Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam april 2015
Gitta Luiten in opdracht van de Gemeente Rotterdam
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
1
2
Inhoudsopgave 1 1.a 1.b
2 2.a 2.b 2.c 2.d
3 3.a 3.b 3.c
4 4.a 4.b 4.c 4.d
5 5.a 5.b 5.c 5.d 5.e 5.f
6 6.a 6.b 6.c 6.d 6.e 6.f
Opdracht Onderzoeksopzet Kaders
3 3 4
Samenvatting en conclusies Conclusies Museale functie Conclusies Collectie Conclusies Bedrijfsvoering en financiën Eindconclusies
5 5 5 6 8
Toetsingskader Gemeentelijk beleid Museale normen Andere relevante normen
10 10 10 12
Museale functie Beleid Wereldmuseum Ontsluiting: presentatie, onderzoek en educatie Publiek Conclusie
13 13 15 20 21
Collectie Beleid Wereldmuseum Beheer Bruikleenbeleid Ontzamelen Samenwerking volkenkundige collecties Conclusies
22 22 22 24 26 30 31
Bedrijfsvoering en financiën Beleid Wereldmuseum Exploitatie Financiële relaties met de BV’s Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam Cultural Governance Conclusies
33 33 34 39 43 44 46
Bijlagen: Gebruikte documentatie Verantwoording KvK-registratie Stichting Wereldmuseum en BV’s
48 51 52
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
3
1
Opdracht
Naar aanleiding van signalen van verschillende zijden, waaronder recente publicaties in landelijke media, zijn in de gemeentelijke politiek en het museale veld vragen gerezen over het beleid van het Wereldmuseum, met name over het bruikleen- en presentatiebeleid, de voorgenomen ontzamelingen, de financiële positie van het museum en de verhouding tot gerelateerde organisaties (Wereldbusiness BV en Wereldmuseumwinkel BV). Ook bleek dat het museum niet meer over een bevoegde Raad van Toezicht beschikt. Het College van B&W van Rotterdam heeft daarop besloten een extern onderzoek te laten doen naar het functioneren van het Wereldmuseum. Tegelijkertijd heeft de Gemeenteraad de Rotterdamse Rekenkamer verzocht onderzoek te doen naar de naleving van de bij de verzelfstandiging in 2005 gemaakte afspraken tussen het Wereldmuseum en de Gemeente Rotterdam. Dit onderzoek verschijnt naar verwachting in april 2015. Beide onderzoeken zijn onafhankelijk van elkaar uitgevoerd.
1.a
Onderzoeksopzet Dit onderzoek is een quick scan van de actuele stand van zaken van de bestuurlijke en financiële organisatie, de bedrijfsvoering, het beheer van de collectie en het functioneren in het museale veld. Het is nadrukkelijk geen historische reconstructie. Dit rapport geeft een feitelijk overzicht van het functioneren van het Wereldmuseum op de drie onderstaande gebieden in relatie tot professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid. Uitvoering van de museale functie De Gemeente Rotterdam subsidieert de Stichting Wereldmuseum omdat zij hecht aan een dergelijke voorziening in de stad. Zij verwacht daarvoor een professioneel museum dat die functie op kwalitatief hoogwaardig niveau vervult. Relevante vragen in dit perspectief zijn: hoe voert het museum in globale zin de kerntaken op het gebied van museaal beleid uit (ontsluiting, presentatie, publieksbeleid en educatie)? Dit in relatie tot het Beleidsplan (inclusief de subsidiebeschikking), het gemeentelijk beleid, museale normen en het cultureel ondernemerschap zoals dat de laatste jaren is ontwikkeld. Omgang met de collectie De Gemeente Rotterdam is eigenaar van een groot deel van de collectie van het Wereldmuseum. Hoe gaat het museum om met de haar toevertrouwde collecties? Handelt zij daarbij volgens museale normen en het gemeentelijk beleid? In dit kader zijn met name het beleid rond afstoting en ontzamelbeleid,
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
4
bruikleenverkeer, verwerving en landelijke afstemming relevant. Voor een aantal aspecten van het collectie-beheer (bruikleenverkeer en registratie) is specialistische kennis noodzakelijk. Daarom is de Erfgoedinspectie gevraagd deze aspecten te onderzoeken. Het onderzoek van de Erfgoedinspectie is inmiddels afgerond; de belangrijkste conclusies zijn in dit rapport opgenomen. Financiën en bedrijfsvoering De Gemeente Rotterdam wil inzicht in de actuele stand van zaken rond de financiële positie van het museum, de vooruitzichten voor de komende jaren en de financiële continuïteit. Voldoet de bedrijfsvoering van het museum aan algemeen aanvaarde normen op de terreinen van organisatie, functiescheiding, personeel, directie en toezicht, financieel beheer en huisvesting? Hoe zijn de personele en financiële relaties tussen de Stichting Wereldmuseum en de gerelateerde organisaties?
1.b
Kaders Het onderzoek vond plaats van december 2014 tot en met februari 2015. Voor elk van de te onderzoeken terreinen is een uitgebreid feitenonderzoek uitgevoerd op basis van openbare en interne documenten, interviews met (ex)medewerkers van het museum, collega-musea, brancheorganisaties, commissies en andere betrokkenen. Het onderzoek richtte zich op een beperkte periode en had tot doel om een beeld te geven van de actuele situatie van het museum. Waar relevant, bijvoorbeeld voor vergelijkingen of het zichtbaar maken van trends, is ouder materiaal onderzocht.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
5
2 Samenvatting en conclusies
Dit onderzoek is een quick scan van de actuele stand van zaken van het functioneren van het Wereldmuseum Rotterdam, in relatie tot professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid.
2.a
Museale functie Samengevat kan worden gesteld dat voor een belangrijk deel van de museale functie het museum niet opereert volgens de gebruikelijke museale standaard (zie Hoofdstuk 3 voor normen). Het ontbreken van een eigen museale staf wordt zichtbaar in de ontsluiting en presentatie van de collectie, die minimaal is: publieksbegeleiding op zaal is schaars, er wordt geen onderzoek meer naar de collectie gedaan en er is geen actief beleid op het terrein van educatie, toch een van de speerpunten van het gemeentelijk cultuurbeleid. Het tentoonstellingsbeleid is niet geworteld in de eigen collectie, maar leunt vooral op bruiklenen van elders. Daarnaast heeft het museum zich door de intensieve betrokkenheid van handelaren en verzamelaars bij de museale kernfuncties kwetsbaar gemaakt voor de schijn van belangenverstrengeling. Het streven van het museum om onafhankelijk te worden van subsidie wordt ook zichtbaar in het publieksbeleid: het museum richt zich op een specifiek deel van de Rotterdamse bevolking, namelijk kapitaalkrachtigen. Deze keuze heeft niet geleid tot hogere inkomsten uit museumbezoek. Integendeel, de bezoekcijfers dalen. Deze conclusies roepen de vraag op of de Gemeente Rotterdam, die het museum subsidieert op basis van het beheer van de Rotterdamse collectie en als onderdeel van de culturele infrastructuur van de stad, hiermee voldoende wordt bediend. De eigen collectie is immers beperkt zichtbaar, de ontsluiting is minimaal, het museum handelt niet volgens de Ethische code en richt zich op een beperkt deel van de Rotterdamse bevolking. De verwachting van de Gemeente dat het een kwalitatief hoogwaardig museum subsidieert dat opereert op basis van professionele standaarden, lijkt derhalve niet te worden ingelost.
2.b
Collectie Met betrekking tot de collectie kan worden geconcludeerd dat het Wereldmuseum op dit moment nauwelijks over voldoende (gekwalificeerde) staf beschikt om de zorg voor de collectie naar behoren te dragen. Er zijn geen conservatoren meer in dienst en er wordt geen onderzoek naar de collectie
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
6
meer verricht. Daarnaast houdt het museum zich, ondanks bezwaren van medewerkers, in de omgang met de collectie niet aan museale normen. Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt bovendien dat op het terrein van het collectiebeheer en het bruikleenbeleid aanscherping noodzakelijk is.
Tegelijkertijd is het museum verwikkeld in ambitieuze en omvangrijke ontzameltrajecten, die in Nederland nog niet eerder op deze schaal aan de orde zijn geweest. Zowel de plannen zelf als de manier waarop deze werden gepresenteerd zorgen voor grote onrust bij collega-musea, verzamelaars, politiek en publiek. Door de plannen niet af te stemmen met andere volkenkundige musea en deze niet te betrekken bij de selectie, heeft het museum verzuimd om draagvlak te creëren en een kans gemist om de plannen te verbeteren. De plannen zijn door de Toetsingscommissie Ontzamelen Rotterdam beoordeeld en onvoldoende bevonden. Ook hier geldt dat het museum zich in het beheer van de collectie niet opstelt als het professionele museum dat zij zegt te willen zijn. Dat is vooral het gevolg van de (beleids)keuzes van het museum zelf, al heeft de stevige bezuiniging voor de periode 2013-2016 niet geholpen. Sommige van die beleidskeuzes (zoals voor het PAM-profiel) zijn door de Gemeenteraad goedgekeurd. Andere keuzes, zoals de omgang met de collectie en het stopzetten van de samenwerking met collega-musea, komen voor rekening van het museum en hebben geleid tot reputatieschade. Samengevat kan worden gesteld dat de collectie niet volgens geldende normen en standaarden wordt beheerd en dat de presentatie en ontsluiting van de collectie te wensen over laat.
2.c
Bedrijfsvoering en financiën Falend business model De belangrijkste conclusie is dat het business model van het museum, waarbij de winst uit horeca en de winkel een substantiële bijdrage leveren aan het voortbestaan van het museum en op termijn zelfs aan verregaande onafhankelijkheid van subsidie, in de praktijk niet wordt waar maakt. Beide BV’s draaien verlies en moeten worden ondersteund door het museum, in plaats van andersom. De accountant zet in de jaarrekening 2013 vraagtekens bij de continuïteits-veronderstelling van de Wereldbusiness BV. Het museum ontvangt wel inkomsten uit vergoedingen, maar een deel daarvan vloeit terug naar de BV’s om verliezen te compenseren. Een belangrijke pijler van het beleid is daarmee niet effectief gebleken. Dat ook het museum zich bewust is van deze situatie blijkt uit de herziene begroting: het museum verwacht daarin dat in 2016 slechts 4,3% van de bezuiniging wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële activiteiten. Daarnaast waarschuwt het museum dat de bezoekersaantallen
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
7
mogelijk niet zullen stijgen en dat de inkomsten uit sponsoring en banqueting kunnen teruglopen. Die verwachting wordt bevestigd door de geprognotiseerde cijfers over 2014. Continuïteit Dat zet serieuze vraagtekens bij de continuïteit van het museum. Het lijkt er niet op dat het museum, ondanks de eigen rooskleurige verwachtingen, in staat zal zijn om de subsidieverlaging te compenseren met de aangekondigde hogere inkomsten of lagere kosten. Dat resulteert in een toenemend exploitatietekort. Zoals eerder aangegeven is het museum onderbezet; verdere bezuinigingen op loonkosten zijn niet mogelijk. De bezuiniging op het depot aan de Metaalhof lijkt vooralsnog niet te kunnen worden geëffectueerd. Het substantieel verhogen van de inkomsten is niet waarschijnlijk. De bezoekersaantallen dalen (mede als gevolg van minder wisseltentoonstellingen) en de inkomsten uit sponsoring en horeca zullen naar verwachting niet stijgen. Om de bezuiniging te compenseren zouden ofwel de bezoekersaantallen moeten vervijfvoudigen, ofwel zou de omzet van de horeca moeten verdubbelen zonder hogere kosten. Beide opgaven zijn niet realistisch. Ondoorzichtig De structuur met een stichting en BV’s is niet ongebruikelijk en op zich ook niet problematisch. De verantwoording, via een geconsolideerde jaarrekening, maakt de financiële resultaten voor anderen dan financiële deskundigen echter niet erg transparant. Daardoor blijven de resultaten en onderlinge financiële relaties tussen de Stichting en de BV’s ondoorzichtig. Dat is onwenselijk voor een organisatie die met publiek geld wordt gefinancierd en die een publieke collectie beheert. Dat wordt versterkt door het feit dat alle drie de organisaties worden geleid door dezelfde directie en financieel management. Niet alleen maakt dat het makkelijk(er) om met opbrengsten te schuiven, het creëert ook een prikkel om de resultaten gunstig te presenteren, zoals bijvoorbeeld in het geval van de huurverlaging achteraf om zo verliezen bij de BV’s te compenseren. Tot slot is gebleken dat het museum zich op verschillende gebieden niet hield aan de Code Cultural Governance en bovendien onvoldoende gevoelig was voor (de schijn van) belangenverstrengeling. Al met al is de financiële situatie van het museum zorgelijk. Het uitblijven van (voldoende) opbrengsten uit de BV’s, gevolgd door de forse subsidieverlaging, lijken het museum de das om te doen, zonder dat er haalbare oplossingen in het verschiet liggen.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
8
2.d
Eindconclusie Uit dit onderzoek blijkt dat het Wereldmuseum gevangen zit in een neerwaartse spiraal. Het beschikt over een omvangrijke collectie, waarvan delen van unieke kwaliteit zijn. De collectie is grotendeels eigendom van de Gemeente Rotterdam, maar wordt slechts beperkt getoond en ook op andere manieren nauwelijks ontsloten. Daarmee is het museum, dat ooit voorloper was op educatief gebied, verworden tot een middelmatig functionerend museum dat zwaar leunt op een beperkt programma en bruiklenen van derden. Dat heeft zijn effect op het publiek en de samenleving niet gemist: de bezoekcijfers dalen en sponsoring komt amper binnen. Dat is het gevolg van beleidskeuzes van het museum zelf. De aandacht is de afgelopen jaren vooral gericht geweest op de verdienfuncties: het restaurant en de banqueting. De collectie en de museale functie zijn daaraan in aandacht, middelen en belang ondergeschikt geraakt. De primaire functie als museum lijkt uit het oog verloren te zijn. Andere beleidskeuzes hebben het museum geïsoleerd van het museale veld. De groots aangekondigde ontzamelplannen, incidenten in de omgang met de collectie, de ontslagen van conservatoren en sterke banden met handelaren hebben verzamelaars, collega-musea en beroepsorganisaties van het museum vervreemd en de professionele reputatie geen goed gedaan. Het museum heeft zich in verschillende gevallen niet gehouden aan de Ethische Code. Daar komt bij dat de keuze voor een ondernemend museum weliswaar heeft geleid tot omzet, maar helaas niet tot daadwerkelijke winst: de BV’s dragen niet (voldoende) bij aan de inkomsten van het museum. Integendeel, het museum ondersteunde in de laatste jaren de BV’s in plaats van andersom. Het beleid had in aanleg de steun van de Gemeenteraad. De ambitie om te komen tot een (in Nederland) nieuw model voor een museum als ‘dynamische onderneming’ dat veel minder afhankelijk is van subsidies, was aantrekkelijk en prijzenswaardig. Maar het is te optimistisch gebleken en het experiment is feitelijk mislukt. Door de aandacht en middelen die het museum heeft geïnvesteerd om er toch een succes van te maken, is de museale kerntaak ondergesneeuwd geraakt. Dat heeft het museum draagvlak gekost. Het gebrek aan (bestuurlijke en financiële) transparantie heeft daar niet aan geholpen. Een andere oorzaak van de precaire financiële situatie waarin het museum zich bevindt is de subsidiekorting van bijna 2 miljoen per jaar, die per 2013 is doorgevoerd. Nu de eigen inkomsten achterblijven is er een gat geslagen in de begroting. Het museum kampt daardoor met een structureel exploitatietekort dat nauwelijks oplosbaar lijkt. Verder snijden in de kosten is niet mogelijk en het in die mate vergroten van de inkomsten is niet realistisch.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
9
Het museum bevindt zich nu in een impasse: enerzijds heeft zij hoge verwachtingen gewekt over financiële onafhankelijkheid en de professionele kwaliteit als museum en beheerder van de collectie, anderzijds is zij niet in staat om deze verwachtingen waar te maken. Het lijkt nu zaak om een duidelijke keuze te maken over de toekomst van de collectie, het museum en het te voeren beleid.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
10
3 Toetsingskader
Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, heeft de Gemeente Rotterdam de opdracht verstrekt voor een quick scan naar het Wereldmuseum. In dit onderzoek is het functioneren van het museum getoetst aan geaccepteerde professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid. De belangrijkste normen die hiervoor als kader golden, worden hieronder beschreven.
3.a
Gemeentelijk beleid De Gemeente Rotterdam heeft als eigenaar van het grootste deel van de collectie een beheersovereenkomst met het Wereldmuseum afgesloten. Daarnaast stelt de Gemeente iedere vier jaar een Cultuurplan vast, waarin zij haar cultuurbeleid voor die periode vastlegt en op basis waarvan het museum subsidie ontvangt. Voor de periode 2013-2016 is dat de nota Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, die op 20 december 2012 door de Gemeenteraad is vastgesteld. In dat kader beoordeelde de Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur het beleid van het museum. De subsidievoorwaarden en andere relevante besluiten van het bestuur van de stad, zoals de recent aangenomen Visie op Ontzamelen, gelden eveneens als kader voor het Wereldmuseum
3.b
Museale normen Voor de museale functie zijn de professionele normen vastgelegd in drie belangrijke standaarden, die de basis vormen voor de museale praktijk in Nederland: de Museumdefinitie, de Museumnorm en de Ethische Code voor Musea. Het gaat hier niet om wet- of regelgeving, maar om richtlijnen voor zelfregulering die door de Nederlandse museumsector als kader zijn benoemd. De drie documenten vormen de basis van het Museumregister; onderschrijven hiervan is een voorwaarde voor registratie. Afwijken van de definitie of schenden van de Code zijn grond voor verwijdering uit het register (artikel 8.2). Alle geregistreerde musea hebben de drie documenten derhalve onderschreven. Het Wereldmuseum is een geregistreerd museum en heeft zich dus geconformeerd aan deze professionele kaders. Waar deze documenten onvoldoende specifiek zijn, is de gangbare praktijk vastgesteld door interviews met deskundigen uit het museale veld.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
11
Museumdefinitie en Museumnorm De basistaken van een museum zijn verwoord in de Museumdefinitie van de International Council of Museums (ICOM). De definitie luidt: “Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.” Het Museumregister heeft de kwaliteitscriteria voor de in de definitie genoemde gebieden uitgewerkt en vastgelegd in de Museumnorm. Overigens stelt het Wereldmuseum dat de zinsnede ‘niet gericht op het behalen van winst’ in contrast staat met het gemeentelijk beleid op het terrein van cultureel ondernemerschap. Het museum moet, om de tentoonstellingen te kunnen financieren, wel winst maken en wijkt in dit opzicht dus af van de ICOMdefinitie. Ethische Code Ook de Ethische Code is opgesteld door ICOM en door de belangrijkste museale organisaties in Nederland (waaronder het Museumregister, de Nederlandse Museum Vereniging en de Nederlandse Federatie van Museumvrienden) overgenomen als richtlijn voor museaal handelen. Uitgangspunten van de Code zijn de dienstbaarheid van het museum aan de samenleving en professionaliteit van museummedewerkers. In de Code zijn minimumnormen vastgelegd voor de handelwijze en het prestatieniveau van museummedewerkers en wat het publiek redelijkerwijs mag verwachten van het museale beroepsveld. De Code biedt globale ethische richtlijnen die van toepassing zijn op musea in de gehele wereld en die per land kunnen worden aangepast. Sinds 1991 bestaat er een Ethische Codecommissie, ingesteld door de Nederlandse Museum Vereniging, ICOM Nederland, het Landelijk Contact van Museumconsulenten, de Stichting Museum Jaarkaart en de Nederlandse Federatie van Vrienden van Musea, die desgewenst kan adviseren en toetsen. Het Wereldmuseum beschouwt de Code als globale richtlijnen, die in haar visie per individueel museum vorm kunnen krijgen. Dat is niet overeenkomstig de bedoeling van de betrokken organisaties en de Code zelf. LAMO Specifiek voor het afstoten van museale objecten en (deel)collecties is er de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO). Deze richtlijn is opgesteld door het Instituut Collectie Nederland (nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) samen met de Nederlandse Museum Vereniging en de Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea. De LAMO wordt ook onderschreven door de Nederlandse Federatie van Museumvrienden (NFVM).
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
12
3.c
Andere relevante normen Behalve de specifieke normen van de Gemeente Rotterdam en voor de museale sector dient het museum vanzelfsprekend ook te voldoen aan wet- en regelgeving op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld financiën en bedrijfsvoering. Het gaat dan om onder meer de Code Cultural Governance en accountancyregels.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
13
4 Museale functie
In dit hoofdstuk wordt het functioneren van de organisatie als professioneel museum onderzocht. Immers, de Gemeente Rotterdam heeft (een deel van) haar collectie aan het museum in beheer gegeven en subsidieert het museum als culturele voorziening voor de stad. Daarbij hecht de Gemeente aan een infrastructuur van hoogstaande kwaliteit.1 Het museum schrijft in zijn Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 een museum van ‘hoge kwaliteit qua inhoud en voorzieningen’ te willen zijn.2
4.a
Beleid Wereldmuseum Het beleid van het Wereldmuseum is uiteengezet in het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016. Dit plan diende als aanvraag voor meerjarige subsidie in het kader van het Cultuurplan voor deze periode. In het Beleidsplan kondigt het Wereldmuseum aan door te gaan op de ingeslagen weg: verdere aanscherping van het profiel en de collectie tot een Pacific & Asian Art Museum (PAM). Het is de volgende stap in een ontwikkeling die in 2001 is ingezet. Belangrijke doelstelling was om het museum om te vormen tot een ‘museum met internationale allure, dat grotendeels in eigen inkomsten kon voorzien’. Speerpunten daarin waren de collectie niet-westerse kunst en het historische museumpand. Met dit plan koos het museum voor een koerswijziging: van een breed etnografisch en multicultureel museum naar een museum gericht op nietwesterse kunst. Daar hoorden ingrijpende verbouwingen bij, niet in de laatste plaats om de ambitieuze horeca-plannen vorm te geven. Vanaf 2009 was het ‘nieuwe’ Wereldmuseum een feit. Het Wereldmuseum toont zich in het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 tevreden over de resultaten, maar vindt het tijd voor de volgende stap. De keuze voor kunst blijft en wordt verder aangescherpt tot Azië en Oceanië. Het museum wil op dit terrein een specialistisch kunstmuseum worden. Redenen voor deze specialisatie zijn versterking van het profiel, inzet op de eigen sterkte (het museum kwalificeert deze deelcollectie als prominent), het groeiende economische belang van Azië voor Rotterdam en de toenemende aandacht voor spiritualiteit. Het museum ziet in deze ontwikkeling ook kansen voor verdere financiële onafhankelijkheid: door de andere onderdelen van de collectie (Afrika en Amerika) te verkopen en de opbrengst onder te brengen in een
1 2
‘Midden in de Stad’, Rotterdams Cultuurplan 2013-2016, p. 3 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 8
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
14
Investeringsfonds ontstaat een structurele opbrengst uit rentebaten. Dat voornemen is echter (vooralsnog) door de gemeente afgewezen en maakt geen onderdeel uit van de huidige Meerjarenbegroting.3 Visie en profiel: naar een Pacific & Asian Art Museum Het Wereldmuseum kiest een helder profiel: het wil zich positioneren als Pacific & Asian Art Museum (PAM). Deze keuze is een verdere beperking van de oorspronkelijke doelstelling: bij de oprichting is in de statuten opgenomen dat het museum het ‘wereldwijde culturele spectrum’ wil tonen. Vanaf 2000 is de doelstelling aangescherpt van breed etnografisch en multicultureel museum naar een museum voor niet-westerse kunst en nu naar een kunstmuseum voor een specifiek deel van de wereld. Dat betekent concreet een tweeledige beperking van de doelstelling: enerzijds geografisch (van wereldwijd naar Azië en Oceanië) en anderzijds programmatisch (van cultuurbreed naar specifiek kunst). Specialisatie en profilering op bepaalde collectiegebieden is in de museale praktijk gebruikelijk. Museale collecties zijn vaak historisch gegroeid en hebben niet noodzakelijkerwijs een onderlinge samenhang. Meer musea in Nederland kiezen voor aanscherping van hun profiel: een duidelijke identiteit maakt het makkelijker om eenduidig met een groot publiek te communiceren. Daarbij is de onderbouwing van de keuze van belang. Welk profiel past het beste bij de collectie, de expertise, de identiteit en externe factoren? Onder die laatste vallen bijvoorbeeld het lokale cultuurbeleid, de samenstelling van het publiek en een eventuele opdracht van de eigenaar van de collectie of subsidiënt(en). Idealiter betrekt het museum daarbij ook de sterktes en collecties van collega-musea, om zo onnodige concurrentie te voorkomen en om via bijvoorbeeld bruiklenen of uitruil elkaars profielen te versterken. Het Wereldmuseum geeft zoals hierboven genoemd verschillende argumenten voor zijn keuze. Met het PAM-profiel heeft het museum naar eigen zeggen een niche gevonden waarmee zij zich beter kan profileren binnen de museale infrastructuur, naar het publiek en naar verzamelaars. Door bewust te kiezen voor een kleinere collectie creëert het museum meer samenhang en hoogwaardige kwaliteit. In de visie van het museum doet men andere culturen het meeste recht door kunstvoorwerpen van de hoogste kwaliteit te tonen, in plaats van alledaagse objecten. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur vindt de (onderbouwing van) de keuze in zijn Cultuurplanadvies geloofwaardig.4 Ook het gemeentebestuur onderschrijft de keuze: het plan is door de Gemeenteraad vastgesteld.5
3 Brief College aan commissie JOCS, 6 november 2012 4 Cultuurplanadvies 2013-2016, Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur, mei 2012, p. 330-332 5 ‘Midden in de Stad’, Rotterdams Cultuurplan 2013-2016
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
15
Wat ontbreekt in de onderbouwing is een inventarisatie of afstemming met andere volkenkundige musea in Nederland. Het museum heeft zijn lidmaatschap van de SVCN in 2011 opgezegd (zie hiervoor Hoofdstuk 4). De plannen voor een Pacific & Asian Art Museum zijn dan ook niet in dit verband besproken en zijn geen onderdeel van het landelijke beleid op het gebied van volkenkundige collecties (‘de Volkenkundige Collectie Nederland’). Onder museale professionals wekt deze keuze verwondering: de Aziatische collectie wordt (in tegenstelling tot de Afrika-collectie) niet als zwaartepunt van het Wereldmuseum beschouwd. De Aziatische collectie van het Museum voor Volkenkunde in Leiden en het Rijksmuseum in Amsterdam zijn volgens specialisten van minstens gelijk niveau, zo niet beter. De keuze van het Wereldmuseum om zich juist op Azië te concentreren zorgde daarom voor verbazing. Het museum is het met deze kritiek niet eens; dankzij onder meer een omvangrijke en langdurige bruikleen van de Bodhimanda Stichting beschikt het museum wel degelijk over een in haar ogen Aziatische topcollectie.6 Daarbij moet worden aangetekend dat het museum zijn profilering met deze keuze in verregaande mate afhankelijk maakt van een bruikleencollectie. Dat is een risicovolle strategie: bruiklenen kunnen immers door de eigenaar worden ingetrokken, zoals al eerder is voorgekomen (bijvoorbeeld met de SIKC-collectie en recent de collectie Bierens de Haan7). Als dat met de Bodhimanda-collectie zou gebeuren, zou het fundament onder het profiel wegvallen. Opvullen van een gat van een dergelijke omvang en kunsthistorische waarde is geen reële optie, nog afgezien van de kosten.
4.b
Ontsluiting: presentatie, onderzoek en educatie Behalve het beheren van de collectie (verwerven en conserveren) is het ontsluiten ervan een kerntaak voor een museum. Het reglement van het Museumregister omschrijft het als volgt: – Onderzoeken: het actief zorg dragen voor onderzoek naar de collectie alsmede het borgen en overdragen van kennis over de collectie en vaardigheden met betrekking tot instandhouding en gebruik van de collectie. – Presenteren en bekendheid geven aan: het zowel materieel als virtueel, in dialoog met belanghebbenden, publiekelijk bekend en toegankelijk maken van de collectie en informatie over de collectie.
6 Interview S. Bremer, januari 2015 7 Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden, Algemeen Dagblad, 23 september 2014; brief Museum Boijmans van Beuningen, 19 januari 2015
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
16
– Documenteren: het vastleggen van primaire en secundaire (meet)resultaten over de collectie en instelling.
In de praktijk geven musea op diverse manieren invulling aan deze taak: door het presenteren van de collectie in vaste opstellingen en tijdelijke tentoonstellingen, het uitgeven van publicaties, het ontwikkelen van educatieve programma’s en andere publieksactiviteiten (zoals een Museumnacht). De inhoudelijke kennis van de collectie is een cruciaal onderdeel voor elk museum: het vormt de basis voor presentatie, samenwerking, verwerving en ontsluiting van het erfgoed. De resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek spelen dan ook een belangrijke een rol bij het presenteren en duiden van de collectie. Presentatie Ook het Wereldmuseum ontsluit zijn collectie: in de vaste opstelling en in tijdelijke tentoonstellingen. Het tentoonstellingsprogramma is onderdeel van het Beleidsplan. Daarin waren oorspronkelijk twee grote tentoonstellingen en twee presentaties per jaar opgenomen. Na de lagere subsidietoezegging zijn die aantallen teruggebracht tot een wisseltentoonstelling per jaar.8 Behalve in de vaste opstelling en tentoonstellingen worden objecten ook tentoongesteld in het restaurant en de balzaal (zie ook Hoofdstuk 4.b, omgang met de collectie). Dat doet het museum om twee redenen: het verschaft deze ruimtes de hoogwaardige ambiance die het museum nastreeft en het wekt extra belangstelling, doordat het de restaurant- en banquetingbezoeker verleidt om ook het museum te bezoeken.9 De RRKC is kritisch over het niveau van de presentatie: “(..) de vaste opstelling is mager. De spirituele betekenis en de esthetische waarde van de voorwerpen worden overal op ongeveer dezelfde wijze onder de aandacht gebracht, er is weinig variatie. De tijdelijke tentoonstellingen zijn wel gevarieerd, maar op dit punt is er sinds de heropening nog weinig lijn in de programmering te ontdekken. De programmering is grillig, vooral gericht op spectaculaire of exotische voorwerpen en vertoont weinig verband met de collectiepresentatie.”10 Het museum noemt de themakeuze een ‘uitermate belangrijk marketinginstrument’.11 In het presentatiebeleid van het Wereldmuseum vallen een aantal zaken op: Zichtbaarheid eigen collectie De eigen collectie is de laatste jaren relatief weinig zichtbaar, met name in de wisseltentoonstellingen (zoals Goud der Goden, Future Pass en Manga). Het netto aantal vierkante meters tentoonstellingsruimte bedraagt na de
8 9 10 11
Jaarplan Wereldmuseum 2014, 2015 Interview S. Bremer Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, pagina 15
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
17
verbouwingen (onder meer om ruimte te creëren voor restaurant en banqueting) 2.352 m2, ongeveer een derde van de totale ruimte in het gebouw12. Echter, behalve de wisseltentoonstellingen bestaat ook de huidige vaste opstelling voor een substantieel deel (tussen de 50 en 80%) uit bruiklenen van derden en niet uit objecten uit de eigen collectie.13 Daarmee is de gemeentelijke collectie relatief onzichtbaar. Het museum beschouwt de bruiklenen als een rijke aanvulling op de gemeentelijke collectie, die volgens haar wel omvangrijk is, maar relatief weinig topstukken omvat14. De meeste musea beschikken over een veel grotere collectie dan ze structureel kunnen tonen; het is dus gebruikelijk dat slechts een deel van de collectie zichtbaar is. Maar om toch verschillende collectie-onderdelen te laten zien, worden vaste opstellingen gewisseld en worden in wisseltentoonstellingen regelmatig andere stukken gepresenteerd. De eigen (top)stukken vormen doorgaans de kern van het presentatiebeleid, waar omheen een samenhangend beeld van een thema of onderwerp wordt gegeven, al dan niet met behulp van bruiklenen. Bij het Wereldmuseum lijkt de situatie omgekeerd. De RRKC schrijft hierover: “Het museum lijkt op dit onderdeel afhankelijk van andere instanties die tentoonstellingen samenstellen en internationaal ter overname aanbieden aan musea en kunsthallen.”15 Het museum is het met deze constatering niet eens: ze produceert alle tentoonstellingen zelfstandig, maar voelt zich door het geringe aantal topstukken in de eigen collectie genoodzaakt bruiklenen in te zetten, aldus het museum. Publieksbegeleiding Opvallend is de geringe publieksbegeleiding in het museum zelf. Er wordt wel informatie gegeven, maar in globale zin en niet uitputtend op objectniveau. Basisinformatie over de objecten (zoals herkomst, jaartal, eigendom en dergelijke) wordt niet standaard aangeboden. Er is wel een audiotour, maar voor de bezoeker die meer gedetailleerde informatie over de stukken wil is deze ter plekke niet (eenvoudig) beschikbaar. De bezoeker die geen gebruik wil of kan maken van de audiotour krijgt vooral algemene informatie aangeboden over de opstelling, de thematiek en de selectie. Belangrijker is dat ook de context niet wordt toegelicht: waarom is een bepaalde selectie van objecten gemaakt en welk verhaal wordt hier verteld? Het museum stelt dat zij de dynamische functie van elk object uitlegt in de kosmo-visie van de desbetreffende cultuur. Ook op andere manieren is die informatie beperkt ontsloten: behalve de audiotour en film is voor de tentoonstelling Goud der Goden alleen een uitgebreide catalogus beschikbaar (€ 25) en wordt slechts een keer per week,
12
De horecafunctie beslaat 16% van de totale ruimte en 30% van de nuttige ruimte, zie tabel in Hoofdstuk 6 13 Het museum noemt 50%, de voorzitter van de Stichting Bodhimanda noemt het percentage 75-80% (Groene Amsterdammer, 22 september 2014) 14 Reactie Wereldmuseum, maart 2015 15 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
18
op zondag, instaprondleidingen aangeboden. Voor andere rondleidingen (zo’n 300 per jaar) worden kosten in rekening gebracht.
Onafhankelijkheid Onafhankelijkheid is misschien wel het belangrijkste aspect van een professioneel museum. Het instituut staat of valt met deskundigheid, met reputatie en geloofwaardigheid. Een bezoeker moet er van op aan kunnen dat de selectie die het museum toont, op (inhoudelijke of culturele) kwaliteit is geselecteerd. Persoonlijke of private belangen horen bij de selectie van te presenteren objecten geen rol te spelen.16 Niet voor niets besteedt de Ethische Code aandacht aan dit aspect. De Nederlandse Museumvereniging heeft in 2003 artikel 8.18 van de Ethische Code zelfs uitgebreid met de volgende clausule: ‘Ieder belangenconflict dient vermeden te worden. Speciale voorzorg is vereist indien de bruikleengever van een voorwerp of collectie tevens sponsor is van de tentoonstelling of deel uitmaakt van het bestuur, de raad van toezicht of het museale beroepsveld van dat museum. Er dient voor gewaakt te worden dat naar buiten toe zelfs niet de schijn ontstaat van een onbetamelijke belangenverstrengeling.’ Er wordt zoveel aandacht aan besteed, omdat een museum voor verzamelaars en commerciële partijen een interessante partner is: objecten die in een museum zijn gepresenteerd, zijn door het museum gevalideerd (ze krijgen een ‘kwaliteitsstempel’) en stijgen daardoor in waarde. Dat creëert een permanente spanning tussen de wensen of belangen van verzamelaars enerzijds en de integriteit van een museum anderzijds. In de praktijk betekent dat doorgaans dat musea geen verkooptentoonstellingen organiseren en uiterst terughoudend zijn met het tentoonstellen van commerciële collecties en relaties met handelaren, om elke schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Belangenverstrengeling ondergraaft de geloofwaardigheid en professionele reputatie van het museum, waardoor het minder aantrekkelijk wordt als samenwerkingspartner, als deskundig instituut en als potentiële ontvanger van particuliere collecties. Rond het Wereldmuseum bestaat al langer kritiek op de intensieve samenwerking met handelaren en de innige relatie met particuliere verzamelaars. Zo is de selectie van de ontzamelvoorstellen grotendeels tot stand gekomen op advies van handelaren,17 treden deze op als curator van tentoonstellingen en worden (soms jarenlang) door het museum ingehuurd. De nauwe relatie met enkele particuliere verzamelaars blijkt onder meer uit het feit dat het museum objecten aan hen in bruikleen gaf (zie hoofdstuk Collectie), dat zij een grote stem hadden bij tentoonstellingen van hun eigen collecties of als
16 ‘Business as usual’, Metropolis M, 29 oktober 2013; ‘Run het Stedelijk toch niet als een bedrijf’, NRC Handelsblad, 25 oktober 2013 17 Ontzamelvoorstellen Wereldmuseum, 12 mei 2014
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
19
auteur van de catalogus optraden.18 Overigens is uit deze quick scan niet gebleken dat verzamelaars ook financieel een bijdrage leverden. Binnen het kader van dit onderzoek kon niet worden vastgesteld of en in hoeverre ook in natura is bijgedragen.
Het museum stelt zich op het standpunt dat handelaren en verzamelaars vaak over grote expertise beschikken en dus deskundig zijn op de terreinen waarvoor het museum ze inschakelt, en dat het museum al sinds 1950 met verzamelaars samenwerkt. Maar het museum gaat daarmee voorbij aan de geest van het eerder genoemde artikel uit de Ethische code, dat er op is gericht om ten allen tijde de onafhankelijkheid van musea te bewaren en zelfs de schijn van belangverstrengeling te vermijden. Door de intensieve en soms langdurige betrokkenheid van verzamelaars en handelaren bij de kerntaken van het museum (ontsluiting, presentatie en collectiebeheer) heeft, terecht of onterecht, in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling kunnen ontstaan. Daarmee heeft het museum gehandeld in strijd met de Ethische code en is de professionele reputatie geschaad. Onderzoek en educatie Het Wereldmuseum heeft als gevolg van de bezuiniging de activiteiten op het terrein van onderzoek en educatie gestaakt. Onderzoek naar de collectie wordt niet meer uitgevoerd. Het beschikt ook niet meer over het personeel ervoor: conservatoren zijn ontslagen en voor collectiebeheer is nog maar 1,5 fte beschikbaar.19 Het museum biedt nog wel een educatief programma aan voor scholen, maar dat is een bestaand programma van audiotours en rondleidingen. Nieuwe activiteiten worden niet meer ontwikkeld. De verwachte cijfers voor educatief bezoek zijn volgens de RRKC laag: “het Wereldmuseum [scoort] onder het niveau waarop een museum van deze omvang in Rotterdam opereert”.20 Het werkelijke bezoek is iets lager dan de verwachtingen. Het aantal leerlingen en contacturen voor leerlingen uit het Primair onderwijs en buitenschoolse educatie is in 2013 minder dan in het Beleidsplan werd aangegeven (respectievelijk 1.093 in plaats van 1.250 en 607 in plaats van 800), maar daar staat tegenover dat het aantal leerlingen uit het Voortgezet onderwijs hoger is dan verwacht (2.775 in plaats van 2.500). In totaal zijn 4.475 bezoeken gerealiseerd, tegen een prognose in het Beleidsplan van 4.550. Het is de vraag of die cijfers op peil blijven nu niet meer wordt geïnvesteerd in specifieke werving en nieuwe activiteiten.
18 Catalogus Goud der Goden, colofon 19 Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum 20 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 332
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
20
4.c
Publiek Het Wereldmuseum benoemt in zijn Meerjarenbeleidsplan concrete doelgroepen die het wil bereiken. Als primaire doelgroep is gekozen voor ‘kapitaalkrachtigen’. Het kwaliteitsniveau van de verschillende activiteiten (museale taken, restaraunt, verhuur zalen) is ‘bewust zeer hoog en heeft de bovenlaag van de samenleving als doelgroep. Ook het prijsniveau is hoog. Daardoor ontvangt het museum een kritisch maar kapitaalkrachtig publiek’.21 Verderop in het plan worden bijvoorbeeld ook expats als doelgroep genoemd. Het museum heeft weinig informatie over de opbouw van het bezoek of de waardering voor het museum: publieksonderzoek wordt sinds de bezuiniging nog slechts in beperkte vorm uitgevoerd. Bezoekcijfers De bezoekcijfers van het museum lopen terug. Verwachtte het museum in het Beleidsplan nog jaarlijks 125.000 bezoekers te trekken, in 2013 telde het museum in totaal 91.833 bezoeken22 aan het museum, het restaurant en de zalen tijdens verhuur. Slechts 56.413 daarvan waren museumbezoeken,23 tegenover de verwachtte 65.000 uit het Beleidsplan. Daarmee is het museum weer terug op het niveau van 2001.24 Het is ook relatief weinig in vergelijking met andere volkenkundige musea: het Museum voor Volkenkunde (Leiden) trok in hetzelfde jaar 130.146 bezoekers, het Tropenmuseum (Amsterdam) 173.635 en het kleinere Afrika Museum (Berg en Dal) 62.000 bezoekers.25 Een voor de hand liggende oorzaak is de vermindering van het aantal wisseltentoonstellingen. De wisseltentoonstellingen zijn vitaal belang voor het publieksbereik, aldus het museum.26 In reactie op de bezuiniging heeft het museum het aantal wisseltentoonstellingen teruggebracht naar 1 per jaar, die langer blijft staan. Dat heeft een direct effect op de bezoekcijfers, omdat juist tentoonstellingen over het algemeen meer bezoekers trekken dan de vaste opstelling. Publieksactiviteiten Het museum organiseert ook andere activiteiten om publiek te trekken, zoals soirees in de Balzaal. Het museum beschouwt de banqueting als wervende activiteit: feesten en partijen ‘leveren niet alleen geld op, maar kweken bij de bezoekers ook interesse in het museum’.27 In het Beleidsplan worden nieuwe activiteiten aangekondigd: muzikale soirees, een reisbureau naar
21 22 23 24 25 26 27
Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 15 Jaarverslag 2013 Wereldmuseum, p. 11 Idem, pagina 11 ‘Transparantie zit ‘m niet in glazen deuren’, Groene Amsterdammer, 9 december 2009 Bestuursverslag 2013, Museum Volkenkunde, p. 4; jaarrekening 2013, Afrika Museum, p. 3 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 15 Interview S. Bremer, januari 2015
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
21
herkomstlanden (in samenwerking met Labrys reizen) en een datingservice.28 Van deze aangekondigde activiteiten zijn alleen de soirees uitgevoerd, samen met kamerorkest Sinfonia. De datingservice staat nog gepland en het reisbureau heeft wel een nieuwe reis aangeboden, maar deze trekt te weinig belangstelling. Het museum ontwikkelt op dit moment plannen om de horecaactiviteiten uit te breiden met een boutique-hotel.
4.d
Conclusie Samengevat kan worden gesteld dat voor een belangrijk deel van de museale functie het museum niet opereert volgens de museale standaard. Het ontbreken van een eigen museale staf wordt zichtbaar in de ontsluiting en presentatie van de collectie, die minimaal is: publieksbegeleiding op zaal is schaars, er wordt geen onderzoek meer naar de collectie gedaan en er is geen actief beleid op het terrein van educatie meer, toch een van de speerpunten van het gemeentelijk cultuurbeleid. Het tentoonstellingsbeleid is niet geworteld in de eigen collectie, maar vooral op bruiklenen van elders en wordt door de RRKC als mager en grillig gekarakteriseerd. Daarnaast heeft het museum zich door de intensieve betrokkenheid van handelaren en verzamelaars bij de museale kernfuncties kwetsbaar gemaakt voor de schijn van belangenverstrengeling. Het streven van het museum om onafhankelijk te worden van subsidie wordt ook zichtbaar in het publieksbeleid: het museum richt zich op een specifiek deel van de Rotterdamse bevolking, namelijk kapitaalkrachtigen. Het museum ontwikkelt voor deze groep speciale activiteiten, maar voor een publiek gefinancierd museum is dit een relatief beperkte doelgroep. Deze keuze heeft bovendien niet geleid tot hogere inkomsten uit museumbezoek. Integendeel, de bezoekcijfers dalen. Deze conclusies roepen de vraag op of de Gemeente Rotterdam, die het museum subsidieert op basis van het beheer van de Rotterdamse collectie en als onderdeel van de culturele infrastructuur van de stad, hiermee voldoende wordt bediend. De eigen collectie is immers beperkt zichtbaar, de ontsluiting is minimaal, het museum handelt niet volgens de Ethische code en richt zich op een beperkt deel van de Rotterdamse bevolking. De verwachting van de Gemeente dat het een kwalitatief hoogwaardig museum subsidieert dat opereert op basis van professionele standaarden lijkt derhalve niet te worden ingelost.
28 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 17
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
22
5 Collectie
5.a
Beleid Wereldmuseum In het Collectieplan 2013-2016, onderdeel van de Cultuurplanaanvraag voor die periode, beschrijft het museum zijn visie op en plannen met de collectie. Het museum beheert zo’n 120.000 objecten, die zijn ondergebracht in acht deelcollecties: Oceanië, Azië, Islam, Afrika, Amerika, Iconografie, Textiel en Numismatica. Daarvan zijn volgens het museum vooral (delen van) de Oceanië-, Afrika- en Azië-collecties uniek. De collectie is sinds 1873 bij elkaar gebracht door schenkingen van particulieren (diplomaten, zendelingen, verzamelaars) en bedrijven (bijvoorbeeld rederijen) en door verzamelreizen. Ongeveer 100.000 objecten zijn eigendom van de Gemeente Rotterdam.29 Tot 2012 beheerde het museum ook 100.000 voorwerpen iconografie (foto’s, drukwerk etc), maar deze zijn in 2012 ondergebracht bij het Fotomuseum. De topstukken zijn beschreven en gedigitaliseerd. Voor een groot deel van de collectie is de basisregistratie op orde, maar is de wetenschappelijke ontsluiting nog beperkt. Het museum wil de kerncollectie digitaliseren en wetenschappelijk ontsluiten en de conservering en restauratie professionaliseren. Het museum wil de collectie terugbrengen tot een beperkte kerncollectie van Pacific & Asian Art en is in 2008 gestart met een ontzamelingsprocedure (zie verder in dit hoofdstuk). Kernprofielen zijn opgesteld en selecties gemaakt, onder begeleiding van een door de gemeente ingestelde begeleidingscommissie, die tot 2013 in functie was.30
5.b
Beheer Omgang met de collectie Het museum beschikt over een depot aan de Metaalhof in Rotterdam, dat wordt gedeeld met andere Rotterdamse musea. Daarnaast wordt de collectie getoond in het gebouw aan de Willemskade. Voor deze quick scan zijn de bewaaromstandigheden van het depot en de tentoonstellingsruimten niet onderzocht; dat voerde in het kader van deze opdracht te ver. Opvallend is dat in de publieke ruimtes van het museum (café, restaurant, balzaal, bibliotheek) museale objecten binnen handbereik en zonder bescherming van bijvoorbeeld vitrines zijn opgesteld, waaronder volgens interne
29 Collectiebeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 1 30 Brief College aan commissie JOCS, 19 september 2008
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
23
stukken kwetsbare topstukken.31 Het museum voert naar eigen zeggen een beleid om objecten zo dicht mogelijk bij de mensen te brengen en zoveel mogelijk zichtbaar te presenteren. In deze ruimtes is voldoende toezicht, aldus de directie.
De motivatie om objecten dicht bij het publiek te brengen is legitiem: de beleving van objecten ‘oog in oog’ is wezenlijk anders dan wanneer deze achter glas in een vitrine staan. Een andere fysieke presentatie is daarom altijd een afweging tussen (de risico’s voor) conservering en de beleving van de bezoeker. Ook het materiaal speelt daarbij een rol: kwetsbaar glas, stof of bijvoorbeeld papier vragen meer zorg dan bijvoorbeeld hout of steen. In de museale praktijk zijn daarom gedragsregels ontwikkeld voor het tentoonstellen van objecten. Daarbinnen is opstelling in publieke ruimtes waar ook gegeten en gedronken wordt vanwege het risico (stof, vocht, vet, temperatuurschommelingen en dergelijke) geen algemeen aanvaarde praktijk. Plaatsing zonder bescherming in niet geconditioneerde ruimtes heeft een negatieve invloed op de conditie van objecten, zeker als het om kwetsbare materialen gaat. Uit interne documenten32 blijkt dat medewerkers meermalen bezwaar hebben gemaakt tegen deze opstellingen en gewaarschuwd hebben voor ernstige schade aan objecten (waaronder volgens de notulen topstukken) en voor reputatieschade onder collega-musea.33 In ieder geval één object is zo hard achteruit gegaan dat dit zo goed als afgeschreven is.34 Uit de stukken blijkt ook dat objecten onbeschermd bleven staan in ruimtes waar werd verbouwd.35 Daarmee voldoet het museum, ondanks de goede intenties, niet aan artikel 4.1 van de Ethische Code, dat luidt: ‘Vaste opstellingen en tentoonstellingen (…) brengen de kwaliteit van de goede zorg voor en conservering van de collectie niet in gevaar’. Organisatie en expertise De afdeling Collecties is zwaar getroffen door de bezuinigingen: er is in totaal nog 1,5 fte beschikbaar.36 Daarvan is slechts 28 uur in de week beschikbaar voor collectie registratie en 32 uur voor coördinatie Wetenschappelijke groep. Er zijn al langer geen conservatoren meer in dienst. Het museum beschikt daardoor niet meer over inhoudelijk gekwalificeerd personeel voor bijvoorbeeld het maken van tentoonstellingen of de zorg voor de collectie. Die expertise moet
31 Notulen Collectieoverleg Wereldmuseum 2012-2014 (o.m. 19 september 2012) 32 idem 33 Zij voldeden daarmee aan artikelen 8.2 en 8.3 van de Ethische Code, die voorschrijven dat medewerkers ‘op gepaste wijze bezwaar mogen maken tegen praktijken, waarvan zij mensen dat deze schadelijk zijn voor een museum, de beroepspraktijk of in strijd zijn met de beroepsethiek’ en dat zij handelen ‘overeenkomstig de bepalingen van de Ethische Code’. 34 Monnik in balzaal, notulen Collectieoverleg 19 februari 2013 35 notulen Collectieoverleg 19 september 2012 36 Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
24
per project worden ingehuurd. De RRKC uitte hierover al eerder zijn zorgen.37 Zonder conservatoren ontbreekt diepgaande kennis van de collectie (onderdelen), hun geschiedenis en betekenis. Dat is voor het museum betreurenswaardig, maar in het licht van de lopende en aangekondigde ontzameltrajecten ook een reëel risico. Er is intern immers geen levende kennis meer van bijvoorbeeld de waarde, de verwerving, de conserverings- en tentoonstellingsgeschiedenis van objecten in de context van het museum. Die kennis is ook niet extern in te huren. Het is dan ook de vraag of het museum op dit moment over voldoende inhoudelijke expertise beschikt om de ambitieuze ontzamelplannen uit te voeren. Sowieso is het twijfelachtig of 28 uur per week voor de registratie van een collectie van een dergelijke omvang en met ingrijpende ontzamelplannen voldoende is. Ter vergelijking: het Museum voor Volkenkunde in Leiden beschikt met een collectie van 205.000 objecten over 27,22 fte museale staf38 op een totaal personeelsbestand van 61 fte.
5.c
Bruikleenbeleid In de Gemeenteraad en de pers zijn vragen gerezen over het bruikleenbeleid van het museum. Het museum zou objecten uitlenen aan sponsors en particulieren en er zouden onder meer objecten bij de directie thuis staan. Met het oog op de specialistische expertise is in het kader van dit onderzoek de Erfgoedinspectie gevraagd de kwaliteit van de collectieregistratie en het bruikleenbeleid te beoordelen. In afwachting hiervan heeft de Gemeente de voorgenomen verhuizing van de collectie van het depot naar het museum (zie onder ontzamelen) bevroren. Conclusies Erfgoedinspectie De Erfgoedinspectie heeft in haar onderzoek39 geanalyseerd in hoeverre het museum een bruikleenbeleid en -administratie heeft en hoe deze in de praktijk worden toegepast. De Erfgoedinspectie heeft de bruikleenregistratie en de samenhang van deze registratie met de collectieregistratie beoordeeld. Tot slot is een steekproef uitgevoerd om de actualiteit van de geregistreerde standplaatsen te toetsen. De bevindingen zijn getoetst aan de Ethische Code, de richtlijnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Museumnorm van het Museumregister en Spectrum-N, de standaard voor collectiemanagement.
37 'Wereldmuseum raakt teveel kennis kwijt’, RTV Rijnmond, http://www.rijnmond.nl/nieuws/ 03-09-2008/wereldmuseum-raakt-te-veel-kennis-kwijt 38 Jaarrekening 2013 en aangeleverde gegevens Museum Volkenkunde. Hieronder zijn gerekend medewerkers Behoud en beheer, wetenschap, tentoonstellingen en educatie. 39 Rapportage inspectie Wereldmuseum, Erfgoedinspectie, maart 2015
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
25
De Inspectie concludeert dat het bruikleenbeleid aanscherping behoeft om te voldoen aan professionele eisen. Het beleid is wel beschreven, maar laat veel ruimte voor ad hoc afwegingen en de procedure is niet actueel. De Erfgoedinspectie stelt verder vast dat de uitgaande bruiklenen voldoende zijn geregistreerd in het museale registratiesysteem TMS en dat de 34 objecten in de steekproef allemaal zijn aangetroffen op de geregistreerde standplaatsen. Maar de Inspectie kan geen algemene uitspraak doen over het op orde zijn van de bruikleenregistratie, omdat de collectieregistratie teveel onvolkomenheden vertoont. Een aanzienlijk deel van de collectie is niet geautomatiseerd, standplaatsen zijn (onder meer als gevolg van de verhuizing) niet actueel of niet (goed) controleerbaar. Tot slot merkt de Inspectie op dat geen protocol aanwezig is voor het sleutelbeheer van het depot, de begeleiding van medewerkers en bezoekers en de controle op uitgaande objecten. Gezien de minimale bezetting van het collectiebeheer acht de Erfgoedinspectie het aannemelijk dat geen sprake kan zijn van een verantwoord collectiebeheer. Bruiklenen aan particulieren De Erfgoedinspectie constateert dat het museum objecten aan particulieren uitleende; het gaat om 8 bruiklenen van in totaal 19 objecten aan 5 particulieren, waaronder de directie van het museum. Bij deze bruiklenen zijn meerdere controleaspecten genegeerd: zo ontbreken conditierapporten, facility-rapporten en voorwaarden. Het museum heeft bevestigd dat er museale objecten op het privéadres van de directie stonden. Deze objecten waren op grond van bruikleencontracten,40 ondertekend door de voorzitter van de Raad van Toezicht, om representatieve redenen bij de directie thuis geplaatst. De directie benadrukt verder dat de objecten bij de bewuste verzamelaars in goede handen waren; het ging om personen met een grote deskundigheid op hun verzamelgebied en met ervaring in de omgang met objecten. Echter, door objecten uit te lenen aan particulieren is het museum volgens de Inspectie afgeweken van de eigen procedure en heeft het oneigenlijk en in strijd met de Ethische code gehandeld. Artikel 2.26 van deze Code stelt: ‘Museummedewerkers, het bestuur, hun familie en naaste verwanten en anderen, is niet toegestaan objecten uit museale collecties mee te nemen voor persoonlijk gebruik, ook niet tijdelijk’. Uit interne documenten blijkt bovendien dat medewerkers meermalen vraagtekens zetten bij het uitlenen van objecten aan particulieren, omdat veiligheid en bewaaromstandigheden niet gegarandeerd konden worden.41
40 Bruikleenovereenkomsten dd maart 2012 (inv.no 31859, 28989), november 2012 (inv.no 52526), april 2013 (inv.no 25899); Rapportage inspectie Wereldmuseum, maart 2015, p. 5, 12 41 Notulen Collectieoverleg 2012-2014
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
26
Door de Erfgoedinspectie is vastgesteld dat de bewuste objecten inmiddels zijn geretourneerd en zich bevinden op de geregistreerde standplaatsen. Tot voor kort bood het museum op haar website objecten in bruikleen aan in ruil voor een donatie. Het museum wilde op deze manier experimenteren met crowdfunding en wilde hiervoor objecten gebruiken met lage kunsthistorische of museale waarde. Volgens het museum is hiervan geen gebruik gemaakt; de mogelijkheid is inmiddels van de website verwijderd.42
5.d
Ontzamelen Het Wereldmuseum heeft de afgelopen jaren meermalen aangekondigd een substantieel deel van de collectie te willen ontzamelen, in sommige uitspraken tot wel 90% van de collective.43 Voor de eerste fase is een ontzamelplan opgesteld en een aanvraag ingediend bij de Gemeente Rotterdam, de eigenaar van de collectie. Het museum stootte eerder al in goed overleg collectieonderdelen af aan onder meer het Fotomuseum en het Maritiem Museum, die het beheer van delen van de gemeentelijke collectie overnamen. De ontzamelplannen hebben veel stof doen opwaaien en zijn omstreden. Sinds 2011 hebben collega-musea, brancheorganisaties, verzamelaars en financiers zich in het openbaar uitgesproken tegen de voornemens en bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de ontzameling werd georganiseerd.44 Algemeen werd gewaarschuwd tegen deze drastische ‘uitverkoop’ van waardevol cultureel erfgoed, waarmee Nederland naar verwachting belangrijke objecten naar het buitenland zou zien vertrekken. De plannen leidden ertoe dat bruikleengevers hun bruiklenen introkken, zoals de Stichting Islamitische Kunst en Cultuur (SIKC),45 die haar collectie in Leiden onderbracht, en recent Museum Boijmans van Beuningen.46 De kritiek spitste zich vooral toe op de schaal van de ontzameling (bijna 90% van de totale collectie), de selectie (uitsluitend topstukken worden bewaard), het gebrek aan samenwerking met andere musea en de door het museum beoogde bestemming van de opbrengst (voor de exploitatie van het museum, in plaats van voor een kwaliteitsverbetering van de collectie).
42 Interview S. Bremer, januari 2015 43 Interview S. Bremer op RTV Rijnmond, 15 oktober 2013, www.youtube.com/ watch?v=3FA3ACrvs7I, 2’07-2’18; artikel Groene Amsterdammer, 13 augustus 2014 44 Brieven SVCN aan College dd 2 augustus 2012 en 5 augustus 2011; ‘Wereldmuseum wil Afrika-collectie afstoten’, Volkskrant, 9 augustus 2011; ‘Raad voor Cultuur bezorgd over collectie Wereldmuseum, NRC, 3 november 2014; brief Ethische Codecommissie, 16 mei 2014 45 Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden, Algemeen Dagblad, 23 september 2014 46 Brief Museum Boijmans van Beuningen, 19 januari 2015
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
27
Ontzameltraject Ontzamelen van museale collecties is aan strenge regels gebonden, die zijn vastgelegd in de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO).47 Om de ontzameloperatie te kunnen beoordelen heeft de Gemeente Rotterdam in 2014 een beleidsnota48 en uitvoeringsprotocol49 vastgesteld. Hierin wordt onder meer vastgelegd dat voorgenomen ontzamelvoorstellen moeten worden getoetst door een door de Gemeente in te stellen commissie van externe deskundigen. Op 1 juli 2014 is de Toetsingscommissie Ontzamelen Rotterdam benoemd.50 Deze heeft het eerste, in mei 2014 ingediende ontzamelvoorstel beoordeeld. Dat voorstel bestond uit bulkontzameling van ruim 23.000 objecten uit de deelcollecties hedendaags China, India en Thailand en restcollectie van de collecties Azië, Oceanië en Afrika. De commissie bracht op 24 november 2014 zijn advies uit.51 Het advies luidde negatief: de commissie constateerde dat de ontzamelprocedure niet zorgvuldig, niet juist en niet transparant is uitgevoerd. De samenhang tussen het ontzamelvoorstel en het collectiebeleidsplan ontbreekt; de commissie miste consistentie tussen de doelstelling om het museum om te vormen naar een Pacific & Asian Art Museum en de ontzamelvoorstellen, waarin een aanzienlijk deel van de Afrika-collectie behouden blijft. De commissie constateert onder meer dat het museum in het voorstel, dat als bulkontzameling is ingediend, ook waardevolle objecten heeft opgenomen en dat van sommige objecten de herkomst (bijvoorbeeld een aankoop) onduidelijk is. Ook is geen museale expertise aangezocht, is niet duidelijk welk waardestellend kader is toegepast en doet het museum geen voorstel welke objecten in het publieke domein herplaatste moeten worden. De commissie concludeert dan ook dat het ontzamelvoorstel geen transparant beeld biedt en op wezenlijke onderdelen in strijd is met de doelstelling en regels van het Rotterdamse protocol en de LAMO. Daarmee bevindt het ontzamelbeleid zich in een impasse. Het Wereldmuseum zal, wil het haar beleid alsnog doorzetten, een nieuw voorstel moeten opstellen, dat opnieuw getoetst moet worden. Het museum wil hierover in gesprek met de commissie.
47 Leidraad voor het afstoten van museale objecten (LAMO), ICN i.s.m. NMV en VRM, november 2006 48 Visie op ontzamelen van de gemeentelijke kunstcollectie, vastgesteld in de Raadsvergadering 23 januari 2014 49 Uitvoeringsprotocol ontzamelen, idem 50 Brief College aan commissie ZOCS dd 23 september 2014 51 Advies ontzamelvoorstel Wereldmuseum, 24 november 2014, 14bb7110
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
28
Financiële consequenties Dat advies zorgt samen met het bevriezen van de collectie in het depot op korte termijn concreet voor financiële problemen: het museum had erop gerekend dat het depot aan de Metaalhof per januari 2015 vrij zou komen en had de huur van het gebouw opgezegd, om zo de kosten voor huur en logistiek te besparen. De besparing was ingeboekt om een deel van het structurele exploitatietekort (zie Hoofdstuk Bedrijfsvoering) te dekken. Nu de ontzamelplannen niet kunnen worden uitgevoerd, blijft de collectie in het depot en loopt de huur door. De opbrengst uit de verkoop van de collectie, die in de visie van het museum in de toekomst een belangrijke pijler onder de exploitatie van het museum zou vormen, biedt geen soelaas. De gemeente vond deze bestemming te prematuur52 en gaf geen toestemming om eventuele toekomstige opbrengsten in de meerjarenbegroting op te nemen.53 Afstoting: de Hendra’s en de Amitabha Buddha Het afstoten van museale objecten is, zoals eerder beschreven, aan strenge regels en procedures gebonden. In het kader van dit onderzoek zijn twee recente verkopen nader onderzocht: werken van de Indonesische kunstenaar Hendra Gunawan (de ‘Hendra’s’) en de aan- en verkoop van een bronzen Boeddha-beeld uit de Meiji-periode (de ‘Amitabha’). In 2011 zijn twee werken van Gunawan verkocht, voor een totaalbedrag van € 1.118.000.54 In datzelfde jaar zijn twee beelden aangekocht: een Amitabha Buddha en een Japans godenbeeld; beide beelden zijn geregistreerd onder inventarisnummers VR-2011/1 en VR-2011/2 (de code VR wordt in de collectieregistratie gebruikt voor objecten in bezit van de Stichting Vrienden van het Wereldmuseum). De beelden zijn gefinancierd met de opbrengst van de hierboven genoemde Hendra’s.55 De Amitabha is vervolgens in juni 2013 door Christie's Parijs geveild, onder de vermelding ‘property sold by Friends of the Wereldmuseum, Rotterdam’.56 In deze procedure zijn twee opvallende zaken: de eigendomsvraag en de procedure. Ten eerste bestaat er onduidelijkheid over het eigendom van de objecten. Zowel de aan- als verkopen staan niet in het jaarverslag 2011 of 2012 van de Vriendenstichting vermeld; andere aan- en verkopen worden wel genoemd. Bovendien blijkt uit de notulen van het bestuur van de Stichting (waarvan de museumdirectie voorzitter was en waarin ook andere museummedewerkers zitting hadden)57 geen besluit tot aan- of verkoop. Ook zijn de opbrengsten van
52 53 54 55 56
‘Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012; bijlage 1, p. 16 Brief College aan commissie JOCS, 6 november 2012 ‘Wereldmuseum doet goede zaken bij Christie’s’, Digitale Kunstkrant, 3 september 2011 Jaarverslag 2011 Wereldmuseum, p. 32 Website Christie’s, http://www.christies.com/lotfinder/sculptures-statues-figures/importantestatue-de-bouddha-amitabha-en-bronze-5687022-details.aspx 57 S. Bremer was vanaf 2009 lid van het bestuur en van mei 2011 tot november 2014 voorzitter.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
29
de verkopen rechtstreeks betaald aan het Wereldmuseum58 en komen zij niet voor in de jaarrekeningen van de Vrienden-stichting. Nog afgezien van het feit dat dat niet in overeenstemming is met geldende accountancy-regels, is de aankoop van de Amitabha ook betaald door het museum.59 Het is dan de vraag of het object feitelijk eigendom van de Vrienden-Stichting was en of de vermelding door Christie’s als eigendom van de Vrienden-stichting correct is, aangezien het beeld nooit op de balans van de Vereniging heeft gestaan en de opbrengst naar het Wereldmuseum is overgemaakt. Het museum bestempelt de gang van zaken als ‘administratieve fouten’.60 Het voert in het kader van dit onderzoek te ver om de juridische consequenties van deze omissies in beeld te brengen; dat vereist specialistische expertise. Het tweede opvallende aspect is de procedure. Voor dit onderzoek is relevant hoe deze verkopen zich verhouden tot de regels rond afstoting. Het museum is gehouden aan de LAMO-voorschriften voor ontzameling. Wanneer de verkopen in dat licht worden bezien, is de belangrijkste constatering dat behoud voor de Collectie Nederland kennelijk geen zwaarwegende overweging is geweest. De werken zijn weliswaar aangeboden aan collega-musea, maar voor de marktwaarde61 – iets dat volgens de Code geen aanbeveling verdient. Ook is nergens onderbouwd dat deze werken niet meer pasten in het beleid van het museum. Integendeel, het gaat hier in beide gevallen om Aziatische objecten van hoge kunsthistorische waarde – precies het gebied waarop het museum zich als Pacific & Asian Art Museum verder wil specialiseren. Dat wordt nog eens bevestigd door het feit dat de Amitabha Buddha pas twee jaar eerder, dus heel recent, was aangekocht (volgens het museum omdat het achteraf niet aan het beoogde kwaliteitsniveau voldeed). Tot slot is de opbrengst van de verkoop, getuige een publicatie van het museum,62 besteed aan de aanleg van een terras aan de Maas voor het restaurant. Ook deze bestemming is niet conform de Ethische Code en de LAMO. Daar geldt immers als één van de belangrijkste regels: opbrengsten van afstotingsoperaties mogen alleen worden besteed aan kwaliteitsverbetering van de collectie. De Gemeente Rotterdam heeft deze bepaling in de onlangs vastgestelde Visie op ontzamelen weliswaar verruimd (tot ‘collectiebeleid in brede zin’, maar wel ‘uitsluitend eenmalige investeringen die leiden tot verbetering van de kwaliteit, het behoud en de toegankelijkheid van de collectie
58 Jaarrekening 2012 Wereldmuseum, p. 19 59 Jaarverslag 2011 Wereldmuseum, p. 32 60 Interview S. Bremer 61 Correspondentie Wereldmuseum aan Museum Volkenkunde/Rijksmuseum/Tropenmuseum, 27 maart 2013 62 Nieuwsbrief 1, 2013: 'Door enkele stukken uit de collectie van de Vrienden te verkopen heeft het Wereldmuseum goede zaken kunnen doen. Er zal worden geïnvesteerd in het terras op de kade langs de Maas […]'
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
30
op de langere termijn’),63 maar ook in deze formulering is het moeilijk voorstelbaar dat een horeca-terras daar onder zou vallen. Het museum voert aan dat het hier niet om een gewoon terras gaat, maar om een semi-museale presentatie met een aziatische uitstraling en dat, in het kader van cultureel ondernemerschap, de opbrengsten van het terras ten goede komen aan de collectie. Het museum voert aan dat niet volgens de richtlijnen is gehandeld, omdat de werken eigendom van de Vrienden-stichting waren. Nog afgezien van het feit of dat juridisch klopt, is het de vraag of dat terecht was. De Vrienden-stichting van het museum is lid van de Nederlandse Federatie van Museumvrienden (NFVM).64 Deze Federatie was een van de initiatiefnemers van de Ethische Code Commissie en heeft recent opnieuw bevestigd dat zij ‘van mening is dat de ICOM-regels onverkort gelden voor Vrienden-verenigingen voor zover deze beschikken over eigen (museale) collecties’.65 Het was daarom een reële verwachting dat ook de Vrienden-stichting in ieder geval in de geest van de Ethische Code zou handelen. Op zijn minst was meer zorgvuldigheid rond verantwoording en procedure op zijn plaats geweest, zeker gezien de intensieve betrokkenheid van museumedewerkers bij de gang van zaken. Geconcludeerd mag worden dat zowel de Vrienden-stichting, bestuurd door museummedewerkers, als het museum in deze aan- en verkopen niet zorgvuldig en niet in de geest van de LAMO hebben gehandeld. Het museum wekt met de snelle verkoop van de Amithaba (nog geen twee jaar na aankoop) de indruk handel te drijven. Dat schaadt de reputatie van het museum zeer en schenkt potentiële schenkers af. De onderbouwing en de besteding van de opbrengst zijn niet conform geldende normen. Het museum handelt in deze casus in strijd met de Ethische Code.
5.e
Samenwerking volkenkundige collecties De musea met volkenkundige collecties in Nederland hebben zich verenigd in de Stichting Volkenkundige Collecties Nederland (SVCN). Doel was om onderling af te stemmen op het gebied van museaal beleid, collectiebeleid en gezamenlijk optreden. De SVCN was lange tijd uniek in Nederland: op geen enkel ander collectiegebied werd door musea zo intensief samengewerkt en afgestemd. De musea presenteerden zelfs een gezamenlijk collectieplan en bundelden hun aankoopbudgetten. Het grote voordeel van deze intensieve samenwerking was dat kennis en collecties makkelijk konden worden gedeeld. Dubbelingen in de
63 Visie op ontzamelen van de gemeentelijke museale collecties, 23 januari 2014, pagina 6 64 Jaarrekeningen 2011, 2012, 2013 Stichting Vrienden van het Wereldmuseum, p. 9 65 Website NFVM, 3 oktober 2014, http://www.federatievriendenmusea.nl/nfvm/41-ethische-code/155een-ethische-code-ook-voor-vriendenverenigingen
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
31
collectie-opbouw werden voorkomen door onderling te lenen en te ruilen alvorens werken aan te kopen, en speerpunten in collecties en expertise werden op elkaar afgestemd. Het Wereldmuseum heeft in 2011 zijn lidmaatschap van de SVCN opgezegd, nadat de SVCN zijn zorgen had geuit over de (in een interview) aangekondigde ontzamelplannen. Na enige correspondentie over en weer, die de standpunten niet dichter bij elkaar bracht, stuurde de SVCN een brief aan de burgemeester van Rotterdam over de plannen.66 Het museum wilde naar eigen zeggen een einde maken aan de jarenlange gesprekken over profilering zonder dat daar een besluit over viel, door het lidmaatschap op te zeggen en zelfstandig een besluit te nemen. Door de opzegging participeerde het museum niet langer in het landelijke collectieplan en het gemeenschappelijke aankoopbudget. De plannen voor omvorming tot een Pacific & Asian Art Museum (PAM) zijn dan ook geen onderdeel van het landelijke beleid op het gebied van volkenkundige collecties (‘de Volkenkundige Collectie Nederland’). Het is een reële vraag of consultatie van en afstemming met collega-musea tot andere keuzes zou hebben geleid. Op dit moment voert het museum gesprekken met het Nationaal Museum voor Wereldculturen over de mogelijkheid om structureel overleg te hervatten.
5.f
Conclusie Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het Wereldmuseum op dit moment nauwelijks over voldoende (gekwalificeerde) staf beschikt om de zorg voor de collectie naar behoren te dragen. Daarnaast houdt het museum zich, ondanks bezwaren van medewerkers, in de omgang met de collectie niet aan museale normen. Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt bovendien dat op het terrein van het collectiebeheer en het bruikleenbeleid aanscherping noodzakelijk is. Tegelijkertijd is het museum verwikkeld in ambitieuze en omvangrijke ontzameltrajecten, die in Nederland nog niet eerder op deze schaal zijn aangekondigd. Zowel de plannen zelf als de manier waarop deze worden uitgevoerd zorgen voor grote onrust bij collega-musea, verzamelaars, politiek en publiek. Door de plannen niet af te stemmen met andere volkenkundige musea en deze niet te betrekken bij de selectie, heeft het museum verzuimd om draagvlak te creëren en een kans gemist om de plannen te verbeteren. De plannen zijn door de Toetsingscommissie beoordeeld en van onvoldoende kwaliteit bevonden.
66 Brief SVCN aan burgemeester Rotterdam, 5 augustus 2011
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
32
Op deze terreinen is de conclusie gerechtvaardigd dat het museum zich in het beheer van de collectie niet opstelt als het professionele museum van hoogwaardige kwaliteit dat zij zegt te willen zijn. Dat is vooral het gevolg van (beleids)keuzes van het museum zelf, al heeft de stevige bezuiniging, waardoor het museum niet meer over voldoende personeel beschikt, de zaak niet geholpen. Sommige van die beleidskeuzes (zoals voor het PAM-profiel) zijn door de Gemeenteraad goedgekeurd. Andere keuzes, zoals de omgang met de collectie en het stopzetten van de samenwerking met collega-musea, komen voor rekening van het museum en hebben geleid tot reputatieschade. Samengevat kan worden gesteld dat de collectie niet volgens geldende normen en standaarden wordt beheerd en dat de presentatie en ontsluiting van de collectie te wensen over laat.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
33
6 Bedrijfsvoering en financiën
6.a
Beleid Wereldmuseum In het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 presenteert het museum zich als ondernemend en bedrijfseconomisch gezond. De bedrijfsvoering is en blijft ‘lean en mean’. Er is voortdurende aandacht voor kostenbeheersing in personele en materiële zin. Het museum is, anders dan vele andere musea, nu reeds voor een wezenlijk deel van haar budget zelfvoorzienend en streeft ernaar om vanaf 2016 grotendeels onafhankelijk te zijn van traditionele overheidsfinanciering. Om dat te bereiken ontwikkelt het museum een dubbele strategie: enerzijds het vergroten van het ondernemerschap en anderzijds het (op termijn) creëren van een kapitaalfonds uit de opbrengsten van ontzameling. Het ondernemerschap is een belangrijk aspect in de bedrijfsvoering. Door het bieden van de hoogste kwaliteit en exclusiviteit van het restaurant en de banqueting wil het museum een kapitaalkrachtig publiek aan zich binden en zo de eigen inkomsten vergroten. De tweede pijler onder het beleid is de vorming van een fonds, om zo uit het rendement inkomsten te genereren. Daartoe wil het museum zich concentreren op een kerncollectie; dat reduceert de beheerskosten. De opbrengst van de af te stoten collectie-onderdelen wordt gebruikt om het fonds te vormen.67 Het meerjarenbeleidsplan spreekt in dit verband over een mogelijke opbrengst uit verkoop van € 55 à 60 miljoen, waarmee een jaarlijkse beleggingsopbrengst van circa € 2,5 miljoen zou kunnen worden gegenereerd. Qua bewoordingen sluit dit Meerjarenbeleidsplan aan op het Rotterdamse Cultuurplan 2013-2016 “Midden in de stad”, dat in het najaar van 2012 door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Ook hierin wordt gesproken over “scherpe keuzes”, de garantie dat het culturele bestel in Rotterdam “van kwalitatief hoog niveau is, divers in zijn aanbod”, en over een heroriëntatie op de relatie met de marktsector. Over het Wereldmuseum besluit de raad: “Conform het advies van de RRKC zullen wij de subsidie aan het Wereldmuseum afbouwen. Het geadviseerde bedrag biedt echter te weinig basis voor de majeure omslag die het museum de komende jaren moet realiseren om commerciëler te opereren. Om deze reden hebben wij besloten het Wereldmuseum op te nemen met een hoger dan geadviseerd bedrag maar met de kanttekening dat we het in een periode van vier jaar afbouwen.” Concreet betekent dit dat de jaarlijkse subsidie aan het Wereldmuseum wordt verlaagd van € 5.041.000 in 2012 naar € 3.169.162 in 2013; een bezuiniging van € 1.871.838.
67 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 3, 8, 10
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
34
Daarnaast noemde de RRKC noemde het financieringsmodel op basis van een vermogensfonds op basis van opbrengsten uit ontzamelen ‘erg speculatief’.68 De gemeente vond het ‘te prematuur’ en gaf hiervoor geen toestemming.69 Organisatie De organisatorische structuur van het Wereldmuseum bestaat uit de Stichting Wereldmuseum Rotterdam (de in 2006 verzelfstandigde dienst van de gemeente Rotterdam) met daaronder twee BV’s, waarin de commerciële activiteiten zijn ondergebracht. Alle drie de organisaties hebben dezelfde eenhoofdige directie, de heer S. Bremer (zie Bijlage 3). Het financiële management is voor alle drie de organisaties in handen van Anton Keizer. Stichting Wereldmuseum Rotterdam
Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam
100% Wereldbusiness BV
100% Wereldmuseumwinkel BV
Los van deze structuur staat de Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam. Verderop in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de relatie met deze Stichting.
6.b
Exploitatie Zoals gezegd moet het museum het met ingang van 2013 met ruim 1,8 miljoen minder subsidie doen. Dat zorgt voor een structureel tekort in de exploitatie van € 725.000 per jaar. Zoals alle gesubsidieerde instellingen die een ander subsidiebedrag toegezegd kregen dan gevraagd, heeft ook het Wereldmuseum een herziene begroting ingeleverd gebaseerd op het toegezegde subsidiebedrag.
68 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331 69 Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012; bijlage 1, p. 16
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
35
Exploitatietekort Uit deze herziene begroting voor 2013, die op 2 september 2014 door de Gemeente wordt goedgekeurd, blijkt dat de subsidieverlaging van ruim 1,8 miljoen in eerste instantie wordt opgevangen door een reorganisatie: 28 van de 37 medewerkers worden ontslagen. De loonkosten voor eigen personeel dalen daarmee van € 2.025.000 naar € 632.000. Doordat het verlies aan vaste uren gedeeltelijk wordt gecompenseerd door extra inhuur, levert dit een netto besparing op van € 1.071.000.70 De gemeente Rotterdam stelt aanvullend een eenmalige subsidie van € 3.923.000 voor frictiekosten beschikbaar. Na de reorganisatie resteert er een structureel exploitatietekort van € 725.000. Het museum wil dit tekort dekken door de inkomsten als volgt te verhogen: – verhoging sponsoring (€ 100.000 meer in 2016) – het heffen van entree bij de vaste opstelling (€ 50.000 meer in 2016) – een hogere opbrengst uit de horeca en winkel (€ 80.000 meer in 2016) – onttrekking aan de bestemmingsreserves (€ 295.000 in 2016). Het museum wil de Cultuurplan-bezuiniging opvangen door de inspanningen om middelen uit particuliere bronnen te vergaren te maximaliseren.71 Dat lijkt in de praktijk echter tegen te vallen. Terwijl het Cultuurplan spreekt over het creëren van een basis om commerciëler te gaan opereren, zal in 2016 slechts 4,3% van de totale bezuiniging van 1,8 miljoen wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële activiteiten. Wanneer ook sponsoring tot de commerciële activiteiten wordt gerekend, is dat nog steeds een bescheiden 9,6%. Bovendien waarschuwt het museum in de begroting dat de bezoekersaantallen mogelijk niet meer zullen stijgen, en dat door de economische situatie de sponsorinkomsten en de inkomsten uit banqueting kunnen teruglopen. Ook meldt het museum in het meerjarenbeleidsplan 2013-2016 dat een ontwikkeling naar verdere financiële zelfstandigheid bij de huidige stand van zaken en zonder nieuwe maatregelen niet te verwachten valt. Van de horecafuncties valt geen verdere structurele meeropbrengst te verwachten en handhaving van het huidige succes is geen vanzelfsprekendheid.72 Tegelijkertijd wordt verder op de uitgaven bezuinigd door (een deel van de) collectie in het museum onder te brengen en de huur van het depot aan de Metaalhof op te zeggen; dat levert een besparing op van € 200.000 per jaar. De verhuizing kan volgens het museum worden gerealiseerd omdat door het
70 Jaarplan 2013 Herzien, p. 7 71 Formulier ondernemerschap, Aanvraag Cultuurplan 2013-2016, p. 1 72 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 10
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
36
ontslag van 28 medewerkers ruimte is vrijgekomen in het pand aan de Willemskade en omdat door grootschalige ontzameling de omvang van de collectie fors zal worden teruggebracht. De inkomsten van het Wereldmuseum De inkomsten kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën: aan de museale functie gerelateerde inkomsten (uit entreegelden, sponsorbijdragen, vergoedingen voor rondleidingen en bruiklenen); inkomsten uit commerciële activiteiten (zoals horeca en winkel); bijdragen van overheden (subsidies) en bijdragen van particulieren (schenkingen).73 De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende categorieën baten74 van de Stichting en de BV’s, voor aftrek van lasten: Baten
2013
2012
2011
€ 494.597
€ 462.040
€ 317.678
(7,2%)
(5,4%)
(3,5%)
€ 3.130.203 (45,7%)
€ 2.980.897 (34,6%)
€ 3.541.264 (38,6%)
€ 3.200.868 (46,8%)
€ 5.132.247 (59,6%)
€ 5.294.092 (57,6%)
Overig
€ 21.690 (0,3%)
€ 34.918 (0,4%)
€ 30.641 (0,3%)
Totaal
€ 6.847.358
€ 8.610.102
€ 9.183.675
Museale functie Horeca en winkel Subsidies
75
a. Inkomsten uit museale functie De inkomsten uit de museale functie vormen slechts een relatief klein percentage van de totale inkomsten van het museum: van 3,5% in 2011 tot 7,2% in 2013. De onderstaande tabel laat een uitsplitsing zien van de verschillende soorten inkomsten in deze categorie76: Inkomsten Museale functie Entreegelden Sponsoring
2013
2012
2011
€ 408.333
€ 330.788
€ 205.680
€ 72.242
€ 71.257
€ 74.336
Rondleidingen
€ 8.991
€ 13.398
€ 16.372
Bruiklenen
€ 1.750
€ 15.525
€ 21.290
Schoolprogramma
€ 3.281
€ 1.122
-
€ 494.597
€ 432.090
€ 317.678
Totaal
73 Deze ontvangsten hebben vaak een eenmalig karakter en kunnen doorgaans niet voor de exploitatie worden aangewend; ze worden verder dan ook buiten beschouwing gelaten. We gaan er van uit dat de schenkingen die in de jaarrekeningen onder de categorie sponsorbijdragen vallen voor de exploitatie zijn bestemd. 74 Op basis van de geconsolideerde jaarrekeningen 2011-2013 75 Exclusief subsidie frictiekosten 76 Op basis van de enkelvoudige jaarrekeningen 2011-2013.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
37
Het aantal betalende bezoekers stijgt met 125% van 25.000 naar 56.000; de inkomsten uit entreegelden laten tussen 2011 en 2013 bijna een verdubbeling zien. Dat is mede het gevolg van de entreeheffing voor de voorheen gratis toegankelijke vaste collectie. Dat verklaart ook de halvering van het aantal nietbetalende bezoekers van 70.000 in 2011 naar 35.000 in 2013. De bijdragen van sponsoren en andere incidentele bijdragen blijven constant maar zijn relatief laag. Ter vergelijking: het Museum voor Volkenkunde in Leiden genereerde in 2013 in totaal € 1.211.852 aan incidentele bijdragen, waarvan € 693.842 uit private middelen.77 Daarbij steekt de € 100.000 die het Wereldmuseum in 2016 wil genereren78 mager af, zeker voor een museum dat ondernemerschap als wezenlijk onderdeel van zijn bedrijfsvoering ziet. Het museum voert daarbij aan dat zij sponsoring niet als ondernemerschap ziet: ondernemerschap is diensten leveren, zoals de exploitatie van de horeca, en niet ‘je hand ophouden’. Bovendien zullen bedrijven die diensten afnemen (banqueting) niet snel ook sponsor worden, aldus het museum. b. Inkomsten uit horeca en winkel In 2011 genereerde de winkel en de horeca bijna 39% van de inkomsten. In 2013 was dit gestegen naar bijna 46%, maar deze stijging is vooral het gevolg van de daling van de gemeentelijke subsidie: in absolute zin nemen de inkomsten uit winkel en horeca namelijk niet toe. Daarmee lijkt op het eerste gezicht de constatering terecht dat het museum, zoals het in het Meerjaren-beleidsplan schrijft, inderdaad voor 40% “eigen financier” is.79 Echter, in dit overzicht is geen rekening gehouden met de kosten die nodig zijn om de horeca en winkel draaiende te houden, voor bijvoorbeeld huur, personeel en inkoop. De stelling dat de museale functie voor een deel drijft op de opbrengsten uit horeca en winkel gaat alleen op wanneer het exploitatiesaldo van horeca en winkel positief is. Maar wanneer die kosten erbij worden betrokken, ontstaat een ander beeld. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de BV's in 2013. Onder de streep blijft er qua resultaat maar een klein bedrag over, dat voor de Wereldbusiness BV bovendien negatief is. Overigens maakt het museum een andere berekening, waarin de huur niet als kosten voor de BV’s, maar als inkomsten voor de Stichting worden gezien. Daardoor bedraagt de afdracht in 2013 (na aftrek van het negatieve resultaat van € –6.228) van de Wereldbusiness BV aan de Stichting € 242.722. In onderstaande tabel is deze methode niet aangehouden, omdat de huur door de BV’s wel als kosten worden afgeboekt.
77 Jaarrekening 2013, Museum voor Volkenkunde, p. 12 78 Formulier ondernemerschap, Aanvraag Cultuurplan 2013-2016, p. 5 79 Idem, p. 1
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
38
Lasten Horeca en winkel
Wereldbusiness
Winkel
Totaal
2.871.653
314.648
3.186.301
976.153
160.207
1.136.360
35,6
1.384.894
84.876
1.469.770
46,1
Omzet Directe lasten Personeelslasten Afschrijvingen Huur Overige lasten Rente Totale lasten Resultaat voor belasting
%
1.740
0
1.740
0,1
249.000
26.250
275.250
8,6
248.283
34.944
283.227
8,9
18.121
3.102
21.223
0,7
2.878.191
309.379
3.187.570
100
- 6.538
5.269
Financiële situatie Museum Uit de (geconsolideerde) jaarrekeningen blijkt over de jaren 2011 t/m 2013 een structureel exploitatietekort en een afnemend eigen vermogen. De solvabiliteit daalt tussen 2011 en 2013 van 52% naar 37% in 2013. Er zijn geen langlopende schulden, maar wel valt op dat de post crediteuren op 31 december 2013 sterk is toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor, namelijk van € 839.252 ultimo 2012 naar € 1.474.410 ultimo 2013. Hiermee correspondeert een toename van de liquide middelen van € 1,3 miljoen ultimo 2012 naar € 2,2 miljoen ultimo 2013. Volgens het museum is dit het gevolg van een meningsverschil over de huur van het pand aan de Willemskade.80 Op 7 april 2014 wordt een schikking getroffen met de verhuurder (de Gemeente Rotterdam), waarna het museum een bedrag van € 631.236 aan achterstallige huur betaalt. Het hogere balanstotaal en de daling in solvabiliteit in 2013 zijn dus voor een belangrijk deel tijdelijk geweest.
80 Interview S. Bremer, februari 2015
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
39
Wereldmuseum
2013
2012
2011
€ 10.763.910
€ 8.610.102
€ 9.183.675
€ 10.955.355
€ 8.820.030
€ 9.288.409
€ - 191.445
€ - 108.299
€ - 104.734
€ 1.793.821
€ 1.985.266
€ 2.193.565
€ 4.828.237
€ 4.039.960
€ 4.163.763
37%
49%
52%
Exploitatie Baten
81
Lasten Exploitatiesaldo Balans Eigen vermogen Balanstotaal Solvabiliteit
De verwachting voor 2014 ziet er nog ongunstiger uit. Op basis van de 3e kwartaalrapportage verwacht het museum een negatief exploitatiesaldo van € – 864.270. Dat is hoger dan in de herziene begroting was voorzien; volgens het museum als gevolg van tegenvallende bezoekersaantallen, waardoor de inkomsten uit entree en de winkel lager zijn dan verwacht.
6.c
Financiële relatie met de BV’s De aan het Wereldmuseum verbonden BV’s vormen een belangrijk onderdeel van het ondernemerschap en een pijler onder het beleid van het museum. Uit deze activiteiten haalt het museum naar eigen zeggen een substantieel deel van zijn inkomsten. Om vast te stellen of het verlies in 2013 geen incident was en welke bijdrage de BV’s daadwerkelijk leveren aan de exploitatie van het museum zijn de resultaten van de BV’s ook over de voorgaande jaren nader onderzocht.82 In de onderstaande tabel zijn van beide BV’s zowel de resultaten als de eigen vermogenspositie over de jaren 2011 tot en met 2013 weergegeven.
81 Inclusief frictiekosten in 2013, exclusief inkomsten uit verkoop kunstwerken in 2012 en 2011. 82 BV’s moeten jaarlijks een jaarrekening deponeren bij de Kamer van Koophandel. Als zg. kleine rechtspersonen is een verkorte balans en beperkte toelichting genoeg; er hoeft geen accountantsverklaring te worden toegevoegd. Voor de BV’s zijn in 2013 jaarrekeningen opgesteld door de eigen accountant op basis van een zogenaamde samenstellingsopdracht. De accountant heeft zich daarbij gebaseerd op de door de directie verstrekte gegevens, maar geeft geen verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
40
2013
2012
2011
2.871.653
2.830.588
3.287.867
11.583
- 25.625
87.040
Netto resultaat
- 2.688
- 31.308
88.642
Eigen vermogen
- 15.996
- 13.308
106.642
314.648
338.247
261.910
8.371
5.264
- 54.493
Netto resultaat
3.540
2.423
- 57.509
Eigen vermogen
5.964
2.424
- 76.374
Wereldbusiness BV Netto omzet Resultaat voor rente en belastingen
Wereldmuseumwinkel BV Netto omzet Resultaat voor rente en belastingen
De winst (het netto resultaat) van de Wereldmuseumwinkel bedroeg in 2013 1,25 % van de omzet. De winst van de Wereldmuseumwinkel is in de jaarrekening van de Wereldbusiness BV verwerkt als aandeel in het resultaat van deelnemingen. Het negatieve resultaat van de Wereldbusiness BV over 2013 van € - 2.688 werd onder andere veroorzaakt door een negatief resultaat uit de horecaactiviteiten (€ - 6.228), dat gedeeltelijk werd gecompenseerd door de opbrengst uit de winkel. De netto omzet van de horeca-activiteiten bedroeg € 2.871.653,-, zodat het winstpercentage -0,2% bedroeg. Tegelijkertijd maakt de tabel duidelijk dat het bedrijfsresultaat vóór rente en belastingen van de Wereldbusiness BV in 2013 nog € 11.583 bedroeg. Dat er toch verlies werd gemaakt werd veroorzaakt doordat er € 19.050 aan rente aan de Stichting Wereldmuseum werd betaald. Uit de jaarrekeningen wordt ook duidelijk dat de Wereldbusiness BV in 2011 een winst boekte van € 88.642. Doordat de winst als dividend aan de Stichting Wereldmuseum werd uitgekeerd, werd door het verlies van € 31.308 in 2012 het eigen vermogen van de BV negatief. Doordat in 2013 opnieuw een verlies werd geleden verslechterde de vermogenspositie nog verder. De Wereldmuseumwinkel sloot 2011 af met een negatief eigen vermogen van € 76.374. Het eigen vermogen werd in 2012 positief beïnvloed door een dotatie aan de agioreserve van € 76.375, zodat het eigen vermogen per saldo weer op nul uitkwam. De bescheiden positieve exploitatieopbrengsten in 2012 en 2013 werden aan het eigen vermogen toegevoegd.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
41
Gelet op het verlies van Wereldbusiness BV in 2013 en het negatieve eigen vermogen dat gefinancierd is door Stichting Wereldmuseum spreekt de accountant op pagina 4 van de jaarrekening over een “onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap”. In het bij de KvK gedeponeerde jaarbericht wordt op p. 2 vermeld dat de continuïteit gewaarborgd wordt doordat de vennootschap voor 2014 een positieve cashflow verwacht. “Echter, gezien de financiële positie van de vennootschap is haar voortbestaan onzeker. Een duurzame voortzetting van de bedrijfsvoering is echter niet onmogelijk”. Resultaat uit deelnemingen In 2013 en 2012 leed de Wereldbusiness BV een verlies van respectievelijk € – 2.688 en € – 31.308.83 De bijdrage aan het resultaat van de Stichting was dus negatief, terwijl voor 2013 een winst van € 110.000 was begroot. Daarnaast blijkt dat de Stichting het negatieve eigen vermogen dat door de verliezen bij de BV’s ontstond, voor een totaalbedrag van € 92.371 aanzuiverde.84 Aan het eigen vermogen (agio) van de Museumwinkel werd € 76.375 toegevoegd, aan het eigen vermogen van de Wereldbusiness BV € 15.996. Ook in deze zin is er dus sprake van een negatieve bijdrage van de BV’s aan de exploitatie van het museum. Onder de financiële vaste activa van de Stichting Wereldmuseum vertegenwoordigden de deelnemingen in groepsmaatschappijen derhalve op de balansdatum 31 december 2013 een waarde van nul. Geconcludeerd mag worden dat de BV’s uit de winst geen resultaat bijdragen aan de exploitatie van het Wereldmuseum. Integendeel, het museum moest zelfs verliezen compenseren. Andere opbrengsten Behalve de winst of verlies ontvangt de Stichting ook andere inkomsten uit de BV’s, in de vorm van vergoedingen voor huur, schoonmaak, personeel/ organisatie en financiële administratie.85 Voor de Wereldbusiness BV bedraagt deze vergoeding € 37.500 per maand, dus € 450.000 per jaar. De Wereldmuseumwinkel BV betaalt voor deze diensten € 12.150 per kwartaal, dus € 48.600 per jaar. In de jaarrekening 2013 van de Stichting Wereldmuseum worden deze inkomsten verantwoord onder de posten “verhuur” van € 275.260 en de post “detachering personeel” van € 115.200.86 De BV’s droegen in 2013 dus € 490.600 bij aan de exploitatie van het museum. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat voor deze vergoeding ook werkzaamheden worden verricht, die anders niet uitgevoerd zouden hoeven worden.
83 84 85 86
Enkelvoudige jaarrekening 2013 Stichting Wereldmuseum, aandeel in resultaat van deelnemingen, p. 25 Enkelvoudige balans 2013 Stichting Wereldmuseum, p. 28 Jaarrekening 2013 Wereldbusiness BV, p. 20 Jaarrekening 2013 Wereldmuseum, p. 34
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
42
Relevant is of deze bedragen proportioneel zijn. In de onderstaande tabel zijn de functies van het gebouw aan de Willemskade gesplitst in drie functies: tentoonstelling, horeca en winkel. Het gebouw heeft een vloeroppervlak van 7.119 m2. De algemene ruimten en de kantoren nemen hiervan bijna de helft in beslag. Ruimtegebruik Willemskade Tentoonstelling/ depot Horecafunctie Winkel Kantoren Algemene ruimte Totaal
m2
% totale ruimte
% nuttige ruimte
% huurkosten
% schoonmaak
2.352
33,1%
64%
67%
40%
1.124
15,8%
31%
30%
57%
181
2,5%
5%
3%
3%
834
11,7% 100%
100%
100%
2.628
36,9%
7.119
100%
Van de overgebleven nuttige ruimte wordt 64% in beslag genomen door tentoonstellingsruimte, 31% door de horecafunctie en 5% door de winkel. Wanneer de huurkosten van het pand (€ 853.914) in beschouwing worden genomen, blijkt dat de horeca voor 29% bijdraagt aan de huur en de winkel 3%; deze bedragen zijn dus vrijwel naar rato van het ruimtegebruik. Van de schoonmaakkosten wordt 57% toegerekend aan de horecafunctie, wat verklaard kan worden uit het intensievere gebruik van deze ruimtes. Communicerende vaten Het resultaat van de BV’s (en daarmee van de Stichting) wordt bovendien beïnvloed door discretionaire bevoegdheden in de toerekening van de kosten. Zo verzoekt de directie van de Stichting op 27 maart 2013 aan de Raad van Toezicht87 om met terugwerkende kracht de huur van de beide BV’s te verminderen, waardoor verliezen bij de BV’s over 2012 worden omgezet in winst. Bij de Wereldmuseumwinkel wordt een verlies van € - 12.161 door de huurverlaging van € 15.750 omgezet in een winst van € 2.423. Bij de Wereldbusiness BV wordt een berekend verlies van € 183.131 door een huurverlaging van € 149.400 beperkt tot een verlies van € - 31.308. Deze laatste bedragen komen overeen met de gedeponeerde stukken. Volgens het museum was de reden voor de huurverlaging de economische situatie. De onderlinge resultaten worden daarnaast nog beïnvloed door leningen van de Stichting aan de BV's waarover de BV's rente aan de Stichting betalen. Stichting Wereldmuseum had op 31 december 2013 € 327.369 aan vorderingen op de BV’s, onder andere in de vorm van verstrekte leningen, waarover 6,35% rente
87 Notulen Raad van Toezicht 27 maart 2013
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
43
werd berekend. Het rentepercentage is opvallend hoog, maar is volgens het museum marktconform. In de jaarrekening wordt opgemerkt dat de schuld binnen 30 dagen wordt voldaan.88 Ultimo 2012 bedroeg het bedrag aan vorderingen € 175.241. De Wereldmuseumwinkel had ultimo 2012 een vordering van € 10.922 op Wereldbusiness BV en ultimo 2013 een schuld van € 1.233 aan het moederbedrijf. Deze gang van zaken maakt duidelijk dat de BV’s waarschijnlijk niet in staat zouden zijn om zelfstandig voort te bestaan zonder de aanwezigheid van een moederbedrijf, zoals in dit geval Stichting Wereldmuseum Rotterdam, dat bereid is om bij het ontstaan van tekorten waar nodig bij te springen (volgens het museum omdat een aanzienlijk deel van de huurkosten van de Willemskade door de BV’s worden bijgedragen). De onderlinge relaties, zoals de leningen, maken het moeilijk om een reëel beeld te krijgen van hoe de BV’s het als zelfstandige ondernemingen zouden doen. Dat geldt ook voor de toerekening van kosten. Zo was de winkel in 2011 zwaar verliesgevend, maar was met 3 personeelsleden wel verantwoordelijk voor 13% (€ 8.207) van de reis- en verblijfkosten van de drie organisaties samen (73 personeelsleden) van € 64.815. Deze relatief hoge kosten worden volgens het museum verklaard doordat in het buitenland inkopen zijn gedaan.
6.d
Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam De doelstelling van de Stichting luidt “het verlenen van steun aan de instandhouding van het Wereldmuseum te Rotterdam en al hetgeen daarmee samenhangt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”89 Dergelijke Vrienden-stichtingen zijn gebruikelijk in het museale veld; behalve financiële steun zijn ze ook bedoeld om het maatschappelijke draagvlak te versterken en ambassadeurs aan het museum te binden. Er is geen formele bestuurlijke invloed van het museum op de Stichting Vrienden. Echter, het bestuur bestond van 1 januari 2012 tot 15 januari 2015 uit drie leden, waarvan twee in die periode ook werkzaam zijn bij het museum.90 Ook de directeur van het museum was van 2009 tot eind 2014 lid van het bestuur.91 De beide medewerkers van het Wereldmuseum traden op 15 januari 2015 uit het bestuur en werden vervangen door vier nieuwe bestuursleden, die niet in dienst zijn van het museum.92
88 Jaarrekening Wereldbusiness BV 2013 p. 19; jaarrekening Wereldmuseumwinkel BV 2013 p. 15, jaarrekening Stichting Wereldmuseum 2013 p. 28. 89 Statuten Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam, 2005 90 Mw. W.M. Kleintunte-Caliezi (secretaris; als secretariaatsmedewerker werkzaam bij het Wereldmuseum) en T. Keizer (penningmeester; werkzaam als hoofd bedrijfsvoering van het Wereldmuseum) 91 Vanaf 10 febuari 2009, van mei 2011 tot 4 november 2014 als voorzitter. 92 Voorzitter dhr. E. Boertien, secretaris mw. P.D.T. van Houte, penningmeester mw. M.E.H. Dumont, lid mw. N.M. Berkhemer
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
44
De onderstaande tabel geeft inzicht in enkele financiële gegevens van de Vrienden-Stichting. De kunstverzameling is tegen aankoopwaarde opgenomen in de balans. Opbrengsten uit verkopen (zie ook het hoofdstuk Collectie) worden aan het museum geschonken. Financiën Vrienden-stichting
2013
2012
2011
2010
8.375
118.018
12.839
11.094
11.900
113.529
11.900
11.870
Exploitatie Baten
93
Bijdrage aan museum Overige uitgaven Resultaat
2.435
1.015
3.451
7.059
- 5.960
3.474
- 2.602
- 7.835
9.600
19.200
28.800
38.400
Balans Lening aan museum
94
Kunstverzameling Balanstotaal
6.e
19.885
19.885
43.303
43.303
83.764
84.246
101.680
105.605
Cultural Governance Het Wereldmuseum onderschrijft de Code Cultural Governance.95 Deze Code stamt uit 2003 en is in 2006 en 2013 herzien. De Code is specifiek toegespitst op de governance van culturele instellingen en geeft richtlijnen en adviezen voor een goed bestuur.96 Hoewel het museum de Code onderschrijft, houdt het zich in de praktijk op verschillende punten niet aan de richtlijnen. Algemeen bekend is inmiddels het feit dat het museum in het najaar van 2014 niet meer over een bevoegde Raad van Toezicht bleek te beschikken, omdat de zittingstermijn van de leden van de Raad was verlopen. Statutair konden daarom ook geen nieuwe leden meer worden aangesteld, omdat die door een bevoegde Raad van Toezicht moeten worden benoemd. Het Gemeentebestuur en het museum hebben inmiddels de rechtbank gevraagd de statuten aan te passen. Deze situatie roept vragen op over de geldigheid van officiële stukken als jaarrekeningen en de opdrachtrelatie tussen de Raad van Toezicht en de
93 De baten bestaan uit bijdragen van Vrienden; in 2013 werden 145 eenpersoons- en 117 tweepersoonsbijdragen ontvangen. In 2012 werd een buitengewone baat gerealiseerd door verkoop van kunstobjecten; de opbrengst werd grotendeels aan het Wereldmuseum geschonken. 94 In 2009 verstrekte de Stichting een renteloze lening van € 48.000,- aan het museum voor de LEDverlichting. Deze lening was eind 2013 op een bedrag van € 9.600 na afgelost. De aflossing gebeurde met de jaarlijkse bijdrage van de Vrienden-stichting aan het museum. 95 Jaarverslag 2013 Wereldmuseum (concept), p. 9 96 Zie www.governancecodecultuur.nl
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
45
accountant. Deze vragen voeren te ver om in deze quick scan te beantwoorden; daarvoor is specialistische juridische expertise noodzakelijk. Overigens besluit de Raad van Toezicht zelf over benoemingen. De directie heeft de Raad herhaaldelijk gewezen op de aflopende termijnen en aangedrongen op het spoedig benoemen van opvolgers, zoals blijkt uit notulen en correspondentie.97 Daarnaast blijkt uit de notulen van de vergaderingen van de Raad van Toezicht van het museum en van het bestuur van de Vrienden-stichting niet dat beide organen zich hielden aan verschillende voorschriften uit de Code, zoals over zelfevaluatie, roosters van aftreden en het opstellen van een profiel bij vacatures. Het museum voert aan dat de Vrienden-stichting niet gebonden is aan de Code Cultural Governance. Dat gaat echter voorbij aan het feit dat de Code voor de hele cultuursector is bedoeld en dat het bestuur van de Stichting geruime tijd uit museummedewerkers bestond. Verwacht had mogen worden dat ook de Vrienden-stichting in ieder geval op hoofdlijnen in de geest van de Code zou handelen. Ook aan de voorschriften rond de financiële verantwoording98, zoals het feit dat de accountant wordt benoemd door de Raad van Toezicht, werd niet voldaan. Problematischer is het feit dat bij de verkoop van de eerder genoemde Hendra’s en Indabha-buddha (zie hoofdstuk Collectie) geen vastgelegde bestuursbesluiten zijn aangetroffen om de objecten af te stoten. Statutair is voor dergelijke besluiten een meerderheid van de stemmen noodzakelijk. (De schijn van) belangenverstrengeling Tot slot vallen twee feiten op die weliswaar niet in strijd zijn met de Code of met andere regelgeving, maar die zeker ongebruikelijk zijn. Beide gevallen getuigen op zijn zachtst gezegd niet van een sterk ontwikkeld gevoel voor het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling. Het eerste feit is de situatie waarbij medewerkers van het museum enige jaren lid waren van het bestuur van de Vrienden-stichting. Hoewel niet in strijd met de statuten van de stichting (een doorgaans gebruikelijk artikel dat bestuursleden zonder last of ruggespraak dienen te besturen ontbreekt), ontstaat op zijn minst een onwenselijk beeld waarbij de Vrienden-stichting geheel wordt gecontroleerd door het museum. Er is dan geen sprake meer van een onafhankelijke stichting, die zelf over zijn middelen en collectie besluit. Dat wordt nog versterkt door het feit dat de medewerkers in een hiërarchische verhouding staan tot de directie van het museum, die in het dagelijkse leven hun
97 Correspondentie directie en Raad van Toezicht Wereldmuseum, 8 april en 14 oktober 2014; notulen Raad van Toezicht van onder meer 27 maart, 17 september en 17 december 2013, 15 maart 2014 98 Governance Code Cultuur 2014, p. 59-61
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
46
directe leidinggevende is, en door de onjuiste financiële gang van zaken rond de verkopen van objecten de Vrienden-stichting (zie hoofdstuk Collectie). Het tweede feit is dat de dochter van de directeur enige jaren werkzaam was voor het Wereldmuseum.99 Na de ontslagronde in 2013, waarbij de Raad van Toezicht expliciet had aangegeven in dit geval geen uitzonderingsposities te accepteren,100 is zij in dienst gekomen van de Wereldbusiness BV. Overigens is ook deze arbeidsovereenkomst, na aandringen van de Raad van Toezicht, per 28 februari 2015 beëindigd. Het inhuren van familieleden komt in het bedrijfsleven vaker voor, maar in de publieke sector is het uiterst ongebruikelijk.
6.f
Conclusies Falend business model De belangrijkste conclusie is dat het business model van het museum, waarbij de winst uit horeca en de winkel een substantiële bijdrage leveren aan het voortbestaan van het museum en op termijn zelfs aan verregaande onafhankelijkheid van subsidie, deze ambitie in de praktijk niet waar maakt. Beide BV’s draaien verlies en moeten worden ondersteund door het museum, in plaats van andersom. De accountant zet vraagtekens bij de continuïteitsveronderstelling van de Wereldbusiness BV.101 Het museum ontvangt wel inkomsten uit vergoedingen, maar een deel daarvan vloeit terug naar de BV’s om verliezen te compenseren. Een belangrijke pijler van het beleid van het museum is daarmee niet effectief gebleken. Ook het museum is zich bewust van deze situatie: in de herziene begroting verwacht het dat in 2016 slechts 4,3% van de bezuiniging wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële activiteiten, en wordt gewaarschuwd dat de bezoekersaantallen mogelijk niet zullen stijgen en dat door de economische situatie de sponsorinkomsten en de inkomsten uit banqueting kunnen teruglopen. Die verwachting wordt bevestigd door de geprognotiseerde cijfers over 2014. Continuïteit Dat zet serieuze vraagtekens bij de continuïteit van het museum. Het lijkt er niet op dat het museum, ondanks rooskleurige verwachtingen, in staat zal zijn om de subsidieverlaging te compenseren met hogere inkomsten of lagere kosten. Dat resulteert in een toenemend exploitatietekort. Zoals eerder aangegeven is het museum onderbezet en beschikt het feitelijk niet meer over een museale staf; verdere bezuinigingen op loonkosten zijn niet mogelijk. De bezuiniging op het depot aan de Metaalhof lijkt niet te kunnen
99 O.m. verslag bestuursvergaderingen Stichting Vrienden; persberichten Samurai (september 2012), Dalai Lama (mei 2014) 100 Notulen Raad van Toezicht, 29 september 2014 101 Jaarrekening 2013 Wereldbusiness BV, pagina 4
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
47
worden geëffectueerd, maar ook bij gunstig resultaat is het effect hiervan op de exploitatie beperkt. Het substantieel verhogen van de inkomsten is niet waarschijnlijk. De bezoekersaantallen dalen (mede als gevolg van minder wisseltentoonstellingen) en de inkomsten uit sponsoring en horeca zullen naar verwachting niet stijgen. Om de bezuiniging te compenseren zouden ofwel de bezoekersaantallen moeten vervijfvoudigen, ofwel zou de omzet van de horeca bij gelijkblijvende kosten moeten verdubbelen. Beide opgaven zijn niet realistisch. Ondoorzichtig De structuur met een stichting en BV’s is niet ongebruikelijk en op zich ook niet problematisch. De verantwoording, via een geconsolideerde jaarrekening, maakt de financiële resultaten voor leken echter niet erg transparant. Daardoor blijven de resultaten en onderlinge financiële relaties tussen de Stichting en de BV’s ondoorzichtig. Dat is onwenselijk voor een organisatie die met publiek geld wordt gefinancierd en die een publieke collectie beheert. Dat wordt versterkt door het feit dat alle drie de organisaties worden geleid door dezelfde directie en financieel management. Niet alleen maakt dat het makkelijk(er) om met opbrengsten te schuiven, het creëert ook een prikkel om de resultaten gunstig te presenteren, zoals in het geval van de beschreven huurverlaging achteraf om zo verliezen bij de BV’s te compenseren. Governance Tot slot is gebleken dat het museum op verschillende manieren niet handelde volgens de Code Cultural Governance en bovendien onvoldoende gevoelig was voor (de schijn van) belangenverstrengeling. Al met al is de financiële situatie van het museum zorgelijk. De forse subsidieverlaging wordt in de praktijk niet gecompenseerd door hogere inkomsten. Het is de vraag of de Gemeente Rotterdam voor het huidige subsidiebedrag een volwaardig, professioneel en kwalitatief hoogwaardig museum kan verwachten.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
48
Bijlage 1
Gebruikte documentatie
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende documenten: Gemeente Rotterdam – Midden in de Stad, Het Rotterdamse Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012 – Visie op ontzamelen van de gemeentelijke kunstcollectie, 23 januari 2014 – Uitvoeringsprotocol ontzamelen van de gemeentelijke museale collectie en de collective beeldende kunst in de openbare ruimte, idem – Advies ontzamelvoorstel Wereldmuseum, Toetsingscommissie Ontzamelen Rotterdam, 24 november 2014 – Beheersovereenkomst Gemeente Rotterdam en Wereldmuseum, 19 december 2005 – Subsidiebeschikking Cultuurplan 2013-2016, 4 december 2012 – Vaststellingsbeschikking 2013, 30 oktober 2014 – Toetsrapporten herzien Meerjarenplan 2013-2016 en jaarplan 2013 & 2014 – Brief College aan Gemeenteraad, 26 november 2014 – Beantwoording en correspondentie College van B en W aan Gemeenteraad betreffende ontzamelen en Wereldmuseum, 2012-2015
Stichting Wereldmuseum Rotterdam – Statuten Stichting Wereldmuseum Rotterdam, 4 oktober 2005 – Akte van oprichting Wereldbusiness BV, 13 augustus 2007 – Akte van oprichting Wereldmuseumwinkel BV, 15 oktober 2009 – Inschrijvingen Kamer van Koophandel, Wereldbusiness BV, Wereldmuseumwinkel BV – Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 – Collectiebeleidsplan 2013-2016 – Directiereglement, 30 september 2014 – Subsidieaanvraag cultuurplan 2013-2016, 9 december 2011 – Notulen Raad van Toezicht 2012-2014 – Notulen Collectieoverleg, 2012-2014. – Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum – Correspondentie tussen directie en Raad van Toezicht, 8 april en 14 oktober 2014 – Correspondentie afstoting Amidha aan Gemeente Rotterdam, 11 januari 2011 – Ontzamelvoorstellen Wereldmuseum, 12 mei 2014 – Reactie op Cultuurplanadvies 2013-2016, Wereldmuseum aan RRKC, 8 mei 2012 – Jaarverslagen 2011, 2012, 2013 – Jaarplan 2013, 2014, 2015 – Begrotingen 2013, 2014, 2015 – Enkelvoudige jaarrekeningen 2012, 2013 Stichting Wereldmuseum – Geconsolideerde jaarrekeningen 2011-2013 Stichting Wereldmuseum – Kwartaalrapportages 2014 – Jaarrekening 2013 Wereldbusiness BV – Jaarrekening 2013 Wereldmuseumwinkel BV – Correspondentie Museum Boijmans van Beuningen, september 2014-januari 2015
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
49
– Bruikleenovereenkomsten, maart 2012 (inv.no 31859, 28989), november 2012 (inv.no 52526), april 2013 (inv.no 25899) – Correspondentie afstoten Amidha Buddha aan Museum Volkenkunde/Rijksmuseum/ Tropenmuseum, 27 maart 2013 – Accountantsverslag en managementletter 2013 – Catalogus Goud der Goden, Wereldmuseum, 2014 – Nieuwsbrief 1, 2013 – Persberichten 2012-2014 – Tentoonstellingsprogramma’s en projectbegrotingen 2012-2014 – Ademen met de kieuwen van Rotterdam, memo S. Bremer, 26 januari 2015
Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam: – Statuten Stichting Vrienden van het Wereldmuseum, 28 december 2005 – Jaarrekeningen 2011, 2012, 2013 – Notulen bestuursvergaderingen 2010-2014 – Inschrijving Kamer van Koophandel, 2005-2015
Overige literatuur: – Cultuurplanadvies 2013-2016, Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur, mei 2012 – De Kracht van Rotterdam: kunst en cultuur, sectoranalyse 2015, idem, februari 2015 – Website Christie’s, http://www.christies.com/lotfinder/sculptures-statuesfigures/importante-statue-de-bouddha-amitabha-en-bronze-5687022-details.aspx – Website NFVM, 3 oktober 2014, http://www.federatievriendenmusea.nl/nfvm/41ethische-code/155-een-ethische-code-ook-voor-vriendenverenigingen – Bestuursverslag en jaarrekening 2013, Museum voor Volkenkunde, 27 maart 2014 – Jaarrekening 2013, Afrika Museum – Rapportage inspectie Wereldmuseum, Erfgoedinspectie, maart 2015 – Correspondentie Stichting Volkenkundige Collectie Nederland aan College Gemeente Rotterdam, 2 augustus 2012 en 5 augustus 2011 – Over Passie en Professie. Een eeuw publieksbegeleiding in de Nederlandse musea, Cultuurnetwerk Nederland, 2010 – Code Cultural Governance, Cultuur-Ondernemen, op www.governancecodecultuur.nl – Ethische Code voor Musea, International Council of Museums (ICOM), 2004; nederlandse vertaling, Nederlandse Museum Vereniging, 2006 – Leidraad voor het afstoten van museale objecten (LAMO), Instituut Collectie Nederland i.s.m. Nederlandse Museum Vereniging en Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea, herziene versie november 2006 – Ontzameling Wereldmuseum, brief Ethische codecommissie aan College B&W Rotterdam, 16 mei 2014 – Handleiding Museumnormen, Museumregister Nederland, 1 februari 2013 – Reglement Museumregistratie, Museumregister Nederland, 1 februari 2013
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
50
Artikelen & andere berichtgeving media: – ‘Boijmans eist 445 stukken van Wereldmuseum terug’, Algemeen Dagblad, 27 januari 2015 – Publieksactie Wereldmuseum, https://publieksactiewmr.wordpress.com/tag/ publieksactie-wereldmuseum – ‘Raad voor Cultuur bezorgd over collectie Wereldmuseum’, NRC, 3 november 2014
– ‘Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden’, Algemeen Dagblad, 23 september 2014 – ‘Islamitische kunst weggehaald bij het Wereldmuseum’, Groene Amsterdammer, 22 september 2014 – ‘Vrienden Wereldmuseum verkopen voor tonnen’, Groene Amsterdammer, 16 september 2014 – ‘Vorige toetsingscommissie blijkt opgestapt’, Groene Amsterdammer, 26 september 2014 – ‘Ongenoegen groeit over uitverkoop Wereldmuseum’, Groene Amsterdammer, 11 september 2014 – ‘Business as usual’, Metropolis M, 29 oktober 2013 – ‘Run het Stedelijk toch niet als een bedrijf’, NRC Handelsblad, 25 oktober 2013 – Interview S. Bremer, RTV Rijnmond, www.youtube.com/watch?v=3FA3ACrvs7I, 15 oktober 2013, 2’07-2’18; – ‘Fotocollectie Wereldmuseum naar Nederlands Fotomuseum’, www.digitalekunstkrant.nl, 8 oktober 2012 – ‘Wereldmuseum wil Afrika-collectie afstoten’, Volkskrant, 9 augustus 2011 – ‘Het kapitaliseren van je museaal vermogen’, A. Odding, www.odd.nl, 23 juni 2011 – ‘Wereldmuseum doet goede zaken bij Christie’s’, www.digitalekunstkrant.nl, 3 september 2011 – ‘Kritiek op uitverkoop van Wereldmuseum’, ANP, 9 augustus 2011 – ‘Wereldmuseum raakt teveel kennis kwijt’, RTV Rijnmond, www.rijnmond.nl, 3 september 2008
– ‘Transparantie zit ‘m niet in glazen deuren’, Groene Amsterdammer, 9 december 2009
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
51
Bijlage 2
Verantwoording
Het onderzoek vond plaats van december 2014 tot en met februari 2015. Voor elk van de te onderzoeken terreinen is een uitgebreid feitenonderzoek uitgevoerd op basis van openbare en interne documenten, interviews met (ex)medewerkers van het museum, collega-musea, brancheorganisaties, commissies en andere betrokkenen. Het onderzoek richtte zich op een beperkte periode en had tot doel om een beeld te geven van de actuele situatie van het museum. Waar relevant, bijvoorbeeld voor vergelijkingen of het zichtbaar maken van trends, is ouder materiaal onderzocht. In het kader van dit onderzoek is met een groot aantal personen gesproken. De gesprekken dienden als informatiebron, voor het toetsen van de museale praktijk en voor het valideren van de conclusies in het onderzoek. Een aantal van hen heeft het concept-rapport gelezen en van commentaar voorzien. Ook de directie van het Wereldmuseum heeft het concept-rapport kunnen inzien en op feitelijke onjuistheden kunnen corrigeren. Omdat een deel van de benaderde personen uitsluitend vertrouwelijk wilden spreken en de informatie relevant was, is ervoor gekozen in de tekst niet te citeren uit deze gesprekken. Onder de geïnterviewden waren (ex)medewerkers en -directeuren van volkenkundige en andere musea in Nederland en daarbuiten, brancheorganisaties, leden van o.m. de Ethische Codecommissie en de Toetsingscommissie ontzamelen. Ook is gesproken met ambtenaren van de Gemeente Rotterdam en met de beoogde leden van de Raad van Toezicht. Voor de financiële aspecten is dankbaar gebruik gemaakt van de ondersteuning van de afdeling Middelen en control van de Gemeente Rotterdam. Voor twee onderwerpen is specifieke deskundigheid betrokken. De Erfgoedinspectie is gevraagd de bruikleenregistratie te beoordelen. Als extra toets op de financiële gegevens in het rapport is accountantskantoor BerkhoutMas gevraagd de cijfers te controleren. Over de onderzoeker Gitta Luiten (1968) was ruim 10 jaar directeur van de Mondriaan Stichting, het stimuleringsfonds voor beeldende kunst, erfgoed en vormgeving dat onder meer musea in Nederland en het buitenland subsidieert. Daarvoor werkte zij als politiek adviseur op het Ministerie van OCW, bij de Raad voor Cultuur en bij het Rijksmuseum Amsterdam. Tegenwoordig is zij actief als zelfstandig consultant en toezichthouder in de cultuursector en beheert de Priona Tuinen in Schuinesloot. Zij is lid van de Gemeenteraad van Hardenberg, Overijssel.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015
52
Bijlage 3
KvK-registratie Wereldmuseum en BV’s
De gegevens uit deze beschrijving zijn ontleend aan het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op grond van artikel 6 van de Handelsregisterwet moeten onder andere besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en stichtingen worden ingeschreven in het handelsregister. Alle (afzonderlijke) bestuurders van deze rechtspersonen zijn verplicht om zich in te schrijven in het handelsregister (artikel 18). De Stichting Wereldmuseum Rotterdam is op 4 oktober 2005 opgericht en onder nummer 24383968 ingeschreven in het handelsregister met als statutaire zetel Rotterdam. Enig en zelfstandig bevoegd bestuurder is de heer S.W. Bremer. De Stichting Wereldmuseum Rotterdam is 100% eigenaar van Wereldbusiness BV. Deze besloten vennootschap is opgericht op 9 augustus 2007 en op 13-082007 ingeschreven onder KvK-nummer 24406635 met als statutaire zetel Rotterdam. In deze BV zijn de horeca-activiteiten van het Wereldmuseum ondergebracht. Enig en zelfstandig bevoegd bestuurder is sinds de datum van oprichting S.W. Bremer. Wereldbusiness B.V. is op zijn beurt voor 100% eigenaar van Wereldmuseumwinkel B.V., opgericht op 12 oktober 2009 en ingeschreven onder KvK nummer 24471259 met als statutaire zetel Rotterdam. Sinds de oprichting is S.W. Bremer de enige bestuurder, zelfstandig bevoegd.
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015