www.researchportal.be - 24 Jun 2016 06:36:43
Onderzoeksprojecten (40 - 60 van 432) Zoekfilter: Classificaties: Psychologie
Psychologisering en 'global ethics'. Een kritische analyse van de historische, ethische en politieke aspecten van het fenomeen psychologisering Universiteit Gent Abstract: Dit doctoraatsonderzoek beoogt een empirisch onderbouwd (vanuit mediaonderzoek) antwoord op de vraag of de plaats van de psychologie als discours in de zelfervaring en in de publieke sfeer kwalitatief veranderd is in de laatste decennia - of er een verband is met veranderende socio-economische en culturele omstandigheden (globalisering) en wat de morele en ethische consequenties hiervan zijn voor de betrokken actoren. Organisaties: • Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap
Onderzoekers: • Martin Commers
De invloed van slechte werkgevers op hun werknemers. KU Leuven Abstract: Onderzoek over leiderschap richt zich doorgaans op effectief en succesvol leiderschap. Leidinggevenden worden hierbij verwacht om eerlijken verantwoordelijk te zijn en te handelen in het belang van hun organisatie en hun werknemers. Recente schandalen in verschillende organisaties tonen echter aan dat deze visie te optimistisch is en dat leidinggevenden niet altijd handelen in het voordeel van het collectieve belang. Inderdaad, leidinggevenden handelen soms op een zelfzuchtige manier, bijvoorbeeld door misbruik te maken van de bedrijfsmiddelen om zichzelf te bevoordelen. Ondanks de ernstige gevolgen van zelfzuchtigleiderschap heeft de psychologische- en de managementliteratuur er tot op heden weinig aandacht aan geschonken. Daarom zal ik mij in dit proefschrift richten op zelfzuchtig leiderschap. Ik definieer dit als de mate waarin leidinggevenden hun eigen welzijn boven de noden van hun werknemers en de doelstellingen van de organisatie plaatsen. Werknemers reageren doorgaans negatief Organisaties: • OE Arbeids- & Org.psych. & Opleid.kunde
Onderzoekers: • Jeroen Stouten • Stijn Decoster
Meertalig corpus Schrijfprocesdata Universiteit Antwerpen Abstract: In het schrijfonderzoek is de laatste twee decennia sterk de nadruk komen te liggen op de analyse van schrijfprocessen. Digitale loginginstrumenten hebben dit onderzoek in een stroomversnelling gebracht. Met dit project willen we binnen de Universiteit Antwerpen de basis leggen voor een repository voor een multilinguaal schrijfprocescorpus. Ook willen we de krijtlijnen uittekenen voor een XML-schema als standaard binnen het vakgebied. Organisaties: • Management
Onderzoekers: • Luc Van Waes
Alexithymie, interpersoonlijke factoren en depressie: een studie bij psychiatrische patiënten Universiteit Gent Abstract: Via inhoudsanalyse van interview narratievenen van narratieven uitgelokt door vrije respons taken (TAT, EMT) en via zelfrapportage vragenlijsten onderzoeken we of alexithymie bij psychiatrische patiënten samenhangt met een kenmerkende vorm van interpersoonlijk functioneren. Alle variabelen worden multimethodisch gemeten en we gaan na of verbanden alternatief kunnen verklaard worden. Organisaties: • Vakgroep Psychoanalyse en raadplegingspsychologie
Onderzoekers: • Stijn Vanheule
Posttraumische stress bij kinderen en adolescenten die betrokken waren in een verkeersongeluk: onderzoek naar risicoen protectieve factoren Universiteit Gent Abstract: Jonge verkeersslachtoffers lopen risico om posttraumische stressreacties en andere traumaspecifieke symptomen te ontwikkelen. De ontwikkeling hangt samen met een aantal risico- en protectieve factoren. Om aangepaste trajectbegeleiding te kunnen ontwikkelen, heeft huidig onderzoek tot doel de prevalentie en de risico- en protectieve factoren van de posttraumische stressreacties en traumaspecifieke symptomen bij jonge Vlaamse verkeersslachtoffers in kaart te brengen. Organisaties: • Vakgroep Psychiatrie en medische psychologie
Onderzoekers: • Geert Crombez • Dirk Deboutte
Internationale Cross Culturele studie naar de vergelijkbaarheid vanzelfbeoordelingen van levenskwaliteit. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Door verschillende instanties , zoals de wereld Gezondheids Organisatie, worden geregeld peilingen naar objectieve en subjectieve levenskwaliteit georganiseerd (Inglehardt, 2004, Cummins, et al., 2003). Steeds meer gaan kritische stemmen op over het Probleem van culturele geladenheid van antwoorden op de zelfbeoordelingsschalen die daarbij worden gebruikt. Eigen onderzoek bij studenten en personeel van universiteiten in België en Iran en bij een grote groep patiënten in Duitsland laat vermoeden dat zelfgeankerde antwoordschalen minder gevoelig zijn voor culturele verschillen tussen populaties. Het onderzoek dat hierbij wordt opgestart wil dit nu grondig onderzoeken door met één enkele survey (naauwkeurig vertaald naar de moedertaal van de deelnemers ) een aantal populaties te bevragen die onderling verschillen que cultuur, maar die niet noemenswaardig verschillen qua opleiding (controle voor opleiding door het bevragen van studenten en staf van universiteiten en hogescholen). In een eerste fase zal dit onderzoek lopen in verscheidene Moslimlanden (Iran, Syrië, Algerije) en bij verschillende doelgroepen, waaronder ook Moslims in België. Het is de bedoeling
om dit onderzoek binnenkort uit te breiden naar andere landen en culturen: partners in Zuid-Afrika, Rwanda en Ghana zijn aangezocht om te participeren. Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • PETER THEUNS
De implementatie van een longitudinaal onderzoek in het kader van EPSAD-Vlaanderen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De adolescentiefase is een kritische fase inzake verkenning van en het experimenteren met risicogedrag waartoe genotmiddelengebruik en -misbruik behoren. Met het oog op een adequate aanpak moet niet alleen de essentiële rol van preventie bekeken worden, maar eveneens een nauwkeuriger kijk verkregen worden op de onderkende risico- en protectieve factoren. Het ESPAD-onderzoek brengt op een gestandaardiseerde wijze het genotmiddelengebruik en risicogedrag bij jongeren van een welbepaalde leeftijdscohorte in kaart, maar biedt eveneens de gelegenheid om een longitudinaal onderzoek op te starten, dat zal toelaten causaliteit tussen genotmiddelengebruik van jongeren, preventieactiviteiten, ouderlijk gedrag en het risicogedrag van adolescenten in kaart te brengen. Dit longitudinaal onderzoek zal starten bij leerlingen van het eerste jaar secundair zitten in één regio in het schooljaar 2007-2008. Binnen het lingitudinaal onderzoek wordt er verder nagegaan welke sociaal-ecologische indicatoren een effect hebben op het genotmiddelengebruik van vroegere en middenadolescenten. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • CAROLINE ANDRIES
Herkenning en expressie van emoties door kinderen van lagere scholleeftijd in het kader van het FACE programma. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Achtergrond bij deze aanvraag: Huidige aanvraag dient ter ondersteuning van het doctoraatsonderzoek van Stefaan Baert, duur 20072010, School-aged children's recognition and expression of emotions through the human Figure Drawing.Dit doctoraat kadert binnen het fundamentele onderzoeksluik van het FACE programma (Faciliteren van de afstemming van cognities en emoties) ter preventie en interventie van gedrags- en emotionele problemen bij kinderen. Conceptueel kader:Adequate herkenning en expressie van gevoelens is een fundamenteel proces in de kindontwikkeling. Dit proces ligt nota bene aan de grondslag van empathische vaardigheden, essentieel voor de sociale, emotionele en persoonsontwikkeling van het kind. Actueel neuropsychologisch en ontwikkelingsonderzoek toont aan dat het een complex proces betreft, dat een adequate afstemming vergt tussen de emotionele, limbisch gestuurde en hogere hersenfuncties met inbegrip van prefrontale cognitieve processen. Deze recente wetenschappelijke inzichten openden een fundamentele onderzoekslijn in volle ontwikkeling op internationaal vlak. Onderzoeksdoel en methode: Het FACE onderzoeksluik is geconcipieerd vanuit dit inzicht dat verstoringen in de cognitief-emotionele afstemming bij kinderen een essentiële rol vervullen in het ontstaan en/of instandhouden van gedrags-en emotionele problemen. Het huidige onderzoek beoogt condities te identificeren waarin al dan niet verstoring optreedt van het emotionele herkennings- en expressie proces en de praktijkimplicaties hiervan. Qua methode, wordt dit proces bij zes- tot negenjarige kinderen specifiek getoetst via ontwikkelingsadequate expressiettechnieken in een reeks gestandaardiseerde proefsituaties, tijdens een eerste valideringsfase in schoolcontext, gevolgd door een tweede onderzoeksfase in klinisch milieu. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • SMADAR WESTREICH
De psychosociale ontwikkeling van kinderen en adolescenten met brandwonden en hun ouders. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Ernstige brandwonden zijn zeer traumatiserend en mensonterend. Brandwonden veroorzaken vaak psychiatrische klachten en ernstige lichamelijke misvormingen. Bij kinderen en adolescenten leiden deze brandwonden vaak tot opvallende psychologische trauma's. Om de ziekenhuis- en ambulante behandeling te verbeteren, is het belangrijk de invloed van individueel psychologische factoren op de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkelingen van kinderen en adolescenten met brandwonden te schetsen. Twee jaar na ontslag uit het ziekenhuis worden de kinderen en adolescenten met hun ouders uitgenodigd om deel te nemen aan een jaarlijks follow-up programma in het ambulante dienstverleningscentrum voor mensen met brandwonden, het Greet Rouffaer Huis. Tijdens deze consultaties zullen de ouders en kinderen bevraagd worden naar de psychologische ontwikkeling van het kind, de ouderlijke competentiegeveoelens en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Het onderzoek tracht na te gaan welke coping-mechanismen deze kinderen en jongeren ontwikkelen na een ernstige verbranding. De bekomen oinzichten moeten, samen met de resultaten van de onderzoeken naar de effecten van brandwondenkampen en de invloed van thermale kuren bij kinderen met brandwonden, uiteindelijk leiden tot een beter afgestemd nazorgtraject. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
Een nieuwe conceptualisatie van sequentiële analyse bij verkrachtingen: Toepassing van de 'proximiteits' coëfficient op de dader-slachtoffer interactie. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De centrale focus van deze studie is het exploreren en empirisch valideren van de specifieke gedragsmatige en verbale interactie tussen dader en slachtoffer bij verkrachtingen. De primaire onderzoeksvraag is of op basis van deze interacties de klassieke, in de wetenschappelijke literatuur gepostuleerde typen van verkrachters kunnen empirisch ondersteund worden of het delinquent gedrag vooral aan situationele factoren onderhevig is. Hiervoor wordt een nieuwe manier van sequentie analyse toegepast in vorm van een proximiteitscoëfficiënt die globale samenhangen tussen gedragseenheden binnen een interactieve sequentie meet. Het voordeel van deze coëfficiënt is dat er geen extrinsieke/artificiële veronderstellingen worden gemaakt zoals dit tot nu het geval was. Een honderdtal, voornamelijk door de Federale Politie ter beschikking gestelde slachtofferverklaringen, zullen op basis van grounded theory principes sequentieel gecodeerd worden. Met multidimensional scaling analyses wordt getoetst of er verschillende clusters van gelijkaardige sequenties bestaan. De onderzoekshypothese is dat er geen uitsluitend distinctieve (met klassieke dadertypen corresponderende) clusters geïdentificeerd worden, maar dat de interactie met het slachtoffer en een aantal situationele factoren een significant sterke rol zal spelen. Organisaties: • Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Onderzoekers: • GINA ROSSI
Persoonlijkheid en persoonlijkheidspathologie bij ouderen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het huidige project draagt fundamenteel bij aan de ontwikkeling van de belangrijkste diagnostische taxonomie, DSM, door het uitwerken en empirisch valideren van een dimensionaal model, met specifieke aandacht voor dimensies van disfunctie en persoonlijkheid. Prototypes gebaseerd op de lagere orde structuur van het Vijf Factoren Model (VFM) zijn geschikt om op basis van persoonlijkheidskenmerken de specifieke DSM-IV-TR categorieën te verklaren, maar omvatten onvoldoende alle variatie voorkomend bij persoonlijkheidsstoornissen. Er is een duidelijke nood aan het uitwerken van een meer omvattend VFM model. Recent onderzoek heeft bovendien het belang aangetoond van een dimensionaal disfunctie model. Een uitgebouwde theorie om disfunctie te beschrijven ontbreekt echter. Daarom zal een recent voorgestelde benadering van disfunctie, op basis van twee dimensies (non-coping en non-cooperativeness), gevalideerd worden. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • GINA ROSSI
Kenmerken en positie van niet-formele educatie in Vlaanderen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Informeel leren en niet-formele educatie kennen een stijgend belang in het discours over levenslang en levensbreed leren. Deze tendens is te merken in de theorievorming, het onderzoekswerk en de educatieve praktijk. In Vlaanderen is de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen een van de belangrijkste aanbieders van niet-formele volwasseneneducatie. Binnen deze sector zijn, sinds 2003, dertien regionale volkshogescholen actief. Ze kregen de roepnaam Vormingplus mee. Zij zorgen in Vlaanderen en Brussel voor de uitbouw, spreiding, coördinatie en communicatie van het niet-formeel educatief werk. Binnen dit onderzoek worden de evoluties en kenmerken van niet-formele educatie binnen de volkshogescholen in kaart gebracht en geanalyseerd. Een literatuurscreening diept het begrip 'niet-formele educatie' uit en toetst het aan het huidige volkshogeschoolwerk. Een documentanalyse gaat de eigenschappen en positie(s) van de volkshogescholen na. Een delphi-onderzoek met medewerkers uit de verschillende volkshogescholen resulteert in suggesties om de positionering en legitimering van de volkshogescholen in Vlaanderen te versterken Organisaties: • Agogiek • Educatiewetenschappen
Onderzoekers: • Rudy MACHIELS • Tom VANWING
Perceptual organization in the context of a dynamical and hierarchival visual brain. KU Leuven Abstract: The general aim of our Methusalem grant (MG) is to understand the processes and mechanisms of perceptual organization in the context of what weknow about the dynamical and hierarchical way in which the brain functions. The phenomena have originally been studied in the context of Gestalt psychology, a specific approach within psychology, strongly rooted within a typically European phenomenological tradition. Theoretical focus then was on autonomous processes of self-organization in the brain (e.g.,electric fields) which were very little understood. Since the original rise (1910-30) and gradual decline (1950-70) of Gestalt psychology, a lot of progress has been made in vision science in general, in terms of research methods, theoretical frameworks, and understanding of visual perception. Despite the obvious importance of Gestalt phenomena (e.g., they are always included in introductory textbooks of psychology), their study with modern methods and techniques and their integration in our c Organisaties: • OG Labo voor Experimentele Psychologie
Onderzoekers: • Johan Wagemans
De invloed van direct en indirect gemeten perfectionisme op het therapieresultaat bij anorexia nervosapatienten. KU Leuven Abstract: Automatische perfectionisme associaties bij studenten en personen met een eetstoornisKathleen De CuyperProf. Dr. Dirk Hermans (promotor), Prof. Dr. Guido Pieters, Prof. Dr. Laurence Claes (co-promotoren)Perfectionisme is een persoonlijkheidstrek waarvan vragenlijstonderzoek heeft aangetoond dat het bestaat uit twee dimensies. Allereerst iser de prestatiegerichte dimensie: perfectionisten stellen zichzelf zeer hoge standaarden in verschillende domeinen van hun leven. Ze streven steeds het allerbeste na. De tweede dimensie wordt de zelfkritische dimensie genoemd. In sommige gevallen houdt perfectionisme ook indat het zelfwaardegvoel afhankelijk is van de mate waarin de persoon vindt dat hij die hoge standaarden al dan niet heeft bereikt. Wanneer persoonlijkheidstrekken gemeten worden met vragenlijsten is het van belang om stil te staan bij de vraag in hoeverre mensen zelfkennis hebben over hun eigen persoonlijkheid. Beseffen mensen hoe perfectionistisch ze zijn? Opdat vragenlijsten tot Organisaties: • OG Leerpsych. en Exp. Psychopathologie
Onderzoekers: • Dirk Hermans • Laurence Claes • Guido Pieters • Kathleen De Cuyper
De specificiteit van het autobiografisch geheugen bij borderline-patienten. KU Leuven Abstract: Het autobiografisch geheugen (AG) beheert de herinneringen aan persoonlijke ervaringen. Vermoedelijk steunen we in belangrijke mate op het AG om ons zelfconcept te ontwikkelen en te handhaven. Patiënten met een majeure depressieve stoornis (MDS) of een post-traumatische stressstoornis (PTSS) kunnen minder goed specifieke herinneringen, verwijzend naar eenmalige gebeurtenissen, ophalen. Ze hebben een overalgemeen (autobiografisch) geheugen (OAG), en verwijzen vaker naar categorieën van gebeurtenissen. Meestal wordt geheugenspecificiteit gemeten door respondenten cues aan te bieden, zoals gelukkig of lui, waarna ze specifieke herinneringen moeten ophalen. In vergelijking met gezonde proefpersonen, zien depressieve en getraumatiseerde patiënten hun herinneringen ook vaker vanuit een derde-persoonsperspectief (of observatorperspectief). Mogelijk leiden OAG en een meer afstandelijk observatorperspectief ertoe dat pijnlijke herinneringen minder intense emoties heractiveren. Zo wordt verhin Organisaties: • OG Leerpsych. en Exp. Psychopathologie
Onderzoekers:
• Laurence Claes • Guido Pieters • Filip Raes • Kris Van den Broeck
Hoe angst menselijke cognitie verandert: een affectieve neurowetenschap benadering Universiteit Gent Abstract: Het doel van dit project is om beter te bepalen en in kaart te brengen (aan de hand van standaard EEG/ERP methoden) de manier waarop angst (ofwel trek ofwel gemoedstoestand) selectieve aandacht en beslissingen processen kan beïnvloeden. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Gilles Pourtois
Pijn vraagt de aandacht van anderen: detectie, interpretatie en reacties van ouders op de pijn van hun kind Universiteit Gent Abstract: De doelstellingen van dit project zijn drievoudig: onderzoeken van de determinanten van (1) ouderlijke detectie van pijn bij het kind (2) ouderlijke interpretatie van pijn bij het kind, en (3) helpende gedragingen van ouders. Naast de rol van pijnexpressie van het kind en contextuele kenmerken, zal de rol van ouderlijk catastroferen over de pijn van hun kind onderzocht worden. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Geert Crombez
Een psychoanalytische benadering van de obsessieve-compulsieve stoornis: 2 studies naar de empirische verbanden tussen symptomen, driften en de verhouding met de ouders Universiteit Gent Abstract: De symptomen van de obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) vertonen gelijkenis met dwangsymptomen waarrond Freud een theorie construeerde. Hij koppelde deze aan 2 driften (neiging tot bepaald gedrag): de sadistische en anale drift. Verder beschreef hij een typische verhouding met de ouders. We toetsen deze hypothesen a.d.h.v. interviews, vragenlijsten en impliciete maten in 2 steekproeven: OCS (vs. Gematchte klinische steekproef) en studenten. Organisaties: • Vakgroep Psychoanalyse en raadplegingspsychologie
Onderzoekers: • Stijn Vanheule
De invloed van visuospatiële selectieve aandacht en aandachtsbesturing op het impliciet leren. Vrije Universiteit Brussel Abstract: 1. Samenvatting De controverse rond het onderscheid tussen impliciet en expliciet leren blijft tot op heden een prominente plaats innemen binnen de cognitieve psychologie. Zo wordt verondersteld dat het impliciet leren, in tegenstelling tot het expliciet leren, automatisch verloopt, met een minimum aan aandachtscapaciteit. Voorgaand onderzoek heeft hierover geen uitsluitsel gegeven, hetgeen veelal te wijten is aan een te vage afbakening van het begrip aandacht. Om de invloed van verschillende aandachtscomponenten op het leren nader te bepalen zou ik willen nagaan in hoeverre visuospatiële selectieve aandacht en aandachtsbesturing vereist zijn om impliciet leren tot stand te brengen. A.h.v. gedragsmetingen en Event-Related Potentials (ERP's) zou ik willen onderzoeken in welke mate perceptual en cognitive load (a) van nadeel zijn op het impliciet leren van geattendeerde informatie en (b) toelaten om ongeattendeerde informatie impliciet op te pikken. Impliciet leren zal afgeleid worden uit het incidenteel leren van regelmaat op taakrelevante en -irrelevante informatie in visuele zoektaken. Indien het impliciet leren automatisch van aard is, zou de impliciete kennisverwerving van deze regelmaat geen hinder mogen ondervinden van toenemende perceptuele en cognitieve aandachtsbelasting. 2. Is impliciet leren automatisch? Binnen de cognitieve psychologie wordt er traditioneel een indeling gemaakt in het bewuste, hypothesegedreven expliciet leren en het onbewuste, incidentele impliciet leren. Impliciet leren wordt veelal gedefinieerd als een proces waarbij men gevoelig wordt voor bepaalde regelmaat in de omgeving (1) in de afwezigheid van enige intentie om deze regelmaat te leren (2) zonder bewustzijn dat men aan het leren is en (3) op een manier waarbij de verworven kennis moeilijk onder woorden te brengen is (Cleeremans e.a., 1998). Impliciet leren wordt dan ook beschouwd als een rudimentaire, doch zeer krachtige motor achter onze adaptatie: kennis over regelmaat in onze omgeving laat ons toe efficiënt te anticiperen op toekomstige gebeurtenissen. Intuïtief kan men inderdaad aannemen dat er een primitieve, 'default' vorm van leren bestaat die plaatsgrijpt zonder bewuste, regulerende controleprocessen; denk bv. maar aan het aanleren van motorische vaardigheden, taalverwerving, de regels van sociale interactie enz. De evidentie dat bij amnesiepatiënten de impliciete leervermogens veelal intact blijven, dit terwijl het expliciet leren ernstig is aangetast, ondersteunt de idee dat er twee aparte vormen van leren bestaan waarbij de ene geen en de andere wel bewuste monitoringsprocessen vereist. Echter, tot op heden staat het onderscheid tussen impliciet en expliciet leren ter discussie. Voornamelijk het 'onbewuste' karakter van het impliciet leren wordt door velen betwist. Gezien 'bewustzijn' als begrip conceptueel moeilijk af te bakenen valt en moeilijk meetbaar is, pleiten verschillende auteurs ervoor om impliciet leren te definiëren in termen van leren dat automatisch verloopt, met een minimum aan aandachtscapaciteit. 2.1. Aandachtscapaciteit In verscheidene studies is aangetoond dat mensen incidenteel regelmaat oppikken in een taak terwijl ze hun aandacht richten op een andere simultaan uit te voeren mentale activiteit. Dit is vnl. onderzocht a.h.v. één van de populairste impliciete leerparadigma's, de seriële reactietijd taak (SRT-taak, Nissen & Bullemer). In deze taak dienen deelnemers (ppn.) te reageren op de locatie van een stimulus, die, zonder dat de ppn. dit weten, verandert volgens een regelmatige sequentie (bv. 323412431421, waarbij de cijfers van 1 tot 4 overeenkomen met de vier stimuluslocaties van links naar rechts). Deze sequentie wordt doorlopend herhaald gedurende het experiment. Bij oefening van de sequentie treedt er een sterke daling op van de reactietijden (RTn) over de blokken, terwijl de RTn uitgesproken toenemen wanneer er overgeschakeld wordt op een andere sequentie. Dit geeft aan dat de ppn. gevoelig worden voor de sequentiële regelmaat die verborgen zit in de taak, hoewel ze de structuur vaak niet expliciet kunnen rapporteren. Om het automatische karakter van het impliciet sequentieleren in de SRT-taak te bepalen, wordt deze gecombineerd met een bijkomende, simultaan uit te voeren taak. Meestal betreft het een soort teltaak waarbij de deelnemers tonen van verschillende hoogte aangeboden krijgen tijdens het respons-stimulus interval (RSI) van de SRTtrials en waarbij ze het aantal hoge tonen dienen te rapporteren na elk SRT blok. Een aantal studies toont aan dat ppn. de sequentie incidenteel oppikken terwijl ze deze aandachtsopslorpende secundaire teltaak verrichten (bv. Frensch e.a., 1998). Dit biedt dan ook sterke ondersteuning voor het automatische karakter van het impliciet leren. Volgens sommige onderzoekers is er echter wel sprake van een aantasting van het leerproces onder dubbeltaakcondities, maar werd dit in voorgaand onderzoek gemaskeerd door een verregaande automatisatie van het leerproces (o.a. Rowland & Shanks, 2006a). Ondanks tal van studies heeft het gebruik van de tonenteltaak dus niet tot een eenduidig antwoord geleid op de vraag of het impliciet leren al of niet aandachtscapaciteit vereist. 2.2. Selectieve aandacht Een aantal onderzoekers heeft getracht de impasse in het aandachtonderzoek van impliciet leren te doorbreken door zich te richten op de selectieve aspecten van aandacht. In de SRT taakvariant van Jimenez en Mendez (1999) was er niet enkel een sequentie ingebouwd op de relevante stimuluslocatie, maar voorspelde de irrelevante vorm van de stimulus de stimuluslocatie op de dooropvolgende trial in 80% van de trials. Deze relatie tussen vorm en locatie bleek enkel geleerd te worden in de dubbeltaakconditie waarbij ppn. een teloefening dienden uit te voeren op de soort vorm en dus selectieve aandacht besteedden aan de irrelevante vorm. In de enkeltaakconditie, waar ppn. geen aandacht moesten besteden aan de irrelevante vorm, trad er geen leren op van de relatie
vorm-locatie. Tegelijk bleek het sequentieleren van de relevante stimuluslocatie niet aangetast te zijn in de dubbeltaakconditie. De onderzoekers concludeerden dan ook dat het impliciet leren van regelmaat selectieve aandacht vraagt maar desalniettemin geen aandachtscapaciteit opslorpt. Het is echter maar de vraag of zulk een opsplitsing tussen selectieve en capaciteitsaspecten van aandacht theoretisch verdedigbaar is. 3. Huidig project 3.1. Een andere aanpak: verschillende vormen van aandacht Bovenstaande studies illustreren duidelijk de noodzaak aan alternatieve methoden die meer klaarheid kunnen scheppen in de rol van aandacht bij het impliciet leren. Een van de vereisten die zich hierbij stelt is het duidelijker omschrijven van het begrip aandacht in al zijn verschillende facetten. Inzichten vanuit het aandachtsonderzoek hebben ertoe geleid dat aandacht niet langer opgevat wordt als een unitair concept. In het hedendaagse aandachtsonderzoek worden er aparte aandachtssystemen en netwerken gepostuleerd die zich van elkaar onderscheiden op zowel cognitief als neuroanatomisch vlak (bv. Posner & Petersen, 1990; Posner & Rothbart, 2007). Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen het posterieure aandachtsnetwerk dat gerelateerd is aan de visuele perceptie, de visuospatiële selectieve aandacht, en het anterieure aandachtsnetwerk dat optreedt in een later stadium en gerelateerd is aan hogere executieve controleprocessen, de aandachtsbesturing (zie o.m. Johnston e.a., 1995; Lavie e.a., 2004). Het betrekken van deze bevindingen vanuit het aandachtsonderzoek is dan ook noodzakelijk om tot een beter begrip te komen van de mate waarin de impliciete kennisverwerving aandacht vereist (zie Rowland & Shanks, 2006a). Organisaties: • Experimentele en Toegepaste Psychologie
Onderzoekers: • Natacha DEROOST
Neurale basismechanismen van trekoordelen: de rol van tijdsintegratie. Vrije Universiteit Brussel Abstract: ACHTERGROND en DOEL van dit onderzoek De jongste vijftal jaren is er heel wat onderzoek verricht over de neurale processen die de grondslag vormen van sociale oordelen, o.a. over karaktertrekken en intenties/doelen van andere personen. Daarbij gebruikt men de nieuwste beeldvormingtechnieken: de event-related potential (ERP) techniek laat toe de timing van sociale oordelen tot op de milliseconde nauwkeurig te bepalen en een ruwe lokalisatie in de hersenen uit te voeren (met behulp van LORETA; Pascual-Marqui et al., 2002). De functional magnetic resonance imaging (fMRI) techniek laat bovendien toe om vrij nauwkeurig de lokalisatie vast te stellen van de betrokken hersengebieden of . circuits. In een meta-analyse van meer dan 100 fMRIonderzoeken over sociale oordelen, kwam Van Overwalle (2008) tot de conclusie dat oordelen over persoonlijkheidstrekken en gedragsdoelen van anderen, twee belangrijke sociale oordelen zijn waarover al vrij veel onderzoek verricht is met betrekking tot hun lokalisatie in de hersenen. Echter, de fundamentele neurale basismechanismen bij oordelen van vooral persoonlijkheidstrekken zijn nauwelijks opgehelderd, en de bedoeling van dit project is dit verder te ontsluieren. Organisaties: • Experimentele en Toegepaste Psychologie
Onderzoekers: • FRANK VAN OVERWALLE