerken´). Bij register 4 en 5 zijn de aanwezige beeldelementen beeldkenmerken.
1.4.5 De DDS – Diagnostic Drawing Series DDS betekent “Diagnostic Drawing Series” en is ontwikkeld door de beeldende therapeuten Barry M. Cohen en Barbara Lesowitz in Washington (Schweizer e.a., 2009). Het is een diagnostisch instrument voor beeldende therapie in de vorm van een tekentest. Het instrument maakt een koppeling tussen een aantal beeldkenmerken van werkstukken en pathologie (in DSM-IV-termen (zie ook kernbegrip 1.4.1 ouderen en depressie). “Aspecten van de tekening die de cliënt maakt, worden op systematische en objectieve wijze beoordeeld door de therapeut” (Schweizer e.a., 2009). Er worden 23 “structuuritems” gescoord, zoals aantal kleuren, krijtdruk of ruimtegebruik (Landelijke DDS Werkgroep Nederland, 2012). Het tekenmateriaal - papier en pastelkrijt - moet aan gestandaardiseerde voorwaarden voldoen. (Schweizer e.a., 2009; Landelijke DDS Werkgroep Nederland, 2012). De test bestaat uit drie tekeningen waarvoor de cliënt maximaal een kwartier per tekening de tijd heeft. Voor ons onderzoek gebruiken we alleen maar de tweede opdracht uit de DDS, de boomtekening, omdat deze een gestructureerde opdracht is. Dat betekent dat het motief is voorgegeven en daardoor de vergelijkingscriteria voor de onderzoekers overzichtelijker zijn dan bij een vrije tekening waar het motief niet is voorgegeven.
1.4.6 Keuze BWN in vergelijking met de DDS De DDS en de BWN zijn allebei scoringslijsten waarmee een werkstuk objectief bekeken kan worden. Hieronder willen we verantwoorden hoezo we voor de BWN hebben gekozen. De tekeningen worden binnen de DDS aan de hand van 23 “structuuritems” gescoord, zoals aantal kleuren, krijtdruk of ruimtegebruik (handboek DDS, 2012). Deze structuuritems lijken op de beeldelementen van de BWN-lijst. Bij de BWN gaat het echter niet alleen om aan- of afwezigheid van een beeldelement. De BWN biedt een gedetailleerde beschrijving van een beeldelement. Zo wordt het item `kleur` bij de DDS bijvoorbeeld op ´aantal kleuren´ en 13
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
`kleurmenging` gescoord; bij de BWN gaat het bovendien om welke kleur er is en zijn hoedanigheid. Verder differentieert de BWN in verschillende graduaties van de beeldelementen in tegenstelling tot de DDS. De BWN maakt duidelijk welke elementen meer opvallend zijn dan andere door het gebruik van afwezigheid (-), meer of minder aanwezig (+/-), aanwezig (+) en dominant aanwezig (A ) te gebruiken. De BWN gebruikt bovendien nog meer beeldelementen - niet 23 maar 30 - bij het scoren dan de DDS. Dit zijn bijvoorbeeld de vormcontrasten of ritme en herhaling. Daardoor kan een tekening verdiepend en nauwkeuriger worden bekeken. Verder worden de beeldelementen in relatie gebracht met elkaar, bijvoorbeeld bij kleurcontrasten. Dit is belangrijk want de beeldelementen krijgen pas betekenis in hun onderlinge samenhang (Molenaar-Coppens, 2006). De BWN biedt naast het objectief omschrijven van een werkstuk een handvat voor een vervolgbehandeling, door de cliënt in de interpretatie van zijn werk te betrekken. De DDS legt de focus op het opstellen van een diagnostische hypothese in DSM-IV-termen.
1.5 Doelstelling We willen graag weten welke terugkerende beeldkenmerken van 16 DDS-boomtekeningen gemaakt door 16 oudere cliënten met een depressieve stoornis op Maria Mackenzie in Nijmegen gescoord kunnen worden via het instrument BeeldWaarNeming en welke beeldkenmerken het meest voorkomen. Om dit doel te kunnen bereiken, willen we eerst weten welke beeldkenmerken gescoord kunnen worden bij de 16 boomtekeningen en hoe deze zich karakteriseren. Hierbij willen we de nadruk leggen op de kwaliteit van de beeldkenmerken. De uitkomsten willen we vergelijken met relevante literatuur en op deze manier overeenkomsten vaststellen. Onder relevante literatuur verstaan we literatuur over specifieke beeldkenmerken van ouderen, specifieke beeldkenmerken van depressieve mensen en/of ouderen en boomtekeningen. Verder zijn we geïnteresseerd welke beeldkenmerken voorkomen bij 8 of meer van de 16 boomtekeningen. Bij dit doel leggen we de nadruk op de kwantitatieve gegevens. Ten slotte willen we weten welke verbanden gelegd kunnen worden tussen de meest voorkomende beeldkenmerken bij de boomtekeningen.
1.6 Vraagstelling Welke beeldkenmerken van 16 DDS-boomtekeningen van 16 oudere cliënten met een depressieve stoornis op Maria Mackenzie in Nijmegen kunnen gescoord worden via het instrument BeeldWaarNeming en welke beeldkenmerken zijn het meest voorkomend?
14
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
1.6.1 Deelvragen 1) Welke beeldkenmerken kunnen gescoord worden bij de 16 boomtekeningen en hoe karakteriseren deze beeldkenmerken zich? 2) Welke relevante overeenkomsten zijn er in de literatuur te vinden betreffende de gevonden beeldkenmerken? 3) Welke beeldkenmerken komen bij 8 of meer van de 16 boomtekeningen voor en welke verbanden kunnen gelegd worden tussen de meest voorkomende beeldkenmerken?
2 Methode 2.1 Inhoud der beeldregisters van de BWN-lijst De onderzoekers gaan uit van de BWN-versie, aangepast door de beeldende therapeute Annette Overberg voor de doelgroep persoonlijkheidsstoornissen in 2010. Bovendien hebben wij eigen aanpassingen gemaakt, met betrekking tot de doelgroep, de opdracht en de onderzoekscontext (zie bijlage 3 ingevulde scoringslijst BWN). De BWN-lijst beschrijft verschillende aspecten van het beeldend werk van de cliënt in 5 registers, deze zijn (Schweizer e.a., 2009): 1.) Het werkstuk als object a) Fundamentele beeldelementen b) Samengestelde beeldelementen 2.) Handelingen, waardoor het werkstuk tot stand komt (Niet van toepassing voor ons onderzoek) 3.) Het concrete, het objectieve & het subjectieve, het verhaal van de cliënt (n.v.t. voor ons onderzoek) 4.) a) Vormcontrasten en b) Vormrelaties 5.) Stijlkenmerken van het werkstuk Wat heeft een cliënt uitgebeeld, wat is er objectief waarneembaar? Deze gegevens zijn te beschrijven in register 1a en 1b: de fundamentele en de samengestelde beeldelementen. Fundamenteel is bijvoorbeeld vorm, punt en lijn. Onder samengesteld valt bijvoorbeeld de richting van een werk, de compositie of de voorstelling (Molenaar-Coppens, 2006). Register 2 omschrijft de ontstaanswijze van het werkstuk. Daaronder valt ook het benoemen van de handelingen, die een cliënt heeft verricht tijdens het beeldend werken (Beljon, 1979): bijvoorbeeld tekenen, schilderen, stippels zetten of lijnen trekken. Dit register hebben we niet betrokken omdat we de tekenhandelingen, het proces van de cliënt niet hebben gezien toen het werkstuk ontstond. Verder gaat het in ons onderzoek niet om het beeldend proces maar om het beeldend product. 15
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
In register 3 omvat in ons onderzoek alleen het concreet/objectieve gedeelte. Bij concreet wordt samenvattend opgeschreven, welke beeldelementen uit register 1 dominant aanwezig of afwezig is geweest. De onderzoekers hebben het subjectieve gedeelte in hun onderzoek weggelaten want de onderzoekers kennen het verhaal van de cliënt niet bijhorend de tekening. Register 4a omvat de vormcontrasten. Vorm ontstaat door tegenstellingen (MolenaarCoppens, 2006), dus door contrasten: bijvoorbeeld krom/recht of klein/groot. De onderzoekers hebben het vormcontrast ´open-gesloten´ toegevoegd want het is bij de cliënten een veel voorkomend beeldkenmerk (zie 3.1 resultaten deelvraag 1 en 2). Om dezelfde reden hebben we bij richtingcontrasten het beeldelement ´diagonaal op- en neerwaarts´ aangevuld. Het beeldelement ´materiaalcontrast´ is door de onderzoekers weggehaald omdat de cliënt alleen met pastelkrijt heeft gewerkt. In register 4b worden de vormrelaties omschreven: Hoe komt het beeldend werk over qua manifestatie. Dit kan bijvoorbeeld ´aangepast´ of ´overweldigend´ zijn. Tonen de onderdelen van het werk visuele samenhang, zijn ze met elkaar verbonden? In hoeverre is er ´spanning´? Het laatste register 5 houdt de stijlen in waarin een werkstuk is gemaakt, zoals ´figuratief´, ´abstract´ of ´schetsmatig´.
2.1.1 De graduaties van de beeldelementen Voor het invullen van register 1 wordt een +, een +/- , of een – gebruikt: + betekent: een beeldelement is aanwezig. +/- houdt in dat een beeldelement min of meer aanwezig is. Het is niet duidelijk aanwezig, niet op de eerste blik waarneembaar; maar het is er wel. Ook in twijfelgevallen hebben de onderzoekers deze term toegepast. Een min (-) wordt gezet als een beeldelement afwezig is. Daarna wordt opnieuw binnen register 1 gekeken welke beeldelementen dominant en opvallend aanwezig zijn in het werkstuk. Deze worden dan met een A gescoord. Dit kunnen alleen die beeldelementen zijn die voorgaand met een + werden gescoord. Beeldkenmerken houden volgens de onderzoekers opvallende beeldelementen in. Deze zijn telkens opvallend wanneer zij dominant (A) of afwezig (-) zijn. Bij de beeldelementen binnen register 4 en 5 heeft de BWN-lijst vaststaande beschrijvingen en geen graduaties (bijvoorbeeld bij integratie: is de tekening wel of niet verbonden, gedifferentieerd etc.). Deze begrippen zijn voorgegeven en overgenomen door de onderzoekers. Wanneer een beeldelement aanwezig is binnen register 4 en 5, is het een beeldkenmerk. 16
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
2.2 Onderzoeksparadigma In dit hoofdstuk willen we ons onderzoek aan een fenomenologische visie koppelen. Daarnaast noemen wij de “kunstgeoriënteerde” benadering (Muijen, 2001). Verder leggen we verband met een inventariserend en een kwantitatief als ook kwalitatief onderzoekstype. Wij baseren ons onderzoek op een fenomenologische visie (Schweizer e.a., 2009). We verzamelen kennis via onze zintuigen (fenomenologie); in ons onderzoek vooral met onze ogen. Waarnemen vormt de basis voor ons onderzoek. Tijdens het invullen van de BeeldWaarNemings-lijst, zijn we bezig geweest met waarnemen: We hebben gekeken wat voor beeldkenmerken te zien zijn in de 16 boomtekeningen. Heide S.C.A. Muijen legt in haar boek “Metafoor, tussen magie en methode” (2001) verband tussen de fenomenologische visie en beeldende therapie. Ze plaatst deze visie binnen de “kunstgeoriënteerde” benadering. Het benoemen van artistiek-beeldende termen is hier van belang. Dit is ook het geval bij de BWN-lijst. Verder is dit onderzoek inventariserend van aard. Wij brengen de huidige stand van zaken in beeld (Migchelbrink, 2008) over de beeldkenmerken van ouderen met een depressieve stoornis via de BeeldWaarNemings-lijst. Wij doen een doelgroepenanalyse (Migchelbrink, 2008). Dit houdt in dat databronnen en dataverzamelingstechnieken de resultaten bepalen (Migchelbrink, 2008). In ons onderzoek vormen de tekeningen de databron, de dataverzamelingstechniek is het scoren via de BWN-lijst en de resultaten zijn de beeldkenmerken. Ons onderzoek is kwalitatief van aard (Migchelbrink, 2008). Dat wil zeggen dat we nagaan welke opvallende beeldkenmerken er aanwezig zijn bij de doelgroep en hoe zich deze karakteriseren. De vraag naar welke beeldkenmerken heeft betrekking tot inhoudelijke criteria van de beeldelementen en is daarom kwalitatief. Daarnaast zijn we kwantitatief bezig, door het vergelijken van de gegevens. Door het vinden van overeenkomende beeldkenmerken bij 16 boomtekeningen, zijn we bezig met “het belang van de kenmerken op grond van kwantiteiten” (Migchelbrink, 2008). Bijvoorbeeld vragen we ons af: “Hoe vaak komt een beeldkenmerk zoals contourlijn voor bij alle tekeningen?” 2.3 Databronnen en dataverzamelingstechnieken In ons onderzoek gebruiken we de volgende databronnen (Migchelbrink, 2008): Documenten Fysieke sporen Databanken en registratiesystemen Literatuur Mediaproducten
17
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
De 16 DDS-boomtekeningen vormen de belangrijkste databron in dit onderzoek. Deze zijn gemaakt door 16 oudere cliënten met een depressieve stoornis op de instelling Maria Mackenzie tussen 2004 en 2011. De boomtekeningen zijn genummerd door de beeldende therapeuten van Maria Mackenzie (zie ook 2.4 analysemethoden, tabel 2). Van Deelen en Ruijne (2012) hebben voor hun onderzoek, bij dezelfde instelling, in een handboek de tekeningnummers in verband gebracht met de bestaande DSM-IV-stoornissen van de cliënten. Dit document diende als informatiebron voor ons onderzoek. In de boomtekeningen zijn fysieke sporen door de beeldende handelingen zichtbaar (Migchelbrink, 2008). De handelingen worden door de onderzoekers (zonder cliënt) in een document gescoord; dit is de BWN-lijst. Bovendien fungeert deze als databank en registratiesysteem van inhoudelijke gegevens van de tekening. Wij hebben binnen register 1a en 1b de fundamentele en samengestelde beeldelementen van de BWN-lijst op hun graduaties gescoord (+, +/- en -). Daarna hebben wij bij de aanwezige beeldelementen (+) opnieuw gekeken welke dominant (A) zijn. We waren gefocust op de dominantie (A) en afwezigheid (-) in register 1. Naast deze manier van invullen hebben wij op basis van onze eigen definities van de beeldelementen (zie ook bijlage 3: definities BWN) gegevens over de hoedanigheid van een beeldelement ingevuld. Tabel 1 Voorbeeld: ´Vorm´ VORM A
+ Geabstraheerd, vooral organisch, geometrisch zie details op stam
lineair,
(zie ook kernbegrip 1.4.3 BWN en bijlage 3: ingevulde scoringslijst BWN) Bij register 3 hebben we bij het objectieve gedeelte een samenvatting gemaakt uit de observaties van register 1 en 2. Vanaf register 4 werd bij de beeldelementen gekeken welke voorgegeven mogelijke vormcontrasten of vormrelaties van toepassing zijn. Het volgende register 5 omvat de stijlen en werd op inschatting van de onderzoekers ingevuld op de meest passende typering van het werk. Toen we twijfelden tijdens het invullen hebben wij in enkele gevallen beeldelementen niet ingevuld. Dit hebben we gedaan omdat we geen voorbarige, vals positieve of vals negatieve beslissingen wilden nemen. De onderzoekers hebben de opvallende beeldkenmerken vergeleken met relevante literatuur en informatie uit het mediaproduct internet over ouderen, depressie, en boomtekeningen. De onderzoekers hebben getracht om kennis en ervaringen te verzamelen over de beeldkenmerken van deze doelgroep en mogelijk bevestiging te krijgen betreffende onze resultaten. 18
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Daarnaast zijn beeldend therapeuten uit het werkveld als individuele personen een databron geweest. Wij hadden hen enquêtes gestuurd, over in hoeverre zij bekend zijn met de BWN of andere beeldbenoemingsmethoden en in hoeverre zij kennis hebben over beeldkenmerken van ouderen met depressie en over boomtekeningen. Deze enquêtes waren halfgestructuureerd van aard (Migchelbrink, 2008). Hiervoor hebben we gekozen omdat we doelgericht kennis van de deskundigen wilden vergaren. We hebben gesloten vragen gebruikt omdat we specifieke informatie wilden verzamelen. De therapeuten hadden gelegenheid om hun antwoord inhoudelijk toe te lichten doordat wij daarnaast open vragen hadden geformuleerd. De uitkomsten van de enquêtes worden niet betrokken in onze onderzoeksresultaten, omdat de therapeuten weinig wisten over beeldkenmerken van de doelgroep. De beeldend therapeuten van Maria Mackenzie en andere BWN-deskundigen, daaronder de ontwikkelaar van de lijst, Ella Molenaar-Coppens, stonden ter beschikking om vragen te beantwoorden en onzekerheden te bespreken. Hiervoor hebben we de open ondervraging gebruikt als dataverzamelingstechniek (Migchelbrink, 2008). We hadden een topic-lijst (Migchelbrink, 2008) van onderwerpen, die in het gesprek aan de orde zouden komen. De vragen hebben we dan open geformuleerd om de therapeuten voldoende ruimte te bieden voor een advies. Samenvattend kunnen wij zeggen dat we vooral een inhoudsanalyse hebben gedaan. Wij hebben informatie verzameld en verwerkt volgens een categorieënstelsel (Migchelbrink, 2008), namelijk via de BWN-lijst. De inhoudsanalyse omvat kwalitatieve en kwantitatieve factoren. Kwalitatief houdt in binnen ons onderzoek het waarnemen en scoren van bepaalde beeldkenmerken en hun karakteristieke eigenschappen. Kwantitatief is het opmerken van de hoeveelheden van de beeldkenmerken (Migchelbrink, 2008).
2.4 Analysemethoden Bij de analysemethoden gaat het om het ontdekken van opvallende zaken en patronen en het bekijken en vergelijken van verzamelde gegevens (Migchelbrink, 2008). Om de informatie met betrekking tot terugkerende beeldkenmerken van alle 16 boomtekeningen te verzamelen en te vergelijken, hebben we een datamatrix (Migchelbrink, 2008) via een excel-tabel aangelegd. In de linker kolom hebben we alle registers met hun beeldelementen genoteerd en in de bovenste rij alle nummers van de tekeningen (zie ook bijlage 4: excel-tabel, alle tekeningen in vergelijking). De onderzoekers hebben in de matrix per tekening de resultaten van het scoren via de BWN-lijst gezet. Hierbij lag onze focus binnen register 1a en 1 b op diegene beeldelementen, welke dominant (A) of afwezig (-) zijn geweest. Volgens de onderzoekers impliceren deze graduaties de opvallendheden van het beeldend werk binnen register 1.
19
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Tabel 2 Voorbeeld: Dominante beeldelementen ´vorm´ & ´lijn´ Tekening nummer Register 1a beeldelementen
1105
0813
0909
A
A
A
A
A
1106
1201
A
A
fundamentele
VORM PUNT LIJN
Nadat we de dominantie en afwezigheid in register 1a en 1b hadden ingevuld (tabel 2), waren we benieuwd welke karakteristieken de dominantie bepalen (3.1 deelvraag 1). Bijvoorbeeld wilden we bij het dominante beeldelement `vorm´ weten, of het organisch is of geometrisch, picturaal of lineair. Daarvoor hebben we de BWN-lijsten van die tekeningen uitgezocht die hetzelfde dominante beeldelement vertonen. We hebben in de BWN-lijsten gekeken hoe zich het beeldelement kenmerkt en deze karakteristieken met elkaar vergeleken. Bijvoorbeeld zagen wij dat bij de 9 tekeningen welke vorm als dominant beeldelement hebben, dat vorm lineair en tegelijk geometrisch is (zie tabel 3). Op deze manier konden we uitvinden welke overeenkomsten er bestonden. Per beeldelement hebben we de relevante overeenkomsten bij de resultaten (3.1 deelvraag 1) genoemd. Tabel 3 Voorbeeld: Register 1a beeldelement ´vorm´ Tekening nummer A
1105 + geabstraheerd, lineair, lijn-vorm, stam geometrisch
VORM
Tekening nummer A
0813 + Geabstraheerd, vooral organisch, lineair, geometrisch zie details op stam
A
0909 + Figuratief, organisch, geometrisch driehoek in kruiwagen en cirkels erop en in de boom, lineair , schematisch
VORM
Tekening nummer VORM
Bij register 4a en b hebben we in de datamatrix genoteerd welke en hoeveel vormcontrasten en/of -relaties er zijn per beeldelement. Bij register 5 hebben we de concrete stijlen genoemd. De aanwezige beeldelementen binnen deze registers zijn tevens beeldkenmerken. Ook binnen register 4 en 5 hebben we naar overeenkomstige beeldkenmerken gezocht.
20
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Om deelvraag 2 te kunnen beantwoorden zijn we op zoek gegaan naar literatuur en artikelen in het internet over beeldkenmerken van ouderen met depressie en over boomtekeningen (Arnheim, 1965; van Deelen en Ruijne, 2013; Koch, 1962; van Lennep, 1958; Marr, 1995; Schoeneberg, 2002; von Spreti et al, 2005; Voorwinden-Duurkoop, 1994; Zöllner, 2004). Om onze observaties van deelvraag 1 te kunnen onderbouwen, hebben we in de literatuur expliciet naar overeenkomsten gezocht. Bij deelvraag 3 gaat het om het opsommen van beeldkenmerken die bij 8 of meer van de 16 tekeningen optreden. Om te onderzoeken welke dit zijn, hebben we de beeldkenmerken in de data-matrix rood gemarkeerd: bij register 1 hebben we de dominante (A) of afwezige (-) beeldelementen die bij 8 of meer van de 16 tekeningen voorkomen rood gemarkeerd. Bij register 4 en 5 hebben we de overeenkomstige vormcontrasten, vormrelaties en stijlen die bij 8 of meer van de 16 tekeningen aanwezig zijn rood gemarkeerd. Tabel 4 Voorbeeld: Dominant en afwezig rood gemarkeerd Tekening nummer LIJN VLAK
1105 1003 0909 1106 1201 0813 0803 0811 1001 0902 A A A A A A A A v: / a: / a:/ a: / v: / a: / a: / v: A a:/ v: / a: / v: / a: / v: / a: / v: A a: /
0805 A a:/
v= vlak in de vorm a= vlak als achtergrond / = afwezig (-) A= dominant
Deze gegevens hebben we bij de resultaten verwerkt in twee verschillende diagrammen (zie 3.2 resultaten deelvraag 3). Het eerste diagram houdt de dominante (register 1) en aanwezige (register 4 en 5) beeldelementen in. Het tweede diagram geeft de afwezige (register 1, 4 en 5) beeldelementen weer. De tabellen geven relatieve cijfers weer (Rudolph, 2013): bijvoorbeeld 9 van 16 tekeningen. We hebben ervoor gekozen geen percentages te gebruiken, omdat we zo dicht mogelijk bij het aantal tekeningen wilden blijven welke als basis dienden. Ten slotte wordt er gekeken naar de samenhang van de meest optredende dominante en afwezige beeldelementen binnen de verschillende registers. Op basis van onze eigen kennis en definities van de beeldelementen konden we deze verbanden leggen.
2.5 Kwaliteitsactiviteiten en betrouwbaarheid De onderzoekers hebben binnen de minor “Beeldende Diagnostiek en Methoden” een half jaar voor hun onderzoek het instrument BWN leren kennen en ermee geoefend. Hierbij hebben we de definities van de beeldelementen van onze docente Annette Overberg 21
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
gebruikt om de beelden te kunnen scoren. Deze definities waren onder andere gebaseerd op het boek “Hardop kijken” van Ad de Visser (2009). Voor de eigen praktijksituatie had Annette Overberg de BWN-lijst verder ontwikkeld. Ook wij gebruikten voor ons onderzoek deze lijst. Tijdens het scoren van de 16 boomtekeningen realiseerden we dat wij moeilijkheden hadden bepaalde beeldelementen te begrijpen. Daarom hebben we ons verdiept in literatuur over beeldbeschouwing (Arnheim, 1965; Boermans, 2010; Blok, 2003; de Visser, 2009). Dit vergrootte onze eigen kennis over hoe je een beeld objectief kunt bekijken. Op basis van de definities van Annette Overberg en de literatuur hebben wij onze eigen definities voor het onderzoek geformuleerd. Want zonder vaste definities van de beeldelementen zou het vergelijken van de gegevens onmogelijk en weinig betrouwbaar zijn. Aan de hand van deze definities gingen we de tekeningen opnieuw scoren. Het feit dat er 16 tekeningen als basis dienden, verhoogde de betrouwbaarheid van onze resultaten. Hoe meer tekeningen we hadden, hoe meer kwantitatieve en kwalitatieve informatie konden we verzamelen. Verder werden de tekeningen door twee personen gescoord waardoor meer details waargenomen konden worden: vier ogen zagen meer dan twee. Daardoor was er intersubjectiviteit aanwezig. Dit wil zeggen: het bewustzijn van meerdere personen tegelijk (Bibliographisches Institut GmbH, 2013). Tijdens ons onderzoek bleven we in contact met Annette Overberg en andere voormalige studenten die onderzoek hadden gedaan met de BWN. Hun expertise konden we altijd raadplegen. Niet alleen in de voorbereidings- en uitvoeringsfase van het onderzoek, maar ook tijdens het bewerken van onze resultaten bleven we kritisch: we vergeleken onze observaties met de literatuur (Arnheim, 1965; van Deelen en Ruijne, 2012; Eytan en Elkis-Abuhoff, 2013; Fikke en Poulisse, 2007; Kim, Kang, Chung en Hong, 2012; Koch, 1962; van Lennep, 2010; Marr, 1995; Schoeneberg, 2006; Schweizer, 2009; Smeijsters, 2008; Voorwinden-Duurkoop, 1994; Zöllner, 2004). Bij het actuele onderzoek hebben we de analogie en de behandeldoelen in de onderzoeksvraag verwijderd. We hebben gemerkt dat we het onderzoek op deze manier te breed hebben aangepakt. Verder hield het onderzoek teveel interpretaties/ stellingen in, die niet onderbouwd waren. Om de betrouwbaarheid van ons onderzoek te waarborgen, hebben we alleen de objectieve beeldelementen van de BWN-lijst gescoord en de interpretatieve gedeeltes weggelaten. Betreffende de privacy van de cliënten hebben we de toestemming van de instelling Maria Mackenzie gekregen om de tekeningen anoniem te gebruiken. We verwijzen naar het toestemmingsformulier van van Deelen en Ruijne voor onderzoek in 2012. Verder mochten wij de DSM-IV-stoornis betrekken, opgesteld door een psychiater van Maria Mackenzie en behorend bij de nummers van de tekeningen. 22
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
3 Resultaten 3.1 Resultaten deelvraag 1 en 2 Op basis van de BWN-lijsten en onze datamatrix hebben we de eerste deelvraag beantwoord. Daarna hebben we de resultaten in verband gebracht met relevante literatuur (deelvraag 2). Deelvraag 1 Welke beeldkenmerken kunnen gescoord worden bij de 16 boomtekeningen en hoe karakteriseren deze beeldkenmerken zich? Deelvraag 2 Welke relevante overeenkomsten zijn er in de literatuur te vinden betreffende de gevonden beeldkenmerken? Hieronder volgen onze resultaten: Register 1a Het beeldelement vorm is bij 9 van 16 tekeningen dominant. Het is opvallend dat de vorm bij deze tekeningen door lijn bepaald wordt en lineair is. De boom is bij de helft van de 9 tekeningen herkenbaar en figuratief, de andere helft is geabstraheerd of abstract. Bij de dominante groep zijn zowel geometrische als ook organische vormelementen aanwezig. Hierbij is kenmerkend dat de stam uit geometrische vormen bestaat; bij 7 van de 9 tekeningen komt dit voor. De stam sluit af met een horizontale lijn aan de bovenkant en is rechthoekig. In het boek van Zöllner (2004), waarin de auteur circa 200 boomtekeningen van psychiatrische cliënten analyseert, hebben 4 van 7 tekeningen van ouderen met een depressieve stoornis een gesloten vorm; de stam is in 4 gevallen geometrisch. Punt is bij alle tekeningen noch helemaal afwezig noch dominant aanwezig en daarom geen beeldkenmerk. Uit deze reden is het beeldelement ´punt´ niet relevant bij deze deelvraag. Bovendien valt op dat lijn in 13 van 16 gevallen dominant is. Er zijn zowel kromme als ook rechte lijnen. Zo is bij de ene helft van de 13 tekeningen de stam recht en bij de andere helft is die gebogen. Bij 10 bomen bestaat de stam uit contourlijn. In de kroon zitten bij 8 van de 13 tekeningen gebogen lijnen als takken. 7 keer zijn er korte stippels of lijnen als zijtakken of bladeren waar te nemen.
23
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Zowel bij de contourlijn van de stam als ook in de kroon komen gebogen lijnen voor bij ongeveer de helft van de tekeningen. Dit komt overeen met het DDS-onderzoek van van Deelen en Ruijne, 2012. Zij scoorden 52 % van de tekeningen met “biomorfische lijnen”. Verder hebben zij geconstateerd dat 66% van de ouderen bij de boomtekening alleen lijnen gebruiken. In het boek van Zöllner (2004) is volgens de onderzoekers lijn bij 6 van 7 tekeningen een opvallend beeldelement. Het beeldelement vlak is als achtergrond 15 keer afwezig in de tekeningen. Het is verder slechts 3 keer dominant in de vorm. Het vlak is hier 2 keer vrij dekkend en egaal qua toets. Qua vlak als achtergrond konden de onderzoekers van Deelen en Ruijne 2012 vaststellen, dat bij 90% van alle DDS-boomtekeningen geen landschap is getekend. Vlak als achtergrond is bij Zöllner (2004) in 7 van 7 tekeningen afwezig.Bij het schilderen is het kleurgebruik bij ouderen zowel dekkend als ook transparant. Bij het tekenen valt op dat er met pastelkrijt dekkend wordt gewerkt (Voorwinden Duurkamp, 1994). In een onderzoek over DDS-beeldkenmerken heeft een enkele depressieve oudere de tekening geheel of gedeeltelijk ingekleurd en daarmee vlak gebruikt (Fikke & Poulisse, 2007). Het beeldelement kleur is bij alle tekeningen noch helemaal afwezig noch dominant aanwezig. Wat wel opvallend is dat er 12 keer een tot twee kleuren worden gebruikt en er geen kleurmenging aanwezig is bij 14 tekeningen. Voorwinden-Duurkoop (1994) heeft geobserveerd dat (in het begin van de behandeling) ouderen kleuren “weinig” mengen of daarmee experimenteren. Dit komt overeen met de resultaten van de onderzoekers en het DDS-onderzoek door van Deelen en Ruijne (2012). Zij constateerden bij 86% van alle boomtekeningen geen kleurmenging. In hun onderzoek over indicaties voor depressie in beeldend werkstukken bij 60 volwassenen hebben Eytan en Elkis-Abuhoff (2013) aan de hand van FEATS (formal elements of art therapy scale) ontdekt dat deze mensen “minimal colors” gebruiken. Beweging en handeling is bij 8 van de tekeningen dominant. De beweging/handeling wordt in deze tekeningen vooral in de lijnhantering in de kroon/ de takken zichtbaar. In 4 van de 8 tekeningen is de lijnvoering met weinig krijtdruk verricht en zijn de bewegingen op enkele cm² uitgevoerd. In 3 van de tekeningen wordt het vlak met een bepaalde vitaliteit ingevuld; daarvan wordt 2 keer de zijkant van de krijt gebruikt. In 2 tekeningen zit de beweging in de richting van de takken. Deze gaat van binnen naar buiten. 24
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Binnen ons onderzoek hebben we tekeningen van 95% vrouwelijke cliënten. Volgens de observaties van Voorwinden-Duurkoop (1994) hebben vrouwen een weinig krachtige krijtdruk in pasteltekeningen. In het onderzoek van Fikke en Poulisse (2007) gebruiken 40% van de ouderen een lichte krijtdruk in hun tekeningen. Van Lennep (1958) stelt dat bij ouderen een tremor in de lijnvoering zichtbaar kan worden. Dit past bij de korte, ritmische lijnen bij de boomtekeningen. Register 1b Richting is 7 keer dominant. De stam met zijn verticale richting valt hierbij onmiddellijk op. Verder zijn in de kroon bij 5 van de 7 tekeningen diagonaal op- en neerwaartse takken in de vorm van lijnen zichtbaar. Daarvan zijn de takken in telkens 2 gevallen of recht of gebogen. Opvallend is ook de neiging naar de rechterkant van de kroon bij 2 tekeningen. Drie keer is bij de dominante tekeningen een horizontale richting door de grondlijn van de boom of de afsluiting van de stam aanwezig. Bij 3 van 7 tekeningen van ouderen met een depressie valt richting op door diagonaal op- en neerwaartse, zich kruisende takken (Zöllner, 2004). Het beeldelement herhaling is 2 keer dominant en 7 keer afwezig. Wanneer herhaling niet voorkomt is ritme in 4 gevallen dominant. Algemeen is ritme 5 keer dominant. De dominantie uit zich vooral in de kroon door verschil in richting, afstand, lengte en dikte van lijnen. Volgens Marr (1995) zijn er bij ouderen met dementie veel eenvoudige beelden met herhalende beeldelementen en geen “gecompliceerde” composities zichtbaar. Qua voorstelling is 1 boom dominant; van alle bomen zijn telkens 7 figuratief en 7 geabstraheerd, 2 zijn abstract. De dimensie is bij alle tekeningen 2D. Ruimtegebruik is in 6 gevallen dominant. Alle vellen zijn hierbij horizontaal gebruikt; 5 bomen zijn aan de zijkant getekend, tegen de rand aan. Daarnaast nemen deze 5 bomen 1/5 of minder van de ruimte in. Bij dit beeldelement is dus de plaatsing van de boom bijzonder, de restruimte is nergens ingevuld en daarom juist opvallend in verhouding tot de kleine bomen. Volgens Voorwinden-Duurkamp (1994) gebruiken de cliënten het vel horizontaal in twee verschillende opdrachten. Zoals de onderzoekers constateerden van Deelen en Ruijne (2012) 25
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
dat er bij 32% van de boomtekeningen een ongewone plaatsing bestaat. Verder scoorden zij bij 42% van de tekeningen een ruimtegebruik tussen 0-32% (ongeveer 1/3). Dit komt overeen met de gegevens van Marr (1995): grote formaten zijn moeilijk te “behappen” bij ouderen met dementie. Ook van Lennep heeft dit geconstateerd: kleine bomen worden vaak getekend door mensen met zware depressies (van Lennep, 1958). Dit komt overeen met de scores van de onderzoekers: Bij cliënten met een ernstige depressie nemen de bomen in 4 gevallen 1/5 of minder ruimte in. Een studie uit de Verenigde Staten bekrachtigt deze observaties over weinig ruimtegebruik bij mensen met een depressie (Eytan en Elkis-Abuhoff, 2013). Ruimte-uitbeelding is bij 10 van 16 tekeningen helemaal afwezig. Dit betekent dat nog ordonnantie nog plasticiteit is uitgewerkt. Er bestaat een samenhang tussen de afwezigheid van ordonnantie en afwezigheid van het vlak als achtergrond. Ook dit komt overeen met het onderzoek van van Deelen en Ruijne. Zij hebben in 2012 90% afwezigheid van landschap bij alle boomtekeningen gescoord. Ruimte en beweging is in 3 gevallen helemaal afwezig. Dit komt vooral door gesloten vormen, rechte lijnen en de achtergrond die ontbreekt. Bij standpunt werd bij geen beeldend werk dominant of afwezig gescoord door de onderzoekers. Koch (1962) schrijft dat een boom geen profil heeft zoals een menselijk gezicht. Een boom heeft van alle kanten dezelfde gestalte en daarom blijkt het logisch dat de cliënt het vooraanzicht van de boom tekent. Schema is in 4 van de 16 werkstukken dominant aanwezig. Hierbij is een samenhang met herhaling en weinig beweging te noemen. Er zijn 3 keer lijntekeningen waar te nemen, deze hebben telkens slechts één kleur. Ondanks er 4 tekeningen opvallend schematisch zijn, hebben 10 van de 16 tekeningen een schematische opbouw. Deze kenmerkt zich door een horizontale afsluiting aan de bovenkant van de stam. De horizontale afsluiting van de stam noemt Koch een “Lötstamm”. Deze komt volgens Koch niet alleen bij kinderen voor, maar ook bij mensen, die een “regressie” vertonen (Koch, 1962). 26
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Schoeneberg (2002) schrijft dat mensen op schema´s vanuit hun kindertijd kunnen teruggrijpen. Verder zegt von Spreti et al. (2005) dat depressieve cliënten hun motoriek en taal reduceren op het essentiële. Schema valt bij Zöllner (2004) in 4 van 7 tekeningen op door een schematische opbouw en de afwezigheid van details; 2 bomen wijzen een horizontale afsluiting op van de stam. Eytan en Elkis-Abuhoff (2013), hebben geobserveerd dat depressieve mensen “fewer details” gebruiken. Van de 16 tekeningen hebben 5 structuur als dominant beeldelement. De opbouw van de boom is opvallend, omdat er in alle gevallen details aangebracht zijn, bijvoorbeeld kleine bladeren, stippels. Bij 68% van de DDS-boomtekeningen hebben van Deelen en Ruijne (2012) een verschil waargenomen tussen rechter- en linkerkant van de bomen. Het item compositie is 3 keer dominant omdat bij deze tekeningen de opbouw centraal en symmetrisch is. De bomen vallen op door hun grootte. Ze nemen meer dan 1/3 ruimte van het papier in. Bovendien zijn er bij 2 van de 3 dominante tekeningen nog details naast de boom getekend, een kruiwagen of vallende bladeren. Bij 6 van de 7 tekeningen van depressieve oudere cliënten in het boek van Zöllner (2004) konden de onderzoekers symmetrie als opvallend gegeven vaststellen. Marr (1995) schrijft hierover dat er geen gecompliceerde composities maar eenvoudige beelden voorkomen in tekeningen van ouderen met dementie. Het eenvoudige beeld is in ons onderzoek de boom.
Register 4a Het vormcontrast open/gesloten is bij 12 tekeningen waar te nemen. Dit komt vooral door een gesloten stam en een open kroon. 11 keer is er een vormverschil zichtbaar in klein/groot. Ook hier zit het contrast in de stam (grote vorm) en de kroon (kleine takken en/of bladeren). Verder is er een licht/donker contrast te noemen. Deze is 8 keer aanwezig en kenmerkt zich door afwezigheid en aanwezigheid van kleur in de twee vormen van stam en kroon: bijvoorbeeld weinig stippels in de niet ingevulde stam en bladeren als dichte vormen in de kroon.
27
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Als we kijken bij richtingcontrast zo zijn er in 11 gevallen horizontaal-verticaal- en 11 keer diagonaal op- en neerwaarts- contrasten te zien. De verticale richting zit hierbij in de stam en de horizontale richting in een grondlijn of de afsluiting van de stam. De diagonaal op- en neerwaartse richtingen zitten vooral in de takken. Kleurcontrasten zijn bij 15 tekeningen afwezig. Het ritmecontrast kort/lang valt 12 keer op binnen de bewegingen in de kroon. Daarnaast is het ritmecontrast op en af in 10 tekeningen aanwezig. Dit komt door een op en af beweging van lijnen of een golfende ordening van bladeren. Register 4b De onderzoekers hebben de indruk dat de manifestatie 11 keer ´aanpassen´, 7 keer ´terugtrekken´ en 5 keer ´controleren´ is. De indruk van ´aanpassen´ en ´terugtrekken´ ontstaat door de plaatsing van de boom aan de rand van het fel en weinig ruimtegebruik. De indruk van ´controleren´ ontstaat door weinig beweging in de lijnhantering, dekkende, egale vlakken, herhaling en een schematische opbouw van de boom. Van Lennep (1958) heeft geconstateerd dat door de plaatsing van de boom aan de rechterof linkerkant op het papier de indruk van “zich terugtrekken” ontstaat bij psychiatrische patiënten algemeen. Kenmerkend voor het beeldelement integratie is dat de tekeningen 9 keer gedifferentieerd en 7 keer gevarieerd zijn. Opvallend is dat de boomonderdelen zelf 10 keer letterlijk verbonden zijn, maar dat de boom in 14 gevallen niet met de achtergrond is verbonden. In 1965 heeft Rudolf Arnheim in zijn boek “Kunst und Sehen” vastgesteld dat een motief wat uit lijn bestaat juist opvalt op een witte grond. Het element spanning is 10 keer aanwezig, in 6 gevallen daarvan is de indruk parallel kalm én spannend. Kalm houdt in statische vormen en een gecontroleerde toets. De spanning zit vooral in de tegenstelling tussen stam en kroon. Dit komt ook bij het element harmonie terug: hier is antithese - een tegenstelling - bij alle tekeningen opvallend door een kroon-stam-verschil. 28
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
De focus is 16 keer gecentreerd omdat de boom het enige motief op het vel is. Binnen het motief boom zijn er echter nog meer dan 2 focuspunten: Meestal is dit de stam en meerdere focuspunten binnen de kroon. Bij stijlen is op te merken dat 10 tekeningen formeel zijn vormgegeven en 6 zijn richting experimenteel. Formeel hangt samen met een schematische stijl. Deze komt ook 10 keer voor. Rhyne (1979) zegt dat complexe uitbeeldingen van de realiteit alleen door formele voorstellingen uitgedrukt kunnen worden. Dit geldt voor alle leeftijden (Schoeneberg, 2002). Voorwinden-Duurkamp (1994) bekrachtigt deze stelling door haar observatie, dat er weinig geëxperimenteerd wordt bij zowel de schilder- als ook de tekenopdrachten bij ouderen. 3.2. Resultaten deelvraag 3 Deelvraag 3 Welke beeldkenmerken komen bij 8 of meer van de 16 boomtekeningen voor en welke verbanden kunnen gelegd worden tussen de meest voorkomende beeldkenmerken? Bij deelvraag 3 worden de meest voorkomende beeldkenmerken via tabellen en aanvullend schriftelijk toegelicht. Omdat beeldkenmerken zowel dominante, aanwezige als ook afwezige beeldelementen zijn, hebben we de resultaten in twee tabellen weergegeven. De tabellen geven relatieve cijfers weer. Tabel 5
Dominante en aanwezige beeldelementen
16 14 12 10
8 6 4 2 0
aantal tekeningen van 16 29
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Binnen register 1 is het beeldelement vorm bij 9 van 16 tekeningen een dominant beeldelement. Lijn is bij 13 boomtekeningen dominant aanwezig. Verder is beweging en handeling bij 8 van de 16 tekeningen dominant. Binnen register 4 is het vormcontrast open/gesloten bij 12 tekeningen waar te nemen. Bij richtingcontrast zijn er in 11 gevallen horizontaal-verticaal- en 11 keer diagonaal op- en neerwaarts- contrasten opvallend. Het ritmecontrast kort en lang valt 12 keer op binnen de bewegingen in de kroon. Daarnaast is het ritmecontrast op en af in 10 tekeningen aanwezig. De manifestatie is 11 keer ´aanpassen´. Kenmerkend voor het beeldelement integratie is dat de tekeningen 9 keer gedifferentieerd zijn en dat de boomonderdelen 10 keer letterlijk verbonden zijn. Van de 16 boomtekeningen is spanning 10 keer aanwezig. Bij harmonie is antithese bij alle tekeningen opvallend. De focus is 16 keer gecentreerd. Binnen register 5 is bij de stijlen op te merken dat 10 tekeningen formeel zijn vormgegeven en 10 schematisch.
Tabel 6
Afwezige beeldelementen
16 14 12 10 8 6 4 2
aantal tekeningen van 16
0
30
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Binnen register 1 is vlak 15 keer afwezig als achtergrond. Ruimte-uitbeelding is bij 10 van 16 tekeningen helemaal afwezig Binnen register 4 zijn de kleurcontrasten bij 15 tekeningen afwezig. Bij het beeldelement integratie is de boom in 14 gevallen niet met de achtergrond verbonden.
3.2.1 Relatie tussen de dominante en afwezige beeldelementen Dat vorm vaak dominant aanwezig is, hangt samen met het vaak voorkomen van lijn omdat de vorm opvallend uit contourlijn bestaat vooral bij de stam. Er is een samenhang met de grote aantal van geometrische vormen van de stammen en de vaak optredende schematische opbouw van de bomen en de formele stijl. Bij een formele en schematische opbouw komen namelijk geometrische vormen terug. Kenmerkend voor het gebruik van schema´s is verder de afwezigheid van veel kleurgebruik en de verbondenheid van het motief. Daarom zijn er ook geen kleurcontrasten waar te nemen in de meeste boomtekeningen en is de boom binnen zijn onderdelen qua integratie letterlijk verbonden. Het voorkomen van veel geometrische vormen komt verder terug bij het vormcontrast gesloten/open: de stam is hierbij opvallend vaak gesloten en de kroon is open. Daarnaast is er een relatie tussen de geometrische vormen en het richtingscontrast horizontaal-verticaal binnen de stam: de stam is veelal vergelijkbaar met een rechthoek. In tegenstelling tot de stam zit in de kroon veel beweging en handeling. Binnen deze bewegingen is ritmecontrast kwantitatief opvallend door de contrasten kort en lang en op en af. Bovendien werd er door de onderzoekers bij meer dan acht tekeningen binnen de kroon het richtingcontrast diagonaal op- en neerwaarts gescoord. Het contrast tussen stam en kroon dat bij de meeste tekeningen opmerkelijk is, komt terug in de integratie die gedifferentieerd is en in de spanning. Verder is dit verschil te zien in het beeldelement harmonie welk een antithese inhoudt. De afwezigheid van achtergrond bij bijna alle tekeningen verklaart dat de focus gecentreerd is op de boom. De boom is het enige motief is op het papier bij alle tekeningen welke meestal aan de zijkant op het papier is afgebeeld. Daarom is er bovendien volgens de onderzoekers een samenhang te noemen tussen de manifestatie, welke “aanpassen” is, en het ruimtegebruik als ook de focus. De afwezigheid van de achtergrond verklaart daarnaast dat er en geen ruimte-uitbeelding en geen integratie met de achtergrond is.
31
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
4 Conclusie 4.1 Conclusie resultaten deelvraag 1 Volgens de onderzoekers komen bij de 16 boomtekeningen van ouderen met een depressieve stoornis in alle registers van de BWN-lijst beeldkenmerken voor. Dit betekent dat bijna alle 30 elementen dominant of afwezig zijn. Deze grote diversiteit van beeldkenmerken is sprekend voor een individuele vormgeving door iedere cliënt. Ondanks deze variatie zijn er overkomsten betreffend de karakteristieken van de gevonden beeldkenmerken, zoals het gebruik van contourlijn bij het beeldkenmerk lijn en een geometrische, gesloten vorm van de stam bij het beeldkenmerk vorm. 4.2 Conclusie resultaten deelvraag 2 Relevante gegevens uit de literatuur bevestigen onze observaties vooral binnen register 1. Deze overeenkomsten verhogen de betrouwbaarheid van onze resultaten. Bij de vormcontrasten en -relaties (register 4) hebben we minder overeenkomsten met de literatuur gevonden. Aan de ene kant zou dit kunnen betekenen dat binnen register 4 van de BWN-lijst (meer) verbanden gelegd kunnen worden tussen de beeldelementen in vergelijking met andere beeldbeschrijvingsmethoden. Volgens de onderzoekers zou dit een kwaliteit van het instrument BWN als observatieinstrument kunnen zijn. Aan de andere kant zouden deze resultaten minder betrouwbaar kunnen zijn, omdat hiervoor de empirische onderbouwing vanuit de literatuur mist. Om dit te toetsen zou vervolgonderzoek nodig zijn ook in verband met een controlegroep (zie 6 aanbevelingen). 4.3 Conclusie resultaten deelvraag 3 Uit de hele BWN-lijst zijn er 15 van 30 mogelijke beeldkenmerken kwantitatief opvallend. Kwantitatief opvallende beeldkenmerken komen bij 8 of meer van de 16 tekeningen voor. Opvallend zijn vooral lijn, het vormcontrast open-gesloten, het ritmecontrast kort en lang, antithese bij harmonie en een gecentreerde focus. De beeldelementen vlak als achtergrond, kleurcontrasten en verbondenheid met de achtergrond bij integratie zijn opmerkelijk vaak afwezig. De genoemde beeldelementen komen zelf bij 13 of meer van de 16 tekeningen voor. De onderzoekers konden verbanden leggen tussen de beeldkenmerken. Hierbij kwamen de volgende ´beeldpatronen` terug: contrast tussen stam en kroon, ruimtegebruik en een schematische opbouw. Het contrast tussen stam en kroon kenmerkt zich vooral door (contour)lijn, geometrische vorm en de geslotenheid van de stam en vooral ritme en openheid binnen de kroon. Ruimtegebruik is bij vele tekeningen opvallend omdat de achtergrond afwezig is en de focus daardoor op de boom ligt. Deze is verder aan de zijkant van het papier getekend, waardoor onder andere de manifestatie ´aanpassen´ is. 32
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
De schematische opbouw van de bomen ontstaat door geometrische vormen, herhaling, horizontale afsluiting van de stam, verbondenheid van de boom en een formele stijl. Onze conclusie uit de resultaten is dat de boomtekeningen individueel zijn qua vormgeving maar er zijn ook overeenkomsten op te merken bij de kwantiteit en kwaliteit van de beeldkenmerken. De literatuur bevestigt de meeste beeldkenmerken behalve die uit register 4 a en b. De overeenkomsten komen volgens de onderzoekers in de drie genoemde ´beeldpatronen´ terug. Mogelijk zouden deze kenmerkend zijn voor de doelgroep ouderen met een depressieve stoornis. In dit geval is ons onderzoek relevant voor de algemene ouderenpsychiatrie, want het levert informatie op over beeldkenmerken bij ouderen met een depressie. De gevonden resultaten zijn relevant voor de instelling Maria Mackenzie wanneer de beeldende therapeuten vergelijkbare observaties van de beeldkenmerken in de therapiesituatie maken via de BWN-lijst. Zij kunnen dan deze beeldkenmerken samen met de cliënt bespreken en behandeldoelen opstellen (zie 6 aanbevelingen).
5 Discussie 5.1 Het onderzoeksproces in relatie tot de resultaten Als we kritisch kijken naar ons onderzoeksproces en de resultaten kunnen de volgende discussiepunten aangegeven worden: Het onderzoek hebben we met z´n tweeën uitgevoerd en hebben maar met twee personen de tekeningen gescoord. Dit biedt al een bepaalde betrouwbaarheid maar houdt ook subjectiviteit in. Wanneer nog meer professionals, die bekend zijn met de BWN-lijst, de tekeningen hadden gescoord, hadden de resultaten bevestigd kunnen worden. Om onze resultaten te toetsen, hebben we deze echter met relevante literatuur vergeleken. Er stonden verder 16 boomtekeningen ter beschikking van ouderen met een depressie vanuit de instelling Maria Mackenzie. Men zou kunnen kritiseren dat dit voor de kwantitatieve resultaten te weinig tekeningen zijn geweest. Daarnaast hadden de onderzoekers nog andere Nederlandse instellingen kunnen benaderen om nog meer boomtekeningen te kunnen scoren die meer representatief voor de doelgroep hadden kunnen zijn. Ten aanzien van de tijdelijke voorwaarden van dit onderzoek was dit echter niet mogelijk. Een verdere kritische punt betreft de BWN-lijst zelf: tijdens het scoren van de objectieve beeldregisters van de BWN-lijst viel ons op dat deze ook interpretaties inhouden. In het begin van ons onderzoeksproces dachten we dat alleen objectieve registers overblijven wanneer we het subjectieve gedeelte van register 3 (het verhaal van de cliënt) zouden weglaten. Dit was blijkbaar niet het geval: als we bijvoorbeeld kijken naar register 4b, de vormrelaties, dan klinkt slap of overspanning bij ´spanning´ en overweldigend of terugtrekken bij ´manifestatie´ vrij subjectief en lijkt het een waardeoordeel te omvatten. 33
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Wij hebben deze beeldelementen wel betrokken tijdens het scoren maar dan de resultaten en onze conclusies onderbouwd met andere, meer objectieve beeldelementen en deze voorzichtig geformuleerd. Over het algemeen waren we alert tijdens het scoren en het woorden geven aan de tekeningen. Ondanks dat we alert waren tijdens het scoren, kan men kritiek uiten dat de objectiviteit en daarmee de betrouwbaarheid van onze resultaten met betrekking tot register 4 niet voldoende gewaarborgd is. De onderzoekers zijn daarnaast verbaasd dat er geen definities bestaan voor de beeldelementen. Aan de ene kant bieden vaste definities houvast en een gestructureerde basis om onderzoek te doen, dit geldt voor kwalitatief maar vooral kwantitatief onderzoek (Chirila en Feldman, 2012). Aan de andere kant zouden vaste definities binnen de praktijksituatie de diversiteit van de BWN-lijst kunnen beperken en de beeldende therapeut de vrijheid nemen, om eigen definities toe te voegen. Wij wilden ons oriënteren aan vergelijkingscriteria betreffend de beeldelementen en hebben daarom onze eigen definities opgesteld. Deze boden ons houvast om ons onderzoek uit te voeren. Volgens de onderzoekers is het noodzakelijk om de beeldelementen te definiëren wanneer men professional onderzoek wil doen naar de beeldkenmerken via de BeeldWaarNeming.
5.2 Vergelijking BWN met andere gangbare instrumenten Met ons onderzoek hebben we overeenkomsten met betrekking tot de resultaten kunnen vinden in vergelijking met andere observantie-instrumenten, zoals de DDS-tekentest en de scoringslijst FEATS (Formal Elements Art Therapy Scale), die allebei gangbaar zijn in de beeldende therapie (Kim, Kang, Chung en Hong, 2012) en bij boomtekeningen toegepast worden. Ook deze instrumenten hebben geconstateerd dat ´ruimtegebruik´ en het ´gebrek aan details´ (in dit onderzoek vergelijkbaar met schematische opbouw) beeldpatronen zijn die bij de doelgroep depressie optreden. Het contrast tussen stam en kroon hebben we bij deze instrumenten niet kunnen terugvinden binnen de literatuur. Volgens de onderzoekers komt dit omdat deze instrumenten geen contrasten als mogelijk beeldelement hebben. De BWN heeft wel een register met beeldcontrasten; dit blijkt een kwaliteit van deze lijst te zijn. Samenvattend kunnen we zeggen dat ons onderzoek innovatief is wat betreft het scoren van tekeningen van de doelgroep ouderen met een depressie via de BWN-lijst. De onderzoekers is geen ander onderzoek bekend naar beeldkenmerken via de BWN-lijst bij deze doelgroep. De overeenkomsten met andere observatie-instrumenten en literatuur zijn sprekend voor de kwaliteit van de resultaten en daarmee het instrument BeeldWaarNeming. Het register 4b is echter door zijn subjectiviteit te kritiseren.
34
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
5.3 Eigen professionele ontwikkeling Tijdens het schrijven van dit actuele onderzoeksverslag konden we ons kritisch bewustzijn scholen. Dit kwam doordat we meer afstand hadden naar de stappen die we doorliepen. Bijvoorbeeld vroegen we ons intensiever af, wat we hadden gedaan en hoezo. Dit betekend dat we kritischer waren met betrekking tot ons proces en de resultaten. Deze eigenschap is ook van waarde ten aanzien van onze eigen professionele ontwikkeling als beeldende therapeut. Ook in de praktijksituatie vinden wij een verse blik en het achtervragen van handelingen belangrijk. Om kwalitatief te kunnen werken, moesten we ons inhoudelijk verdiepen in beeldbeschouwing. Daardoor hebben we op dit gebied kennis kunnen vergaren, speciaal op het gebied van de BWN-lijst. Juist de menging van afstand en nabijheid zijn essentieel voor het schrijven van een verslag. Als we kijken naar de praktijksituatie geldt dit tevens voor de therapeut-cliënt-relatie in de beeldende therapie.
6 Aanbevelingen De beeldende therapeuten hadden twee onderzoeksvragen in het begin van ons onderzoek. De eerste vraag was welke terugkerende beeldkenmerken gescoord kunnen worden via de BWN-lijst bij de 16 boomtekeningen van ouderen met een depressie. De tweede vraag was welke behandeldoelen op grond van alleen de tekeningen en de DSM-IV-diagnose opgesteld kunnen worden. Migchelbrink (2006) beschrijft dat er vier fasen zijn binnen een handelings –of beleidsproces: de eerste fase is: probleeminventarisatie en- bepaling (gesignaliseerde behoefte, gediagnosticeerd probleem) de tweede fase is: kiezen/ontwerpen van een oplossing (therapie, activiteit, behandeling) Met ons onderzoek hebben we de eerste vraag beantwoord door de eerste fase te doorlopen en de behoefte uit de praktijk naar de inventarisatie van beeldkenmerken te voorzien. De vraag naar behandeldoelen uit de praktijk konden we aan de hand van de BWN en de DSM-IV-diagnose maar zonder cliënt niet betrouwbaar beantwoorden. De vraag naar behandeldoelen zou verder fase twee zijn. De gevonden resultaten vormen de basis voor vervolgonderzoek in verband met de behandeling van de cliënt. Om tot behandeldoelen te komen stellen de onderzoekers om meer informatie van de cliënt te betrekken behalve alleen een tekening per cliënt en de DSM-IV-diagnose.
35
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Om een koppeling te maken tussen de problematiek en de beeldkenmerken zou de beeldende therapeut in gesprek moeten gaan met de cliënt. Hij kan de gevonden beeldkenmerken met de individuele cliënt bespreken aan de hand van de BWN-lijst. Hierbij kan hij expliciet vragen naar de betekenis die de cliënt eraan geeft. Wat het bespreken met de cliënt betreft, hebben de onderzoekers al ervaring opgedaan in de oriëntatiefase van het onderzoek. Tijdens twee sessies hebben ze gemerkt dat de waarneming van de cliënt en zijn tekenhandelingen belangrijke informatie bieden om de problematiek van de cliënt te begrijpen. Op basis van de betekenis van de beeldkenmerken kan tijdens therapie een inhoudelijke, persoonlijke koppeling gemaakt worden met de depressieve stoornis (Overberg, 2010; Molenaar-Coppens, 2006). De therapeuten kunnen te weten komen waarom de oudere met een depressie de beeldkenmerken gebruikt door de waarneming van de cliënt te betrekken. Samen met de cliënt kan de therapeut tot individuele, beeldende behandeldoelen komen. Wanneer men de betekenissen van de beeldkenmerken van meerdere cliënten met elkaar vergelijkt, zullen er misschien overeenkomsten zijn. Bijvoorbeeld kan voor meerdere cliënten een leeg achtergrond betekenen dat zij geen band meer aangaan met hun omgeving en zich eenzaam voelen op grond van verlieservaringen. De overeenkomsten zouden de basis kunnen bieden om tot algemene, beeldende behandeldoelen te komen bij de doelgroep ouderen met depressie bij de instelling Maria Mackenzie. Dit zijn dus item´s voor vervolgonderzoek in de praktijksituatie uitvoerbaar door de beeldende therapeuten van Maria Mackenzie of door andere onderzoekers, bijvoorbeeld studenten van de opleiding beeldende therapie. Verder lijkt het de onderzoekers interessant om te onderzoeken, in hoeverre er overeenkomsten zijn qua beeldkenmerken van ouderen in vergelijking met die van kinderen: bijvoorbeeld wat betreft het gebruik van schema´s. Ook een vergelijking met gezonde ouderen is noodzakelijk om beeldkenmerken nog duidelijker te kunnen koppelen aan pathologie, leeftijd en levensthema´s.
36
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
7 Referentielijst Boeken Arnheim, R. (1965). Kunst und Sehen: eine Psychologie des schöpferischen Auges. Berlin: de Gruyter. Avé-Lallement, U. (2010). Baum-Tests: mit einer Einführung in die symbolische und graphologische Interpretation. M nchen: Ernst Reinhardt. Beljon, J.J. (1979). Zo doe je dat: grondbeginselen van vormgeving. Amsterdam: De Arbeiderspers. Blok, C. (2003). Beeldvertalen, de werking en interpretatie van visuele beelden. Amsterdam: Amsterdam University Press. Boermans, B.(2010). Beeldende begrippen: begrippen in beeldende vormgeving. Arnhem: Lambo. Gantt, L., & Tabone, C. (1998). The formal elements art therapy scale: The rating manual. Morgantown, WV: Gargoyle Press. Gelder, L. van, & Praag, J.E. van (1960). Grondslagen van de handenarbeid : beknopte theorie van de culturele, psychologische didactische en praktische grondslagen van de handenarbeid. Purmerend: Muusses. Gerritse, A. (1974). Beginselen van de beeldende vorming. De Bilt: Cantecleer. Koch, K. (1962). Der Baumtest: der Baumzeichenversuch als psychodiagnostisches Hilfsmittel. Bern: Huber. Landelijke DDS Werkgroep Nederland (2012). Handboek DDS. DDS-les: Minor “Beeldende Diagnostiek en methoden”, HAN 2012/2013. Leavy, P. (2009). Method meets art. Arts-Based Research Practice. New York: The Guilford Press. Lennep, J. E. van (1958). Beleving en verbeelding in het tekenen: een klinisch-psychologische studie van de driebomentest. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij. Malchiodi, C. A. (2003). Handbook of art therapy. New York: The Guilford Press. Marr, D. (1995). Kunsttherapie mit altersverwirrten Menschen. Weinheim: Beltz, Psychologie Verlags Union. Migchelbrink, F. (2008). Praktijkgericht in zorg en welzijn. Amsterdam: SWP. Molen, H. T. van der, Perreijn,S., & Van den Hout, M. A. (2007). Klinische Psychologie. Groningen: Wolters-Noordhoff. Muijen, H. (2001). Metafoor, tussen magie en methode. Kampen: Agora. Rhyne, J. (1979). Drawings as personal constructs: A study in visual dynamics. Santa Cruz: University of California. Schoeneberg, A. (2002). Rehabilitieve Kunsttherapie älterer und alter Menschen: ein Ansatz auf der Basis semio sch- sthe scher Erkenntnistheorie. Br hl: Books on Demand. Schweizer, C. (red.). (2009). Handboek Beeldende Therapie. Uit de verf. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Smeijsters, H. (2008). Handboek Creatieve Therapie. Amsterdam: Coutinho. Verhoog, A. (2006). Fenomenologie en kunstzinnige therapie. Visser, A. de (2009). Hardop kijken. Nijmegen: SUN. Voorwinden-Duurkoop, A. (1994). Grijs bekent kleur. Culemborg: Phaedon. Zlatin, H. P., & Nucho, A. O. (1983). The final picture in art. J. Geriatric Psychiatry.
37
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Zöllner, M. (2004). Die Baumzeichnung als Spiegel der leidenden Seele. W rzburg: Königshausen & Neumann.
Artikelen en Scripties Caerteling, H. (2013). Sporen. Afstudierscriptie: HAN studiecentrum Nijmegen. Chirila, C., & Feldman, A. (2012). How can we improve the existing assessments used in arttherapy. A meta-analysis on art therapy assessments. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 33, 358-362. Deelen, M. van, & Ruijne, F. (2012) Een takje los. Afstudierscriptie: HAN studiecentrum Nijmegen. Eytan, L., & Elkis-Abuhoff, D. L. (2013). Indicators of depression and self-efficacy in the PPAT drawings of normative adults. The Arts in Psychotherapy , 40, 291– 297. Fikke, D., & Poulisse, M. (2007). Jong en oud: hetzelfde huis? Afstudeerscriptie: HAN studiecentrum Nijmegen. Gantt, L.M., & Mills, B. (2009). The Formal Elements Art Therapy Scale: A Measurement System for Global Variables in Art. Art Therapy: Journal of the American Art Therapy Association, 26, 124-129. Kim, S., Kang, H.-S., Chung, S., & Hong, E. (2012). A statistical approach to comparing the effectiveness of several art therapy tools in estimating the level of a psychological state. The Arts in Psychotherapy, 39, 397–403. Molenaar-Coppens, E. (2006). Grondbeginselen beeldend vormen/benoemingssysteem. (Interne Publicatie). Arnhem/Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Overberg, A. (2012). Waarnemen: betekenis en belang. BWN-les: Minor “Beeldende Diagnostiek en methoden”, HAN 2012/2013. Rengel-Hänsel, Y. (2010). Surface and symbol: Beeldwaarneming bij persoonlijkheidsstoornissen. Afstudierscriptie: HAN studiecentrum Nijmegen. Snir, S., & Regev D. (2013). ABI–Art-based Intervention Questionnaire. The Arts in Psychotherapy, 40, 338-346. Talkenberger, A. (2010). Copingstijlen in beeldende therapie. Afstudierscriptie: HAN studiecentrum Nijmegen.
Internet Bauer (2013). Intersubjektivität. Opgevraagd 13.08.2013 afkomstig van: http://www.uniprotokolle.de/Lexikon/Intersubjektiv.html. Bibliographisches Institut GmbH (2013). Intersubjektiv. Opgevraagd: 14.06.2013 afkomstig van: http://www.duden.de/rechtschreibung/intersubjektiv. Hanzehogeschool Groningen (2013). Ouder worden: een proces. Opgevraagd: 09.05.2013 afkomstig van: http://www.hanze.nl/home/Onderzoek/Kennisportal/Kenniscentra/Kenniscentrum+Kunst+e n+Samenleving/Lectoraten/Lifelong+Learning+in+Music+and+the+Arts/Ouderen+en+Muziek /Kennisbank/De+oudere/ouder-worden-een-proces. Pro Persona (2010-2013). Zorgprogramma Stemmingsstoornis: Depressie. Opgevraagd: 17.04.2013 afkomstig van: http://propersona.nl/Home/In%20behandeling%20en%20dan/Zorgprogramma%27s/Depres sie. Rudolph, D. (2013). Absolute - Relative Häufigkeit. Opgevraagd: 20.7.2013 afkomstig van: http://www.frustfrei-lernen.de/mathematik/absolute-relative-haeufigkeit.html. 38
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Van Dale Uitgevers (2013). Waarnemen. Opgevraagd: 02.05.2013 afkomstig van: http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=waarnemen&lang=nn. werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Beeldende Therapie (2013). Waarom de DDS. Opgevraagd: 27.7.2013 afkomstig van: dedds.nl/waarom-de-dds.html.
Interviews van de onderzoekers met: Aar, M. van (2013). Beeldende Therapeute bij Maria Mackenzie. Molenaar-Coppens, E. (2013). Ontwikkelaar van de BWN-lijst en beeldende therapeute. Overberg, A. (2013). Beeldende Therapeute en docente (HAN). Straatman, W. (2013). Beeldende Therapeute bij Maria Mackenzie.
39
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
8 Bijlagen Bijlage 1: De ouderen binnen Maria Mackenzie, Centrum voor Ouderenpsychiatrie Maria Mackenzie Ouderenpsychiatrie beschikt over 30 bedden op 3 afdelingen, “units” genoemd en 13 deeltijdplaatsen. Jaarlijks vinden er ruim 500 ambulante aanmeldingen plaats. Voor ons onderzoek zijn unit A en B relevant: hier zijn onder andere mensen met een depressieve stoornis klinisch opgenomen. Doelgroep Bij Maria Mackenzie komen ouderen terecht vanaf 60 jaar. De instelling biedt behandeling van mensen met een psychische of psychiatrische problematiek. Voorkomende stoornissen zijn: angsten stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, onverklaarde lichamelijke klachten, psychotische stoornissen, psychosociale problematiek of een combinatie hiervan. Verder worden er cliënten behandeld met cognitieve stoornissen, zoals dementie of ziekte van Alzheimer. “Tijdens de behandeling wordt ook rekening gehouden met lichamelijke problemen die bij ouderen voorkomen” (Pro Persona online, 2013). De behandeling kan ambulant plaatsvinden of binnen de deeltijdbehandeling of op klinische opnameafdelingen (Pro Persona online, 2013). Het behandelteam Het behandelteam bestaat uit psychiaters GZ-psychologen en psychotherapeuten, klinisch geriaters, verpleeghuisarts, (sociaal psychiatrisch) verpleegkundigen en verzorgende. Daarnaast zijn er werkzaam: artsen in opleiding, ergotherapeuten, logopedisten, fysiotherapeut, activiteitenbegeleiders en vaktherapeuten, zoals psychomotorisch- en beeldende therapeuten. De inhoud van de behandeling Ieder cliënt wordt behandeld op basis van een (individueel) behandelplan. Deze is afgestemd op de problematiek en de doelen van een cliënt. Het behandelaanbod bestaat uit verbale therapieën: Dit kunnen zijn gesprekken of tests met een psycholoog. Verder wordt er activiteitenbegeleiding aangeboden en er zijn non-verbale therapieën zoals psychomotorische therapie en beeldende therapie. Beeldende therapie wordt onder andere aangeboden op de klinische afdeling. Het vindt telkens plaats in groepsverband en individueel. De therapie is geschikt voor mensen met psychische problemen, die het moeilijk vinden over hun gevoelens te praten of mensen die veel piekeren. Mogelijke behandeldoelen voor depressieve cliënten binnen de beeldende therapie zijn weer in beweging komen, het accepteren van psychische en/of fysische beperkingen of verlies, leren emoties te uiten of meer rationeel te zijn, het (her)vinden van zelfvertrouwen, uitvinden wat eigene mogelijkheden en onmogelijkheden zijn. (Pro Persona online, 2013).
40
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Bijlage 2: Definities Beeldelementen, BeeldWaarNemings-lijst Register 1-5 Bronnen: Annette Overberg (2012), Start set score Items BeeldWaarNeming register 1 en 2, Ad de Visser (2009), Hardop kijken & Piet Boermans (2010), Beeldende begrippen: begrippen in beeldende vormgeving
Register 1 Vorm Een vorm is de uiterlijke gedaante van een object, een´gestalt´. Zij kan in 2D voorkomen of 3D. Vorm kan uit lijn, punt of vlak bestaan, als de vorm alleen maar lijnen bestaat, is het een “lijnvorm”. Vorm is er bij de gratie van tegenstelling en kan op verschillende manieren worden uitgebeeld: Geometrisch Een vierkantenvorm, driehoek, cirkel, ovaal zijn geometrische vormen en hebben een wiskundig karakter. Organisch Organische vormen zijn bijvoorbeeld bomen of planten, zie bestaan uit vele kromme, vloeiende, grillige lijnen. Figuratief Een motief, dat naturalistisch is uitgebeeld. Voor de meeste mensen is het herkenbaar. Geabstraheerd Een tussenstap tussen figuratief en abstract. Het motief is wel herkenbaar, maar zou ook iets anders kunnen voorstellen: bijvoorbeeld een boom die lijkt op een vierkante vorm. Abstract Een motief dat vervreemd is uitgebeeld en voor de meeste mensen niet herkenbaar is. Schematisch Het motief heeft een geringe mate aan detaillering, de meest belangrijkste kenmerken worden uitgebeeld. Bijvoorbeeld bij een boom: de stam met kroon en takken. De meeste schema´s worden in de kindertijd ontwikkeld. Picturaal Pictura=schildering. Onder picturaal verstaan wij een tekening, die weinig scherpe lijnen opwijst als overgangen in kleur, licht/donker. Picturaal is diffuus en zacht. Lineair Linea=lijn. In lineaire tekeningen zijn er veel lijnen en afgrenzingen te zien. Lineair is vast en scherp. Punt De punt neemt (telkens) één plaats in op het papier, het is door één beweging ontstaan. Bijvoorbeeld een opdrukken van de ´punt´ van het pastelkrijt. De punt is een-dimensionaal.
41
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Lijn Lijn kan de omtrek beelden van een vorm, dan is het een contourlijn. Vorm kan opgevuld zijn met lijn. Een vlak dat uit lijnen bestaat, is een lijnvlak. Lijnen kunnen verschillende verschijningsvormen hebben: Bijvoorbeeld recht/krom, lang/kort, strak/los en als accent. Vlak Vlak kan als achtergrond voorkomen en beschrijft ook het oppervlak in de vorm. Het kan dekkend zijn: als je binnen het vlak geen wit meer ziet, het krijt is dik opgedragen en overal gelijkmatig verzadigd. Transparant is als binnen het gekleurde vlak veel wit zichtbaar en de witte tussenruimte opvallend is. Het vlak is gefaseerd, als er kleuren gemengd zijn en daardoor verschil ontstaat in de oppervlakte. Kleur Kleuren kunnen gemengd zijn met elkaar of niet. Er zijn primaire, secundaire of tertiaire kleuren. Beweging/Handeling In de tekening kunnen sporen zichtbaar worden door de handelingen die met het materiaal verricht zijn. Zo worden de sporen niet zichtbaar als deze weggepoetst of weg gewreven worden. Handelingen zijn met een bepaalde intensiteit verricht. Zo kunnen er meer of minder “vitale” handelingen zichtbaar worden, bijvoorbeeld door een meer of minder harde krijtdruk. Richting De hoofdrichtingen in een beeld kun je herkennen door het beeld in beeldassen in te delen. Verder kunnen de verschillende onderdelen van het motief (bij ons de boom) verschillende richtingen hebben. Zo zijn er horizontale, verticale, diagonaal op – en neerwaartse richtingen. Herhaling Vormen, lijnen, punten, vlakken kunnen herhaald worden. De grootte, dikte, de afstand en/ of richting komen dan vooral overeen. De indruk is vaak statisch, er is geen beweging zichtbaar. Ritme Ritme ontstaat door herhaling van vormen, lijnen, punten, vlakken die in grootte, dikte, afstand en richting verschillen. Daardoor wordt beweging zichtbaar. Voorstelling Voorstelling is wat in een beeld is weergegeven. Volgens de BWN is het de bedoeling dat de cliënt aangeeft wat het beeld voor hem voorstelt. Echter hebben we in ons onderzoek neergeschreven of we een boom herkennen of niet. Verder hebben we een specifieke boomsoort erbij geschreven, toen we dachten dat een boom bepaalde kenmerken vertoonde (bijvoorbeeld van een knotwilg of palmboom). Dimensie In dit onderzoek is er sprake van twee dimensionale tekeningen (2D) en niet van 3D-werkstukken.
42
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Ruimtegebruik Bij ruimtegebruik proberen we om volgende vragen over het werkstuk te beantwoorden: Hoeveel ruimte neemt het object (hier de boom) kwantitatief op het vel in? Hoeveel afstand is er naar de zijkanten, naar boven en naar beneden? Waar is de boom geplaatst (rechts, links, boven, beneden, naar het midden toe)? Krijgt de restruimte (het gebied wat om de vorm/ om het motief overblijft) een functie? De restruimte krijgt bij ons een functie als die is ingekleurd (als achtergrond, landschap, hemel, schaduw etc.) of als lucht fungeert omdat erin bijvoorbeeld losse bladeren zijn getekend. Ruimteuitbeelding Ruimte kan voorkomen als plasticiteit van het motief. Door schaduwwerking, overlapping en grootte wordt plasticiteit gecreëerd. Verder bestaat er ruimte in de restruimte in de vorm van ordonnantie. Deze ontstaat door oversnijding, hoogteverschil, grootteverschil, door een voor- en achtergrond of Door lucht-, kleur-,centraal-,vogel-, kikkerperspectief. Ruimte en beweging We kijken of er sprake is van een bewegingssuggestie van het motief in de ruimte. Deze kan aanwezig zijn door zichtbare sporen, ritme, diagonale of atektoniek (het motief gaat tot de begrenzing van het papier en lijkt uit het kader te willen). Standpunt Heeft het beeld een vooraanzicht, bovenaanzicht of onderaanzicht? Waar staat de kijker? Vanuit welke positie bekijk je het werk? Schema Het motief heeft een geringe mate aan detaillering, de meest belangrijkste kenmerken van het motief worden uitgebeeld. Bijvoorbeeld bij een boom de stam met kroon en takken. De meeste schema´s worden in de kindertijd ontwikkeld, er zijn universele kinderschemata. Structuur Hoe is het motief opgebouwd? Uit welke elementen bestaat het? Hoe is de onderlinge ordening? Bijvoorbeeld: Hoe zijn bij een boom de takken met de stam verbonden, waar zitten de bladeren, is er een grondlijn, waarop de boom staat? Compositie Wat is de samenstelling van het motief in verhouding tot het vel? Er zijn symmetrische, asymmetrische, diagonale, centrale, overall-, bewegings-, geometrische of piramidale composities. Verder kijken we naar de tektoniek (kader bevestigende beelden, blijft in het kader, motief gaat niet tegen de rand aan) of atektoniek (kader ontkennende beelden, lijkt uit het kader te willen, motief gaat tegen de rand aan).
Register 4 Vormcontrasten Bij de vormcontrasten kijken de onderzoekers in hoeverre er vormen zijn die klein/groot, krom/recht, hol/bol, licht/donker en open/gesloten zijn. Het is van belang dat beide polen aanwezig zijn voor een contrast. De beeldelementen van register 1 hebben invloed op de contrasten. 43
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Richtingcontrasten Richtingcontrasten houden de volgende polen in: horizontaal/ verticaal, middelpuntvliedend/zoekend, stralend/ spiralend en diagonaal op-/ neerwaarts. De tegenstellingen ontstaan door het samenkomen van verschillende richtingen in het werkstuk. Kleurcontrasten Kleurcontrasten zijn complementair (bijvoorbeeld rood-groen), koud/ warm (blauw-rood) of kwaliteit/ kwantiteit (een kleine plek geel is klein qua grootte en daarmee kwantiteit, maar hij kan groter overkomen qua kwaliteit). Ritmecontrasten Bij de ritmecontrasten komen volgende contrasten voor in de lijst: op en af, sterk en zwak, lang en kort. Zij ontstaan door verschillen in afstand, dikte, grootte en richting van bijvoorbeeld lijnen of vlakken (beeldelementen uit register 1a) en door beweging in de toets. Manifestatie Manifestatie is hoe het werk overkomt, hoe het zich “manifesteert”, neerzet. Dit kan zijn: terugtrekken, aanpassen, bijdragen, controleren of overweldigen. Als bijvoorbeeld een boom aan de rand van het papier is getekend en weinig ruimte inneemt, komt deze “aangepast” over en het lijkt, als of hij zich “terugtrekt”. Integratie De integratie van een tekening zegt in hoeverre het motief samenhang vertoont qua thematiek en qua uiterlijk. Het motief kan gevarieerd, on-/ over- of gedifferentieerd: in hoeverre is in de uitbeelding onderscheid gemaakt? Verder hebben we gekeken in hoeverre het motief (de boom) in zijn onderdelen letterlijk verbonden is. Daarnaast hebben we gekeken in hoeverre het motief met de achtergrond is verbonden. Wanneer het motief alleen uit lijn bestaat en de achtergrond niet is ingevuld, lijkt het op het papier te liggen en is daadoor niet verbonden met de achtergrond. Spanning In het werk kan spanning, onder- of overspanning aanwezig zijn; het kan verder slap, kalm of cyclisch overkomen. Spanning ontstaat door contrasten, bijvoorbeeld qua kleur, vorm of richting. Wanneer het beeld een slappe indruk maakt, zijn er meestal minder contrasten aanwezig en meer herhaling en bijvoorbeeld een zachte, “slappe” toets. Harmonie Harmonie bestaat uit de items these, antithese of synthese. Een these is een stelling, die geen tegenpool heeft. Antithese bestaat uit tegenstellingen van beeldelementen die niet in balans staan met elkaar. Synthese betekent dat tegenstellingen in een verband worden gebracht, er is een balans tussen de beeldelementen in de compositie.
44
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Focus De focus kan gecentreerd zijn, verspreid of diffuus. Hierbij hebben we gekeken waar het oog het eerst naartoe gaat op het hele vel; dan hebben we gekeken binnen het motief. Binnen de boom kunnen bijvoorbeeld meerdere focuspunten mogelijk zijn, de focus is dan verspreid.
Register 5 Stijlen Stijlen zijn kenmerkend voor de tekenmanier van de maker. Zij kunnen bijvoorbeeld experimenteel, formeel, figuratief, abstract, grafisch, symbolisch, schematisch, chaotisch, impressief, expressief, anekdotisch of schetsmatig zijn.
Bijlage 3: Ingevulde Scorelijst BeeldWaarNeming
Scorelijst BeeldWaarNeming, benoemingsapparaat in beeld specifieke termen, © Ella Molenaar-Coppens. Doelgroep Persoonlijkheidsstoornissen, toepassing A.Overberg 2011 Uitwerking door: (naam en functie) Michaela Baumann en Antje Miesen Problematiek Cliënt: depressie, herhaald, ernstig, zonder psychotische kenmerken, tekening nr. 0803, vrouwelijk Materiaal en opdracht
Materiaal: pastelkrijt voor DDS-opdrachten (Alphacolours) DDS-papier: ca. 61 bij 45,7 cm, 160 gram DDS-Opdracht 2: ´Teken een boom´
Datum/ volgorde
24.4.2013 45
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Register 1a fundamentele beeldelementen VORM
PUNT LIJN VLAK KLEUR Beweging/ Handeling
A A
+ figuratief: stam meer geometrisch, kroon meer organisch, lineair, als lijn, schematisch (qua stam en hoofdtakken, niet de zijtakken/ bladeren) (Koch: Lötstamm, Strichäste) + in details van bladeren/takken + contourlijn, gebogen takken, 1 gestippelde-punt-lijn, accent in bladeren , lijnvorm, strak en los, krom en recht, lang en kort +/- secondair, groen, niet gemengd + sporen zichtbaar, geen wegpoetsen, toets in contourlijn stam duidelijk dikker ivm gras onderaan boom – lossere toets, meer beweging in kroontakken
Register 1b samengestelde beeldelementen Richting Herhaling Ritme Voorstelling Dimensie Ruimtegebruik Ruimte uitbeelding Ruimte en beweging
-
A -
Standpunt Schema Structuur (ordening)
Compositie (vormgeving)
+ verticale stam, gebogen takken (diagonaal), horizontale ´gras´-grondlijn en afsluiting stam + in strepen op stam, bladeren en takken en zijtakken qua lengte, grootte, vorm, afstand + boom + 2D + ca. 1/8 ruimtegebruik, rechterkant boven papier, 6cm van de bovenkant, rechterkant 11 cm, beneden 18 cm, links 36cm, restruimte geen functie - er is een gestippelde grondlijn, boom zweeft in de lucht, geen ordonnantie en geen plasticiteit + bewegingssuggestie door sporen, ritme, diagonale in bladeren en gebogen takken + vooraanzicht +/ - qua opbouw stam en hoofdtakken (Koch: Lötstamm, Strichäste) + rechte stam op horizontale stippel-lijn, stam met dikke contourlijn, in stam kleine, ritmische strepen. Afgesloten met horizontale lijn. Uitgaand van stam stralende, gebogen kroon-takken met bladeren verschillende vorm, grootte en afstand. Zijtakken /balderen soms meer, soms minder verbonden met takken, sommige gesloten (ronde vormen), sommige open (rechter kant ook hoekiger) + bijna symmetrisch, behalve details in bladeren, tektonisch, lineair, rechterkant papier
Register 3 Concreet/suggestie Concreet Objectief
Figuratieve boom, in vooraanzicht. Groen, stam meer geometrische vorm, kroon meer organisch, lineaire vorm, punt in details bladeren, lijn is dominant, dikke contourlijn stam, kroon: gebogen, stralende takken, accent in bladeren, hier lossere toets. Vlak is afwezig. Beweging/handeling is dominant, vooral te zien in de kroon, sporen vooral hier zichtbaar. verticaal, horizontaal en diagonaal. Ritme in stam en takken, bladeren. Weinig ruimtegebruik, boom is rechtsboven getekend en ´zweeft´ in de lucht, behalve kleine stippels aan stam. Bijna geen ruimte- uitbeelding. Bijna symmetrisch, tektonisch.
Register 4a Vormcontrasten Vormcontrast Krom/recht, Klein/groot, Hol/bol, Licht/ donker Open/ gesloten Richting contrast Horizontaal/verticaal, Middelpuntvliegend/zoekend Stralend/ spiralend Diagonaal open neerwaarts Kleurcontrast
Krom/recht klein/groot hol/bol open-gesloten (kroon-stam) Diagonaal op- en neerwaarts
46
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
Complementair Kwaliteit/ kwantiteit Koud/ warm Ritmecontrast Op en af/ Sterk en zwak, Lang en kort
Op en af lang en kort
Register 4b Vormrelaties Manifestatie: Terugtrekken, Aanpassen, Bijdragen, Controleren, Overweldigen Integratie: On-Over-gedifferentieerd, gevarieerd, Wel of niet verbonden
Terugtrekken (plaatsing ´in de hoek´, grootte tekening, contourlijn stam)
Spanning: Onder- Over of spanning Slap, kalm, cyclisch Harmonie: These, Antithese of Synthese Focus: Gecentreerd, Diffuus, verspreid
Richting spanning en kalm
Gedifferentieerd (vooral in vormgeving van bladeren) Motief: Minimaal verbonden, verschillende bladeren werken minder verbindend. Achtergrond: niet verbonden
Antithese
Gecentreerd (motief op vel) Binnen de boom 2 focuspunten
Register 5 Stijlen Experimenteel Formeel Figuratief/ Abstract Grafisch, Symbolisch Schematisch, Chaotisch, Impressief, Expressief,
Richting experimenteel: bladeren Figuratief
47
Onderzoeksverslag Antje Miesen & Michaela Baumann CTO-Beeldend 2013
48
1105
1003
O909
1106
1201
O813
O803
O811
1001
Register 1a fundamentele beeldelementen VORM
A
A
A v: / a: /
A a:/
A
A
A
PUNT LIJN VLAK
a: /
A v: / a: /
A a: /
A v: A a:/
A v: / a: /
A v: / a: /
A v: / a: /
A
A
A
/ A
A / A
KLEUR Beweging/ Handeling
A
Register 1b samengestelde beeldelementen Richting
A / A
A
Herhaling Ritme Voorstelling
A
/
/
A /
A
Dimensie Ruimtegebruik Ruimte uitbeelding
A /
/ /
Ruimte en beweging
/
A /
A /
/
Standpunt Schema
A
Structuur (ordening)
A
/ A
A A
Compositie (vormgeving)
A
A
Register 4a Vormcontrasten Vormcontrast Richtingcontrast
4
Kleurcontrast
3
Ritmecontrast
3
Onderzoeksverslag
3 1
3
5
1
/
3 2 4/ 2
/ 3
Michaela Baumann Antje Miesen
1
CTO 2013
2 2
4 1 /
2
5 2 /
3
4 1 /
1
3 2 /
2
2 1 /
2
2
Register 4b Vormrelaties controleren, bijdragen
terugtrekken, aanpassen
terugtrekken, bijdragen
gevarrieerd, verbonden: f: ja, a: nee
gedifferentieerd, verbonden: f: weinig, a: nee
gedifferentieerd, gevarieerd, verbonden: f: ja, verbonden: a: (bodem) anders ja, a: nee nee
spanning, kalm
spanning
spanning, kalm
onderspanning
Harmonie
antithese
antithese
antithese
antithese
Focus
gecentreerd, + 4 focuspunten
gecentreerd, 4fp + 4fp.
ja
ja, handeling ja vorm
ja
ja
abstract
figuratief
figuratief
schematisch
schematisch
schematisch
grafisch
anekdotisch
Manifestatie
Integratie
terugtrekken, aanpassen
Terugtrekken, Aanpassen
Controleren
gedifferentieerd,
gedifferentieerd, gedifferentieerd, verbonden: f:ja, a: verbonden: f: nee nee, a: nee
gedifferentieer gevarieerd, d, verbonden: verbonden: f: ja, a: nee f: nee, a:nee
kalm
r. spanning
spanning
antithese
antithese
f: verbonden: f:half, a: nee
Spanning
terugtrekken
r. spanning, kalm antithese
aanpassen, bijdragen
antithese
terugtrekken, aanpassen, overweldigen
r. overspanning antithese
gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + 2fp 3 fp. 4 fp 2 fp …fp …fp
Register 5 Stijlen Experimenteel Formeel geabstraheerd
r. exper.
r. experimenteel
figuratief
ja
meer formeel
geabstraheerd figuratief
figuratief
motief expressief
Legende: /= afwezig A=dominant v= in de vorm (vlak) a=achtergrond (vlak) 1, 2, 3..= aantal contrasten
Onderzoeksverslag
meer als 50%= rood pla: plasticiteit O: ordonnantie fp: focuspunten
Michaela Baumann Antje Miesen
CTO 2013
schematisch schetsmatig
r. experimenteel
geabstraheerd
O902
O805
1008
A /
O809
O908
O714 B
A A
A
A a: /
v: A a: /
A A A
/
A
O814 A /
A a: /
A a: /
A a: /
A
A
A
A / A
A
A /
v: A a: /
A
A
/
pla: +/- O:/
/
/
pla:+/- O:/
/
pla:+/- O:/
A
A
A A
A
1 1 /
1 2 /
1
Onderzoeksverslag
2 1 /
1
3 1 /
1
Michaela Baumann Antje Miesen
3 1 /
2
CTO 2013
3 0 /
1
2
2 1 1 2
aanpassen
aanpassen, controleren, terugtrekken
aanpassen, controleren
aanpassen
bijdragen
aanpassen, controleren
aanpassen, overweldigen
gevarieerd, verbonden: f: ja, a: nee
gevarieerd, verbonden: f: ja, a: nee
gevarieerd, verbonden: ja, a: nee
gedifferentieerd,
gevarieerd, verbonden: f: nee, a: nee
gedifferentieerd, verbonden: f: ja, a: nee
gedifferentieerd, verbonden: f: grotendeels a: minimaal
r. spanning
spanning
antithese gecentreerd, + …fp
antithese
kalm, spanning antithese
spanning
spanning, kalm
spanning
antithese antithese antithese gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + gecentreerd, + 2fp 2 fp 3 fp 2-3 fp 4 fp
antithese
r. experimenteel
geabstraheerd
f: verbonden: f: ja, a: nee
spanning, kalm
ja ja
r. experimenteel
ja
ja
abstract
figuratief
Onderzoeksverslag
r. experimenteel
meer formeel
geabstraheerd geabstraheerd figuratief
schematisch schematisch schematisch
Michaela Baumann Antje Miesen
schematisch schematisch
CTO 2013
(gecentreerd)v erspreid met 5fp
geabstraheerd expressief schematisch