Onderzoeksrapport
KANS OP WERK Spirit4you Zijn vmbo-scholieren ervan te overtuigen om een mbo-opleiding te kiezen die kans op werk biedt?
NAAM: STUDENTNUMMER: STAGEBEDRIJF: STAGEBEGELEIDER: STAGEDOCENT: STUDIE: DATUM:
Oscar van Elferen 3390160 Spirit4you Karina Baarda Leo Lentz MA Communicatiestudies april 2013
pagina 1
INHOUDSOPGAVE 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Aanleiding van het onderzoek 1.1. www.bekijkjetoekomstnu.nl 1.2. Interesse voor kans op werk Overtuigen 2.1. Het gedrag veranderen 2.2. De factoren van intentie tot gedrag 2.3. Overtuigen van belang van kans op werk Onderzoeksopzet en onderzoeksvragen 3.1. Onderzoeksopzet 3.2. Onderzoeksvragen Materiaal: teksten en vragenlijst 4.1. De overtuigende tekst 4.1.1. Overtuigen door middel van een tekst 4.1.2. Jongeren overtuigen 4.1.3. De overtuigende tekst opstellen 4.2. De neutrale tekst 4.2.1. De neutrale tekst opstellen 4.3. De vragenlijst Afname van het onderzoek 5.1 Proefpersonen 5.2 Afname 5.3 Verloop Resultaten 6.1. Intentie 6.2. Attitude 6.3. Waarschijnlijkheid en wenselijkheid van argumenten 6.4. De waargenomen norm 6.5. Eigeneffectiviteitsperceptie 6.6 Verschillen tussen leerjaren 6.7 De voorspelbaarheid van intentie Conclusie en aanbevelingen 7.1. Beantwoording van de onderzoeksvragen 7.2. Aanbevelingen Literatuuropgave
p. 3 p. 3 p. 3 p. 4 p. 4 p. 4 p. 5 p. 6 p. 6 p. 6 p. 8 p. 8 p. 8 p. 8 p. 9 p. 11 p. 11 p. 11 p. 13 p. 13 p. 13 p. 14 p. 15 p. 15 p. 15 p. 16 p. 16 p. 17 p. 18 p. 18 p. 19 p. 19 p. 19 p. 21
pagina 2
1. AANLEIDING VAN HET ONDERZOEK 1.1. WWW.BEKIJKJETOEKOMSTNU.NL De website www.bekijkjetoekomstnu.nl, die beheerd wordt door Spirit4you, probeert vmbo-scholieren te helpen bij het kiezen van een juiste mbo-opleiding. Door middel van een aantal stappen kunnen scholieren zien welke opleidingen bij hun passen. De website biedt per opleiding informatie over onder andere de inhoud, toelatingseisen, vervolgopleidingen en mogelijke aansluitende beroepen. Sinds kort laat de website ook per opleiding zien hoeveel kans op werk de opleiding biedt. Deze gegevens zijn afkomstig van de SBB (Samenwerking Beroepsonderwijs & Bedrijfsleven). Figuur 1 laat een voorbeeld zien van de gegevens op een opleidingspagina. In bijlage 1 is een flyer te vinden waarop de gegevens over kans op werk per studierichting vermeld worden. Deze flyer wordt op evenementen uitgedeeld aan scholieren en hun ouders. Figuur 1: Voorbeeld gegevens kans op werk per opleiding
1.2. INTERESSE VOOR KANS OP WERK Uit een recente rondvraag bij vmbo-scholieren en hun ouders ontstond de indruk dat weinig scholieren rekening houden met de kans op werk bij het kiezen van een opleiding. Daarom vraagt Spirit4you zich ook af of scholieren te overtuigen zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. Hierbij moet worden opgemerkt dat Spirit4you zich afvraagt hoe de bewustwording van kans op werk bij scholieren vergroot kan worden. Spirit4you heeft niet de intentie om scholieren alleen nog maar naar opleidingen met (veel) kans op werk te sturen.
pagina 3
2. OVERTUIGEN Spirit4you wil vooral graag weten welke inhoud ze moeten communiceren om de scholieren te overtuigen. Indien de inhoud inderdaad scholieren kan overtuigen, is de volgende stap om uit te zoeken via welke kanalen de inhoud gecommuniceerd kan worden (bijvoorbeeld brochures, websites of lespakketten). In dit onderzoek is er geprobeerd om de scholieren te overtuigen door middel van een tekst. Dit heeft vooral een praktische reden: Teksten zijn makkelijk te verspreiden onder een grote groep proefpersoon. Voordat er een tekst kan worden opgesteld die scholieren ervan dient te overtuigen om een opleiding te kiezen met kans op werk, is het belangrijk om te weten hoe iemand overtuigd kan worden om iets te doen.
2.1. HET GEDRAG VERANDEREN Als je iemand ervan wilt overtuigen om iets te doen, dan vraag je deze persoon om zijn gedrag te veranderen. Als je bijvoorbeeld iemand ervan wilt overtuigen dat hij zijn tanden moet poetsen, dan wil je dat deze persoon in de ochtend en avond zijn tanden poetst (nieuw gedrag). Of iemand van gedrag wil en kan veranderen, hangt van drie factoren af1: •
Intentie De persoon moet de intentie hebben om het gedrag uit te voeren. Dit wordt bepaald in hoeverre hij het wenselijk vindt om het gedrag uit te voeren. In het eerder genoemde voorbeeld moet de persoon het dus wenselijk vinden om zijn tanden te poetsen.
•
Vaardigheden De persoon moet de vaardigheden bezitten om het gedrag uit te kunnen voeren. In het eerder genoemde voorbeeld moet de persoon dus weten hoe hij zijn tanden moet poetsen.
•
Situationele omstandigheden De persoon moet niet belemmerd worden door situationele omstandigheden om zijn gedrag uit te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan benodigd materiaal, tijd en locatie. In het voorbeeld over tanden poetsen moet de persoon wel tandpasta, een tandenborstel en water tot zijn beschikking hebben om zijn tanden te poetsen.
2.2. DE FACTOREN VAN INTENTIE TOT GEDRAG Een tekst kan in principe alleen de intentie tot gedrag beïnvloeden. Een tekst kan namelijk niet de situationele omstandigheden veranderen of de vaardigheden overdragen (tenzij je instructies toevoegt). Een tekst kan er wel voor zorgen dat een persoon het wenselijk vindt om bepaald gedrag uit te voeren. Of iemand het wenselijk vindt om bepaald gedrag uit te voeren (ofwel de intentie heeft), wordt bepaald door drie factoren: •
Attitude De attitude bestaat uit een evaluatie van de mogelijke gevolgen van het gewenste gedrag. De persoon moet het goed vinden om het gedrag uit te
pagina 4
voeren. Hij moet de gevolgen van het gewenste gedrag waarschijnlijk en wenselijk vinden. In het voorbeeld van het tanden poetsen wil je dat de persoon zijn tanden poetst omdat hij dan een mooier gebit krijgt. Hij moet het waarschijnlijk vinden dat je een mooier gebit krijgt als je je tanden poetst. Daarnaast moet hij het ook wenselijk vinden om een mooi(er) gebit te hebben. •
Waargenomen norm De waargenomen norm omschrijft wat anderen van het gewenste gedrag vinden en in hoeverre de persoon zich hiervan iets aantrekt. In het voorbeeld van het tanden poetsen zal de persoon eerder geneigd zijn om zijn tanden te poetsen als zijn vrienden het belangrijk vinden dat hij zijn tanden poetst en als hij het belangrijk vindt om de mening van zijn vrienden na te leven.
•
Eigeneffectiviteitsperceptie De eigeneffectiviteitsperceptie beschrijft in hoeverre de persoon zelf controle denkt te hebben om het gewenste gedrag uit te voeren. Als de persoon ervan overtuigd is dat hij in staat is om het gewenste gedrag uit te voeren, dan zal zijn eigeneffectiviteitsperceptie toenemen. In het voorbeeld van het tanden poetsen dient de persoon dus ervan overtuigd te zijn dat hij in staat is om twee keer per dag zijn tanden te poetsen.
Figuur 2 geeft een schematisch overzicht van alle factoren die invloed kunnen hebben op het gedrag. Hoeveel invloed elke factor heeft, verschilt per gedrag. Als je alleen thuis bent en een keuze maakt welk televisieprogramma je wilt kijken, dan zal die keuze voornamelijk beïnvloed worden door de attitude. Wat andere mensen daarvan vinden (waargenomen norm) speelt nauwelijks een rol. Figuur 2: De factoren van gedrag2
Gedrag
Vaardigheden
Attitude
De waarschijnlijken wenselijkheid van de gevolgen
Intentie
Waargenomen norm
De motivatie om aan de norm te voldoen
Situationele omstandigheden
Eigeneffectiviteitsperceptie
De overtuiging om in staat te zijn om het gedrag uit te voeren
2.3. OVERTUIGEN VAN BELANG VAN KANS OP WERK Om te onderzoeken of scholieren de intentie hebben om een opleiding te kiezen met kans op werk, moet de intentie, de attitude, de waargenomen norm en de eigeneffectiviteitsperceptie van de scholieren vastgesteld worden. Daarnaast dient de overtuigende tekst ook in te spelen op de attitude van de scholieren ten opzichte van het kiezen van een opleiding met kans op werk.
pagina 5
3. METHODE VAN ONDERZOEK 3.1. ONDERZOEKSOPZET Zoals in het eerste hoofdstuk is beschreven heeft Spirit4you de volgende vraag: •
Zijn de vmbo-scholieren te overtuigen om een mbo-opleiding te kiezen die kans op werk biedt?
Om deze vraag te beantwoorden zijn twee teksten ontwikkeld: Een overtuigende tekst en een neutrale tekst. Vijftig procent van de proefpersonen leest de overtuigende tekst en de andere vijftig procent leest de neutrale tekst. De overtuigende tekst probeert in te spelen op de attitude: De tekst probeert de vmbo-scholier ervan te overtuigen om een mbo-opleiding te kiezen die kans op werk biedt. De neutrale tekst is van informatieve aard, zoekt geen toenadering tot de scholieren en probeert de scholieren ook niet te overtuigen. Alle proefpersonen, ongeacht welke tekst ze hebben gelezen, vullen dezelfde vragenlijst in. Deze vragenlijst meet de intentie (en alle bijhorende factoren) van scholieren om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. Als uiteindelijk blijkt dat proefpersonen, die de overtuigende tekst hebben gelezen, meer geneigd zijn om een opleiding te kiezen met kans op werk, dan zijn vmbo-scholieren dus te overtuigen. Figuur 3 geeft een schematisch overzicht van de opzet van het onderzoek: Figuur 3: Overzicht van de onderzoeksopzet
Overtuigende tekst
Neutrale tekst Vragenlijst intentie, attitude, waargenomen norm, eigeneffectiviteitsperceptie
Vragenlijst intentie, attitude, waargenomen norm, eigeneffectiviteitsperceptie
Bereidheid om een opleiding te kiezen met kans op werk
Verschil?
Bereidheid om een opleiding te kiezen met kans op werk
3.2. ONDERZOEKSVRAGEN Met de factoren van de intentie tot het gewenste gedrag en de onderzoeksopzet in het achterhoofd, zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: •
In hoeverre zijn vmbo-scholieren, na het lezen van de overtuigende tekst, meer geneigd om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt, dan de vmboscholieren, die de neutrale tekst hebben gelezen? o
In hoeverre is de attitude, ten opzichte van het kiezen van een opleiding die kans op werk biedt, positiever bij vmbo-scholieren die de
pagina 6
overtuigende tekst hebben gelezen, dan bij vmbo-scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen? •
In hoeverre denken vmbo-scholieren in staat te zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt?
•
In hoeverre worden vmbo-scholieren door andere actoren beïnvloed bij het kiezen van een opleiding die kans op werk biedt?
pagina 7
4. MATERIAAL: TEKSTEN EN VRAGENLIJST In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de overtuigende tekst, de neutrale tekst en de vragenlijst tot stand zijn gekomen.
4.1. DE OVERTUIGENDE TEKST 4.1.1. Overtuigen door middel van een tekst Een overtuigende tekst kan op twee manieren gelezen worden3: •
Centrale route Als je gemotiveerd bent om de tekst te lezen, dan zal je de tekst via de centrale route lezen. Een lezer kiest de centrale route als hij voldoende motivatie en gelegenheid heeft om de tekst te lezen en als hij zich betrokken voelt bij de inhoud van de tekst. Een lezer die een overtuigende tekst via de centrale route leest, zal de argumenten zorgvuldig lezen en toetsen. Op deze manier kan hij vaststellen of het standpunt van de tekst correct is.
•
Perifere route Als je ongemotiveerd bent om de tekst te lezen, dan lees je de tekst via de perifere route. Een lezer kiest de perifere route als hij niet gemotiveerd is om de tekst te lezen, als hij niet de gelegenheid krijgt om de tekst zorgvuldig te lezen (afleiding, te weinig tijd), als hij zich niet betrokken voelt bij de inhoud van de tekst en onvoldoende voorkennis heeft over de inhoud van de tekst. Een lezer die een overtuigende tekst via de perifere route leest, besteedt nauwelijks aandacht aan de argumenten. De lezer is op zoek naar eenvoudige vuistregels in de tekst waarmee hij kan vaststellen of het standpunt van de tekst correct is of niet. Voorbeelden van vuistregels zijn: “Als zo veel mensen zeggen dat het zo is, dan zal het wel zo zijn” of “Als een deskundige zegt dat het zo is, dan is het wel zo”.
Je leest een gehele tekst niet via dezelfde route: Het is mogelijk om tijdens het lezen te wisselen4. Als een lezer de tekst via de centrale route begint en een vuistregel in de tekst herkent (bijvoorbeeld: “Onafhankelijk deskundige dr. Jansen vindt het belangrijk dat iedereen zijn tanden poetst.”), dan schakelt de lezer over op de perifere route. De kans is dan kleiner dat de lezer de argumenten, die volgen na de vuistregel, nog zorgvuldig toetst en leest.
4.1.2. Jongeren overtuigen Jongeren vormen een lastige doelgroep om te overtuigen. Het is de wetenschap nog niet gelukt om een succesformule te formuleren. Er is echter wel al het één en ander bekend over wat je wel en niet moet doen om jongeren te overtuigen: •
Hanteer een zakelijke stijl5 Jongeren vinden een tekst met een zakelijke stijl geloofwaardiger en gepaster dan een tekst met een relationele stijl. De schrijver van een tekst met een zakelijke stijl probeert niet nadrukkelijk betrokkenheid met de lezer uit te stralen.
pagina 8
•
Vermijd gebruik van jongerentaal67 Jongeren vinden een tekst waarin jongerentaal wordt gebruikt minder aantrekkelijk en overtuigend. Het gebruik van slangwoorden (zoals straattaaltermen) wordt door de jongeren zelfs als vervelend ervaren. Jongeren doorzien het taalgebruik en hebben door dat de schrijver met het gebruik van jongerentaal dichter bij de jongeren probeert te komen.
•
Vermijd een belerende toon8 De schrijver van de tekst moet zich niet grootser opstellen dan de jongeren. De tekst moet niet de indruk wekken dat het bepaald gedrag van jongeren afkeurt en dat het jongeren probeert te corrigeren.
4.1.3. De overtuigende tekst opstellen Bij het opstellen van de overtuigende tekst is er vanuit gegaan dat de meeste proefpersonen de tekst via de centrale route zullen lezen. Hiervoor zijn zes redenen: 1. De proefpersonen (scholieren) worden door de onderzoeker en docent benadrukt dat ze de tekst aandachtig moeten lezen. 2. De proefpersonen krijgen voldoende tijd om de tekst te lezen. Ze hoeven zich niet te haasten. Er is ook geen beloning om de tekst zo snel mogelijk te lezen. 3. De proefpersonen worden tijdens het lezen niet afgeleid. 4. De proefpersonen hebben voldoende voorkennis over de inhoud van de tekst. 5. Er is sprake van consequentiebetrokkenheid9: Proefpersonen hebben er belang bij om een correct standpunt in te nemen (over het kiezen van een opleiding met kans op werk). 6. In de tekst zijn geen vuistregels opgenomen. Dit maakt de kans kleiner dat de proefpersonen tijdens het lezen overschakelen op de perifere route. Figuur 4 geeft een overzicht van de structuur van de overtuigende tekst: Figuur 4: Structuur van de overtuigende tekst
Betrokkenheid Uitleg waarom de tekst relevant is voor de lezer.
Probleemschets Uitleg waarom het vervelend is om geen werk te hebben na het afronden van de opleiding.
Oplossing Uitleg hoe de lezer het probleem kan tegengaan.
Tegenargument Een populair tegenargument wordt ontkracht.
Retorische vraag Retorische vraag die beantwoord kan worden met eerder genoemde argumenten.
Testimonium Het illustreren van wenselijke gevolgen.
pagina 9
Hieronder wordt per onderdeel overtuigingskracht van de tekst:
uitgelegd
waarom
het
bijdraagt
aan
de
Betrokkenheid In de eerste alinea van de tekst wordt de lezer direct aangesproken en hem duidelijk gemaakt dat de inhoud van de tekst van toepassing is op de lezer. Dit kan de betrokkenheid van de lezer vergroten (waardoor de kans groter is dat hij de tekst via de centrale route leest). Probleemschets & oplossing In de tweede alinea wordt een probleem geschetst (“Je kan straks na je opleiding geen werk vinden”) en in de derde alinea wordt een oplossing voor het probleem gegeven (“Kies een opleiding met voldoende kans op werk”). Een probleem-oplossingsstructuur vergroot de motivatie van de lezer om de tekst via de centrale route te lezen en de argumenten nauwkeurig te lezen en te toetsen10. Daarnaast wordt er op deze manier gepoogd om te overtuigen door middel van angst: De tekst probeert de lezer bang te maken voor de situatie waarin hij geen werk kan vinden. De inzet van angst is prima, zolang de tekst ook een oplossing biedt (zodat de lezer kan voorkomen dat hij in het doemscenario terecht komt) 11 . In de derde alinea wordt deze oplossing dus aangeboden. Er zijn drie argumenten in de tweede en derde alinea geplaatst: • • •
Als ik een opleiding kies met kans op werk, dan kan ik na mijn opleiding werken vinden. Als ik na mijn opleiding geen werk kan vinden, dan kan ik nog geen geld verdienen. Als ik na mijn opleiding geen werk kan vinden, dan kan ik alles wat ik daar leerde niet gebruiken.
Tegenargument Teksten waarin tegenargumenten worden genoemd en worden weerlegd, zijn overtuigender en geloofwaardiger12. Daarom wordt in de vierde alinea een populair argument tegen het kiezen van een opleiding met kans op werk genoemd en ontkracht. Retorische vraag De lopende tekst sluit af met een retorische vraag. Een retorische vraag activeert de lezer namelijk om eerder genoemde argumenten zorgvuldig af te wegen 13 . Het is belangrijk om de retorische vraag na de argumenten te introduceren. Als de retorische vraag voor de argumenten al genoemd wordt, dan wordt de lezer geactiveerd om eigen argumenten te verzinnen. Hierdoor zal hij minder snel de argumenten in de tekst accepteren. Testimonium Onder de lopende tekst is een testimonium geplaatst: Een successtory van iemand die een opleiding heeft gekozen met kans op werk. Hiermee wordt geprobeerd om de wenselijke gevolgen van het kiezen van een opleiding met kans op werk te illustreren. In het testimonium wordt iemand geciteerd. Dit is namelijk overtuigender dan wanneer de situatie van de persoon beschreven wordt14. Aan de hand van de bovengenoemde structuur is een overtuigende tekst ontwikkeld. Deze is terug te vinden in bijlage 2.
pagina 10
4.2. DE NEUTRALE TEKST De neutrale tekst heeft als doel om proefpersonen, die niet de overtuigende tekst lezen, toch iets te laten lezen. Als de helft van de proefpersonen helemaal geen tekst leest, dan zijn eventuele verschillen tussen de twee groepen proefpersonen te verklaren door de aan- of afwezigheid van een tekst. Er wordt dan niet gemeten of het lezen van een overtuigende tekst de intentie beïnvloedt, maar of het überhaupt lezen van een tekst de intentie beïnvloedt. 4.2.1. De neutrale tekst opstellen De neutrale tekst heeft als doel om de andere helft van de proefpersonen een tekst te laten lezen die ongeveer even lang is en over hetzelfde domein (loopbaanoriëntatie) gaat als de overtuigende tekst. Daarnaast heeft de tekst dezelfde opmaak (zoals lettergrootte, regelafstand en kleurgebruik) als de overtuigende tekst. Het grote verschil met de overtuigende tekst is dat de neutrale tekst de lezer niet probeert te overtuigen. In de tekst staan geen argumenten waarom het belangrijk is om een opleiding met kans op werk te kiezen en de lezer wordt niet opgeroepen om een opleiding te kiezen met kans op werk. De tekst probeert de lezer slechts te informeren over de website www.bekijkjetoekomstnu.nl. Daarnaast probeert de tekst geen toenadering te zoeken tot scholieren: In de tekst wordt de lezer niet (direct) aangesproken en er wordt ook informatie vermeld die voor scholieren niet relevant is (bijvoorbeeld wat bedrijven met de website kunnen doen). De neutrale tekst is terug te vinden in bijlage 3.
4.3. DE VRAGENLIJST Er is een vragenlijst ontwikkeld die de intentie van scholieren meet. Deze vragenlijst is gebaseerd op de richtlijnen uit de wetenschap die beschrijven hoe intentie tot gedrag gemeten kan worden15. De vragenlijst bevraagt de volgende elementen: • Intentie De proefpersoon wordt gevraagd of hij van plan is om een mbo-opleiding te kiezen die kans op werk biedt. • Attitude De attitude is het evaluatief oordeel van de proefpersoon over het kiezen van een mbo-opleiding die kans op werk biedt. Hierbij wordt de proefpersoon gevraagd in hoeverre hij het kiezen van een mbo-opleiding met kans op werk goed, verstandig, belangrijk, prettig en makkelijk vindt. • Waarschijnlijkheid van de gevolgen De proefpersoon wordt gevraagd aan te geven hoe waarschijnlijk hij de argumenten vindt. Vindt de proefpersoon het bijvoorbeeld waarschijnlijk dat je geen geld kan verdienen als je geen werk hebt? • Wenselijkheid van de gevolgen De proefpersoon wordt gevraagd aan te geven hoe wenselijk hij de argumenten vindt. Vindt de proefpersoon het bijvoorbeeld vervelend als hij geen geld kan verdienen? • Waargenomen norm en de wens om daaraan te voldoen De proefpersoon wordt gevraagd om in te schatten in hoeverre zijn ouders,
pagina 11
klasgenoten en docenten het belangrijk vinden dat hij een opleiding met kans op werk kiest. Vervolgens wordt de proefpersoon gevraagd om aan te geven in hoeverre hij zich laat beïnvloeden door de mening van zijn ouders, klasgenoten en docenten. • Eigeneffectiviteitsperceptie De proefpersoon wordt gevraagd in hoeverre hij zelf denkt controle te hebben over het kiezen van een opleiding met kans op werk. • Gedrag in het verleden De proefpersoon wordt gevraagd in hoeverre hij in het verleden al gezocht heeft naar opleidingen met kans op werk. Alle vragen kunnen de proefpersonen beantwoorden door middel van een 7puntsschaal. De vragenlijst bevat een voorblad met instructies hoe de proefpersoon de vragen kan beantwoorden. De vragenlijst is terug te vinden in bijlage 4.
pagina 12
5. AFNAME VAN HET ONDERZOEK In dit hoofdstuk wordt omschreven hoe het onderzoek is afgenomen.
5.1. PROEFPERSONEN Het onderzoek is afgenomen bij 193 vmbo-scholieren. De vmbo-scholieren zijn afkomstig van drie verschillende vo-scholen in regio Haaglanden en zitten in het tweede of derde leerjaar. De gemiddelde leeftijd van de vmbo-scholieren was 14,5 jaar. De oudste scholier was 16 jaar oud en de jonge scholier was 13 jaar oud. Er is ervoor gekozen om het onderzoek bij tweedejaars en derdejaars vmbo-scholieren af te nemen. Tweedejaars scholieren moeten namelijk een sector kiezen (zorg en welzijn, techniek, economie of landbouw) en derdejaars beginnen met het oriënteren op mboopleidingen. Van vierdejaars scholieren wordt verwacht dat zij medio april een keuze voor een mbo-opleiding hebben gemaakt. Tabel 1 geeft een overzicht van de proefpersonen per school per leerjaar: Tabel 1: Aantal deelgenomen scholieren per school per leerjaar School Tweedejaars Derdejaars Segbroek college 0 91 Oranje Nassau College 49 29 Vredenburch college 14 10 Totaal 63 130
Totaal 91 78 10 193
Zoals tabel 2 laat zien is het niet volledig gelukt om de tekstversies gelijk te verdelen over de scholieren (en leerjaren). Dit komt doordat tijdens de dag van afname de klassen, waarbij het onderzoek werd afgenomen, soms wisselden. Hierdoor werd het onderzoek bij een grotere of kleinere klas (dan verwacht) afgenomen of bij een tweedejaars klas in plaats van een derdejaars klas. Bij de afnames op de laatste school was het niet meer mogelijk om het verschil te corrigeren, omdat de klassen uit een klein aantal (10-14) scholieren bestaan. Tabel 2: Tekstversies Tekstversie Overtuigend Neutraal
per leerjaar Tweedejaars 42 21
Derdejaars 74 56
Totaal 116 77
5.2. AFNAME Het onderzoek werd afgenomen tijdens een lesuur van een klas. Bij elke afname waren de onderzoeker en een docent aanwezig. De afname verliep als volgt: •
Introductie onderzoek en onderzoeker De docent introduceerde de onderzoeker aan de scholieren en legde uit dat de scholieren gingen meewerken aan een onderzoek. Hij benadrukte de scholieren dat het zeer belangrijk was dat ze zorgvuldig zouden meewerken. De docent vertelde niets over de inhoud of het doel van het onderzoek.
•
Instructies bij het lezen van de tekst De onderzoeker vertelde de scholieren dat er een tekst wordt uitgedeeld die zij moeten lezen en dat zij na het lezen van de tekst een vragenlijst dienen in te
pagina 13
vullen. De onderzoeker benadrukte dat de scholieren de tijd moesten nemen om de tekst zorgvuldig te lezen. •
Uitdelen en lezen van de tekst De tekst werd uitgedeeld aan de scholieren. Om praktische redenen werd binnen de klas dezelfde tekst uitgedeeld.
•
Uitdelen van de vragenlijst Nadat elke scholier klaar was met het lezen van de tekst, werd de vragenlijst uitgedeeld. De scholieren werden verzocht om deze nog niet in te vullen en te wachten op instructies.
•
Instructies vragenlijst De onderzoeker legde de scholieren uit dat de vragenlijst hun mening peilt, dat elk antwoord correct is en dat de scholieren geen cijfer krijgen voor de vragenlijst. Daarna behandelde de onderzoeker de voorbeeldvraag op het voorblad met de scholieren: Hij legde uit hoe de scholieren de vragen kunnen beantwoorden.
•
Invullen van de vragenlijst Nadat eventuele vragen van scholieren beantwoord waren, mochten de scholieren de vragenlijst invullen. Nadat elke scholier de vragenlijst had ingevuld, werden de vragenlijsten en teksten ingenomen.
5.3. VERLOOP De afnames verliepen over het algemeen goed. Bij sommige klassen waren de scholieren vrij druk tijdens het geven van instructies. Hierdoor hadden sommige scholieren tijdens het lezen van de tekst of tijdens het invullen van de vragenlijst nog vragen. Deze vragen zijn allemaal beantwoord door de onderzoeker. In twee klassen had een groot deel van de scholieren geen pen bij zich. In dit geval hebben de scholieren pennen gekregen van de docent of onderzoeker.
pagina 14
6. RESULTATEN Het belangrijkste resultaat van dit onderzoek is dat scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen, niet meer geneigd zijn om een opleiding met kans op werk te kiezen dan scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. Daarnaast hebben scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen, geen positievere attitude ten opzichte van het kiezen van een opleiding met kans op werk dan scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. Tenslotte vinden scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen de argumenten niet wenselijker en waarschijnlijker dan de scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. In dit hoofdstuk zijn de resultaten per factor (van intentie) weergegeven.
6.1. INTENTIE Scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen, zijn niet meer geneigd om een opleiding te kiezen met kans op werk, dan scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. Tabel 3 laat het gemiddelde per tekstversie zien. Als je de gemiddelden in de tabel met elkaar vergelijkt, dan kom je wel tot de conclusie dat deze per tekstversie verschillen. De verschillen zijn echter niet significant: De verschillen kunnen ontstaan zijn door toeval. Als het onderzoek nogmaals wordt uitgevoerd bij een andere (grotere) groep scholieren, kan het verschil tussen de tekstversies afwezig of anders zijn. Instructies bij het lezen van de tabellen
•
Achter elke stelling staat tussen haakjes op wat voor soort schaal de stelling beantwoord is. In het geval van de stelling in tabel 3 betekent een gemiddelde dicht bij de 1, dat de scholieren het oneens met de stelling waren. Als het gemiddelde dicht bij de 7 ligt, dan betekent dit dat scholieren het eens waren met de stelling.
•
SD staat voor standaardafwijking. Dit getal geeft de spreiding van de antwoorden van de scholieren aan. Als de standaardafwijking hoog is, dan betekent dit dat veel scholieren veel extremen (een 1 of 7) hebben ingevuld. Als de standaardafwijking laag is, dan betekent dit dat veel scholieren een antwoord hebben ingevuld dat dicht bij het uiteindelijke gemiddelde zit.
Tabel 3: Gemiddelde intentie per tekstversie Stelling Ik ben van plan om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. (oneens-eens)
Overtuigende tekst
Neutrale tekst
5.6 SD=1.36
6.1 SD=1.33
Tabel 3 laat zien dat scholieren, ongeacht tekstversie, redelijk van plan zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt.
6.2. ATTITUDE Scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen, hebben geen positievere attitude ten opzichte van het kiezen van een opleiding met kans op werk, dan scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. Wederom zijn de verschillen niet significant. Tabel 4 laat de gemiddelden per stelling zien:
pagina 15
Tabel 4: Gemiddelde attitude per tekstversie Een opleiding kiezen die kans op werk biedt, vind ik:
Overtuigende tekst
Neutrale tekst
Slecht-goed
6.2 SD=1.02
6.6 SD=0.72
Onverstandig-verstandig
6.4 SD=0.96
6.4 SD=0.98
Onbelangrijk-belangrijk
5.9 SD=1.36
6.1 SD=1.51
Onprettig-prettig
5.8 SD=1.30
5.9 SD=1.35
Moeilijk-makkelijk
5.6 SD=1.36
6.1 SD=1.33
Tabel 4 laat zien dat de scholieren, ongeacht tekstversie, een positieve attitude hebben ten opzichte van het kiezen van een opleiding met kans op werk.
6.3. WAARSCHIJNLIJKHEID & WENSELIJKHEID VAN ARGUMENTEN Scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen, vinden de argumenten niet (on)waarschijnlijker of (on)wenselijker dan scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. De verschillen zijn niet significant. Tabel 5 laat de gemiddelden per stelling zien. Tabel 5: Gemiddelde waarschijnlijk- en wenselijkheid van argumenten per tekstversie Stelling Overtuigende Neutrale tekst tekst Als ik een opleiding kies met weinig kans op werk, dan kan ik na mijn opleiding geen werk vinden. (oneens-eens)
4.0 SD=1.88
3.8 SD=1.82
Dat ik na mijn opleiding geen werk kan vinden, vind ik: (vervelend-niet vervelend)
2.0 SD=1.62
1.6 SD=1.33
Als ik na mijn opleiding geen werk kan vinden, dan kan ik nog geen geld verdienen. (oneens-eens)
4.1 SD=2.01
4.3 SD=2.15
Dat ik nog geen geld kan verdienen omdat ik geen werk heb, vind ik: (vervelend-niet vervelend)
2.0 SD=1.71
2.1 SD=1.60
Als ik na mijn opleiding geen werk kan vinden, dan kan ik alles wat ik daar leerde niet gebruiken. (oneens-eens)
3.9 SD=2.03
3.6 SD=2.26
Dat ik alles wat ik tijdens mijn opleiding leerde niet kan gebruiken, vind ik: (vervelend-niet vervelend)
2.4 SD=1.55
2.1 SD=1.40
Tabel 5 laat zien dat scholieren, ongeacht tekstversie, de gevolgen van de argumenten een beetje waarschijnlijk vinden. Ze vinden de negatieve gevolgen die de argumenten schetsen zeer onwenselijk.
6.4. DE WAARGENOMEN NORM Tabel 6 laat het gemiddelde (van beide tekstversies samen) per stelling over de waargenomen norm zien.
pagina 16
Tabel 6: Gemiddelde per stelling over de waargenomen norm Stelling
Gemiddelde
Dat ik een opleiding kies die kans op werk biedt, vinden mijn ouders: (onbelangrijk-belangrijk)
6.1 SD=1.38
Wat mijn ouders van mijn opleidingskeuze vinden, vind ik: (onbelangrijk-belangrijk)
4.8 SD=1.84
Mijn klasgenoten zijn van plan om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. (oneenseens)
5.0 SD=1.30
Wat mijn klasgenoten van mijn opleidingskeuze vinden, vind ik: (onbelangrijk-belangrijk)
2.1 SD=1.43
Dat ik een opleiding kies die kans op werk biedt, vinden mijn docenten. (onbelangrijkbelangrijk)
5.1 SD=1.72
Wat mijn docenten van mijn opleidingskeuze vinden, vind ik: (onbelangrijk-belangrijk)
3.3 SD=2.05
Tabel 6 laat ten eerste zien dat scholieren denken dat hun ouders het belangrijk vinden dat zij een opleiding kiezen met kans op werk. De scholieren vinden de mening van hun ouders echter niet zeer belangrijk. Ten tweede laat de tabel zien dat scholieren denken dat hun medeklasgenoten ook enigszins van plan zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. De scholieren vinden de mening van hun klasgenoten onbelangrijk. Ten derde laat de tabel zien dat scholieren denken dat docenten het maar een beetje belangrijk vinden dat zij een opleiding kiezen die kans op werk biedt. Scholieren vinden de mening van de docenten over de opleidingskeuze onbelangrijk.
6.5. EIGENEFFECTIVITEITSPERCEPTIE Tabel 7 laat het gemiddelde (van beide tekstversies samen) per stelling over de eigeneffectiviteitsperceptie zien. Tabel 7: Gemiddelde per stelling over de eigeneffectiviteitsperceptie Stelling
Gemiddelde
Ik ben zelf in staat om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. (oneens-eens)
6.1 SD=1.16
Ik bepaal zelf of ik een opleiding kies die kans op werk biedt. (oneens-eens)
5.9 SD=1.38
Ik weet hoe ik opleidingen met kans op werk kan vinden. (oneens-eens)
4.9 SD=1.53
Als ik weet hoe ik opleidingen met kans op werk kan vinden, dan ben ik in staat om een opleiding met kans op werk te kiezen. (oneens-eens)
5.7 SD=1.35
Tabel 7 laat zien dat scholieren zelf in staat denken te zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. Daarnaast geven de scholieren ook aan dat ze in grote mate zelf bepalen of ze een opleiding met kans op werk kiezen. Opvallend is echter dat scholieren maar een beetje weten hoe zij opleidingen met kans op werk kunnen vinden. Tenslotte laat de tabel zien dat scholieren in zekere mate denken beter in staat te zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt, als zij weten waar zij deze opleidingen kunnen vinden.
pagina 17
6.6. VERSCHILLEN TUSSEN LEERJAREN Slechts op één onderdeel van de vragenlijst is een significant verschil te constateren tussen de tweedejaars en derdejaars scholieren. Derdejaars scholieren hebben afgelopen jaar meer naar opleidingen met kans op werk gezocht dan tweedejaars scholieren (t=-2.72; df=191; p<0.05). Tabel 8 laat echter zien dat beide leerjaren afgelopen jaar weinig hebben gezocht naar een opleiding met kans op werk. Tabel 8: Gemiddelde op stelling over eerdere interesse in kans op werk per leerjaar. Stelling Tweedejaars Derdejaars Afgelopen jaar heb ik al gezocht naar opleidingen met kans op werk. (oneens-eens)
2.4 SD=1.76
3.3 SD=2.23
6.7. DE VOORSPELBAARHEID VAN INTENTIE Tenslotte is er berekend in hoeverre de intentie, om een opleiding met kans op werk te kiezen, te voorspellen is aan de hand van de attitude, de waargenomen norm en de eigeneffectiviteitsperceptie. Om de voorspelbaarheid te berekenen, zijn er somscores per factor gemaakt (attitude, waargenomen norm, eigeneffectiviteitsperceptie). Een somscore bestaat uit een opsomming van alle stellingen die eenzelfde factor toetsen (bijvoorbeeld alle stellingen die de eigeneffectiviteitsperceptie toetsen). Vervolgens is getoetst in hoeverre deze somscores (gezamenlijk) de intentie om een opleiding met kans op werk voorspellen. Uit deze toets blijkt dat de attitude, waargenomen norm en de eigeneffectiviteitsperceptie gezamenlijk voor 40% de intentie voorspellen (f=19.7; p<0.01). De attitude (b=0.63), de motivatie om aan de waargenomen norm te voldoen (b=0.14) en de mate waarin de scholier de argumenten waarschijnlijk vindt (b=0.13) bepalen in hoeverre de scholier geneigd is om een opleiding te kiezen met kans op werk. De intentie om een opleiding te kiezen met kans op werk wordt dus voor een groot deel (60%) verklaard door andere factoren dan attitude, waargenomen norm en eigeneffectiviteitsperceptie.
pagina 18
7. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN 7.1. BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN Nu de resultaten bekend zijn, is het mogelijk om de onderzoeksvragen te beantwoorden. In hoeverre zijn vmbo-scholieren, na het lezen van de overtuigende tekst, meer geneigd om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt, dan de vmboscholieren, die de neutrale tekst hebben gelezen? Vmbo-scholieren zijn na het lezen van de overtuigende tekst niet meer geneigd om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt, dan vmbo-scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. Dit komt omdat er sprake is van een plafondeffect: Scholieren lijken, ongeacht welke tekstversie ze gelezen hebben, al redelijk van plan te zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. In hoeverre is de attitude, ten opzichte van het kiezen van een opleiding die kans op werk biedt, positiever bij vmbo-scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen, dan bij vmbo-scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen? De attitude, ten opzichte van het kiezen van een opleiding met kans op werk, is bij vmbo-scholieren die de overtuigende tekst hebben gelezen niet positiever dan bij de vmbo-scholieren die de neutrale tekst hebben gelezen. Ook hier is sprake van een plafondeffect: Scholieren lijken, ongeacht de tekstversie, een positieve attitude hebben. Scholieren vinden de gevolgen die in de argumenten beschreven worden een beetje waarschijnlijk. Ze vinden de negatieve gevolgen van de argumenten zeer onwenselijk. Als scholieren een positieve attitude hebben en de argumenten waarschijnlijk vinden, dan zijn de scholieren meer geneigd om een opleiding te kiezen met kans op werk. In hoeverre denken vmbo-scholieren in staat te zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt? Vmbo-scholieren denken goed in staat te zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt, maar hebben een matig idee over waar en hoe zij opleidingen met kans op werk kunnen vinden. In hoeverre worden vmbo-scholieren door andere actoren beïnvloed bij het kiezen van een opleiding die kans op werk biedt? Vmbo-scholieren denken dat hun ouders het belangrijk vinden dat zij een opleiding kiezen met kans op werk, maar trekken zich weinig aan van de mening van hun ouders. Daarnaast is het opvallend dat scholieren denken dat docenten het maar een beetje belangrijk vinden dat zij een opleiding met kans op werk kiezen. De scholieren vinden daarnaast de mening van de docent onbelangrijk. Als scholieren zich wel verplicht voelen om aan de meningen van hun omgeving te voldoen, dan zijn ze meer geneigd om een opleiding te kiezen met kans op werk.
7.2. AANBEVELINGEN Spirit4you vroeg zich af of vmbo-scholieren te overtuigen zijn om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. De vraag lijkt echter gebaseerd te zijn op een verkeerde veronderstelling. De vmbo-scholieren zijn namelijk al geneigd om een opleiding te kiezen die kans op werk biedt. Een overtuigende tekst draagt niets bij aan deze (hoge) intentie. Toch is het raadzaam om de scholieren te confronteren met het fenomeen “kans op werk”. Door de vragenlijst zijn de scholieren geactiveerd om over het pagina 19
fenomeen na te denken en er een mening over te vormen. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat scholieren niet goed weten waar en hoe zij opleidingen met kans op werk kunnen vinden. Daarom worden de volgende aanbevelingen gedaan: Zorg dat de vmbo-scholieren geactiveerd worden om over het fenomeen “kans op werk” na te denken. •
Zorg dat het lespakket over loopbaanoriëntatie, dat Spirit4you aan vo-scholen uitdeelt, informatie bevat over het kiezen van een opleiding met kans op werk. Op deze manier komen de scholieren in aanraking met het fenomeen “kans op werk”.
•
Geef op www.bekijkjetoekomstnu.nl toelichting bij de cijfers op een opleidingspagina. Beschrijf wat de gevolgen zijn van de cijfers: Als een opleiding weinig kans op werk biedt, beschrijf dan op de pagina dat het moeilijk zal zijn om na deze opleiding werk te vinden.
Laat vmbo-scholieren kennismaken met het zoeken naar opleidingen met kans op werk. •
Verwerk het zoeken naar opleidingen met kans op werk in opdrachten van het lespakket. Op deze manier doen scholieren ervaring op met het zoeken naar opleidingen met kans op werk. Laat scholieren bijvoorbeeld op www.bekijkjetoekomstnu.nl zoeken naar opleidingen met veel kans op werk die binnen hun sector vallen.
•
Maak het op www.bekijkjetoekomstnu.nl mogelijk om opleidingen te rangschikken op kans op arbeid. Deel de resultaten van de wizard (de stappen die de scholier doorloopt om te zien welke opleidingen bij hem passen) in op basis van de kans op werk.
pagina 20
8. LITERATUUROPGAVE LITERATUUR Chaiken, S., Liberman, A., Eagly, A.H. (1989). Heuristic and systematic information processing within and beyond the persuasion context. In J.S. Uleman & J.A. Bargh (eds), Unintended thought. New York: Guilford , 212-252 Hoeken, H. & Geurts, D. (2005). The influence of exemplars in fear appeals on the perception of self-efficacy and message acceptance. Information Design Journal + Document Design, 13(3), 238-248 Hoeken, H., Hornikx, J., Hustinx, L. (2009), Overtuigende teksten. Onderzoek en Ontwerp. Bussum: Uitgeverij Coutinho Hornikx, J. (2006). Wat voor eikel ben jij? Gewaagde, maar doordachte boodschapaanpassing aan de doelgroep. Tekst[blad], 12 (2), 14-18. Ouden, H. den & Doorschot, M. (2010). Overheidscommunicatie afstemmen op jongeren: experimentele evaluatie van een aansporing om te gaan stemmen. Tijdschrift voor taalbeheersing, 32(3), 242-257 Ouden, H. den & Wijk, C. van (2007). ‘Om vet gaaf op te kicken’. Over jongerentaal en het gebruik ervan in productadvertenties. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35(3), 232-248 Petty, R.E. & Wegener, D.T. (1999). The Elaboration Likelihood Model: Current status and controversies. In: Chaiken, S. & Trope, Y. (eds), Dual process theories in social psychology. New York: Guilford Press Saal, E. (2009). The persuasive effect of teenager slang in print-based HIV messages. Unpublished dissertation. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen
WEBSITES Azjen, I. (2006). Constructing a theory of planned behavior questionnaire. Geraadpleegd 07-03-2013 op http://people.umass.edu/aizen/pdf/tpb.measurement.pdf Azjen, I. (2006). Sample TpB Questionnaire. Geraadpleegd 07-03-2013 op http://people.umass.edu/aizen/pdf/tpb.questionnaire.pdf
EINDNOTEN 1
Hoeken et al., 2009: 42 Hoeken et al., 2009: 42 3 Hoeken et al., 2009: 61-80 4 Petty & Wegener, 1999 5 Den Ouden & Doorschot, 2010 6 Den Ouden & Van Wijk, 2007 7 Saal, 2009 8 Hornikx, 2006 9 Chaiken et al., 1989 10 Hoeken et al., 2009: 104-105 11 Hoeken & Geurts, 2005 12 Hoeken et al., 2009: 147 13 Hoeken et al., 2009: 106-108 14 Hoeken et al., 2009: 134-136 15 Azjen, 2006 2
pagina 21