www.researchportal.be - 9 Oct 2015 00:33:59
Onderzoeksprojecten (60 - 80 van 531) Zoekfilter: Classificaties: Volksgezondheid, epidemiologie
De rol van knaagdieren in de epidemiologie van mycobacteriële ziekten in Afrika. Universiteit Antwerpen Abstract: Mycobacteriën kunnen allerlei ziekten veroorzaken, o.a. lepra, tuberculose en Buruli ulcer. Vanwege het stijgend aantal HIV-positieve patiënten, voornamelijk in de ontwikkelingslanden, is de controle van dergelijke mycobacteriële ziekten heel belangrijk. Knaagdieren kunnen een reservoir zijn voor mycobacteriën en daardoor een bron van infectie voor mens en vee. Het is echter nog niet duidelijk wat de verspreiding is van mycobacteriële infecties bij knaagdieren en wat hun rol is bij de overdracht van de infectie naar mensen. Een beter inzicht in de rol van knaagdieren zal belangrijke informatie opleveren voor het begrijpen van de epidemiologie van mycobacteriële aandoeningen in dichtbevolkte gebieden, onder omstandigheden met een relatief laag niveau van openbare hygiëne, zoals rond zich snel uitbreidende Afrikaanse steden. In dit onderzoek zal getracht worden om de mycobacteriële flora van knaagdieren in en rond een Afrikaanse stad te inventariseren. De bekomen stammen zullen worden vergeleken met behulp van moleculaire technieken met de mycobacteriën die in de humane populatie, en bij vee, worden aangetroffen. Eerdere studies richtten zich enkel of op mensen, of op dieren, en onderzoek naar natuurlijke reservoirsoorten is zo goed als onbestaande. De veterinaire component wordt ingesloten enerzijds omwille van het economisch belang van de veestapel zelf, maar vooral omwille van het feit dat vee een algemene infectiebron is voor zoönotische tuberculose bij de mens. Het uiteindelijke objectief is om door een beter begrip van de ecologie van deze infecties tot een betere beheersing van de ziekte met meer efficiënte controlestrategieën te komen. Organisaties: • Evolutionaire ecologie (EVECO)
Onderzoekers: • Herwig Leirs • Lies Durnez
Wetenschappelijk en technische ondersteuning van activiteiten v/h kabinet leefmilieu omtrent de milieubeleidsvelden die behoren tot de federale bevoegdheid. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het project omvat volgende taken: 1) Het voorbereiden van documenten die mogelijk maken een beleid rond fijn stof te initiëren en uit te bouwen. In een eerste fase zullen volgende documenten worden voorbereid: - Basiselementen van een Federaal Plan voor Reductie van Deeltjesvervuiling - Gevoerde Beleid in het Kader van Fijn Stof in het Buitenland 2) Op basis van deze documenten zullen, in samenspraak met het kabinet, initiatieven genomen worden om middels overleg en wetenschappelijk onderbouwd de beleidsvoornemens te verfijnen. Deze initiatieven zullen met rapporten worden gedocumenteerd. 3) Deelname aan de noodzakelijke vergaderingen. Organisaties: • Menselijke Ecologie
Onderzoekers: • David PROOT • LUC HENS
Studie van de vaccinatiegraad van jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2004. (perceel 1 en perceel 2) Universiteit Antwerpen Abstract: Effectieve controle vereist surveillance van infectieziekten op verschillende vlakken, onder andere van vaccinatiegegevens. Vermits de registratiegegevens over vaccins van georganiseerde preventieve diensten niet volledig zijn, werd in 1999 voor de eerste maal een representatieve steekproef van de vaccinatiestatus van jonge kinderen tussen 18 en 24 maanden onderzocht. Deze meting wordt in 2005 herhaald en uitgebreid naar adolescenten en 7-jarigen om de actuele toestand te kennen en eventuele evoluties vast te stellen. In totaal zullen 3700 kinderen worden bevraagd over hun vaccinatietoestand. Bovendien zullen gemeenschappelijke kenmerken van niet- of onvolledig gevaccineerde kinderen worden nagegaan, met voorstellen voor beleidsondersteunende maatregelen als gevolg. Organisaties: • Instituut voor Vaccin-en Infectieziekten (VAXINFECTIO)
Onderzoekers: • Pierre Van Damme
Project Diabeteszorg. Universiteit Antwerpen Abstract: De studie heeft tot doel beleidsvoorstellen te formuleren voor een kwaliteitsvolle diabeteszorg en de organisatie ervan, rekening houdende met de ernst en met geassocieerde co-morbiditeit. In de internationale literatuur en bestaande guidelines wordt gezocht naar kwaliteitsindicatoren en randvoorwaarden voor een kwaliteitsvolle opsporing, behandeling en opvolging van de diabetespatiënt en tevens naar organisatiemodellen van optimale diabeteszorg. Alle relevante literatuur wordt samengebracht in 'evidence tables' , waarin een appreciatie van de kwaliteit wordt gegeven. De beleidsvoorstellen worden getoetst bij een groep van experts. Organisaties: • Eerstelijns - en interdisciplinaire zorg Antwerpen (ELIZA)
Onderzoekers: • Paul Van Royen
Ongelijkheden in de gezondheidssector: de rol van inkomen en het belang van een conceptueel raamkader. Universiteit Antwerpen Abstract: Het project bestaat uit drie delen : 1) een longitudinale focus op de correlatie tussen socio-economische status en gezondheid: dynamica en causaliteit. 2) Econometrische modellering van de determinanten van het aantal contacten met verschillende types gezondheidszorg. 3) Conceptueel kader voor het meten van socio-economische ongelijkheden in de gezondheidssector: alternatieven en decomposities. Organisaties: • Algemene economie
Onderzoekers:
• Jacques Vanneste • Tom Van Ourti
De alcohol- en drughulpverlening in de provincie Antwerpen: instroom en uitstroom. Universiteit Antwerpen Abstract: Het drugbeleid van de federale regering benadrukt het belang van meer afstemming en overleg tussen voorzieningen in de alcohol- en drughulpverlening en stimuleert het aangaan van functionele samenwerkingsverbanden. Om dit veranderingsproces te ondersteunen is het evenwel belangrijk om over een aantal objectieve en vergelijkbare gegevens te beschikken die de omvang en de aard van de drugproblematiek in kaart brengen. Op initiatief van het Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen (SODA) en het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Provincie Antwerpen (OGGPA) werd daarom een registratie-onderzoek opgezet binnen de alcohol- en drughulpverlening in de provincie Antwerpen. Het onderzoek wordt gefinancierd door de Province Antwerpen en wordt uitgevoerd door de Universiteit Gent (Vakgroep Orthopedagogiek) in samenwerking met het Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen (UWID) van de Universiteit Antwerpen. Met dit onderzoek willen we zicht krijgen op het aantal cliënten in de alcohol- en drughulpverlening, hun karakteristieken en de manier waarop ze gebruik maken van de zorg. Het onderzoek bestaat uit drie fasen: de opstart-, de instroom- en de uitstroomfase. Gedurende één week zullen alle cliënten worden geregistreerd die op dat ogenblik in begeleiding of behandeling zijn (opstartfase) bij één van de deelnemende centra (dagcentra, centra geestelijke gezondheidszorg, psychiatrische ziekenhuizen, psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen, medisch-sociaal opvangcentrum, crisisinterventiecentrum, centra algemeen welzijnswerk). Gedurende zes maanden zullen alle cliënten worden geregistreerd die in deze centra een vraag stellen naar behandeling (instroomfase). Tijdens de opstart- en de instroomfase zullen gegevens verzameld worden met betrekking tot de volgende categorieën: socio-demografische en drugsspecifieke gegevens, informatie over de behandelingsgeschiedenis en tenslotte ook een aantal gegevens met betrekking tot de afloop van het intakegesprek (instroom) of tot de huidige behandeling (opstart). Gedurende 12 maanden zal vervolgens geregistreerd worden op welke manier cliënten die tijdens de instroomfase een begeleiding of behandeling zijn gestart, hun begeleiding of behandeling afronden (uitstroom). Organisaties: • Epidemiologie en sociale geneeskunde (ESOC)
Onderzoekers: • Guido Van Hal
Studie naar de invloed van de fijne deeltjesfractie in binnen- en buitenlucht op chronisch respiratoire aandoeningen in de Antwerpse regio op basis van een aangepaste chemische analytische methode. Universiteit Antwerpen Abstract: Chronische obstructieve respiratoire aandoeningen (Chronic obstructive pulmonary disease (COPD) en astma) vertonen een toenemende prevalentie met belangrijke economische gevolgen. Vermits luchtvervuiling een belangrijke factor kan zijn, heeft dit project als doel het nagaan van deze invloed. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd: 1) Het vaststellen van gezondheidsparameters van de luchtwegen (luchtwegklachten, longfunctie, bronchiale overprikkelbaarheid) en allergie in Antwerpen en een aantal gemeenten in de Provincie. 2) De bepaling van de individuele blootstelling ('exposure assessment'). 3) Het evalueren van het verband tussen de samenstelling van de lucht (deeltjesfracties) en het voorkomen van ademhalingsklachten, astma en allergie bij volwassenen en kinderen in Antwerpen en een aantal gemeenten in de Provincie. 4) Om de relatie van deze aandoeningen met de chemische samenstelling van de fijne deeltjesfractie te kunnen bepalen, is een chemische karakterisatie noodzakelijk. Deze deeltjesfractie bestaat, naast anorganische componenten, vooral uit organische verbindingen en roet. De karakterisatie is, in het bijzonder voor de organische fractie en gezien het voorkomen van een groot aantal verbindingen in kleine concentraties, geen eenvoudige zaak. Om deze fractie beter in kaart te brengen, zullen de mogelijkheden van tweedimensionale Gaschromatografie, gekoppeld met Time-of-Flight Massaspectrometrie nagegaan worden. Verder zullen ook de andere (anorganische) fracties met moderne analysetechnieken geanalyseerd worden en dit zowel kwalitatief als (semi-)kwantitatief. Het geheel moet ons in staat stellen inzicht te verkrijgen in de rol van deze fracties met bovenvermelde respiratoire aandoeningen (COPD en astma). Organisaties: • Epidemiologie en sociale geneeskunde • Epidemiologie en sociale geneeskunde (ESOC)
Onderzoekers: • Hugo Van Bever • Rene Van Grieken • Marc van Sprundel • Wilfried De Backer • Joost Weyler
WHO/EURO Multicentre Study of Suicidal Behaviour Universiteit Gent Abstract: Door middel van een registratie van aantallen en kenmerken van suïcidepogingen in de regio Groot Gent wordt de verdeling van het voorkomen van suïcidepogingen en van de factoren die daar een invloed op hebben onderzocht. Registratie vindt plaats op de Spoedopnamediensten van de algemene ziekenhuizen, crisisinterventiecentra, een steekproef van huisartsen en de gevangenis. Organisaties: • Vakgroep Psychiatrie en medische psychologie
Onderzoekers: • Cornelis Van Heeringen
Verfijning van genetische risicobepaling van type 1 diabetes bij verwanten en in de algemene bevolking: samenstellen van homogene studiepopulaties voor evaluatie van interventies ter preventie van diabetes Vrije Universiteit Brussel Abstract: Type 1 diabetes is een vooralsnog ongeneeslijke aandoening waarvan de chronische invaliderende complicaties niet door insulinebehandeling kunnen vermeden worden. In België wordt het absoluut risico om type 1 diabetes te ontwikkelen voor 40 jaar geschat op 0.4%. De chronische complicaties verminderen de levenskwaliteit en -verwachting van de patiënt, veroorzaken psychosociale problemen, en eisen een hoge financiële tol. De meeste gevallen van type 1 diabetes zijn het gevolg van een wisselwerking tussen gedeeltelijk geïdentificeerde voorbeschikkende genetische factoren en nog grotendeels onbekende omgevingsfactoren welke een immuun-gemedieerde aanval tegen de pancreatische betacellen in gang zetten. Dosage van betacel-specifieke auto-antilichamen laat toe om in de preklinische fase de immuunaanval te identificeren en vormt de hoeksteen voor predictie. Preventie of uitstel van de klinische manifestatie van de ziekte zal een gunstig effect hebben op het ontstaan van chronische complicaties. Er bestaan actueel niet-toxische kandidaat-interventies (o.a. profylactische insulinetoediening, nicotinamide) welke bij het proefdier effectief blijken te zijn. Deze preventieve maatregelen worden actueel getest bij verwanten van gekende diabetespatiënten geselecteerd op antilichaam-positiviteit; in geval van bewezen werkzaamheid kunnen ze ook in de algemene bevolking uitgetest worden. Wil men op termijn de incidentie van de ziekte en van de chronische complicaties doen dalen, dan moet elk schema voor predictie en preventie finaal ook toepasbaar zijn in de algemene bevolking omdat het aantal sporadische gevallen van type 1 diabetes veel hoger (85%) is dan het aantal familiale gevallen. Er bestaan echter grote interindividuele verschillen in progressiesnelheid van betaceldestructie in de preklinische fase . Alhoewel veel antilichaam-positieve personen op zeer jonge leeftijd de ziekte zullen krijgen, stelt men vast dat het aantal antilichaam-positieve
kinderen veel hoger is dan het aantal patiënten dat snel diabetes zal ontwikkelen. Type 1 diabetes verschijnt dan ook meestal op volwassen leeftijd en met een doorgaans milder fenotype (verminderde neiging tot ketosis en insulinebehoeften, grotere residuele betacelmassa weerspiegeld door hogere residuele C-peptidespiegels), en met gemiddeld lagere spiegels van bepaalde diabetes-specifieke autoantilichamen (tegen eilandjescellen, ICA; insuline, IAA; en IA-2-eiwit, IA2-A). Sommige merker-positieve personen zullen niet of slechts traag evolueren naar hyperglycemie en klinische diabetes, zelfs zonder preventieve behandeling. Deze heterogeniteit heeft aldus tot gevolg dat - om enig significant therapeutisch effect te kunnen waarnemen - er grote aantallen personen in een preventiestudie moeten opgenomen worden, waarvan een deel nodeloos zou blootgesteld worden aan preventieve medicatie. Er zijn aanwijzingen dat HLA klasse II allelen de progressiesnelheid naar diabetes kunnen moduleren. Gecombineerd gebruik van antilichaammerkers en genetische merkers zou dan toelaten om proefpersonen met een meer homogeen risico op diabetes te selecteren voor preventiestudies. Vooraleer dit in de praktijk te kunnen brengen moeten de genetische determinanten van het ontstaan of de bevordering van diabetes (± 15 loci) beter gekend zijn. Zij vormen op zich echter vrij zwakke predictoren voor het later ontstaan van diabetes. De belangrijkste zijn HLA klasse II genen op chromosoom 6, vnl. HLA-DQ en in mindere mate DR genen, die samen ongeveer 50% van het genetisch risico vertegenwoordigen, andere genen uit de HLA regio (klasse I en klasse III) en een aantal niet-HLA genen waarvan het insulinegen-promotergebied (5' INS) het best gekarakteriseerd is. Een aantal van deze genetische merkers blijkt geassocieerd te zijn met een jongere leeftijd bij diagnose (HLADQA1*-DQB1* 0301-0302/0501-0201 [klasse II], MICA [klasse I]), het mannelijk overwicht aan diabetespatiënten (mogelijke rol van X-chromosoomlocus), of een kleinere residuele betacelcapaciteit bij diagnose (HLA-A24 [klasse I]). De associaties van het MICA- en HLA-A-gen met type 1 diabetes zijn tot dusver onvoldoende bestudeerd geworden in HLA-DQ-identieke studiepopulaties. De ontrafeling van de rol van deze genetische factoren bij de etiologie van type 1 diabetes en bij de progressiesnelheid van betaceldestructie wordt echter bemoeilijkt door onderlinge interactie van deze genen of hun genproducten bv. tussen DQ en 5'INS, of door sterk 'linkage disequilibrium' tussen HLA-loci bv. DQB1*03 en DRB1*04 (DR4). Het schatten van de elk op zich zwakke bijdrage van deze additionele HLA en niet-HLA factoren moet bovendien gebeuren tegen de achtergrond van de relatief sterke HLA-DQ invloed. De meest specifieke genetische merker (heterozygoot HLA-DQA1*-DQB1* genotype 03010302/0501-0201) komt voor bij niet meer dan 2% van de algemene bevolking tegen ongeveer 30% van de type 1 patiënten; aanwezigheid van deze merker verleent op zich slechts 5-10% absoluut risico op het ontwikkelen van diabetes.Verfijning van de genetische risicobepaling door betere kennis van de interacties tussen verschillende genetische risicofactoren en van de interacties tussen genetische risicofactoren en antilichaammerkers bij diagnose en in de preklinische fase kan de selectie van verwanten voor preventiestudies verbeteren. Deze selectie zou ook toelaten om de selectie van risicopersonen uit de algemene bevolking te stroomlijnen aangezien eerstelijns genetische screening gevolgd door opvolging voor het verschijnen van antilichamen als de meest aangewezen strategie beschouwd wordt voor de selectie van proefpersonen voor preventiestudies van sporadische gevallen. Organisaties: • Medische Biochemie
Onderzoekers: • BART VAN DER AUWERA
Zorg in de laatste drie levensmaanden van terminale patiënten in België: een beschrijvend retrospectief onderzoek via de huisartsenpraktijken. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Zowel nationaal als internationaal is weinig epidemiologisch onderzoek verricht naar de omstandigheden waarin terminale patiënten overlijden. In de huidige studie wensen we (1) de plaats van zorg en overlijden en het zorgtraject tijdens de laatste levensmaanden van terminale patiënten in kaart te brengen; (2) de zorg die terminale patiënten verkrijgen en de mate waarin de huisarts hierin betrokken is, te bestuderen; (3) de symptomen en behoeften die huisartsen identificeren, te omschrijven; en (4) de kwaliteit van sterven en medische beslissingen aan het levenseinde van patiënten in de huisartsenpraktijk te beschrijven. Terminale patiënten worden in deze studie op retrospectieve wijze gedefinieerd als patiënten (+ 1-jarigen) die op niet-plotse of niet-onverwachte wijze overleden zijn. De terminale fase die bestudeerd wordt, omvat in dit onderzoek de laatste 3 levensmaanden. Om deze doelstellingen te realiseren, werd een samenwerkingsovereenkomst afgesloten tussen de Onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde (Vrije Universiteit Brussel VUB) en het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV) afdeling Epidemiologie. Deze laatste werkt met een representatieve steekproef van huisartsen in België, m.n. de huisartsenpeilpraktijken opgericht in 1979. Deze peilartsen hebben zich geëngageerd om wekelijks registraties uit te voeren omtrent verschillende gezondheidsproblemen in de huisartsenpraktijk. Op basis van deze wekelijkse registraties worden niet-plotse overlijdens geïdentificeerd. Per inclusie wordt aan de huisarts meer informatie gevraagd omtrent de zorg aan het levenseinde d.m.v. een bijkomend registratieformulier en een face-to-face semi-gestructureerd interview. De huisartsen nemen op vrijwillige basis deel. Om de haalbaarheid van dit onderzoek te toetsen is vanaf april t.e.m. juni 2004 een pilootstudie opgestart waarin de methode evenals het instrumentarium uitgetest zijn. Nadien is het hoofdonderzoek van start gegaan. Deze aanvraag heeft enkel betrekking op de registraties van het hoofdonderzoek dat loopt van januari 2005 t.e.m. december 2006. Organisaties: • Zorg rond het levenseinde
Onderzoekers: • LUC DELIENS • Lieve VAN DEN BLOCK • REGINALD DESCHEPPER
Modellering en economische evaluatie van rotavirus en HPV vaccinatiestrategieën in Australië. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project betreft internationaal collaboratief onderzoek naar de effectiviteit en kosten-effectiviteit van rotavirus en HPV vaccinatie in Australie Organisaties: • Instituut voor Vaccin-en Infectieziekten (VAXINFECTIO)
Onderzoekers: • Philippe Beutels
Studie aangaande het invoeren van pneumokokkenvaccinatie in het nationale vaccinatieprogramma voor de zuigelingen. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit rapport wil de doelmatigheid onderzoeken van een veralgemeende vaccinatie van jonge kinderen (tot de leeftijd van 2 jaar) met het thans beschikbare zeven-valent geconjugeerd pneumokokkenvaccin (PCV7). Het is de bedoeling dat hierbij zowel de directe gezondheidsvoordelen voor de gevaccineerde kinderen zelf als de indirecte gezondheidsvoordelen voor de hele bevolking (bescherming via groepsimmuniteit (herd immunity) bekeken worden. Een tweede doelstelling is het bepalen van het optimale vaccinatieschema om deze gezondheidsvoordelen op een doelmatige (kosteneffectieve) manier te behalen.
Organisaties: • Instituut voor Vaccin-en Infectieziekten (VAXINFECTIO)
Onderzoekers: • Philippe Beutels
Spraakverstaan en levenskwaliteit bij patiënten met een cochleair inplant. Universiteit Antwerpen Abstract: Door adequatere onderzoekstechnieken en analyse van resultaten in termen van QoL en auditief functioneren is een betere indicatiestelling voor Cl en een adequatere post-operatieve follow-up mogelijk. De doelstelling van het onderzoek kunnen we samenvatten in volgende punten: 1. evaluatie van nieuwe onderzoekstechnieken bij Cl voor de programmering van de spraakprocessor (NAT) 2. evaluatie van resultaten van Cl bij specifieke patientengroepen in termen van spraakverstaan en QoL. Onder deze noemer verstaan we DFNA9-patiënten, patiënten met auditieve neuropathie, bejaarde patiënten en patiënten met functioneel restgehoor (EAS, unilateraal gehoorverlies). 3. evaluatie van de resulaten van bilaterale Cl, en dit zowel bij volwassenen als bij kinderen. Organisaties: • Translationele Neurowetenschappen (TNW)
Onderzoekers: • Paul Van de Heyning • Katrien Vermeire
Geneesmiddelenconsumptie in Belgische rust- en verzorgingstehuizen. Universiteit Antwerpen Abstract: Onderzoek naar de afstemming tussen medische noden en reIe consumptie van geneesmiddelen in Belgische rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen. Bijzondere aandacht zal besteed worden aan de kostprijs (ZIVkost en remgelden), de kwaliteit en de organisatiekenmerken van de geneesmiddelenstroom. De geneesmiddelenverstrekking in deze sector wordt gekenmerkt door specifieke aanbodstructuren. Door de hoge graad van zorgafhankelijkheid van de betrokken populatie en de specifieke zorgomgeving krijgt bet klassieke probleem van informatie-asymmetrie en relatie tussen zorgverstrekker en patiënt een bijzondere betekenis. De analyse van de kostprijs spitst zich toe op de geobserveerde geneesmiddelenconsumptie (welke geneesmiddelen, dosering, kostprijs) en dit voor verschillende analyseniveaus (per patiënt, instelling, groep van ATC-codes...). De kwaliteit van de geneesmiddelenconsumptie wordt beoordeeld aan de hand van o.a. volgende kenmerken: effectiviteit van geneesmiddelen, polyfarmacie, gebruik van empirisch formularium... Meer concreet wordt het verantwoord geneesmiddelengebruik ("appropriate medication use") in ROB's/RVT's geëvalueerd door een validatie van de Beers criteria (inclusief de update) voor België. Deze studie maakt deel uit van het domein "Health Care Services Research". Organisaties: • Centrum voor Onderzoek en Innovatie in de Zorg (CRIC)
Onderzoekers: • Monique Elseviers
Geneesmiddelenconsumptie in Belgische rust- en verzorgingstehuizen. Universiteit Antwerpen Abstract: Onderzoek naar de afstemming tussen medische noden en reIe consumptie van geneesmiddelen in Belgische rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen. Bijzondere aandacht zal besteed worden aan de kostprijs (ZIVkost en remgelden), de kwaliteit en de organisatiekenmerken van de geneesmiddelenstroom. De geneesmiddelenverstrekking in deze sector wordt gekenmerkt door specifieke aanbodstructuren. Door de hoge graad van zorgafhankelijkheid van de betrokken populatie en de specifieke zorgomgeving krijgt bet klassieke probleem van informatie-asymmetrie en relatie tussen zorgverstrekker en patiënt een bijzondere betekenis. De analyse van de kostprijs spitst zich toe op de geobserveerde geneesmiddelenconsumptie (welke geneesmiddelen, dosering, kostprijs) en dit voor verschillende analyseniveaus (per patiënt, instelling, groep van ATC-codes...). De kwaliteit van de geneesmiddelenconsumptie wordt beoordeeld aan de hand van o.a. volgende kenmerken: effectiviteit van geneesmiddelen, polyfarmacie, gebruik van empirisch formularium... Meer concreet wordt het verantwoord geneesmiddelengebruik ("appropriate medication use") in ROB's/RVT's geëvalueerd door een validatie van de Beers criteria (inclusief de update) voor België. Deze studie maakt deel uit van het domein "Health Care Services Research". Organisaties: • Algemene economie
Onderzoekers: • Mike Smet
Geneesmiddelenconsumptie in de Belgische Rust- en verzorgingstehuizen Universiteit Gent Abstract: In deze studie wordt het verband geanalyseerd tussen organisatiekenmerken van rusthuizen in België en de kwaliteit van het voorschrijven van geneesmiddelen. In een veldonderzoek worden in drie Belgische provincies (Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Henegouwen) telkens 20 rusthuizen beschreven via een ondervraging van directies, afdelingshoofden en verpleegkundigen. Per rusthuis worden 30 residenten beschreven met administratieve gegevens, medicatiegegevens en aanvullende klinische gegevens. Organisaties: • Vakgroep Farmacologie
Onderzoekers: • Robert Vander Stichele
Zoeken naar baarmoederhalskanker in Vlaanderen. De rol van HPV DNA detectie en moleculaire merkers in de screening naar cervix carcinoma. Universiteit Antwerpen Abstract: Het oorzakelijk verband tussen infectie met het humaan papillomavirus en cervix dysplasie/carcinoom is sedert enige tijd bekend(1, 2). Van het grote aantal HPV types dat nu bekend is, is een groep zogenoemde oncogene types (16, 18, 31, 33, 35, 39, 45, 51, 52, 56, 59, 68) verantwoordelijk voor circa 90% van alle hooggradige squameuze intraepitheliale lesies (HSIL) en carcinomen waarin HPV DNA gediagnosticeerd wordt (3). HPV16 wordt het meest frequent gevonden in plaveiselcelcarcinoma, terwijl HPV18 domineert in adenocarcinoma (4). Deze resultaten zijn vooral belangrijk voor de rationale van HPV DNA testen in combinatie met cytologie in screeningsprogramma's binnen bevolkingsgroepen. In België bestaat alleen een georganiseerd screeningsprogramma voor de 3.0 miljoen vrouwen in Vlaanderen (5). In het kader van de vraag naar een georganiseerd screeningsprogramma voor de gehele bevolking zijn richtlijnen nodig omtrent de definitie en het bereiken van de doelgroep, de
screeningsfrequentie, follow-up en kwaliteitsstandaarden, die gebaseerd moeten zijn op soliede studies en gegevens, die op dit moment erg schaars zijn. Hier wordt de mogelijke toepassing van HPV DNA detectie in de Vlaamse screening bestudeerd, alsook de mogelijkheid tot het gebruiken van immunocytochemische merkers (ki-67, p16ink4a) als surrogaat merkers voor infectie met oncogene HPV types of voor ernstige dysplasie (HSIL). Organisaties: • Anatomopathologie • Laboratorium voor celbiologie en histologie
Onderzoekers: • Johannes Bogers • Shaira Sahebali • Eric Van Marck
Chlamydiascreening in de huisartspraktijk: van een theoretisch model (efficacy) naar de praktijk (effectiveness). Universiteit Antwerpen Abstract: Chlamydia trachomatis is bij ons de meest frequente bacteriële SOA (prevalentie 3-8%); de meeste infecties verlopen asymptomatisch en worden niet gediagnosticeerd. Belangrijke complicaties en sequellen zijn echter PID, tubaire infertiliteit, extra-uteriene zwangerschap en chronische buikpijn. Vooral jonge vrouwen zijn at risk voor het oplopen van de infectie. Door het grote aantal asymptomatische infecties dringt screening zich op. De ontwikkeling en commercialisering van de DNA-amplificatietechnieken, die zeer goede testeigenschappen hebben en non-invasieve staalafname mogelijk maken, opent nieuwe perspectieven voor screening. Screening op Chlamydia heeft een hoge kostprijs en is arbeidsintensief; daarom is selectieve screening, op basis van een risicoprofiel, de meest haalbare strategie. Risicoprofielen zijn traditioneel bepaald bij hoogrisicopopulaties zoals in abortusklinieken, SOA klinieken, of bij bevolkingsgroepen van Afrikaanse afkomst. Deze risicoprofielen zijn niet zonder meer overdraagbaar naar de algemene patiëntenpopulatie in België. Om deze reden is het nodig een specifiek risicoprofiel te bepalen vanuit de huisartspraktijk. Dit project beoogt het ontwikkelen van een model voor selectieve screening op urogenitale Chlamydia bij vrouwen in de huisartspraktijk. Voorts worden de randvoorwaarden onderzocht waaraan moet worden voldaan om deze strategie in de praktijk te brengen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de feasibility en de aanvaardbaarheid van het model voor de betrokken actoren (m.n. huisartsen en patiënten).In een volgende fase wordt het model geimplementeerd en in de praktijk geëvalueerd. Een economische evaluatie van het screeningsmodel in de praktijk wordt vergeleken met de gezondheidswinst van het theoretische model. Organisaties: • Huisartsgeneeskunde • Eerstelijns - en interdisciplinaire zorg Antwerpen (ELIZA)
Onderzoekers: • Dirk Avonts • Veronique Verhoeven
Luchtweginfecties in de huisartspraktijk : naar een evidence-based beleid. Universiteit Antwerpen Abstract: Voor talrijke problemen waarmee in de eerste lijn wordt geconsulteerd, ontbreekt harde evidentie om het beleid te onderbouwen. Daarenboven bestaat er een probleem om beleid gebaseerd op voorhanden onderzoeksbewijs te implementeren in de dagelijkse praktijk. Dit leidt in beide gevallen tot suboptimale patiëntenzorg en misbruik van de beschikbare middelen. Luchtweginfecties zijn hiervan een goed voorbeeld (Coenen S. Antibiotica voor hoesten in de huisartspraktijk [Proefschrift]. Universiteit Antwer- pen 2003). Voor lage luchtweginfectie (LLWI) ontbreekt eenduidige evidentie betreffende de effectiviteit van antibiotica. Bovendien laat het onderzoeksbewijs niet toe patiënten te identificeren die (geen) baat zouden hebben van een behandeling met een antibioticum. Voor middenoorontsteking met effusie (OME) bieden antibiotica een erg geringe winst. Aan de andere kant is er wel relevante onderbouwing van de algemene effectiviteit van heelkunde bij OME. In dit verband echter is er een zwakke selectiviteit gedocumenteerd bij de verwijzingen van huisartsen naar neus-, keel-, oor-specialisten (NKOs). Het huidige onderzoeksproject wil bijdragen aan de ontwikkeling van interventies om de voorspellende waarde van OM verwijzingen te verhogen en om pragmatische keuzes in verband met het gebruik van antibiotica voor alle patiënten met LLWIs en voor belangrijke klinische subgroepen patiënten met LLWIs te bevorderen. Organisaties: • Eerstelijns - en interdisciplinaire zorg Antwerpen (ELIZA)
Onderzoekers: • Samuel Coenen • Herman Goossens • Paul Van Royen
De immunologische basis voor de immunisatie serie over hepatitis B. Universiteit Antwerpen Abstract: De immunologische basis voor de immunisatie serie over hepatitis B. Organisaties: • Instituut voor Vaccin-en Infectieziekten (VAXINFECTIO)
Onderzoekers: • Pierre Van Damme