www.researchportal.be - 10 Nov 2015 13:30:26
Onderzoeksprojecten (1 - 50 van 432) Zoekfilter: Classificaties: Psychologie
Bilaterale samenwerking in het kader van gezamenlijke doctoraatsprojecten_Bench fee i.h.k. van Joint PhD VUBUniversidad Catolica Boliviana San Pablo, Velasco Edith Marcela Losantos Vrije Universiteit Brussel Abstract: Bilaterale samenwerking in het kader van gezamenlijke doctoraatsprojecten_Bench fee i.h.k. van Joint PhD VUB-Universidad Catolica Boliviana San Pablo, Velasco Edith Marcela Losantos Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • GERRIT LOOTS
Bilaterale samenwerking in het kader van gezamenlijke doctoraatsprojecten_Bench fee i.h.k. van Joint PhD VUBUniversidad Catolica Boliviana San Pablo, Caero Tatiana Nicol Montaya Vrije Universiteit Brussel Abstract: Bilaterale samenwerking in het kader van gezamenlijke doctoraatsprojecten_Bench fee i.h.k. van Joint PhD VUB-Universidad Catolica Boliviana San Pablo, Caero Tatiana Nicol Montaya Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • GERRIT LOOTS
Bilaterale samenwerking in het kader van gezamenlijke doctoraatsprojecten_Bench fee i.h.k. van Joint PhD VUBUniversidad Catolica Boliviana San Pablo, Terrazas Mariana Santa Cruz Vrije Universiteit Brussel Abstract: Bilaterale samenwerking in het kader van gezamenlijke doctoraatsprojecten_Bench fee i.h.k. van Joint PhD VUB-Universidad Catolica Boliviana San Pablo, Terrazas Mariana Santa Cruz Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • GERRIT LOOTS
De studie van interactieve processen en de constructie van een interactieve statistiek Vrije Universiteit Brussel Abstract: Een geijkte manier om aan wetenschapsbeoefening te doen is het testen van een hypothese met behulp van statistische methodes. Nu blijkt echter (1) dat de klassieke statistische methodes ongeschikt zijn voor de beschrijving van situaties waarin de waarnemer het waargenome beinvloedt. We kunnen dus geen gebruik maken van de orthodoxe statistische technieken om een hypothese te testen voor dergelijke situaties die we interactieve situaties noemen omdat de interactie tussen de waarnemer en het waargenome bepalend is voor het resultaat van de waarneming. Enkele belangrijke voorbeelden van interactieve onderzoeksdomeinen zijn de Quantummechanica, de analyse van ultra-zwakke signalen en de studie van psychologische beslissingsprocessen. Het onderzoek aan het interdisciplinair centrum CLEA zal veelvuldig geconfronteerd worden met dergelijke interactieve situaties. Er is dus een dringende behoefte aan de constructie van een statistiek die wel dergelijke situaties aankan. Een aanvang van een dergelijke "interactieve statistiek" werd gemaakt in een licentiaatsthesis en de daar gebruikte methodes moeten uitgebreid worden om van toepassing te zijn in meer complexe situaties. Organisaties: • Centrum Leo Apostel
Onderzoekers: • Diederik AERTS
De impact van psychosociale factoren op de volksgezondheid. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In deze literatuurstudie wordt gezocht naar een antwoord op de vraag 'Welk is de impact van psycho-sociale factoren op de gezondheid'. A.d.h.v. het antwoord op deze vraag wordt beoogd wetenschappelijk onderbouwde voorstellen voor het (preventieve) gezondheidsbeleid te formuleren. Een duidelijke afbakening van de onderzoeksopdracht zorgt voor het hanteerbaar maken van dit complexe en zeer uitgebreide onderzoeksveld. Deze afbakening houdt in dat er zal ingegaan worden de impact van zowel de risico- als de beschermende factoren op de geestelijke gezondheidszorg. Het geheel wordt geplaatst tegen de achtergrond van Vlaamse epidemiologische gegevens (prevalentie- en incidentiecijfers, morbiditeits- en mortaliteitscijfers) betreffende deze psycho-sociale factoren, psychische stoornissen en psychisch welbevinden. Organisaties: • Medische Sociologie
Onderzoekers: • FREDDY LOUCKX • MARCUS LEYS
Naar een psychologie van de postmoderniteit. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De postmoderniteit beherst meer en meer de feitelijkheid van ons persoonlijk en sociaal leven. Terwijl de sociologie langzamerhand een 'sociologie van de postmoderniteit' ontwikkeld, is het op het terrein van de psychologie vrij rustig, al valt het postmodernisme rechtstreeks basisbegrippen van de psychologie aan. terwijl de psychologie als technologie in het maatschappelijk leven floreert, stellen we vast dat meer en meer potentiële psychologische onderzoeksobjecten verschuiven naar andere disciplines zoals de antropologie, de psychoanalyse, het breinonderzoek en de 'cognitive-science'. Een zeker theoretisch verweer van de psychologie lijkt dan ook gepast. Zo is het 'postmoderne Zelf' een
regelrechte ontkenning van begrippen die in de persoonlijkheidspsychologie en sociale psychologie worden gebruikt zoals 'zelf, ego, identiteit. Diverse veranderingen in het sociale leven lijker erop te wijzen dat het mansbeeld dat de psychologie hanteert 'postmodern' moet worden bijgestuurd. Dit gebeurt in zekere mate in het sociaal constructionisme van de groep sociale psychologen rond Kenneth gergen, maar de vraag stelt zich of we moeten streven naar een 'postmoderne psychologie ofwel naar een psychologie van de postmoderniteit die de psychologische facetten van de postmoderntit min of meer afstandelijk beschouwt en analyseert ,binnen een beperkte aanpassing van haar wetenschapsfilosofie. Howel beide vormen niet noodzakelijk hoeven en analyseet, binnen een beperkte aanpassig van haar wetenschapsfilosofie. Hoewel beide vormen niet noodzakelijk hoeven gepolariseerd te worden, stellen wij ons op het standpunt dat de ontwikkeling van een 'psychologie van de postmoderniteit het meest aangewezen is. Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • ERIC ROSSEEL
Differentieel onderzoek naar de mediërende copingprocessen bij ouders van kinderen met een internaliseringexternaliseringsstoornis Vrije Universiteit Brussel Abstract: In heel wat studies wordt het ontstaan of het instandhouden van stoornissen bij kinderen in verband gebracht met de kenmerken van het gezin in het algemeen en de kenmerken van de ouders in het bijzonder. Onderzoek hieromtrent in het kader van de aandachtstekortstoornis met of zonder hyperactiviteit (ADHD) staat nog in de kinderschoenen, hoewel de ervaren stress in de opvoedingssituatie en de copingvaardigheden van de gezinsleden in deze context steeds vaker benadrukt worden. Dit onderzoeksproject heeft tot doel de ervaren stress in de opvoedingssituatie en de hiermee gepaard gaande cognitieve attributies en copingprocessen van de ouders in kaart te brengen. Aan de hand van een interview met de ouders en enkele vragenlijsten (NOSI, NVOS, CBCL) wordt nagegaan hoe ouders de opvoeding van een kind met ADHD ervaren, hoe zij aankijken tegen de stoornis van hun kind en hoe zij hiermee omgaan. Ook de algemene copingvaardigheden van de ouders worden bevraagd (UCL). Daarnaast wordt gepeild naar de ouderlijke beleving van het gezinsfunctioneren en de gezinsrelaties in deze gezinnen (GDS). De visie van het kind zelf wordt hierbij ook in rekening gebracht (FRT). Tenslotte zullen de verzamelde gegevens vergeleken worden met de gegevens van gezinnen met een kind zonder klinisch significante problemen. Door het in kaart brengen van de mediërende aspecten van de attributie- en copingprocessen van ouders met een kind met ADHD, kan dit onderzoek een bijdrage leveren tot de huidige kennis betreffende de ontwikkeling en het instandhouden van emotionele en gedragsstoornissen enerzijds en het verband met het gezin en de ouders anderzijds. Vanuit praktisch oogpunt kan kennis over deze mechanismen tevens nuttig zijn voor de begeleiding van deze gezinnen. NB : afkortingen onderzoeksinstrumenten - NOSI : Nijmeegse Ouderlijke Stress Index - NVOS : Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie - CBCL : Child Behavior Checklist - UCL : Utrechtse Coping Lijst - GDS : Gezins Dimensie Schalen - FRT : Familie Relatie Test Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • CAROLINE ANDRIES
Een recurrent connectische model van persoon- en groepswaardering. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Onderzoek naar groeps- en persoonsperceptie wordt gewonlijk onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. Het doel van dit project is het introduceren en testen van een connectionistisch model dat de bevindingen van deze schijnbaar uiteenlopende onderzoeksgebieden op theoretisch vlak integreert. het project omvat twee delen: in een deel zullen we bekende fenomenen binnen groeps- en persoonsperceptie trachten te stimuleren, met inbegrip van fenomenen die door andere auteurs werden gestimuleerd door middel van minder toereikende constraint satisfaction modellen. Mogelijk leiden deze simulaties tot het aanpassen van het voorgestelde model. Het belangrijkste deel van het project omvat het testen van de nieuwe predicties die ons model voortbrengt, alsook het analyseren van de maten waarin de voorgestelde variant op het recurrent netwerk model in staat is om de resultaten te reproduceren die uitdit onderzoek naar voor komen. Het recurrent netwerk model in staat is om de resultaten te reproduceren die uit dit onderzoek naar voor komen. Het recurrent netwerk model in staat is om de resultaten te reproduceren die uit dit onderzoek naar voor komen. Het recurrent netwerk model dat gebruikt wordt in de huidige simulaties is gebaseerd op het auto-associatiefmodel dat reeds succesvol werd toegepast voor d simulatie van causaliteit en persoons-en groepsstereotypen. Organisaties: • Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Onderzoekers: • FRANK VAN OVERWALLE • Tim VANHOOMISSEN
Data-analyse en rapportering van een survey van de Belgische markt van Human Resources managers en algemene directeurs van bedrijven. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Survey data mbt Belgische HR managers werden geanalyseerd en de resultaten gerapporteerd Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • PETER THEUNS
GLIMO - Geïntegreerde leeromgeving voor innoverend methodologie onderwijs Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit project heeft geresulteerd in online beschikbare tools voor de ondersteuning van onderwijs in Onderzoeksmethoden. Een aantal tools zijn vrij beschikbaar: http://glimo.vub.ac.be/ Organisaties: • Pedagogiek en Orthopedagogiek • Arbeids- en Organisatiepsychologie • Cognitieve en Fysiologische Psychologie
Onderzoekers: • ARNOBIUS LIBOTTON • ERIC SOETENS
• PETER THEUNS • Marleen STRUBBE • JOHAN VAN BRAAK
AD/HD en Bipolaire Stoornis bij jongeren: comorbiditeit en differentiaal diagnose. Vrije Universiteit Brussel Abstract: www.faceprogram.com Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • SMADAR WESTREICH
Determinanten van oneigenlijk ziektegedrag bij TB- en HIV/AIDS- patiënten in de Free State en de uitwerking van adequate interventiestrategieën. Universiteit Antwerpen Abstract: Geringe belangstelling voor VCT (voluntary counseling and testing) en ontrouw aan de TB/HIV/AIDS-behandeling bemoeilijken de openbare initiatieven in de Free State om de co-epidemie op grote schaal te bestrijden. In deze strijd is kennis van de determinanten van het ziektegedrag van TB/HIV/AIDS-patiënten van essentieel belang. Het CHSR&D voert surveys uit bij TB- en ART-patiënten in nauwe samenwerking met het Free State Department of Health. Het voorgestelde project beoogt de data systematisch te analyseren en stategieën te ontwikkelen om adequaat ziektegedrag te promoten. Organisaties: • Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO)
Onderzoekers: • Herman Meulemans
Ontwikkeling van Inputlog: een registratieprogramma voor schrijfonderzoek. Universiteit Antwerpen Abstract: Inputlog is een registratieprogramma dat onderzoekers in staat stelt de data van een schrijfproces (bijvoorbeeld een schrijfsessie waarbij gebruik gemaakt wordt van MS Word) nauwkeurig te loggen voor verdere analyse, met name tekst-, pauze- enodusanalyse. Ook een gecontroleerde replay is mogelijk. Het voorliggende project breidt de functionaliteit uit met de logging van spraakinput (gegenereerd via Dragon Naturally Speaking) en combineert de logging met procesdata uit andere registratieprogramma's (met name eye-tracking en Morae). Organisaties: • Management
Onderzoekers: • Luc Van Waes
De psychosociale ontwikkeling van kinderen en adolescenten met brandwonden en hun ouders. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Ernstige brandwonden zijn zeer traumatiserend en mensonterend. Brandwonden veroorzaken vaak psychiatrische klachten en ernstige lichamelijke misvormingen. Bij kinderen en adolescenten leiden deze brandwonden vaak tot opvallende psychologische trauma's. Om de ziekenhuis- en ambulante behandeling te verbeteren, is het belangrijk de invloed van individueel psychologische factoren op de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkelingen van kinderen en adolescenten met brandwonden te schetsen. Twee jaar na ontslag uit het ziekenhuis worden de kinderen en adolescenten met hun ouders uitgenodigd om deel te nemen aan een jaarlijks follow-up programma in het ambulante dienstverleningscentrum voor mensen met brandwonden, het Greet Rouffaer Huis. Tijdens deze consultaties zullen de ouders en kinderen bevraagd worden naar de psychologische ontwikkeling van het kind, de ouderlijke competentiegeveoelens en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Het onderzoek tracht na te gaan welke coping-mechanismen deze kinderen en jongeren ontwikkelen na een ernstige verbranding. De bekomen oinzichten moeten, samen met de resultaten van de onderzoeken naar de effecten van brandwondenkampen en de invloed van thermale kuren bij kinderen met brandwonden, uiteindelijk leiden tot een beter afgestemd nazorgtraject. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
Empirische validatie van het theoretisch model van Millon ivm persoonlijkheidsstoornissen: de plezier ontbrekende persoonlijkheden. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit onderzoek zal zich toespitsen op één van de clusters van persoonlijkheidsstoornissen, nl. de pleasure-deficient persoonlijkheden (dit zijn de schizoïde, vermijdende en depressieve persoonlijkheid) binnen het theoretisch model van Theodore Millon. Millon ontwikkelde zijn theorie i.v.m. persoonlijkheidsstoornissen op basis van de bestaande literatuur en op basis van zijn persoonlijke klinische ervaring. De meeste aspecten van zijn theorie werden tot nu toe niet klinisch gevalideerd. Het doel van deze studie is de validatie van: 1. een aantal aspecten zoals die in de theorie beschreven worden, 2. de vragenlijst (Millon Multiaxial Clinical Inventory-III, nl. MCMI-III) zoals die uit de theorie afgeleid werd, 3. de klinische domeinen die uit de theorie afgeleid werden. Op basis van de resultaten van de studie zou het moeten mogelijk zijn de theorie bij te sturen op basis van empirisch verzamelde data en te komen tot een betere differentiële diagnose van de persoonlijkheidsstoornissen binnen deze cluster. Organisaties: • Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Onderzoekers: • GINA ROSSI • HEDWIG SLOORE
Mapping/scanning van het veld in Vlaanderen m.b.t. sport als middel met een accent op maatschappelijke achterstelling. Voorstellen formuleren voor mogelijke pistes/acties/initiatieven voor de stichting vanaf 2009. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Mapping/scanning van het veld in Vlaanderen m.b.t. sport als middel met een accent op maatschappelijke achterstelling. Voorstellen formuleren voor mogelijke pistes/acties/initiatieven voor de stichting vanaf 2009.
Organisaties: • Sportbeleid en -management
Onderzoekers: • MARC THEEBOOM
Objectieve assessment van subjectieve slaperigheid: een psychofisische benadering Vrije Universiteit Brussel Abstract: 1.Situering Dit onderzoek sluit nauw aan bij diverse activiteiten van de onderzoeksgroep Research Methods & Psychometrics (ReMePs) van de vakgroep Arbeids- en Organisatiepsychologie, waar promotor Prof. Dr. P. Theuns actief is en de vakgroep Cognitieve en Fysiologische Psychologie (COPS) waar copromotor Prof. Dr. Raymond Cluydts werkzaam is. Prof. P. Theuns verricht momenteel onderzoek naar meetschalen voor subjectieve levenskwaliteit binnen een groep rond Prof. Dr. J. Bernheim (Bernheim, 1999, Theuns et. al., 2003, Bernheim et al., 2003). Daarnaast verricht Prof. P. Theuns fundamenteel onderzoek naar ratingschalen waarin ondermeer wordt nagegaan hoe beoordelaren ankerpunten positioneren op een schaal (Theuns et al. 2002). Prof. Dr. R. Cluydts verricht reeds jaren onderzoek op vlak van slaap- en waak toestanden (zie o.m. Cluydts, 2000, Cluydts & De Roeck, 2000, Cluydts et al. 1998). Recenter onderzoek van de copromotor situeert zich op het vlak van de conceptualisatie van slaperigheid (zie o.m. Cluydts et al. 2003, Cluydts et al. 2002). Met dit project willen we het lopend onderzoek van de promotor, waarin bevindingen uit de psychofysica worden toegepast voor het ontwikkelen van ratingschalen, verbinden met de expertise van de copromotor binnen het slaapwaakonderzoek om op systematische wijze subjectieve slaperigheid te onderzoeken. In het kader van het onderzoek naar subjectieve slaperigheid wordt vaak gebruik gemaakt van ratingschalen. Voorbeelden hiervan zijn de Stanford Sleepiness Scale (SSS) (Hoddes et al. 1973) en de Epworth Sleepiness Scale (Johns, 1991). Het gebruik van deze schalen kent echter nadelen (Cluydts et al. 2002, Chervin, 2000): Recente conceptuele modellen over slaperigheid, zoals het Tweedimensioneel State-Trait Model van Cluydts et al. (2002), benadrukken naast een sleep-drive ook het belang van een wake-drive in de expressie van slaperigheid (Cluydts et al. 2002, Johns et al. 1998). Door de theoretische uitbreiding van deze modellen zijn de, op dit moment meest gebruikte, schalen niet meer in staat om het volledig conceptueel spectrum van slaperigheid te meten. De ESS houdt bvb. geen rekening met de basale wake-drive. Voorlopig literatuuronderzoek geeft aan dat de bestaande meetinstrumenten een geringe predictieve validiteit bezitten over het voorspellen van prestaties (performance) op basis van de mate van slaperigheid (o.a. Cheshire et al. 1992). Deze beperking is wellicht te wijten aan de gebrekkige sensitiviteit van deze schalen. Zwakke correlaties tussen zelf-evaluatie slaperigheidsschalen en fysiologische metingen worden verklaard door een gebrek aan inschattingsvermogen van individuen wat betreft hun slaperigheidstoestand (Chervin et al. 2000, Van Ert et al. 1999, Benbadis et al. 1999, Horne et al. 1998). Wij hebben echter geen weet van literatuur die de aard en de constructie van de subjectieve slaperigheidsschalen zélf in vraag stelt. De constructie van de SSS (Hoddes et al. 1973) en de ESS (Johns, 1991) gebeurde niet empirisch, waardoor de psychometrische kwaliteiten van deze schalen ernstig in vraag gesteld kunnen worden en daarmee ook een belangrijk gedeelte van het fundamenteel onderzoek naar subjectieve slaperigheid. Een belangrijke keuze die een onderzoeker dient te maken bij het opstellen van een ratingscale betreft de gehanteerde responscategorieën (zoals het gebruik van ankerpunten en de keuze van de bijhorende labels). De impact van de specifieke keuze van responscategorieën op de kenmerken van de desbetreffende ratingschaal werd in de psychofysica uitvoerig onderzocht (Borg, 2002, 2001, 1962, Falmagne, 1985, Stevens, 1975). Om de perceptie van slaperigheid op een systematische manier te onderzoeken willen we gebruik maken van onderzoeksmethoden uit de psychofysica, nl. Cross-Modality Matching (CMM) (Stevens, 1975) en Verbally Level-Anchored Ratio Scaling of Category Ratio Scaling (Borg, 2002, 2001). Bij CMM-experimenten bestaat de taak van de deelnemer erin om de sensatie opgewekt door een stimulus van de ene modaliteit (bvb. een statement over slaperigheid) weer te geven in een respons van een andere modaliteit (bvb. lichtsterkte). De methode van Borg (2001, 1962) -Category-Ratio Scaling- combineert fysiologische metingen met CMM om ankerpunten in de vorm van verbale expressies congruent met getalwaarden te plaatsen. (vb. een harstlag van 70 bpm komt overeen met een lichtintensiteit van 5000 Lux, betekent gemiddeld slaperig en krijgt waarde 4) Deze auteur stelt dat op die manier ratingschalen verkregen kunnen worden met de eigenschappen van (semi)-ratioschalen. Wanneer deze ankerpunten gekoppeld worden aan een zekere maximumervaring (vb. individueel maximaal ervaren slaperigheid), kan de schaal tussen personen onderling gelijk worden gesteld (Borg, 2001). De methode van Borg wordt door de onderzoeksgroep ReMePs aan de VUB toegepast in het kader van schaalconstructie en responseffecten binnen survey-onderzoek (Theuns et al. 2002, Cools, 2002). De toepassing van deze methode op het slaap-waakonderzoek is ons, zowel nationaal als internationaal, niet bekend. 2.Probleemstelling Met dit project onderzoeken we: (1) welk verband bestaat tussen gerapporteerde subjectieve slaperigheid en geobjectiveerde indicatoren van slaperigheid. Hiertoe ontwerpen we een psychometrisch onderbouwde schaal voor het meten van subjectieve slaperigheid door middel van Category-Ratio Scaling. (2) de effecten van experimenteel geïnduceerde slaperigheid in vergelijking tot pathologische slaperigheid op de subjectieve perceptie van slaperigheid en op gedragsmatige en electrofysiologische metingen.
3.Methode Fase 1 (Jaar 1) Naast een grondige literatuurstudie over slaperigheid en schaalmethoden wordt een kwalitatieve pilotstudy opgestart naar de conceptualisatie van slaperigheid. Er worden een 16-tal diepte-interviews afgenomen bij ervaringsdeskundigen (telkens ongeveer 4) uit elk van volgende groepen: -personen met pathologische slaperigheid (trait-conditie), -personen waarbij experimentele slaperigheid geïnduceerd wordt (state-conditie), -vrijwilligers zonder slaperigheidsklachten (normale conditie) -wetenschappers in het veld van het slaaponderzoek (expert-conditie) Alle proefpersonen worden gevraagd om de verschillende aspecten van slaperigheid (conform aan het Tweedimensioneel State-Trait Model van Slaperigheid) te evalueren. De interviewthemas worden bepaald op basis van relevante literatuur (vb themas: persoonlijk ervaren slaperigheid, slaperigheid ervaren bij derden en in het algemeen, effecten van drugs, werk, stress, omgeving, slaapkwaliteit, enz.). Deze diepte-interviews worden getaped. Vervolgens wordt de verbale informatie over de verschillende concepten geïnventariseerd en aangevuld met gegevens van een uitgebreide literatuurstudie van bestaande slaperigheidsvragenlijsten en -schalen. Op basis van de bekomen informatie worden, via een kwalitatieve analyse, homogene semantische klassen van slaap/waak-gerelateerde constructen bepaald, die we aanduiden met een representatief label. Via hiërarchische data-analyse toegepast op waargenomen patronen van dergelijke klassen -o.a. met Booleaanse analyse (Theuns, 1994, 1998)- wordt een model opgesteld waarin deze klassen van slaap/waak-gerelateerde constructen, die overeenstemmen met verschillende
intensiteiten en dimensies van subjectief waargenomen slaperigheid, worden gestructureerd. De structuur van de klassen van constructen en de bijbehorende labels zullen worden gebruikt om de stimuli selecteren voor gebruik in het experiment van Fase 2 Fase 2 (Jaar 1 en 2) In deze fase van het onderzoek concentreren we ons op de eigenlijke schaalconstructie volgens de principes van CMM en het Range Model van Borg (2001, 1962) gekoppeld aan een eerste valideringsonderzoek van de ontwikkelde schaal. 120 proefpersonen worden verdeeld in drie condities (between-subject-design) conform aan het Tweedimensioneel State-Trait Model van Slaperigheid, nl. (1) de trait-conditie (pathologische slaperigheid), (2) de state-conditie (situationele slaperigheid) en (3) de controleconditie. In eerste instantie worden 40 vrijwilligers (mannen en vrouwen tussen 18 en 65 jaar), die zich hebben aangemeld met slaperigheidsklachten op een slaaplaboratorium (UVC Brugmann, AZ VUB en UZ Antwerpen), onderworpen aan het experiment (conditie 1). Deze proefpersonen melden zich aan op het slaaplaboratorium of worden doorverwezen door een arts. De gemiddelde wachttijd tussen het aanmelden van de persoon en de effectieve opname in het slaaplaboratorium bedraagt ongeveer 4 maanden. De proefpersonen worden onderworpen aan het experiment ten laatste 3 maanden voor hun effectieve opname in het slaaplaboratorium. In de tweede conditie worden 40 gezonde vrijwilligers -gematcht op geslacht en leeftijd met de proefpersonen van conditie 1-, in een gecontroleerde omgeving van slaap gedepriveerd (situationele slaperigheid). Dit gebeurt in het slaaplaboratorium van de faculteit Psychologie & Opvoedkunde van de VUB (vakgroep COPS), waarbij aan monitoring van biologische functies kan gedaan worden (hartslagmeting, EEG,...). Veertig vrijwilligers (ook gematcht op geslacht en leeftijd), die noch onderhevig zijn aan klachten van situationele slaperigheid, noch pathologische slaperigheid rapporteren, worden in de derde conditie (controle conditie) ook onderworpen aan het experiment. In het experiment worden de labels die werden vastgelegd in fase 1 visueel aangeboden via een projector. Aan elk van de proefpersonen uit de verschillende condities wordt gevraagd om de uitgelokte intensiteit van de labels te beoordelen via CMM. We zullen hierbij gebruik maken van verschillende responsmodaliteiten zoals lichtintensiteit en handgrip en het produceren van lijnlengte (Line Lenght Production of LLP). Vertrekkende van de verkregen ruwe data worden de equal-sensation functies van subjectieve slaperigheid en de andere modaliteiten (lichtsterkte en handgrip) berekend. Op basis van een analyse van deze data worden de labels van de ankerpunten op de nieuwe schaal vastgelegd. Dankzij de bijzondere psychometrische eigenschappen van LLP (exponent ≈ 1) kunnen we de validiteit van de schaal in een eerste instantie nagaan door de bekomen equal-sensation functies te matchen met de LLP-functie (Lodge, 1981). Fase 3 (Jaar 2 en 3) Negentig proefpersonen van de oorspronkelijke experimentele groep nemen, 3 maanden na testfase 2, opnieuw deel aan het experiment van fase 2 (een within-subject-design met een voorziene drop-out van 25% per conditie), waarbij ditmaal elektrofysiologische metingen van slaperigheid geregistreerd worden. De deelnemers zullen tijdens hun verblijf in het slaaplaboratorium onderworpen worden aan de MSLT (Multiple Sleep Latency Test) en aan de MWT (Maintenance of Wakefulness Test). De MSLT omvat een serie van 5 periodes overdag waarbij de deelnemer geen weerstand tot slapen probeert te bieden. Het gaat om periodes van 20 min in waaktoestand of 15 min slaap, telkens verspreid over een 2 uur interval. De MWT omvat ook een serie van vier à vijf trials, verspreid over een 2 uur interval maar waarbij het individu probeert wakker te blijven onder minimale stimulatie (Bassiri & Guilleminault, 2000). Deze tests laten toe subjectief waargenomen slaperigheid te vergelijken met meer objectieve metingen en dienen als tweede valideringsonderzoek voor de ontworpen schaal. Naast deze metingen worden eenvoudige gedragsmatige metingen zoals geeuwfrequentie, faciale expressie, evenwichtsproeven en occulomotorische activiteit voor hetzelfde doel gehanteerd. Enkel op trait-niveau is het relevant om de betrouwbaarheid van de ontwikkelde schaal na te gaan. Dit wordt onderzocht door testhertest van het origineel CMM-experiment in het within-subject-design (test: fase 2 - hertest: fase 3). Fase 4 (Jaar 3) In een voortgezet onderzoek zal de voorspellende validiteit van het instrument nagegaan worden bij meer complexe gedragsmatige metingen zoals vigilantietaken en reactietijdtests. In deze fase beperken we ons tot een experiment met individuen van de beoogde doelgroep, nl. mensen met pathologische slaperigheid. Dertig patiënten die opgenomen zijn voor klachten van pathologische slaperigheid (geen deelnemers aan de vorige fasen), worden tijdens hun verblijf op het slaaplaboratorium (UVC Brugmann, AZ VUB en UZ Antwerpen) in eerste instantie verzocht hun subjectieve slaperigheid te evalueren via de nieuw ontwikkelde schaal. Nadien nemen ze deel aan de vigilantie- en reactietijdtests (o.a. Flicker Fusion Test, Continuous Performance Test, Wilkinson Auditory Vigilance Task), de MSLT en de MWT. De scores op de vigilantie-en reactietijdtests worden vergeleken met de bijhorende normen en relevante objectieve slaperigheidsparameters. Vervolgens gaan we via meervoudige voorwaartse regressie na in hoeverre de resultaten op de vigilantie- en reactietijdtests kunnen voorspeld worden door de nieuw ontwikkelde schaal en de objectieve slaperigheidsparameters en schrijven de conclusies uit in een doctoraatsthesis.
Fase 5 (Jaar 4) Het laatste projectjaar wordt integraal besteed aan het samenbrengen van alle onderzoeksresultaten, het verder schrijven aan een doctoraatsthesis en de publicatie van wetenschappelijke artikels waarin aanbevelingen over de aangewende methode voor het assessment van subjectieve slaperigheid zowel als het gebruik en de praktische toepassing van het nieuw ontwikkeld instrument in verwerkt zullen worden. Referenties: Bassiri A.G. & Guilleminault Ch. (2000). Clinical features and evaluation of obstructive sleep apnea-hypopnea syndrome. In: Kryger, Roth & Dement (Eds.). Principals & practice of sleep medicine; 74: 869-877. Saunders WB, Philadelphia. Benbadis S.R., Marscha E., Perry M.C. et al. (1999) Association between the Epworth Sleepiness Scale and the Multiple Sleep Latency Test in a clinical population. Annals of Internal Medicine 130, 298-292 Bernheim, J. (1999). How to get serious answers to the serious question: 'How have you been?': Subjective quality of life (QOL) as an individual experiental emergent construct. Bioethics, 13 (3/4), 272-287. Bernheim, J., Theuns, P., Heylighen, F., Mazaheri, M. & Rose, M. (2003). Anamnestic Comparative Self-Assessment (ACSA) to measure QOL: advantages of an internal standard. Paper accepted for presentation at the 5th Conference of the International Society for Quality-of-Life Studies Johann Wolfgang Goethe-University Frankfurt/Main, Germany. Borg G. (2002) Basic principles in Level-Anchored Ratio Scaling. In: Da Silva J.A. et al. (Eds) Fechner Day 2002, Editora Legis Summa, 2002. Borg G. & Borg E. (2001) A new generation of scaling methods: Level-Anchored Ratio Scaling. Psychologica, 28, 12-45. Borg G. (1962) Physical performance and perceived exertion. Studia Psychologica et Paedagogica. Series Altera. Investigationes XI. Lund, Sweden: Gleerup. Cheshire K., Engleman H., Deary I., Shapiro C. & Douglas N.J. (1992) Factors impairing daytime performance in patients with sleep apnea/hypopnea syndrome. Archives of Internal Medicine; 152: 538-541. Chervin R.D. (2000) The multiple sleep latency test and Epworth sleepiness scale in the assessment of daytime sleepiness. Journal of Sleep Research 9, pp 399. Cluydts R. & De Valck. E. Sleepiness as a state-trait phenomenon, comprising both a sleep drive and a wake drive. Medical Hypotheses, accepted/in press. Cluydts R., De Valck E., Verstraeten E., Theys P. (2002) Daytime sleepiness and its evaluation. Sleep Medicine Reviews, 6: (2) 83-96. Cluydts R. (2000)A 28-night evaluation evaluation of the efficacy, next-day effects, and withdrawal potential of zaleplon and zolpidem in outpatients
with primary insomnia. Postgraduate Medicine 2000; 4;14-24. Cluydts R. & De Roeck J. Slaap- en waakstoornissen. In: W.Vandereycken et al. (Eds.) Handboek Psychopathologie, 3de Ed. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Diegem, 2000, p.361-387. Hoddes E., Zarcone V., Smythe H.R. et al. (1973) Quantification of sleepiness: a new approach. Psychophysiology 10, 431-436. Cools W. (2002) How can psychophysics help survey research presented at The International symposium: the mind and body problem: old question, new answers, Ribeirao Preto, University of Sao Paulo. Horne J.A. & Reyner L.A. (1998) Falling asleep whilst driving: are drivers aware of prior sleepiness? International journal of Legal Medicine; 111, 120-123. Falmagne, J.C. (1985) Elements of Psychophysical Theory. Oxford: Clarendon. Johns M.W. (2000) Sensitivity and specificity of the multiple sleep latency test (MSLT), the maintenance of wakefulness test (MWT) and the Epworth Sleepiness Scale: failure of the MSLT as a gold standard. Journal of Sleep Research 9, 5-11. Johns M.W. (1998) Rethinking the assessment of sleepiness. Sleep Medicine Reviews, 2, 3-15. Johns M.W. (1991) A new method for measuring daytime sleepiness: The Epworth Sleepiness Scale. Sleep 14, 540-545. Lodge, M. (1981). Magnitude scaling: Quantitative measurement of opinions. Beverly Hills: Sage. Stevens S.S. (1975) Psychophysics: introduction to its perceptual, neural and social prospects? New York: John Wiley & Sons. Theuns, P. (1994), A dichotomization method for Boolean analysis of quantifiable co-occurrence data, in Fischer, G.H. & Laming, D. (Eds.), Contributions to Mathematical Psychology, New York : Springer Verlag (1994). Theuns, P. (1998), Building a knowledge space via Boolean analysis of co-occurrence data, in Dowling, C., Roberts, F. and Theuns, P. (eds.) Recent Progress in Mathematical Psychology, New York : Lawrence Erlbaum. (1998). Theuns P. Cools.W., Schiemsky K. (2002) Construction of a satisfaction rating scale and the influence of the use of labels on response patterns analysed, by means of a psychophysical approach. Paper presented at Fechnerday 2002, The Eighteenth Annual Meeting of the International Society for Psychophysics , Rio de Janeiro, 2002. Theuns, P., Ledure, G., Souris, M., Razavi, D., Bernheim J. (2003). Anamnestic Comparative Self Assessment (ACSA) to measure QOL: Sensitivity, reliability and proneness to response-shift. Paper accepted for presentation at the 5th Conference of the International Society for Quality-of-Life Studies - Johann Wolfgang Goethe-University Frankfurt/Main, Germany. Van Ert P.M., Gapinski J.P., Fuller M.J. et al. (1999) The predictive value of the Epworth Sleepiness Scale: patient versus significant other assessment of patient sleepiness. Sleep 22, S48. Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • PETER THEUNS • Olivier MAIRESSE
Onderzoek naar de impact van opgelegde versus persoonlijke ankers op psychometrische kwaliteit van ratingschalen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In de humane wetenschappen wordt veelvuldig gebruik gemaakt van beoordelingsschalen zonder dat daarbij veel aandacht wordt geschonken aan de keuze van de ankers (= de verbale labels op de schaal). Recent onderzoek van onszelf naar zelfbeoordeling van subjectieve levenskwaliteit (Bernheim, Theuns, Mazaheri, Rose, 2003) heeft echter aangetoond dat de keuze voor een schaal met opgelegde ankers een belangrijke vertekenende impact kan hebben op de bekomen metingen. In het voorgestelde project wordt in een reeks experimenten --waarin diverse soorten stimuli dienen te worden beoordeeld --de instructie m.b.t. de gebruikte ankers gemanipuleerd om na te gaan hoe de kwaliteit van beoordelingen kan worden geoptimaliseerd. Daarbij worden de psychometrische kenmerken van diverse beoordelingsschalen nagegaan. De stabiliteit van de ankers en de betrouwbaarheid van (herhaalde) beoordelingen worden onderzocht. Een systematische vergelijking wordt gemaakt tussen de beoordelingen met zelfgedefinieerde ankers (ankerpunten die verwijzen naar de persoonlijke belevingssfeer van de beoordelaar) en door de onderzoeker opgelegde ankers. Omwille van het onderzoek worden eerst objectief meetbare stimuli (bvb lijnstukken, meetkundige figuren, ...) gebruikt voor de beoordelingen, vervolgens meer subjectieve stimuli (geluk, kwaliteit, schoonheid, ...). Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • PETER THEUNS • Joeri HOFMANS
De psychosociale ontwikkeling van kinderen en adolescenten met brandwonden en hun ouders. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Ernstige brandwonden zijn zeer traumatiserend en mensonterend. Brandwonden veroorzaken vaak psychiatrische klachten en ernstige lichamelijke misvormingen. Bij kinderen en adolescenten leiden deze brandwonden vaak tot opvallende psychologische trauma's. Om de ziekenhuis- en ambulante behandeling te verbeteren, is het belangrijk de invloed van individueel psychologische factoren op de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkelingen van kinderen en adolescenten met brandwonden te schetsen. Twee jaar na ontslag uit het ziekenhuis worden de kinderen en adolescenten met hun ouders uitgenodigd om deel te nemen aan een jaarlijks follow-up programma in het ambulante dienstverleningscentrum voor mensen met brandwonden, het Greet Rouffaer Huis. Tijdens deze consultaties zullen de ouders en kinderen bevraagd worden naar de psychologische ontwikkeling van het kind, de ouderlijke competentiegeveoelens en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Het onderzoek tracht na te gaan welke coping-mechanismen deze kinderen en jongeren ontwikkelen na een ernstige verbranding. De bekomen oinzichten moeten, samen met de resultaten van de onderzoeken naar de effecten van brandwondenkampen en de invloed van thermale kuren bij kinderen met brandwonden, uiteindelijk leiden tot een beter afgestemd nazorgtraject. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
Evoluties en kenmerken van niet-formele educatie in kaart brengen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In 2007 werd door het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen beslist tot de aanmaak van een rapport waarin de evoluties en kenmerken van niet-formele educatie in kaart worden gebracht. Hiervoor werd een overeenkomst afgesloten met de Vrije Universiteit Brussel. Recente beleidsevoluties en andere ontwikkelingen die verband houden met de volwasseneneducatie in het algemeen en de niet-formele educatie
in het bijzonder, zowel op internationaal als op Vlaams niveau, worden in het rapport geanalyseerd en gesynthetiseerd. Er werd hierbij gefocust op de educatieve component van het sociaal-cultureel werk. Het rapport reikt in de eerste plaats denkkaders aan en verkent een aantal pistes met het oog op een verdere legitimering van de sector en is als dusdanig een beleidsondersteunend document. Het adviesrapport werd als achtergrond gebruikt worden voor een actieonderzoek dat meer duidelijkheid biedt inzake gemeenschappelijke positionering, afstemming en beleidsvoering van de regionale volkshogescholen. Organisaties: • Centrum Leo Apostel • Agogiek • Educatiewetenschappen
Onderzoekers: • Tine BUFFEL • Wim DE PAUW • Koen LOMBAERTS • Pieter MEURS • Tom VANWING
De sociale functie van catastrofen over pijn bij kinderen en jongeren Universiteit Gent Abstract: Dit project wil de sociale functie van catastroferen over pijn bij kinderen onderzoeken. Aan de hand van vragenlijst- en experimentele studies zal bij schoolkinderen en kinderen met chronische pijn worden onderzocht of kinderen die catastroferen over pijn (1) meer pijngedrag vertonen, (2) of hun ouders meer empathisch accuraat zijn voor hun pijnervaring en (3) of hun ouders meer steun bieden. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Ann Buysse • Geert Crombez
Patronen van middelengebruik bij asielzoekers in Vlaanderen en Brussel. Een onderzoek naar de reactiepatronen van asielzoekers t.a.v. een context van dislocatie door migratie Universiteit Gent Abstract: Asielzoekers bevinden zich in een specifieke context van dislocatie door migratie. Dit onderzoek benadert het gebruik van legale en illegale roesmiddelen als een uiting van een dynamisch en dialectisch reactiepatroon dat ontstaat wanneer persoon en context met elkaar in interactie treden. Het middelengebruik van de asielzoeker wordt onderzocht in relatie tot de materiële, socio-culturele, politieke, emotionele en rationele veranderingen veroorzaakt door migratie. Organisaties: • Vakgroep Strafrecht en criminologie
Onderzoekers: • Tom Decorte
Kenmerken en positie van niet-formele educatie in Vlaanderen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Informeel leren en niet-formele educatie kennen een stijgend belang in het discours over levenslang en levensbreed leren. Deze tendens is te merken in de theorievorming, het onderzoekswerk en de educatieve praktijk. In Vlaanderen is de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen een van de belangrijkste aanbieders van niet-formele volwasseneneducatie. Binnen deze sector zijn, sinds 2003, dertien regionale volkshogescholen actief. Ze kregen de roepnaam Vormingplus mee. Zij zorgen in Vlaanderen en Brussel voor de uitbouw, spreiding, coördinatie en communicatie van het niet-formeel educatief werk. Binnen dit onderzoek worden de evoluties en kenmerken van niet-formele educatie binnen de volkshogescholen in kaart gebracht en geanalyseerd. Een literatuurscreening diept het begrip 'niet-formele educatie' uit en toetst het aan het huidige volkshogeschoolwerk. Een documentanalyse gaat de eigenschappen en positie(s) van de volkshogescholen na. Een delphi-onderzoek met medewerkers uit de verschillende volkshogescholen resulteert in suggesties om de positionering en legitimering van de volkshogescholen in Vlaanderen te versterken Organisaties: • Agogiek • Educatiewetenschappen
Onderzoekers: • Rudy MACHIELS • Tom VANWING
De PACL als meetinstrument voor het persoonlijkheidsmodel van Millon. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De theorie van Millon gaat uit van een continuum denken waarbij een pathologische persoonlijkheid en een normale persoonlijkheid verklaard worden vanuit dezelfde dimensies. Om dit empirisch te kunnen testen is een instrument nodig dat de persoonlijkheidsstijlen kan meten in een gezond functionerende populatie. Een mogelijkheid is de Personality Adjective Checklist (PACL) die de 8 persoonlijkheidspatronen (Introversive, Inhibited, Cooperative, Sociable, Confident, Forceful, Respectful, Sensitive) die in de theorie van Millon omschreven worden meet. Het doel van het huidige project is de PACL naar het Nederlands te vertalen en data te verzamelen op basis waarvan de normering kan gebeuren. De cross-culturele equivalentie van de PACL zal empirisch worden getest en de interne validiteit van de PACL als instrument zal onderzocht worden. Organisaties: • Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Onderzoekers: • GINA ROSSI
De implementatie van een longitudinaal onderzoek in het kader van EPSAD-Vlaanderen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De adolescentiefase is een kritische fase inzake verkenning van en het experimenteren met risicogedrag waartoe genotmiddelengebruik en -misbruik behoren. Met het oog op een adequate aanpak moet niet alleen de essentiële rol van preventie bekeken worden, maar eveneens een nauwkeuriger kijk verkregen worden op de onderkende risico- en protectieve factoren. Het ESPAD-onderzoek brengt op een gestandaardiseerde wijze het genotmiddelengebruik en risicogedrag bij jongeren van een welbepaalde
leeftijdscohorte in kaart, maar biedt eveneens de gelegenheid om een longitudinaal onderzoek op te starten, dat zal toelaten causaliteit tussen genotmiddelengebruik van jongeren, preventieactiviteiten, ouderlijk gedrag en het risicogedrag van adolescenten in kaart te brengen. Dit longitudinaal onderzoek zal starten bij leerlingen van het eerste jaar secundair zitten in één regio in het schooljaar 2007-2008. Binnen het lingitudinaal onderzoek wordt er verder nagegaan welke sociaal-ecologische indicatoren een effect hebben op het genotmiddelengebruik van vroegere en middenadolescenten. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • CAROLINE ANDRIES
De psychosociale ontwikkeling van kinderen en adolescenten met brandwonden en hun ouders. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Ernstige brandwonden zijn zeer traumatiserend en mensonterend. Brandwonden veroorzaken vaak psychiatrische klachten en ernstige lichamelijke misvormingen. Bij kinderen en adolescenten leiden deze brandwonden vaak tot opvallende psychologische trauma's. Om de ziekenhuis- en ambulante behandeling te verbeteren, is het belangrijk de invloed van individueel psychologische factoren op de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkelingen van kinderen en adolescenten met brandwonden te schetsen. Twee jaar na ontslag uit het ziekenhuis worden de kinderen en adolescenten met hun ouders uitgenodigd om deel te nemen aan een jaarlijks follow-up programma in het ambulante dienstverleningscentrum voor mensen met brandwonden, het Greet Rouffaer Huis. Tijdens deze consultaties zullen de ouders en kinderen bevraagd worden naar de psychologische ontwikkeling van het kind, de ouderlijke competentiegeveoelens en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Het onderzoek tracht na te gaan welke coping-mechanismen deze kinderen en jongeren ontwikkelen na een ernstige verbranding. De bekomen oinzichten moeten, samen met de resultaten van de onderzoeken naar de effecten van brandwondenkampen en de invloed van thermale kuren bij kinderen met brandwonden, uiteindelijk leiden tot een beter afgestemd nazorgtraject. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
Een nieuwe conceptualisatie van sequentiële analyse bij verkrachtingen: Toepassing van de 'proximiteits' coëfficient op de dader-slachtoffer interactie. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De centrale focus van deze studie is het exploreren en empirisch valideren van de specifieke gedragsmatige en verbale interactie tussen dader en slachtoffer bij verkrachtingen. De primaire onderzoeksvraag is of op basis van deze interacties de klassieke, in de wetenschappelijke literatuur gepostuleerde typen van verkrachters kunnen empirisch ondersteund worden of het delinquent gedrag vooral aan situationele factoren onderhevig is. Hiervoor wordt een nieuwe manier van sequentie analyse toegepast in vorm van een proximiteitscoëfficiënt die globale samenhangen tussen gedragseenheden binnen een interactieve sequentie meet. Het voordeel van deze coëfficiënt is dat er geen extrinsieke/artificiële veronderstellingen worden gemaakt zoals dit tot nu het geval was. Een honderdtal, voornamelijk door de Federale Politie ter beschikking gestelde slachtofferverklaringen, zullen op basis van grounded theory principes sequentieel gecodeerd worden. Met multidimensional scaling analyses wordt getoetst of er verschillende clusters van gelijkaardige sequenties bestaan. De onderzoekshypothese is dat er geen uitsluitend distinctieve (met klassieke dadertypen corresponderende) clusters geïdentificeerd worden, maar dat de interactie met het slachtoffer en een aantal situationele factoren een significant sterke rol zal spelen. Organisaties: • Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Onderzoekers: • GINA ROSSI
Bijkomend onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van behandelingsprogramma's, specifiek voor patiënten met een dubbele diagnose. Universiteit Antwerpen Abstract: Het doel van deze opdracht is voldoende patiënten in de controlegroep te testen, en dit op een voldoende lange periode om op een valide wijze te kunnen testen of de behandeling in de pilootprojecten effectiever en efficiënter is dan de behandeling in de residentiële standdardbehandelingen. Organisaties: • Kind-, Jeugd- en Volwassenpsychiatrie (CAPRI)
Onderzoekers: • Bernard Sabbe
Cognitie versus emotie in het selecteren van een strategie tijdens een ultimatum spel en sociale dilemma's. De modererende rol van individuele verschillen. Universiteit Antwerpen Abstract: Afwijkingen van economisch "rationele" beslissingen in anonieme, éénmalige strategische interacties blijven moeilijk te verklaren vanuit een puur economisch standpunt. Deze studie wil aan de hand van experimenteel onderzoek inzicht verwerven in hoe strategieselectie afhangt van de situationele context en individuele verschillen. We stellen als hypothese dat (1) strategieselectie bepaald wordt in de mate dat de context waarin de interactie plaats vindt de socio-emotionele versus cognitieve systemen van de hersenen activeert, en dat (2) individuele verschillen de strategieselectie beïnvloeden in de mate waarin ze samenhangen met de activatie van socio-emotionele informatieverwerking. Organisaties: • Management
Onderzoekers: • Carolyn Declerck • Christophe Boone
Meertalig corpus Schrijfprocesdata Universiteit Antwerpen Abstract: In het schrijfonderzoek is de laatste twee decennia sterk de nadruk komen te liggen op de analyse van schrijfprocessen. Digitale loginginstrumenten hebben dit onderzoek in een stroomversnelling gebracht. Met dit project willen we binnen de Universiteit Antwerpen de basis leggen voor een repository voor een multilinguaal schrijfprocescorpus. Ook willen we de krijtlijnen uittekenen voor een XML-schema als standaard binnen het vakgebied. Organisaties: • Management
Onderzoekers: • Luc Van Waes
Evaluatie van de flexibele norm, zoals opgenomen in het ministeriële besluit tot gelijkstelling van bepaalde dagen afwezigheid met werkelijke aanwezigheid in het raam van de subsidies voor het verblijf van de minderjarigen in de voorzieningen van de bi... Vrije Universiteit Brussel Abstract: De centrale onderzoeksdoelstelling is een grondige analyse van de implicaties van het vernieuwde ministeriële besluit tot gelijkstelling van bepaalde dagen afwezigheid met werkelijke aanwezigheid in het raam van de subsidies voor het verblijf van de minderjarigen in de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand van de categorieën 1 en 2, waarbij de meerwaarde op cliënt- en organisatieniveau moet worden aangetoond. Tevens moet dit onderzoek aanbevelingen genereren inzake de organisatie en subsidiëring van het (residentiële) hulpaanbod in de bijzondere jeugdbijstand. Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • JOHAN VANDERFAEILLIE
Een psychoanalytische benadering van de obsessieve-compulsieve stoornis: 2 studies naar de empirische verbanden tussen symptomen, driften en de verhouding met de ouders Universiteit Gent Abstract: De symptomen van de obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) vertonen gelijkenis met dwangsymptomen waarrond Freud een theorie construeerde. Hij koppelde deze aan 2 driften (neiging tot bepaald gedrag): de sadistische en anale drift. Verder beschreef hij een typische verhouding met de ouders. We toetsen deze hypothesen a.d.h.v. interviews, vragenlijsten en impliciete maten in 2 steekproeven: OCS (vs. Gematchte klinische steekproef) en studenten. Organisaties: • Vakgroep Psychoanalyse en raadplegingspsychologie
Onderzoekers: • Stijn Vanheule
De Kracht van de Minnesota Multiphasic personality Inventory -2- Restructured Form (MMPI-2-RF) als screeningsinstrument bij de differentiaaldiagnose van melancholische versus niet-melancholische depressieve patiënten en bij het meten van behandelingsui... Vrije Universiteit Brussel Abstract: De centrale focus van dit project betreft het exploreren van de kracht van de Minnesota Multiphasic Personality Inventory -2- Restructured Form (MMPI-2-RF) in het onderzoek naar melancholische versus niet-melancholische depressie. De MMPI werd initieel ontwikkeld als screeningsinstrument voor de differentiatie van verschillende vormen van psychopathologie. In het bijzonder werd schaal 2, depressie, geconstrueerd met het oog op het identificeren van klinische depressie. De MMPI-2-RF, een verkorte en geherstructureerde versie van de herziene Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2), telt 338 items en bevat naast de 'Restructured Clinical' (RC) schalen, vernieuwde validiteitschalen, hogere orde schalen, specifieke probleemschalen en PSY-5-r schalen. Onze doelstelling is in de eerste plaats om het discriminatievermogen en de voorspellende waarde van de MMPI-2-RF schalen te onderzoeken bij differentiaaldiagnostiek tussen een groep melancholisch en niet-melancholisch depressieve patiënten. Bijzondere aandacht gaat uit naar de geherstructureerde schaal 2, nu RC2, die een veel betere specifiekere indicator is van majeure depressieve stoornis. Daar deze differentiatie behandelimplicaties heeft, wensen we in de tweede fase van dit project de mate te onderzoeken waarin de MMPI-2-RF in staat is verandering na behandeling in kaart te brengen. Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • GINA ROSSI
Wetenschappelijk dienstbetoon cursussen (en hoorcolleges) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Diagnostiek bij laatadolescenten Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • INGRID KRISTOFFERSEN
Methodologie en responseffecten bij websurveys. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De voorbije jaren is het internet steeds populairder geworden als medium voor het verspreiden van vragenlijsten. Deze specifieke methode kent heel wat voordelen ten opzichte van papieren surveys. Men moet echter ook enkele belangrijke nadelen onderkennen. Eén daarvan is de gevoeligheid voor gedeeltelijke of volledig non respons. Meer dan traditionele media is het internet echt vluchtig. E-mail, de methode bij uitstek om respondenten uit te nodigen voor deelname aan online studies, wordt geteisterd door plagen als spam en phishing: mensen worden overspeld met virtuele post en men wordt erg wantrouwig, zelfs ten aanzien van betouwbare bronnen. Dit betekent een bedreiging van deze nieuwe methode van datacollectie. In de huidige studie worden een aantal experimenten uitgevoerd om een beter inzicht te krijgen in de reden waarom respondenten kiezen om een online survey al dan niet in te vullen. Verder bouwend op enkele recente studies, zullen eerst een aantal onderzoeken in het "online veld" gebeuren. Enerzijds zal hierin aandacht worden besteed aan non respons en anderzijds worden ook respons- en contexteffecten onderzocht. Hierbij zal nadruk gelegd worden op de invloed die responsschalen hebben op dergelijke effecten. Deze inzichten kunnen een bijdrage leveren tot het optimaliseren van webvragenlijsten om zo een hogere datakwaliteit te bekomen. Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • PETER THEUNS • Frederik VAN ACKER
Internationale Cross Culturele studie naar de vergelijkbaarheid vanzelfbeoordelingen van levenskwaliteit. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Door verschillende instanties , zoals de wereld Gezondheids Organisatie, worden geregeld peilingen naar objectieve en subjectieve levenskwaliteit georganiseerd (Inglehardt, 2004, Cummins, et al., 2003). Steeds meer gaan kritische stemmen op over het Probleem van culturele geladenheid van antwoorden op de zelfbeoordelingsschalen die daarbij worden gebruikt. Eigen onderzoek bij studenten en personeel van
universiteiten in België en Iran en bij een grote groep patiënten in Duitsland laat vermoeden dat zelfgeankerde antwoordschalen minder gevoelig zijn voor culturele verschillen tussen populaties. Het onderzoek dat hierbij wordt opgestart wil dit nu grondig onderzoeken door met één enkele survey (naauwkeurig vertaald naar de moedertaal van de deelnemers ) een aantal populaties te bevragen die onderling verschillen que cultuur, maar die niet noemenswaardig verschillen qua opleiding (controle voor opleiding door het bevragen van studenten en staf van universiteiten en hogescholen). In een eerste fase zal dit onderzoek lopen in verscheidene Moslimlanden (Iran, Syrië, Algerije) en bij verschillende doelgroepen, waaronder ook Moslims in België. Het is de bedoeling om dit onderzoek binnenkort uit te breiden naar andere landen en culturen: partners in Zuid-Afrika, Rwanda en Ghana zijn aangezocht om te participeren. Organisaties: • Arbeids- en Organisatiepsychologie
Onderzoekers: • PETER THEUNS
Herkenning en expressie van emoties door kinderen van lagere scholleeftijd in het kader van het FACE programma. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Achtergrond bij deze aanvraag: Huidige aanvraag dient ter ondersteuning van het doctoraatsonderzoek van Stefaan Baert, duur 20072010, School-aged children's recognition and expression of emotions through the human Figure Drawing.Dit doctoraat kadert binnen het fundamentele onderzoeksluik van het FACE programma (Faciliteren van de afstemming van cognities en emoties) ter preventie en interventie van gedrags- en emotionele problemen bij kinderen. Conceptueel kader:Adequate herkenning en expressie van gevoelens is een fundamenteel proces in de kindontwikkeling. Dit proces ligt nota bene aan de grondslag van empathische vaardigheden, essentieel voor de sociale, emotionele en persoonsontwikkeling van het kind. Actueel neuropsychologisch en ontwikkelingsonderzoek toont aan dat het een complex proces betreft, dat een adequate afstemming vergt tussen de emotionele, limbisch gestuurde en hogere hersenfuncties met inbegrip van prefrontale cognitieve processen. Deze recente wetenschappelijke inzichten openden een fundamentele onderzoekslijn in volle ontwikkeling op internationaal vlak. Onderzoeksdoel en methode: Het FACE onderzoeksluik is geconcipieerd vanuit dit inzicht dat verstoringen in de cognitief-emotionele afstemming bij kinderen een essentiële rol vervullen in het ontstaan en/of instandhouden van gedrags-en emotionele problemen. Het huidige onderzoek beoogt condities te identificeren waarin al dan niet verstoring optreedt van het emotionele herkennings- en expressie proces en de praktijkimplicaties hiervan. Qua methode, wordt dit proces bij zes- tot negenjarige kinderen specifiek getoetst via ontwikkelingsadequate expressiettechnieken in een reeks gestandaardiseerde proefsituaties, tijdens een eerste valideringsfase in schoolcontext, gevolgd door een tweede onderzoeksfase in klinisch milieu. Organisaties: • Ontwikkelings- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • SMADAR WESTREICH
Sexual Health in Flanders "SEXPERT" Universiteit Gent Abstract: De algemene doelstelling van het project is de seksuele gezondheid van 14 tot 80-jarigen in Vlaanderen in kaart te brengen. Een deel van het project (werkpakket 1) bestaat uit het organiseren van overlegplatforms waar wetenschap, praktijk en beleid elkaar ontmoeten om het onderzoek uit te denken en de resultaten te interpreteren. Voor een tweede luik (werkpakket 2) van dit onderzoeksproject zullen we een grootschalige, representatieve studie opzetten waarbij indicatoren van seksuele gezondheid worden gemeten evenals hun determinanten. Organisaties: • Vakgroep Sociologie
Onderzoekers: • John Lievens
Sexual gezondheid in Vlaanderen ?SEXPERT? Universiteit Gent Abstract: Het Sexpert project heeft tot doel om de seksuele gezondheid in Vlaanderen in kaart te brengen. Aan de hand van interviews werd data verzameld omtrent de aanwezigheid van seksuele dysfuncties, ervaring met zwangerschap, ervaring met seksueel geweld, eerste keer seks... Daarnaast werd gepeild naar mogelijke correlaten/verklaringen: zowel sociologische variabelen (bv.cultureel kapitaal), psychologische variabelen (bv. relationeel welzijn) als biologische variabelen (bv. testosteronwaarden) werden hierbij opgenomen. Organisaties: • Vakgroep Inwendige ziekten
Onderzoekers: • Guy T'Sjoen
Opdracht voor het uitvoeren van een onderzoeksopdracht bij kinderen en jongeren met een diagnose van gedragsstoornis Universiteit Gent Abstract: Dit kwalitatief onderzoek brengt in kaart hoe kinderen en jongeren (8 ? 18 jaar) met een diagnosestelling van ADHD of een gedragsstoornis, hun diagnose en behandeling ervaren. Via participerende observatie, focusgroepen, verdiepende interviews en de organisatie van creatieve ateliers wordt de variatie aan perspectieven en belevingen van 30 jongeren met een gedragsproblematiek in beeld gebracht. Dit resulteert in een geschreven onderzoeksrapport en twee documentairefilms. Organisaties: • Vakgroep Psychoanalyse en raadplegingspsychologie
Onderzoekers: • Stijn Vanheule
Evaluatie van de proeftuinprojecten voor minderjarige meisjes 'Switch' en 'JEZ11', zoals opgenomen in het Globaal Plan Jeugdzorg, doelstelling 22. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het agentschap Jongerenwelzijn wilt met het proeftuinproject de opvang van minderjarige vrouwelijke delictplegers en zeer moeilijk te begeleiden meisjes op nieuwe sporen te zetten met een zeer gespecialiseerd aanbod, bestaande uit een verblijf in een leefgroep waarbij na de residentiële fase wordt overgegaan naar de context. 2 doelstellingen staan centraal - Een grondige analyse van het programma theorie - Het meten de effectiviteit Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • JOHAN VANDERFAEILLIE
Bevraging bij kinderen en jongeren over geweld in het gezin, op school en in de vrije tijd. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Peilingen van de indicatie of prevalentie van kindermishandeling in Vlaanderen zijn voor zover kon worden nagegaan nog onbestaande. Er zal een representatief aantal jongeren worden getrokken uit de doelgroep 10-18 jaar dmv een aselecte gestratificeerde cluster steekproeftrekking. In het kader van dit onderzoek wordt voorzien in een actieve stuurgroepstructuur waarin een relevante vertegenwoordiging vanuit de respectievelijke koepels alsook van de vertrouwenscentra gegarandeerd is. Er wordt voorzien in een internationaal wetenschappelijk forum. Organisaties: • Klinische- en Levenslooppsychologie
Onderzoekers: • JOHAN VANDERFAEILLIE
Aandacht voor pijn in de crossmodale constructie van de spatiale ruimte Universiteit Gent Abstract: In een efficiënt aandachtsysteem moet spatiale aandacht gecoördineerd worden tussen verschillende sensorische modaliteiten. In dit project zullen we onderzoeken hoe aandacht voor pijn en andere sensorische modaliteiten spatiaal geïntegreerd worden, met het oog op het ontwikkelen van een ecologische en dynamische theorie over pijnperceptie. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Geert Crombez
Gevoeligheid voor beloning bij kinderen met aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit Universiteit Gent Abstract: Via dit onderzoek willen we inzicht krijgen in de afwijkende gevoeligheid voor bekrachtiging bij kinderen met ADHD en de impact van bekrachtiging op hun cognitieve prestaties. Het effect van verschillende bekrachtigingscondities en de neurologische maturatie van het rewardmechanisme (via fMRI) worden eveneens onderzocht. Aangezien er bij autismespectrumstoornissen eveneens deficits in motivationele processen bestaan, wordt de abnormale beloningsgevoeligheid ook bij deze klinische contrastgroep bestudeerd. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Herbert Roeyers
Aandachtsvertekening en verslaving: experimenteel onderzoek met behulp van het "Attentional Blink" paradigma Universiteit Gent Abstract: Aandachtsvertekeningen lijken een rol te spelen in verslavingsgedrag. Ons doel is deze aandachtsvertekeningen met behulp van het Attentional Blink paradigma te onderzoeken. We zullen ons concentreren op psychometrische kenmerken van het paradigma, de predictieve waarde die de taak voor de klinische praktijk heeft en verschillende aandachtscomponenten die met de taak onderzocht kunnen worden. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Jan De Houwer
Onderzoek met betrekking tot het formuleren van doelstellingen en aanbevelingen in het kader van een vernieuwd sporten bewegingsbeleid voor personen met een handicap in Vlaanderen (met ad hoc middelen van het steunpunt CJS) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Onderzoek met betrekking tot het formuleren van doelstellingen en aanbevelingen in het kader van een vernieuwd sport- en bewegingsbeleid voor personen met een handicap in Vlaanderen (met ad hoc middelen van het steunpunt CJS) Organisaties: • Sportbeleid en -management
Onderzoekers: • VEERLE DE BOSSCHER • MARC THEEBOOM
De beteugeling van het lichaam. Een sociologische verkenning van somatische culturen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het lichaam staat al enige tijd volop in het brandpunt van sociologische interesse. Het aantal sociologen dat het lichaam (her)ontdekken neemt gestadig toe, net als de publicaties die luidkeels de terugkeer naar het lichaam aankondigen. Toch blijft het geheel van theoretische stromingen, scholen en methoden dat zich moeizaam onder de noemer sociologie van het lichaam laat vatten, vaak opvallend onverschillig voor de concrete lijfelijkheid van sociale actoren. De studie van de uiteenlopende wijzen waarop sociale actoren invulling geven aan het feit dat ze tegelijkertijd een lichaam hebben en een lichaam zijn, wordt daarbij nog al te vaak ingeruild voor een hermeneutische aanpak die hét Lichaam herleidt tot het zoveelste vertoog of tekst die onderworpen wordt aan de bezinning van de sociale theoreticus. In dit doctoraal onderzoek staat daarentegen het ogenschijnlijk banale gegeven centraal dat menselijke dieren tegelijkertijd deel uitmaken van een biologische en maatschappelijke orde en als dusdanig dubbel in-ge-lijfd zijn. Via een vergelijkende analyse van de lichaamspraktijken die verschillende sociale groepen (klassen) in de domeinen van sport, voeding en lichaamsverzorging vertonen, wordt getracht de ongeschreven regels bloot te leggen die de verhouding van deze groepen tot hun lichaam vormgeeft. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de wijze waarop het lichaam wordt ingeschakeld in processen van sociale onderscheiding en de bijdrage die het daarbij levert aan het naturaliseren, en bijgevolg legitimeren, van sociale ongelijkheden. Via deze weg hoopt dit onderzoek te kunnen aantonen dat ons lichaam niet enkel ons perspectief op de wereld (Merleau-Ponty) vormt, maar dat de wereld op zijn beurt het perspectief op ons lichaam bepaalt. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Agogiek
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX • Dieter VANDEBROECK
De invloed van visuospatiële selectieve aandacht en aandachtsbesturing op het impliciet leren. Vrije Universiteit Brussel Abstract: 1. Samenvatting De controverse rond het onderscheid tussen impliciet en expliciet leren blijft tot op heden een prominente plaats innemen binnen de cognitieve psychologie. Zo wordt verondersteld dat het impliciet leren, in tegenstelling tot het expliciet leren, automatisch verloopt, met een minimum aan aandachtscapaciteit. Voorgaand onderzoek heeft hierover geen uitsluitsel gegeven, hetgeen veelal te wijten is aan een te vage afbakening van het begrip aandacht. Om de invloed van verschillende aandachtscomponenten op het leren nader te bepalen zou ik willen nagaan in hoeverre visuospatiële selectieve aandacht en aandachtsbesturing vereist zijn om impliciet leren tot stand te brengen. A.h.v. gedragsmetingen en Event-Related Potentials (ERP's) zou ik willen onderzoeken in welke mate perceptual en cognitive load (a) van nadeel zijn op het impliciet leren van geattendeerde informatie en (b) toelaten om ongeattendeerde informatie impliciet op te pikken. Impliciet leren zal afgeleid worden uit het incidenteel leren van regelmaat op taakrelevante en -irrelevante informatie in visuele zoektaken. Indien het impliciet leren automatisch van aard is, zou de impliciete kennisverwerving van deze regelmaat geen hinder mogen ondervinden van toenemende perceptuele en cognitieve aandachtsbelasting. 2. Is impliciet leren automatisch? Binnen de cognitieve psychologie wordt er traditioneel een indeling gemaakt in het bewuste, hypothesegedreven expliciet leren en het onbewuste, incidentele impliciet leren. Impliciet leren wordt veelal gedefinieerd als een proces waarbij men gevoelig wordt voor bepaalde regelmaat in de omgeving (1) in de afwezigheid van enige intentie om deze regelmaat te leren (2) zonder bewustzijn dat men aan het leren is en (3) op een manier waarbij de verworven kennis moeilijk onder woorden te brengen is (Cleeremans e.a., 1998). Impliciet leren wordt dan ook beschouwd als een rudimentaire, doch zeer krachtige motor achter onze adaptatie: kennis over regelmaat in onze omgeving laat ons toe efficiënt te anticiperen op toekomstige gebeurtenissen. Intuïtief kan men inderdaad aannemen dat er een primitieve, 'default' vorm van leren bestaat die plaatsgrijpt zonder bewuste, regulerende controleprocessen; denk bv. maar aan het aanleren van motorische vaardigheden, taalverwerving, de regels van sociale interactie enz. De evidentie dat bij amnesiepatiënten de impliciete leervermogens veelal intact blijven, dit terwijl het expliciet leren ernstig is aangetast, ondersteunt de idee dat er twee aparte vormen van leren bestaan waarbij de ene geen en de andere wel bewuste monitoringsprocessen vereist. Echter, tot op heden staat het onderscheid tussen impliciet en expliciet leren ter discussie. Voornamelijk het 'onbewuste' karakter van het impliciet leren wordt door velen betwist. Gezien 'bewustzijn' als begrip conceptueel moeilijk af te bakenen valt en moeilijk meetbaar is, pleiten verschillende auteurs ervoor om impliciet leren te definiëren in termen van leren dat automatisch verloopt, met een minimum aan aandachtscapaciteit. 2.1. Aandachtscapaciteit In verscheidene studies is aangetoond dat mensen incidenteel regelmaat oppikken in een taak terwijl ze hun aandacht richten op een andere simultaan uit te voeren mentale activiteit. Dit is vnl. onderzocht a.h.v. één van de populairste impliciete leerparadigma's, de seriële reactietijd taak (SRT-taak, Nissen & Bullemer). In deze taak dienen deelnemers (ppn.) te reageren op de locatie van een stimulus, die, zonder dat de ppn. dit weten, verandert volgens een regelmatige sequentie (bv. 323412431421, waarbij de cijfers van 1 tot 4 overeenkomen met de vier stimuluslocaties van links naar rechts). Deze sequentie wordt doorlopend herhaald gedurende het experiment. Bij oefening van de sequentie treedt er een sterke daling op van de reactietijden (RTn) over de blokken, terwijl de RTn uitgesproken toenemen wanneer er overgeschakeld wordt op een andere sequentie. Dit geeft aan dat de ppn. gevoelig worden voor de sequentiële regelmaat die verborgen zit in de taak, hoewel ze de structuur vaak niet expliciet kunnen rapporteren. Om het automatische karakter van het impliciet sequentieleren in de SRT-taak te bepalen, wordt deze gecombineerd met een bijkomende, simultaan uit te voeren taak. Meestal betreft het een soort teltaak waarbij de deelnemers tonen van verschillende hoogte aangeboden krijgen tijdens het respons-stimulus interval (RSI) van de SRTtrials en waarbij ze het aantal hoge tonen dienen te rapporteren na elk SRT blok. Een aantal studies toont aan dat ppn. de sequentie incidenteel oppikken terwijl ze deze aandachtsopslorpende secundaire teltaak verrichten (bv. Frensch e.a., 1998). Dit biedt dan ook sterke ondersteuning voor het automatische karakter van het impliciet leren. Volgens sommige onderzoekers is er echter wel sprake van een aantasting van het leerproces onder dubbeltaakcondities, maar werd dit in voorgaand onderzoek gemaskeerd door een verregaande automatisatie van het leerproces (o.a. Rowland & Shanks, 2006a). Ondanks tal van studies heeft het gebruik van de tonenteltaak dus niet tot een eenduidig antwoord geleid op de vraag of het impliciet leren al of niet aandachtscapaciteit vereist. 2.2. Selectieve aandacht Een aantal onderzoekers heeft getracht de impasse in het aandachtonderzoek van impliciet leren te doorbreken door zich te richten op de selectieve aspecten van aandacht. In de SRT taakvariant van Jimenez en Mendez (1999) was er niet enkel een sequentie ingebouwd op de relevante stimuluslocatie, maar voorspelde de irrelevante vorm van de stimulus de stimuluslocatie op de dooropvolgende trial in 80% van de trials. Deze relatie tussen vorm en locatie bleek enkel geleerd te worden in de dubbeltaakconditie waarbij ppn. een teloefening dienden uit te voeren op de soort vorm en dus selectieve aandacht besteedden aan de irrelevante vorm. In de enkeltaakconditie, waar ppn. geen aandacht moesten besteden aan de irrelevante vorm, trad er geen leren op van de relatie vorm-locatie. Tegelijk bleek het sequentieleren van de relevante stimuluslocatie niet aangetast te zijn in de dubbeltaakconditie. De onderzoekers concludeerden dan ook dat het impliciet leren van regelmaat selectieve aandacht vraagt maar desalniettemin geen aandachtscapaciteit opslorpt. Het is echter maar de vraag of zulk een opsplitsing tussen selectieve en capaciteitsaspecten van aandacht theoretisch verdedigbaar is. 3. Huidig project 3.1. Een andere aanpak: verschillende vormen van aandacht Bovenstaande studies illustreren duidelijk de noodzaak aan alternatieve methoden die meer klaarheid kunnen scheppen in de rol van aandacht bij het impliciet leren. Een van de vereisten die zich hierbij stelt is het duidelijker omschrijven van het begrip aandacht in al zijn verschillende facetten. Inzichten vanuit het aandachtsonderzoek hebben ertoe geleid dat aandacht niet langer opgevat wordt als een unitair concept. In het hedendaagse aandachtsonderzoek worden er aparte aandachtssystemen en netwerken gepostuleerd die zich van elkaar onderscheiden op zowel cognitief als neuroanatomisch vlak (bv. Posner & Petersen, 1990; Posner & Rothbart, 2007). Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen het posterieure aandachtsnetwerk dat gerelateerd is aan de visuele perceptie, de visuospatiële selectieve aandacht, en het anterieure aandachtsnetwerk dat optreedt in een later stadium en gerelateerd is aan hogere executieve controleprocessen, de aandachtsbesturing (zie o.m. Johnston e.a., 1995; Lavie e.a., 2004). Het betrekken van deze bevindingen vanuit het aandachtsonderzoek is dan ook noodzakelijk om tot een beter begrip te komen van de mate waarin de impliciete kennisverwerving aandacht vereist (zie Rowland & Shanks, 2006a). Organisaties: • Experimentele en Toegepaste Psychologie
Onderzoekers: • Natacha DEROOST
Psychologisering en 'global ethics'. Een kritische analyse van de historische, ethische en politieke aspecten van het fenomeen psychologisering Universiteit Gent Abstract: Dit doctoraatsonderzoek beoogt een empirisch onderbouwd (vanuit mediaonderzoek) antwoord op de vraag of de plaats van de psychologie als discours in de zelfervaring en in de publieke sfeer kwalitatief veranderd is in de laatste decennia - of er een verband is met veranderende socio-economische en culturele omstandigheden (globalisering) en wat de morele en ethische consequenties hiervan zijn voor de betrokken actoren. Organisaties: • Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap
Onderzoekers: • Martin Commers
Naar een vernieuwd beleid rond beweging en sport voor senioren in Vlaanderen.
Vrije Universiteit Brussel Abstract: Naar een vernieuwd beleid rond beweging en sport voor senioren in Vlaanderen. Organisaties: • Sportbeleid en -management
Onderzoekers: • MARC THEEBOOM