EUROPESE
GEMEENSCHAP VOOR KOLEN HOGE AUTORITEIT
EN
STAAL
SERIE ECONOMIE EN REGIONAAL BELEID 2. OIYTWIKKELINGS- EN OMSCHAKELINGSPROGRAMMA VI
ONDERZOEK VAN DE STREEK OM CARBONIA De sociale gevolgen van de crisis in de kolenmijnen van het bekken van Sulcis op Sardinië
LUXEMBURG 1965
SERIE ECONOMIE EN REGIONAAL BELEID
1. De industriële omschakeling in Europa Rapporten en mededelingen aan de Intergouvernementele Conferentie inzake ,,de industriële omschakeling van door sluiting van mijnen getroffen gebieden", welke door de Bijzondere Raad van Ministers en de Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. gezamenlijk werd georganiseerd en van 27 september tot 1 oktober I960 te Luxemburg werd gehouden. (in 4 delen) I. Het nationale beleid inzake streekontwikkeling en omschakeling uitgegeven 1961 II. Wegen en middelen voor de industriële omschakeling uitgegeven 1961 III. De financiering van de investeringen en de sociale aspecten van de omschakeling uitgegeven 1963 IV. Het ter plaatse uitvoeren van industriële omschakelingen uitgegeven 1963 VERSCHILLENDE AUTEURS V. Het industriegebouw in het kader van het streekbeleid uitgegeven 1966 VI. Regionale actie-organen
uitgegeven 1966
VIL Bestemming en ontsluiting van industrieterreinen I e deel: Ervaringen in de landen van de Europese Gemeenschap, in Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten in bewerking e 2 deel: Geordende industriële complexen in de Verenigde Staten uitgegeven 1966 VIII. Vergelijkende analyse van de socio-economische structuur van mijn- en staalgebieden in bewerking IX. Lijst van omschakelingsmaatregelen in de staal- en mijngebieden van de gemeenschap
in bewerking
X. De financiering van de industriële omschakeling
uitgegeven 1965
XI. Nieuwe produkten
uitgegeven 1965
DIT BOEK IS TEVENS VERKRIJGBAAR I N DE BOEKHANDEL
ONDERZOEK VAN DE STREEK OM CARBONIA
EUROPESE
GEMEENSCHAP
VOOR
KOLEN
EN
STAAL
HOGE AUTORITEIT SERIE ECONOME EN REGIONAAL BELEID 2. ONTWIKKELINGS- EN OMSCHAKELINGSPROGRAMMA VI
ONDERZOEK VAN DE STREEK OM CARBONIA De sociale gevolgen van de crisis in de kolenmijnen van het bekken van Sulcis op Sardinië
Centro di Ricerche Industriali e Sociali C.R.I.S. - TORINO door Magda Talamo Flavia Zaccone Derossi
LUXEMBURG 1965
VOORWOORD
Deze studie over Carbonia is de eerste van een serie die de Hoge Autoriteit wil uitgeven over de problemen op Sardinië. Zij zijn het uitvloeisel van de reeds lang bestaande samenwerking tussen de Italiaanse Regering, de Regio van Sardinië en de Hoge Autoriteit. De laatste is zich zeer wel bewust van de problemen van het kolenbekken van Sulcis op economisch en sociaal terrein. Wij hoeven slechts te wijzen op de steunmaatregelen die in het E.G.K.S.-Verdrag voorzien waren ten gunste van de mijnen in het bekken van Sulcis. Bovendien heeft de Hoge Autoriteit samen met de Italiaanse Regering aan meer dan 5.000 mijnwerkers bijstand verleend in de periode van 1955 tot 1959. Juist deze hulpverlening deed de Hoge Autoriteit inzien dat de toestand op sociaal gebied zeer ernstig was. Het bleek dat deze hulpverlening weinig efficiënt was en dat het doel ervan — het voor de arbeiders gemakkelijk te maken elders werk te vinden — niet bereikt werd, doordat er op het eiland geen ander werk te vinden was. Het kwam er in de praktijk op neer dat de ontslagen mijnwerkers moesten emigreren of zich met een karig bestaan als boer of ambachtsman tevreden moesten stellen. Er bestaat dus een direct verband russen deze sociale problemen en de economische ontwikkeling van het eiland. Bovendien hing het lot van de overgebleven mijnwerkers er van af of men er in zou slagen een oplossing te vinden voor het gebruik van de middelmatige kwaliteit steenkool. Daarom is het een bijzonder goed plan in Carbonia een grote thermoelektrische centrale te bouwen, die de hele steenkoolproduktie onmiddellijk in elektrische energie zal omzetten. Na lang onderzoek van de S.M.C.S. ( x ) bleek dit project een investering te vergen van meer dan 50 miljard lire. Daarom verkreeg de Italiaanse Regering op haar verzoek financiële deelname van de Hoge Autoriteit. Men was er zich ten volle van bewust dat dit project
(') S.M.C.S., Società Mineraria Carbonifera Sarda - Staatsonderneming voor de mijnen.
VOORWOORD
niet alleen het behoud van de mijn en van de werkgelegenheid zou betekenen, maar ook dat hierdoor nieuwe industrieën konden worden aangetrokken. Door een overvloedig aanbod van energie zouden nieuwe arbeidsplaatsen op het eiland geschapen kunnen worden. Verder bood het ontwikkelingsplan voor Sardinië, opgesteld door de Italiaanse Regering aan de Hoge Autoriteit de mogelijkheid de haar door het Verdrag toegewezen bevoegdheden uit te oefenen, door technisch en financieel deel te nemen aan een serie onderzoekingen om na te gaan op welke wijze de doeleinden van het ontwikkelingsplan het beste bereikt zouden kunnen worden. Een sociaal onderzoek in de streek van Carbonia was de eerste en meest urgente van deze studies. Er moest een analyse komen van de bijna dertigjarige ontwikkeling van deze stad, die bijna kunstmatig rond de mijn was opgebouwd in het kader van een autarkische politiek, en die naderhand een menselijke en sociale realiteit geworden was en de grenzen van het zuiver economische had overschreden. In de gemeente Carbonia is de bevolking in de laatste tien jaar met 22% verminderd — een bijzonder verschijnsel en zeker geen normale ontwikkeling. De beroepsbevolking is in dezelfde periode met 60 % verminderd en het inkomen per hoofd is sterk teruggelopen, niettegenstaande het feit, dat in de mijnindustrie, de enige nijverheid ter plaatse, de lonen zijn gestegen. Als men nog verder teruggaat kan men een grafiek opstellen van de veranderingen in het personeelsbestand van de mijnen. Uit het voortdurend aanen afvloeien van mijnwerkers blijkt dat er, sociaal gezien, iets fout is, met alle moeilijkheden die daarvan het gevolg zijn. Het was dus geen onbelangrijke opdracht om in Carbonia een onderzoek in te stellen. De onderzoekers van het C.R.I.S. (}) werden door de Regio van Sardinië en de Hoge Autoriteit met deze opdracht belast en zij hebben zich op voortreffelijke wijze van hun taak gekweten. Dit werk is het resultaat van hun onderzoek. De overvloedige documentatie en de wetenschappelijkheid bij de uitvoering van dit onderzoek hebben de menselijke kant van de moeilijkheden in Carbonia in een juist daglicht geplaatst. De Hoge Autoriteit spreekt hierbij de hoop uit dat deze publikatie meer belangstelling mag wekken voor hetgeen er in deze streek reeds aan het gebeuren is, een streek die door haar ligging en door de grote elektrische centrale van Porto Vesme een rol van het allergrootste belang gaan spelen bij het industrialisatieproces op Sardinië. Roger REYNAUD Lid van de Hoge Autoriteit (') C.R.I.S., Centro di Ricerche Industriale e Sociale.
INHOUD
Woord vooraf
9
Hoofdstuk I — De demografische situatie
.'
.
tl
1. De immigratie in Carbonia
11
2. De emigratie
19
3. Houd ing van d e bevolking ten aanzien van d e emigratie
26
4. Problemen, welke met d e emigratie samenhangen
28
Appendix bij hoofd stuk 1
30
Hoofdstuk II — De stad
43
1. De woonwijken
45
2. Openbare voorzieningen
.
.
.
.
50
Woningen Woondichtheid Wooncomfort Duurzame consumptiegoed eren Sociale voorzieningen Scholen
53 54 .55 56 57 58
Appendix bij hoofd stuk II
Hoofdstuk III — De arbeid 1. De huid ige werkgelegenheid en haar sectoren
.
.
.
.
.
.
.
65
.
75
.
75
2. Het inkomen
78 -
3. De mijnwerkers Afkomst en inkomen Beroepsmobiliteit Houding ten aanzien van werken in d e mijn De verhoud ing tot d e mijn De verhoud ing tot d e kamerad en en d e stad
· Γ"
80 ·.
.
.-· . .
·." .
.
' ' 81 82 . ■ 84 87 ,88
4. Typering van de bevolking met betrekking tot de arbeid en de economische ontwikkeling De arbeidende jeugd De werkende vrouw Houding ten aanzien van de arbeid Verlangens met betrekking tot de industrie-arbeid 5. Problemen die met verder industrialisatie samenhangen
91 93 95 98 103
.
.
.
.
.
Appendix bij hoofdstuk III
106 109
Hoofdstuk IV — De crisis
129
1. Stad en crisis
129
2. Het beeld van de crisis
132
3. Verlangens ten aanzien van de omvang en de wijze van interventie
.
.
135
4. De gevolgen van de crisis voor de gemeenschap
l4l
Appendix bij hoofdstuk IV
147
Hoofdstuk V — De sociale structuur 1. Culturele aspecten 2. Carbonia, een industriestad Onderwijs De bibliotheek Nieuwsbronnen Vooruitstrevendheid 3. Sociale groepen, gemeenschapszin en houding ten aanzien van vakbonden en politieke partijen
155 155 . 1 5 6 156 160 163 166 . 1 7 1
De sociale klassen Sociale contacten De arbeidersbeweging De politieke houding
172 176 179 182
Appendix bij hoofdstuk V
188
Besluit
197
De gevolgde onderzoekmethoden
203
Bijlage 1 — Het onderwijs
211
Bijlage 2 — Sociale voorzieningen
227
Bijlage 3 — De volksgezondheid
243
WOORD VOORAF
Deze studie beoogt een analyse te geven niet alleen van de huidige omstandigheden in Carbonia, maar ook van de te verwachten ontwikkeling. In de eerste plaats hebben wij naar objectieve gegevens gezocht, zoals de samenstelling van de bevolking, de werkgelegenheidssituatie en de structuur van de stad. Wij hebben vervolgens ook aandacht besteed aan de kwalitatieve elementen van deze gemeenschap, zoals houdingen, gedragspatronen, waarden en verwachtingen. Een bijzondere beschouwing is gewijd aan de huidige crisissituatie in Carbonia en aan de industrialisatieplannen. Dit is een sociologisch onderzoek. Er zijn ook demografische en economische gegevens in verwerkt; zij vormen het algemene kader waarbinnen het onderzoek heeft plaatsgehad. Zoals elk wetenschappelijk onderzoek is ook dit sociologisch onderzoek een intellectuele ervaring voor degeen die het uitvoert. Maar juist omdat dit onderzoek ter plaatse is gehouden, is het ook een menselijke ervaring. De gunstige ontvangst ervan bij de bevolking van Carbonia en haar bereidheid om er aan mee te werken hebben daar veel toe bijgedragen. Wij zijn de bevolking daar bijzonder erkentelijk voor. Deze studie had niet tot stand kunnen komen als er geen samenwerking had bestaan tussen ons en de bevolking en de organisaties van deze stad. Daarom willen wij alle inwoners van Carbonia bedanken. Omdat de mijnwerkers in deze stad de toon aangeven en er de spreekbuis van zijn, willen wij in het bijzonder aan hen de volgende bladzijden opdragen.
Turijn, januari 1965
HOOFDSTUK I DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
1. De immigratie in Carbonia
Op 5 november 1957 werd de gemeente Carbonia, die gelegen is in het nauwelijks bewoonde, zuidwestelijke deel van Sardinië, in de provincie Cagliari, bij Koninklijk Besluit ingesteld. Afgezien van een minderheid, die in de kleinere centra woonde welke bij de nieuwe gemeente kwamen (zoals Serbariu), werd Carbonia bevolkt door immigranten. Het ontstaan van de nieuwe samenleving wordt door de tegenwoordige bewoners beschouwd als de samensmelting van onderscheiden bevolkingsgroepen die uit heel Italië afkomstig zijn, vooral uit onderling sterk verschillende streken, als Sicilië, het Venetiaanse en Toscane. Karakteristiek voor de stad in de eerste jaren van haar bestaan was de grote wanorde op woninggebied, en vooral ook de gemengde samenstelling van de bevolking. Zij leek toen veel op een stad in het Amerikaanse Westen of in een goudzoekersstreek, waarin het aantal jonge mannen overheerst, en de gedragsnormen nogal rekbaar zijn. De gegevens laten niettemin zien dat er van het begin af aan een overwegende meerderheid van Sardiniers (88,5 % in 1937) was. Van de 2.774 Sardiniers, die zich in 1937 in de stad vestigden, was 54,7 % afkomstig uit plaatsen van de provincie Cagliari, zoals Gonnesa, Iglesias en uit Cagliari zelf, maar ook uit vele andere, kleinere plaatsen zoals Guspini, Siliqua en Santadi, die alle dicht bij Carbonia zijn gelegen. Deze versplintering kan er ten dele de oorzaak van geweest zijn dat de verschillende groepen immigranten zich voor elkaar als vreemden voelden. Dit gevoel is naderhand nog versterkt door het grote onderscheid dat gemaakt werd met de groepen uit andere streken, vooral in het geval van de Siciliaanse immigranten, die toen de relatief meest stabiele regionale groep vormden en ook nu nog 2,6 % van de steekproef vertegenwoordigen.
12
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
Bevolking van Carbonia in 1937 naar streek van herkomst
%
Streek
88,9 Sardinië
Sardinië Sicilië Campanie Abbruzen en Molise Basilicata Calabrie
2,9 0,1 0,9 0,7 1,0
\
5,6 Zuid-I lali i'
Piémont Ligurie Lombardije Veneto Emilia en Romagna
0,3 0,4 1,0 0,7 0,9
>
3,3 Noord-Italie'
Marken Toscane Umbrie Latium
0,5 0,9 0,2 0,3
>
1,9 Midden-Italië
Buitenland
0,3 Buitenland
Totaal
%
i
100,0 (3.120)
Absoluut
Bevolking van Carbonia in 1937 naar de provincie van herkomst op Sardinië Provincie
Absoluut
Cagliari Nuoro Sassari Totaal
%
1.517 821 436
54,7 29,6 15,7
2.774
100,0
Bron: Gemeente Carbonia.
Sardinië heeft verder ook Ín de volgende jaren de meerderheid van de immigranten geleverd ( 1 ) .
(') Zie grafiek A (blz. 13) Immigranten naar herkomst.
13
DE IMMIGRATIE IN C ARBONIA
Bevolking van C arbonia in 1937 naar gemeente van herkomst in de provincie Cagliari Gemeente
%
Absoluut 212 167 151 106 91 76 61 61 592
14,0 11,0 10,0 7,0 6,0 5,0 4,0 4,0 39,0
1.517
100,0
Gonnesa Iglesias Cagliari Narcao Palmas S. Santadi Siliqua Guspini Andere Totaal Bron: Gemeente Carbonia.
GRAFIEK
Λ
Immigranten naar herkomst Percentages so
/ / /
lä i9
S
,
Λ
V
IS
i v
\ \
IC
tí
1
V
i1 \
/ w
EC
\ \
SS 50 <5
t
« 35 30 3S 30
/
Λ\
15
\ / V'V ' \ \ ^.^
/~"— \ \ \y
V
IO 5
1 1931
39
1940
41
42
43
»
44
■
45
/
V
■
'
4G
Sardinië Midden en NoordItalië
■
47
'
41
49
1950
51
52
53
54
55
5S
57
ZuidItalië Buitenland
5S
59
I960
GÌ
62
G3
14
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
Ook de analyse naar de streek van herkomst van de voor het onderzoek getrokken steekproef laat een overgrote meerderheid Sardiniers zien.
G e b o o r t e p l a a t s v a n de o n d e r v r a a g d e n Rest Geheel Noord- Middenvan Sardinië Italië Italië Sardinië
Carbonia
Cagliari
Italië
Buitenland
Mannen
16,7
52,4
15,6
84,7
3,8
3,1
6,1
Vrouwen
21,2
54,6
13,4
89,2
2,0
2,8
™ · { Tbs.
18,9 (96)
53,4 (272)
14,5 (74)
86,8 (442)
2,9 (15)
3,0 (15)
7.11 kl-
Totaal
%
Absoluut
2,3
100,0
(263)
5,6
0,4
100,0
(246)
5,9 (30)
1,4 (7)
100,0 (509)
Hoewel Carbonia een totaal nieuwe stad was, wil dat nog niet zeggen dat er niets om heen lag. Rondom bestonden kleine agrarische kernen, waarvan sommige in de gemeente — die een opmerkelijk grote oppervlakte heeft, namelijk 143,58 km 2 — werden opgenomen. Bovendien is het nuttig te onderstrepen dat de nieuwe bewoners van de stad niet alleen in grote meerderheid van Sardinië afkomstig waren, maar tevens voor meer dan 50 % uit plaatsen van dezelfde provincies. Gebleken is dat 75 % van de immigranten van 1938 en 85 % van die 1939 gehuwd waren ( x ) ; zij brachten echter meteen hun gezinnen over. Door de betrekkelijke nabijheid onderhielden zij echter wel een frequent contact. De gemiddelde leeftijd van de immigranten blijft tot 1950 tamelijk laag ( 2 ) tot 1943 ongeveer 31 jaar. In die ontwikkelingsjaren stroomde vooral een groot aantal jonge arbeidskrachten naar de plaats. De indruk dat de stad in haar eerste jaren overwegend door jonge mannen bewoond werd, komt inderdaad nauw overeen met de werkelijkheid. In 1938 vormen de mannen inderdaad 90 % van het aantal immigranten. Er blijft tot 1947 een zeer sterke meerderheid mannen bestaan. Eerst in I95O is er evenwicht in de samenstelling van de bevolking ( 3 ) . Aangezien deze stad uitdrukkelijk voor industriële doeleinden is ontworpen, schrijft de meerderheid van de aangekomen immigranten, wanneer zij t 12) Zie grafiek 3 (blz. 32) Immigranten naar burgerlijke staat. ( ) Zie grafiek 2 (blz. 31) Gemiddelde leeftijd van de immigranten. (*) Zie grafiek 1 (blz. 30) Immigranten naar geslacht.
15
DE IMMIGRATIE IN CARBONIA
bij het arbeidsbureau moeten opgeven wat zij wensen te doen in hun nieuwe woonplaats, zich in de industriële sector in. De landbouw is in de gemeente weinig ontwikkeld; de landarbeid wordt met primitieve middelen uitgevoerd en is daarom onzeker en weinig lucratief. Het percentage immigranten, dat zich daaraan wil wijden, is dientengevolge uitermate laag. Voorzover het mogelijk is gebleken dat te reconstrueren, kwamen de immigranten in elk geval uit de landbouw. Op de arbeidsmarkt van Carbonia werd aldus in overgrote meerderheid arbeid aangeboden, die niet geschikt was voor tewerkstelling in de industrie. De primitieve methoden bij de kolen winning werd aldus gedeeltelijk gerechtvaardigd door de noodzaak zich van handkracht te bedienen. Daardoor leidde dit tot exploitatie van de arme oppervlaktelagen, waarin het niet mogelijk is machines te gebruiken.
GRAFIEK Β Ter plaatse woonachtige bevolking, van 1938 tot 1963
;::::
15.000
i Ü.MO
5.000
IUI
1)
IHO
41
43
43
14
4S
- - - rechte van de tendens
4S
41
41
4!
ISSO
SI
S3
SI
51
SS
SE
S3
SI
SS
I9E0
tl
EZ
S3
16
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
Tot 1952 blijkt het aantal mensen in de dienstverlenende sector nogal klein. Dat is toe te schrijven aan het feit dat oorspronkelijk de dienstverlening gecentraliseerd was en rechtstreeks door de mijn zelf werd verzorgd. Na 1948 heeft de immigratie van industriearbeiders duidelijk geen zin meer. Carbonia kan dan alleen arbeiders in de niet-industriële sectoren werk in het vooruitzicht stellen (!). De bevolking groeit bijzonder snel: in de eerste tien jaar is het inwonertal van de stad verzesvoudigd ( 2 ) . Tergelijkertijd wordt een bijzonder verschijnsel bevestigd, dat Carbonia tijdens heel haar bestaan kenmerkt: een voortdurend aan- en afvloeien van inwoners. Dit is een bijzondere situatie, omdat het verschijnsel opmerkelijke afmetingen aanneemt, niet alleen in verhouding tot het statische Sardinië, maar ook tot Italië als geheel, tenminste in de periode vóór 1958 ( ; i ). Zulke bewegingen hebben tot een vrijwel volledige verwisseling van de bevolking geleid in het verloop van enkele jaren.
1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946
Turn-over
Turn-over
%
%
1,6 2,5 4,7 6,2 7,2 6,2 9,6 18,0 7,4
1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1955
5,5 Z> ΫΖ 4,2 2,5 2,8 4,0 3,2 2,5
Jaar
1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963
Turn-ovei
3,3 2,7 2,4 4,1 3,1 1,7 3,5 3,6
De berekening van de „turn-over" geeft een wisseling van 67,6 % te zien in de eerste tien jaar, en van 33,1 % in de tien volgende jaren. Dat zou gelijk staan met een totale verwisseling van de bevolking in de loop van 20 jaar. Het is waarschijnlijk dat toch enkelen, die de stad hadden verlaten, er zijn teruggekeerd. De sterkste verwisseling vond plaats tegen het einde van de oorlog, toen de mijnen gedwongen werden hun delvingsactiviteiten op te schorten. Het is namelijk onmogelijk de geproduceerde steenkool naar het vasteland te ver voeren, want Sardinië was zo goed als geïsoleerd door de bombardementen.
(') Zie grafiek 4 (blz. 33) Immigranten, die een beroep uitoefenen, naar sector van economische activiteit. ( 3! ) Zie grafiek Β (blz. 15) Ter plaatse woonachtige bevolking, van 1938 tot 1963. ( ) Zie grafiek C (blz. 17) Migratiebeweging.
17
DE IMMIGRATIE IN C ARBONIA
GRAFIEK C Migratiebeweging lOlOO
5000
1, ·.:·: c
3.000
1
ecce
\ 1
\
II
Í:CO
\ tono
3.000
/
3000
// // / / //
1.000
I3]|
39
/ //
1940
//
41
; //
43
Λƒ
Λ \
V
43
44
\ V \ \ \ \
1
4S
4E
41
/
,-
4|
\;
49
ISSO
SI
S3
S3
54
SS
SE
S3
SS
S9
ISEO
II
E3
E3
— Emigranten Immigranten
Veel arbeiders werden overgebracht naar de verdedigingswerken aan de kust, terwijl anderen terugkeerden naar de dorpen, waar ze vandaan kwamen. Daar was de levensmiddelenvoorziening gemakkelijker. Carbonia had daar nogal wat moeite mee, want het ligt in een streek waar de landbouw weinig ontwikkeld is. Na de bezetting van het eiland door de geallieerden werden de mijnen weer geopend en in de loop van 4 jaar steeg het aantal employees tot een hoogte punt (van minder dan 4.000 tot meer dan 17.000). N u kwamen vooral de oudmijnwerkers, die geen emplooi meer vonden in de ertsmij nen in het bekken van Sulcis, naar de stad. Deze arbeiders hadden reeds industrie-ervaring. Op de hoge emigratiepiek van 1945 volgde meteen een immigratiegolf.
18
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
De stad maakte, na een kortstondige stilstand, opnieuw een economische ontwikkeling door in een tempo, dat zich onderscheidde van alle andere Sardinische kernen. In deze jaren was de steenkool van Sulcis praktisch de enig beschikbare brandstof, zowel voor de Italiaanse staats- als voor de particuliere ondernemingen. De onmiddellijke eis om grote hoeveelheden steenkool te delven bracht de mijnmaatschappij ertoe steeds meer arbeiders in dienst te nemen. In 1947 bereikte de S.M.C.S. ( 1 ) het punt dat meer dan 17.000 employees in dienst waren en had Carbonia meer dan 44.000 inwoners, allen afhankelijk van de mijn. De steenkool- „boom" maakte de stad rijk in vergelijking tot de meeste Sardinische centra, die van een achtergebleven agrarische economie leefden. De nieuwe bewoners, die uit landbouwstreken of uit de in ontwikkeling achterblijvende mijncentra van Sulcis kwamen, wisten heel goed, dat ze leefden in een plaats waar het ze heel wat beter ging dan in hun streek van herkomst. De gunstige conjunctuur duurde lang genoeg voor de aanvankelijk alléén gekomen mijnwerkers om hun gezinnen over te laten komen. Zij gingen de stad als vaste woonplaats beschouwen. In demografisch opzicht kwam de bevolking pas na de oorlog in evenwicht. De personeelsbezetting van de mijn was toen totaal vernieuwd; tevens had er een grote immigratie van vrouwen plaatsgevonden, waarschijnlijk in de meeste gevallen van Sardinië zelf. In deze jaren vestigde zich een groep personen van gemengde samenstelling voorgoed in de stad. De stad werd een gemeenschap. De bevolking nam een periode van snelle economische ontwikkeling waar, die niet door de tijd begrensd scheen te worden. Zij kon geen rekening houden met de beperkingen, die door de ontwikkeling van de internationale markt gesteld werden. Aan de andere kant is het moeilijk te zeggen of toentertijd zulke beperkingen te voorzien zouden zijn geweest door de mijndirectie, van wie onmiddellijke produktie verwacht werd. Van een afstand gezien lijkt de werkgelegenheidssituatie in Carbonia van vlak na de oorlog, op die van de bouw van een stuwdam: een tijdelijk economisch verschijnsel. Maar Carbonia was geen barakkenkamp, doch een echte stad. Voor haar bewoners was het de gelukkigste plaats op heel het eiland. De nederzetting, die vanuit economisch standpunt bezien haar kritieke punt naderde, had daarentegen vanuit sociaal standpunt gezien alle kenmerken van stabiliteit.
0 ) S.M.C.S., Società Mineraria Carbonifera Sarda, staatsonderneming voor de mijnbouw.
DE EMIGRATIE
19
2. De emigratie In 1948 verschenen de eerste tekenen van de crisis. Zij werden des te sterker gevoeld in dit kolenbekken, omdat de kwaliteit van het produkt en de transportkosten twee bijna onoverwinnelijke obstakels vormden om te kunnen concurreren. Door de opening van de internationale markt en het hernemen van de produktie in de Europese en Amerikaanse mijnen werd een concurrentiefactor ingezet op het gebied van kwaliteit en prijs ( x ), die men door de economische en politieke situatie van het land tot op dat moment had kunnen verwaarlozen. Het gebruik op grote schaal van andere brandstoffen vergrootte later nog het probleem. In deze periode keerde de richting van de migratiestroom om en vertrokken steeds meer mensen uit Carbonia. De bijzonder ongunstige toestand in het bekken van Carbonia werd erkend bij de onderhandelingen, die tot de ondertekening van het E.G.K.S.Verdrag hebben geleid (Parijs 1952), waarbij besloten werd tot de instelling van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal. In de bij het Verdrag gevoegde overgangsbepalingen is douaneprotectie voorzien; bovendien kunnen aan de meest benadeelde mijnen subsidies uit heffingen ter egalisatie van de kolenprijzen worden toegekend. Gedurende een periode van 5 jaar, kunnen deze zich daarmee moderniseren om opnieuw het hoofd te kunnen bieden aan de door de gemeenschappelijke markt bepaalde situatie ( 2 ). Wat het bekken van Sulcis betreft, brengt de mechanisatie van de kolenwinning en de herstructurering van de mijn een sterke vermindering van de benodigde arbeidskracht met zich mee, waarbij meer dan 60 % van het aantal employees van de S.M.C.S. betrokken zijn ( 3 ). Overigens werden in het E.G.K.S.-Verdrag speciale voorzieningen opgenomen om de nadelige gevolgen voor de arbeiders, die gedwongen werden de mijn te verlaten en een ander beroep te zoeken, te verzachten. Hierbij werd voorzien in wachtgelden en vergoedingen voor verhuizings- en herscholingskosten ( 4 ). Maar in het geval van de S.M.C.S. heeft deze steun slechts eer betrekkelijk effect gehad, omdat de ontslagenen door de werkgelegenheidssi(') De frase uit de rede die bij de opening van Carbonia uitgesproken werd door Benito Mussolini : f ,de onmetelijke rijkdom van de autarkische Italiaanse steenkool, die niet minderwaardig is vergeleken met de buitenlandse steenkool" (18 december 1938) bleek niet met de feiten overeen te stemmen. (') Zie paragrafen 25 en 27 van het Verdrag met betrekking tot de overgangsbepalingen. (") Zie grafiek A (blz. 77) : Verloop van de werkgelegenheid bij de S.M.C.S. (*) Zie paragraaf 23 van het Verdrag.
20
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
tuatie in de streek verhinderd werden om op doeltreffende wijze ander werk te vinden. De voorzieningen ten gunste van de door de herstructurering getroffen mijnwerkers vormen in de praktijk een niet-terugvorderbare schadeloosstelling, de zogenaamde „superliquidatie" (l). De inkrimping van de werkgelegenheid moet dus een nieuwe emigratie uit Carbonia en van het eiland veroorzaken. In elk geval bleken de gevoelens van hoop, onzekerheid en gebondenheid aan de nieuwe stad van dien aard dat de uittocht minder spectaculair was, dan de beschreven toestand zou doen vermoeden. Afgezien van de periode van stilstand in 1943, heeft de stad vanaf haar ontstaan, gedurende elf jaar een bijna ononderbroken bloei gekend. Dat is voor de bevolking een belangrijke ervaring geweest omdat zij — als men denkt aan de kleine plaatsen op Sardinië, waar zij in de meeste gevallen vandaan kwam — aan economische beperkingen gewend was. Men moet zich er daarom niet over verbazen dat zij niet graag uit de stad wegging. Want het alternatief was terug te keren naar de arme dorpen van herkomst, om zich opnieuw aan de onzekere en weinig lucratieve boerenarbeid te wijden, of om ver weg te emigreren, naar het vasteland of naar het buitenland, wat ten slotte even onzeker was. De hoogste emigratiepieken corresponderen natuurlijk met de twee periodes (1955 en 1958) waarin de inkrimping van het personeel van de S.M.C.S. het meest voelbaar was. Vooral de mannen emigreren. Zij komen uit de inkrimpende sectoren van de industrie, en de laatste jaren ook uit de dienstensector, omdat ook deze in een crisis geraakt ten gevolge van de algemene economische depressie ( 2 ). Gedurende de tien jaar vóór 1958 was de emigratie uit Carbonia voornamelijk naar Sardinië zelf gericht, waarschijnlijk naar de dorpen van herkomst. Vanaf 1958 oefent de industriële ontwikkeling van Noord-Italië en de daaruit voortvloeiende krachtige vraag naar arbeidskrachten ook op Sardinië een sterke aantrekkingskracht uit. De migratiestroom van Carbonia naar Noord-Italië sluit aan bij de grotere migratoire verplaatsing op heel het eiland ( 3 ) . ('3 Onder de term „superliquidatie" wordt kortheidshalve een geheel van regelingen verstaan, vervat in drie opeenvolgende overeenkomsten tussen de Italiaanse Regering en de Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. Zij omvatten een periode van vijf jaar, van 1955 tot 1960. Deze overeenkomsten dienden om de wijze van toepassing van de wcderaanpassingshulp, voorzien door paragraaf 23 van het Verdrag, vast te stellen. Dit betrof in totaal 5.532 mijnwerkers, ten koste van ongeveer 3 miljard lire. Dit werd in gelijke mate opgebracht door de Italiaanse Regering en de Hoge Autoriteit. (2) Zie grafiek 7 (blz. 36): Emigranten naar geslacht; en grafiek 10 (blz. 39) Emigranten, die een beroep uitoefenen, naar de sector van economische activiteit. (3) Zie grafiek D (blz. 21) : Emigranten naar bestemming.
21
DE EMIGRATIE
GRAFIEK D Emigranten naar bestemming Percentages 9J 15
.V /
>~\.
\-
1940
ΛΛ i\
γ'···\
41 43 43 41 4. 4S 43 41 49 I9SO
Sardinië ZuidItaiië
■/·.·"'V'"^^
51 S3 S3 54 55 5E 53 SS 59 I960
El E3
E3
Midden en NoordItalië Buitenland
Slechts een zeer klein percentage immigranten gaat naar het buitenland. Dit ontzenuwt de vaak herhaalde bewering dat de oudmijnwerkers van C arbo nia vooral naar de Duitse of Belgische mijnen zijn vertrokken. Als dat al ge beurd is, betreft het een tweede etappe van emigratie. Wanneer het niet gelukte werk te vinden in het dorp van herkomst of in een andere plaats op Sardinië, dan bleef als enig alternatief emigratie naar het buitenland. In 1963 doet zich een nieuw verschijnsel voor: het onverwachte optreden van een immigratiestroom uit Noord en MiddenItalië. Deze stroom moet niet direct geïnterpreteerd worden als de komst van inwoners van die streken, maar veeleer als terugkeer van burgers van C arbonia. Zij werden aangetrokken door de grotere kansen, die na 1958, door de economische ontwikkeling van het
22
DE DEMOGRAF ISCHE SITUATIE
Noorden geboden werden. Zij zagen zich opnieuw voor een nog steeds aanhoudende terugslag van de conjunctuur geplaatst en keerden daarom van het vasteland terug. Ten tijde van het onderzoek was het verschijnsel van de emigratie zo goed als geëindigd. Er blijft een geregelde afvloeiing van ongeveer 2.000 per sonen per jaar bestaan. Omdat de jongeren geen werk kunnen vinden op de plaatselijke arbeidsmarkt, verlaten ze de stad ('). De emigratie heeft natuurlijk haar invloed gehad op de leeftijdsgroepen van de werkende bevolking. Een vergelijking tussen de twee volkstellingen van 1951 en 1961 'laten een vermindering zien van de leeftijdsgroepen van 25 tot 45 jaar, die veel groter is dan de gemiddelde vermindering van het totaal. Bovendien houdt de uittocht van mannen steeds aan. Zeer sterk is het aantal kinderen (06 jaar) verminderd. Waarschijnlijk is dit het gevolg van het feit dat de vertrokken bevolking in de leeftijdsgroepen viel met het hoogste geboortecijfer, en dat veel emigranten hun kinderen hebben meegenomen. Niettegenstaande de aanzienlijke vermindering van de leeftijdsklassen van 2545 jaar en van 06 jaar, is de bevolking van Carbonia nog steeds over wegend jong. Er heeft inderdaad een uittocht plaatsgehad van de werkende leeftijdsgroepen van de bevolking. Maar er blijft een aanzienlijke reserve van jonge en zeer jonge groepen over, die niet alleen mogelijkheid tot nieuw
Procentsgewijze variatie in de leeftijdsgroepen bij vergelijking van 1951 en 1961
o
Jaren Geslacht 0-6
6-14
14-21
21-25
2535
35-45
45-55
55-65
Boven 65
Mannen
47,6 12,0
2,5
24,4 42,3 45,9 +
Vrouwen
46,8
6,6
5,6
2 7 , 9 3 0 , 9 1 8 , 5 + 11,1 + 28,7 2 3 , 5 — 18,4
47,2
9,4
4,1
— 26,2 3 5 , 6 3 4 , 6 +
Totaal
5,2 + 24,3 + 4 2 , 4 2 4 , 7
7,6 + 26,2
9,3 2 1 , 7
( ! ) Uitwerking van de IXe en Xe algemene volkstelling.
(') De tendens vanaf 1949 is zeer veelzeggend (r = 0,9l) : als geen nieuwe economische factoren interveniëren zal het afvloeien ook de komende jaren aanhouden: zie grafiek Β (blz. 16). Ter plaatse woonachtige bevolking van 1938 tot 1963.
23
DE EMIGRATIE
GRAFIEK E Ter plaatse woonachtige bevolking in leeftijdsklassen (het gemiddeld aantal individuen voor elk leeftijdsjaar is zichtbaar in de verticale begrenzing van de klasse)
IEG0
1>30 1.400 UOO 1.2ÏD ¡.100 1000
ψ[[\ I
900
100
700
EOO
500
400
300
203
I0O
100
100
300
400
500
EOO
100
100
900
Mannen 1 Vrouwen
leven vormt in de nabije toekomst, maar ook op langere termijn als arbeids kracht te gebruiken is. Van de tegenwoordige bevolking is 51 % jonger dan 21 jaar, terwijl in heel Italië deze groep slechts 33,6 % omvat. We kunnen twee grote groepen onderscheiden in deze jeugdige bevolking: de leeftijdsgroepen die direct in het arbeidsproces bruikbaar zijn — die van 1425 jaar, die 20,1 % uitmaakt van de hele bevolking — en de groep kinderen. De eerste groep, die elk geval potentieel reeds in de beroepsleeftijd verkeert, heeft een aanzienlijke omvang. Het betreft hier 7.120 personen. Hoe wel in C arbonia de werkloosheidssituatie niet bijzonder ernstig is (op het ar beidsbureau staan 754 werklozen en 149 jeugdigen in afwachting van hun eerste betrekking ingeschreven), zou zij in de toekomst zeer snel en uitzichtloos
24
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE GRAFIEK F Ter plaatse woonachtige bevolking in leeftijdsklassen naar geslacht (het gemiddeld aantal individuen per leeftijdsjaar ¡s zichtbaar in de verticale begrenzing van elke klasse)
Vrouwen
Mannen
700
600
500
400
300 200 100
200
300
400 500
600 700
Leeftijd in jaren verslechteren, wanneer nieuwe lichtingen arbeiders in grote hoeveelheden op de arbeidsmarkt komen. De migratiestroom, als natuurlijke reactie op werkloosheid, zou aldus verbreed worden door de jongere lagen van de bevolking. Er zou een aanzienlijk verlies van potentiële arbeidskracht uit voortvloeien en
25
DE EMIGRATIE
een vergrijzing van de bevolking. Indien men daarentegen zou aannemen dat de huidige conjunctuur, die de opname van arbeidskrachten in de industrie heeft gestagneerd, emigratie zou tegengaan, dan zou men grote groepen jongeren krijgen, die zich in hun rechtmatige verwachting op werk teleurgesteld zien. De daaruit voortvloeiende spanningen zullen zonder twijfel uitermate ernstig zijn. Procentsgewijs aandeel van de verschillende leeftijdsgroepen in de totale bevolking (*) Jaren Geslacht
Carbonia 1951 Mannen Vrouwen Totaal Carbonia 1961 Mannen Vrouwen Totaal Italië 1961 Mannen Totaal
Totaal
06
6-14
14-21
21-25
25-35
35-45
45-55
55-65
Ouder dan 65
20,2 21,5
19,2 19,9
11,1 12,5
5,6 6,5
14,1 15,1
15,8 12,2
8,6 6,7
3,7 3,1
1,7 2,5
100,0 100,0
20,8
19,6
11,8
6,0
14,5
14,1
7,7
3,4
2,1
100,0
14,0 14,0
22,5 22,8
14,5 14,4
5,6 5,8
10.8 13,1
11,4 12,2
12,1 9,2
5,9 5,0
3,2 3,5
100,0 100,0
14,0
22,6
14,4
5,7
12,0
11,8
10,7
5,4
3,4
100,0
10,4
13,4
11,2
6,7
15,3
12,8
12,7
9,2
8,3
100,0
10,0
12,8
10,8
6,4
15,1
12,9
12,8
9,6
9,6
100,0
(') Uitwerking van de Xe algemene volkstelling.
Voor de jongsten (0-14 jaar) draagt het probleem duidelijk alleen maar een afgeleid karakter. Hun vertrek hangt af van de werkgelegenheidssituatie voor de leeftijdsgroep der volwassenen, waartoe hun ouders behoren. De omvang van de jongste leeftijdsklassen is groter dan het Italiaans gemiddelde. Dit is niet alleen terug te voeren op het hoge geboortecijfer, maar waarschijnlijk ook op het feit dat de gezinnen van veel emigranten in Carbonia zijn gebleven. Inderdaad vermindert het aantal vrouwen in de leeftijdsklasse van 25 tot 45 jaar niet zo sterk als het aantal mannen. Het valt wel te voorzien dat de emigranten al het mogelijke zullen doen om hun echtgenote en kinderen bij zich te laten komen in hun nieuwe woonplaats. In Carbonia blijven dan alleen de bejaarden over.
26
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
3. Houding van de bevolking ten aanzien van de emigratie De emigratie heeft veel vriendschaps- en familiebanden doorgesneden: een aanzienlijk percentage van de ondervraagden (54,2 % ) heeft geëmigreerde familieleden. Die zijn voor ene groot deel naar Noord-Italië vertrokken (44,0 % ) , en meestal om er werk te zoeken (89,4 % ) . Men spreekt vaak over de emigratie, en ziet haar als direct gevolg van de crisis: „Er is geen werk meer en iedereen is er van door", zegt een gepensioneerde, die als straatventer zijn schamele inkomsten aanvult. „We hebben honger en iedereen wil weg omdat er geen werk meer is", zegt de dochter van een mijnwerker. Niemand besluit spontaan tot emigratie, maar men wordt ertoe gedwongen : „We leven in ellende. In onze familie moeten ze naar het vasteland om er werk te gaan zoeken. En zo gaat het in heel wat andere families", zegt een naaister, de dochter van een mijnwerker. Gezinnen en hele families worden door de emigratie van elkaar gescheiden. Vooral de vrouwen betreuren de gedwongen scheiding tussen ouders en kinderen: „Er is hier geen werk te vinden en daarom moeten we de kinderen wegsturen"; „Het gaat ons slecht. Iedereen die weg is, moest eigenlijk hier kunnen werken. Nu moeten we onze kinderen weg laten gaan om elders werk te vinden", zeggen twee mijnwerkersvrouwen. „Je kunt hier geen werk vinden. Als je bloedverwanten ver weg zijn, voel je dat goed", zegt de dochter van een schoenmaker. Haar zus werkt op het vasteland als dienstbode. Er moeten nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd worden want dan kunnen de gezinnen en families weer herenigd worden. „Ze moeten de Sardiniers op Sardinië werk geven", zegt een employee van de S.M.C.S.
Voornemen tot emigratie, naar inkomen
Gezinsinkomen
Minder dan L. 50.000 per maand L. 50-70.000 per maand L. 70-100.000 per maand L. 100-150.000 per maand L. 150-200.000 per maand Meer dan L. 200.000 per maand
Totaali{ \absoluut . „
Nee
Totaal
Ja
%
absoluut
(135) (147) (136) (54) (16) (15)
60,0 60,5 59,6 66,7 31,3 40,0
40,0 39,5 40,4 33,3 68,7 60,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
59,2 (298)
40,8 (205)
100,0 (503)
27
HOUDING VAN DE BEVOLKING TEN AANZIEN VAN DE EMIGRATIE Voornemen tot emigratie Totaal
Ja
Vanwege werk
Vanwege levensomstandigheden
34,8 60,4 65,6 65,1
55,8 25,6 20,9 19,3
4,7 2,3 3,0 1,8
59,5
26,7
56,1 53,1 63,1 60,8
Totaal vrouwen
[
Geslacht en leeftijd
18-25 26-35 36-45 46-60
jaar jaar jaar jaar
Totaal m a n n e n 18-25 26-35 36-45 46-60
jaar jaar jaar jaar
absoluut
Nee
Vanwege de toekomst van de kinderen
Anderszins
%
absoluut
4,7 6,0 4,6
4,7 7,0 4,5 9,2
100,0 100,0 100,0 100,0
(43) (43) (67) (109)
2,7
4,2
6,9
100,0
(262)
27,3 26,6 18,5 9.8
13,6 3,1 4,6 7,8
9,4 6,1 5,9
3,0 7,8 7,7 15,7
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (65) (51)
58,1
21,1
7,4
5,3
8,1
100,0
(246)
58,9 (299)
24,0 (122)
4,9 (25)
4,7 (24)
7,5 (38)
100,0 (508)
Meer dan de helft van de achtergeblevenen wil niet emigreren of heeft er nooit aan gedacht. Dat kan, naast de binding aan de stad (en het zijn inderdaad meestal de meest geïntegreerden die niet weg willen), liggen aan een realistische waardering van de beperkte mogelijkheden voor de ouderen om nieuw werk te vinden. Voor sommigen speelt nog een materiële onmogelijkheid mee om Carbonia te verlaten: „We kunnen hier niet vandaan omdat we er geen geld voor hebben". Als men niet alleen, maar met zijn hele gezin emigreert, kost dat nogal wat. Het is niet toevallig dat men meer wil emigreren in de hogere inkomensklassen. Vooral echter wordt er initiatief, aanpassingsvermogen en hoop op een betere toekomst verondersteld bij het besluit tot emigratie. Deze karaktertrekken treft men vooral bij de jeugd aan — onder hen treffen wij dan ook het hoogste percentage aan van hen die met plannen rondlopen om te emigreren. Bovendien zijn de meer ontwikkelden meer geneigd tot emigratie. Degenen die plannen hebben om te emigreren, willen naar de hieronder aangeduide gebieden gaan. De vrouwen geven er echter de voorkeur aan minder ver weg te gaan.
28
DE DEMOGRAFISCHE SITUATIE
Voornemen tot emigratie naar ontwikkelingspeil Nee
Ontwikkelingspeil
Analfabeten O n v o l l e d i g lager o n d e r w i j s Lager o n d e r w i j s Middelbaar onderwijs H o g e r onderwijs Universiteit
Totaal I \
,
( absoluut
Geslacht
Mannen Vrouwen
Totaal | |
,% abs.
Totaal
Ja
%
absoluut (62) (157) (178) (54) (57) (16)
62,8 63,7 60,1 51,9 46,3 31,2
37,2 36,3 39,9 48,1 53,7 68,8
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
58,7 (298)
41,3 (210)
100,0 (508)
NoordItalië
Andere plaatsen op Sardinië
Plaats van herkomst
Buitenland
MiddenItalië
Weet het niet
34,9 31,1
12,3 22,3
17,0 16,5
20,7 11,6
5,7 10,7
33,0 (69)
17,2 (36)
16,8 (35)
16,3 (34)
8,1 (17)
Totaal
%
absoluut
9,4 7,8
100,0 100,0
(106) (103)
8,6 (18)
100,0 (209)
4. Problemen, welke met de emigratie samenhangen Buiten de gegevens met betrekking tot leeftijd, geslacht, beroep, aantal gezinsleden ten laste van de geëmigreerde en richting van de emigratie ( · ) , was het niet mogelijk andere informaties te vinden, die geleid zouden kunnen hebben tot een kwalitatief oordeel over de emigratie (zoals bij voorbeeld het gegeven van het ontwikkelingspeil). De emigratie heeft meestal een verarmende werking op de streek van waaruit men vertrekt. Want niet alleen vermindert het arbeidend gedeelte van de bevolking, maar juist de meer ontwikkelden met initiatief en een ondernemende persoonlijkheid zijn meer tot emigratie geneigd.
(') Verzameld door middel van een steekproef; zie grafiek o (blz. 38) en volgende.
PROBLEMEN, WELKE MET DE EMIGRATIE SAMENHANGEN
29
De achtergebleven bevolking verarmt dus kwalitatief. En dat heeft een ongunstige invloed op het resultaat van de initiatieven, die genomen worden om de crisis te beëindigen. De objectieve gegevens — van de steekproef en van de volkstellingen ■—■ tonen aan dat vooral de jeugd emigreert. De steek proefanalyse brengt aan het licht dat de meer ontwikkelden en ook de relatief meer weigestelden eerder geneigd zijn tot emigratie. Carbonia schijnt nu op een kritiek punt te zijn aangeland: de migratie stroom uit de stad zal zeker niet slechts voortgaan, maar zich zelfs verbreden, omdat de talrijke jongeren geen betrekking kunnen vinden op de plaatselijke arbeidsmarkt. Het voortduren van de huidige crisissituatie, of erger nog, het inkrimpen van de werkgelegenheid, zal de demografische situatie binnen enkele jaren veranderen. De reeds begonnen vergrijzing van de bevolking zal dan versneld worden en de stad zal ten slotte op dramatische wijze verarmen. Carbonia verkeert echter in demografisch opzicht nog altijd in een gunstige situatie. Er heeft niettegenstaande de uittocht toch een zekere groei plaatsgehad ten gevolge van het hoge geboortecijfer (het geboorteoverschot is er altijd groot geweest) (*), en ten gevolge van het voortduren van een kleine immigratiestroom. Verondersteld kan worden dat, hoewel de stad zich in een crisis bevindt, zij toch haar aantrekkingskracht zal behouden, vooral op de omliggende landbouwstreken, waar de toestand nog ongunstiger is. Boven dien kan een gedeelte van de immigratie worden toegeschreven aan de terug keer van personen, die eerst naar hun plaats van herkomst of naar Noord Italië vertrokken waren. Zij waren door de S.M.C .S. ontslagen en geven er nu de voorkeur aan naar C arbonia terug te keren, om er misschien een betrekking te kunnen vinden in de dienstensector. De demografische situatie is dus heel gunstig als een programma van herindustrialisatie gerealiseerd kan worden. Men denke eraan dat in ZuidItalië de economische ontwikkeling vaak gehinderd wordt dòor de geringe omvang van de leeftijdsklassen van de beroepsbevolking. Verdere economische stilstand of erger nog, inkrimping van de werkgelegenheid kan echter fatale invloed hebben op de demografische situatie. De noodzaak van snelle en doeltreffende interventie kan dus niet ontkend worden. Er moeten nieuwe initiatieven genomen worden om tot industrialisatie te komen. Die zijn overigens al ontworpen, maar de realisatie ervan dient versneld te worden.
(') In 1962 bedroeg het geboortecijfer 23,6 per duizend tegen 18,4 per duizend in heel Italië. Het is wel aan het verminderen. De natuurlijke groei in 1962 bedroeg 16.7 per duizend tegen 8.4 per duizend in heel Italië.
30
DE DEMOGRAFISC HE SITUATIE
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK I 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
— Immigranten naar geslacht — Gemiddelde leeftijd van de immigranten ■—■ Immigranten naar burgerlijke staat — Immigranten die een beroep uitoefenen, naar sector van economische activiteit — Immigranten zonder beroep — Gemiddeld aantal gezinsleden ten laste van de immigrant — Emigranten naar geslacht — Gemiddelde leeftijd van de emigranten — Emigranten naar burgerlijke staat — Emigranten die een beroep uitoefenen, naar sector van economische activiteit — Emigranten zonder beroep — Gemiddeld aantal gezinsleden ten laste van de emigrant GRAFIEK 1 Immigranten naar geslacht
Percentages
IUI
BI 11(0 tl
O
Mannen
(!
«
IS
41
47
il
49 »S3 SI
—
S!
S]
Vrouwen
SI
SS
Si
ST
SI
SI IKD II
I! 11
31
APPENDIX Bil HOOFDSTUK I
GRAFIEK
2
Gemiddelde leeftijd van de immigranten
1
1911
19
191
41
42
43
44
4S
li
41
II
49
ISSO
SI
Si
SI
SI
1_ SS
Si
SI
SI
SS
ISSO
II
il
il
32
DE DEMOGRAFISC HE SITUATIE
GRAFIEK 3 Immigranten naar burgerlijke staat Percentages
i
l\
\
/ V /
ν
'
1931
39
1940
41
43
43
Gehuwden
II
i:
4S
41
'
—'
/ ν
\
\ /
i
\
\
I
\
.'
\
\ .'
\ !
V
'
\
II
49
I9S0
— — —
SI
Sï
S3
Ongehuwden
SI
SS
Si
SI
SS
:j
I960
SI
i!
13
GRAFIEK
4
Immigranten die een beroep uitoefenen naar sector van economische activiteit Percentages
a Ζ O χ co
Χ O O Tí
o
Η C
1931
33
1940
Landbouw Diensten
41
42
4]
44
4S
«
17
41
41
ISSO
Industrie Vrije beroepen
51
52
53
SI
SS
St
S?
SI
SS
I9E0
(I
S2
(1
GRAFIEK 5 Immigranten zonder beroep Percentages
•o tr,
Ό M
¡S O
o
> -i
1911
31
1940
41
Huisvrouw-en Gepensioneerden
42
43
«4
45
ti
47
-"I
W
Studenten Anderen
il*
Il
S2
SI
54
SS
SI
57
SI
9
1*0
il
ii
13
GRAFIEK 6 Gemiddeld aantal gezinsleden ten laste van de immigrant
1.00
2.15
> T3
g
Ζ D
Χ O O Ί|
D (Λ Η C
O.iO
0.25
GRAFIEK 7
0\
Emigranten naar geslacht Percentages 95 90 85
I-
80 15
y
/ v\ /
\
n-
V
-_/
Bä ■
■C O
r.
60 55
Η C
45
> Η Η
JO 35 30 2:
:o 15
44
Mann
45
46
47
4Β
49
1950
51
52
53
Vrouwen
54
55
56
5?
58
59
1360
61
62
63
37
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK I
GRAFIEK 8 Gemiddelde leeftijd van de emigranten
1940
41
42
41
44
45
4E
47
41
49
1950 51
52
53
54
55
5E
57
51
•
59
HBO
El
62
El
GRAFIEK 9 Emigranten naar burgerlijke staat
co
Percentages
75 70 55
O
ra α
EO
tn 55
O O
50 45 40
S
55
GO
ra
I
30
>
25 K
15 IC 5
-ι
1940
41
42
43
44
45
45
Gehuwden
47
1
1
ι
ι—
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK I
39
GRAFIEK 10 Emigranten die een beroep uitoefenen naar sector van economische activiteit Percentages
Λ
/ \
s'
/
\
\i
\ / \ / \ /
/
\ \.
'\
\\/
A
V
;
ι
A
V\
i \ i v\ A
V ' V /v
1940
41
42
43
44
Landbouw Diensten
M
4Ë
47
4B
49
1950
51
52
53
Industrie Vrije beroepen
54
55
SG
5J
58
53
I960
(1
(Î
Í3
ë
GRAFIEK 11 Emigranten zonder beroep Percentages
30
25
D
ra D 20
/ /\
15
\
/ \ ■' \ / 10
■
X
\
;
/ \
/
/ \
\
/
\
\
/
N ^
/
/ \
\l
. /
/
^v
/
/
/
1940
41
42
43
Huisvrouwen Gepensioneerden
44
45
4(
47
41
49
1350
Studenten Anderen
SI
52
V
·■·. 54
\l \
/
/ \
\
53
/
> ra
/
>
/
H
rä
\ y
\
'
·'
V
\
O O po
ΛV
\ /
V
V
5
\l
■ f
V
\
\ /
\
/
/
ra
/
Í5
\ / \ \ // /'""Λ V',·■"' / / - ^ ^A /.··■···.. ,'\ / ^ .-\ ./ ··· \ S / .· \ / v. .· \V/ .··· ···. .·' Nf
5E
51
\
:!
/
59
/
I960
\
61
12
63
4L
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK I
GRAFIEK
12
Gemiddeld aantal gezinsleden ten laste van de emigrant
•50
1940
41
42
43
44
45
4E
47
41
49
1950
51
52
5]
54
55
5E
57
il
59
I960
El
12
E]
HOOFDSTUK II DE STAD
Op 18 december 1938 kondigde Benito Mussolini voor een menigte van 50.000 personen, „in gedisciplineerde militaire formaties opgesteld" de geboorte van Carbonia aan. De stad werd in twaalf maanden uit de grond gestampt, „in een zo goed als verlaten, onvruchtbare streek, waar geen mens, geen huis, geen wegen, geen druppel water te bekennen viel". Carbonia zou door de eeuwen het getuigenis moeten afleggen van „de waarlijk formidabele prestaties en organisatorische capaciteiten van het fascistisch Italië" ( 1 ). Dertig jaar na haar stichting heeft het stadsbeeld van Carbonia niet alleen het stempel van een historische periode bewaard, maar ook van de bedoelingen van haar ontwerper. De ideeën die haar huidige verschijningsvorm nog bepalen, maken deel uit van haar sociale geschiedenis. In de structuur van deze stad blijven deze ideeën bewaard. Carbonia moest een menselijke nederzetting worden met als belangrijkste functie de steenkoolwinning, en dat in het kader van een autarkische politiek. Daarom werd er met haast gebouwd, zonder aan kwaliteit te denken : toen de stad geopend werd waren de huizen loze gevels, de wegen slechts van steenslag en de openbare diensten gebrekkig ( 2 ). Carbonia was ontworpen als een systematisch conglomeraat van arbeiders en niet als een stad met een eigen functie. Bovendien werd bij de bouw geen rekening gehouden met het sociale leven dat zich er moest ontwikkelen. De stad bevorderde eerder het isolement dan de communicatie tussen de inwoners. Men had de stad verdeeld in ver van elkaar gelegen woonwijken en daarbij meer rekening gehouden met symmetrie dan met functie. De ligging van de huizen is door bijna meetkundige regels bepaald.
(') Uit de openingsrede van Benito Mussolini, te vinden in ,,Scritti e discorsi", deel XII, Hoepli, Milaan 1940, blz. 110-111. (2) Volgens het dagblad L'Unione Sarda van 15 december 1938 was de stad bij haar opening met het volgende uitgerust : Klokketoren Café Kazerne van de RR.CC. Ontspanningsruimte Waterleiding Arbeiderswoningen Bioscoop-theater Bedrij fswinkel Tehuis voor employees Stadhuis Arbeiderspensions Stratennet en riolering Postkantoor
44
DE STAD
Een kleine centrale wijk vormt de meest uitgesproken kern. Dat is het meest representatieve gedeelte van de stad, dat van betrekkelijk veel gemakken voorzien is en dat vanaf het begin bewoond is door de hoogste klasse: in feite de leidinggevenden van de mijn. Daaromheen liggen de woonwijken in een wijde bcog, ver van het centrum, en zonder openbare voorzieningen. De aanleg daarvan zou aanzienlijke technische en financiële moeilijkheden met zich brengen, omdat deze wijken zo ver uiteen liggen. Hier heeft de meerderheid van de mijnwerkers altijd gewoond. Buiten deze wijken liggen nog enkele grotere buurtschappen, meer op het platteland en zeer dicht bij de mijnen, en verder nog een honderdtal huizengroepen, die bij de gemeente Carbonia gevoegd zijn, al zijn ze van oorsprong ouder. De discontinu-structuur van de stad is niet bevorderlijk voor het onstaan van sociale bindingen. Er bestaat weinig gelegenheid voor de inwoners, ook niet in de wijken, om elkaar te ontmoeten. De meeste inwoners moeten een afstand van enkele kilometers afleggen om op het centrale plein te komen, waar men voor wat gezelligheid naar toe gaat. Men zegt wel dat Carbonia aldus gebouwd is om het ontstaan van sociale bindingen en daarmee de vorming van spontane groepen tegen te gaan. Dit kan inderdaad een verklaring vormen, want er woonde een arbeidersproletariaat, dat zich potentieel tegen de toenmalige politiek kon keren. De vestiging van de geïmmigreerde mijnwerkers had vanaf het begin een stabiel karakter. Zij brachten hun gezinnen mee naar Carbonia en er werden nieuwe gevormd. Hier werden hun kinderen geboren. Hier begonnen de groepswaarden te ontstaan. Hier vormde zich de zo hecht georganiseerde menselijke samenleving, die ook nu nog, na jaren van crisis, een van de meest positieve kenmerken van de stad vormt. Al is de planologische structuur van een stad niet gemakkelijk te veranderen, toch mag men zich afvragen hoe het mogelijk is dat het gemeentebestuur twintig jaar na de val van het fascisme nog steeds niet heeft getracht de woningsituatie te saneren en het peil van de openbare voorzieningen aan te passen aan de eisen van de bevolking. Het gemeentebestuur heeft echter nooit zeggenschap gehad over Carbonia, omdat de stad via een instituut voor volkshuisvesting, dat nog steeds de huizen en een goed deel van de grond bezit, eigendom is van de mijn. De mijn heeft het in deze stad voor het zeggen, ook al is het dan een staatsmijn. In feite heeft het gemeentebestuur geen economische macht, omdat het over onroerend goed noch over belastinginkomen beschikt. De vestigingsplaats van de mijn ligt buiten de gemeente en de meeste inwoners zijn vrijgesteld van belasting. Het gemeentebestuur heeft dus geen interventiemogelijkheid.
DE WOONWIJKEN
45
Het gemeentebestuur heeft plannen en begrotingen ontworpen, vooral in de dienstensector en in de infrastructuur. Maar verzoeken om de noodzakelijke leningen hebben geen effect gehad, aangezien er nooit een speciale wet voor de stad is goedgekeurd. Ten slotte is wet 167 op de volkshuisvesting moeilijk toe te passen op C arbonia, omdat de gemeente níet over de noodzakelijke fondsen beschikt om tot onteigening over te kunnen gaan. Vreemd genoeg dus, behoort de stad niet aan de gemeenschap toe, ofschoon ze eigendom van de staat is door middel van de mijn. De inwoners blijven leven in de bij de stichting gevestigde structuur. In zo'n situatie is een gevoel van onzekerheid moeilijk te verdringen. Toch hebben de inwoners juist hier de dimensie van de continuïteit veilig weten te stellen. Ze hebben gevechten om de stad te behouden. In die zin kan men stellen dat C arbonia toch aan de gemeenschap toebehoort. De gemeenschap heeft haar vrijgekocht.
1. De woonwijken ( χ ) Het centrum Ís, sociaal gezien, het meest gevarieerde deel van de stad. Tevens is het op stedebouwkundig gebied het meest rommelige deel. Zelfs de gebouwen schijnen hier de oorspronkelijke opzet te doorbreken, ofschoon het hoofdplein nog een uitgesproken fascistisch karakter draagt. Want er zijn moderne gebouwen bijgezet en er is wat groen, al is dat in (') Zie plattegrond van de stad. Bij het afsluiten van deze studie was het grondgebied van de gemeente C arbonia in vijf zones woongebieden verdeeld. Drie daarvan vormen samen het stadslichaam; twee zijn meer buiten wijken. Centrum: Ín deze studie ís de centrale zone ruimer genomen dan het centrum Ín eigenlijke zin, de stadskern dus, waar gewoonlijk de openbare gebouwen, de voornaamste winkels en derge lijke staan. Deze zone omvat ook de in de onmiddellijke nabijheid gelegen woonwijken. Het centrum wordt omgeven door de andere gebieden, behalve in het zuidwesten, waar het centrum door de structuur van de stad samenvalt met de uiterste grens. Perifere gebieden. Deze indeling is gebaseerd op sociologische inzichten. Er zijn perifere gebieden met en zonder openbare voorzieningen, omdat men het Ín de wandel eerder daarover heeft dan over de bevolking die er woont. Vanuit het centrum gezien liggen. de perifere gebieden met openbare voorzieningen, dus voorzien van scholen, poliklinieken en kindertehuizen, respec tievelijk in het noordwesten en ín het zuiden. De twee perifere gebieden zonder openbare voorzieningen liggen respectievelijk in het noordoosten en het oosten. Marginale gebieden. Deze liggen buiten de perifere gebieden aan de buitenkant van de stad Ín het noorden, oosten en zuidoosten en vormen een soort eilanden. Men kan ze marginaal noemen hetzij ín geografisch of stedebouwkundig opzicht, hetzij Ín sociologisch opzicht, dat wil zeggen ¡n verband met de bevolking die er woont. Grotere buurtschappen. Hieronder vallen C ortoghiana, Burbusi en Bacu Abis. Zij beschikken over een zekere infrastructuur. Verspreide buurtschappen. Hieronder vallen de verschillende huizengroepen, die rond de stad op het land verspreid liggen. Het zijn er ongeveer honderd. Deze studie heeft er natuurlijk alleen maar rekening mee gehouden voorzover de bewoners ervan in de steekproef vielen. Deze buurtschappen dragen geen stedelijk karakter. Zíj vallen voor openbare voorzieningen terug op het centrum.
46
DE STAD
werkelijkheid grotendeels eigendom van particulieren. Er is wel een openbaar park. In het centrum woont een gemengde bevolking. Men vindt er beoefenaars van vrije beroepen, leidinggevend en onderwijzend personeel, beambten en zakenmensen, maar er wonen ook geschoolde arbeiders. Daarentegen wonen er slechts weinig ongeschoolde arbeiders ( 1 ). Dit is het enige van de bestudeerde gebieden, waar een aanzienlijk deel van de bevolking middelbaar onderwijs genoten heeft en waar de meeste universitair gegradueerden worden aangetroffen, al zijn het er in absolute cijfers maar weinig. Tegelijkertijd vindt men er zo goed als geen analfabeten of mensen die slechts onvolledig lager onderwijs genoten hebben ( 2 ). Het centrum is ook het enige gebied waar het aantal gezinnen waarvan twee leden werken hoger is dan het gemiddelde ( 3 ). Dat is waarschijnlijk toe te rekenen aan de aanwezigheid van een middenstand met name dus van gezinnen van beambten en zakenmensen, waarin de vrouw ook een beroep kan uitoefenen. In Carbonia is er inderdaad voor arbeidersvrouwen geen werk te vinden, want de enige industrie, die er is, gebruikt geen vrouwelijke arbeidskrachten. Daardoor varieert in het centrum het opgegeven gezinsinkomen voor ongeveer een derde van de daar woonachtige bevolking van 100.000 lire tot meer dan 200.000 lire per maand. Het grootste percentage echter wordt door gezinnen gevormd waarvan het inkomen varieert van 70.000 tot 100.000 lire per maand ( 4 ). Een van van de kenmerken die van de bewoners van het centrum in cultureel opzicht ook de meest steedse groep maken, is de gewoonte als informatiebron meer de krant te gebruiken dan de andere massacommunicatiemiddelen. Informatie door middel van een krant vereist meer intellectuele inspanning. Men treft bovendien in het centrum ook het merendeel dergenen aan, die zich elke dag op de hoogte stellen van het nieuws door middel van de krant. Een andere typisch steedse eigenschap is gelegen in de keus van vrienden uit de organisatie waar men deel van uitmaakt, produktie-organisaties of politieke groeperingen. Men is minder toe geneigd die uit zijn familie te kiezen ( 5 ). (') In de steekproef komen maar weinig beoefenaren van vrije beroepen en leidinggevend personeel voor, want zij vormen slechts een gering deel van de totale bevolking. Andersom gezien, komen er veel beambten en geschoolde arbeiders in voor. Zie tabel 1 (blz. 65) : Beroep van het gezinshoofd naar woongebied. (32) Zie tabel 3 (blz. 66) : Schoolopleiding naar woongebied. ( 4) Zie tabel 4 (blz. 67) : Aantal werkende gezinsleden naar woongebied. ( ) Zie tabel 5 (blz. 67) : Maandelijks gezinsinkomen naar woongebied. (3) Zie tabel 8 (blz. 69) : Gebruik van de massacommunicatiemiddelen naar woongebied. Zie tabel 9 (blz. 69) : Voorkeur voor bepaald soort krant naar woongebied. Zie tabel 10 (blz. 70) : Nieuwsbronnen naar woongebied. Zie tabel 12 (blz. 71) : Keus van vrienden naar woongebied.
DE WOONWIJKEN
47
De bindingen met ouders en vrienden zijn verder ontwikkeld dan in de andere stadsgebieden, daarvan uitgezonderd de verspreide buurtschappen. Tegelijkertijd is het werken met buren en kennissen, die voor de hele bevolking erg gering is, iets hoger dan het gemiddelde (*). Men treft vervolgens in het centrum het hoogste percentage inwoners aan, die vertrouwen hebben in de structurele opbouw van de maatschappij en in politieke machtsuitoefening. Deze houding kan waarschijnlijk in verband gebracht worden met een samenstel van verschillende factoren: een betere stedebouwkundige structuur en een hoger woonniveau, welke gelegenheid biedt tot meer participatie, een hoger gemiddeld inkomens- en ontwikkelingspeil en een bredere kijk op de dingen, waardoor men het enigszins provinciale karakter van deze gemeenschap kan ontvluchten. Tenslotte rekent men zich hier ook het meest tot de middenstand, wat ook met de feiten overeenstemt ( 2 ). Wanneer men van het centrum naar de perifere gebieden gaat, valt direct op dat de laatste een grotere eenheid vormen wat de architectuur betreft. Men ziet hier namelijk buiten een paar grote flatgebouwen, die in een slechtere staat verkeren dan dat in het centrum het geval is, meestal viergezinswoningen die precies gelijk zijn en in gelijkvormige rijen staan. Hoe meer men naar de stadrand gaat, des te meer nemen de openbare voorzieningen af. Op sommige plaatsen ontbreken straatverlichting en wegbestrating zelfs helemaal. Anders dan in het centrum is de bevolking hier samengesteld uit de minder geschoolde en geoefende arbeiders. Hier en in de grotere buurtschappen wonen vooral de mijnwerkers. In vergelijking met het centrum ligt hier het inkomen- en ontwikkelingspeil lager. Het eerste schommelt voor 60 % van de bevolking tussen 60.000 en 100.000 lire per maand. Maar een goed deel van de inwoners heeft een inkomen beneden de 50.000 lire per maand. Men heeft voornamelijk slechts de lagere school gevolgd, al heeft het merendeel van de bevolking zelfs dat nog niet gehaald ( 3 ). De massacommunicatiemiddelen vormen de belangrijkste nieuwsbron. Voor verbreding van die kennis leest men eerder de krant, dan dat men er met de familie of vrienden over spreekt. Maar men kan niet van een echte leesgewoonte spreken. In feite leest de helft van de bevolking slechts onregelmatig een krant. De interesse voor nationaal nieuws is beperkt.
(') Zie tabel Zie tabel ('-) Voor het Zie tabel Zie tabel Zie tabel (») Zie tabel Zie tabel Zie tabel
6 (blz. 68) : Primaire participatie naar woongebied. 7 (blz. 68) : Secundaire participatie naar woongebied. begrip anomalie, zie hoofdstuk IV, paragraaf 4. 14 (blz. 72) : Anomalie naar woongebied. 13 (blz. 71) : Politieke voorkeur naar woongebied. 15 (blz. 72) : Omschrijving naar de eigen sociale klasse naar woongebied. 1 (blz. 65) : cit. 3 (blz. 66) : cit. 5 (blz. 67) : cit.
48
DE STAD
Dat impliceert een meer bekrompen houding dan in het centrum, waar, zoals gezegd, het ontwikkelingspeil hoger is en men een bredere kijk op de dingen heeft. Progressiviteit treft men in beide gebieden in gelijke mate aan (*). In het algemeen is de arbeidersklasse meer dan de kleine burgerij geneigd nieuwe waarden aan te nemen en tradities te vergeten. In de grotere buurtschappen vindt men hetzelfde ontwikkelingspeil en de zelfde beroepen terug. Deze kernen zijn niet met de stad verbonden en vertonen een grote mate van homogeniteit. Bovendien zijn het kleine huizengroepen met een eigen centrum en het is daardoor waarschijnlijk dat de inwoners het gevoel hebben in niet zo perifere gebieden te wonen als die aan de buitenrand van de stad. Men is hier meer tevreden met zijn woning dan in de perifere gebieden. Tegelijkertijd zijn er maar enkelen die naar het centrum willen verhuizen ( 2 ) Zo zijn ook andere houdingen, zoals vertrouwen in de structurele opbouw van de maatschappij en in de politieke macht, en de gelegenheid tot lezen, hoewel slechts in geringe mate, toch positiever dan in de perifere gebieden ( 3 ). Er komt minder onderling contact in de familiekring voor dan in de andere woonwijken. Dat is waarschijnlijk het gevolg van de emigratie. Daardoor immers worden families en vriendengroepen van elkaar gescheiden. Deze buurtschappen liggen vlak bij de mijnen en worden vooral door mijnwerkers bewoond. Men treft er een grotere gemeenschapszin aan ( 4 ). De verspreide buurtschappen en de marginale gebieden worden getypeerd door een aantal karaktertrekken, die aan sociale neergang en aan minder steedse cultuurvormen eigen zijn. In deze beide gebieden wonen de meeste analfabeten. Het gezinsinkomen ligt voor het merendeel van de bevolking lager dan 50.000 lire per maand. Hier wonen ongeschoolde arbeiders; in de verspreide buurtschappen ook boeren. Bovendien vindt men hier het hoogste aantal gezinnen waarvan niemand vast werk heeft ( 5 ). Hoe staat men er tegenover de nieuwsbronnen en tegenover sociaal contact? 80 % van de inwoners leest de krant. In de marginale gebieden vormen (') Zie Zie Zie Zie ( : ) Zie Zie (3) Zie Zie Zie (4) Zie Zie (5) Zie Zie Zie Zie
tabel 10 (blz. 70): cit. tabel 11 (blz. 70) : Verbreding van de verkregen kennis van het nieuws naar woongebied. tabel 9 (blz. 69) : cit. tabel 16 (blz. 73) : Traditionalisme en vooruitstrevendheid naar woongebied. tabel 1 (blz. 65) : cit. tabel 3 (blz. 66) : cit. tabel 13 (blz. 71) : cit. tabel 14 (blz. 72) : cit. tabel 9 (blz. 69) : cit. tabel 6 (blz. 68) : cit. tabel 7 (blz. 68) : cit. tabel 3 (blz. 66) : cit. tabel 5 (blz. 67) : cil. tabel 1 (blz. 65) : cit. tabel 4 (blz. 67) : cil.
DE WOONWIJKEN
49
meer dan in enig ander gebied radio en televisie de enige nieuwsbronnen. In de verspreide buurtschappen heeft meer dan 70 % van de bevolking of geen enkele nieuwsbron (38,5 % ) , of alleen radio en televisie (*). In deze gebieden is de nieuwsverspreiding beperkt tot de kleinste sociale eenheid, de familiekring. Men zoekt zijn vrienden hier ook meer dan in de andere onder zochte gebieden in de familiekring, in de marginale gebieden bereikt de secun daire participatie, die al gering is voor de hele stad, de laagste waarde. In de verspreide buurtschappen bereikt de primaire participatie de hoogste waarde. De inwoners van de verspreide buurtschappen behoren grotendeels tot de boerenstand en vormen een groep waarin traditionele waarden behouden blij ven. Bovendien liggen deze buurtschappen verspreid over het land en ver van elke vorm van stedelijke organisatiestructuren. Daardoor kunnen slechts beperk te sociale bindingen tot stand komen — het contact met de buren —. Het enige alternatief is het totale isolement ( 2 ). De meer traditionele dan vooruitstrevende houding manifesteert zich ten slotte in gebieden zowel in de keuze van het beroep voor de zoon — deze keuze richt zich op de meer traditionele beroepen — als in het indexcijfer voor traditionalisme, dat hier hoger ligt dan het gemiddelde ( 3 ). Hier heeft men ten slotte het minste vertrouwen in politieke aktie. Men voelt zich onmachtig tegenover de maatschappij en men begrijpt niet hoe die functioneert. Ook de sociale klasse waartoe men zich rekent schijnt bij deze houding aan te sluiten. Sommigen geven emotionele antwoorden, waaruit de marginale sociale situatie afgeleid kan worden, waarin ze ook werkelijk verkeren. Anderen doen het eenvoudiger en zonder te verwijzen naar een ideologie. Het beroep dat ze uitoefenen bepaalt voor hen de klasse waartoe zij behoren ( 4 ). In stadssociologisch opzicht kan de situatie in C arbonia als volgt worden samengevat. Er bestaan verschillen naar woongebied en naar sociaaleconomisch peil van de inwoners. Overigens schijnen deze verschillen geen echte verdeeldheid te veroorzaken in de bevolking, tenminste niet in het centrum, de perifere gebieden en de grotere buurtschappen.
(■) Zie Zie (■) Zie Zie Zie Zie Zie (') Zie (*) Zie Zie Zie
tabel tabel tabel tabel tabel tabel tabel tabel tabel tabel tabel
9 (blz. 69) : cil. 8 (blz. 69) : cit. 10 (blz. 70) : cit. 11 (blz. 70) : cit. 12 (blz. 71) : cit. 6 (blz. 68) : cit. 7 (blz. 68) : cil. 16 (blz. 73) : cit. 13 (blz. 71) : cit. 15 (blz. 72) : cit. 14 (blz. 72) : cit.
50
DE STAD
Anders is het in de marginale gebieden en de verspreide buurtschappen gesteld. De eerste moeten gedeeltelijk toch verdwijnen. Het gemeentebestuur wil in die gebieden de krotten gaan opruimen, in elk geval de ergste. In de verspreide buurtschappen is het probleem meer complex. Het gaat hier zoals we gezien hebben om kleine huizengroepen van meestal agrarisch karakter. Dat is hun enige bestaansreden. De aanleg van openbare voorzieningen is er nogal kostbaar. Bovendien zouden ze dan met de stad verbonden moeten worden. In meer sociologisch opzicht zijn de reeds besproken moeilijkheden om tot communicatie te komen het belangrijkst. Dat geldt zowel voor de stad en de grotere buurtschappen onderling als in de stad zelf. Doordachte sociale voorzieningen op daartoe geschikte plaatsen zouden waarschijnlijk een eerste middel vormen om de huidige discontinuïteit te doorbreken.
2. Openbare voorzieningen Volgens het programma van het Ontwikkelingsplan voor achtergebleven gebieden, zou Carbonia de woonkern moeten worden van een nieuw industriegebied. Daardoor zou de bevolking aangroeien tot 60.000 inwoners in 1970 en zouden de openbare voorzieningen aangepast moeten worden aan de nieuwe situatie ( 1 ). In werkelijkheid is dit een nogal optimistische verwachting, te meer als men rekening houdt met de gemaakte industrialisatieplannen en zeker als dit binnen de gestelde tijd verwezenlijkt moet worden. Het probleem om de stad aan te passen aan de eisen van de bevolking blijft aldus open. Zoals we gezien hebben, beschikt Carbonia alleen in het centrum over openbare voorzieningen, die aan de behoeften van de inwoners voldoen. (') Zie verslag van burgemeester Piero Doneddu voor de Commissie voor het gebied van SulcisIglesias, dat als ontwikkelingsgebied was aangewezen op 4 januari 1963. Uit dit verslag zijn de gegevens over de huidige stand van zaken bij de belangrijkste openbare voorzieningen afkomstig. Woongelegenheid : er worden momenteel in Carbonia 8.047 woningen bewoond met een totaal van 23.804 kamers. Bij een gegeven aftrek van 10 % onbewoonbare kamers, zijn er 20.424 kamers bruikbaar. Wegennet : 53 km is aanwezig. Daarvan is 2 5 km geplaveid en goed begaanbaar. Van de overige 28 km zijn er 7 km steenslagweg, de rest landwegen. Waterleiding : momenteel voldoende voor 35.000 inwoners, maar kan ook 45.000 inwoners bedienen. Openbare verlichtingen: is onvolledig. Waar ze functioneert, en dat is alleen in het centrum, is ze onvoldoende. Openbaar vervoer: ontbreekt.
OPENBARE VOORZIENINGEN
51
De meeste inwoners vertellen dat ze meermalen per week naar het centrum moeten gaan, niet alleen voor vrijetijdsbesteding, maar ook en vooral om inkopen te doen, voor schoolbezoek en om administratieve zaken af te wikkelen. Bovendien vertonen sommige voorzieningen ernstige gebreken. Om te achterhalen welke voorzieningen naar het oordeel van de inwoners verbeterd zouden moeten worden, werd hen gevraagd een keuze van drie te maken uit een lijst van negen voorzieningen. De volgende tabellen geven de resultaten daarvan weer. De eerste geeft de drie keuzen weer naar woongebied. We hebben hier elke keuze als gelijkwaardig beschouwd en geen rekening gehouden met prioriteiten. Dus elk cijfer komt overeen met het aantal malen dat elke voorziening gekozen is, afgezien van de rangorde van deze keus. Meer dan de helft van de inwoners valt in twee keuze-groepen: scholen (331) en ziekenhuizen (264). Een derde van de inwoners valt in drie andere keuzegroepen: openbaar vervoer (177), kindertehuis (173) en de polikliniek (153). De tweede tabel daarentegen heeft betrekking op de rangorde van de keus, naar geslacht en benadering. De variaties tussen mannen en vrouwen zijn zeer gering; de mannen stellen in vergelijking tot de vrouwen de polikliniek hoger dan het openbaar vervoer en het kindertehuis (*). Wat vooral verbeterd moet worden zijn de huizen, want ze zijn slecht onderhouden. Eigendomsoverdracht daarvan aan het E.N.E.L. — Ente Nazionale per l'Energia Elettrica — is niet voorzien. Of het Instituut, dat het beheer van dit onroerend goed voert, er het onderhoud van zou kunnen garanderen, wanneer het niet meer direct met de mijn verbonden is, is toch al twijfelachtig. Dat zou het huizenbestand van de stad helemaal doen vervallen. Zo'n verval van de stad zou van invloed kunnen zijn op de stelling dat het gemakkelijker is een nieuwe woonkern te bouwen in de onmiddellijke nabijheid van de te vestigen industrie. Als dat zou gebeuren, zou niet alleen een geheel van onmiddellijk te benutten voorzieningen verloren gaan, al moet daar wel het een en ander aan verbeterd worden, maar Carbonia zou mettertijd in een spookstad veranderen. De arbeiders zouden inderdaad naar de nieuwe woongebieden verhuizen. Carbonia zou aldus van het meest produktive deel van haar bevolking beroofd worden. Daaruit zou voortvloeien dat het sociaalculturele erfdeel tot ontbinding zou overgaan. De inwoners hebben dat erfdeel zelf gevormd en het is daaraan toe te schrijven dat de oorspronkelijke nederzetting veranderd is in de complexe organisatie die de stad heet.
(') Wat betreft de voorzieningen op het gebied van de volksgezondheid, cultuur en recreatie, zie noot 1 blz. 57.
52
DE STAD Te verbeteren voorzieningen; totaal van de drie keuzen van elke ondervraagde Voorzieningen
Gebieden Scholen
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere g e gebieden zonder openbare voorzieningen Perifere gebieden met openbare voorzieningen Centrum
Ziekenhuis
Open- Kinderbaar tehuis vervoer
Polikliniek
Sportpark
Sociaal Biblio- Wegen, Anderscentrum theek verlichzins ting
Weet het niet
Totaal
16
24
20
13
17
5
11
2
5
4
117
17
18
9
11
13
1
1
3
4
1
78
54
33
17
19
31
20
7
15
29
237 12
43
30
24
24
28
14
13
12
6
198 4
110 91
91 62
70 37
65 41
37 27
50 36
48 29
32 19
26 10
21,6 (331)
17,3 (264)
11,6 (177)
11,3 (173)
10,0 (153)
8,3 (126)
7,1 (109)
5,4 (83)
5,2 (80)
6
546 354
0,4 (6)
100,0 (1.550)
5
Totaal
{ab!°
1,8 2 (28)
Rangorde van de keuze met betrekking tot de te verbeteren voorzieningen in % Voorzieningen Scholen Ziekenhuis Openbaar vervoer Kindertehuis Polikliniek Sportpark Sociaal c e n t r u m Bibliotheek Wegen, verlichting Anderszins W e e t het niet Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
23,0 16,7 10,1 9,6 10,8 8,0 7,9 6,7 5,7 1,1 0,4
20,3 17,8 13,1 13,0 9,2 8,5 6,4 4,1 4,7 2,5 0,4
21,65 17,25 11,60 11,30 10,00 8,25 7,15 5,40 5,20 1,80 0,40
100,0
100,0
100,0
53
OPENBARE VOORZIENINGEN
Woningen In Carbonia komen vooral viergezinswoningen en flats voor. De staat waarin deze flats verkeren, is in het centrum anders dan daarbuiten. De ondervraagden bewonen vooral flats, behalve in de perifere gebieden, waar meer viergezinswoningen voorkomen, en in de verspreide buurtschappen, waarvan alle inwoners in eengezinswoningen leven. Dit zijn boerderijen ( J ). Bij een inkomen van 50 tot 100.000 lire per maand treft men vooral viergezinswoningen aan. Bij een inkomen van meer dan 100.000 lire per maand is men meer geneigd in een flat te gaan wonen, die, voorzover ze in het centrum liggen, meer comfort bieden. Eengezinswoningen worden bewoond door degenen die geen vast inkomen hebben of een inkomen van minder dan 50.000 lire per maand of door degenen die een inkomen hebben van 150 tot 200.000 lire per maand. In het laatste geval betreft het villa's in het centrum. De gebruiksvorm huisvesting tegen verminderde huurprijs, komt vooral voor in de perifere gebieden zonder openbare voorzieningen, in de grotere
Soort huis naar gezinsinkomen Eengezinswoning
Viergezinswoning
Flat
— — — —
71,4 33,8 19,0 21,3 21,6 31,2 13,3
14,3 43,3 44,9 50,0 37,7 12,5 26,7
1,0 (5)
24,6 (123)
43,1 (216)
Krotten Geen vast inkomen minder dan L. 50.000 per m. L. 50-70.000 per maand L. 70-100.000 per maand L. 100-150.000 per maand L. 150-200.000 per maand Meer dan L. 200.000 per m.
Totaali^ , . ( absoluut
. 3,2 0,7
Totaal
%
absoluut
14,3 19,7 35,4 28,7 41,5 56,3 60,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(7) (127) (147) (136) (53) (16) (15)
31,3 (157)
100,0
—
(501)
(') Zie tabel 17 (blz 73) : Verdeling van de ondervraa den naar soort woning en rechtsvorm van bewoning.
54
DE STAD
buurtschappen en bij de ondervraagden wier maandinkomen schommelt tussen 50 en 100.000 lire. Dit zijn mijnwerkershuizen ( a ). Wonen op basis van een volledig huurcontract komt meer voor in de marginale gebieden, in de perifere met openbare voorzieningen en in het centrum, zelfs bij een inkomen van minder dan 50.000 lire per maand ■— de inwoners van de marginale gebieden — en bij een inkomen van 100 tot meer dan 200.000 lire per maand. Het eigen huis komt vooral voor in de verspreide buurtschappen. Zoals we zagen, betreft het hier boerderijen en daardoor wordt het begrijpelijk dat hier mensen zonder vast inkomen wonen in eigen huizen ( 2 ). Onder rechtsvormen van bewoning neemt huurkoop geen belangrijke plaats in, behalve in het centrum. Daar zijn op deze basis enige woningen gebouwd door stichtingen en coöperaties. In werkelijkheid kunnen 80 % van de woningen die eigendom zijn van het Instituut in C arbonia en daardoor beheerd worden, in huurkoop gegeven wor den. Maar gezien de lage huurprijzen komen er geen verzoeken van deze aard binnen, behalve van enkelen die niet bij de S.M.C .S. werken en nu meer huur betalen dan de huurkoopprijs bedraagt. Woondichtheid Omdat het aantal inwoners van de stad vermindert, heeft C arbonia in kwantitatief opzicht geen moeilijkheden met de woongelegenheid voor de hui dige bevolking. Men dient echter rekening te houden met toekomstige eisen en met de bewoonbaarheid van de huizen, welke dikwijls reeds beneden de gemiddeld aanvaarde normen ligt. De huizen bestaan meestal uit 45 bruik bare kamers, dat wil zeggen 23 kamers met keuken en w.c./badkamer. Van ongeveer 40 % van de ondervraagden wonen er minstens 6 mensen samen. Het hooogste percentage daarvan vindt men in de verspreide buurt schappen, het laagste in de marginale gebieden. Daar wonen meestal slechts 3 mensen tezamen. Over het geheel beschouwd zijn zowel het gemiddeld aantal kamers (4,8) als het gemiddeld aantal samenwonenden (5,2) in de verschillende woongebie (') De mijnwerkers hebben huisvesting teeen verminderde huurprijs. De mijn vult bij het Instituut het bedrag aan. Voor gepensioneerdtn bestaat een speciaal tarief, dat hoger ligt dan dat voor de mijnwerkers. Om ontevredenheid te voorkomen wijst de mijn de woningen toe volgens een systeem dat berust op: 1. dienstjaren, 2. arbeidsplaats ondergronds, 3. aantal gezinsleden. Inwoners van C arbonia die niet bij de S.M.C .S. werken, neemt men aan onder voorbehoud. Deze huis vesting is nu eenmaal bedoeld voor de mijnwerkers, die dan ook voorrang hebben. Employees van openbare diensten hebben een speciaal tarief. Het E.N.E.L. neemt deze woningen niet over en dat brengt problemen met zich mee voor het opnieuw vaststellen van de huur. Maar deze problemen zouden zich volgens de autoriteiten van deze sector toch wel voorgedaan hebben, zij het in andere afmetingen. (=) Zie tabel 17 (blz. 73) : cit. Zie tabel 18 (blz. 74) : Rechtsvorm van bewoning naar maandelijks gezinsinkomen.
55
OPENBARE VOORZIENINGEN
den gelijk. Dat geldt ook voor het indexcijfer van de woondichtheid (1,09), dat slechts in de marginale gebieden iets lager ligt.
Aantal kamers ( * ) , g e m i d d e l d aantal kamers per w o n i n g , w o o n d i c h t h e i d
1/2
3
4
5
6 en meer
4,0
17,9
2,5
17,9
15,4
46,3
5,5
1,38
19,2
4,3
23,1
23,1
15,4
19,2
19,2
3,7
0,86
19,0
24,1
4,7
3.9
15,4
17,9
19,2
43,8
5,4
1,15
30,3
50,0
10,5
4,7
7,6
12,1
16,7
21,2
42,4
5,3
1,11
9,4 10,2
47,6 19,6
25,4 34,2
17.1 33,4
5,0 4,9
8,3 10,3
12,1 11,2
16,6 22,4
'19,3 16,4
43,7 39,7
5,4 5,0
1,09 1,01
11,4 (58)
35,3 28,0 21,4 (179) (142) (108)
4,8
9,5 (48)
12,2 (62)
18,2 (92)
18,6 (94)
41,5
5,2
(210)
1,09
1/2
3
4
5
6 en meer
21,1
21,1
29,0
10,5
18,3
11,6
26,9
26,9
15,4
5,0
11,4
40,5
1,5
7,7
0,5 2,6 3,9 (20)
Woongebieden
'erspreide buurtschappen iarginale gebieden irotere buurtschappen 'erifere gebieden z o n d e r openbare voorzieningen erifere gebieden m e t openbare voorzieningen lentrum
Tot
"'{2.
Indexcijfer woondichtheid per kamer
Gemiddeld aantal samenwonenden
Gemiddeld aantal kamers per woning
Aantal kamers
—
Aantal samenwonenden
') Het totaal aantal kamers omvat ook de keuken (1 kamer) en w.c./badkamer/hal (1 kamer).
Wooncomfort Het grootste deel van de bevolking heeft kolenkachels voor de verwarming. Elektrische verwarming gebruikt men in het centrum. Ongeveer een kwart van de bevolking heeft geen stookgelegenheid. Dit ongerief komt het meest voor in de verspreide buurtschappen en in de marginale gebieden. Van de inwoners van de verspreide buurtschappen heeft 70 % geen stromend water. Dit mist men ook wel in de marginale gebieden, maar in mindere mate. Het gebruik van warm stromend water vermindert vanuit het centrum ·— waar een kwart van de inwoners het gebruikt — naar de perifere gebieden, om geheel te verdwijnen in de marginale gebieden en in de verspreide buurtschappen.
—
—
56
DE STAD
Bad of douche zijn in 30 % van de woningen aanwezig. Meer dan de helft van de bevolking heeft een w.c. binnenshuis. Een groot deel van de inwoners van de verspreide buurtschappen heeft er geen, of buitenshuis en zelfs ge meenschappelijk met andere gezinnen. Alleen het centrum is in dit opzicht voldoende uitgerust, ofschoon ook hier 40 % van de bevolking geen bad of douche heeft.
Situatie van het wooncomfort Verwarming kachel
Woongebieden geen
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebie den zonder openbare voorzieningen Perifere gebie den met openbare voorzieningen Centrum
Totaal
{abï.
W.C.
Stromend water
cen trale
steen kool
elek trisch
bui tens huis ge
bui bin bin bin tens nens nens nens huis huis huis huis voor zonder met met schap eigen bad of bad of bad én gebruik doUCllC douche douche pelijk
geen
alleen koud
warm
geen
—
57,9
7,9
15,8
10,5
7,9
—
16,0
4,0
4,0
64,0
12,0
—
19,0
—
53,8
—
43,6
2,6
73,7
26,3
50,0
3,8
31,6
11,6
11,5
88,5
—
5,1
10,3
78,2
6,4
1,3
96,1
2,6
—
2,5
5,1
73,4
18,5
1,5
70,8
9,2
6,1
92,4
1,5
1,5
—
4,5
77,3
16,7
—
27,6 9,5
3,3 6,0
59,1 62,1
10,0 22,4
2,2 0,9
92,8 74,1
5,0 25,0
69,0 39,3
29,8 51,3
0,6 6,8
22,0 (111)
4,6 (23)
61,7 (312)
11,7 (59)
8,1 (41)
83,8 (423)
8,1 (41)
59,3 28,9 (300) (146)
1.8 (9)
Duurzame
—
0,9
—
0,6 1,7
5,3 (27)
1,6 (8)
3,1 (16)
■
—
consumptiegoederen
Het bezit van radio, televisie en ijskasten neemt van de buitenwijken naat het centrum toe. Wat radio betreft, behalve in de verspreide buurtschappen en in mindere mate in de marginale gebieden, varieert het aantal ervan niet. Bij het televisiebezit zijn de twee uitersten scherper waar te nemen. In de verspreide buurtschappen komen er slechts weinig voor (18 % ) , in het centrum de meeste ( 7 0 , 3 % ) . Het bezit van een ijskast verloopt op gelijk soortige wijze, maar de uitersten liggen hier nog verder van elkaar (resp. 13,2 % en 76,3 % ) .
57
OPENBARE VOORZIENINGEN
De ondervraagden in alle gebieden, behalve de inwoners van het centrum, kopen de duurzame consumptiegoederen in de volgende orde: radio, televisie en ijskast. Alleen in het centrum gaat de ijskast aan de televisie vooraf. Men is daar dus eerder geneigd een huishoudelijk apparaat aan te schaffen, dan een ontspanningsartikel. Wat de vervoermiddelen betreft, vindt men in de grotere en verspreide buurtschappen en in de perifere gebieden met openbare voorzieningen vooral motorfietsen; in de marginale en in de perifere gebieden zonder openbare voorzieningen meestal fietsen; in het centrum auto's. De hoogste percentages van degenen zonder enig vervoermiddel treft men aan in de grotere en verspreide buurtschappen. Het ontbreken hiervan accentueert het isolement van de inwoners van deze plaatsjes; zij leven zowel materieel als sociaal gescheiden van de stad. Bezit van duurzame consumptiegoederen Vervoermidc el Woongebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden zonder openbare voorzieningen Perifere gebieden met openbare voorzieningen Centrum
T0taaI
{ab?.
Radio
Tele-
Ijskast
Totaal
geen
fiets
motorfiets
auto
ander
%
absoluut
43,6
18,0
13,2
43,6
17,9
25,6
10,3
2,6
100,0
(39)
73,1
46,2
23,1
38,4
30,8
19,3
11,5
—
100,0
(26)
81,0
53,2
35,9
43,0
20,3
25,3
11,4
—
100,0
(79)
86,4
53,0
41,0
28,1
28,1
23,4
17,2
3,2
100,0
(64)
83,9 88,8
56,0 70,3
54,1 76,3
34,7 34,7
20,3 10,2
30,7 21,2
14,3 33,9
— —
100,0 100,0
(182) (118)
80,9 (411)
55,1 (281)
50,1 (254)
36,0 (183)
19,3 (98)
25,8 (131)
18,3 (93)
0,6 (3)
100,0
—
Sociale voorzieningen Ç1) In deze studie is ook aandacht besteed aan de verschillende vormen van sociale verzekeringen en voorzieningen, die in Carbonia worden aangetroffen. (') Dit wordt verder uitgewerkt in bijlage 2. Sociale voorzieningen. In dezelfde bijlage vindt men de gegevens over medische, culturele en recreatieve voorzieningen.
(508)
58
DE STAD
Deze voorzieningen wijken in principe niet af van hetgeen men overal in Italië aantreft. Maar de aanwezigheid van de S.M.C.S. heeft toch een voor Carbonia typische situatie doen ontstaan in verhouding tot andere Sardinische gemeentes van gelijke grootte. De S.M.C.S. heeft op directe of indirecte wijze de sociale verzekeringen en voorzieningen bevorderd. Dat heeft gewoontes en verwachtingen gevormd, die moeilijk nog te veranderen zijn. Overigens valt het grote aantal ingeschrevenen bij de sociale verzekeringen op, en daarvan weer het hoge percentage uit de industriële sector. Van de 35.327 inwoners zijn 30.063 of 81 % verzekerd bij het I.N.A.M. (Istituto Nazionale per l'Assicurazione contro le Malattie). Daarvan behoren 21.429 inwoners of 63 % van de bevolking tot de industriële sector. Bovendien dient opgemerkt dat de S.M.C.S. deelneemt aan sociale voorzieningen, van huisvesting tot kindertehuizen en zomerkolonies voor de jeugd. Deze voorzieningen zijn niet alleen bestemd voor de gezinnen van de mijnwerkers, maar voor de gehele bevolking. Deze situatie verdient speciale aandacht, vooral met het oog op de toekomst van Carbonia. De mensen moeten deze voorzieningen niet alleen blijven gebruiken, maar daartoe nog meer aangezet worden. Evenzeer is het belangrijk dat maatregelen overwogen worden om bepaalde voorzieningen die door de S.M.C.S gewaarborgd worden, niet te laten verdwijnen bij de overdracht van de mijn aan het E.N.E.L. en bij het ontstaan van andere werkgelegenheid. Scholen ( ' ) De onderwijssituatie is in heel het land ernstig en Carbonia maakt daar geen uitzondering op. In de laatste jaren heeft het gemeentebestuur zich bijzonder ingespannen voor de nieuwbouw. Er zijn een honderdtal nieuwe lokalen gebouwd en de situatie is daardoor verbeterd. Wat de lagere school betreft heeft men getracht vooral in de stad zelf de problemen op te lossen. Daarom heeft men in de stad drie scholen gebouwd,
(') De onderwijssituatie wordt verder uitgewerkt in bijlage 1, Het onderwijs. In deze paragraaf worden slechts enkele aspecten samengevat.
OPENBARE VOORZIENINGEN
59
Niettemin zijn er nog veel te weinig lokalen; veel klassen hebben geen eigen lokaal. Daardoor is men gedwongen zijn toevlucht te nemen tot een toerbeurtensysteem. Sommige klassen hebben 's morgens school, andere 's middags. Dat gebeurt overigens in heel Italië, want er bestaat overal een tekort aan lokalen, zelfs in een grote stad als Turijn. De nadelen van dit systeem zijn bekend. Ten eerste is het kind 's morgens ontvankelijker voor onderwijs dan 's middags. Op de tweede plaats moet een kinderleven stabiel verlopen. De periodieke wisseling van 's morgens naar 's middags heeft een slechte invloed. Aan de andere kant is het volgen van alleen maar middagonderwijs minder effectief dan alleen maar ochtendonderwijs. Men moet dus wel wisselen. Tenslotte is het om hygiënische redenen niet aan te bevelen dat de lokalen meer dan tien uur per dag gebruikt worden. De situatie in de grotere buurtschappen is analoog aan die in de stad, wat betreft het toerbeurtensysteem. Maar de toestand daar is ernstiger want er is daar in de laatste jaren geen nieuwbouw geweest. In de verspreide buurtschappen bestaat een meerklassensysteem. De scholen hebben een of twee lokalen voor de vijf klassen. In elk lokaal zitten dus leerlingen van verschillende klassen en verschillende leeftijd door elkaar. In heel het land vormt het meerklassensysteem het middel om de school naar alle burgers te brengen, ook naar die in de meest afgelegen dorpen. Sinds een aantal jaren acht men dit systeem achterhaald. Momenteel probeert men eerder alle burgers naar de school te brengen. Deze nieuwe richting in de onderwijspolitiek wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van de schoolbus. De leerlingen die her en der verspreid wonen, worden door zo'n bus opgehaald en naar het dichtstbij gelegen centrum gebracht, waar een behoorlijke school is. Dit systeem zou in Carbonia toegepast kunnen worden voor de leerlingen uit de verspreide buurtschappen. Aldus worden niet alleen de grondslagen van de didactiek in acht genomen maar ook wordt er op personeel en onderhoudskosten bezuinigd. De kosten van het vervoer der leerlingen vallen daar hoogstwaarschijnlijk tegen weg. Het lager middelbaar onderwijs is sinds enige jaren voor iedereen verplicht, en is te volgen in de stad en in twee grotere buurtschappen. De gebouwen liggen door de stad verspreid. Daardoor kunnen veel leerlingen er slechts met moeite komen. Die verspreiding is te begrijpen als men weet dat deze scholen voor een groot deel gevestigd zijn in gebouwen, die oorspronkelijk een andere bestemming hadden. Het gebrek aan lokalen, de toestand
60
DE STAD
waarin ze verkeren en de veel te hoge bezettingsgraad vormen ernstige problemen. Bij het hoger middelbaar onderwijs worden daarentegen de moeilijkheden gevormd door het soort scholen dat er is. In Carbonia bestaan wel een gymnasium en handelsscholen, maar er zijn geen technische scholen. Inderdaad vergt een technische school een veel duurdere inrichting dan een gymnasium of handelsschool. In Italië heeft men jarenlang de problemen van het openbaar onderwijs ontlopen, door klassiek hoger middelbaar onderwijs te vestigen in kleinere gemeentes, waar een technische school veel belangrijker zou zijn geweest. Een leerling uit Carbonia, die een technische school wil bezoeken, moet daarvoor naar Cagliari. Dat betekent 's morgens om 4 uur vertrekken en 's avonds om 9 uur terug. Dat is een dag van 17 uur waarbij nog de niet te verwaarlozen kosten van het vervoer en twee maaltijden komen. De bouw van een technische school vormt in elk geval een probleem dat niet door het gemeentebestuur opgelost kan worden. Want een technische school wordt tot het hoger middelbaar onderwijs gerekend, en dat valt onder de bevoegdheden van het provinciaal bestuur. De onderwijsmiddelen van het lager onderwijs zijn traditioneel. De inrichting van de lokalen, zoals banken en leien, is vrij nieuw en goed. Maar zo goed als nergens vindt men de audio-visuele hulpmiddelen van nieuwe didactische systemen. Bij het middelbaar onderwijs zijn deze hulpmiddelen in voldoende mate aanwezig. Het laatste probleem bij het onderwijs in Carbonia wordt gevormd door de leerkrachten. Maar hier is op gemeentelijk niveau nog minder aar. te doen. Een beperkt aantal leerkrachten is van staatswege aangesteld. De andere leerkrachten hebben geen vaste aanstelling, maar worden elke drie jaar — of van jaar tot jaar — door de inspecteur van het onderwijs in de provincie Cagliari of door de hoofden van de schoolbesturen aangesteld. Een groot gedeelte van de jeugd, vooral bij het middelbaar onderwijs, wordt aldus aan onbevoegde leraren toevertrouwd. Deze leerkrachten kunnen bovendien van de ene op de andere dag vertrekken omdat ze geen vaste aanstelling hebben. Daardoor worden de leerlingen van de noodzakelijke didactische continuïteit beroofd. Deze situatie is niet karakteristiek voor Carbonia. In heel het land is de toestand hetzelfde. In elk geval schijnt deze situatie des te onaangenamer in een gemeenschap als Carbonia waar de bevolking positief staat tegenover het onderwijs.
OPENBARE VOORZIENINGEN
61
In Carbonia behoren namelijk de indexcijfers van het schooljaar tot de hoogste van het land. De deelname aan het middelbaar onderwijs is groter dan in andere delen van Italië. In Carbonia gaat één op de drie inwoners naar school. Het onderwijs wordt niet alleen beschouwd als een plicht, waaraan men zich niet kan onttrekken, maar als een middel tot sociale vooruitgang. Daarom schijnt de ongunstige toestand op onderwijsgebied in Carbonia bijzonder ernstig. Overigens onderstrepen de inwoners dat zelf: onderwijs is de door de bevolking meest gewenste voorziening ( 1 ).
(') Voor een meer uitgebreide behandeling hiervan zie hoofdstuk V : De sociale structuur, paragraaf 2.
CARBONIA
NOORD
66
DE STAD
Tabel 2 Verdeling van het personeel van de mijn naar woongebied
Beroep
Werklozen Gepensioneerden Ongeschoolde arbeiders Geschoolde arbeiders Beambten
Totaal i , , % | a b s o l u u tt
Verspreide buurtschappen
Marginale gebieden
Grotere buurtschappen
Perifere gebieden
25,0 6,0 3,5
12,5 8.0 2,6
25,0 8,0 15,8 22,6 12,5
37,5 58,0 69,3 51,2 33,3
20,0 8,8 26,2 54,2
3,2 (9)
2,9 (8)
16,4 (46)
57,9 (162)
19.6 (65)
Totaal Centrum
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(8) (50) (114) (84) (24)
100,0 (280)
Tabel 3 Schoolopleiding naar woongebied
Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaai
{.s
Analfabeten
Onvolledig onderwijs
Lager onderwijs
Middelbaar onderwijs
Hogere
Totaal
Universiteit
%
absoluut
35,9
33,3
23,1
5,1
—
2,6
100,0
(39)
27,0
30,8
34,6
3,8
3,8
—
100,0
(26)
12,6
30,4
41,8
10,1
5,1
—
100^0
(79)
10,1 5,1
37,1 17,0
33,1 38,1
12,5 11,9
4,8 20,3
2,4 7,6
100,0 100,0
(248) (118)
1? 2 (62)
30,8 (157)
34,9 (178)
11,0 (56)
8,0 (41)
3,1 (16)
100,0
—
(510)
APPENDIX Bil HOOFDSTUK II
67
Tabel 4 Aantal werkende gezinsleden naar woongebied
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaal
{abï
Geen
1
2
3 en meer
12,8
59,0
18,0
16,0
68,0
6,3
Totaal
%
absoluut
10,2
100,0
(39)
8,0
8,0
100,0
(25)
78,5
13,9
1,3
100,0
(79)
8,9 4,3
69,5 61,5
15,9 25,6
5,7 8,6
100,0 100,0
(246) (117)
8,1 (41)
68,2 (345)
17,6 (89)
6,1 (31)
100,0
(506)
Tabel 5 Maandelijks gezinsinkomen naar woongebied Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
TotMl
{¿
Geen vast inkomen
Minder dan L. 50.000
7,9
68,4
7,9
7,9
5,3
4,0
52,0
20,0
16,0
8,0
—
22,8
41,8
25,4
7,6
1,2
1,3
24,1 10,2
31,8 24,0
29,0 33,5
9,0 18,9
1,4 (7)
25,4 (128)
29,2 (147)
27,2 (137)
10,7 (54)
L. L. 50-70.000 70-100.000
L. 100150.000
L. 150200.000
Meer dan 1. 200.000
2,6
—
Totaal
%
absoluut
100,0
(38)
100,0
(25)
1.2
100,0
(79)
2,4 6,8
2,4 6,6
100,0 100,0
(245) (117)
3,1 (16)
3,0 (15)
100,0
(504)
68
DE STAD
Tabel 6 Primaire participatie naar woongebied Totaal Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
(
Positief
Negatief
absoluut
%
absoluut (39) (26) (79) (248) (118)
28,2 50,1 53,1 43,1 39,9
71,8 49,9 46,9 56.9 60.1
100,0 100,0 100,0 100.0 100,0
43,2 (220)
56,8 (290)
100,0 (510)
l
( ) Onder primaire participatie verstaat men de sociale contacten ín primaire groepen, zoals familie en vrienden.
Tabel 7 Secundaire participatie naar woongebied Totaal Gebieden
Negatief
Positief
%
absoluut (39) (26) (79) (248) (118)
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
87,2 92,3 79,7 85,1 78,8
12,8 7,7 20,3 14,9 21,2
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Totaal | \
83,3 (425)
16.7 (85)
100,0
, , % absoluut
(510)
(') Onder secundaire participatie verstaat men de sociale contacten met meer uitgebreide groepen, zoals verenigingen.
69
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK II
Tabel 8 Gebruik van de massacommunicatiemiddelen naar woongebied Geen
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
T0taal
{ab?.
Radio en T.V.
Totaal
Pers
%
absoluut
38,5
38,5
23,0
100,0
(39)
7,7
65,4
26,9
100,0
(26)
2,5
39,3
58,2
100,0
(79)
2,0 2,6
46,4 23,7
51,6 73,7
100,0 100,0
(248) (118)
5,3 (27)
40,4 (206)
54,3 (277)
100,0
(510)
Tabel 9 Voorkeur voor bepaald soort krant naar woongebied Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaal
{ abt.
Geen
Regionaal
83,3
8,3
84,0
12,0
46,6
42,4
51,0 32,0 50,5 (237)
Nationaal
Nationaal links
Nationaal rechts
Totaal
%
abs.
5,6
100,0
(36)
4,0
100,0
(25)
1,4
9,6
100,0
(73)
36,6 47,0
3,0 9,0
8,5 10,0
0,9 2,0
100,0 100,0
(235) (100)
36,3 (170)
3,8 (18)
8,5 (40)
0,9 (4)
100,0
2,8
(469)
70
DE STAD
Tabel 10 Nieuwsbronnen naar woongebied Van vak bonden en poli tieke par tijen
Pers
Gebieden
51,3
—
30,8
Anders-
10,2
28,3
3,9
11,5
22,8
2,5
16,9 23,7 22,8 (116)
den
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaal | , . %, | absoluut
Totaal
Radio en TV
milie en
%
absoluut
10,2
100,0
(39)
53,8
—
100,0
(26)
15,2
54,4
5,1
100,0
(79)
3,6 3,4
22,6 36,4
55,3 34,7
1,6 1,8
100,0 100,0
(248) (118)
3,1 (16)
23,1 (118)
48,2 (246)
2,8 (14)
100,0
—
(510)
Tabel 11 Verbreding van de verkregen kennis van het nieuws naar woongebied
Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
τ
°Ηώί
Geen
milie en den
Van vak bonden en poli tieke par tijen
Pers
Totaal
Radio en TV
Anders-
%
absoluut
2,7
62,2
5,4
13,5
8,1
8,1
100,0
(37)
3,9
46,2
11,5
11,5
19,2
7,7
100,0
(26)
5,1
39,2
7,6
27,9
13,9
6,3
100,0
(79)
1,2 6,8
38,1 33,3
13,4 21,4
29,1 25,7
14,2 6,8
4,0 6,0
100,0 100,0
(247) (117)
3,4 (17)
39,3 (199)
13,6 (69)
26,1 (132)
12,3 (62)
5,3 (27)
100,0
—
(506)
71
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK II
Tabel 12 Keus van vrienden naar woongebied
Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
\ absoluut
Geen
Door toeval
Totaal
Familie en Werk en jeugd verenigingen
%
absoluut
17,9
23,1
43,6
15,4
100,0
(39)
24,0
12,0
48,0
16,0
100,0
(25)
7,7
33,3
32,1
26,9
100,0
(78)
10,9 9,6
20,5 21,1
36,4 32,4
32,2 36,9
100,0 100,0
(239) (114)
11,3 (56)
22,4 (111)
35,9 (178)
30,4 1 (150)
100,0 (495)
Tabel 13 Politieke voorkeur naar woongebied Totaal Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
T taal
°
{ ab?.
Wantrouwen
Neutraal
Vertrouwen
%
absoluut
59,0
2,6
38,4
100,0
(39)
69,2
3,9
26,9
100,0
(26)
39,2
10,1
50,7
100,0
(79)
44,3 31,4
9,3 9,3
46,4 59,3
100,0 100,0
(248) (118)
44,3 (219)
8,6 (44)
48,4 (247)
100,0 (510)
72
DE STAD
Tabel 14 Anomalie naar woongebied Totaal Anomalie
Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaal
{ abï
Gemiddeld
Niet-anomaal
%
absoluut
48,7
41,0
10,3
100,0
(39)
27,0
61,5
11,5
100,0
(26)
24,1
48,1
27,8
100,0
(79)
21,7 14,4
55,2 54,2
23,1 31,4
100,0 100,0
(248) (118)
22,8 (116)
53,1 (271)
24,1 (123)
100,0
—
(510)
Tabel 15 Omschrijving van de eigen sociale klasse naar woongebied
Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaali( a,b s o.l u%u„t
Emotionele bepaling
Bepaling Arbeidersnaar klasse beroep
Burgerij
Weet het niet
Totaal
%
absoluut
23,7
28,9
18,4
5,3
23,7
100,0
(38)
26,9
3,9
53,8
3,9
11,5
100,0
(26)
16,5
6,3
54,4
10,2
12,6
100,0
(79)
11,0 3,5
6,9 8,6
56,5 41,3
20,3 31,9
5,3 14,7
100,0 100,0
(246) (116)
11,9 (60)
8,7 (44)
49,7 (251)
19,4 (98)
10,3 (52)
100,0 (505)
73
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK II
Tabel 16 Traditionalisme en vooruitstrevendheid naar woongebied
Traditionalisme
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden Centrum
Totaal
{abï
Neutraal
Totaal
Vooruit strevendheid
%
absoluut
59,0
28,2
12,8
100,0
(39)
69,3
23,1
7,6
100,0
(26)
51,9
30,4
17,7
100,0
(79)
52,0 51,7
26,2 28,0
21,8 20,3
100,0 100,0
(248) (118)
53,3 (272)
27,3 (139)
19,4 (99)
100.0
^_
—
(510)
Tabel Π Verdeling van de ondervraagden naar soort woning en rechtsvorm van bewoning Huizen Gebieden
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebie den zonder openbare voorzieningen Perifere gebie den met openbare voorzieningen Centrum
Totaal
{ab?.
Rechtsvorm van bewoning
Totaal
Krotten eenge vierge zins zms woning woning
flat
vermin volledig derde huur eigendom huurprijs contract
—
100,0
—
—
12,8
18,0
69,2
7,6
30,8
15,4
46,2
38,5
42,3
1,3
22,8
31,6
44,3
55,7
—
24,2
27.3
48,5
—
1,7
16,8 12,0
69,8 39,3
1,0 (5)
24,6 (114)
43,1 (218)
%
absoluut
—
100,0
(39)
11,5
7,7
100,0
(26)
36,7
5,1
2,5
100,0
(79)
56,0
25,8
16,7
1,5
100,0
(66)
13,4 47,0
45,3 39,5
50,8 46,5
3,3 5,2
0,6 8,8
100,0 100,0
(181) (114)
31,3 (158)
44,1 (233)
31,4 (209)
11,3 (57)
3,2 (16)
100,0
'—
(505)
74
DE STAD
Tabel 18 Rechtsvorm van bewoning naar maandelijks gezinsinkomen
Gezinsinkomen
G e e n vast i n k o m e n m i n d e r d a n L. 50.000 p e r m . L. 50-70.000 p e r m a a n d L. 70-100.000 p e r m a a n d L. 100-150.000 p e r m a a n d L. 150-200.000 p e r m a a n d M e e r d a n L. 200.000 p e r m .
( absoluut
Totaal
Verminderde huurprijs
Volledig huurcontract
14,3 32,5 59,9 50,7 29,6 37,5 6,7
28,6 44,5 32,7 39,7 53,7 50,0 60,0
57,1 22,2 5,4 5,9 9,3 12,5 13,3
20,0
44,3 (222)
41,1 (206)
11,4 (57)
3,2 (16)
Eigendom Huurkoop
0,8 2,0 3,7 7,4
—
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(7) (126) (147) (136) (54) (16) (15)
100,0
—
(501)
HOOFDSTUK lil DE ARBEID
,.Arbeid is de bijdrage die men aan de maatschappij levert" (uit een interview met een mijnwerker)
1. De huidige werkgelegenheid en haar sectoren
In hoofdstuk I hebben wij reeds even gesproken over de werkgelegenheid in de stad, 2oals die zich vanaf het begin ontwikkeld heeft. Er bestaat immers in C arbonia een nauw verband tussen de demografische situatie en de werk gelegenheid. Nog steeds rust de stad, economisch gezien, op één pijler. Door de technische ontwikkeling is het personeelsbestand drastisch verminderd. Er zijn geen nieuwe industrieën gekomen om nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen in de lange periode — zestien jaar ■— van de herstructurering van de mijn industrie. Deze verschaft dan ook nog steeds de meeste werkgelegenheid 40,7 % van de ondervraagde arbeiders is er werkzaam. Andere industrieën heb ben slechts een zeer klein aandeel (8,7 % ) . De dienstensector (15,1 %) en de ambtenaren (21,1 % ) , waaronder een groot deel van de onderwijskrach ten valt, vormen na de mijnindustrie de belangrijkste groepen. Het is opvallend dat de landbouw, waarin 5,3 % van de ondervraagden werken, geen belangrijke plaats inneemt. Andere gegevens van het onderzoek wijzen echter uit dat de bevolking van C arbonia oorspronkelijk was samengesteld uit personen uit landbouw en veeteelt afkomstig uit andere delen van Sardinië. Desondanks kreeg de bevolking mettertijd een uitgesproken industrieel karakter en verloor zij elke belangstelling voor en binding met het boerenbedrijf, dat niet meer als bestaansmogelijkheid werd gezien.
76
DE ARBEID
Verdeling van de ondervraagden naar het beroep dat zij uitoefenen Sectoren Landbouw Mijnbouw Andere bedrijven (bouwvak, water, gas, elektriciteit) Handwerkslieden Diensten (handel, verkeer, krediet, verzekeringen) Ambtenaren Vrije beroepen Totaal
Absoluut
%
14 108 23 23 40 56 1
5,3 40,7 8,7 8,7 15,1 21,1 0,4
265
100,0
Deze percentages van het onderzoek sluiten nauw aan bij de gegevens van de volkstelling 1961 voor de gemeente Carbonia:
Sectoren Landbouw Industrie (*) Andere bezigheden Totaal
Absoluut
%
559 5.494 2.625
6,5 63,3 30,2
8.678
100,0
(') Hier inbegrepen de bij het Arbeidsbureau ingeschreven werklozen, in dat jaar meer dan 1.000 en een gedeelte van de handwerkslieden. In 1961 had de S.M.C.S. 3.486 employees.
De veranderingen in de werkgelegenheid bij de S.M.C.S. bepalen die van de hele stad ( x ) . Een vergelijking tussen de twee volkstellingen ( 2 ) bevestigt dat in de crisis in de werkgelegenheid zich vooral in de industrie voorgedaan heeft. Daar werkt de helft van degenen, die een beroep uitoefenen. De dienstensector is niet zo drastisch ingeperkt; daar is de werkgelegenheid zelfs enigszins toegenomen. Men kan dan in elk geval niet beschouwen als een indicatie voor economische ontwikkeling, zoals dat het geval zou zijn geweest in een sterk geïndustrialiseerde streek. Immers bij een sterke
(') Zie grafiek A (blz. 77). Verloop van de werkgelegenheid bij de S.M.C.S. (2) Zie tabel 1 (blz. 110) Werkgelegenheid in Carbonia. Vergelijking tussen de twee volkstellingen. Zie tabel 3 (blz. 111). Werkgelegenheid naar sector van economische activiteit. Vergelijking tussen de twee volkstellingen.
77
DE HUIDIGE WERKGELEGENHEID EN HAAR SEC TOREN
vermindering van de bevolking en een crisis in de industrie kan het feit dat het aantal mensen dat in de dienstensector werkzaam is, voortdurend zeer groot is, slechts een aanduiding vormen voor het bestaan van marginale bezigheden (van kleine neringdoenden en ambachtslieden). Men probeert aldus aan de werkloosheid te ontkomen. Emigratie heeft het tekort aan werkgelegenheid slechts gedeeltelijk op geheven. In de jaren 1951 tot 1961 verminderde de bevolking met 21,7 km, maar de werkgelegenheid nog meer: 36,3 %. Het percentage van de nietactieve bevolking bij de telling van I96I is overigens nogal hoog (63,0 % ) , hoger dan op heel Sardinië (59,5 %) en in heel Italië (52,6 %) (). Nog steeds verminderen de economische activiteit en de werkgelegenheid enigszins, zoals de gegevens over het aantal bedrijven in C arbonia en over die werkgelegenheid aantonen ( 2 ). GRAFIEK
A
Verloop van de werkgelegenheid bij de S.M.C .S.
ι«κ>ο lift «/se
«4!l/
\ \lfll5
I40O0
inoo
/V
iipo
/ / t/ 1 t
«w
\ W I
O0SBÎ ï, ι 1\ \ 1
/
1
piiV.
\
1 1
S.üOO
\S.S13
ι I I I
4JW0
I v-''
yo\^__ ~~
¡mi
ita
1335
37
31
39
1340 41
4!
4]
44
i5
4S
41
41
43
13»
il
Ώ
53
54
SS
S6
il
51
59
19»
Gl
6?
E3
M
Bij benadering ■ Gegevens van de S.M.C .S. 0) Zie tabel 2 (blz. 110): Werkgelegenheid in C arbonia in vergelijking met Sardinië en Italië. (*) Zie tabel 5 (blz. 112): Aantal bedrijven in C arbonia. Tabel 6 (blz. 112): Werkgelegenheid per sector, alleen wat betreft ondergeschikten.
78
DE ARBEID
2. Het inkomen
De vermindering van de industriële activiteiten heeft een sterke invloed gehad op de inkomsten. C arbonia is immers vooral een arbeidersstad. Sommige sociale categorieën ontbreken, zoals landeigenaren en renteniers. De inwoners leven er zo goed als uitsluitend van de inkomsten uit arbeid, en die zijn laag.
Aantal personen
Gezinsinkomen (')
Geen vast inkomen Minder dan L. 50.000 per maand L. 5070.000 per maand L. 70100.000 per maand L. 100150.000 per maand L. 150200.000 per maand L. 200300.000 per maand Meer dan L. 300.000 per maand Totaal
(')
%
7 128 147 137 54 16 9 6
1,4 25,4 29,2 27,2 10,7 3,1 1,8 1,2
504
100,0
Deze tabel is gebaseerd op de opgave door de ondervraagden van het eigen inkomen. Het is duidelijk dat hier moeilijk eerlijke antwoorden te verkrijgen zijn. De vraag werd op het einde van het interview gesteld als een sfeer van vertrouwelijkheid was ontstaan. Daarbij werd nog eens extra de nadruk gelegd op de anonimiteit van de antwoorden en de geenszins fiscale, maar wetenschappelijke bedoeling van het onderzoek. Slechts 6 van de 510 ondervraagden weigerden deze vraag te beantwoorden.
Het gemiddeld inkomen ligt rond 70.000 lire per maand en daarmee kan men ten hoogste in de elementaire levensbehoeften voorzien. W e hebben reeds gesproken over de afkomst van de meeste inwoners van Carbonia. Het waren boeren en herders uit de dorpen van Sardinië of mijnwer kers van Sulcis, die vlak na de oorlog zonder werk waren, allen zonder enig vermogen en zonder de mogelijkheid dat te vormen. 86,5 % van de gezinnen zegt geen andere inkomsten te hebben dan loon of salaris. Dat percentage stijgt tot 94,4 % als men de enkele gevallen erbij voegt waarin één van de gezinsleden een pensioen heeft, uit vroegere arbeid. Ook in de relatief hoogste inkomensklasse ■— boven 150.000 lire per maand, waaraan overigens een klein gedeelte gevormd wordt door opbrengsten van effecten of onroerend goed, is het salaris van een van de gezinsleden de belangrijkste bron van inkom sten.
79
HET INKOMEN
De gemiddelde gezinsgrootte verergert deze situatie nog (zie volgende tabel). Zoveel gezinsleden vormen een aanzienlijke last, die niet verlicht kan worden door het gaan werken van de andere volwassen gezinsleden, want er is geen werk. In 23,9 % van de steekproef werkt meer dan één gezinslid. Dit betreft meestal marginale of ongeregelde arbeid, die niet veel opbrengt.
Inkomen en gezinssamenstelling Totaal
Aantal samenwonend« gezinsleden Gezinsinkomen 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
meer dan 10
Geen vast inkomen Minder dan L. 50.000 p . m . L. 5070.000 L. 70100.000 L. 100150.000 L. 150200.000 Meer dan L. 200.000 per maand
T taal
°
{abï
—
—
100,0
(7)
4,7 4,8 6,6 5,6 25,0
3,9 1,4 8,0 3,7 6,2
0,8 1,4 2,9 7,4
— 2,7 2,9
—
6,2
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(127) (146) (137) (54) (16)
20,0
6,7
—
6,7
100,0
(15)
9,8 (49)
6,0 (30)
4,2 (21)
2,0 (10)
100,0
14,3
14,3
—
14,3
28,5
14,3
5,5
16,6 5,5 3,7 3,7
—
17,3 9,6 9,5 18,5 6,3
17,3 21,2 17,5 13,0 31,2
13,4 22,6 19,0 18,5 12,5
13,4 21,2 19,7 14,8 6,3
7,1 9,6 9,5 14,8 6,3
—
6,7
6,7
13,2
20,0
20,0
1,8 (9)
7,6 (38)
12,3 (62)
18,1 (91)
18,3 (92)
17,7 (89)
0,7
— ■
—
abs.
—
14,3
—
%
■
—
2,2 (11)
—
—
In zo'n situatie — zelfs als het werkelijk inkomen iets hoger ligt dan het opgegeven — wil iedereen meer verdienen, vooral in de lagere in komensklassen. Dit verlangen is niet zo irreëel, want 41 % is tevreden met 100150.000 lire per maand. Dat bedrag wordt gerechtvaardigd door de ge zinsgrootte en het ontbreken van andere inkomsten. Geen enkele inkomens klasse — behalve de hoogste, wat begrijpelijker is — is dus tevreden. In elk geval stijgt de graad van tevredenheid aanzienlijk vanaf een in komen van 100150.000 lire per maand. Want daarvan kan een gezin behoor lijk leven.
(502)
80
DE ARBEID
Verlangens ten aanzien van het inkomen Verlangd nkomen Werkelijk inkomen
L. 150· Meer dan L. 200.000 200.000
Totaal
L. 5070.000
L. 70100.000
L. 100150.000
4,5
25,4
38,8
24,6
5,2
1,5
100,0
(134)
1,4
17,1
59,6
21,9
—
100,0
(146)
— —
5,1
51,5
37,5
5,9
100,0
(136)
L. 100-150.000
— — —
1,8
27,8
42,6
27,8
100,0
(54)
L. 150-200.000
—
—
—
—
31,3
68,7
100,0
(16)
Meer dan L. 200.000 per maand
—
—
—
7,1
—
92,9
100,0
(14)
1,2 (6)
7,2 (36)
17,0 (85)
41,2 (206)
23,6 (118)
9,8 (49)
100,0
Minder dan L. 50.000 p . m. L. 50-70.000 L. 70-100.000
T taai
° U°.
L. 50.000
%
abs.
(500)
3. De mijnwerkers
Het merendeel van de industriearbeiders is in de mijnbouw werkzaam (volgens de steekproef 40,7 % van degenen die een beroep uitoefenen, en 82,4 % van degenen die in de industrie werkzaam zijn). De mijn heeft het ontstaan van Carbonia bepaald en is nog steeds de enige werkgeefster. Verder treft men er verschillende soorten dienstverlenende bedrijven en een bouwbedrijf aan, die alle afhankelijk zijn van deze basisindustrie. Door de eenzijdige economische toestand, waarin Carbonia nog steeds verkeert, wordt er meermalen gesproken over de S.M.C.S., de huidige situatie en de vooruitzichten in de toekomst. Elke analyse zou immers onmogelijk zijn als niet gerefereerd werd aan de gang van zaken bij de mijn. De mijnwerkers verdienen in dit hoofdstuk over de arbeid natuurlijk een afzonderlijke behandeling. Immers dit is niet alleen de meest omvangrijke, maar ook de meest karakteristieke groep arbeiders.
81
DE MIJNWERKERS
Afkomst en inkomen De overgrote meerderheid van de mijnwerkers is afkomstig uit de verschillende delen van Sardinië (in onze steekproef in 82,3 % van de gevallen en ook volgens gegevens van de S.M.C.S. (zie volgende tabel). De gezinnen van de mijnwerkers zijn nogal omvangrijk (gemiddeld meer dan 5 leden). Men leeft van het loon van het gezinshoofd (in 88 % van de gevallen, meer dan in enige andere categorie van arbeiders). Ambachtslieden, mensen die in de dienstverlening werken en ambtenaren kunnen in 40 % van de gevallen op een tweede bron van inkomsten rekenen (*). Bovendien beschikt het mijnwerkersgezin in 94,4 % van de gevallen niet over andere inkomsten, of slechts zeer kleine, ter aanvulling van het loon ( 2 ). Streek van herkomst van de arbeiders van d e S.M.C.S. ( ' )
Streek
1954
Sardinië provincie Cagliari andere provincies
6.318 1.325 Totaal
Noord-Italië zonder het Venetiaanse het Venetiaanse
7.643
%
%
1.972 371 86,3
62 84 Totaal
1964
2.343
90,6
7 18
146
1,7
25
1,0
Midden-Italië
226
2,5
49
1,9
Zuid-Italië Abruzzen en Molise Campanie Apulië en Basilicata Calabrie Sicilië
65 92 67 25 458 Totaal
Buitenland
2
( ) Algehee 1 totaal
12 25 21 6 73
707
8,0
137
5,3
134
1,5
31
1,2
8.856
100,0
2.585
100,0
(1) Gegevens van de S.M.C.S. (2) In het buitenland geboren Italianen.
(' ) Zie tabel 7 (blz. 113) : Aantal gezinsleden dat een beroep uitoefent, naar beroep van de ondervraagde. (2) Zie tabel 8 (blz. 113) : Inkomsten buiten die uit arbeid.
82
DE ARBEID
Dat de mijnwerkers niet minder dan 100.000 lire willen verdienen, is dus alleszins redelijk. Beroepsmobiliteit Sardinië is nog altijd weinig geïndustrialiseerd en men treft er vooral primaire activiteiten aan ( x ) . Industriearbeid is een vrij recente zaak. De employees van de S.M.C.S. zijn overigens voor een derde reeds van wat men zou kunnen noemen de tweede industriële generatie: 35 % is zoon van een mijnwerker ( 2 ) en meer dan de helft (60,5 % ) is in de industrie begonnen te werken, waarvan 47,6 % meteen in de mijn. Slechts een vierde (26,6 % ) is eerst in de landbouw werkzaam geweest alvorens in de mijn te gaan werken ( 3 ) . De arbeidsmarkt op Sardinië is nogal statisch. Daarom is het ongewoon dat een zekere mate van beroepsmobiliteit valt te constateren bij de mijnwerkers. De helft van hen (46,9 % ) heeft inderdaad in een ander bedrijf gewerkt, meestal ook in de mijn ( 4 ) . Dat steunt de hypothese dat veel mijnwerkers van de S.M.C.S. uit de andere mijnen van Sulcis afkomstig zijn. Men moet voor ogen houden dat er twee immigratiegolven vooral van arbeiders zijn geweest: de eerste in de jaren 1935 tot 1949, de tweede na 1943 bij het hernemen van de steenkoolproduktie ( 5 ) . De eerste golf mijnwerkers bestond vooral uit herders en landarbeiders. De tweede groep omvat heden ten dage nog 3.000 personen, maar heeft er 17.000 geteld. Zij waren vooral afkomstig uit de ertsmij nen van het bekken van Sulcis. Bovendien wordt een zekere beroepsmobiliteit bevestigd door het feit dat de meerderheid (76,9 % ) een of meer keren van betrekking veranderd is ( 6 ) . Het betreft hier gedeeltelijk stijgingsmobiliteit, want slechts 16,8 % van de ondervraagden had reeds bij de eerste betrekking een gespecialiseerde funktie ( 7 ) , terwijl momenteel het aantal daarvan veel hoger is ( 8 ) . (·) Zie tabel 4 (blz. 111) : Inwoners die een beroep uitoefenen, naar sector van economische activiteit. Daaruit blijkt dat 37,7 % van de beroepsbevolking op Sardinië in de landbouw werkzaam is, tegen 31,0% in de industrie. (-) Zie tabel 9 (blz. 114) : Beroep van de vader.
(')
{*) (·"'ü ) ( 7) ( s) ()
Eerste beroer van de mijnwerkers Landbouw
Mijnbouw
Andere Industrieën
Ambacht
Dienstverlening
Ambtenarij
Totaal
26,6 (33)
47,6 (59)
12,9 (16)
5,7 (7)
4,8 (6)
2,4 (3)
100,0 (124)
Zìe tabel 11 (blz 115) : Aantal bedrijven waarin de ondervraagde werkzaam is geweest. Zie hoofdstuk I, paragraaf 1. Zie tabel 12 (blz. 115) : Aantal beklede betrekkingen. Zie tabel 10 (blz. 114) : Kwalificatie in de eerste betrekking. De werkelijke samenstelling van het personeel van de S.M.C.S. toont een veel hoger percentage arbeiders van de eerste en tweede categorie (590 geschoolden en 1.112 geoefenden op een totaal van 2.563 (resp. 2 3 , 0 % en 4 3 , 4 % ) . Dat hoge percentage is toe te schrijven aan de ver voortgeschreden mechanisatie van de kolenwinning.
83
DE MIJNWERKERS Samenstelling van de groep mijnemployees (') Kwalificatie Ongeschoolden Geoefende en geschoolde arbeiders Bazen, beambten Totaal
Absoluut
%
47 48 13
43,5 44,5 12,0
108
100,0
(') Hier zijn bovendien 17 gepensioneerden en 5 werklozen begrepen die vroeger bij de S.M.C.S. gewerkt hebben. Zij zijn slechts medebeschouwd voor enkele bijzondere analyses.
In elk geval is deze kwalificatie op het werk verworven, en zeker in het begin alleen door ervaring. Beroepsscholing komt in onze steekproef zo goed als niet voor. Het ontwikkelingspeil is laag: meer dan de helft (51,8 %) heeft de lagere school niet afgemaakt en slechts 11,1 % heeft na de lagere school nog verder onderwijs genoten (!). Eerst onlangs heeft de S.M.C.S. echte specialisatiecursussen ingesteld, waaraan 11,1 % van onze ondervraagden heeft deelgenomen. De meeste Italiaanse bedrijven verkeren in een zelfde situatie. De beroepsbekwaamheid wordt meestal pas na het indiensttreden verkregen. De geneigdheid tot beroepsmobiliteit — in de zin van geneigdheid om van werkkring te veranderen —· is zeer laag. 87,9 % van de mijnemployees wil zijn werkkring niet verlaten. 68,2 % heeft er bovendien nooit aan gedacht Carbonia te verlaten, al zijn van de helft van de ondervraagden familieleden geëmigreerd. Dit wordt nog eens bevestigd door statistieken betreffende ontslag, verstrekt door de S.M.C.S. Als men de jaren 1955 tot 1958 buiten beschouwing laat — toen was de „superliquidatie" aanleiding tot gedwongen ontslag — zijn de percentages laag en valt ontslag meestal samen met pensioen (zie volgende tabel). Deze stabiliteit is niet zonder meer een negatieve factor. De beroepsmobiliteit is in Italië heel wat lager dan in andere landen. Daar heeft de industrie ernstige problemen moeten oplossen op het gebied van werving en scholing ten gevolge van het grote verloop van het personeel. Alleen in de jaren van hoogconjunctuur verwisselt men in Italië van werkkring. In het
(') Zie tabel 13 (blz. 116) : Ontwikkelingspeil naar beroep.
84
DE ARBEID
geval van deze mijnwerkers blijkt de stabiliteit door twee factoren gerechtvaardigd te worden: het feit dat de plaatselijke arbeidsmarkt praktisch geen andere mogelijkheden biedt en daardoor het enige alternatief emigratie is, en de nogal hoge leeftijd van de meeste mijnwerkers, gemiddeld 44 jaar. Ontslagenen kunnen nauwelijks verwachten door een ander bedrijf aangenomen te worden. Iedereen is al heel wat jaren in dienst van de mijn. Het bedrijf heeft de laatste tien jaar zo goed als geen nieuwe arbeiders aangenomen. Wij treffen hier dus een voor Sardinië ongewone situatie aan; een arbeidersklasse met een ruime industriële ervaring en een traditie, ofschoon die wel korter is dan die van eerder geïndustrialiseerde streken. Het betreft hier bovendien arbeiders die jarenlang de ontwikkeling van de mijn gevolgd hebben, zonder haar te kunnen of willen verlaten, toen de lange crisisperiode begon.
P e r s o n e e l s s i t u a t i e bij de S.M.C.S. O )
Jaar
Totaal aantal employees
Gemiddelde leeftijd in jaren
1954 1955 1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964
9.810 7.512 6.843 5.979 3.801 3.689 3.630 3.486 3.280 3.080 3.023
38,1 38,6 38,7 39,2 39,3 39,7 40,8 41,8 42,8 43,5 44,0
tot 31/7
Indienst- Turnover van Absentie neming van indienst¡n % nieuwe neminkrachten gen (»)
Ontslagen
128 82 272 115 79 13 10 7 42 10 16
901 2.380 941 979 2.257 125 69 151 248 210 73
18,9 18,8 17,4 18,3 15,9 18,8 17,4 19,5 18,9 21,4 23,5
1,3 1,1 3,9 1,9 2,1 0,3 0,3 0,2 1,3 0,3 0,5
Turnover van ont- Turnover gemidslagen deld (3) (')
9,2 31,7 13,7 16,4 59,4 3,4 1,9 4,3 7,6 6,8 2,4
5,2 16,3 8,8 9,1 30,7 1,9 1,7 2,3 4,4 3,6 1,4
Opbrengst van gewassen steenkool per arbeider in kg/ arbeider 664 886 952 959 1.031 1.163 1.346 1.566 1.697 2.041 2.197
(') Gegevens van de S.M.C.S. (·) Uitwerking door het C.R.I.S.
Houding ten aanzien van bet werken in de mijn De S.M.C.S. heeft eerst sinds enkele jaren de kolenwinning gemechaniseerd. De organisatie van de produktie werd in het begin beïnvloed door de
DE MIJNWERKERS
85
snelheid waarmee de autarkie doorgevoerd moest worden. Men moest onmiddellijk steenkool delven. Dat kon alleen door de, overigens arme, oppervlaktelagen te exploiteren, waarin het niet mogelijk is machines te gebruiken. Men is daar naderhand dan ook mee opgehouden. Bovendien moest men er zich van ongeschoolde boerenarbeiders bedienen. Gedurende langere tijd geschiedde de kolenwinning met de hand en daar was heel wat fysieke inspanning voor nodig. Die inspanning en de warme en vochtige omgeving, vol koolstof en gevaarlijk door verzakkingen, staan de mijnwerkers, die nu, dank zij de mechanisatie, in gunstiger omstandigheden werken, nog levendig voor de geest. Deze ervaringen beïnvloeden hun beschrijving van de mijnarbeid: een nieuweling werd zonder meer aan het werk gezet. Scholing was er niet bij. Een mijnwerker beschrijft de ervaringen van een nieuweling aldus : „Zeker, de mijn wekt achterdocht bij sommige mensen... we hebben arbeiders gezien die hun lamp pakten en naar de schacht gingen en wanneer ze dat grote gat zagen, zeiden ze: „Ik ben toch geen holenbeest", en ze gingen er meteen vandoor. Er kwamen er veel in de mijn werken omdat ze wel gedwongen werden door de armoede thuis. Wanneer ze een houwhamer of een andere machine hoorden, zeiden ze: „Maar daar is oorlog, dat zijn mitrailleurs, we gaan ervandoor", en ze vertrokken meteen. Als een nieuwe mijnwerker over de eerste schrik heen was, werd hij met geoefende mijnwerkers aan licht werk gezet in de gangen. Daarna moest hij een week of twee aan het kolenfront of bij het stutten helpen. Aan het kölenfront helpen is gemakkelijk voor een nieuweling, met een schop moet hij de kolen wegscheppen. Maar het vak van stutter te leren is niet eenvoudig, niet alleen omdat het een moeilijk vak is, maar ook omdat het secuur moet gebeuren. De stutter moet niet alleen de balken plaatsen, maar hij moet ook oppassen geen stenen op zijn hoofd te krijgen. Hij moet nauwkeurig de maten nemen, want elke foutgezaagde balk laten ze hem betalen. Als ze lastig zijn, 2.000 lire per balk. Maar de nieuweling let elke dag goed op. Zo leert hij bijvoorbeeld explosieven te plaatsen. Hij weet dat het beter gaat in hard materieel dan in los gesteente. Maar op sommige plaatsen halen explosieven niets uit en die moet hij herkennen. Ze laten hem anders niet alleen een boete van 1.000 lire betalen, maar ook de explosieven. Het is niet zo gemakkelijk het mijnwerkersvak te leren." (*). Vakkennis was waarschijnlijk ook daarom moeilijk op het werk te verkrijgen omdat de bazen er niet geschikt voor waren die kennis over te dragen. (') Deze en de volgende beschrijvingen stammen uit gesprekken met mijnwerkers.
86
DE ARBEID
De bazen komen meestal uit de rangen der arbeiders. In Italië is dat niet alleen in de mijnbouw het geval. De verhouding tussen arbeiders en bazen is dikwijls gespannen. De druk die door het stukloonsysteem veroorzaakt wordt, de noodzaak van discipline en van strenge controle om ongelukken te voorkomen, vergemakkelijken die verhouding niet, te meer daar de mijnwerker de baas en de opzichter identificeert met de directie. Bovendien waardeert de mijnwerker zijn baas naar zijn vakbekwaamheid en zijn ervaring. Zoals een directeur het stelt: „Een mijnwerker is wat dat betreft een streng rechter". Als de baas niet laat zien dat hij het beter kan, wordt hij niet geacht. Mijnarbeid is ondankbare arbeid: „...Het is beestachtig werk. Ik weet niet of U de mijn uit hebt zien gaan en of U weet hoe een mijnwerker werkt, want het zijn erbarmelijke toestanden. Wij moeten ons uitkleden als we naar beneden gaan en we mogen alleen een korte broek aanhouden. Op sommige punten is het namelijk zo warm, 40 graden, dat je er nauwelijks kunt gaan zitten, dat je het er nauwelijks uit kunt houden. Je stikt er bijna, je transpireert, je bent net een varken dat zich in de modder wentelt en waarvan je de tanden helder ziet oplichten als het zijn bek opendoet. Verder herken je ze niet. Ik ben al 12 jaar mijnwerker en ik weet wat voor werk het is, hard, beestachtig." En iemand van de vakbond zegt: „Zeker, ook als de mijnarbeid opnieuw in de belangstelling komt, ze werken onder de grond en niet in de zon en dat blijft zo." Bovendien is het gevaarlijk werk: „Vanaf het moment dat een mijnwerker een voet in de lift zet totdat hij er weer uitkomt, is hij steeds in gevaar. De lift kan blijven hangen, de kabels kunnen breken: het gevaar is er altijd. Van het ene op het andere ogenblik, ook als hij weggaat, kan hij de dood vinden. Het is nu wel anders dan vroeger, de mensen zijn nu rustiger, maar toch... Het kan ook onoplettendheid zijn, waarom niet? Toch geloof ik niet dat daar veel van afhangt, maar wel van de veiligheidsvoorschriften. Die zijn er nooit genoeg... Hoe dan ook, er moet voortdurend toezicht zijn, zonder ophouden. Het moet er altijd zijn. Eén onoplettendheid en het is gebeurd." Ofschoon de mijnwerkers toegeven dat in de laatste jaren veel veranderd is, blijven ze zich de harde ervaringen van vroeger herinneren. Bovendien kan niet alles verbeterd worden. De houding van de mijnwerker ten aanzien van de mijn is ambivalent. Zij schommelt heen en weer tussen een zekere beroepstrots en afkeer van het zware werk. Men wil niet dat zijn zoon mijnwerker wordt of dat zijn dochter er met een trouwt: „Ik ben mijnwerker en mijn dochter heeft mijn ellende meegemaakt, maar ja, als het liefde is, kunnen de ouders of wie dan ook er toch niets
DE MIJNWERKERS
87
aan doen. Ik zou mijn dochter nooit kunnen aanraden een mijnwerker te nemen, als ik weet dat mijn schoonvader met 43 jaar doodging, mijn zwager met 48 jaar, als ik weet dat een ander familielid in Cagliari silicose heeft voor 65 % — dat zeggen ze, maar het is veel meer — en dat hij met 45 jaar niet meer in staat is twee kilometer te wandelen. Ik ben pas 43 en ik kan geen 100 meter meer lopen, dat kan iedereen getuigen. Ik heb zoveel pijn in mijn benen dat ik me gewoon voel doodgaan en op de grond val." De mijn doet een man verslijten voor zijn tijd en bovendien houdt hij er een ongelukkige oude dag aan over: „Je moet niet zeggen dat het werk zwaar is, want zware arbeid kan je wel uithouden. Maar je moet er aan denken dat met het verstrijken van de jaren de longen niet meer mee willen. Daarom, als je met pensioen gaat, krijg je het behoorlijk moeilijk. Je wordt astmatisch en een last voor je gezin. Ook dat word je, want je kunt niet slapen, want je wilt het raam openhouden, ach, om allerlei redenen kun je niet slapen. Pensioen, daar heb je maar weinig plezier van, je houdt het nog een jaar met moeite uit en dan is de sociale verzekering er goed mee, want je eindigt in je graf." De verhouding tot de mijn De mijn is niet alleen van belang voor de mijnwerkers, maar voor alle inwoners van de stad. Daarmee worden niet alleen de mijnwerkersgezinnen bedoeld, maar ook de andere inwoners, enkele uitzonderingen daargelaten (een aantal ambtenaren en personeel van de banken en van de verzekeringsinstellingen). Wat de arbeiders betreft in hun verhouding tot de mijn, in het bijzonder op vakbondsgebied, moet men rekening houden met het feit dat het hier om een staatsmijn gaat en niet om een particuliere mijn. Waarschijnlijk had geen enkele particuliere ondernemer deze dramatische situatie overleefd, waarin de S.M.C.S. terecht is gekomen en had hij een heel wat drastischer standpunt moeten innemen, al zou hij ook politiek onder druk gezet zijn en de beperkingen ondervonden hebben van het ontslagverbod kort na de oorlog (*)'. De directie is nooit op ernstige wijze in conflict gekomen met de vakbonden. Men zegt wel dat hun eisen op het gebied van het voortbestaan van de mijn uiteindelijk samenvielen met de verlangens van de directie. De directie schijnt het meermalen eens geweest te zijn, wel niet formeel, met de eisen (') Tijdens een debat in de Streekraad, bevestigde een van de raadsleden — A. Congiu van de Communistische Partij — dat de staat in 10'jaar de S.M.C.S. met 26,5 miljard lire had gesubsidieerd. Dat is het dubbele van haar huidige waarde.
DE ARBEID
van de vakbonden en de stakingen om de overdracht aan het E.N.E.L. en nieuwe investeringen in plaats van schadeloosstellingen te bevorderen. Daarom is het contact tussen de directie van de mijn en de vakbonden altijd vriendschappelijk geweest. Omdat de mijn niet door een particuliere ondernemer geleid werd, ontbrak zelfs bij de nogal sterk politiek gekleurde vakbonden (die de meerderheid vormen) de houding die de arbeider gewoonlijk aanneemt tegenover de kapitalistische „patroon". Verder zijn er ter plaatse slechts enkele vertegenwoordigers van de directie, en zij zijn niet in staat een pressiegroep te vormen. De beslissingen komen meestal van buiten de stad, want de mijn is officieel gevestigd in Rome en heeft daar ook haar kantoren. Verhouding tot de kameraden op het werk en tot de stad Het samenleven gedurende langere tijd en de gemeenschappelijke problemen hebben de groepsgeest versterkt. Er is een hecht aaneengesloten en goed georganiseerde kern ontstaan bij de arbeiders. Het probleem om aan het werk te blijven was nooit individueel op te lossen, maar het was een gemeenschappelijke eis, die gemeenschappelijk naar voren gebracht moest worden. Daardoor hechtte men veel belang aan de aktie van de vakbonden en was men opmerkelijk eensgezind bij het meedoen aan die actie. Omdat men nauwelijks geneigd was tot mobiliteit, namen de mijnwerkers intensief deel aan de oplossing van de produktieproblemen van hun mijn. Zij identificeerden hun toekomst met die van de mijn en die van de stad. Het oordeel over de huidige situatie van Carbonia en haar vooruitzichten is inderdaad ongeveer gelijk aan de huidige situatie en de toekomst van het eigen gezin. Met betrekking tot het verleden is men in Carbonia en in het eigen gezin er slechter aan toe dan 5 jaar geleden. Met betrekking tot de nabije toekomst is er veel onzekerheid, zowel wat de stad als het eigen gezin aangaat. Maar er is ook plaats voor hoop in bijna de helft van de antwoorden.
Oordeel van de mijnwerkers over de huidige situatie met betrekking tot 5 jaar geleden
Men is er nu
in Carbonia in het eigen gezin
hetzelfde
slechter
21,5
72,0
26,8
63,0
beter aan toe
Weet het niet
Totaal
%
absoluut
6,5
100,0
(107)
9,3
100,0
(108)
0,9
89
DE MIJNWERKERS
Verwachtingen van de mijnwerkers ten aanzien van de toekomst Over 5 jaar is men er
hetzelfde
slechter
beter aan toe
Weet het niet
Totaal
%
absoluut
in C a r b o n i a
5,6
15,7
40,7
38,0
100,0
(108)
in h e t eigen gezin
8,3
14,8
41,7
35,2
100,0
(108)
Het betreft hier niet zozeer algemene verwachtingen als wel de uitgesproken hoop op een oplossing voor de crisis. Het is opmerkelijk dat de eisen van de arbeiders nooit het karakter hebben aangenomen van protesten of van pressie om hun arbeidsplaatsen te behouden. Maar vanaf het begin zijn ze uitgedrukt in een serie constructieve voorstellen om de crisis te beëindigen. De crisis wordt door de mijnwerkers niet zozeer als een verschijnsel beschouwd dat zich beperkt tot Carbonia (slechts 11,1 %) of tot Sulcis (15,7 % ) , maar ze zien het als een probleem dat heel Sardinië aangaat (50,9 % ) . Daarom zijn er oplossingen nodig die Carbonia en Sardinië samen omvatten (41,6 % ) . Het is begrijpelijk dat de mijnwerkers de oplossing van de crisis zien in een versterking van de mijnindustrie. Dat kan vooral gebeuren door de steenkool op andere manieren te benutten (23,1 % ) . Maar tegelijkertijd wil men met kracht nieuwe industrieën aantrekken en nieuwe arbeidsplaatsen scheppen (54,7 % ) . Men herinnert zich hoe de vakbonden meermalen voorgesteld hebben de steenkool in de chemische industrie en in een nog te bouwen elektriciteitscentrale te gebruiken, en hoe veel stakingen de overdracht aan het E.N.E.L. als motief hadden, met de bedoeling de steenkool voor energieopwekking te gebruiken. De situatie van de mijnwerkers zou eigenlijk op enkele punten moeten afwijken van die van de overige arbeiders: het betreft hier enerzijds een groep met hoog loon en een aantal gunstige regelingen zoals zeer goedkope huisvesting en uitgebreide bijstandsvoorzieningen. Anderzijds betreft het hier oudere en minder ontwikkelde arbeiders, in vergelijking met het gemiddelde van de bevolking. Niet alleen komt de mening van de mijnwerkers over veel problemen overeen met die van de jongeren in de stad, en ook met die van de meer ontwikkelden. Degenen, die in de dienstensector werken, schijnen nogal inert. De mijnwerkers bij voorbeeld behoren tot de groep die meer belang hecht aan de technisch en wetenschappelijk „nieuwe" beroepen ( 1 ). Zij wensen O
Zie tabel 14 (blz. 117) : Aanzien van de verschillende beroepen, naar het beroep van de ondervraagde.
90
DE ARBEID
voor hun kinderen technische beroepen (52,8 % ) , meestal op het niveau van een geschoolde arbeider (25,5 % ) (*). Bovendien is hun houding opvallend ten aanzien van de technische vooruitgang. Men accepteert die, al brengt die het gevaar met zich mee dat het aantal arbeidsplaatsen vermindert en al moet men dan omgeschoold worden : „De mechanisatie heeft al het werk in de mijn veranderd. Vroeger moest een mijnwerker heel wat afweten van het werk ondergronds, maar tegenwoordig passen ze systemen toe waar je niets meer van begrijpt. Er heeft een revolutie plaatsgehad." ( 2 ) Niettegenstaande hun lage ontwikkeling gebruiken de mijnwerkers meestal de krant als informatiebron ( 3 ) , hebben zij veel belangstelling voor actuele, liefst politieke zaken ( 4 ) . Ze hebben overigens veel vertrouwen in de uitoefening van politieke macht ( 5 ) , ondanks de vele desillusies in de laatste jaren, omdat de uitvoering van een aantal initiatieven vertraagd werd. Zij geloven meer dan andere groepen in de noodzaak aktief deel te nemen aan de oplossing van de crisis ( 6 ) . De mijnwerkers bepalen de houding en de eisen van de anderen. Het betreft hier inderdaad een zeer consistente groep, die zeer geschikt is om pressie uit te oefenen. Zij vertegenwoordigt in feite de hele stad want de andere inwoners zijn geneigd zich met haar te identificeren. Omdat de economische structuur zo eenzijdig is, zijn hun eisen inderdaad van belang voor de andere arbeiders — men denke hier aan de bouwvak- en de dienstverlenende beroepen — die zonder werk zouden komen als de mijnen gesloten zouden worden. Bovendien is een deel van de mijnwerkers die de mijn verlaten hebben naar de dienstensector overgegaan, zoals dat ook na de „superliquidatie" het geval was. Anderen stammen uit mijnwerkersgezinnen. Op deze wijze identificeren de inwoners zich gemakkelijk met de mijnwerkers. Overigens betreft het hier een groep die het einde van de beroepsleeftijd bijna bereikt heeft en steeds verder verkleind wordt door pensionering. De lege plaatsen worden meestal niet aangevuld omdat de mechanisatie dat overbodig maakt. De huidige situatie van de groep en haar pressiekracht zullen in de loop van tien jaar veranderen. Niettemin is het mogelijk dat de mensen niet van houding veranderen en hun eisen zullen blijven stellen. (') (23) (4) (5 ) () (6)
Zie Uit Zie Zie Zie Zie
tabel 15 (blz. 118): Voor de zoon verlangd beroep, naar het beroep van de ondervraagde. het interview met een mijnwerker. tabel 16 (blz. 119) : Gebruik van de massacommunicatiemiddelen. tabel 17 (blz. 120) : Voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant. tabel 18 (blz. 121) : Politieke houding naar beroep. tabel 19 (blz. 122) : Persoonlijke verantwoordelijkheid bij de oplossing van de crisis.
TYPERING VAN DE BEVOLKING
91
In elk geval is een gedeelte van deze „cultuur" gemeengoed geworden en leeft zij voort bij de jongere generaties, die nu de beroepsleeftijd naderen. Het is daarom waarschijnlijk dat de functie van pressiegroep en spreekbuis van de eisen van zowel arbeiders als burgers mettertijd naar andere categorieën arbeiders zal overgaan, wanneer nieuwe industriële projecten worden uitgevoerd. Want de mijn wordt minder belangrijk als werkgelegenheid in verhouding tot de nieuwe industrieën. En de huidige groep arbeiders verandert langzaam van samenstelling. Als de economische ontwikkeling niet bevorderd wordt, zal deze groep kleiner worden door de natuurlijke gang van zaken en zich ontgoocheld gaan voelen door het lange wachten. In elk geval zal zij dan de enige stem van de stad blijven.
4. Typering van de bevolking met betrekking tot de arbeid en de economische ontwikkeling
Het heeft weinig zin de niet-mijnwerkers van Carbonia aan een beschouwing te onderwerpen, want buiten de mijn is er maar weinig bedrijvigheid in Carbonia. Bovendien is deze groep in de steekproef in slechts zo geringe mate vertegenwoordigd, dat statistische verwerking niet mogelijk is. Terwijl er onder de mijnwerkers een zekere beroepsmobiliteit valt te constateren, is dat bij andere arbeiders niet het geval. Dat is ook te begrijpen omdat er in de andere sectoren eenmaal minder arbeidsplaatsen zijn. Daarentegen wil geen enkele arbeider zijn tegenwoordige betrekking opgeven, ook de mijnwerkers niet. Vakscholing komt bij de beroepsbevolking zo goed als niet voor. Daarom is het belangrijker om in verband met de uitbreiding van de werkgelegenheid door de geplande industrialisatie de houding te onderzoeken van de bevolking ten aanzien van de arbeid in de industrie. Daarbij moet bijzondere aandacht besteed worden aan de jeugd, want zij vormt de nieuwe lichting ter aanvulling van de beroepsbevolking. W e hebben bij dit onderzoek de bevolking in twee categorieën ingedeeld: beroepsbevolking en niet-actieve bevolking. Dit onderscheid is juist als men deze houding wil onderzoeken. Beide groepen verschillen immers in psychologisch opzicht. Het feit dat men een beroep uitoefent bepaalt inderdaad het standpunt ten aanzien daarvan. Bovendien worden houding en waarden met betrekking tot de gemeenschap daardoor ook beïnvloed.
92
DE ARBEID
Wij hebben reeds opgemerkt dat de mijnwerkers samen met de beambten en het onderwijzend personeel de meest radicale groep vormen. De beroeps bevolking in haar geheel onderscheidt zich op dezelfde wijze van de nietactieve bevolking. Arbeid is een ervaring en wie deel uitmaakt van een produktieorganisatie, wordt geprikkeld en staat open voor nieuwe ideeën en levenswijzen. Dit geldt in sterke mate voor C arbonia want het ligt in een onderont wikkelde streek, die zich nu pas uit haar isolement en eeuwenlange achterlijk heid losmaakt. C arbonia is samen met Iglesias en C agliari de meest geïndustria liseerde stad op Sardinië. Maar de stad is geworteld in een nog weinig ont wikkelde omgeving. Ook met de nogal slechte transportmiddelen ligt ze vrij ver van de hoofdstad en van de weinige steden waar cultureel leven bestaat. In de onmiddellijke omgeving van de stad liggen de huizen ver uiteen zonder openbaar vervoer, en dat maakt sociale bindingen en uitwisseling van ideeën moeilijk. In zo'n situatie stimuleert de arbeid tot nieuwe ideeën en tot voortdurende aanpassing. Daardoor staat de beroepsbevolking meer open voor wat van buiten komt. Dat blijkt uit het feit dat deze groep meer de krant gebruikt als informatiebron, meer voor de actuele berichten dan voor ontspanning ( ' ) . Deze groep voelt zich meer persoonlijk verantwoordelijk voor het oplossen van de crisis in de stad (). Dat is wel voor een gedeelte toe te schrijven aan het feit dat zij meer mogelijkheden bezit om er iets aan te doen. Deze groep heeft meer vertrouwen in politieke macht (") en ten slotte een lagere graad van anomalie. Kortom, zij heeft er meer vertrouwen in dat de maatschappij aan de individuele en groepsbehoeften zal voldoen ( 4 ). Dit is bij de arbeiders die in een verband werken beter te zien dan bij de genen die alleen werken. Dat geldt in het bijzonder voor de boeren, die minder contact met de gemeenschap hebben en gedeeltelijk ook voor de zakenmensen. Men zou als hypothese kunnen stellen dat het verband waarin men arbeidt meer dan de arbeid zelf het ontstaan van sociale bindingen en van gemeen schapszin bevordert. De antwoorden van de beroepsbeoefenaren en die van de huisvrouwen contrasteren wel heel sterk. Zij nemen immer slechts in geringe mate deel aan het sociale leven, ook door de traditionele positie van de vrouw in Italië, en des te meer in onderontwikkelde, in sociaal opzicht, marginale gebieden. Het is niet zozeer het feit dat ze thuis zitten — want de gepensioneerden reageren (') (') (■') {')
Zie Zie Zie Zie
tabel tabel tabel tabel
16 19 18 20
(blz. (blz. (blz. (blz.
119) 122) 121) 123)
: : : :
cit. en tabel 17 (blz. 120) cit. cit. cit. Anomalie en beroep. Voor anomalie hoofdstuk IV, paragraaf 1.
93
TYPERING VAN DE BEVOLKING
anders — als wel het gebrek aan sociaal contact, waaruit conservatisme en geslotenheid voortvloeien. De huisvrouwen hebben meestal dezelfde mening als de boeren. Zij vormen de meest geïsoleerde groep en hebben weinig contact met de problemen van deze industriële gemeenschap. De beroepsbeoefenaren lezen opmerkelijk vaak de krant (66,1 % ) maar de huisvrouwen en de boeren doen het bijna niet (resp. 36,1 % en 35,7 % ) (*). En als ze een krant lezen hebben zij voorkeur voor ontspanningslectuur ( 2 ) in 40,3 % van de gevallen (tegen een gemiddelde van de beroepsbeoefenaren van 22,2 % ) . Misschien hebben zij door die ongeïnteresseerdheid geen vertrouwen in politieke macht ( 3 ) . 54,3 % van de beroepsbeoefenaren heeft dat vertrouwen wel, tegen 37,6 % van de huisvrouwen en 28,6 % van de boeren. Dat gebrek aan vertrouwen is ook een gebrek aan vertrouwen in zichzelf. 47,3 % van de beroepsbeoefenaren erkent persoonlijk verantwoordelijk te zijn voor de oplossing van de crisis, tegen 16,5 % van de huisvrouwen en 14,3 % van de boeren ( 4 ) . Als men geen vertrouwen heeft in de politiek en in zichzelf, heeft men geen vertrouwen in de maatschappij in zijn geheel. Onder de maatschappij wordt dan een structuur verstaan die de belangen van de burgers moet behartigen. 35,7 % van de boeren en 29,1 % van de huisvrouwen vertonen anomalie tegen 17 % van de beroepsbeoefenaren ( 5 ) . » De arbeidende jeugd In april 1964 stonden er bij het arbeidsbureau 419 jongeren (jonger dan 21 jaar) ingeschreven die een eerste betrekking zochten. Voor hen noch voor Arbeiders der eerste en tweede klasse, eind april 1964 beschikbaar (*) Klasse
Eerste ( 2 ) Tweede a (') Tweede b (*) Totaal 0) (2) (3) (' I
Landbouw
Industrie
Handel en verkeer
Beambten
Handarbeiders
Leerlingen
Totaal
—
237 73 175
59 19 18
33 17 44
216 60 47
7 33 135
552 202 419
—
485
96
94
323
175
1.173
Gegevens van het arbeidsbureau van Carbonia. Eerste klasse : werklozen. Tweede klasse a : jeugdigen beneden 21 jaar die reeds gewerkt hebben. Tweede klasse b : jeugdigen beneden 21 jaar op zoek naar een eerste betrekking.
(') Zie tabel 16 (blz. 119) : ( 2 ) Zie tabel 17 (blz. 1 2 0 ) : (3) Zie tabel 18 (blz. 121) : (') Zie tabel 19 (blz. 122) : (5) Zie tabel 20 (blz. 123) :
cit. cit. cit. cit. cit.
94
DE ARBEID
de toentertijd 754 werklozen bestond er enige mogelijkheid om in het arbeidsproces te worden opgenomen. In zo'n situatie is het niet verwonderlijk dat het percentage jongeren op zoek naar een betrekking opvallend hoog is (4,3 % van de bevolking boven de tien jaar). Dat cijfer is niet alleen hoger dan het gemiddelde op Sardinië, maar ook dan het Italiaanse (ong. 1,2 % ) ( l ) . Emigratie is voor de jeugd die in steeds groter getale op de arbeidsmarkt komt, het enige vooruitzicht. Ook de gedeeltelijke vernieuwing van het personeelsbestand van de S.M.C.S. biedt geen vooruitzichten. Het is immers waarschijnlijk dat door de mechanisatie slechts enkele arbeidskrachten vervangen hoeven te worden, als een grote groep arbeiders met pensioen gaat. De elektriciteitscentrale is bijna klaar maar heeft slechts enkele technici nodig. De meeste daarvan zijn reeds gekozen uit het personeelsbestand van de S.M.C.S. zelf. Men kan werkverschaffing, die door het Ministerie van arbeid en door de gemeente, op provinciale basis wordt gefinancierd en bestaat uit wegenbouw, archeologische opgravingen of herbebossing, niet beschouwen als het scheppen van echte werkgelegenheid en ook niet als vakscholing, maar eerder als een lapmiddel om de werkloosheid te verlichten. Bovendien wordt er een zeer laag loon uitgekeerd. De jeugd van Carbonia is geneigd verder te studeren. Dat is zowel een middel om het wachten te bekorten als wel een middel om zich meer mogelijkheden te verwerven, als men toch moet emigreren naar Cagliari of naar het vasteland. De scholen in Carbonia bieden een opmerkelijke keuze in specialisaties, maar de technische vorming hebben zij tot nu toe verwaarloosd. Naast, of liever in plaats van, het bestaande Instituut voor geometrie en administratie, moeten technische vakscholen komen. Cursussen georganiseerd door het I.N.A.P.L.I., het I.N.A.R.P. en het E.N.A.P.-P.O.A. ondervangen dit gebrek aan vakopleiding enigermate. Maar de leiding van deze cursussen erkent dat zij de jeugd vooral op de emigratie voorbereidt. Ze stelt ze immers in staat om elders gemakkelijk werk te vinden. De enige onderneming die de jeugd in staat zou kunnen stellen enige industrie-ervaring op te doen, is voor hen gesloten. Als er al technische kennis aanwezig is zal die de stad niet tot voordeel zijn. Zij zal waarschijnlijk ver weg worden toegepast.
(') Zie tabel 2 (blz. 110)
95
TYPERING VAN DE BEVOLKING
Als nieuwe industrieën zich in Carbonia gaan vestigen, wat zeer wenselijk is, zullen zij zich gesteld zien voor problemen, die aan niet geïndustrialiseerde gebieden eigen zijn. Er bestaat immers zo goed als geen mogelijkheid om geschikte werknemers op te leiden. Aan de andere kant kan men geen arbeiders van de S.M.C.S. overnemen. Zij zijn te oud. De nieuwe ondernemingen moeten dus over een systematische vakopleiding beschikken, of de verantwoordelijkheid daarvoor overdragen aan publieke lichamen, zoals de provincie of de Cassa per il Mezzogiorno. Hiervoor is behalve veel geld ook planning vereist. Wanneer men eenmaal besloten heeft tot de stichting van nieuwe industrieën heeft men de tijd om alle soorten benodigde arbeiders op te leiden. Bovendien kan men gebruik maken van een basisopleiding, die men in de achtergebleven gebieden van Zuid-Italië niet aantreft. Bij de jeugd is het analfabetisme verdwenen. 56,8 % heeft acht of meer jaar op school gezeten. Ook de gegevens van de volkstelling van 196I wijzen uit dat de bevolking van Carbonia gemiddeld hoger ontwikkeld is dan die van de rest van Sardinië en ongeveer gelijk staat met het Italiaans gemiddelde 0 ) .
Ontwikkelingspeil van de mannen (steekproef) Leeftijd
18-25 26-35 36-45 46-60
jaar jaar jaar jaar
Totaal mannen
Onvolledig lager onderwijs
Lager onderwijs
Middelbaar onderwijs
Hogere studies
4,6 4,5 21,1
20,5 16,3 20,9 37,6
22,7 48,9 44,7 33,0
38,6 16,3 11,9 3,7
11,4 7,0 13,5 3,7
6,8 6,9 . 4,5 0,9
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
10,6
27,0
36,9
13,7
8,0
3,8
100,0
(263)
Analfabeten
Totaal Universiteit
%
absoluut
De werkende vrouw Ook de vrouwen vormen net als de jeugd een arbeidsreserve, al wordt daar nu geen gebruik van gemaakt. Omdat de emigratie een groot gedeelte van de mannelijke beroepsbevolking vertrokken is bestaat er een zeer sterke vrouwelijke arbeidsreserve op de (') Zie hoofdstuk V, paragraaf 2.
96
DE ARBEID
arbeidsmarkt van Carbonia. De gemeenteraad heeft een voorstel aangenomen om de vestiging van een confectie-industrie te bevorderen, juist om de vrouwelijke arbeidsreserve te benutten. Dit zijn immers arbeidsintensieve bedrijven. Dit voorstel houdt niet alleen verband met de emigratie van de mannelijke bevolking; maar een tweede bron van inkomsten zal de toestand in heel wat gezinnen in Carbonia verlichten. Er bestaat in elk geval nog veel bezwaar tegen vrouwenarbeid. Dat bemerkt men overigens in heel Italië, niettegenstaande het feit, dat reeds gedurende meer dan een eeuw veel vrouwen buitenshuis werken. Een vierde van de Italiaanse arbeidskrachten zijn vrouwen. Enkele bezwaren zijn van feitelijke aard. Niet alleen heeft bijna geen enkele vrouw een vakopleiding genoten, maar ook haar basisontwikkeling is meestal gering. Dat maakt een opleiding voor gespecialiseerde beroepen langdurig en kostbaar. Bovendien is het absenteïsme en het verloop groter dan bij mannelijke arbeidskrachten. Toch zijn de psychologische bezwaren nog belangrijker vooral omdat de werkende vrouw een weinig voorkomend verschijnsel is op Sardinië. Het gemiddeld aantal werkende vrouwen bedraagt zowel in de provincie Cagliari als op heel Sardinië 14,2 % van de hele vrouwelijke bevolking. De volkstelling van 1961 geeft voor Carbonia 1.110 vrouwen die een beroep uitoefenen (daarbij geteld de werklozen, die bij het arbeidsbureau staan ingeschreven). Zij maken slechts 12,8 % van de beroepsbevolking uit. Dit cijfer is vrij laag, zeker als men het vergelijkt met het Italiaans gemiddelde. Het is lager dan het gemiddelde op Sardinië ( ' ) . De vooruitzichten voor de werkende vrouw zijn overigens in de praktijk altijd beperkt gebleven tot de dienstensector, waarin de vrouwen nu 34,3 % van de beroepsbeoefenaren uitmaken. De landbouw is in deze gemeente weinig ontwikkeld en biedt zelfs voor de mannen niet veel werkgelegenheid.
Spreiding van de vrouwelijke arbeidskrachten in de verschillende beroepen
Carbonia Sardinië Italië
Landbouw
Industrie
Diensten
Totaal, in % van de beroepsbevolking
3,6 5,8 26,6
3,4 5,4 18,0
34,3 32,9 44,5
12,8 14,2 25.1
(') Zie tabel 2 (blz. 110) : cil.
97
TYPERING VAN DE BEVOLKING
De aard van de belangrijkste industrie in Carbonia sloot a priori het gebruik van vrouwelijke arbeidskrachten uit. Er bestaat meer bezwaar bij de mannen dan bij de vrouwen tegen arbeid buitenshuis van de vrouw en eveneens bij de ouderen van beide geslachten (l). Daarentegen wil de vrouwelijke jeugd graag buitenshuis werken. Het is daarom waarschijnlijk dat ook de vrouwen een baan zullen nemen, als de gelegenheid zich voordoet, hetzij vanwege het nut van een tweede bron van inkomsten, hetzij dat men er zich toe geroepen voelt, dit vooral bij de jeugd. In elk geval ontbreekt evenals bij de mannen een vakopleiding. Tot nu toe zijn er in Carbonia slechts cursussen geweest voor vrouwen over koken en naaien (1961-1962), breien (1962-1963) en ter opleiding van steno-typistes (1962-1963 en 1963-1964).
Ontwikkelingspeil van de vrouwen (steekproef) Leeftijd
18-25 26-35 36-45 46-60 Totaal
jaar jaar jaar jaar vrouwen
Analfabeten
Onvolledig lager onderwijs
Lager onderwijs
Middelbaar onderwijs
1,5 9,3 9,1 41,2
13,6 37,5 53,0 35,3
47,0 32,8 27,3 21,6
13,8
34,9
32,8
Totaal Hogere studies
Universiteit
16,7 6,3 6,1 1,9
18,2 7,8 4,5
3,0 6,3
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (66) (51)
8,1
8,0
• 2,4
100,0
(247)
%
absoluut
Overigens is de tijd nog niet aangebroken voor andere opleidingen. Het is nog niet precies bekend uit welke beroepen gekozen kan worden. Het zal in elk geval voor de jongere vrouwen gemakkelijk zijn een baan te vinden, want zij hebben een hoog ontwikkelingspeil. Bij de vrouwen van 46 tot 60 jaar is het percentage analfabeten zeer hoog, bij die van 18 tot 25 is het analfabetisme zo goed als verdwenen. 47 % van de jongere vrouwen heeft de lagere school afgemaakt en 37,9 % heeft middelbaar en hoger onder(') Zie tabel 21 en 22 (blz. 124 en 125) : Houding ten aanzien van de werkende vrcuw.
98
DE ARBEID
wijs gevolgd. Door deze basisontwikkeling kan een vakopleiding sneller verlopen. Houding ten aanzien van de arbeid Misschien is het belangrijkste onderscheid tussen de industriële en de traditionele maatschappij niet zozeer gelegen in de arbeid en haar bijzondere eigenschappen als wel in de betekenis die het individu er aan geeft. De arbeid kan ondergaan worden als een harde noodzaak, zonder andere betekenis dan te voorzien in het onderhoud van het individu en zijn gezin. De arbeid kan echter ook een bron van persoonlijke voldoening zijn. Men kan vreugde vinden in zijn vak, of in de menselijke verhoudingen in zijn werk, men kan de arbeid zelfs betekenis geven als deelname en bijdrage aan het leven en het welzijn van de gemeenschap. Veel studies over de arbeid in de industrie en de psychologische gevolgen ervan kwamen tot de conclusie dat de primaire arbeid beter was voor de mens, in het bijzonder in landbouw en ambacht. Zij vonden de arbeid in de industrie eenzijdig, zonder zin en „vervreemdend". Daarentei^en blijft de mens bij de niet-industriële arbeid in contact met de resultaten van zijn inspanning. Hij is daar geheel en al verantwoordelijk voor en kan zelf zijn tempo bepalen. Hij kan zijn capaciteiten beter gebruiken en geniet daardoor meer persoonlijke voldoening. Er zijn meer belangrijke aspecten dan alleen de binding met het produkt. De ambachtsman en vooral de beer moet alléén werken. Hun arbeid brengt hen niet in contact met anderen, schept geen nieuwe sociale bindingen. Zij worden veeleer geïsoleerd. In zo'n geval komt sociale binding hoogstens voor tussen de gezinsleden, die het gezinshoofd helpen. De ambachtsman maakt zelf zijn werkstuk helemaal klaar en voert alle bewerkingen zelf uit. Daardoor wordt hij zich niet bewust van het bestaan van mede-arbeiders, die samen met hem aan het uiteindelijk resultaat werken. De boer bevindt zich in een sociaal isolement. Materieel gezien werkt hij ver van elke gemeenschap. Hij ziet zijn produkten niet consumeren en is daardoor geneigd zijn arbeid alleen van persoonlijk belang te achten. Het is moeilijk voor hem om zijn arbeid te zien als bijdrage — zij het dan een kleine — aan de gemeenschap. Het proces van de arbeidsverdeling is in Italië nog niet zo ver voortgeschreden als in de Amerikaanse ondernemingen. Al is industrie-arbeid eentonig en minder interessant dan het werk van de ambachtsman, de psychologische en sociale eigenschappen ervan zijn niet noodzakelijkerwijs negatief. In de eerste plaats wordt het individu in voortdurend contact met anderen gebracht,
TYPERING VAN DE BEVOLKING
99
want hij moet bij alles wat hij doet rekening houden met anderen. Als men in teamverband werkt is die onderlinge band nog duidelijker te zien. De arbeider die een half-afgewerkt produkt verder bewerkt en het naar een andere afdeling brengt, blijft zich zelfs bij eentonig werk van die band bewust. Het is hem niet mogelijk aan de organisatie voorbij te zien, waarvan hij deel uitmaakt. Bovendien geeft de vakvereniging hem de mogelijkheid lid te worden van een andere sociale organisatie waarvan hij actief kan deelnemen en waardoor hij controle kan uitoefenen. Arbeid wordt aldus iets dat men samen met andere individuen doet voor andere individuen (dus voor de gemeenschap). Het industriële produkt is het resultaat van geïntegreerde activiteit, is een groepsprodukt. De stedelijke concentratie die een gevolg is van de industrialisatie, stelt het individu in staat om het produkt waar hij aan bijgedragen heeft, mede te benutten en plaatst hem tegelijkertijd in een complexe sociale structuur. Hier speelt nog een factor mee van minder inspanning en meer opbrengst. Daardoor wordt hogere consumptie en meer zekerheid in het vooruitzicht gesteld. Bovenal prikkelt de grotere beweeglijkheid van de industriële structuur tot verbetering van de eigen toestand, en geeft zij hoop op een betere toekomst voor de kinderen. En dat is psychologisch zeer positief. Bovendien blijft het gevoel van voldoening en vaktrots bestaan in de gespecialiseerde beroepen, juist zoals in het ambacht. De veronderstelling is gerechtvaardigd dat in de voor-industriële maatschappij arbeid slechts opgevat kan worden als nuttig voor de persoon zelf, als middel om in het eigen levensonderhoud en dat van zijn gezin te voorzien, als iets dat men moet en niet als vrije keuze, maar als fysieke, vervelende inspanning. In een gemeenschap waar de industrialisatie op gang komt kan deze houding blijven voortbestaan. Dat is vooral het geval wanneer deze industrialisatie van buitenaf geïmporteerd wordt, zoals in Zuid-Italië. Het individu gaat dus van de primaire naar de industriële arbeid over met als enig oogmerk, zeker in het begin, meer te kunnen verdienen. De sociale contacten binnen de onderneming zijn dan een afspiegeling van die in de plaatselijke agrarische gemeenschap. Daarin overwegen overdreven familiezin en een sterk gevoel van eigenwaarde. Gevoel voor samenwerking ontbreekt te enen male. Als daarentegen de industrialisatie in het leven van alle inwoners en niet alleen de arbeiders is gepenetreerd, verandert de houding ten aanzien van de arbeid. Men houdt meer rekening met immateriële waarden naarmate men verder in het arbeidsproces geïntegreerd raakt. De arbeid krijgt dan een in zichzelf besloten zingeving — persoonlijke voldoening of bijdrage aan de gemeenschap — en is niet alleen meer middel om geld te verdienen.
100
DE ARBEID
Om de houding van de inwoners van Carbonia ten aanzien van de arbeid te kunnen evalueren, hebben wij hen gevraagd er een begripsbepaling van te geven. In 40 % van de gevallen was die immaterieel en positief. Dat is een hoog percentage, zeker als men voor ogen houdt dat vooral in Carbonia lichamelijke en in het bijzonder mijnarbeid voorkomen. Weliswaar is daarbij het werk nu lichter door het gebruik van machines, maar de herinnering aan jaren van zware en gevaarlijke arbeid blijft bestaan. Bovendien is de omgeving waarin gewerkt wordt niet erg prettig te maken ( ' ) .
Begripsbepaling van de arbeid naar geslacht en leeftijd Positief oordeel
Negatief oordeel Geslacht en leeftijd
18 - 25 26-35 36-45 46- 60
jaar jaar jaar jaar
Totaal
mannen
Totaal
Waarde voor
Noodzaak om te kunnen leven
Inspanning
Subtotaal
43,2 37,2 39,4 43,1
4.5 16,3 16,7 17,4
41,2
Subtotaal
%
absoluut
18,2 16,3 13,6 14.7
52,3 46,5 43,9 39,5
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (66) (109)
28,6
15,3
43,9
100,0
(262)
individu
gemeenschap
47,7 53,5 56,1 60,5
34,1 30,2 30,3 24,8
14,9
56,1
18 - 25 26-35 36-45 46 - 60
jaar jaar jaar jaar
62,1 53,1 53,8 64,0
6,1 4,7 7,7 12,0
68,2 57,8 61,5 76,0
22,7 35,9 30,8 20,0
9.1 6,3 7,7 4,0
31,8 42,2 38,5 24,0
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (65) (50)
Totaal
vrouwen
58,0
7,3
65,3
27,8
6,9
34,7
100,0
(245)
49,4 absoluut (250)
11,2 (57)
60,6 (307)
28,2 (143)
11,2 (57)
39,4 (200)
100,0
39,5 (507)
1
Als men aan de arbeid van de mijnwerker of van de landarbeider denkt kan men zich voorstellen dat sommige ondervraagden een negatieve begripsbepaling geven: „in het zweet van uw aanschijn", „slavernij", „beestenwerk dat men zo min mogelijk moet doen", „opoffering om in mijn levensonderhoud te voorzien". De oudere, de minder ontwikkelde en de ongeschoolde arbeiders spreken dergelijke oordelen uit.
(') Vergelijk ook dit hoofdstuk, paragraaf 3.
TYPERING VAN DE BEVOLKING
101
Er worden ook andere begripsbepalingen gegeven, die niet alleen rekening houden met economische factoren. De arbeid is wel een „noodzaak", maar „je moet ook iets te doen hebben", „arbeid heeft waarde voor het leven". Wie het „in financieel opzicht noodzakelijk" vindt, voegt er aan toe „in moreel opzicht is het een plicht en het ontwikkelt de persoonlijkheid". Men wijst ook op immateriële aspecten van de arbeid: „het is een middel om kennis te vergaren", „het is een compensatie om het eigen ik in evenwicht te brengen, en niet zozeer een inspanning", „ik vind het prettig en ik word er meer mens door", „zo blijft er iets van je bestaan", „het is een opdracht", en ten slotte „door te arbeiden schept men iets". Al deze uitdrukkingen laten de elementen van inspanning en verplichting buiten beschouwing en leggen de nadruk op de geestelijke waarde en de creativiteit van de arbeid. Wij hebben deze groep van immateriële antwoorden ingedeeld naar de nadruk die op de waarde voor het individu of voor de gemeenschap gelegd wordt. De arbeid kan dus een bron van voldoening worden en bijdragen aan de vorming van de persoonlijkheid. Dat is noodzakelijk voor de mens, ook om van het zuiver materiële aspect af te kunnen zien. Het is „de beste manier om zijn eigen capaciteiten te gebruiken", ,,het vervolmaakt de persoonlijkheid van het individu". Arbeid wordt vaak gezien als „afleiding", „ontspanning", bijna als „sport". „Het is de beste manier om de tijd door te komen, zonder arbeid zou je je maar vervelen". Daarom „geeft het voldoening, ook als je je moet inspannen". Een vrouw zegt: „zonder arbeid kun je niet leven. Ook de kinderen spannen zich in als ze spelen en worden moe". En een oudere man die werkloos is „je komt er je tijd mee door. Het is net of ik langzaam doodga, nu ik niet meer werk". Een andere groep antwoorden legt meer de nadruk op de waarde die arbeid heeft voor de gemeenschap en voor het gemeenschappelijk welzijn. Velen stellen arbeid op dezelfde lijn als vooruitgang: „arbeid is zonder meer noodzakelijk voor de vooruitgang van de mensheid". Het is een plicht die men ten aanzien van de anderen heeft, want „het is nuttig voor de naaste", „door arbeid kun je bijdragen aan het welzijn van de gemeenschap, en tegelijkertijd in de behoeften van je eigen gezin voorzien", „we moeten allemaal werken voor het welzijn van de mensheid". „Arbeid is het belangrijkste in het leven, want daardoor maken we iets voor de toekomst, voor ons en voor de gemeenschap. Daarom vinden velen de arbeid „iets goeds" of gewoonweg „iets moois, het beste wat er bestaat". Deze antwoorden worden niet alleen gegeven door de beoefenaren van intellectuele beroepen en door de geschoolde arbeiders al komen ze bij hen meer voor. „Arbeid is nodig om er van te kunnen leven en om je geen
102
DE ARBEID
nietsnut te voelen", zegt een ongeschoolde arbeider, en een ander vindt arbeid „een goed voor de natie". Veel vrouwen en kinderen van arbeiders hebben dezelfde mening. Een huisvrouw, die dochter van een mijnwerker is, zegt: „Arbeid is noodzakelijk voor het lichaam, want we kunnen ons er door voeden". Een andere, ook een dochter van een mijnwerker legt de nadruk op de adel van de arbeid: „elke soort arbeid is een ernstige en verheven zaak".
Begripsbepaling van de arbeid naar beroep Negatief oord eel Geslacht en leeftijd
Ongeschoolde arbeiders G e o e f e n d e en geschoolde arbeiders Beambten Onderwijzend personeel Totaal
absoluut
Positief oord •cl
Noodzaak om ie ¡tunnen leven
Inspanning
totaal
54,5
21,2
38,0 31,9
Totaal
Waard e voor totaal
%
absoluut
9,1
24,3
100,0
(66)
26,8 34,1
11,3 25,5
38,1 59,6
100,0 100,0
(71) (47)
25,0
45,0
30,0
75,0
100,0
(20)
(118)
(54)
(32)
(86)
100,0
(204)
individu
gemeenschap
75,7
15,2
23,9 8,5
61,9 40,4
25,0
—
(83)
(35)
In elk geval kan men begrijpen dat degenen die geschoolde arbeid verrichten, een minder materiële zin aan de arbeid geven. Dat is nog meer het geval bij de beambten en bij het onderwijzend personeel. Zoals overigens bij het bepalen van vele andere houdingen, beïnvloedt de mate van ontwikkeling sterk het soort antwoorden dat gegeven wordt. De begripsbepalingen worden materiëler, naarmate het ontwikkelingspeil van de ondervraagden stijgt. Het beroep dat men uitoefent is natuurlijk een rechtstreeks gevolg van de ontwikkeling die men bezit ( x ) . Waarschijnlijk zou bij het opnieuw nemen van een soortgelijke steekproef over een aantal jaren, het resultaat nog positiever zijn. Voor het werk in de (') Zie tabel 24 (blz. 127) : Begripsbepaling van de arbeid naar ontwikkelingspeil.
TYPERING VAN DE BEVOLKING
103
mijn wordt meer scholing vereist, en het ontwikkelingspeil van de jongere generaties neemt toe. Momenteel ziet men in Carbonia de arbeid inderdaad als middel om in zijn persoonlijk levensonderhoud en de behoeften van de hele gemeenschap te voorzien. Deze uitspraak van een wat oudere vrouw vat de gevoelens van de inwoners het beste samen: „Als er geen werk is, is er niets". Verlangens met betrekking tot de industrie-arbeid In Carbonia groeit het verlangen om in nieuwe industrieën te gaan werken, ook al moet men daarvoor omgeschoold worden. Dit verlangen leeft vooral bij de mannelijke bevolking en de jeugd, en wordt duidelijk uitgesproken. Verdere industrialisatie wordt van de ene kant belangrijk geacht omdat zij alleen de stad in leven kan houden, van de andere kant vloeit zij logisch voort uit heel de geschiedenis van zesentwintig jaar van Carbonia. Deze houding kan verduidelijken waarom de stad meermalen, door haar vertegenwoordigers, om interventie van de overheid verzocht heeft. Men wilde geen subsidies, maar industrialisatieplannen voorstellen. Daardoor wordt ook duidelijk dat het Ontwikkelingsplan de belangstelling heeft van het minder ontwikkelde deel van de bevolking, want het wekt hoop en het geeft kracht om voort te gaan in een economisch moeilijke toestand. Een laatste bevestiging van het verlangen naar verdere industrialisatie geven drie bij het interview onderzochte houdingen: de evaluatie van het aanzien van enkele beroepen, traditionele en technische, de verlangens met betrekking tot de werkkring van de zoon, en de begripsbepaling van de arbeid. De lijst beroepen omvatte: „traditionele beroepen"
advocaat beroepsofficier parochiegeesteli j ke
„nieuwe beroepen"
ingenieur chemicus industrieel
De ondervraagde moest ze naar belangrijkheid rangschikken, en daarbij geen rekening houden met de eraan verbonden inkomsten. Wij hebben alleen rekening gehouden met de eerste drie antwoorden. In alle leeftijdsgroepen koos men voor de technische beroepen, de mannen iets meer dan de vrouwen (zie tabel blz. 105).
104
DE ARBEID
Het verzoek om de verlangens met betrekking tot de werkkring van de zoon kenbaar te maken vormt een controle achteraf op het aanzien van de gekozen beroepen. Men houde er rekening mee dat in Zuid-Italië het vrije beroep (hier de advocaat), een openbare functie (hier de beroepsofficier) en de religieuze roeping een aanzienlijk prestige genieten. De jeugd kiest er nog grotendeels de humanistische studiekringen (rechten en letteren) en bijna niet de natuurwetenschappelijke en technische richtingen. Men aanvaardt er een openbare functie vanwege de grotere stabiliteit en zekerheid, dus om wille van het lagere risico, al zijn de inkomsten niet zo hoog. Zo'n keuze geeft niet alleen aan welke waarden er in een gemeenschap, vooral in de middenklasse, leven; maar het is ook een feit dat men in veel gebieden moeilijk een betrekking vinden kan, als men een technische specialisatie gekozen heeft. Ook in de gebieden waar de industrialisatie reeds op gang is gekomen, blijven de traditionele waarden in elk geval bestaan. Op grond daarvan wordt aan de „nieuwe" beroepen minder sociale betekenis gehecht. Vandaag aan de dag nog is op vele plaatsen in het zuiden de titel „doctor" belanrijker dan de titel „ingenieur".
Aanzien van beroepen naar geslacht en leeftijd
leeftijd
18 25 36 46
-
25 35 45 60
jaar jaar jaar jaar
Totaal 18-25 2 6 - 35 3 6 - 45 46 - 60 Totaal
mannen
jaar jaar jaar jaar vrouwen
Totaal | , , %„ (absoluut
Voornamelijk traditioneel
Subtotaal
Voornamelijk nieuw
Geheel nieuw
Subtotaal
18,2 18,6 16,5 19,3
22,7 18,6 16,5 19,3
43,2 53,5 58,1 49,5
34,1 25,6 23,9 25.7
0,8
18,2
19,0
51,4
1,5 1,6 1,5 2.0
36,4 26,5 30,5 37,1
37,9 28,1 32,0 39,1
1,6
32,4
1,2 (6)
25,1 (128)
Geheel traditioneel
4,5
Totaal
Weet het niet
%
77,3 79,1 82,0 75.2
2,3 1,5 5,5
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
26,6
78,0
3,0
100,0
(263)
45,5 57,8 55,9 43,2
16,6 14,1 10,6 5,9
62,1 71,9 66,5 49,1
1,5 11,8
100,0 100,0 100.0 100,0
(66) (64) (66) (51)
34,0
51,0
12,2
63,2
2,8
100,0
(247)
26.3 (134)
51,2 (261)
19,6 (100)
70,8 (361)
2,9 (15)
100,0
absoluut
(510)
105
TYPERING VAN DE BEVOLKING
In C arbonia bestaan zo goed als geen „nieuwe" beroepen: er zijn immers chemici noch industriëlen en het aantal ingenieurs is zeer klein (een enkeling in de leiding van de S.M.C .S.). Zij schijnen in elk geval het symbool te vormen van een nieuw type gemeenschap, waarvan de bewoners hopen dat het zich in C arbonia zal ontwikkelen. Het verlangen naar nieuwe industrie, dat onder de meeste inwoners leeft, wijst in dezelfde richting. Deze houding wordt nog versterkt door de verlangens ten aanzien van de werkkring voor de zoon. Ook hier zijn verschillen naar geslacht en leeftijd. De antwoorden zijn gedeeltelijk verdeeld tussen traditionele en nieuwe beroepen. De mannen zijn echter bij dalende leeftijd meer geneigd tot technische beroepen. De vrouwen hechten daarentegen meer waarde aan de zekere openbare functie, en aan het vrije beroep. De mannen van de twee jong ste leeftijdsklassen spreken hun voorkeur uit voor de hooggespecialiseerde tech nische beroepen zoals ingenieur en chemicus, en meteen daarna op het peil van een geschoolde arbeider: elektricien, monteur en lasser. De keuze van het tech
Gewenst beroep voor de zoon naar geslacht en leeftijd Technische beroepen
Traditionele beroepe η
Svi? Geslacht en leeftijd
§1 g ¿El So . ta o 3
ï
3 O XI
-a e
«
si
e Q.
[rt "C 'C . α a
χ:
Xl
τβ
XI
υ
Ο
<
>
ά
8 If SS
u
ε
t $ 4»
Totaal
èo
«υ > 3
ç
ui Η
ε .
w
c 4)
-i
JS
c
Anders zins
%
abso luut
u. C 41 4t
=8 8
O
X
ΗSS *« iJ ÜJ2
Ja w <3"rt
ΓΛ
jaar jaar jaar jaar
13,6 19,0 30,4 33,3
13,6 9,5 13,6 5,6
27,2 30,9 47,0 46,3
31,9 42,8 19,7 13,0
13,6 2,4 12,1 5,6
18,2 11,9 18,2 25,9
2,3
2,4 3,0 7,4
—
1,5 0,9
66,0 57,1 51,5 45,4
6,8 12,0 1,5 8,3
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (42) (66) (108)
Totaal mannen
26,9
4,3
9,6
40,8
22,7
8,1
20,4
1,1
52,3
6,9
100,0
(260)
53,1 57,1 62,9 42,0
29,6 17,4 9,7 18,0
7,8 4.8 8,1
1,6 1,6
—
6,3 14,3 16,1 34,0
— —
45,3 38,1 33,9 52,0
1,6 4,8 3,2 6.0
100,0 100,0 100,0 100,0
(64) (63) (62) (50) (239)
18 25 26 35 36 45 46 60
jaar jaar jaar jaar
32,8 36,5 46,8 34,0
2,0
20.3 19,0 16,1 6,0
Totaal vrouwen
37,7
0,8
15,9
54,4
18,8
5,4
16,8
0,8
41,8
3,8
100,0
32,1 (160)
2,6 (13)
12,6 (63)
47,3 (236)
20,9 (104)
6,8 (34)
18,6 (93)
1,0 (5)
47,3 (236)
5,4 (27)
100,0
18 25 26 35 36 45 46 60
Totaal
{ abt.
1,6
—
■
—
(499)
106
DE ARBEID
nische beroep is zo goed als nooit vaag: niemand beperkt zich tot: fabrieksarbeider, maar iedereen geeft een duidelijke specialisatie aan. Men zou kunnen stellen dat de nieuwe beroepen, die de zozeer gewenste industriële ontwikkeling met zich mee zal brengen, de ondervraagden steeds voor de geest staan, vooral in het geval van de jongemannen. Men projecteert aldus reeds in de geest de nieuwe arbeidsmarkt van de toekomst. Niemand heeft immers het werk in de mijn genoemd.
5. Problemen die met de verdere industrialisatie samenhangen
Een proces van verdere industrialisatie, zoals in de plannen voorzien zal op zijn weg enige belemmeringen ontmoeten: 1. het gebrek aan mannelijke arbeidskrachten, vooral in de van 25 tot 35 jaar; 2. het gebrek aan jongeren met een industriële vakopleiding; 3. de geringe geneigdheid tot mobiliteit bij de arbeiders;
leeftijdsgroep
4. het gebrek aan plaatselijke ondernemingsgeest. In elk geval kan men stellen dat deze belemmeringen niet onoverkomelijk zijn. De nieuwe industrieën die zich waarschijnlijk het eerst in Carbonia gaan vestigen, leveren betrekkelijk weinig arbeidsplaatsen op, het betreft hier een aluminium- en een ijzerfabriek en een raffinaderij. De maximaal 1.500 daardoor geschapen arbeidsplaatsen kunnen bezet worden door de momenteel werkloze jeugd van Carbonia en door degenen die in het laatste stadium van herstructurering van de S.M.C.S. vrijkomen. Tegenover het gebrek aan arbeidskrachten in de leeftijdsgroep 25 tot 35 jaar staat een grote reserve in de leeftijdsgroep van 14 tot 25 jaar — meer dan 7.000 volgens de volkstelling van 1961, waarvan 3.587 van het mannelijk geslacht —. Deze arbeidskrachten kunnen onmiddellijk benut worden. Bovendien is de arbeidsreserve niet beperkt tot Carbonia alleen. De stad vormt een betrekkelijk moderne kern, die een uitgestrekte omgeving kan verzorgen. Deze omgeving kan op haar beurt een zekere arbeidsreserve bieden. En dat is nog geen rekening gehouden met de. mogelijkheid van remigratie, die zeker wel zal plaatsvinden. Wij hebben reeds gesteld dat in korte tijd in een vakopleiding voorzien kan worden, omdat de basisontwikkeling vrij hoog is. Tenslotte betekent de geringe geneigdheid tot beroepsmobiliteit niet noodzakelijk dat de beroeps-
PROBLEMEN MET VERDERE INDUSTRIALISATIE
107
bevolking van Carbonia niet bereid is om nieuwe technieken aan te leren of om in andere bedrijven te gaan werken. Deze stabiliteit vloeit logisch voort uit het gebrek aan mogelijkheden op een sinds jaren statische arbeidsmarkt. De geringe geneigdheid tot geografische mobiliteit bij de ondervraagden betekent een geringe geneigdheid om van het eiland te emigreren of anders naar ver gelegen plaatsen op Sardinië te trekken. Tot pendelen naar de stad is men wel bereid. Bovendien zullen er waarschijnlijk enige moeilijkheden optreden niet zozeer bij de vorming van het lager technisch personeel, als wel bij het aanwerven van het kader voor de nieuwe industrieën. Dit zijn nieuwe functies voor de gemeenschap. Op arbeidersniveau houdt men daar niet zo veel rekening mee. Zulke betrekkingen zijn in Carbonia immers nog nooit aangeboden. Bovendien is het niet zeker dat de toekomstige grote basisindustrieën (bij voorbeeld de aluminiumfabriek) er in zullen slagen door hun aanwezigheid andere industrieën aan te trekken, zoals in het Plan voorzien wordt. In verband daarmee zijn vooral verwerkende industrieën gewenst. Dat wat betreft het gebrek aan ondernemingsgeest op Sardinië en ook in Carbonia. Het valt overigens te begrijpen dat de plaatselijke bevolking nog geen initiatieven in die richting ontwikkeld heeft. Carbonia is in wezen een arbeidersstad en de sociale categorie van ondernemers ontbreekt er te enen male. Particulier kapitaal is bijna niet aanwezig. Het inkomen wordt immers bijna geheel verkregen uit arbeid. Bovendien valt op dat slechts enkele vertegenwoordigers van de gemeenschap en enkele ondervraagden de vestiging van kleine en middelgrote ondernemingen als middel zagen tot oplossing van de crisis. Men zou dat kunnen terugvoeren op het feit dat de gemeenschap misschien wel de typische mentaliteit van een industriecentrum heeft aangenomen, maar daarbij toch beïnvloed is door het feit dat de enige industrie ter plaatse een staatsonderneming en geen particulier bedrijf is. Overigens zijn op heel Sardinië maar weinig particuliere initiatieven aan te wijzen, en de ondernemingen die er zijn, zijn er pas in de laatste tijd gevestigd. Men ziet vooral niet in dat het mogelijk is kleine ondernemingen te vestigen, waarin de plaatselijke bevolking, al is het maar in geringe mate, financieel kan deelnemen. Tot nu toe heeft men niets anders horen spreken dan over zeer grote investeringen, De kleinste, de ijzerfabriek, vergt 7 miljard lire, de aluminiumfabriek meer dan 70 miljard. De bevolking heeft slechts ervaring met één soort kapitaalintensieve industrie. Nu wil men er nieuwe grootondernemingen gaan vestigen. Men kan dus begrijpen dat de kleine kapitaalbezitters nier erg geneigd zijn om op kleinere schaal te investeren.
108
DE ARBEID
De gemeenschap is niet bekend met de functie van ondernemer en van leiding op hoog niveau, want er bestaat geen traditie in die zin. Om allerlei redenen moeten de mensen voor die functie in het begin van buiten Carbonia komen. Het belangrijkste is dat men getoond heeft open te staan voor nieuwe vormen van industrialisatie en dat men daardoor in staat zal zijn nieuwe vormen van gedrag te aanvaarden. Veel pogingen tot industrialisatie in minder ontwikkelde gebieden en dat niet alleen in Italië zijn in gevaar gekomen of vertraagd door de gebrekkige basisontwikkeling van de nieuwe arbeidskrachten. Ook moeilijkheden van psychologische en sociaal-structurele aard spelen daarbij een grote rol. Het is voldoende bekend dat de overgang van het boerenbedrijf of het ambacht naar de industrie aanpassingsmoeilijkheden met zich meebrengt. Dè strenge discipline, de vaste werktijden, het arbeidstempo, de ingewikkelde organisatie van de onderneming, dat alles vormt een geheel nieuwe ervaring. Men begrijpt niet dat discipline en arbeidstempo noodzakelijk zijn, maar ervaart dat als een vorm van onderdrukking. Eenmaal op zijn plaats wil men zich niet verder specialiseren. De arbeider is geneigd zijn verworven kennis voldoende te vinden en zijn vakcapaciteiten te overschatten. Door het lage inkomen, de werkloosheid en het gebrek aan specifieke vakopleiding heeft Carbonia veel gemeen met de talrijke achtergebleven gebieden in Zuid-Italië en op Sardinië. Maar zij onderscheidt zich ervan door iets dat belangrijker is dan deze economische aspecten, die objectief in de statistieken liggen opgesloten: een industriële mentaliteit.
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
109
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
1 — Werkgelegenheid in Carbonia; vergelijking tussen de twee volkstellingen 2 — Werkgelegenheid in Carbonia in vergelijking met Sardinië en Italië 3 — Werkgelegenheid in Carbonia naar sector van economische activiteit Vergelijking tussen de twee volkstellingen 4 — Inwoners die een beroep uitoefenen, naar sector van economische activiteit, in vergelijking met Sardinië en Italië. 5 — Aantal bedrijven in Carbonia 6 — Werkgelegenheid per sector, alleen wat betreft ondergeschikten 7 — Aantal gezinsleden dat een beroep uitoefent, naar beroep van de ondervraagden 8 — Inkomsten buiten die uit arbeid, naar beroep van de ondervraagde 9 — Beroep van de vader 10 — Kwalificatie in de eerste betrekking 11 — Aantal bedrijven waarin de ondervraagde werkzaam is geweest 12 — Aantal betrekkingen dat men bekleed heeft 13 — Ontwikkelingspeil naar beroep 14 — Aanzien van de verschillende beroepen, naar het beroep van de ondervraagde 15 — Voor de zoon verlangd beroep, naar het beroep van de ondervraagde 16 — Gebruik van de massacommunicatiemiddelen 17 — Voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant 18 — Politieke houding naar beroep 19 — Persoonlijke verantwoordelijkheid bij de oplossing van de crisis 20 — Anomalie en beroep 21 en 22 — Houding ten aanzien van de werkende vrouw 23 — Begripsbepaling van de arbeid naar inkomen 24 — Begripsbepaling van de arbeid naar ontwikkelingspeil
Tabel
1
W e r k g e l e g e n h e i d in C a r b o n i a ; v e r g e l i j k i n g tussen de t w e e v o l k s t e l l i n g e n ( ' ) In afwachting van le betrekking (3)
Beroep uitoefenend (2)
C a r b o n i a 1951 C a r b o n i a 1961 V a r i a t i e in %
Totaal
Nietactieve bevolking
M
V
MV
M
V
MV
M
V
MV
M
V
MV
12.253 7.568 38,3
1.353 1.110 — 18.0
13.606 8.678 36,3
1.345 1.004 25,4
202 135 33,2
1.547 1.139 26.4
2.952 4.818 + 63,2
13.085 11.874 9,3
16.037 16.692 + 4,0
16.550 13.390 19,1
14.604 13.119 10,2
31.154 26.509 15,0
(') Uitwerking van de IXe en Xe algemene volkstelling. (-) Behalve de bevolking boven 10 jaar, die werkelijk een beroep uitoefent, omvat deze categorie ook werklozen en degenen die geen beroep kunnen uitoefenen: militairen, zieken, gevangenen. C) Deze categorie omvat de bevolking ouder dan 1Í jaar op zoek naar hun eerste betrekking. (2) en (3) samen vormen de beroepsbevolking.
rn
>
Tabel 2
po
α;
Werkgelegenheid in C arbonia in vergelijking met Sardinië en Italië Beroep uitoefenend (2)
Carbonia Sardinië Italië
%
% %
M
MV
7.568 87,2 () 375.791 85.8 14.618.178 74,9
8.678 32,7 ( 3 ) 437.980 39,1 19.519.282 46,0
(') Uitwerking van de Xe algemene volkstelling. (2) Percentage mannen op de gehele bevolking. (3) Percentage van deze categorie op de gehele bevolking.
In afwachting van Ie betrekking (3) M 1.004 88,1 12.484 80,3 404.130 70,0
MV 1.139 4,3 15.539 1,4 577,411 1,4
To aal
Nietactieve bevolking
M
MV
M
MV
4.818 28,8 171.495 25,7 5.587.357 25,0
16.692 63,0 666.128 59,5 22.330.452 52,6
13.390 50,5 559.770 50,0 20.609.665 48,6
26.509 100,0 1.119.647 100,0 42.427.145 100,0
Tabel
3
W e r k g e l e g e n h e i d in C a r b o n i a n a a r sector v a n e c o n o m i s c h e activiteit V e r g e l i j k i n g tussen d e t w e e v o l k s t e l l i n g e n Ç) Landbouw
C a r b o n i a 1951
% C a r b o n i a 1961
%
V a r i a t i e in %
M
MV
783 99,2 (2) 539 96,4 -31,2
789 5,8 ( 3 ) 559 6,5 -29,2
M
MV
M
MV
1.601 61,8 1.724 65,7 + 7,6
10.228 75,2 5.494 63,3 -46,3
9.869 96,5 5.305 96,6 -46,3
Totaal
Diensten
Industrie
2.589 19,0 2.625 30,2 + 1,3
M
MV
12.253 90,1 7.568 87,2 -38,3
13.606 100,0 8.678 100,0 -36,3
I21) Uitwerking van de IXe en Xe algemene volkstelling. ( ) Percentage mannen op het totaal van de sector. (3) Percentage in deze sector wcrkzamen op de gehele beroepsbevolking.
Tabel
4
I n w o n e r s d i e een b e r o e p u i t o e f e n e n , n a a r sector v a n e c o n o m i s c h e a c t i v i t e i t in v e r g e l i j k i n g m e t S a r d i n i ë en I t a l i ë ( ' )
M
Carbonia
%
Sardinië
%
Italië
%
539 96,4 ( = ) 155.583 94,2 4.149.966 73,4
V
MV
20 3,6 9.644 5,8 1.507.480 26,6
559 6,5 ( 3 ) 165.247 37,7 5.657.446 29,0
. M 5.305 96,6 128.231 94,6 6.333.374 82,0
V 189 3,4 7.376 5,4 1.552.807 18,0
(') Uitwerking van de Xe algemene volkstelling. i2) Percentage mannen op totaal van de sector. (3) Percentage in deze sector werkzamen op de gehele beroepsbevolking.
Totaal
Diensten
Industrie
Landbouw
MV 5.494 63,3 135.607 31,0 7.886.181 40,4
M
V
MV
M
V
MV
1.724 65,7 91.977 67,1 4.134.838 55,5
901 34,3 45.149 32,9 1.840.817 44,5
2.625 30,2 137.126 31,3 5.975.655 30,6
7.568 87,2 375.791 85,8 14.618.178 74,9
1.110 12,8 62.189 14,2 4.901.104 25,1
8.678 100,0 437.980 100,0 19.519.282 100,0
112
DE ARBEID
Tabel 5 Aantal bedrijven in Carbonia (') Bedrijven Nijverheid Ambacht Handel Totaal
1958
1960
1959
1961
1962
1963
20 310 990
20 305 930
18 287 895
16 273 851
15 258 798
13 -230 750
1.320
1.255
1.200
1.140
1.071
993
( l ) Gegevens van het arbeidsbureau in Carbonia.
Tabel 6 Werkgelegenheid per sector, alleen wat betreft ondergeschikten Ç) Sectoren Industrie Handel Landbouw Totaal
1958
1959
I960
1961
1962
1963
4.396 1.300 214
4.190 1.320 234
4.104 1.180 347
3.944 397
3.677 1.048 337
3.335 980 189
5.910
5.744
5.631
5.411
5.062
4.504
(') Gegevens van het arbeidsbureau Ín Carbonia.
1.070
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK HI
113
Tabel 7 Aantal gezinsleden dat een beroep uitoefent, naar beroep van de ondervraagde Totaal Beroep
1
2
3
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen
88,0 56,5 47,8 42,5 48,1 84,6 100,0
11,1 26,0 43,4 45,0 42,6
0,9 8,7 4,4 10,0 5,6
Totaal beroeps-t % beoefenaren ( abs.
66,4 (174)
26,3 (69)
— —
Meer dan 3
%
absoluut
8,8 4,4 2,5 3,7 15,4
100,0 100,0 100,0 100,0 100.0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (54) (13) (1)
— —
—
4.2 (H)
100,0
3,1 (8)
—
(262)
Tabel 8 Inkomsten buiten die uit arbeid, naar beroep van de ondervraagde
Beroep
Geen
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen
94,4 74,0 82,6 77,5 85,1 78,6 100,0
Totaal beroeps- ( % beoefenaren | abs.
86,3 (227)
Onroerend goed
1,9 13,0 4,4 5,0 3,7 7,1
—
4,2
(n)
Bankdeposito
_ — — — 1,9
— — 0,4 (1)
Totaal Pensioen
3,7 13,0 13,0 7,5 7,4 14,3
Handel
_ •— —
10,0 1,9
—
— —
7,2 (19)
1,9 (5)
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (54) (14) (1)
100,0
—
(263)
114
DE ARBEID
Tabel 9 Beroep van de vader
Overige Ambacht Industrie
Beroep van de ondervraagde (')
Landbouw
Mijnbouw
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije b e r o e p e n Totaal beroepsbeoefenaren
43.3 12.C 5,0 20,5 24,5 78.6
35,0 52,0 80.0 35,9 35,8 21,4
4,2 20,0 15,0
32,4
39,5
Totaal 1( abs. ?c
32,4 (154)
41,9 (199)
Diensten
Totaal
Ambtenarij
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(120) (25) (20) (39) (53) (14)
(271)
6,7 4,0
8,3 8.0
2,5 4,0
1,9
10,2 13,2
30,8 5,7
2,6 18,9
5,2
7,4
10,0
5,5
100,0
5,1 (24)
6,3 (30)
8,6 (41)
5,7 (27)
100,0 (475)
(') Ook de werklozen en de gepensioneerden zijn hierbij opgenomen.
Tabel 10 Kwalificatie in de eerste betrekking
Leerling Knecht
Beroep
Ongeschoolde arbeider
Geoefende en geschoolde arbeider
Beambte
Leraar
Totaal
Ambachtsman of zakenman
%
absoluut
(107) (187)
Mijnwerkers Andere arbeiders
0.9 6,9
1.9 4,3
67,3 33,7
16,8 10,2
5,6 20,8
10,7
7,5 13,4
100,0 100,0
,% abs.
4,8 (14)
3,4 (10)
45,9 (135)
12,6 (37)
15,3 (45)
6,8 (20)
11,2 (33)
100,0
die een
beroep
Totaali l
(') In deze en de volgende tabellen zijn alle personen opgenomen, uitgeoefend, ook al zijn ze momenteel werkloos of gepensioneerd.
(294) hebben
115
APPENDIX Bil HOOFDSTUK III
Tabel 11 Aantal bedrijven waarin de ondervraagde werkzaam is geweest (')
Beroep
Mijnwerkers Andere arbeiders
Totaal
{absoluS
1
3
2
Meer dan 3
Totaal
%
absoluut (130) (151)
53,1 62,9
23,1 18,5
10,0 7,3
13,8 U,3
100,0 100,0
58,4 (164)
20,6 (58)
8,5 (24)
12,5 (35)
100,0 (281)
(■) Hierbij zijn niet meegeteld degenen die geen beroep uitoefenen, en de ambachtslieden en zaken mensen, die geen deel hebben uitgemaakt van enigerlei onderneming of organisatie.
Tabel 12 Aantal betrekkingen dat men bekleed heeft
Beroep
1
2
3
Totaal
Meer dan 3
%
absoluut
(130) (214)
Mijnwerkers Andere arbeiders
23,1 63,1
53,8 26,6
20,8 7,5
2,3 2,8
100,0
48,0 (165)
36,9 (127)
12,5 (43)
2,6 (9)
100,0
\
absoluut
IOOLO
(344)
116
DE ARBEID
Tabel 13 Ontwikkelingspeil naar beroep
Beroep
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroepsbeoefenaren
Analfabeten
12,0 13,0 4,4 1,8 42,8
Onvolledig lager onderwijs
Lager onderwijs
39,8 17,4 21,7 20,0 1,8 28,6
37,1 60,9 43,5 47,5 32,1 28,6
Middelbaar onderwijs
7,4 8.7 30,4 22,5 17,9
Totaal Hogere studies
Universiteit
%
absoluut
100,0
100,0 100,0 100,0 100.0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (56) (14) (1)
5,3
100,0
(265)
100,0 100,0
(14) (21)
3,7
7,5 26,8
2,5 19,6
9,1
24,5
39,6
13,6
Werklozen Gepensioneerden S t u d e n t e n en leerlingen Huisvrouwen
28,6 19,0
42,8 47,6
21,5 28,6
4,8
16,1
4,2 40,9
4,2 33,9
29,1 5,9
54,2 2,7
8,3 0,5
100,0 100,0
(24) (186)
T o t a a l z. b e r o e p
15,5
37,9
29,8
7,8
7,8
1,2
100,0
(245)
Totaal 1[ abs. ,%
12,2 (62)
30,9 (158)
35,0 (178)
10,8 (55)
7,8 (40)
3,3 (17)
100,0
7,9 7,1
(510)
117
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
Tabel 14 Aanzien van de verschillende beroepen, naar het beroep van de ondervraagde
Beroep
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroeps beoefenaren Werklozen Gepensioneerden Studenten en leerlingen Huisvrouwen Totaal z. beroep
| absoluut
Geheel Voorna traditio melijk namelijk traditio nieuw neel neel
Geheel nieuw
Weet het niet
19,4 17,4 30,4 22,5 10,7 14,3
20,4 17,4 26,1 20,0 30,4 28,6
3,7 4,3
21,4
—
56,5 60,9 43,5 50,0 57,1 35,7 100,0
—
1,1
18,5
54,0
7,1
14,4 19,0
1,1
Totaal
%
absoluut
—
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (56) (14) (1)
23,0
3,4
100,0
(265)
35,7 47,6
35,7 28,6
7,1 4,8
100,0 100,0
(14) (21)
33,3 34,9
37,5 50,5
29,2 11,3
—
2,2
100,0 100,0
(24) (186)
1,2
32,3
48,2
15,9
2,4
100,0
(245)
1,2 (6)
25,1 (128)
51,2 (261)
19,6 (100)
2,9 (15)
100,0
— — 5,0 1,8
— —
— —
—
2,5
■ — ·
(510)
Tabel 15 Voor de zoon verlangd beroep, naar het beroep van de ondervraagde
Beroep van de ondervraagde
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroepsbeoefenaren Werklozen Gepensioneerden S t u d e n t e n en leerlingen Huisvrouwen T o t a a l z. b e r o e p
\ absoluut
Beambten (openbare loop- Ambacht baan, milandlitaire bouw carrière, onderwijs)
Vrije beroepen
Subtotaal
42,5 40,9 34,7 56,4 43,4 50,0
Hooggespecialiseerd (ingenieur. chemicus)
H.T.S.niveau
—
9,7
18,6
1,2
49,6
6,2
100,0
(258)
—
7,1
43,0 33,3
—
71,5 42,8
7,1 9,5
100,0 100,0
(14) (21)
45,8 19,8
4,2 3,8
8,3 16,5
— 1,1
58,3 41.2
4,2 3,8
100,0 100,0
(24) (182)
50,6
21,6
3,7
18,7
0,8
44,8
4,6
100,0
(241)
47,3 (236)
20,9 (104)
6,8 (34)
18,6 (93)
1,0 (5)
47,3 (236)
5,4 (27)
100,0
_
—
(499)
7,1
21,4 47,7
21,4 9,5
4,2 1,1
12,5 13,8
37,5 55,0
36,1
2,5
12,0
32,1 (160)
2,6 (13)
12,6 (63)
14,3 33,3
14,4
20,8 40,1
(106) (22) (23) (39) (53) (14) (1)
—
—
2,7
absoluut
—
20,1
28,3
%
—
44,2
—
Anderszins
7,1
13,2
—
—
Subtotaal
10,3 5,7 21,5
—
1,9 14,3
—
Arbeider in het algemeen
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
7,5 9,1 13,1 5,1 18,9
8,5 13,6 4,3 25,6 13,2 28,6
1,9 4,6 4,3
L.T.S.niveau (monteur, elektricien. lasser)
52,8 54,5 65,3 33,3 50,9 28,5
18,9 31,8 21,7 15,4 20,7 14,3 100,0
32,1 22,7 26,1 30,8 28,3 7,1
Totaal
Technische beroepen
Traditionele beroepen
— —
25,5 13,6 26,2 12,8 11,3 7,1
0,9
—
4,3
— —
4,7 4,6
—
D a
> a
119
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
Tabel 16 Gebruik van de massacommunicatiemiddelen Beroep
Geen
Radio en TV
Totaal
Krant
% Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroepsbeoefenaren Werklozen Gepensioneerden Studenten en leerlingen Huisvrouwen Totaal z. beroep
| absoluut
absoluut
2,5 3,6 28,6
29,6 39,1 34,8 37,5 16,1 35,7
67,6 52,2 65,2 60,0 80,3 35,7 100,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (56) (14) (1)
4,5
29,4
66,1
100,0
(265)
21,4 14,3
35,7 38,1
42,9 47,6
100,0 100,0
(14) (21)
4,8
20,8 59,1
79,2 36,1
100,0 100,0
(24) (186)
6,1
52,3
41,6
100,0
(245)
5,3 (27)
40,4 (206)
54,3 (277)
100,0
2,8 8,7
(510)
120
DE ARBEID
Tabel 11 Voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant
Beroep
Algemeen Ontspanning
Cultuur
Politiek
Totaal
%
absoluut
—
50,7 53,8 40,0 25,0 55,5 40,0 100,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(73) (13) (15) (24) (45) (5) (1)
23,3 23,1 20,0 16,7 26,7 40,0
19,2 23,1 40,0 45,8 11,1
—
— —
23,3
22,2
6,8
47,7
100,0
(176)
30,0
16,7 20,0
33,3 10,0
50,0 40,0
100,0 100,0
(6) (10)
10,5 32,8
26,3 40,3
21,0 3,0
42,1 23,9
100,0 100,0
(19) (67)
Totaal z. beroep
26,5
34,3
8,8
30,4
100,0
(102)
( absoluut
24,5 (68)
26,6 (74)
7,5 (21)
41,4 (115)
100,0
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroepsbeoefenaren Werklozen Gepensioneerden Studenten en leerlingen Huisvrouwen
6,8
— —
12,5 6,7 20,0
—
(278)
121
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
Tabel 18 Politieke houding naar beroep Beroep
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroepsbeoefenaren Werklozen Gepensioneerden Studenten en leerlingen Huisvrouwen Totaal zonder beroep
( absoluut
Wantrouwen
Neutraal
Totaal
Vertrouwen
%
absoluut
37,0 34,8 52,2 37,5 17,9 64,3
6,5 8,7 17,4 22,5 5,3 7,1 100,0
56,5 56,5 30,4 40,0 76,8 28,6
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (56) (14) (1)
35,5
10,2
54,3
100,0
(265)
28,6 71,4
100,0 100,0
(14) (21)
71,4 28,6 41,7 53,2
9,2
58,3 37,6
100,0 100,0
(24) (186)
51,1
6,9
42,0
100,0
(245)
8,6 (44)
48.4 (247)
100,0
43,0 (219)
(510)
122
DE ARBEID
Tabel 19 Persoonlijke verantwoordelijkheid bij de oplossing van de crisis
Beroep
Geen
Ook persoonlijk
Totaal
Weet het niet
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (22) (23) (40) (56) (14) (1)
100,0
(264)
100,0 100,0
(13) (21)
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen
44,4 36,4 56,5 77,5 39.3 78,6 100,0
51,9 63,6 43,5 22,5 60,7 14,3
7,1
Totaal beroepsbeoefenaren
50,8
47,3
1,9
76,9 57,1
23,1 42,9
50,0 79,7
50,0 16,5
3,8
100,0 100,0
(24) (182)
74,6
22,5
2,9
100,0
(240)
62,1 (313)
35,5 (179)
2,4 (12)
100,0
Werklozen Gepensioneerden S t u d e n t e n en leerlingen Huisvrouwen Totaal zonder beroep
1 absoluut
3,7
(504)
123
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
Tabel 20 Anomalie en beroep Beroep
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal beroepsbeoefenaren Werklozen Gepensioneerden Studenten en leerlingen Huisvrouwen Totaal zonder beroep
| absoluut
Anomalie
Neutraal
Totaal
Niet-anomaal
%
absoluut
19,5 21,7 21,8 17,5 5,4 35,7
55,5 52,2 43,4 57,5 50,0 57,1
25,0 26,1 34,8 25,0 44,6 7,2 100,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (56) (14) (1)
17,0
53,6
29,4
• 100,0
(265)
42,9 33,3
57,1 47,6
19,1
100,0 100,0
(14) (21)
12,5 29,1
62,5 52,1
25,0 18,8
100,0 100,0
(24) (186)
28,6
53,1
18,3
100,0
(245)
22,8 (116)
53,1 (271)
24,1 (123)
100,0
(510)
124
DE ARBEID
Tabel 21 Houding ten aanzien van de werkende vrouw Antwoord op de vraag: ,,Gesteld dat het niet nodig is te gaan werken, vindt U het dan beter dat de vrouw thuisblijft of dat zij een baan zoekt die haar ligt?"
Ze moet thuisblijven
Ze moet werk gaan zoeken
Weet het niet
jaar jaar jaar jaar
68,2 69,8 88,1 83,5
29.5 30,2 11,9 16,5
Totaal mannen
79,8
19,8
jaar jaar jaar jaar
63,6 75,0 78,8 75,0
36,4 25,0 19,7 25,0
Totaal vrouwen
74,9
24,7
77,4 (395)
22,2 (113)
Geslacht en leeftijd
18 26 3646 -
18 2636 46-
25 35 45 60
25 35 45 60
Totaal \ , ,%. { absoluut
Totaal
%
absoluut
2,3
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
0,4
100,0
(263)
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (66) (51)
0,4
100,0
(247)
0.4 (2)
100,0
1,5
(510)
125
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
Tabel 22 Houding ten aanzien van de werkende vrouw Bevestiging op de zin : „Een echte man doet alles om te voorkomen dat zijn vrouw werkt"
Geslacht en leeftijd
Nee
Totaal
Weet het niet
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
79,5 83,7 83,6 89,9
20,5 16,3 14,9 10,1
Totaal mannen
85,5
14,1
0,4
100,0
(263)
jaar jaar jaar jaar
59,1 64,1 75,8 70,6
40,9 32,8 242 29,4
3,1
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (66) (51)
Totaal vrouwen
67,2
32,0
0,8
100,0
(247)
76,7 (391)
22,7 (116)
0,6 (3)
100,0
18 25 jaar 26 35 jaar 36 45 jaar 46 ■ 60 jaar
18 25 2 6 35 36 45 46 60
Ja
} absoluut
1,5
(510)
126
DE ARBEID
Tabel 23 Begripsbepaling van de arbeid naar inkomen Negatief oordeel Werkelijk inkomen
Nood-
Totaal] ,% l abs.
Totaal
Waarde voor Inspanning
Subtotaal
71,4
—
56,3 50,3 49,2 38,9 37,5
te kunnen leven
G e e n vast inkomen M i n d e r dan L. 50.000 L. 50-70.000 L. 70-100.000 L. 100-150.000 L. 150-200.000 Meer dan L. 200.000 per maand
Positief oordeel
Subtotaal
%
absoluut
individu
gemeenschap
71,4
28,6
—
28,6
100,0
(7)
10,9 15,2 11,8 7,4 6,3
67,2 65,5 61,0 46,3 43,8
27,3 26,2 26,5 25,9 37,5
5,5 8,3 12,5 27,8 18,7
32,8 34,5 39,0 53,7 56,2
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(128) (146) (136) (54) (16)
33,3
—
33,3
60,0
6,7
66,7
100,0
(15)
49,7 (249)
11,4 (57)
61,1 (306)
27,9 (140)
11,0 (55)
38,9 (195)
100,0 (501)
127
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK III
Tabel 24 Begripsbepaling van de arbeid naar ontwikkelingspeil Negatief oordeel
Ontwikkelingspeil
Noodzaak om te
T0taal
{ ab!.
Totaal
Waarde voor Subtotaal
%
3,2
16,1
100,0
(62)
23,6 29,0
7,0 10,8
30,6 39,8
100,0 100,0
(157) (176)
—
47,2 24,4 25,0
36,4 43,9 56,3
16,4 31,7 18,7
52,8 75,6 75,0
100,0 100,0 100,0
(55) (41) (16)
11,2 (57)
60,6 (307)
28,2 (143)
11,2 (57)
39,4 (200)
100,0
Inspanning
Subtotaal
67,8
16,1
83,9
12,9
54,1 49,4
15,3 10,8
69,4 60,2
43,6 19,5 25,0
3,6 4,9
49,4 (250)
leven
Analfabeten Onvolledig lager onderwijs Lager onderwijs Middelbaar onderwijs Hoger onderwijs Universiteit
Positief oordeel
individu
gemeenschap
—
(507)
HOOFDSTUK IV DE CRISIS
,,Het volk van Carbonia heeft genoeg van die beloften, bet heeft honger" (interview met een mijnwerkersvrouw)
1. Stad en crisis Als men een willekeurige inwoner van Carbonia, een mijnwerker, een student, een politicus of een vakbondsleider vraagt de belangrijkste gebeurtenissen op te sommen, die in de laatste tien jaar zijn voorgevallen, krijgt men steeds hetzelfde te horen, al heeft de een er wat meer over nagedacht dan de ander. Het is het verhaal van de strijd waaraan alle inwoners hebben meegedaan met slechts één doel voor ogen : het behoud van Carbonia. Twee belangrijke factoren bepaalden het karakter van deze strijd. De arbeidersbeweging ging voorop en haar vanuit de mijn gegeven oproep werd door de gehele bevolking gevolgd. Op de tweede plaats werd het behoud van Carbonia gekoppeld aan de economische toestand van de streek en, meer algemeen, aan die van het hele eiland. De mijnwerkers vochten niet alleen voor een oplossing van hun eigen problemen, maar juist voor structuurverbeteringen. Zij wilden industrialisatie en niet alleen het behoud van hun werkgelegenheid. Men ziet het personeelsbestand van de S.M.C.S. verminderen van 17.205 in 1947 tot 14.485 in 1948, tot 12.215 in 1949, tot 10.583 in 1953 en tot 3.801 in 1958. De mijnwerkers vertellen dat er in 1948 gedurende meer dan 70 dagen arbeidsonrust was. De beweegreden daartoe was van economische aard, maar de mijnwerkers begonnen zich er rekenschap van te geven dat de leiding van de mijn het personeelsbestand wilde gaan verminderen. Vanaf die jaren richtte men zich naar twee overwegingen. Op de eerste plaats zou men de steenkool niet meer als huisbrand moeten gebruiken, zoals
130
DE C RISIS
tot nu toe gebeurd was. De steenkool zou de grondstof moeten gaan vormen voor nieuwe, verwerkende industrieën, voor een elektrische centrale en voor chemische bedrijven. Op de tweede plaats zou de industrialisatie van Sardinië gunstig beïnvloed kunnen worden door de steenkool van Sulcis op deze wijze te gebruiken. Het besluit van de S.M.C .S. om vlak bij de mijn een thermoelektrische centrale te bouwen, die met steenkool gestookt zou worden, werd door het Ministerie van Staatsdeelnemingen goedgekeurd en opende nieuwe perspectie ven. Niet alleen werd de werkgelegenheid voor de mijnwerkers gegarandeerd, maar het werd ook mogelijk nieuwe industrieën aan te trekken naar het eiland, nu men de beschikking had over veel en goedkope elektrische energie. Het ontwikkelingsplan voor Sardinië dat in 1962 goedgekeurd werd, ging van dezelfde gedachtengang uit. Door de overdracht van de nieuwe centrale en de mijn aan het E.N.E.L. werd later bij de bevolking de hoop gewekt dat de daarbij overeengekomen schadevergoeding gebruikt zou worden voor nieuwe investeringen ter plaatse, zoals de ijzer en aluminiumfabriek. In de loop van 1963 en 1964 komt de stad in beweging en worden politici en vakbondsleiders, gemeentelijke en regionale autoriteiten actief. Men wil de weerstand overwinnen, die er in regeringskringen bestaat tegen overdracht aan het E.N.E.L. Soms is het opvallend hoe eendrachtig arbeiders, de leiding van de mijn en politici samenwerken. In december 1963 deelt de hoofddirectie van de S.M.C .S. aan de interne commissies mee dat er een mogelijkheid bestaat dat de overdracht niet plaats zal vinden. Men besluit toch een bijeenkomst te houden om de problemen van deze overdracht en de laatste industriële ontwikkeling van het gehele mijnbek ken te bespreken, zoals voorgeschreven staat in de wet 588, art. 2 ( · ) . Deze bijeenkomst wordt door de interne commissies officieel aangekondigd. In januari 1964 vindt er een ontmoeting plaats tussen de assessor voor de industrie op Sardinië en de interne commissies. De assessor betuigt zijn instemming met het initiatief van de arbeiders. In februari 1964 wordt de bijeenkomst gehouden; de verlangens van Carbonia worden bij de overheid en de publieke opinie nog eens benadrukt en men tracht nu politieke pressie uit te oefenen.
(') De wet van 11 juni 1962, nr. 588, wordt gewoonlijk het Ontwikkelingsplan voor Sardinië genoemd. Artikel 2 ervan zegt: ,,De minister van Staatsdeelnemingen bevordert in over eenstemming met de doeleinden van dit plan de groei van de ondernemingen die aan hem zijn toevertrouwd en de vestiging van nieuwe basis en grondstoffenverwerkcnde industrieën". Bron: ,,Le leggi sul Piano di rinascita", van de autonome provincie Sardinië, assessoraat voor de ontwikkeling ; verzorgd door Massimo Annesi, uitgave S.V.l.M.E.Ζ., Rome 1963.
STAD EN CRISIS
131
Vervolgens deelt de president van het E.N.E.L. mee dat de regering geen goedkeuring wenst te hechten aan de overdracht van de S.M.C.S. Op 27 februari wordt de mijn door de mijnwerkers bezet. Men wil eerst voldoende garantie voor overdracht aan het E.N.E.L. Deze bezetting duurt 12 dagen. Tussen 25 en 28 februari verleent de streekraad aan een commissie opdracht om er bij de regering en het parlement op aan te dringen de overdracht zo snel mogelijk te laten geschieden, omdat het slagen van het Ontwikkelingsplan anders in gevaar zou komen. Men overweegt een delegatie naar Rome te sturen om bij de Commissie voor de industrie van de Kamer van Afgevaardigden het eensgezind verlangen van de bevolking van het eiland naar voren te brengen. Deze afvaardiging vertrekt op 3 maart naar Rome en de burgemeesters van het gebied van Sulcis en Iglesias vergezellen haar. Op 5 maart keert de afvaardiging terug met de mededeling dat zij „de reeds gesloten deur van de meerderheid van de regering weer voor een positieve oplossing had geopend". De mijnwerkers nemen toch het besluit de mijn bezet te houden. Op 10 maart staken alle mijnwerkers uit het gebied van Sulcis en Iglesias. Ondertussen vindt er een gesprek plaats tussen vertegenwoordigers van de regering en de streekraad. Dezelfde dag nog wordt de overdracht van de S.M.C.S. aan het E.N.E.L. bekend gemaakt. Het communiqué van het Ministerie van industrie luidt als volgt: „Ten slotte is bij deze ontmoeting besloten tot overdracht van de S.M.C.S. aan het E.N.E.L., met name van de steenkoolproduktie die voor de thermo-elektrische centrale bestemd is. De wijze waarop, de omvang en het tijdstip van de overdracht zullen door een door de minister van Industrie benoemde commissie worden vastgesteld". Nu beginnen maanden van wachten en spanning. Op 10 oktober komt het tot een uitbarsting, als er een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de vakbonden en het Ministerie van Industrie, en een communiqué van de vakbonden wordt uitgegeven voor de arbeiders. Daarin wordt gesteld dat de overeenkomst met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip van de overdracht weer op losse schroeven schijnen te staan. De mijnwerkers bezetten nu de mijn weer opnieuw en kondigen in Carbonia een algemene staking af. Men houdt een mars op Cagliari naar de streekraad. De voorzitter verzekert tussenbeide te komen. De agitatie duurt echter voort tot 20 oktober als een nieuw communiqué van de vakbonden aankondigt dat na het gunstig oordeel van de commissie van het Ministerie besloten is tot overdracht van de elektrische installaties en de afdelingen van de mijn, bestemd voor opwekking van energie.
132
DE CRISIS
„Met dit resultaat", aldus het communiqué, „wordt weer een belangrijke fase van de strijd van de arbeiders van Carbonia afgesloten. Maar het probleem houdt nog niet op te bestaan. Nu begint een andere belangrijke fase. Want nu moeten wij gaan ageren voor totale overdracht en voor goede behandeling daarbij van de arbeiders... Daarom heeft het comité besloten deze algemene staking van 14 dagen te beëindigen en nodigt het alle arbeiders uit om het werk te hervatten op woensdag 27 oktober 's morgens om 7 uur".
2. Het beeld van de crisis
Het ligt nogal voor de hand dat 97 % van de inwoners van Carbonia het er over eens is dat er een crisis bestaat. Daarom stellen wij ons voor in deze studie dieper op dit gegeven in te gaan. Bij een eerste onderzoek van de gegevens blijkt dat men zich een nogal dramatisch beeld gevormd heeft van de crisis. „We zijn er zeer slecht aan toe", zegt een jonge lasser, "er is honger, ellende en werkloosheid. Carbonia is door God vergeten en niet alleen door het hoofd van de regering... Ik heb Carbonia in de gouden tijd gekend, het is nu een kerkhof... Er komt een dag dat de stad niet meer bestaat. Eerst vertrekt iedereen en dan stort de stad ineen zoals Longarone. Longarone is in het drijfzand verdwenen, Carbonia verdwijnt in de tunnels die ze onder de grond gemaakt hebben. Wanneer ik gepensioneerd word geven ze me 20.000 lire per maand; als ik dood ga, geven ze aan mijn vrouw 10.000 lire... Sinds vier dagen eet ik alleen aardappelen. Ik heb geen cent op zak en een dochtertje van een paar dagen. Als mijn vrouw niet goed eet, gaat mijn dochtertje dood... Ik verdien 260 lire per uur... Carbonia wordt zelfs niet door de nieuwslezer van de radio vermeld. Over elke plaats op Sardinië praten ze, behalve over Carbonia, over mijn geboortestad..." Een oud-mij n werker: „Ik kan vanwege mijn gezondheid niet meer in de mijn werken. We zijn net mensen die levend begraven zijn. We kunnen niet vertrekken want we hebben er geen geld voor..." „Carbonia moet verdwijnen want het is een vervloekte stad." „Ik zie alleen maar ellende voor me. Het wordt steeds erger." „Als de Staat de overdracht aan het E.N.E.L. niet tot een goed einde brengt, verdwijnt Carbonia tenzij er een revolutie uitbreekt...", zeggen twee andere mijnwerkers en een verpleegster.
HET BEELD VAN DE CRISIS
133
Als we afzien van de meer emotionele uitlatingen, zijn er drie manieren waarop men zich een beeld van de crisis vormt. 1. Het meest duidelijk is natuurlijk de crisis in de werkgelegenheid. Iedereen die nu werk heeft wordt hierdoor bedreigd. Ook de min of meer nabije toekomst van de jeugd komt daardoor in het gedrang. „Als het nog erger wordt, kunnen we hier niet meer leven. Als het zo door gaat, moeten we allemaal weg" — mijnwerker. „Alles is somber, er is geen hoop meer; we komen uit de mijn zonder te weten of er morgen nog werk voor ons is"— mijnwerker. „Ik kan geen werk vinden. Mijn vader zegt dat ik hier niet kan blijven. Binnenkort moet ik weg om werk te gaan zoeken. Want wie niet werkt, die niet eet" — werkloze achttienjarige. „We zijn er slecht aan toe. Er is geen toekomst voor de kinderen. We leven in totale onzekerheid" — huisvrouw. 2. Het onmiddellijk gevolg van de crisis in de werkgelegenheid is de zeer beperkte geldcirculatie in de gemeenschap. Er is immers maar één plaats waar het vandaan moet komen. „Deze stad had een industrieel centrum moeten worden. Zij is echter zeer eenzijdig gebleven, en daar ligt de crisis" — diensthoofd bij de S.M.C.S. „Een grote stad als Carbonia kan niet alleen leven van de arbeid in de mijn" — huisvrouw. 3. Ten slotte liggen aan het beeld van de crisis redenen van politieke aard ten grondslag. Er is niet tijdig ingegrepen, er bestaat geen eenstemmigheid op plaatselijk niveau en de centrale overheid voelt er weinig voor de noodzakelijke voorzieningen te treffen. „De crisis is te wijten aan de verdeeldheid van de politici" — mijnwerker. „De crisis moet toegeschreven worden aan de beperkte geldmiddelen die de regering in de ontwikkeling van het eiland steekt" — student. „De huidige regering is oorzaak van deze situatie. Iedereen heeft ons vergeten" - mijnwerker. „De regering heeft schuld aan de crisis want zij wil de stad opgeven" — werkloze dertigjarige. Volgens de ondervraagden heeft de crisis de sociale structuur van de gemeenschap veranderd. Daardoor zijn er velen geëmigreerd: „Wie geen hoop meer heeft, gaat weg. Doordat de jeugd vertrokken is, hebben we uitstekende arbeidskrachten verloren". Wie gebleven is, heeft zijn bestedingspatroon moeten veranderen. De uitgaven moesten niet alleen aangepast worden met het oog op eventuele werkloosheid, maar de lonen van de S.M.C.S. werden ook zeer onregelmatig
134
DE CRISIS
uitbetaald. Men kan zich zo'n toestand wel voorstellen, als de geldcirculatie van een gemeenschap bijna uitsluitend uit één bron vloeit. Bovendien heeft de zorg om aan de eerste levensbehoeften te kunnen voldoen velen in grote moeilijkheden gebracht, te meer daar de huidige economische ontwikkeling de consumptie steeds meer stimuleert, ook in Carbonia. De crisis is geografisch niet alleen tot Carbonia beperkt. Voor het merendeel van de inwoners strekt de crisis zich uit over het hele bekken van Sulcis en heel Sardinië. Daaruit blijkt een nogal realistische visie, vooral bij de mannen, samen met een opmerkelijk ruim oordeel.
Beeld van de uitgestrektheid van de crisis
Geslacht
Mannen Vrouwen
Totaali\ °¿° abs.
Carbonia
Sulcis
Sardinië
Italië
Internationale crisis
Weet het niet
Totaal
%
absoluut (260) (244)
12,3 17,6
26,1 25,0
39,7 29,5
20,4 23,4
1,2
1,5 3,3
100,0 100,0
14,9 (75)
25,6 (129)
34,7 (175)
21,8 (HO)
0,6 (3)
2.4 (12)
100,0 (504)
Zoals uit de voorgaande tabel blijkt, verkeert volgens betrekkelijk velen heel Italië in een crisissituatie. Dat kan men misschien verklaren uit het feit dat er in 1963 in Carbonia een zekere immigratie heeft plaats gehad uit Noord- en Midden-Italië (l). Het kan hier in werkelijkheid gaan om remigratie vanwege de ongunstige conjunctuur. Dat is er waarschijnlijk van invloed op geweest dat men de crisis, die in feite specifiek is voor Sulcis en Sardinië, uitbreidt tot heel Italië. De mening van de inwoners over de huidige situatie kan als volgt samengevat worden : De crisis in Carbonia ligt in het kader van de economische depressie op Sardinië. De crisis openbaart zich in een voortschrijdende inkrimping van het aantal arbeidsplaatsen en daardoor in economische stilstand. Tot nu toe is emigratie de enige oplossing geweest voor een groot deel van de bevolking en zal dat vooralsnog blijven totdat de produktiestruktuur ele-
(') Zie grafiek A (blz. situatie, paragraaf I.
13) : Immigranten
naar herkomst.
hoofdstuk I : De
demografische
VERLANGENS TEN AANZIEN VAN OMVANG EN WIJZE VAN INTERVENTIE
135
mentair gewijzigd is. De plaatselijke en nationale politieke organen zijn door hun inertie verantwoordelijk voor het feit dat de crisis niet eerder opgelost is. Hoe dan ook, er bestaat voor C arbonia geen andere oplossing dan een op basis van een politiek van geplande structuurverbeteringen. Men moet rekening houden met de plaatselijke problemen en ze niet afzonderlijk beschouwen, maar in verband met de sociaaleconomische context, waarin de stad zich bevindt. In feite liggen de eisen van de inwoners van Carbonia in dezelfde lijn.
3. Verlangens ten aanzien van de omvang en de wijze van interventie
De samenhang tussen de primaire groep van het gezin en de grotere sociale groep van de gemeenschap komt tot uiting in het verlangen van de bevolking om de situatie in Carbonia als gemeenschap te veranderen om aldus ook binnen de gezinnen de toestand te verbeteren. De wezenlijke overeenstemming tussen mannen en vrouwen hierover — juist de vrouwen zijn minder geneigd waar den aan te nemen die buiten de directe kring van het gezin liggen — maakt deze houding bijzonder betekenisvol.
Om de toestand van het eigen gezin te verbeteren Geslacht
Mannen Vrouwen
\ absoluut
Totaal
moet de toestand in Carbonia veranderd worden
behoeft de toestand in C ar bonia niet veranderd te worden
%
absoluut
87,4 88,3
12,6 11,7
100,0 100,0
(263) (247)
87,8 (448)
12,2 (62)
■ 100,0 (510)
Het verband tussen stad en provincie is even duidelijk: om een einde te maken aan de crisis in Carbonia moet de toestand op heel het eiland veranderen. Het beeld van de uitgestrektheid van de crisis heeft dezelfde geografische gren zen.
136
DE CRISIS
Om de toestand in Carbonia te veranderen Plaats
Totaal
moet er iets veranderd worden
moet er niets veranderd worden
Weet het niet
%
76,5 37,7
20,9 58,6
2,6 3,7
100,0 100,0
op Sardinië in heel Italië
j absoluut 1 (506) (509)
Ten slotte bestaat er een verband tussen het beeld van de uitgestrektheid van de crisis en de omvang van de interventies. Wie de situatie op Sardinië geheel en al wil veranderen, heeft een beeld van de crisis met dezelfde geografische grenzen. Bij een beeld van nationale crisis vinden we de wens tot structuurveranderingen in heel Italië. Als men denkt dat de crisis alleen in Carbonia of het bekken van Sulcis voorkomt, wil men slechts veranderingen op plaatselijk niveau.
Omvang van de interventies naar uitgestrektheid van de crisis Uitgestrektheid van de crisis Omvang van de interventies
Carbonia
Sulcis
Sardinië
Italië
Internationale crisis
Weet het niet
Totaal
%
absoluut
Geen verandering
25.0
25,0
20,0
25,0
100,0
(20)
Carbonia
23,5
44,4
13,6
12,3
6,2
100,0
Sardinië
23,3 20,1
48,6
100,0
(81) (214)
29,6
13,1 35,4
1,9
Italië
13,1 12,2
1,1
1,6
100,0
(189)
Totaali[ a,b s o,l u% „ ut
14,9 (75)
25,6 (129)
34,7 (175)
21,8 (110)
0,6 (3)
2,4 (12)
100,0
5,0
(504)
Men verwacht dat de centrale overheid zal interveniëren (63,7 % van de inwoners). Die verwachting verandert niet naarmate men de toestand alleen in Carbonia of ook op heel het eiland en heel Italië veranderd wil zien. Er valt ook geen verandering waar te nemen als men dit gegeven correleert aan meer of minder vertrouwen in politieke aktie, aan de politieke kleur van de ondervraagden, aan de inhoud van hetgeen ze lezen, en aan het feit dat
VERLANGENS TEN AANZIEN VAN OMVANG EN WIJZE VAN INTERVENTIE
137
Interventies van:
Geslacht
Mannen Vrouwen
% Totaal < , ( a b s o uut
Regering
Provincie
Gemeente
Vakbonden en politieke partijen
Totaal
67,6 59,6
14,1 21,6
1,9 5,7
2,3 3,7
3,1 2,9
9,5 2,4
63,7 (323)
17,8 (90)
3,7 (19)
2,9 (15)
2,9 (15)
6,2 (31)
Industrie
Wie dan ook
Weet het niet
%
absoluut
1,5 4,1
100,0 100,0
(262) (245)
2,8 (14)
100,0 (507)
men alleen van radio en televisie of ook van andere nieuwsbronnen gebruik maakt. Het enige wat hier van enige invloed op schijnt te zijn, is het ontwikkelingsniveau. Inderdaad vermindert bij een hogere ontwikkeling de keuze van de regering en vermeerdert de keuze van de provincie als instelling waarvan men interventie verwacht. Naarmate men hoger ontwikkeld is, erkent men eerder de bestuurlijke taak van een instelling, die de schakel vormt tussen het centrum en de staat.
Ontwikkelingspeil en interventies
Ontwikkelingspeil
Analfabeten O n v o l l e d i g lager onderwijs Lagere school Middelbare school H o g e r e studies Universiteit
( absoluut
Regering
Provincie
Gemeente
Vakbonden en politieke partijen
75,6
4,9
4,9
4,9
68,8 62,8 57,1 46,3 43,7
16,9 20,2 14,3 29,3 31,2
2,6 4,5 3,6 12,5
2,6 1,2 3,6 7,3 6,3
63,7 (323)
17,8 (90)
3,7 (19)
2,9 (15)
Totaal Industrie
Wie dan ook
Weet het niet
%
absoluut
4,8
4,9
100.0
(62)
2,6 2,8 5,4 7,3
3,3 5,1 16,0 9,8 6,3
3,2 3,4
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(154) (178) (56) (41) (16)
2,9 (15)
6,2 (31)
2,8 (14)
100,0 (507)
138
DE CRISIS
De verwijzing naar de centrale overheid kan aan een passieve houding doen denken. Men wacht beslissingen van hogerhand af, zonder er zelf invloed op uit te oefenen. Maar in het geval van Carbonia heeft deze verwijzing een bijzondere betekenis. Vanaf de stichting heeft de staat zich met de stad bemoeid. De enige industrie ter plaatse is hecht verbonden met de staat. Andere ervaringen bestaan niet. Het uitgesproken politieke karakter van de gemeenschap kan tot de verschijning leiden dat de staat wel weer in zal grijpen. Ten slotte is de staat zeer belangrijk via het Ministerie van Staatsdeelnemingen voor de uitvoering van de industrialisatieplannen van het Ontwikkelingsplan. Het aantal verwijzingen naar de provincie is verbazingwekkend laag (17,8 % ) , te meer daar er een provinciaal ontwikkelingsplan bestaat. De bevolking ziet de regering verantwoordelijk voor de toestand op Sardinië in het kader van de ontwikkelingspolitiek voor het Zuiden, en voor de toestand in het bekken van Sulcis in het bijzonder. Tot nu toe is de staat er nog maar gedeeltelijk aan te pas gekomen, door de overdracht van de S.M.C.S. aan het E.N.E.L. Maar dat heeft veel strijd en protesten gevraagd. In elk geval is de provincie volgens de bevolking ook verantwoordelijk. De slechte en vertraagde uitvoering van het Ontwikkelingsplan kan het vertrouwen van de bevolking in de provincie verminderd hebben. De provincie had volgens de inwoners niet alleen zelf moeten ingrijpen, omdat ze daar de mogelijkheid toe had, maar had zich ook de tolk moeten maken van de verlangens van de streek bij de centrale overheid. Zij had op zijn minst moeten zorgen dat de wet op het Ontwikkelingsplan ten uitvoer werd gebracht. Zij zou in elk geval het ontstaan van kleine ondernemingen hebben kunnen bevorderen. Die zijn immers van groot belang voor de industrialisatie van de provincie en het gebied van Carbonia, naast de vestiging van grote basisindustrieën. Het is daarentegen realistisch dat men niet aan de gemeente denkt om die een einde aan de crisis te laten maken. De gemeente Carbonia is daar toch niet toe in staat, in het bijzonder door haar beperkte middelen. Daar zijn de inwoners van de stad zich voldoende van bewust. Maar wat verwacht de bevolking? Wat moet naar het oordeel van de inwoners van Carbonia gedaan worden om de huidige stagnatie te doorbreken ? De suggesties kunnen in enkele categorieën ingedeeld worden. Het meest (49,2 % ) doet men voorstellen om te komen tot de vestiging van nieuwe industrieën, zonder overigens bepaalde soorten industrieën te noemen. In het algemeen doet men suggesties tot industrialisatie volgens
VERLANGENS TEN AANZIEN VAN OMVANG EN WIJZE VAN INTERVENTIE
139
het Ontwikkelingsplan. Er bestaat een correlatie tussen het geven van deze suggestie en het aanwijzen van de centrale overheid als de instelling die moet ingrijpen: vooral mensen, die alleen lager onderwijs genoten hebben, doen deze suggestie. Deze correlatie vermindert naarmate men meer de krant gebruikt dan de andere massacommunicatiemiddelen ( 1 ). Voorstellen tot nieuwe industrieën, dus niet in verband met de steenkool, worden zo goed als niet gedaan. Daarentegen suggereert iets minder dan een vijfde van de inwoners (19,1 %) in de mijnsector zelf in te grijpen. De bevolking verwacht dus verdere industrialisatie, zonder daarbij alleen aan de mijn te denken. Het is mogelijk interessant op te merken dat het voorstel tot activering van de mijnsector of daarmee verbonden industrieën meer voorkomt bij degenen die de industrie zelf tussenbeide willen laten komen en minder voorkomt bij degenen die regeringsingrijpen voorstellen. Dus als de industrie zelf het initiatief moet nemen, moet ze dat in de mijnsector doen. Van de regering verwacht men minder specifiek ingrijpen in andere sectoren ( 2 ). In elk geval ziet 70 % van de bevolking de crisis beëindigd bij verdere industrialisatie. Als men daarover spreekt, keren enkele aspecten geregeld terug. Op de eerste plaats de afwachtende houding. Na jaren van betrekkelijke welvaart vlak na de oorlog heeft Carbonia „geleefd van niet gehouden beloften"; „van subsidies, die aan de werkelijke situatie niets veranderd hebben". Het personeelsbestand van de mijn is verminderd. Door technologische veranderingen is er minder handkracht nodig. De superliquidatie heeft de laatste stoot gegeven tot de emigratie en heeft de problemen van technische omscholing en heraanpassing van degenen die de mijn verlaten hadden vergemakkelijkt (3). Toch is men niet ontgoocheld: „Ze moeten dat ontwikkelingsplan uitvoeren. Tot nu toe hebben ze alleen maar gepraat over ontwikkeling, maar we hebben er hier nog niets van gezien", zegt een mijnwerker. „Het Ministerie van Staatsdeelnemingen moet samen met de mijnindustrie een plan tot industrialisatie uitwerken", zegt een leraar. Dit soort meningen leeft onder de inwoners van Carbonia, tot welke sociale klasse ze ook behoren. De verwachtingen zijn nu ten dele in vervulling gegaan, maar de bouw van de centrale en de overdracht van de S.M.C.S. aan het E.N.E.L. zijn nog niet voldoende. Dat is een uitgemaakte zaak voor (') Zie tabel 1 (blz. 148) : Voorstellen tot interventie en instellingen die moeten interveniëren. Zie tabel 2 (blz. 149) : Ontwikkelingsniveau en voorstellen tot interventie. Zie tabel 3 (blz. 149) : Gebruik van massacommunicatiemiddelen en voorstellen tot interventie. (=) Zie tabel 1 (blz. 148) : cit. Í3) De superliquidatie is behandeld in hoofdstuk I, paragraaf 2.
140
DE CRISIS
de bevolking en men spreekt er veel over. Men rekent op een herinvestering van het kapitaal dat bij de overdracht van de S.M.C.S. is vrijgekomen. Men rekent op nieuwe staatsindustrieën, los van de mijnsector, en op lichte industrie. Er zijn er die zeggen: „Het E.N.E.L. maakt slechts ten dele een eind aan de crisis, want het schept geen nieuwe werkgelegenheid. Alleen als er meer industrie komt, komt er werk voor wie nu van de honger sterft" — werkloze; „De S.M.C.S. moet aan het E.N.E.L. overgedragen worden en er moeten hier nieuwe industrieën gevestigd worden" — mijnwerker; „Ze moeten een distilleerderij en een cementfabriek bouwen" — steenhouwer; „Er moet hier lichte industrie komen, de elektriciteitscentrale alleen helpt niets. Hiet in Sulcis kunnen ze best een hele rij fabrieken bouwen" — mijnwerker; „Ze moeten vooral de jeugd werk geven, die centrale bouwen en andere fabrieken openen" — leerling-naaister; „Naast de centrale moeten andere industrieën komen" — huisvrouw. Naast deze onzekerheid bestaat het vermoeden dat de toekomst van Carbonia in gevaar is door bepaalde vooroordelen in regeringskringen en in het zakenleven. „De industrialisatiepolitiek is voor Carbonia altijd slecht uitgekomen", zegt een vakbondsleider; „Ze willen deze stad ontmantelen, omdat het een rood bolwerk is", preciseert een gemeentelijk ambtenaar. De strekking van de eerste opmerking is discutabel, want de industrialisatieplannen houden ook rekening met het gebied van Carbonia. De tweede opmerking kan uit een indruk voortkomen, die meer of minder onder de inwoners leeft. Die indruk is misschien bevestigd door de stagnatie, of is misschien een poging om die stagnatie te verklaren. Men moet toegeven dat dat vermoeden op een indruk berust en niet op een feitelijke situatie. In werkelijkheid komt deze situatie ook voor in andere gebieden op Sardinië, al wordt ze daar niet zo versterkt door een crisis als in Carbonia. Toch hebben sommigen het vermoeden dat er een discriminatie bestaat ten aanzien van hen en hun stad. Naast de voorgestelde interventies in de industriële sector, zijn de andere categorieën minder interessant, hetzij door hun inhoud — bijvoorbeeld voorstellen die de crisis niet helpen beëindigen (10,5 % ) , zoals loonsverhoging en het verbeteren van de openbare voorzieningen — hetzij door het geringe aantal, dat deze voorstellen doet — bij voorbeeld specialisatiecursussen (2,0 % ) en de emigratie stopzetten (5,5 % ) . Toch zijn er bij deze laatste groep voorstellen twee die nadere aandacht verdienen (l).
(') Zie tabel 1 (blz. 148) : cit.
DE GEVOLGEN VAN DE CRISIS VOOR DE GEMEENSCHAP
l4l
Het eerste voorstel is de landbouw te bevorderen. Dit voorstel doen minder dan 4 % van de inwoners, niettegenstaande de eigen problemen van deze sector, met betrekking tot de herstructurering van de landbouw en de landverdeling, die niet altijd de verwachte vruchten heeft afgeworpen. De oorzaak hiervoor moeten we waarschijnlijk zoeken in het geringe aantal in de landbouw werkzamen (6,5 % van de beroepsbevolking in 1961). Hieronder vallen enkele boeren, die werkzaam zijn in de nieuwe bedrijven, die na de landhervorming zijn gesticht. Evenwel meer dan dat is de industriële cultuur hierop van invloed. De geïmmigreerde boeren en herders achten een omkeer van het proces, dat van hen arbeiders maakte, niet mogelijk. Het tweede voorstel is om door politieke pressie uit te oefenen de uitvoering van het Ontwikkelingsplan op gang te brengen. Dit voorstel doet slechts 6,5 % van de bevolking. Het is misschien interessant te vermelden dat bij degenen, die een hogere en universitaire scholing hebben doorlopen, dit voorstel vaker voorkomt, evenals bij degenen die voorstellen dat de vakbonden en de politieke partijen moeten ingrijpen ( i ) . Het betreft hier een groep, die meer dan gemiddeld cultureel ontwikkeld is en die vertrouwen heeft in de mogelijkheden van de burgers om pressie uit te oefenen. 4. De gevolgen van de crisis voor de gemeenschap Wij hebben aan de bevolking gevraagd haar mening te geven over hoe men zich „zou moeten" gedragen, als men geen werk meer zou hebben. Het betreft hier dus een hypothetische situatie, die geen verband houdt met de crisis. De vraag was dan of het beter was te blijven of te emigreren; of het beter was om, als men bleef, individueel een oplossing te zoeken of om collectieve actie te voeren. Meer dan de helft antwoordde dat het beter was te emigreren. Als men bleef was de meerderheid het erover eens dat het meer nut had individueel een oplossing te zoeken. Dit gedrag bij een hypothetische werkloosheid komt overeen met de geneigdheid tot emigreren, zoals die naar voren komt in andere antwoorden van bijna de helft van de ondervraagden. Het is overigens gedeeltelijk in strijd met het werkelijk gedrag. De werkelijke emigratie is groot geweest. Maar degenen, die achtergebleven zijn, hebben collectieve actie gevoerd. Men verklaart geen vertrouwen te hebben in collectieve actie en dat is in tegenspraak met de elders getoonde geneigdheid om niet in het individuele (') Zie tabel 1 (blz. 148) : cit. Zie tabel 2 (blz. 149) : cit.
142
DE CRISIS
te blijven steken, maar juist om zich op het collectieve te oriënteren. Men is geneigd te stellen dat er geen verband kan bestaan tussen collectieve protesten en de idee dat men beter individueel zijn moeilijkheden kan oplossen. Het kan hierbij misschien verduidelijkend zijn dat het vertrouwen in collectieve actie, ook bij het hypothesisch gedrag, relatief groter wordt — al blijft de absolute waarde laag — naarmate het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid bij de oplossing van de crisis toeneemt, naarmate de sociale bindingen buiten de sfeer van het eigen gezin sterker worden, dus grotere sociabiliteit, en naarmate de sociale contacten zich minder beperken tot de primaire groepen. Het verschil tussen hypothetisch en werkelijk gedrag doet de vraag ontstaan in hoeverre de crisis invloed heeft gehad op de gemeenschap. De crisis heeft niet de ontbindende werking gehad die men gezien de feitelijke omstandigheden zou kunnen verwachten. Er heeft immers vanaf het begin weinig hoop bestaan op een onmiddellijke oplossing van de crisis. Deze crisis bestond slechts uit negatieve factoren: de opening van de internationale markt en de concurrentie van buitenlandse steenkool; de dalende kwaliteit van de steenkool uit het bekken van Sulcis; de hoge delvingskosten. De crisis heeft dus een verwerende werking gehad op de gemeenschap, want het aantal arbeidsplaatsen daalde sterk. In tien jaar verminderde de werkgelegenheid van 17.000 in 1947 tot 4.000 arbeidsplaatsen in 1958. Vanaf dat jaar treedt er een stilstand in, ofschoon door het natuurlijk verloop er toch voor steeds minder mensen werk overblijft. Tegelijkertijd worden er steeds minder mensen nieuw aangenomen, na 1958 zo goed als niemand meer. De emigratie heeft de gemeenschap van een gedeelte van de jeugd en van de beroepsbevolking beroofd. Tussen 1951 en 1961 zijn ongeveer 31.000 personen geëmigreerd tegen een immigratie van slechts 14.000 personen. Er heeft dus een sterke verwisseling van de bevolking plaats gehad. In termen van sociale binding kan dit betekenen dat de gevoelens van solidariteit, die in de loop des tijds in de gemeenschap zijn ontstaan, verslapt of zelfs verdwenen zijn. Bovendien kan de nieuwe bevolking vinden dat ze minder met de problemen van de stad te maken heeft. De verwachting dat er verdere industrialisatie plaats zou vinden, heeft veel hoop gewekt, waarop evenwel ontgoocheling is gevolgd. Het samengaan van deze elementen zou een gevoel van persoonlijke onmacht en wantrouwen ten aanzien van de maatschappij kunnen veroorzaken Daardoor zou het ontbindingsproces eerst goed op gang komen. Omgekeerd schijnt de crisis juist een positieve reactie te hebben opgeroepen in de gemeenschap. Daardoor oriënteerde men zich op gemeenschappelijke waarden en werd de cohesie versterkt.
DE GEVOLGEN VAN DE CRISIS VOOR DE GEMEENSCHAP
143
Door haar eenzijdige economie heeft de stad maar één middel van bestaan. De crisis in de mijn brengt het bestaan van de stad zelf in gevaar. Dit probleem raakt alle inwoners, zij het met verschillende intensiteit. De bevolking ziet Carbonia als een plaats waar men zich voorgoed gevestigd heeft. In deze stad vormen zich sociale normen en waarden. Aan de vorming van deze cultuur hebben inwoners deelgenomen. Zij zijn er zelf de bewerkers van. Deze waarden zijn blijven bestaan niettegenstaande het verloop van de bevolking. Natuurlijk is de vaste kern van mijnwerkers hierop van grote invloed geweest. Zij dragen meer dan de andere inwoners de gevolgen van de crisis. De stad voelt met hen mee en oefent pressie uit voorzover dat mogelijk is. Zij verzet zich tegen sluiting van de mijn en stelt andere oplossingen voor. De bevolking van Carbonia schijnt geen ander thuis te kennen dan haar stad. Door het Ontwikkelingsplan wordt het lot van Carbonia aan dat van Sardinië verbonden. De uitvoering ervan laat lang op zich wachten. Deze periode van vertrouwen en pessimisme wordt doorbroken door stakingen en protestmanifestaties, die zelf weer aan vertwijfeling en hoop uitdrukking geven. Toen wij met dit onderzoek begonnen, was de situatie in Carbonia stabiel. Men wachtte op de overdracht van de S.M.C.S. aan het E.N.E.L. Gedurende het verloop van dit onderzoek waren er momenten waarop de situatie scheen te verslechteren. Wij meenden hoe dan ook te kunnen veronderstellen dat er bij de inwoners frustratiegevoelens aanwezig waren, die tot een anomalie zouden kunnen leiden. Onder anomalie verstaan wij het gevoel van vertwijfeling en vereenzaming dat het individu heeft ten aanzien van de omgeving waarin hij leeft, inzover deze omgeving niet in staat is zijn behoeften en die van zijn groep te bevredigen. Dit gevoel doet een crisissituatie ontstaan tussen mens en maatschappij (!). In de situatie van Carbonia liggen twee factoren opgesloten die anomalie kunnen veroorzaken. Dat zijn een voortdurende frustratie bij het bevredigen
(') Meer dan op de bekende theorieën van Durkheim, ,,Le suicide". Alean, Paris 1897, en „La Division du travail", Alean, Paris 1893, en op de theorieën van Merton, zie „Social Theory and Social Structure", Free Press, Glencce, III. 1958, hebben wij ons gebaseerd op R.M. Maclver, zie „The ramparts we guard", New York 1950, en op D. Riesman, zie „The lonely crowd". New Haven 1950. Om de anomalie te meten hebben wij de schaal van L. Srole gebruikt, zie „American Journal of Sociology", 1956, nr. 62, blz. 63-67. Deze schaal heeft als kern het beeld dat het individu heeft van zijn sociale omgeving en van de positie die hij er persoonlijk inneemt. Deze schaal geeft vijf situaties aan, die op anomalie duiden: 1. Het gevoel dat de verantwoordelijke leiding van de maatschappij onverschillig staat ten aanzien van de behoeften van het individu. 2. Het gevoel dat het onmogelijk is iets tot stand te brengen, want de maatschappij is chaotisch en het is onmogelijk iets te voorzien. 3. Het gevoel dat de helft van het leven uit teruggang bestaat, in plaats van uit verwerkelijking. 4. Het gevoel van onzekerheid. 5. De overtuiging dat men op niemand kan rekenen voor morele of daadwerkelijke steun.
144
DE CRISIS
van de primaire behoeften en de moeilijkheden die zich voordoen wanneer individu en gemeenschap tot de machthebbers willen doordringen om aldus hun eigen toestand te verbeteren. De volgende factoren kunnen anomalie aanduiden: 1. het lage inkomen; 2. de marginaliteit — de machthebbers zijn ver weg — die bij de bejaarden en de vrouwen nog versterkt wordt door het feit dat zij een minder actieve rol spelen in de gemeenschap. De gevolgen ervan kunnen zijn: 1. men maakt weinig gebruik van de massacommunicatiemiddelen, want daardoor heeft men contact met de buitenwereld: dus isolement; 2. men heeft geen vertrouwen in politieke vertegenwoordiging en politieke actie; 3. men is fatalistisch en heeft geen plannen voor de toekomst; 4. men is niet in staat zich een beeld te vormen van de toekomst, ook al is dat pessimistien; 5. men gedraagt zich asociaal, zoals dat blijkt uit strafvervolging en uit het verschijnsel dronkenschap ( 1 ) . Wij hebben daarom de bevolking van Carbonia onderzocht op al deze punten en wij verwachten een meer dan gemiddelde graad van anomalie aan te treffen. Maar de verdeling is over de hele bevolking beschouwd normaal. De anomalie is het hoogste bij de individuen die geen vast inkomen hebben — zoals de werklozen — ('-) en vermindert evenredig met het stijgen van het inkomen. Ook de sociaal gezien meer marginale personen hebben de neiging tot anomalie. Zij hebben minder banden met de maatschappij en kunnen er minder door beïnvloed worden. Buiten degenen die geen vast inkomen hebben of die hun inkomen niet voldoende achten om hun behoeften te bevredigen, bestaat deze groep uit bejaarden en vooral vrouwen ( 3 ) , uit weinig ontwikkelden —
l1) Frustratie is tegelijkertijd verhindering om aan zijn eigen behoeften te voldoen en een gevoel van onmacht om daar verandering in te bregen. Dat kan agressief gedrag met zich mee brengen ten aanzien van de gemeenschap en het individu, naargelang de oorzaak van de frustratie gezocht moet worden in de omgeving of in het individu zelf. Als men de gemeenschap schuldig acht aan het niet bevredigen van de eigen behoeften, kan dit leiden tot associaal gedrag dat geen rekening houdt met de bestaande regels, tot misdaad toe. Als men de schuld bij zichzelf zoekt, dus in zijn eigen onvermogen, zal deze frustratie afwijkend gedrag tot gevolg hebben om aan een onaangename werkelijkheid te kunnen ontvluchten — vaak dronkenschap — of liever nog, zelfstraffend gedrag, waarvan het extreme voorbeeld de zelfmoord is. (·) Zie tabel 6 (blz. 151) : Anomalie en inkomen. (:l) Zie tabel 4 (blz. 150) : Anomalie naar geslacht en leeftijd.
DE GEVOLGEN VAN DE C RISIS VOOR DE GEMEENSC HAP
l45
personen met anomalie zijn gewoonlijk niet verder gekomen dan de vijfde klas van de lagere school — (l), uit werklozen en in het algemeen uit degenen die niet tot de beroepsbevolking behoren ( 2 ). Ook degenen die ver van de stad en geïsoleerd wonen en daardoor moeilijk tot sociale bindingen komen, behoren tot deze groep (3). Deze personen met anomalie hebben zo goed als geen bindingen met de maatschappij, ook niet indirect door de massacommunicatiemiddelen. Men leest zo goed als nooit een krant ( 4 ) — armoede en analfabetisme gaan hier samen met ongeïnteresseerdheid —. Men zoekt hoogstens wat ontspanning in de krant en de radio ( 5 ). De beperkte binding met de maatschappij wordt voor een gedeelte ge compenseerd door sterkere bindingen op primair niveau — familie en vrien den —. Er bestaat een omgekeerd verband tussen dit verschijnsel en de deelna me aan meer uitgebreide sociale groepen, zoals bij voorbeeld de maatschappij. Deze groep wordt gekarakteriseerd door kenmerken als laag inkomens en ontwikkelingsniveau, ouderdom, en gebrekkige bindingen met de omgeving, en kan daardoor ook los van de crisissituatie in de stad anomalisch gedrag ver tonen. Deze eigenschappen kunnen in welke sociale context dan ook anomalie veroorzaken. Maar de meerderheid van de bevolking wordt gekarakteriseerd door een opvallende graad van vertrouwen in de maatschappij. Zij acht zichzelf zeer wel in staat om invloed uit te oefenen op de situatie. Men voelt zich persoonlijk verantwoordelijk om actief aan de beëindiging van de crisis mee te werken. Bij de beroepsbevolking — dus bij de groep die het sterkst pressie kan uitoefenen — en bij de jeugd van beide geslachten — dus de groep die in de nabije toekomst steeds belangrijker zal worden ■— komt deze fatalistische ( 6 ) houding zo goed als niet voor, evenmin als het onvermogen om vooruit te zien en het wantrouwen, eigenschappen, die door de onzekere situatie waarin de stad zich bevindt gerechtvaardigd zouden zijn. De bij de ondervraging aangetroffen houdingen worden ten slotte nog bevestigd door een analyse van het werkelijk gedrag. We hebben gezegd dat anomalie asociaal gedrag ten gevolge kan hebben, dat op strafrechtdelicten
O (2) (3) (1) (■'') (°)
Zie tabel 5 (blz. 150) : Anomalie en ontwikkelingsniveau. Zie tabel 20 (blz. 123) : Anomalie en beroep. Zie tabel 14 (blz. 72) : Anomalie naar woongebied. Zie tabel 7 (blz. 151) : Anomalie en gebruik van massacommunicatiemiddelen. Zie tabel 8 (blz. 152) : Anomalie en voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant. Slechts 1 6 , 6 % van de ondervraagden was het eens met de z i n : „ M o r g e n ? W i e dan die d a n a o r g t " .
leeft
146
DE CRISIS
kan uitlopen. In Carbonia komt bijna geen asociaal gedrag voor evenmin als strafrechtdelicten die overigens steeds minder voorkomen. De laatste vijf jaar zijn er geen moorden gepleegd. In 1963 waren er 750 gevallen van misdrijf, dat wil zeggen 2,2 % van de hele bevolking. Voor het merendeel betrof het verkeersovertredingen en civiele zaken die samenhangen met de moeilijke economische situatie — zoals beslagleggingen vanwege niet betaalde levensmiddelenrekeningen en faillissementen. Bovendien komt dronkenschap zo goed als niet voor, in tegenstelling met sommige andere plaatsen op Sardinië. Carbonia verkeert dus in een situatie die tegengesteld is aan die welke Banfield (!) beschrijft in zijn boek over een gemeenschap in Zuid-Italië. Deze gemeenschap wordt gekenmerkt door een „immorele familiezin". Wantrouwen ten aanzien van de overheid gaat er samen met onvermogen om in te zien dat er collectieve belangen bestaan en dat men daarnaar moet handelen. Wanneer er geen strafdreiging bestaat, probeert men de wetten te overtreden. De crisis duurt reeds tien jaar en het merendeel van de bevolking is daardoor wel enigszins ontgoocheld. De sociale structuur is verbroken door de uittocht van zeer velen. Toch is Carbonia in de volste zin van het woord een gemeenschap. Dat betekent onderlinge samenhang, sociaal-voelendheid en positieve reacties. Niettegenstaande de jaren van onzekerheid zijn de inwoners geneigd de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. Als men de vraag stelt hoe men tegenwoordig in Carbonia leeft, antwoordt meer dan de helft van de bevolking dat de situatie verslechterd is ( 2 ) . Toch meent dezelfde bevolking dat de huidige crisis overwonnen zal worden en dat Carbonia er in de nabije toekomst beter aan toe zal zijn. Dat vertrouwen is het sterkst bij de zeer jeugdigen en bij de vrouwen. De mannen zijn heel wat minder optimistisch, vooral die tussen 26 en 35 jaar. Maar juist deze mannen ondergaan de consequenties van de crisis meer dan de jeugd en de vrouwen, want zij zijn voor het merendeel ingeschakeld in het produktieproces. Door hun directe ervaring zijn zij zich er terdege van bewust dat de onzekerheid nog steeds voortduurt ( 3 ) . Als de crisis in Carbonia beëindigd kan worden, is het terecht te stellen dat op deze gemeenschap gerekend kan worden bij de bouw van een nieuwe toekomst voor de stad.
C) Edward C. Banfield, „The moral basis of a backward society", Free Press, Clencoe, Illinois. 1958. (-) Zie tabel 9 (blz. 152) : Beoordeling van de huidige situatie. (:l) Zie tabel 10 (blz. 153) : Verwachtingen ten aanzien van de toekomst.
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK IV
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK IV
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
—· — — — — — — — — —
Voorstellen tot interventie en instellingen die moeten interveniëren Ontwikkelingspeil en voorstellen tot interventie Gebruik van massacommunicatiemiddelen en voorstellen tot interventie Anomalie naar geslacht en leeftijd Anomalie en ontwikkelingspeil Anomalie en inkomen Anomalie en gebruik van massacommunicatiemiddelen Anomalie en voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant Beoordeling van de huidige situatie Verwachtingen ten aanzien van de toekomst
147
4*. co
Tabel 1 Voorstellen tot interventie en instellingen die moeten interveniëren
Instellingen
Regering Provincie Gemeente V a k b o n d e n en politieke partijen Industrie W i e dan ook Ik w e e t h e t niet
Totaal
{ab?.
Industrie algemeen
Met steen kool sa menhan gende in dustrie
Niet met steenkool Openbare samen diensten hangende industrie .
53,6 41,2 47,4
17,3 24,4 26,3
2,5 3,3
26.7 46,6 38,7 50,0
20,0 33,3 19,3
6,7
—
— — —
49.2 (248)
19,1 (97)
2,2 (11)
—
Bevorde ring van de land bouw
3,7 10,0 5,3
4,3 1,1 10,5
33,3 6,7 16,1
—
6,7
—
— —
6.5 (33)
3,8 (19)
Totaal Speciali satiecur sussen
Emigratie stop
1,9 1,1
7,1 3,3
—
—
■
—
Niet van toepassing
Ik weet het niet
%
— —
9,0 15,6 10,5
13,3
100,0 100,0 100,0
(323) (90) (19)
— — —
100,0 100,0 100,0 100,0
(15) (15) (31) (12)
100,0
(505)
0,6
— ■
—
6,7 6,5
6.5
—
—
12,9 16,7
33,3
2.0 (10)
5,5 (28)
10.5 (53)
1,2 (6)
—
absoluut
—
V Γ) ■Λ
Tabel 2 Ontwikkelingspeil en voorstellen tot interventie
Ontwikkelingspeil
Analfabeten Onvolledig lager onderwijs Lagere school Middelbare school H o g e r e studies Universiteit
Totaal
{ absolue
Industrie algemeen
Met steen kool sa menhan gende in dustrie
Niet met steenkool samen hangende industrie
Openbare diensten
Totaal
Bevorde ring van de land bouw
Speciali satiecur sussen
Emigratie stop
Niet van toepassing
Ik weet het niet
%
absoluut
51,4
9,8
1,6
6,6
9,8
1,6
3,2
12,8
3,2
100,0
(62)
55,1 51,5
14,8 21,5
2,6 2,2
5,1 4,5
3,2 2,8
0,6 2,3
5,1 5,1
12,2 9,0
1,3 1,1
100.0 100,0
(156) (177)
100,0 100,0 100,0
(56) (41) (16)
35,7 39,0 31,3
30,3 24,4 18,7
1,8 2,4
49,2 (250)
19,1 (97)
2,2 (11)
1,8
3,6 17,1 25,0
12,5
6,5 (33)
3,7 (19)
3,6 4,9
12,5 4,9
10,7 7,3 12,5
2,0 (10)
5,5 (28)
10,6 (54)
1,2 (6)
100,0
Massacommuni catiemiddelen
Geen Radio en T V Pers
Totaal
{ absohlt
Niet met steenkool samen hangende industrie
48,2 53,9 45,8
7,4 14,7 23,5
2,0 2,5
49,2 (250)
19,1 (97)
2,2
(n)
Totaal
Bevorde ring van de land bouw
Speciali satiecur sussen
11,1 2,4 9,0
7,4 3,9 3,2
2,0 2,2
7,4 5,9 5,1
14,8 13,2 8,3
6,5 (33)
3,7 (19)
2,0 (10)
5,5 (28)
10,6 (54)
Openbare diensten
σ
ο ο σ co Η C
Tabel 3
Met steen kool sa menhan gende in dustrie
■o tn Ζ
χ (508)
Gebruik van massacommunicatiemiddelen en voorstellen tot interventie
Industrie algemeen '
> •α
Emigratie stop
Niet van toepassing
Ik weet het niet
%
absoluut
3,7 2,0 0,4
100,0 100,0 100,0
(27) (204) (277)
1,2 (6)
100,0 (508)
150
DE CRISIS
Tabel 4 Anomalie naar geslacht en leeftijd
Geslacht en leeftijd
Totaal
Nietanomaal
Gemiddeld
Anomalie
%
absoluut
15,9 11,6 6,0 32,1
63,6 39,5 61,1 51,4
20,5 48,9 32,9 16,5
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
Totaal mannen
19,4
54,0
26,6
100,0
(263)
18263646 -
16,6 26,5 27,3 37,3
57,6 48,4 57,6 43,1
25,8 25,1 15,1 19,6
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (66) (51)
26,2
52,4
21,4
100,0
(247)
22,8 (116)
53,1 (271)
24,1 (123)
100,0
1 8 - 25 2 6 - 35 36 - 45 46 - 60
25 35 45 60
jaar jaar jaar jaar
jaar jaar jaar jaar
Totaal vrouwen
Totaali(abs.y°
(510)
Tabel 5 Anomalie en ontwikkelingspeil Nict-anomaal
Anomalie Ontwikkelingspeil
Analfabeten O n v o l l e d i g lager onderwijs L a g e r e school M i d d e l b a r e school H o g e r e studies Universiteit
Totaal
{abt.
Meer Algedan hele het anomagemidlie delde
Subtotaal
GemidMinder deld dan het Nietgemid- anomaal delde
Totaal
Subtotaal
%
absoluut
25,9
25,8
25,9
9,2
6,2
3,7
5,7
12,1
(62)
33,3 40,8
36,0 31,5 5,6 1,1
35,3 33,6 4,3 0,9
32,1 37,7 9,6 7,7 3,7
27,1 32,3 17,7 12,5 4,2
11,1 22 2 29,7 25,9 7,4
23,6 30,1 20,3 15,4 4,9
30,8 34,9 11,0 8,1 3,1
(157) (178) (56) (41) (16)
100,0 (89)
100,0 (116)
100,0 (271)
100,0 (96)
100,0 (27)
100,0 (123)
100,0
— — — 100,0 (27)
—
—
—
(510)
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK IV
151
Tabel 6 Anomalie en inkomen Totaal Gezinsinkomen
Anomalie
G e e n vast i n k o m e n m i n d e r d a n L. 50.000 per maand L. 50-70.000 L. 70-100.000 L. 100-150.000 L. 150-200.000 M e e r d a n L. 200.000 per maand
( absoluut
Gemiddeld
71,4
28,6
35,1 22,5 15,3 18,5
51,6 55,1 54,0 50,0 50,0
6,7 22,9 (115)
Niet-anomaal
%
absoluut
100,0
(7)
13,3 22,4 30,7 31,5 50,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(128) (147) (137) (54) (16)
66,6
26,7
100,0
(15)
53,2 (268)
23,9 (121)
100,0 (504)
Tabel 7 Anomalie en gebruik van massacommunicatiemiddelen Totaal Anomalie
Anomalie Gemiddeld Niet-anomaal
Totaal
{ab!°.
Geen
Radio en TV
Pers
%
absoluut (116) (271) (123)
10,4 4,0 3,3
54,3 38,4 31,7
35,3 57,6 65,0
100,0 100,0 100,0
5,3 (27)
40,4 (206)
54,3 (277)
100,0 (510)
152
DE CRISIS
Tabel 8 Anomalie en voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant Ontspanning
Cultuur
31,7 24,2 21 2
31,7 27,4 22,5
4.9 9,6 5,0
24,5 (68)
26,6 (74)
7,5 (21)
Leest niet
Hoog Gemiddeld Laag
Totaali[ absoluut , . %,
Actualiteiten (politieke)
Totaal
%
absoluut
31,7 38,8 51,3
100,0 100,0 100,0
(41) (157) (80)
41,4 (115)
100,0
(278)
Tabel 9 Beoordeling van de huidige situatie In vergelijking met 5 jaar geleden is de toestand in Carbonia nu:
Geslacht en leeftijd
Hetzelfde
Beter
Slechter
Ik weet het niet
Totaal
%
absoluut
6,8 20,9 18,2 22,9
15,9 7,0 13,6 7,4
77,3 67,4 66,7 68,8
4,7 1,5 0,9
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (66) (109)
18,7
10,3
69,5
1,5
100,0
(262)
15,2 21,9 22,7 11,8
19,7 12,5 13,7 23,5
62,1 59,4 63,6 64,7
3,0 6,2
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (66) (51)
Totaal vrouwen
18,2
17,0
62,4
2,4
100,0
(247)
Totaali[ absoluut , ,%
18,5 (94)
13,5 (69)
66,0 (336)
2,0 (10)
100,0
18 - 25 26- 35 36- 45 46 - 60
jaar jaar jaar jaar
Totaal mannen 18 - 25 26- 35 36 - 45 46 - 60
jaar jaar jaar jaar
(509)
153
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK IV
Tabel 10 Verwachtingen ten aanzien van de toekomst Over vijf jaar is de toestand in Carbonia:
Hetzelfde
Beter
Slechter
Ik weet het niet
9,1 2,3 6,0 10,1
61,4 37,2 40,3 36,7
15,9 20,9 16,4 22,0
7,6
41,8
13,6 6,2 6,1 17,6
Totaal vrouwen
Totaali( absoluut , . %t
Geslacht en leeftijd
18- 25 26-35 36- 45 46 - 60
jaar jaar jaar jaar
Totaal mannen 18 - 25 26- 35 36- 45 46 - 60
jaar jaar jaar jaar
Totaal
%
abs.
13,6 39,6 37,3 31,2
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
19,4
31,2
100,0
(263)
60,6 59,4 50,0 37,3
10,6 17,2 21,2 21,6
15,2 17,2 22,7 23,5
100,0 100,0 100,0 100,0
(66) (64) (66) (51)
10,5
52,6
17,4
19,5
100,0
(247)
9,0 (46)
47,1 (240)
18,4 (94)
25,5 (130)
100,0
(510)
HOOFDSTUK V DE SOCIALE STRUCTUUR
1. Culturele aspecten
De „cultuur" van de stad vertoont bijzondere aspecten: de traditionele invloeden zijn er niet zo sterk als op andere plaatsen op Sardinië. Zij heeft zich tegelijk met de stad ontwikkeld en daarbij gebruik gemaakt van de waarden die de nieuwe burgers van de stad meebrachten. Overigens zijn er ook nieuwe waarden ontstaan. Vanaf het begin is Carbonia in overgrote meerderheid bevolkt door Sardiniers. Zij waren uit een groot aantal plaatsen afkomstig, en er bestond niet zoveel overwicht van de een of andere plaats, dat die zijn bijzondere tradities aan de anderen kon opleggen. In de praktijk bestond de bevolking uit twee grote groepen: de een afkomstig uit de landbouw en de ander afkomstig uit de mijnen van de streek. Herders en landbouwers werden opnieuw te werk gesteld in de mijn. Zij konden de cultuur van hun geboorteplaats daarbij niet bewaren, omdat het niet mogelijk was om op gelijkgezinden terug te vallen. Bovendien kan een typisch agrarische en traditionele cultuur zich moeilijk aanpassen aan de verhoudingen in een gemeenschap, die volledig geïndustrialiseerd is, zij het monoindustrieel. Als men zijn oordeel zou moeten geven over het verleden en de traditie, in termen van gedrag, zal de nieuw-aangekomene de nieuwe cultuur, die zich in de stad vormt, waarschijnlijk hoger schatten. De nieuwe inwoners waren van mening dat deze stad hun primaire behoeften zou kunnen bevredigen en zelfs beter dan de plaatsen waar ze vandaan kwamen. Er waren goede voorwaarden aanwezig voor identificatie met de nieuwe gemeenschap en voor het aanvaarden van culturele veranderingen: hoge lonen (de lonen van de mijnwerkers behoren tot de hoogste die in Italië betaald worden), vast werk, betrekkelijk comfortabele woningen en voorzieningen voor zichzelf en zijn gezin, die men vroeger niet kende.
156
DE SOCIALE STRUCTUUR
Misschien heeft één cultuur een overwegende invloed gehad. De tweede grote immigratiegolf bestond voornamelijk uit arbeiders, die reeds eerder in de industrie, en wel de mijnbouw, gewerkt hadden. De mentaliteit van deze groep was heel anders dan die van herders en landarbeiders. Zij was meer aangepast aan de situatie van de nieuwe gemeenschap, die hier groeide rond de industrie. In tegenstelling met wat er in zulke gevallen gewoonlijk gebeurt, was er in de stad nog geen gevestigde bevolking, voordat de immigratie begon. Op deze wijze ontstond er binnen de bevolking geen conflict, maar voelden allen zich gelijkberechtigde burgers. Allen droegen het hunne bij aan de vorming van de nieuwe gemeenschap en de nieuwe cultuur. De welvaart in de stad, waardoor zij zich onderscheidde van de omliggende streek, en de uitgebreide activiteiten van vakbonden en politici vlak na de oorlog kunnen op even zo vele punten bijgedragen hebben tot de versterking van de sociale cohesie.
2. Carbonia, een industriestad Onderwijs Alle inwoners van de stad droegen het hunne bij tot de vorming van de nieuwe „cultuur". De invloed ervan op de gemeenschap is zo sterk geweest, dat die zelfs nu nog voortduurt na jaren van crisis, teruglopende werkgelegenheid en vermindering van de levensstandaard. Hierdoor onderscheidde de stad zich immers vroeger van de plaatsen op Sardinië. De levensstandaard is nu gelijk aan het gemiddelde op Sardinië. Maar toch blijft Carbonia verschillen van de rest van de streek, met name van de boerendorpen. Een aantal factoren van sociale en psychologische aard, die door de sterke industriële ontwikkeling bewerkstelligd zijn, zijn daar de oorzaak van. De waarden van deze gemeenschap zijn typisch die van een plaats die reeds jarenlang geïndustrialiseerd is. De industriële maatschappij onderscheidt zich van de agrarische, of liever van de voor-industriële maatschappij niet alleen door het consumptie-pakket en door de levensstandaard, maar ook en niet op de laatste plaats door het ontwikkelingspeil. Als men het over meer ontwikkelde maatschappij vormen heeft, legt men dikwijls het accent op de hoge levensstandaard en het uitgebreide consumptiepakket. Het ontwikkelingspeil is even significant als deze economische gegevens, misschien zelfs meer, omdat daardoor de bijzondere waarde aangetoond wordt, die men aan onderwijs hecht.
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD
157
Het onderwijs strekt zich over alle sociale klassen uit en gaat steeds langer duren. Dat is niet alleen nodig om de technische kennis te behouden en uit te breiden. Het onderwijs wordt ook in sociologische zin een waarde. De gemeenschap steunt het met wetten en subsidies en ziet toe op de uitvoering ervan. Ook in de ogen van het individu is onderwijs een belangrijke zaak. In een agrarische maatschappij hechten de arme klassen geen belang aan onderwijs voor hun kinderen. Onderwijs heeft geen positieve economische gevolgen, ook niet op de lange duur. Daarom tracht men zijn kinderen onder de schoolplicht uit te krijgen. Men wil die in elk geval korter maken om de kinderen eerder te laten verdienen. In de ogen van de bezittende klasse is onderwijs een status-symbool en hoeft dus in principe geen nut af te werpen. De rijkdom gaat van de een op de ander over door vererving en het bezit ervan wordt gehandhaafd met politieke en sociale macht. Ook in een industriële maatschappij hebben de armste klassen meestal geen beeld van de economische en psychologische waarde van onderwijs. De arbeidersklasse en met name de geschoolde arbeiders zijn zich daar wel van bewust. In economisch opzicht verkeert Carbonia in een depressie; er is weinig werk, weinig inkomen, weinig consumptie. In tegenstelling daarmee is het ontwikkelingspeil zeer hoog in vergelijking met de streek en de toestand in heel Zuid-Italië. Weliswaar heeft Carbonia nog kort geleden een periode meegemaakt van welvaart en snelle ontwikkeling, in tegenstelling met zo vele plaatsen in het Zuiden die al eeuwenlang in een depressie verkeren. Die ervaring schijnt de mentaliteit en de houding van de inwoners geconditioneerd te hebben. Men acht onderwijs voor zijn kinderen zeer belangrijk. In de laatste tien jaar is de werkgelegenheid en daarmee het inkomen van de bevolking sterk verminderd. Het ontwikkelingspeil is echter opmerkelijk gestegen en vertoont nog steeds een duidelijke tendens tot stijgen. In het begin vertoonden de inwoners van Carbonia hetzelfde lage ontwikkelingspeil als op de rest van het eiland. Wij troffen een opmerkelijk percentage analfabeten aan onder de bejaarden en vooral onder de vrouwen in onze steekproef. In de leeftijdsklasse van 46 tot 60 jaar had 58,7 % van de mannen en 76,5 % van de vrouwen de lagere school niet afgemaakt. Ook bij de volkstelling van 1951 was de toestand in Carbonia slechter dan die van heel Sardinië en Italië ( 1 ). Momenteel gaat een derde van de bevolking van Carbonia (') Zie grafiek A (blz. 158) : Ontwikkelingspeil in Carbonia, Sardinië en Italië. Er zijn iets minder houders van een diploma (49.2 %) dan op heel Sardinië (50,7 %) en in heel Zuid-Italië (51,6 %). In 1951 bedroeg het nationaal gemiddelde 69,2 %.
158
DE SOC IALE STRUC TUUR
naar school (10.000 leerlingen op een totale bevolking ouder dan 6 jaar van 30.372 personen). In de jongere generaties komen zo goed als geen analfabeten meer voor. Van de bevolking boven de 6 jaar heeft 68 % minstens de lagere school doorlopen, tegen 64,2 % op Sardinië en 61,9 % in ZuidItalië ( ' ) . GRAFIEK A Ontwikkelingspeil in Carbonia, Sardinië en Italië Gegevens van de IX'' en X e algemene volkstelling
Percentages
1951
1961
10
Haliê
I
?0
30
40
50
bü
70
I Caraoma
öardinïê
De vrouwelijke bevolking vormt ook een interessant gegeven. In het al gemeen hebben de vrouwen in Italië een lager ontwikkelingspeil dan de man nen. Zoals we reeds gezegd hebben was het ontwikkelingspeil van de vrouwen in het begin aan de zeer lage kant. Nog bij de volkstelling van 1951 was 23,7 % van de vrouwen analfabeet. 55,5 % had geen enkel diploma, terwijl slechts 3,1 % een diploma had van de middelbare school of de universiteit. Tien jaar later bij de volkstelling van 1961 vertonen de vrouwen ongeveer hetzelfde beeld als de mannen ( 2 ) .
(') In absolute termen had in 1951 meer dan de helft van de inwoners, in 1961 minder dan een derde geen diploma's. Het aantal bezitters van universitaire diploma's is ongeveer verdubbeld en het aantal bezitters van diploma's van middelbare scholen is gestegen van 2,9 naar 8 %. Het aantal inwoners dat de lagere school met goed gevolg heeft doorlopen is gestegen van 19,2 naar 57,2 %. () Zie grafiek Β (blz. 159): Ontwikkelingspeil in C arbonia naar geslacht. 56,6% van de vrouwen heeft het lager onderwijs met goed gevolg genoten tegen 57,8 % van de mannen. Het aantal bezitsters van een diploma van een middelbare school of de universiteit is gestegen van 3,1 % naar 8,8 %.
159
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD
Weliswaar heeft de volkstelling van I96I overal een opmerkelijke stijging van het ontwikkelingspeil te zien gegeven, met name in ZuidItalië. Toch is de groei in C arbonia sterker geweest zowel in absolute termen als in verge lijking met ZuidItalië. De levensomstandigheden in het Zuiden zijn de laatste tien jaar verbeterd, terwijl in C arbonia de economische toestand van de indivi duele inwoners en van de gemeenschap daarentegen achteruitging.
GRAFIEK
Β
Ontwikkelingspeil in C arbonia naar geslacht Gegevens van de IX" en X'' algemene volkstelling Percentages
1951
1961
40
SO
i?%a M annen \
l Vr ouwen
De volkstelling van 196I geeft de laatste officiële cijfers överhet onderwijs. Uit de vergelijking van beide volkstellingen zou men toch besluiten tot een stijgende trend. Deze veronderstelling wordt nog gesteund door het zeer frequente schoolbezoek van leerplichtige leerlingen en door de gegevens van de steekproef. Dit frequente schoolbezoek vindt zijn weerga niet in heel Italië en is de directe oorzaak van het stijgend ontwikkelingspeil. We hebben
160
DE SOCIALE STRUCTUUR
reeds gezegd dat een op de drie inwoners een school bezoekt ( ' ) . De leerplicht wordt zo goed als niet ontdoken. Dit verschijnsel komt ook voor in streken die economisch en cultureel veel verder ontwikkeld zijn, zoals Piémont en Ligurie. 92,7 % van de leerplichtige jeugd neemt deel aan het lager onderwijs tegen 52,4 % gemiddeld op Sardinië; 83,8 % neemt deel aan het lager middelbaar onderwijs tegen 62 % gemiddeld op Sardinië en 68 % in heel Italië ( 2 ) . Het is duidelijk dat men geen respect kan afdwingen voor de in de Grondwet vastgelegde schoolplicht door alleen van fiscale controle gebruik te maken. Degene die onderwijs moet volgen, moet dat ook graag doen. Dat geldt ook voor het gezin waaruit de leerling afkomstig is. Als onderwijs is opgenomen in het waardensysteem van de gemeenschap is ze dat ook in het waardensysteem van de afzonderlijke gezinnen en de leerlingen. Anders wordt het zinloze dwang en daar kan men gemakkelijk aan ontkomen. De positieve houding tegenover het onderwijs wordt nog versterkt door de geneigdheid om verder te studeren nadat men aan de achtjarige leerplicht voldaan heeft. Zeer veel leerlingen bezoeken de hogere middelbare school: 1.189 leerlingen op een totaal van 4.458 jeugdigen in de leeftijdsklasse van 14 tot 19 jaar. Dat is 26 % tegen gemiddeld 18,3 % op Sardinië en 21,1 % in heel Italië. Waarschijnlijk is dit percentage in werkelijkheid nog hoger omdat sommigen elders de kweekschool of beroepsopleidingen volgen. Deze bestaan niet in de gemeente. Het feit dat men verder studeert is een sterke indicatie voor de positieve houding van de bevolking ten aanzien van het onderwijs. Men moet daarbij niet vergeten dat verder studeren betrekkelijk veel geld kost (schoolgeld en boeken), zeker voor arbeidersgezinnen. De verplichte school is gratis, Er gaan er maar weinig naar de universiteit. Dat is wel begrijpelijk want de universitaire studie kost nog veel meer en er worden maar weinig beurzen gegeven. Voor het merendeel van de inwoners van Carbonia zijn deze kosten niet op te brengen. Bovendien zijn de verbindingen niet gemakkelijk met Cagliari, waar de universiteit gevestigd is, en het kost nogal veel om er te komen. De bibliotheek Het bezoek aan de gemeentebibliotheek en de voorkeur voor bepaalde soorten lectuur zijn ook van invloed op de positieve houding ten aanzien van
('1 Op een bevolking ouder dan 6 jaar van 30.372 personen, waren er in 1964 8.433 ingeschreven bij de Staatsdagscholen. Daarbij moeten nog gevoegd worden de leerlingen van avondcursussen, de studenten en de leerlingen van de technische instituten van Cagliari en de kweekschool van Iglesias, die niet in de telling van de gemeente zijn opgenomen. {·) Zie bijlage I, Het onderwijs, paragraaf 1.
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD
161
het onderwijs. De bibliotheek bestaat eerst twee jaar, maar is snel een deel gaan uitmaken van het leven in deze stad. Zij is gunstig gelegen aan het belangrijkste plein en is gevestigd in het gemeentehuis. Zij is modern opgezet. Men kan er de boeken zelf zien. Er worden wekelijks films vertoond en er vinden conferenties en discussies plaats. Er komen gemiddeld 60 personen per dag en in de uitlening staan er 2.000 ingeschreven. Er is een duidelijke selectie gemaakt bij de aankoop van de 6.000 delen van deze bibliotheek. Er zijn heel wat boeken over wetenschap, geschiedenis, klassieke en moderne litteratuur, maar echte ontspanningslectuur ontbreekt geheel (zowel detectives en romannetjes). Het bezoek aan de bibliotheek is vrijwillig. Daardoor en door het peil van de boeken komen de geneigdheid om cultureel op de hoogte te blijven en het belang dat men aan de cultuur hecht, gemakkelijker naarvoren. Er hoeft dan geen rekening te worden gehouden met enige dwang of onmiddellijke en praktische interesse. Wij hebben een speciale steekproef genomen om dat te onderzoeken (*) en de bevindingen blijken het voorgaande te bevestigen. Er bestaat een onderscheid tussen de lezers naar leeftijd en geslacht, zowel in leesf requentie als in voorkeur voor bepaalde onderwerpen. Vrouwelijke lezers vormen een minderheid (37 % ) . Het betreft hier vooral jonge vrouwen (16-35 jaar; in de hogere leeftijdsklasse komen slechts twee vrouwelijke lezers voor). Zij lezen voornamelijk romans ( 2 ). De mannelijke lezers hebben meer voorkeuren en hun smaak verandert naar leeftijd en beroep. De jeugd levert het grootste aantal lezers en leest het grootste aantal boeken per hoofd. Het betreft hier vooral studenten. Meet vrije tijd is niet de enige verklaring hiervoor. Gezin en arbeid leggen nog geen volledig beslag op de jeugd. Maar de leesgewoonte die men op school aangeleerd heeft en het hogere ontwikkelingspeil zijn hierop ook van invloed. Weliswaar zijn de meeste boeken, die gelezen worden, romans ( 3 ). Toch worden er veel boeken over natuurwetenschappen, techniek en eigentijdse problemen gelezen door de inwoners van Carbonia. De vrouwelijke lezers en vooral de huisvrouwen lezen nagenoeg uitsluitend romans. De mannen lezen ongeveer evenveel romans als boeken over andere onderwerpen; naarmate ze ouder worden zelfs meer boeken over andere onderwerpen. Op oudere leeftijd kiest men eerder boeken over meer concrete onderwerpen (zoals techniek) (') Het betreft hier een aselecte steekproef van 100 kaarten van de 2.000 van de uitlening. Jeugd beneden 15 jaar is er uit gehaald. Opgenomen zijn geslacht, leeftijd en beroep van de lezers en wat betreft de soort lectuur: 1. romans (bellettrie van de laatste twee eeuwen); 2. culturele integratie (klassieke schrijvers uit de litteratuur, over geschiedenis en wijsbegeerte, ter afronding van hetgeen men op school geleerd heeft) ; 3. eigentijdse problemen (eigentijdse geschiedenis, politiek, economie); 4. natuurwetenschap; 5. techniek; en 6. praktische informaties. (23) Zie tabel 1 en 2 (blz. 189) : leesvoorkeur naar geslacht en leeftijd. ( ) In elke bibliotheek vormen romans minstens de helft van het aantal gelezen boeken.
162
DE SOCIALE STRUCTUUR
en over meer eigentijdse onderwerpen (zoals hedendaagse geschiedenis en economie). De mannen wisselen de lectuur van romans steeds af met boeken die meer aandacht vereisen. De situatie bij de arbeiders is bijzonder interessant ( ' ) . Op de eerste plaats vormen zij 23 % van de lezers en dat is heel wat. Na de romans kiezen zij bij voorkeur eigentijdse onderwerpen (geschiedenis en economie), klassieken en techniek. 45,8 % van de gelezen technische boeken werden aan arbeiders uitgeleend. Hier blijkt nog eens hoe sterk de belangstelling is die men voor industriële problemen heeft en hoe die interesse blijft bestaan, ook als men niet meer werkt.
Leesvoorkeur naar beroep van de lezer Verdeling naar onderwerp Beroep
Romans
Culturele integratie
Eigentijdse problemen
Natuurwetenschap
Techniek
4,3 6,8 3,7
3,5 4,3 12,3
4,5
5,1 (72)
Studenten Beambten Arbeiders Huisvrouwen
67.9 58,6 55,4 97,3
14,4 16,4 12,6 0,9
7,1 11,1 13,0 0,9
Totaal l[ absoluut , f" .
65,3 (920)
13,5 (191)
8,9 (125)
(64)
Praktische informaties
Totaal gelezen boeken
%
absoluut
2,8 2,8 3.0 0,9
100,0 100,0 100,0 100,0
(632) (396) (269) (113)
2,7 (38)
100,0 (1.410)
Carbonia ligt een beetje perifeer en geïsoleerd. Daardoor is lezen een essentieel middel om contact met de buitenwereld te houden. Het is de meest zekere en objectieve manier om bij te blijven. Boeken en kranten zijn van fundamenteel belang, meer nog dan in een stad die betere culturele voorzieningen heeft — theaters en conferentiezalen — en die in de buurt ligt van een groot cultuurcentrum zoals Rome of Milaan en waarin intellectuele kringen bestaan, die voor een betere ideeëncirculatie zorgen. Het feit dat men serieuze boeken leest is vooral een indicatie voor een zeer positieve houding op cultureel gebied. Bovendien is het percentage boeken over natuurwetenschap en techniek, over geschiedenis en politiek gelijk aan
(') Zie tabel 3 (blz. 190) : Leesvoorkeur naar beroep.
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD
l63
het percentage boeken van meer klassieke aard ( 2 ). Dat is een indicatie voor het feit dat men meer geneigd is tot het kennisnemen van nieuws over de eigentijdse wereld om bij te kunnen blijven. Men is minder geneigd tot het verwerven van cultuur op zich. Men is dus vrij vooruitstrevend, vooral de jeugd, aangenomen dat natuurwetenschap, techniek, politiek, eigentijdse geschiedenis en economie de fundamenten vormen waarop het moderne leven is opgetrokken. Dat geldt in veel mindere mate voor literatuur en poëzie. Nieuwsbronnen Niettegenstaande de perifere ligging van Carbonia, zowel cultureel als geografisch, trachten de inwoners dit isolement te doorbreken door te reizen en de massacommunicatiemiddelen te gebruiken. Cagliari is het meest bezochte reisdoel voor meer dan 70 % van de bevolking. Rond 20 % gaat er dikwijls naar toe om er te werken en om zaken af te handelen die in Carbonia niet mogelijk zijn. Daarentegen reist men weinig naar plaatsen als Nuoro en Sassari. De helft van de bevolking is er nooit langer dan een dag geweest. De contacten met het vasteland zijn opmerkelijk: 60 % van de inwoners is er geweest. Er bestaat hier overigens verschil tussen mannen en vrouwen. De vrouwen zijn ongeveer even vaak naar het vasteland geweest als naar Nuoro en Sassari, de mannen veel vaker. Dat vloeit voort uit het feit dat veel mannen hun dienstplicht vervullen op het vasteland. Weliswaar zijn dat geen vrijwillige reizen. Men komt echter toch in aanraking met andere levensvormen ( 2 ). De wijze waarop men op de hoogte blijft van het nieuws vormt een indicatie voor de openheid van een gemeenschap. Men beperkt zich inderdaad niet alleen tot de meest directe omgeving, zoals familie en vrienden. Daar wordt het nieuws mondeling overdragen en is het dus minder vastomlijnd. De mannen bedienen zich op de eerste plaats van radio en televisie als nieuwsbron en op de tweede plaats van kranten. Men verifieert het nieuws door er de krant nog eens op na te slaan en door er in de familiekring nog eens over te spreken. Men doet het overigens ook op andere manieren, via vakbonden en politieke organisaties, dus meer complexe instellingen. Het gedrag van de vrouwen in dit opzicht vormt een indicatie voor geringere openheid. De vrouwen dragen het nieuws eerder mondeling over. Zij gebruiken meer de primaire kanalen samen met radio en televisie.
('I Zie tabel 4 (blz. 190): Gemiddeld aantal gelezen boeken naar onderwerp en beroep. (2) Zie tabel 5 (blz. 190) : Frequentie van reizen naar Cagliari en tabel 6 (blz. 191) : Frequentie van reizen naar Cagliari en reden tot de reis.
164
DE SOCIALE STRUCTUUR
Nieuwsbronnen
Geslacht
Mannen Vrouwen
Geen
0,4 0,2
| absoluut
(0
Familie en vrienden
Vakbonden en politieke partijen
Totaal
Radio en TV
Pers
Anderszins
%
absoluut
(263) (247)
14,8 31,2
6,1
47,5 49,0
29,3 16,6
2,3 2,8
100,0 100,0
22,8 (116)
3,1 (16)
48,2 (246)
23,1 (118)
2,6 (13)
100,0 (510)
De bevolking in haar geheel gebruikt in elk geval meer de krant dan radio en televisie. Er bestaat wel een verschil tussen mannen en vrouwen. Immers meer dan de helft van de vrouwelijke bevolking leest gewoonlijk geen kranten. Het percentage mannen is veel kleiner. Van de vrouwen boven 45 jaar leest
Verifiëring van vernomen nieuws
Geslacht
Mannen Vrouwen
( absoluut
Familie en vrienden
Vakbonden en politieke partijen
Radio en TV
Pers
3,1 3,7
25,3 54,1
23,9 2,8
8,5 16,2
33,9 17,9
5,3 5,3
100,0 100,0
3,4 (17)
39,3 (199)
13,6 (69)
12,3 (62)
26,1 (132)
5,3 (27)
100,0
Geen
Totaal Anderszins
%
absoluut
(260) (246)
(506)
80 % gewoonlijk geen krant, terwijl 70 % van hen naar de radio luistert en televisie kijkt. Zoals bekend zijn er onder de oudere vrouwen de meeste analfabeten. De gewoonte om de krant te lezen is het meest verbreid in de leeftijdsgroep van 26-35 jaar, van zowel mannen als vrouwen. Er bestaat ook nog een verschil tussen beide groepen naar de onderwerpen die men leest. De mannen hebben meer interesse voor berichten op politiek en nationaal terrein. De vrouwen hebben meer interesse voor streeknieuws en ontspanning.
165
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD Gebruik van massacommunicatiemiddelen
Geen
18 26 3646 -
18 26 36 46-
25 35 45 60
25 35 45 60
Radio en TV
Totaal
Pers
%
absoluut
jaar jaar jaar jaar
2,3 9,3 3,0 7,3
27,3 11,6 20,9 33,0
70 s 4 79,1 76,1 59,7
100,0 100,0 100,0 100,0
(44) (43) (67) (109)
Totaal mannen
5,7
25,5
68,8
100,0
(263)
3,0 3,1 4,6 9,8
57,6 45,3 54,5 70,6
39,4 51,6 40,9 19,6
100,0 100,0 100.0 100,0
(66) (64) (66) (51)
4,9
56,3
38,8
100,0
(247)
5,3 (27)
40,4 (206)
54,3 (277)
100,0
jaar jaar jaar jaar
Totaal v r o u w e n
T o t a a l
{
absolu*
(510)
Ten slotte bestaat er positief verband tussen de frequentie van kranten lezen en de hoogte van inkomens- en ontwikkelingsniveau. Bovendien bestaat er een relatie tussen kranten lezen, ten opzichte van de andere nieuwsbronnen, en de interesse voor problemen die de hele natie aangaan. Ook de mate van Voorkeur voor bepaalde onderwerpen in de krant Geslacht
Mannen Vrouwen
T o t a a l
{
absolu*
Algemeen
Ontspanning
Culturele berichten
Politieke berichten
Totaal
%
20,3 32,3
20,9 37,5
9,3 4,2
49,5 26,0
100,0 100,0
24,5 (68)
26,6 (74)
7,5 (21)
41,4 (115)
100,0
absoluut (182) (96)
(278)
persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel met betrekking tot de oplossing van de crisis gaat gepaard met de frequentie van krantlezen (*). (') Zie tabel 9 (blz. 192) : Gebruik van massacommunicatiemiddelen naar gezinsinkomen. Zie tabel 10 (blz 192) : Gebruik van massacommunicatiemiddelen naar ontwikkelingspeil.
166
DE SOCIALE STRUCTUUR
Gebruik van massacommunicatiemiddelen en verantwoordelijkheidsgevoel met betrekking tot de oplossing van de crisis
Geen R a d i o en T V Pers
Totaal Í[ absoluut , , %„
Geen persoonlijke verantwoordelijkheid
Wel persoonlijke verantwoordelijkheid
Weet het niet
80,8 75,9 50,2
15,4 20,2 48,7
62,1 (313)
35,5 (179)
Totaal
%
absoluut
3,8 3,9 1,1
100,0 100,0 100,0
(26) (203) (275)
2,4 (12)
100,0 (504)
Gebruik van de massacommunicatiemiddelen en interesse voor bepaalde problemen Massacommunicatiemiddelen
Geen R a d i o en T V Pers
Totaal {1 a,b s of°l u u,t
Interesse voor problemen van Familie
Stad
Natie
40,7 36,4 24,2
7,4 16,5 6,9
48,2 46,1 68,6
30,0 (153)
10,8 (55)
58,4 (298)
Weet het niet
Totaal
%
absoluut
3,7 1,0 0,3
100,0 100,0 100,0
(27) (206) (277)
0,8 (4)
100,0 (510)
Vooruitstrevendheid De typische kranten en levensvormen in een industriële gemeenschap bestaan ook in Carbonia. Dat blijkt uit een onderzoek van de sociale structuur. Het kameraadschapshuwelijk komt meer voor dan het patriarchale huwelijk. Het laatste is kenmerkend voor agrarische gebieden (*). De migratie heeft de gezinnen losgemaakt van het familieverband. De banden met de familie zijn in de loop der tijden verzwakt en het eigen gezin is belangrijker geworden. (') Wij hebben vijf vragen gesteld om te achterhalen welk belang men hechtte aan het contact met het gezin van zijn ouders. Uit de antwoorden is gebleken dat het moderne gezinstype sterk verbreid is: 94,3 % van de antwoorden wijst op het feit dat het eigen gezin de belangrijkste plaats inneemt in het gevoelsleven van de ondervraagden.
167
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD
Men is gewoonlijk betrekkelijk ver verwijderd van zijn geboorteplaats. Dat kan gedeeltelijk een verklaring vormen voor het feit dat bijna de helft van de bevolking geen contact meer onderhoudt met zijn ouders. Bij de mannen is dit verschijnsel duidelijker waar te nemen. Zij geven minder om dit soort contacten en kunnen vaak vanwege hun werk niet op reis. Als de ouders in Cagliari wonen, gaan de vrouwen er vaker naar toe dan de mannen (26,3 % tegen 16,3 % ) . De band met de ouders is wellicht ook door een andere factor verzwakt. De omvangrijke emigratie heeft veel familiebanden doorgesneden. De ouders van 54,2 % van de ondervraagden zijn geëmigreerd.
Bezoeken aan de ouders per maand
Geslacht
Mannen Vrouwen
Totaal | , . %„ ( absoluut
Nooit
1 of 2 keer
Meer dan 2 keer
Totaal
%
absoluut (260) (245)
50,7 35,1
18,5 23,3
30,8 41,6
100,0 100,0
43,2 (218)
20,8 (105)
36,0 (182)
100,0 (505)
In een meer gesloten agrarische gemeenschap wordt een andere houding ook niet zo vaak aangetroffen. Het betreft hier de grote verdraagzaamheid ten aanzien van groepen uit andere streken en met name ten aanzien van mensen van het vasteland, dus mensen van een andere sociale klasse, met een ander beroep, met andere levensgewoonten enz. Men is ook verdraagzaam ten aanzien van plaatsen waar de levensgewoonten anders liggen dan in de eigen stad. De volgende tabel is een weergave van het onderzoek naar die houdingen. Deze openheid is opvallend in een nogal geïsoleerde stad. Immers de contacten met de buitenwereld beginnen nu pas op gang te komen. Wellicht bestaat er een verband met de opmerkelijke beweging van de bevolking tijdens heel het bestaan van de stad. In het begin vestigden zich nieuwe groepen in de stad. Dat duurde tien jaar. De bevolking is nog steeds de mening toegedaan dat Carbonia bewoond wordt door een samenraapsel van mensen die uit het hele land afkomstig zijn. Op het einde van de oorlog vond er binnen enkele
168
DE SOCIALE STRUCTUUR
maanden een vrijwel volledige verwisseling van de bevolking plaats. Toen de crisis begon stroomde de stad weer leeg. Toch bleef er wel wat immigratie bestaan. Dat was misschien gedeeltelijk remigratie en gedeeltelijk immigratie uit de nog meer achtergebleven gebieden. Men kan zich voorstellen dat Carbonia voor de laatsten nog aantrekkingskracht kan uitoefenen. Door al deze sterke migratiebewegingen is de verandering in de bevolkingsstructuur steeds zeer groot geweest.
Verdraagzaamheid Geslacht
Mannen Vrouwen Totaal | , , % ( absoluutf
Onverdraagzaam
Neutraal
6,5 23,9
0,8 0,8
14,9 (76)
0,8 (4)
Totaal
Verdraagzaam
%
absoluut
92,7 75,3
100,0 100,0
(263) (247)
84,3 (430)
100,0
(510)
De structuur van de bevolking is dus steeds in beweging geweest. Men is gewend geraakt aan de opname van nieuwe elementen, die steeds gemakkelijk geassimileerd werden. Juist de ene reden van bestaan van de stad veroorzaakt voldoende cohesie om het assimilatieproces te vergemakkelijken. De grotere openheid en de sterkere vooruitstrevendheid worden veroorzaakt door de grote interesse voor gemeenschappelijke problemen en door de ruime opvatting die men heeft omtrent het sociale systeem waartoe men behoort. Dat sociale systeem strekt zich uit buiten de familie en buiten de plaatselijke gemeenschap. In de praktijk uit zich dat in een gevoel van verbondenheid met en verantwoordelijkheid voor de gehele natie. De meerderheid van de ondervraagden is van mening dat de moderne mens interesse moet hebben voor zaken buiten de familiekring en dat hij zich moet bemoeien met zaken van de gemeenschap in de meest uitgebreide zin van het woord. Deze open houding kan gedeeltelijk teruggevoerd worden op de eigen aard van de arbeid in de industrie. Daar verloopt het contact tussen de eenlingen via een complexe organisatie. Bovendien is de stad vrij groot door de industrialisatie. Daardoor kunnen de contacten buiten de familie talrijker zijn. Ook
169
CARBONIA, EEN INDUSTRIESTAD
Sociale interesse Wat is belangrijker voor de moderne mens:
Totaal
Geslacht
Mannen Vrouwen
\ absoluut
familie
stad
natie
weet het niet
%
absoluut
24,7 35,6
5,3 16,6
70,0 4x5,2
1,6
100,0 100,0
(263) (247)
30,0 (153)
10,8 (55)
58,4 (298)
0,8 (4)
100,0 (510)
de eenzijdige economie is op dit alles van invloed. De stad heeft slechts één bron van bestaan. Men is geïnteresseerd in de problemen van de hele natie. Dat blijkt uit het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid bij de oplossing van gemeenschappelijke problemen, zoals de crisis in Carbonia. Sommigen zijn zich daarbij van hun persoonlijke verantwoordelijkheid bewust, naast de noodzaak van interventie van regering en provincie. De mannen voelen zich het meest persoonlijk verantwoordelijk, vooral in de leeftijdsklasse van 25 tot 35 jaar. Personen, die gewend zijn aan passieve en marginale rollen in de gemeenschap, zoals vrouwelijke bejaarden, voelen zich zo goed als niet persoonlijk verantwoordelijk (4 % ) . Evenals de opvatting die men heeft omtrent de uitgebreidheid van het sociale systeem waartoe men behoort, is ook deze houding nauw verbonden met het ontwikkelingspeil ( J ).
Verantwoordelijkheid voor de oplossing van de crisis
Geslacht
Mannen Vrouwen
( absoluut
Geen persoon- Wel persoonlijke verant- lijke verant- Weet het niet woordelijkheid woordelijkheid
%
absoluut
46,7 78,6
51,4 18,5
1,9 2,9
100,0 100,0
(261) (243)
62,1 (313)
35,5 (179)
2,4 (12)
100,0
Totaal
(504)
(') Zie tabel 11 (blz. 193) : Verantwoordelijkheid voor de oplossing van de crisis naar ontwikkelingspeil.
170
DE SOCIALE STRUCTUUR
Toch schijnt het dat ook bij de jeugd waarden blijven bestaan die eigen zijn aan de agrarische gemeenschappen, die een gedeelte van de bevolking van Carbonia geleverd hebben. De meest opvallende indicatie hiervoor is de rol die men de vrouw toedenkt. Ze moet maar thuisblijven en ze hoeft helemaal niet buitenshuis te gaan werken (1). Het feit dat hier traditionele en moderne waarden naast elkaar bestaan zonder aanwijsbare conflicten is nogal opmerkelijk. Carbonia ligt aldus halfweg tussen de industriële gemeenschappen van Noord-Italië en de streek, waar de stad deel van uitmaakt. We moeten er de aandacht op vestigen dat het vertrek uit de geboortestreek zonder moeilijkheden en geleidelijk is verlopen. De meesten woonden vroeger reeds dicht bij de nieuwe stad. Daardoor kon zeker in het begin, het contact gehandhaafd blijven.
Ontwikkelingspeil
Conservatief
Neutraal
Vooruitstrevend
Totaal
%
absoluut (62) (157) (178) (56) (41) (16)
Analfabeten Geen diploma Lager onderwijs Middelbaar onderwijs Hogere studies Universiteit
56,4 66,2 52,8 39,3 41,5
32,3 21.0 30.9 32,1 26,8 18,7
11,3 12,8 16,3 28,6 31,7 81,3
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Totaal | , , % f l absoluut
53,3 (272)
27,3 (139)
19,4 (99)
100,0
(510)
De migratoire beweging heeft geen aanpassingsmoeilijkheden veroorzaakt doordat de economische toestand van de migrant verbeterde. Men spreekt daar nogal dikwijls over als zou dat niet te vermijden zijn. De verschillende culturen lopen vloeiend in elkaar over. Daardoor treffen wij in Carbonia een vrij ongewone situatie aan. De industrialisatie wordt geheel en al geaccepteerd maar de traditionele waarden met betrekking tot het gezin blijven bestaan. Carbonia vormt dus een gemeenschap waarin de traditionele waarden met betrekking tot het gezin niet zijn verdrongen door de arbeid in de industrie,
(') Zie tabel 21 en 22 (blz. 124 en 125): Houding ten aanzien van de vrouwenarbeid.
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSCHAPSZIN EN HOUDING
171
ofschoon alle inwoners die zeer belangrijk vinden. De stad staat open voor technische vooruitgang en nieuwe levenspatronen. Men is echter traditioneel wat de affectieve kant van het leven aangaat. Er schijnt een evenwicht te bestaan tussen nieuw en oud. Er bestaat weinig verschil tussen oud en jong in mentaliteit. Er komen althans geen conflicten voor. De generatie tussen 26 en 45 jaar is meer open en vooruitstrevend dan de jeugd. Zij zijn rijper door hun arbeidservaring en spelen een meer actieve rol. Veel van de boven beschreven waarden staan in nauw verband met het ontwikkelingspeil. Het valt dus te voorzien dat openheid en vooruitstrevendheid zullen toenemen, wanneer de jongere generaties in het sociale leven worden opgenomen. Zij hebben meer onderwijs genoten.
3. Sociale groepen, gemeenschapszin en houding ten aanzien van vakbonden en politieke partijen
Carbonia is dus een gemeenschap waarin een industriële cultuur tot ontwikkeling is gekomen. De bevolking staat open voor de moderne wereld en wil erover ingelicht worden. Zij hecht er waarde aan steeds meer kennis te verwerven. De politieke interesse is groot en de vakbonden hebben veel 'leden. Hoe is het sociaal-culturele erfdeel van deze gemeenschap tot stand gekomen ? Men kan terecht stellen dat Carbonia een arbeidersstad is. De arbeidersklasse vormt het grootste deel van de bevolking. Andere sociale klassen zijn slechts in geringe mate aanwezig. Belangrijke beslissingen worden buiten de stad genomen en zijn afhankelijk van de politiek van de regering. De stad zelf heeft op deze besluiten geen directe invloed. Deze situatie is kenmerkend voor de sociale structuur van Carbonia. Daardoor is een gevoel van solidariteit ontstaan in de stad met de groep die het belangrijkste deel vormt van de gemeenschap, de arbeidersklasse. Ernstige klassenstrijd wordt aldus ook voorkomen. Dit gevoel van solidariteit is gebleken uit de gemeenschappelijke pressie die men uitgeoefend heeft op de landsoverheid. De sociale structuur van Carbonia is door deze solidariteit met de arbeidersklasse op bijzondere wijze beïnvloed. Het sociale contact vindt immers
172
DE SOCIALE STRUCTUUR
voornamelijk plaats via de mijn. De mijn vormt het verbindend element in deze gemeenschap. Dit verschijnsel komt ons daarom belangrijk voor omdat het maar weinig aangetroffen wordt. In elke gemeenschap bestaan vormen van sociaal contact die uit zich zelf ontstaan zijn en die een eigen leven leiden, buiten de vastgestelde sociale instellingen om. Dit informele contact komt in Carbonia zo goed als niet voor. De sociale contacten vinden voornamelijk plaats via de vakbonden, dus organisaties die zeer hecht met de mijn verbonden zijn. Er bestaan geen andere verenigingen, waarin de overgang van het individuele naar het gemeenschappelijke plaats vindt. Men heeft er geen behoefte aan gehad die op te richten. Men heeft juist de verenigingsvorm ontwikkeld die het beste past bij de sociale structuur van de stad. De culturele vormen en de waarden waarop men zich oriënteert zijn ontstaan uit een spontaan proces dat zich aanpaste aan de eisen van de gemeenschap. Deze vormen en waarden zijn nieuw want er was geen referentie aan traditie mogelijk. Bovendien kwam men uit gebieden met een min of meer archaïsche cultuur en de vormen en waarden daarvan bleken ongeschikt of overleefd. Carbonia is zeer eenzijdig in economisch opzicht. De mijn vormt de enige bestaansbron. Daardoor is in zekere zin ook een eenzijdige cultuur ontstaan. De sociale structuur heeft zich in één richting ontwikkeld. Zo'n sociale structuur vertoont een betrekkelijk eenvoudige geleding. Toch geeft zij blijk van een buitengewone vitaliteit. Wij hebben hier een samenvatting willen geven van enige van de meest markante aspecten van de sociale structuur. Later zal een verdere uitwerking volgen. De sociale klassen De vorm van de sociale stratificatie in Carbonia wordt bepaald door enkele bijzondere factoren: het korte bestaan van de stad; het feit dat er maar één werkgever bestaat en dat de eigendom van deze onderneming niet in particuliere handen rust; de organisatie van de produktie waardoor in verhouding tot technici en leidinggevend personeel betrekkelijk veel arbeiders ingeschakeld zijn. Overigens worden enkele sociale categorieën in Carbonia niet aangetroffen, zoals adel en grootgrondbezitters. Deze uitvloeisels van een traditionele structuur komen gewoonlijk in ieder dorp in Zuid-Italië voor. Ondernemers zijn er ook niet: de hoofddirectie van deze staatsonderneming heeft haar vestigingsplaats buiten de stad. Een middenklasse bestaat vrijwel niet: daartoe zou
173
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSCHAPSZIN EN HOUDING
men de technici en het leidinggevend personeel van de mijn kunnen rekenen alsook de beoefenaars van de vrije beroepen. De overweldigende meerderheid van de bevolking wordt gevormd door de arbeidersklasse. Al worden enkele andere beroepscategorieën belangrijker — zoals die uit de sector van handel en verkeer —, toch kan men Carbonia een arbeidersstad blijven noemen. Dat is zij zonder twijfel geweest vanaf haar stichting tot in de vijftiger jaren toe. De ontwikkeling van de sociale structuur zal waarschijnlijk gelijk verlopen met de voortgaande industrialisatie en urbanisatie van de stad. De volgende tabel geeft het aantal sociale klassen aan dat de burgers van Carbonia in hun gemeenschap achten. 20 % acht slechts één klasse aanwezig. In een gemeenschap waar slechts één klasse zou bestaan, is de overgang van de ene klasse naar de andere moeilijk, zo niet onmogelijk. Sociale mobiliteit bestaat immers uit de overgang van de ene naar de andere klasse. De overwegende meerderheid van de bevolking yan Carbonia wordt gevormd door slechts één klasse. Daardoor en door de economische situatie wordt de sociale mobiliteit zeer bemoeilijkt. Als er meer klassen zouden zijn, zou de redenering anders verlopen. Er zijn er maar weinig die meer dan drie klassen aanwezig achten. In een maatschappij waar dat het geval is, kan zich gemakkelijk sociale mobiliteit voordoen, zulks in tegenstelling tot de vorige situatie. Het percentage dat de maatschappij uit twee tegenover elkaar geplaatste klassen ziet bestaan, is vrij hoog. Het percentage dat drie klassen ziet bestaan, is ongeveer even groot. Als men twee klassen aanwezig ziet — „rijken en armen", uitbuiters en degenen die uitgebuit worden, „arbeiders en kapitalisten" — wordt daarmee meteen het verschil tussen beide klassen aangegeven. De crisissituatie kan dit ver-
Aantal sociale klassen volgens de inwoners Indeling
Mannen Vrouwen
Totaal
{ absoluut
Totaal 1 klasse
Geslacht 2 klassen
3 klassen
Meer klassen
33,9 27,7
36,3 34,6
9,7 14,7
19,7 22,1
30,8 (148)
35,5 (170)
12,2 (58)
20,9 (100)
Weet het niet
%
absoluut
0,4 0,9
100,0 100,0
(248) (231)
0,6 (3)
100,0 (479)
174
DE SOCIALE STRUCTUUR
schil benadrukt hebben, waardoor deze tweedeling meer voor de hand komt te liggen. Toch heeft men daartegen nooit geprotesteerd. Men kwam eerder in verzet tegen degenen die men verantwoordelijk achtte voor het voortduren van de crisis. Dat gebeurde met instemming van de verschillende sociale groepen. Bij een driedeling ziet men de tegenstellingen tussen de klassen niet zo scherp als bij een tweedeling. Er is immers een tussenklasse aanwezig. Het percentage dat drie klassen ziet is groter, naarmate het ontwikkelingspeil hoger is en naarmate er sprake is van een meer vooruitstrevende houding ( ' ) . Een begripsbepaling van de eigen klasse vindt men in de volgende tabel (-) Het ligt nogal voor de hand dat de arbeiders zich voor het merendeel met de arbeidersklasse vereenzelvigen. Beambten en studenten rekenen zich meestal tot de burgerij. Mensen met een hoger ontwikkelingspeil rekenen zich eerder tot de burgerij. Emotionele bepalingen komen vooral voor bij werklozen en gepensioneerden. De analfabeten en degenen die de lagere school niet volledig hebben doorlopen geven een meer dan gemiddeld aantal emotionele bepalingen. Bij het vaststellen van de verschillen tussen de klassen baseert men zich meestal op het inkomen. Statussymbolen zijn daarbij veel minder belangrijk. Zij worden immers meestal gebruikt om het prestige aan te duiden dat sommigepersonen of groepen bij anderen hebben, en hebben dus betrekking op voorrechten en afwijkend gedrag. Maar men bedient zich van een objectief waardeoordeel. Dat is gebruikelijker in een moderne maatschappij, in tegenstelling tot in een traditionele waar statusoverwegingen contacten en gedrag nog sterk beïnvloeden. Carbonia is dus werkelijk een arbeidersstad en de inwoners zien haar ook als zodanig. De arbeidersklasse vormt immers het grootste deel van de bevolking. De sociale stratificatie vertoont geen bijzondere kenmerken. Er bestaat slechts weinig geleding, ook al vanwege de afmetingen. Bovendien is dit een nieuwe stad en zijn er geen resten aanwezig van vroegere sociale structuren. Men maakt geen onderscheid tussen de klassen naar meer of minder macht. Er bestaan dus waarschijnlijk geen bevoorrechte groepen in dat opzicht. Het verschil in inkomen vormt het belangrijkste onderscheid. Overigens zijn die verschillen maar gering want het grootste deel van de bevolking heeft niet veel te besteden. Er bestaan geen belangrijke verschillen in inkomens, afgezien van een paar inwoners. (') Zie tabel 12 (blz. 193) : Aantal sociale klassen naar ontwikkelingspeil. Zie tabel 13 (blz. 19-t) : Aantal sociale klassen naar conservatief-vooruitstrevend. ('-') Bepaling naar beroep duidt op bepalingen waarin de eigen sociale klasse wordt vereenzelvigd met het beroep dat men uitoefent. Emotionele bepaling duidt op meer emotionele dan rationele bepalingen, zoals de eerlijken, de goeden, de ongelukkigen, degenen, die sterven van honger.
175
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSC HAPSZIN EN HOUDING
Begripsbepaling van de eigen sociale klasse Arbeiders Burgerij klasse
Mannen Vrouwen
( absoluut
Bepaling Emotionele Weet het naar bepaling niet beroep
Totaal
%
absoluut
(258) (247)
53,9 45,4
18,6 20,3
8,9 8,5
8,5 15,3
10,1 10,5
100,0 100,0
49,7 (251)
19,4 (98)
8,7 (44)
11,9 (60)
10,3 (52)
100,0 (505)
Sommige inwoners beklagen zich over het gebrek aan contact tussen de verschillende klassen, of de verschillende groepen. Maar dat vloeit waarschijn lijk voort uit een meer algemeen gebrek aan contact op persoonlijk niveau in de kleinere groepen. Dat wil nog niet zeggen dat er geen contacten kunnen bestaan tussen de verschillende sociale lagen.
Begripsbepaling van de eigen sociale klasse naar beroep Arbei dersklasse
Werklozen Studenten Gepensioneerden Huisvrouwen Ongeschoolde arbeiders Geschoolde arbeiders Beambten Zelfstandigen
\ absoluut
Burgerij
Bepaling Emotionele naar bepaling beroep
_
Totaal
Weet het niet
«
absoluut
21,4 27,6 30,0 53,8
7,1 48,3 10,0 13,4
10,3 15,0 5,9
57,2 6,9 30,0 17,8
14,3 ■ 6,9 15,0 9.1
100,0 100,0 100,0 100,0
(14) (29) (20) (186)
63,9
2,8
8,3
5,6
19,4
100,0
(72)
76,5 22,1 42,9
11,8 51,5 26,2
2,9 13,2 19,0
4,4 2,9 2,4
4,4 10,3 9,5
100,0 100,0 100,0
(68) (68) (42)
49,7 (248)
19,7 (98)
8,4 (42)
11,8 (59)
10,4 (52)
100,0
—
(499)
176
DE SOCIALE STRUCTUUR Begripsbepaling van de eigen sociale klasse naar ontwikkelingspeil
klasse
Bepaling naar beroep
bepaling
Weet het niet
Tot ia!
%
absoluut
43,3 60,7 57,1
1,7 3,9 20,3
10,0 9,0 6,2
36,7 14,8 6,8
8,3 11,6 9,6
100,0 100,0 100,0
(60) (155) (177)
37,5 17,1 12,5
37,5 58,5 62,5
8,9 14,6 12,5
3,6 2,5
—
12,5 7,3 12,5
100,0 100,0 100,0
(56) (41) (16)
49 J (251)
19,4 (98)
8,7 (44)
10,3 (52)
100,0
(60)
Analfabeten Geen diploma Lager onderwijs Middelbaar onderwijs H o g e r e studies Universiteit
Totaal 1{ a,b s o.l u % ut
Burgerij
n,9
—
(505)
Sociale contacten In Carbonia schijnt sociale binding door middel van kleinere groepen weinig ontwikkeld te zijn. Dit soort groepen vormt de overgang tussen de sociale groep in engere zin, het gezin, en de sociale groep in ruimere zin, de gemeenschap. Daarentegen is het saamhorigheidsgevoel sterk ontwikkeld, dus de identificatie van de inwoners met de gemeenschap. Zoals we reeds ge-
Criteria bij het onderscheid maken tussen de klassen
Geslacht
Mannen Vrouwen
\ absoluut
Inkomen
Ontwikkeling
Gedrag
Voorrechten
Geen onderscheid
Weet het niet
Totaal
%
absoluut (219) (204)
58,4 50,5
11,4 18,1
8,3 7,4
8,2 9,8
5,0 2,9
8,7 11,3
100,0 100,0
54,6 (231)
14,7 (62)
7,8 (33)
9,0 (38)
4,0 (17)
9,9 (42)
100,0 (423)
zegd hebben is deze situatie toch wel opmerkelijk. Gewoonlijk bestaan in een gemeenschap wel groepsvormen die met het gezin noch met het werk samenvallen. Daardoor is het individu in staat verschillende, niet zo eenzijdige
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSC HAPSZIN EN HOUDING
177
sociale contacten tot stand te brengen. Wij moeten dus verklaren hoe de in woners van C arbonia de stap maken van het individuele naar het collectieve. Er zijn gegevens die wijzen op een geringe mate van persoonlijk contact in C arbonia. Het indexcijfer voor deelname aan het sociale leven buiten de familiekring is negatief voor meer dan 80 % van de bevolking. Het aantal personen dat lid is van een vereniging, ook politieke en religieuze, bedraagt nog geen 20 % van de bevolking (25 % van de mannen en 12 % van de vrou wen) (■). De helft van de bevolking onderhoudt geen geregeld contact met de buren, de andere helft slechts een of twee keer in de maand. Het contact met vrienden is ook niet sterk ontwikkeld. Dit gedrag kan op verschillende manieren verklaard worden. In de eerste plaats is Carbonia niet zo gebouwd dat de structuur van de stad sociale contacten bevordert. De structuur is discontinu en er zijn geen gezellige pleintjes die de bevolking zouden kunnen aantrekken. De enige „sociale ruimte" is het centrale plein, maar dat ligt nogal ver van de meeste woonwijken. Er is geen openbaar vervoer, de wegen zijn slecht begaanbaar en een groot gedeelte van de stad heeft geen straatverlichting. Vervolgens is er buiten de bibliotheek en het sociale centrum geen gelegen heid voor contact ( 2 ). De mijn heeft enige voorzieningen getroffen, maar dit niet verder ontwikkeld ( 3 ). We vinden in C arbonia geen verenigingen die ge woonlijk voorkomen of resten van filantropische instellingen uit de negentiende eeuw. Carbonia is immers een zeer jonge stad. Bovendien heeft er een sterke fluctuatie bestaan in de bevolking van de stad. De voortdurende verwisseling van inwoners kan een negatieve invloed gehad hebben op de vorming van spontane groepen. Behalve meer intieme contacten is daar ook een duurzamer lidmaatschap voor nodig. Ook de economische toestand en de arbeidssituatie in de stad is van belang. Men heeft maar weinig te besteden en bovendien niet al te veel tijd. Een groot gedeelte van de bevolking heeft zeer zwaar en vermoeiend werk. Daardoor wordt de vrijetijdsbesteding en de vorming van kleine groepen bepaald. De beschikbare vrije tijd neemt bovendien toe in verhouding tot
(') In de plaats R. — onderzocht door A. Pizzorno — zie Comunità e Razionalizzazione, Einaudi, Turijn, 1960 — ligt de deelname aan de tien bestaande verenigingen( uitgezonderd de religieuze en politieke) tussen 20 en 25 % : ongeveer 35 % van de mannen en 12 % van de vrouwen. (2) Voor wat betreft de activiteiten rond de bibliotheek en het sociale centrum, zie aanhangsel II : Sociale en bijstandsvoorzieningen. (3) Wij willen nier niet spreken over de mogelijkheden en het belang van subsidie van de onder neming. Gewoonlijk wordt dat wel gedaan, maar wij willen ons ertoe beperken te zeggen dat het in C arbonia niet gebeurt. Dit soort initiatieven van ondernemingen worden overigens meestal niet aanvaard door de arbeiders.
178
DE SOCIALE STRUCTUUR
het industrialisatie- en welvaartspeil in de stad, wanneer dus aan de eerste behoeften is voldaan. Maar in Carbonia is daar momenteel geen sprake van. Het voortbestaan van sommige traditionele waarden, die het individu binnen de familiekring houden, kan ook van invloed zjin geweest op de vorming van verenigingen. Maar de feiten zijn niet van dien aard dat er een bijzonder belang gehecht moet worden aan dit verband. Na een analyse van de verenigingsvormen zouden wij tot de dubbele conclusie willen komen dat het meest intensieve sociale contact plaats vindt op het werk en daarmee ook samenhangt. De meest ontwikkelde organisatievorm is daarom de vakbond. Dat is niet alleen belangrijk omdat het een van de meest markante aspecten is van de sociale structuur van Carbonia, maar ook omdat het de sleutel vormt om de houding van de inwoners ten aanzien van de problemen in de stad en de daaruit voortvloeiende gedragsvormen te begrijpen. De gegevens die wij tijdens het onderzoek verzameld hebben, bevestigen de relatie tussen het sociale contact en het werk. Deelname aan het sociale leven bereikt de hoogste waarde bij inwoners die direct in het produktieproces ingeschakeld zijn. Zij neemt toe met het stijgen van het ontwikkelingspeil. De deelname van het sociale leven is groter bij de mannen dan bij de vrouwen, bij de beroepsbevolking en met name bij de mijnwerkers groter dan bij de nietactieve bevolking. Als men deelneemt aan het sociale leven kiest men zijn vrienden meer uit de kameraden op het werk en in politieke groeperingen, dan uit andere groepen. De belangstelling voor gemeenschapsproblemen neemt dan eveneens toe ( i ) .
Deelname aan het sociale leven Totaal Geslacht
Mannen Vrouwen T t- 1 J '° \ absoluut
Geen deelname
Wel deelname
76,4 90,7 83,3 (425)
%
absoluut
23,6 9,3
100,0 100,0
(263) (247)
16,7 (85)
100,0
( l ) Zie tabel 14 (blz. 194) : Deelname aan het sociale leven naar ontwikkelingspeil. Zie tabel 15 (blz. 195) : Deelname aan het sociale leven naar beroep. Zie tabel \6 (blz. 195) : Keuze van vrienden naar deelname aan het sociale leven.
(510)
179
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSCHAPSZIN EN HOUDING
Deelname aan het sociale leven en belangstelling voor gemeenschappelijke problemen Deelname aan het sociale leven
Familie
Natie
Weet het niet
Totaal
%
absoluut (425) (85)
31,1 24,7
11,8 5,9
56,2 69,4
0,9
100,0 100,0
30,0 (153)
10,8 (55)
58,4 (298)
0,8 (4)
100,0
Geen deelname W e l deelname
\ absoluut
Stad
(510)
De vakbeweging vormt in Carbonia meer dan andere verenigingsvormen het verbindend element tussen individu en gemeenschap. De deelname aan het sociale leven van de inwoners vindt via de vakbeweging plaats. Elke maatschappij ontwikkelt de instellingen die het meest zijn aangepast aan de eigen structuur en die het best beantwoorden aan eigen behoeften. De vakbeweging heeft zich ontwikkeld in Carbonia in een groep inwoners die langzamerhand representatief werd voor de gehele stad. De aanwezigheid van rond 17.000 arbeiders vormt een hele macht in een stad met de afmetingen van Carbonia. Via de vakbeweging is in de stad ook het noodzakelijk saamhorigheidsgevoel gegroeid om het bestaan van Carbonia te kunnen verdedigen. Het feit dat de sociale contacten plaats vinden op het werk en in de vakbeweging, heeft tot gevolg dat een gedeelte van de bevolking, de vrouwen, niet direct aan het sociale leven kan deelnemen. Zij en met name de ouderen onder hen zijn slechts gedeeltelijk ingeschakeld in het leven van de gemeenschap. Door de economische ontwikkeling zal de vrouw in het produktie-proces worden opgenomen en zal er waarschijnlijk op dit punt wel iets veranderen. De arbeidersbeweging De arbeidersbeweging is duidelijk antifascistisch georiënteerd en vormt een stellingname ten aanzien van het economische probleem door discussies in het bedrijf. De arbeidersbeweging heeft de problemen onder ogen gezien van de mijncrisis. Door deze crisis is de houding van de arbeiders veranderd. De discussies over de eigen arbeid vinden plaats in een ruimere context, die niet alleen economisch maar ook ideologisch van aard is. De arbeidersbeweging is vlak na de oorlog ontstaan en tot volle bloei gekomen in 1948. Toen kwam immers de werkgelegenheid in het geding.
180
DE SOCIALE STRUCTUUR
Vanaf dat moment hebben de vakbonden gevraagd om een reorganisatie van de mijnindustrie. Zij hebben getracht de arbeiders bewust te maken van het feit dat hun problemen opgelost moesten worden in het kader van de industrialisatie van het hele eiland. Dat bewustzijn heeft zich door strijd gevormd. De eerste keer, in 1948 duurde de agitatie 72 dagen. De discussies van vakbonden en politieke partijen werden op de mijn gevoerd. Reeds toen verklaarde de bevolking zich solidair met de mijnwerkers, en zij ondervonden de volledige medewerking van hun gezinnen. Zij vertellen: „Toentertijd hebben onze gezinnen ons steeds aangemoedigd door te gaan. Zij namen deel aan de manifestaties op de pleinen en in de straten van Carbonia, en liepen mee in de betogingen. Bij zulke gelegenheden kwamen onze gezinnen zelfs naar de mijn om hun solidariteit met ons te betuigen. Onze gezinnen hebben ons steeds geholpen in dat opzicht. Zij hebben met ons kwade en goede tijden gedeeld, al waren de tijden niet vaak goed." De strijd nam een steeds ernstiger karakter aan, niet alleen door de houding van de mijn maar ook door het optreden van de openbare ordediensten. Het contact met de mijn was niet bijzonder gespannen. Enerzijds was de mijn een staatsonderneming en was de leiding ver weg en nogal abstract. Anderzijds was de actie van de vakbonden erop gericht om besluiten van de regering af te dwingen en niet zozeer van de onderneming (1). Ook de houding van de ordediensten is nu veranderd, maar de mijnwerkers herinneren zich nog heel goed wat er toen voorgevallen is : „Als we toen een vergadering hielden van de vakbond of van een politieke partij, was het in Carbonia niet zo rustig als nu. Nee, dan stuurden ze meteen tanks... Zij omsingelden het plein met vrachtwagens en richtten hun mitrailleurs op de spreker en op de toehoorders. Meestal lieten ze ons de vergadering niet eens afmaken en namen ze ons behoorlijk onder handen. Ik herinner me nog wel een paar bijzonderheden... gebroken ribben en gebroken schedels. Ze takelden een paar kinderen zo toe dat je gewoon medelijden kreeg als je ze zag." Mensen van de vakbond zeggen dat de strijd nooit alleen maar verbetering van de toestand op de mijn ten doel had. Maar er stak in de meest uitgebreidezin van het woord een politieke visie achter, echter geen partijpolitieke. Men kan dus zeggen dat de vakbonden „politiek buitengewoon gevoelig waren" ( 2 ) . I1) Zie hierover hoofdstuk III, paragraaf 3. (*) Uit het interview met een vertegenwoordiger van de vakbonden.
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSCHAPSZIN EN HOUDING
181
Deze politieke visie achter de actie van de vakbonden toont aan hoezeer deze actie steeds gevoerd is vanuit een ideologisch standpunt. Men eiste niet zo maar het een of ander of protesteerde zo maar ergens tegen. Aan de andere kant konden deze problemen moeilijk voldoende duidelijk naar voren worden gebracht, omdat men steeds gedwongen werd „defensieve posities in te nemen"
C 1 )· „Het was moeilijk, want we moesten steeds op twee fronten strijden. Wij wilden onze arbeidsplaatsen behouden en ons loon verbeteren. In elk geval hebben de vakbonden steeds, voorzover mogelijk, het behoud van arbeidsplaatsen verbonden aan de kritiek op de politiek van de onderneming'^ 2 ). De vakbonden hebben een meer realistische positie ingenomen dan de onderneming, als men rekening houdt met de situatie. Dat is bij voorbeeld het geval geweest bij de mechanisatie van de mijnarbeid. Juist de acties van de arbeidersbeweging in Carbonia hebben hun weerslag gehad over heel het eiland. In Carbonia heeft de kadervorming plaats gehad voor heel Sardinië. Tot 1952/1953 was er in de rest van het eiland nog geen georganiseerde beweging. De arbeidersbeweging is niet alleen van groot belang geweest maar heeft ook gewoontevorming tot gevolg gehad in de stad. De actie van de vakbonden is erin geslaagd de gehele bevolking te mobiliseren. De aanhang van de vakbonden vinden we vooral in arbeiderskringen en minder bij de beambten. Maar dat geldt voor heel Italië en overigens niet alleen voor Italië. Even normaal is het dat er geen verband bestaat tussen actieve participatie en ingeschreven staan bij de vakbond. Het aantal ingeschrevenen is nogal laag. De actieve participatie bij protestmanifestaties maar ook bij vergaderingen en discussies bedraagt zeker 70 %, althans volgens opgave van de vakbonden. De eensgezindheid tussen de twee belangrijkste vakbonden is echter sterker dan elders. Dat zijn de Confederazione Generale Italiana del ¡Lavoro (C.G.I.L.) en de Confederazione Italiana Sindicati Lavoratori (C.I.S.L.). De actie van de vakbonden is in Carbonia niet op partijpolitiek gebaseerd en wil daar niets mee te maken hebben. Zij voert de verdediging van de gehele gemeenschap. De C.G.I.L. is de grootste vakbond, ofschoon zij zich niet op het peil van vlak na de oorlog kan handhaven.
(') Uit het interview met een vertegenwoordiger van de vakbonden. P) idem.
182
DE SOCIALE STRUCTUUR
De samenstelling van de interne commissies is al jaren niet meer gewijzigd. Sommige leden hebben voortaan een zittingsduur van tien jaar. Dat kan zondet twijfel toegeschreven worden aan het aanzien dat zij genieten bij de arbeiders. Maar tegelijkertijd kan het een aanduiding zijn voor het ontbreken van nieuwe generaties in de vakbeweging en kan het leiden tot een zekere verstarring. Wat zijn de vooruitzichten van de arbeidersbeweging? Als het evenwicht tussen de vakbonden blijft bestaan door het voortduren van de crisissituatie, kunnen zich onverwachte dingen voordoen. Ook objectief gezien: de vermindering in aantal, het ontbreken van nieuwe krachten en de veroudering van de arbeiders kunnen er op den duur toe leiden dat de kracht van de vakbonden gaat afnemen. Er bestaat ook een psychologische reden. Het voortduren van spanningen, die versterkt worden door nieuwe ontgoochelingen, kan leiden tot ontmoediging of tot oncontroleerbare uitingen van protest.
Resultaten van de verkiezingen voor de interne commissies (') in de jaren waarvan we de gegevens hebben kunnen achterhalen, in procenten van het aantal uitgebrachte stemmen Vakbonden
C.G.I.L. C.I.S.L. U.I.L. C.I.S.N.A.L.
1949
1951
1952
1953
1955
1957
1959
1960
85,1 14,9
74,6 18,4
77,5 21,3
77,0 17,8
70,6 25,7
73,0 16,5
65,5 24,7
62,5 16,6 13,6
— —
2,2 4,8
1,2 —
2,3 2,9
— 3,7
4,6 5,9
— 9,8
7,4
Wanneer het nog langer duurt voor er iets gedaan wordt, kan dat leiden tot negatieve tendensen in de gemeenschap. Men loopt dan het risico de geplande initiatieven te moeten uitvoeren in een veel ongunstiger situatie. De politieke
houding
De hoge graad van politieke belangstelling in de gemeenschap kan toegeschreven worden aan de aanwezigheid van zeer actieve vakbonden. In de loop van het onderzoek hebben wij getracht het vertrouwen in politieke actie te meten.
(') Soort ondernemingsraden (vert.)
183
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSC HAPSZIN EN HOUDING
Uit de volgende tabel blijkt dat de mannen zich meer bewust zijn van de kracht van politieke actie. De houding van vertrouwen is sterker bij de beroepsbevolking en bij een relatief hoge ontwikkeling, evenals bij degenen die de krant lezen als nieuws bron en bij een grotere mate van persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel bij de oplossing van de crisis. De communistische partij voert het bestuur over de stad. Na de val van het fascisme hebben de linkse partijen de meerderheid, en vervolgens komen de partijen van het centrum. De rechtse partijen — liberalen, monarchisten en neo fascisten — zijn niet belangrijk (*). Er bestaat een verband tussen politieke keuze en het behoren tot de grootste vakbond. Deze relatie wijst op de macht die deze vakbond heeft in de
Politieke houding Totaal Geslacht
Mannen Vrouwen
Totaal
{ absoluut
Wantrouwen
Neutraal
Vertrouwen
%
absoluut
(263) (247)
37,6 48,6
6,5 10,9
55,9 40,5
100,0 100,0
43,0 (219)
8,6 (44)
48,4 (247)
100,0 (510)
stad. Daarmee willen wij niet de waarde en het belang onderschatten van gemeenschappelijke actie van alle vakbonden voor gemeenschappelijke doel einden. Zoals we reeds gezien hebben, is de positie van de vakbonden versterkt door de crisissituatie en de daaruit voortvloeiende noodzaak om passende
(') De vorming van een centrumlinkse regering op nationaal niveau en de daaruit voortvloeiende scheuring in de Partito Socialista Italiano — die de oprichting tot gevolg had van de Partito Socialista di Unità Proletaria —■ veroorzaakten een crisis in de gemeenteraad. Want door de unie van de P.S.I, met de partijen van het centrum om een centrumlinks gemeentebestuur te vormen werd het aantal raadsleden van beide delen gelijk. Het gemeentebestuur is sindsdien 20 goed als verlamd. Ook na de laatste verkiezingen in 1964 Ís de moeilijkheid niet opgelost. De noodzakelijke akkoorden om tot een bestuur van centrumlinks te komen waren bij sluiting van dit onderzoek nog niet tot stand gekomen.
184
DE SOCIALE STRUCTUUR Ontwikkelingspeil en politieke houding Totaal
Ontwikkelingspeil
A n a l f a b e t e n en d e g e n e n d i e d e l a g e r e school niet v o l l e d i g h e b b e n doorlopen. Lagere school M i d d e l b a r e school H o g e r e studies en Uni versiteit
[ absoluut
W ^ - n , r n «rar
vi
.
ι
y
.
%
absoluut
47,9 42,1 37,5
10,1 8,9 3,6
42,0 49,0 58,9
100,0 100,0 100,0
(219) (178) (56)
31,6
7,0
61,4
100,0
(57)
43,0 (219)
8,6 (44)
48,4 (247)
100,0
-—
(510)
Gebruik van massacommunicatiemiddelen en politieke houding Totaal Massacommunicatiemiddelen
Geen R a d i o en T V Pers
( absoluut
Wantrouwen
Neutraal
Vertrouwen
%
absoluut (27) (206) (277)
5,5 47,0 47,5
4,5 52,3 43,2
5,3 32,4 62,3
5,3 40,4 54,3
100,0 (219)
100,0 (44)
100,0 (247)
100,0 (510)
Politieke houding en gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid bij de oplossing van de crisis
Politieke houding
Wantrouwen Neutraal Vertrouwen
Totaal l , , '% ( a b s o l u u tt
Totaal
Verantwoor delijkheid bij anderen
Eigen ver antwoorde lijkheid
Weet het niet
71,2 65,9 53,5
27,9 25,0 44,1
0,9 9,1 2,4
100,0 100,0 100,0
62,1 (313)
35,5 (179)
2,4 (12)
100,0
%
absoluut (215) (44) (245)
(504)
185
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSCHAPSZIN EN HOUDING
voorzieningen te treffen. De bevolking heeft door middel van de vakbonden de verdediging van de gemeenschap georganiseerd. De vakbeweging is opgetreden als pressiegroep. Zij heeft de eisen naar voren gebracht, die voortvloeiden uit de noodzaak de stad te behouden. De hele sociale structuur van de stad schijnt op dit punt door een aantal factoren beïnvloed te zijn.
Stemmenpercentages, naar partijen, bij de gemeenteraadsverkiezingen van na de oorlog Partijen Volksfront (P.C.I. + P.S.I.) Partito Comunista Italiano (P.C.I.) Partito Socialista Italiano (P.S.I.) Partito Socialista di Unità Proletaria (P.S.I.U.P.) Totaal linkse partijen Partito Sardo d'Azione (P.S.D.A.) Partito Socialista Democratico Italiano (P.S.D.I.) Democrazia Cristiana (D.C.) Totaal centrumpartijen Movimento Sociale Italiano
1946
58,8
1952
1956
I960
1964
58.1 18,7
41,3 14,0
34,9 20,7
36,0 9,7 8,0
58,8
76,8
55,3
55,6
53,7
14,6
7,2
6,3
8,9
7,2
26,6
16.0
1,6 29,8
29,2
34,6
41,2
23,2
37,7
38,1
41,8
—
—
7,0
6,3
4,5
Bron: Gemeente Carbonia.
De beslissingen, waarvan het lot van Carbonia voor een groot gedeelte van af hangt, worden buiten de stad genomen. Dat gebeurt op nationaal niveau. In de stad is niemand in staat direct tussenbeide te komen. De economische beslissingen van de mijn worden ook bepaald door besluiten van de regering in Rome. De hoofddirectie zetelt niet in Carbonia. De gemeente heeft geen economische macht en is in politiek opzicht geïsoleerd. Ze wordt immers bestuurd door een partij die op nationaal niveau in de oppositie is.
186
DE SOCIALE STRUCTUUR
Aan de andere kant ontbreken er bepaalde sociale lagen waaruit in een traditionele maatschappij de leiders voortkomen en die als pressiegroep kunnen optreden. Tegelijkertijd ontbreken door de structuur van de mijn enkeleleidende groepen, die typerend zijn voor een industriële maatschappij. De
Stemmenpercentages, naar partijen, bij de Kamerverkiezingen van na de oorlog Partijen Volksfront (P.C.I. + P.S.I.) Partito Comunista Italiano (P.C.I.) Partito Socialista Italiano (P.S.I.) U.S. Totaal linkse partijen Partito Soc. Dem. Ital. (P.S.D.I.) Partito Sardo d'Azione (P.S.D.A.) Partito Repubblicano Italiano (P.R.I.) Democrazia Cristiana (D.C.) Totaal centrumpartijen Partito Liberale Italiano (P.L.I.) Partito Monarchici (P.N.M.-P.M.P.) Movimento Sociale Italiano (M.S.I.) Totaal rechtse partijen Splinterpartijen
1948
1953
1958
1963
45,4 15,1
38,1 17,4
35.3 16,3
57.6
60,5
55,5
51,6
7,3 0,4 23,5
1,7 3,0 0,3 18,2
0,7 4.8 0,2 29,9
2,2 5.5 31,6
31,2
23,2
35,6
39,3
1,2 3,4
0,9 2,8 12,3
0,9 1,2 6,7
1,9 1.6 5,1
4,6
16,0
8,8
8,6
6,6
0,3
0,1
0.5
55,8 1,8
Bron: Gemeente Carbonia.
burgerij vormt ook geen invloedrijke groep. Bovendien vormt zij in Carbonia eerder een deel van de arbeidersklasse, enkele personen uitgezonderd. Een burgerij in de klassieke zin van het woord, zoals in de grote industrie-centra, komt hier niet voor. Maar er bestaat een brede arbeiderslaag, die veel interesse heeft voor de politiek en zeer klassebewust is. De leiders van deze laag zijn bovendien vaak vakbondsman en politicus.
SOCIALE GROEPEN, GEMEENSCHAPSZIN EN HOUDING
187
In dit verband is het vrij logisch dat de vakbond het meest geschikt is om de noodzakelijke initiatieven te nemen ter beïnvloeding van de besluiten van de regering. De vakbond vertegenwoordigt de directe belangen van de arbeiders. Maar het doel van haar aktie is veel uitgebreider. Het omvat de belangen van heel de gemeenschap. Daarom heeft heel de stad de actie van de vakbeweging gesteund, zonder onderscheid naar politieke kleur en zonder enig standsverschil.
188
DE SOCIALE STRUCTUUR
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK V
1 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
e n 2 — Le e svoorke ur naar ge slacht e n le e ftijd — Le e svoorke ur naar be roe p — Ge midde ld aantal ge le ze n boe ke n naar onde rwe rp e n be roe p —■ Frequentie van re ize n naar Cagliari —■ Frequentie van re ize n naar Cagliari e n re de n tot de re is — Re de n tot de re is naar he t vaste land — Voorke ur voor be paalde soorte n nie uws in de krant — Ge bruik van massacommunicatie midde le n naar ge zinsinkome n — Ge bruik van massacommunicatie midde le n naar ontwikke lingspe il — Ve rantwoorde lijkhe id voor de oplossing van de crisis naar ontwikke lingspe il — Aantal sociale klasse n naar ontwikke lingspe il — Aantal sociale klasse n naar conse rvatie f-vooruitstre ve nd — De e lname aan he t sociale le ve n naar ontwikke lingspe il — De e lname aan he t sociale le ve n naar be roe p — Ke uze van vrie nde n naar de e lname aan he t sociale le ve n
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK V Tabel
189
1
Bibliotheek: Leesvoorkeur naar geslacht en leeftijd Verdeling naar o n d e r w e r p
Romans Culturele integratie
leeftijd
1 5 - 2 5 jaar
M \t
Eigentijdse problemen
Natuurwetenschap
Techniek
Praktische informaties
Totaal gelezen boeken
%
absoluut
54,9 87,4
18,8 6,9
12,9 1,9
5.5 1,4
5,0 0,5
2,9 1,9
100,0 100,0
(621) (422)
7,5
6,8 1,0
100,0 100,0
(133) (96)
2,0
100,0 100,0
(102) (36) (856) (554)
2 6 - 3 5 jaar
v
40,6 94,8
24,1 2,1
7,5 1,0
13,5 1,1
36 - 60 jaar
v
28,4 100,0
10,8
25,5
4.9
Totaal
v
49,5 89,5
18,7 5,6
13,5 1,6
6,7 1,3
8,2 0,4
3,4 1,6
100,0 100,0
65,3
13,5
8,9
4,5
5,1
2,7
100,0
(920)
(191)
(125)
(64)
(72)
(38)
Totaal ( % gelezen< b o e k e n ( abs.
Tabel
28,4
(1.410)
2
Bibliotheek: Leesvoorkeur naar geslacht en leeftijd Verdeling naar
Geslacht en leeftijd
Romans Culturele integratie
leeftijd
Eigentijdse problemen
Natuurwetenschap
Techniek
Praktische informaties
Totaal gelezen boeken absoluut
M y
37,1 40,1
61.2 15,2
64,0 6,4
53,1 9,4
43,0 2,8
47,4 21,0
44,1 29,9
(621) (422)
2 6 - 3 5 jaar
v
5,9 9,9
16,7 1,1
8,0 0,8
28,1 1,6
13,9
23,7 2,6
9,4 6,8
(133) (96)
36 - 60 j a a r
v
3,1 3,9
5,8
20,8
7,8
40,3
5,3
7,2 2,6
(102) (36)
46,1 53,9
83,7 16,3
92,8 7,2
89,0 11,0
97,2 2,8
76,4 23,6
60,7 39,3
(856) (554)
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
(920)
(191)
(125)
(64)
(72)
(38)
1 5 - 2 5 jaar
Totaal
**
Totaal f % gelezens boeken l abs.
(1.410)
190
DE SOCIALE STRUCTUUR Tabel 3 Bibiliotheek: Leesvoorkeur naar beroep Verdeling naar beroep
Beroep
Studenten Beambten Arbeiders Huisvrouwen
Totaai
U°
percen tage van de Romans groep op het totaal
Cultu rele inte gratie
Eigen Natuur tijdse weten pro schap blemen
Tech niek
Prak tische informaties
Totaal gelezen boeken
%
absoluut (632) (396) (269) (Π3)
41,0 29,0 23,0 7,0
46,6 25,2 16,2 12,0
47,6 34,0 17,8 0,6
36,0 35,2 28.0 0,8
42 2 42^ 15.6
30,6 23,6 45,8
47,4 28,9 21,1 2,6
44,8 28,1 19,1 8,0
100,0 (100)
100,0 (920)
100,0 (191)
100,0 (125)
100,0 (64)
100,0 (72)
100,0 (38)
100,0 (1.410)
Tabel 4 Bibliotheek: Gemiddeld aantal gelezen boeken naar onderwerp en beroep in de onderzochte periode
Beroep
Studenten Beambten Arbeiders Huisvrouwen G e m i d d e l d aantal over alle lezers
Romans
Eigen Natuur Culturele tijdse weten integratie problemen schap
Techniek
Praktische infor matie
Totaal aantal boeken per hoofd
10,48 8,00 6,47 15,71
2,21 2,24 1.47 0,14
1,09 1,52 1,52 0,14
0,65 0,93 0,43
0,53 0,58 1,43
0,43 0,37 0,34 0,14
15,39 13,63 11,67 16,10
9,20
1.25
0,64
1,91
0,72
0,38
14,10
Tabel 5 Frequentie van reizen naar Cagliari Totaal Geslacht
Mannen Vrouwen
Totaali| a,b s o.l % „ uut
Nooit
Dikwijls
Zo nu en dan
%
absoluut (263) (246)
23,2 28,9
23,6 15,8
53,2 55,3
100,0 100,0
25,9 (132)
19,9 (101)
54,2 (276)
100,0 (509)
191
APPENDIX BI) HOOFDSTUK V Tabel 6 Frequentie van reizen naar Cagliari en reden tot de reis
Frequentie
Voor bepaalde diensten
Vermaak
39,6 17,5
30,7 46,5
26,7 28,7
23,3 (88)
42,6 (161)
28,0 (106)
Dikwijls Z o n u en d a n
Totaa,
Totaal
Werk en zaken
{ absoluut
Anderszins
%
absoluut
3,0 7,3
100.0 100,0
(101) (277)
6,1 (23)
100,0 ( 3 7 « ) (*)
(') 132 personen gaan nooit naar Cagliari.
Tabel 7 Reden tot de reis naar het vasteland
Geslacht
Geen reis gemaakt
Militaire dienst
21,9 58,9
34,5
39,8 (202)
17,8 (90)
Mannen Vrouwen
Totaal
{a£°
Bezoeken aan ouders
Anderszins
17,2 6,5
18,0 26,0
2,7 4,5
12,0 (61)
21,9 (111)
3,6 (18)
Werk
Totaal
Er geboren
%
absoluut
5,7 4,1
100,0 100,0
(261) (246)
4,9 (25)
100,0 (507)
Tabel 8 Voorkeur voor bepaalde soorten nieuws in de krant
Geslacht
Mannen Vrouwen
(absoluut
Algemeen
Regionaal
Nationaal
Internationaal
Totaal
%
absoluut (181) (96)
26,0 29,2
21,5 38,5
34,8 20,8
17,7 11,5
100,0 100,0
27,1 (75)
27,5 (76)
29,9 (83)
15,5 (43)
100,0
(') 233 personen verklaren geen krant te lezen.
(277)
n
192
DE SOCIALE STRUCTUUR
Tabel 9 Gebruik van massacommunicatiemiddelen naar gezinsinkomen Radio en TV
Geen
Geen vast inkomen Minder dan L. 50.000 per m. L. 50-70.000 L. 70-100.000 L. 100-150.000 L. 150-200.000 Meer dan L. 200.000 per maand
l absoluut
Pers
Totaal
%
absoluut (7) (128) (147) (137) (54) (16) (15)
28,6 14,1 2,0 1,5
57,1 53,9 44,9 32,8 33,3 12,5
14,3 32,0 53,1 65,7 66,7 87,5 100,0
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
4,9 (25)
40,5 (204)
54,6 (275)
100,0
(504)
Tabel 10 Gebruik van massacommunicatiemiddelen naar ontwikkelingspeil Ontwikkelingspeil
Geen
Radio en TV
Pers
Analfabeten Geen diploma Lager onderwijs Middelbaar onderwijs Hogere studies Universiteit
20,9 5,1 2,2 1,8 2,4
69,4 55,5 33,2 23,2 7,3 6,2
( absoluut
5,3 (27)
40,4 (206)
Totaal
%
absoluut
9,7 39,4 64,6 75,0 90,3 93,8
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(62) (157) (178) (56) (41) (16)
54,3 (277)
100,0
(510)
193
APPENDIX BI J HOOFDSTUK V
Tabel 11 Verantwoordelijkheid voor de oplossing van de crisis naar ontwikkelingspeil Verantwoor delijkheid bij anderen
Eigen verantwoor delijkheid
Weet het niet
Analfabeten Geen diploma Lager onderwijs Middelbaar onderwijs H o g e r e studies Universiteit
83,3 68,6 41,5 54,5 48,8 37,5
11,7 27,6 56,8 45,5 51,2 62,5
[ absoluut
62,1 (313)
35,5 (179)
Totaal
%
absoluut
5,0 3,8 1,7
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(61) (156) (176) (55) (41) (16)
2,4 (12)
ιοο,ο
(504)
Tabel 12 Aantal sociale klassen naar ontwikkelingspeil Indeling Ontwikkelingspeil
Analfabeten Geen diploma Lager onderwijs Middelbaar onderwijs H o g e r e studies Universiteit
\
absoluut
Totaal 1 klasse
2 klassen
3 klassen
Meer klassen
35,2 30,6 37,2 18,2 20,5 20,0
35,2 34,0 28,5 47,3 43,6 66,7
7,4 11,8 10,5 16,3 20,5 13,3
22,2 22,2 23,8 18,2 12,8
30,9 (148)
35,5 (170)
12,1 (58)
20,9 (100)
Weet het niet
1,4
2,6
0,6 (3)
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(54) (144) (172) (55) (39) (15)
100,0 (479)
194
DE SOCIALE STRUCTUUR
Tabel 13 Aantal sociale klassen naar conservatief-vooruitstrevend Indeling Conservatiefvooruitstrevend
Conservatief Neutraal Vooruitstrevend
Totaal ( \ . . ( absoluut
Totaal 1 klasse
2 klassen
3 klassen
Meer klassen
33,2 33,6 21,1
34,4 35,1 38,9
9,6 H,l 20,0
22,4 18,7 20,0
30,9 (148)
35,5 (170)
12,1 (58)
20,9 (100)
Weet het niet
%
absoluut
0,4 1,5
100,0 100,0 100,0
(250) (134) (95)
0,6 (3)
100,0 (479)
Tabel 14 Deelname aan het sociale leven naar ontwikkelingspeil
Ontwikkelingspeil
A n a l f a b e t e n en d e g e n e n d i e de lagere school niet volledig hebben doorlopen L a g e r e school M i d d e l b a r e school H o g e r e studies en Universiteit
Totaal {[ a,b s o ,l uf/u\t
Geen deelname
Wel deelname
Totaal
%
absoluut
87,2 83,7 82,1
12,8 16,3 17.9
100,0 100,0 100,0
(219) (178) (56)
68,4
31,6
100,0
(57)
83,3 (425)
16.7 (85)
100,0 (510)
195
APPENDIX BIJ HOOFDSTUK V
Tabel 15 Deelname aan het sociale leven naar beroep Geen deelname
Beroep
Wel deelname
Totaal
%
absoluut
68,5 82,6 87,0 90,0 80,4 85,7 100,0
31,5 17,4 13,0 10,0 19,6 14,3
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(108) (23) (23) (40) (56) (14) (1)
78,1
21,9
100,0
(265)
Werklozen Gepensioneerden Studenten en leerlingen Huisvrouwen
85,7 76,2 75,0 92,5
14,3 23,8 25,0 7,5
100,0 100,0 100,0 100,0
(14) (21) (24) (186)
Totaal zonder beroep
89,0
11,0
100,0
(245)
83,3 (425)
16,7 (85)
100,0
Mijnwerkers Andere arbeiders Ambachtslieden Dienstverlening Ambtenaren Boeren Vrije beroepen Totaal
beroepsbeoefenaren
T o t a a l
{ absolult
(510)
Tabel 16 Keuze van vrienden naar deelname aan het sociale leven Soort vrienden Deelname aan het sociale leven
Geen deelname Wel deelname
\
absoluut
Totaal
politiek toevallige en op het werk
familie
jeugd
23,4 16,5
13,4 15,3
23,4 17,6
22,2 (HO)
13,7 (68)
22,4 (111)
geen
%
absoluut
26,4 49,4
13,4 1,2
100,0 100,0
(410) (85)
30,4 (150)
11,3 (56)
100,0 (495)
BESLUIT
„Het is niet alleen een misdaad, maar ook moreel niet juist om een stad te laten sterven." (uit een interview met de dochter van een mijnwerker)
De huidige situatie
Uit de analyse van de huidige situatie in Carbonia blijkt niet alleen dat er een crisis bestaat, maar ook dat het aantal arbeidsplaatsen steeds verder terugloopt. Op grond van de economische structuur van de stad hoeft men er niet op te rekenen dat dit proces zich in tegengestelde richting zal ontwikkelen. Deze structuur is nog steeds zeer eenzijdig en er zijn slechts weinig andere bedrijven. In de mijn kunnen niet meer mensen te werk worden gesteld. Bovendien is mechanisatie vereist om deze mijnonderneming te kunnen laten voortbestaan en daardoor wordt het personeelsbestand nog verder verminderd. De huidige werkgelegenheidssituatie biedt relatief vast werk aan degene die reeds werk heeft. Maar de jeugd wil ook gaan werken en. zij heeft zo goed als geen kansen.
Karakteristiek van de bevolking
De geringe vraag naar arbeidskrachten weegt des te zwaarder waar het demografisch onderzoek aangetoond heeft dat de jongere groepen relatief sterk vertegenwoordigd zijn in de bevolking. De groep mijnwerkers heeft een hoge gemiddelde leeftijd en een laag ontwikkelingspeil. Daartegenover staat de potentiële arbeidskracht van de jeugd. Zij heeft een hoog ontwikkelingspeil, zelfs hoger dan het nationaal gemiddelde. Door het ontbreken van techni-
198
BESLUIT
sehe scholen hebben zij geen specifieke beroepsopleiding. Maar dank zij de ruime basisopleiding is dit snel te verhelpen. Bovendien vormen ook de vrouwen nog potentiële arbeidskrachten, vooral de jongere. De laatsten hebben een ongeveer even hoog ontwikkelingspeil als de mannen. De bevolking is bovendien wel geneigd tot arbeid in de industrie en dat is ook een positief element, juist vanwege de crisis. Door die crisis is Carbonia te vergelijken met veel plaatsen in Zuid-Italië. Zij onderscheidt zich echter daarvan door haar traditie als industriestad en door het uitgesproken verlangen zich als zodanig verder te ontwikkelen. De arbeiders verzetten zich niet tegen technologische veranderingen, al brengen die op korte termijn ook een vermindering van het aantal arbeidsplaatsen met zich mee. Dat is wel een bewijs voor het bewust aanvaarden van de industrialisatie en de doordachte collectieve actie van de arbeiders van Carbonia. Meestal acht iemand die een onderneming begint in achtergebleven gebieden het ontbreken van een vakbeweging nogal gunstig. Maar hij vergeet daarbij dat de vakbeweging een uitvloeisel is van de industriële ontwikkeling en dat juist beperkte contacten op dit punt tot moeilijk op te lossen conflicten kunnen leiden. De vakbeweging in Carbonia staat in het teken van de treurige toestand van de mijnwerkers. De crisis duurt nu al 16 jaar en de mijnwerkers hebben het personeelsbestand van 17.000 tot minder dan 3.000 personen zien verminderen. Toch hebben de vakbonden nooit alleen maar geprotesteerd, of ongecontroleerde manifestaties gehouden. Zuiver menselijk gezien zou dat heel begrijpelijk zijn geweest. De mijnwerkers hebben niet gestaakt zelfs niet bij het uitblijven van de loonuitbetaling. Zij hebben actie gevoerd om vitale belangen te verdedigen, belangen die tegelijk die van de gehele bevolking waren en die in feite op een uitvoering van de ontwikkelingsplannen neerkwamen. De eisen van de vakbonden vielen samen met de politiek op lange termijn van de mijn. Men streed daarom vooral tegen de vertraging bij het uitvoeren van de nieuwe projecten. Carbonia heeft dus de beschikking over veel arbeidskrachten, die hoog ontwikkeld zijn. Men moet de sterke vakbondstraditie bij de arbeidersklasse beschouwen als een van de aspecten van het reeds begonnen industrialisatieproces en zeker niet als een negatieve factor.
BESLUIT
199
De structuur
De stad ligt verder gunstig in een streek die gemakkelijk te bereiken is en die met wegen en spoorwegen met de andere plaatsen op Sardinië is verbonden. Zij ligt dicht bij zee en bij een haven die gemakkelijk uitgebreid kan worden. De openbare voorzieningen in Carbonia zijn niet slecht. Zij moeten weliswaar aangepast worden aan de behoeften van de bevolking, maar zij vormen een waardevol bezit, zeker in vergelijking met de andere plaatsen op Sardinië. Ten slotte heeft de bevolking van Carbonia een moderne instelling. Weliswaar is de structuur van de stad niet zo complex als in de grote steden, toch zullen de economische en sociale activiteiten er een vruchtbare voedingsbodem vinden. Gevoel voor samenwerking, een onmisbare eigenschap bij industriële ontwikkeling, is er aanwezig. Deze gemeenschap staat open voor nieuwe stimulansen en zij is in staat zich aan te passen. Deze eigenschappen zijn zeer belangrijk, zeker als men een vergelijking maakt met ¿e andere pas geïndustrialiseerde gebieden in Zuid-Italië. Daar heeft vaak een industriële ontwikkeling plaats gehad in een sociale context, waarin dat een breuk betekende met de eigen cultuur en houdingen van de plaatselijke bevolking. De bevolking moest zich snel aanpassen aan de waarden van een stedelijke en industriële cultuur, terwijl zij juist zeer sterk gehecht was aan haar oude gebruiken. Deze overgang riep spanningen en conflicten op. Maar in Carbonia zou de industrie geen nieuw verschijnsel vormen en ingepast worden in het reeds bekende beeld. Vestiging van nieuwe industrie zou het sociale patroon van de stad zelfs verrijken, nu het door de crisis wat eenzijdig is gebleven.
Industrialisatie
De ervaring heeft er bij de Cassa per il Mezzogiorno toe geleid dat men vooral investeert in gebieden waar reeds openbare voorzieningen, een infrastructuur en enige industriële nijverheid bestaan. Dus men erkent naast objectieve elementen het belang van kwalitatieve factoren om een ontwikkelingsplan te doen slagen. De bevolking moet als het enigszins kan reeds industrieervaring hebben.
200
BESLUIT
Deze aspecten — de gunstige ligging, de infrastructuur, de arbeiders en de industriële traditie — zijn alle in het bekken van Sulcis aanwezig. Daardoor is deze streek een van de meest geschikte van Sardinië om verder te industrialiseren. Maar dit is niet voldoende om de industrialisatie uit zichzelf in het leven te roepen in Carbonia. Nieuwe ondernemingen hebben kapitaal nodig, gespecialiseerde technische kennis en organisatievermogen. En dat is nu in de stad niet aanwezig. Carbonia is steeds een stad van loontrekkers geweest. Dat was het gevolg van de ene staatsonderneming. De categorieën van de bevolking waar gewoonlijk de ondernemers uit voorkomen, ontbreken. Het initiatief tot industriële ontwikkeling moet dus van buiten af komen. De plannen van de Cassa per il Mezzogiorno en met name het ontwikkelingsplan zijn in deze geest opgesteld (l). Zij voorzien in een aantal financiële faciliteiten voor nieuwe industriële ondernemingen. De bouw van de elektriciteitscentrale bij Porto Vesme om in de toekomstige energiebehoeften te voorzien is een uitvloeisel van dezelfde politiek. De nabijheid van de elektriciteitscentrale en de beslissing ten aanzien van een basisindustrie (aluminium) zullen de industrialisatie in Carbonia ongetwijfeld bevorderen.
De noodzaak van tijdige actie
Al deze positieve factoren samen komt men tegenwoordig maar weinig tegen. Toch bestaat er ook een negatief element, maar dat hangt samen met de huidige economische situatie: de voortdurende neiging om te emigreren. Eertijds herstelde de emigratie weer gedeeltelijk het evenwicht in de gemeenschap, dat verstoord was door een te snelle ontwikkeling en door het ontbreken van een duidelijk beeld van de economische werkelijkheid van dat moment. Maar als dat zo doorgaat, kan de emigratie ernstige verstoringen veroorzaken in de samenstelling van de bevolking.
(') Zie Autonome Provincie van Sardinië, ,,Sociaal-economisch ontwikkelingsplan voor Sardinië", Document A, Algemene en bijzondere ontwikkelingsplannen, Cagliari, april 1963. In het bijzonder op blz. 283/284 en 301 staan de gegevens over de ontwikkeling van streek nr. 11, waarvan Carbonia deel uitmaakt.
BESLUIT
201
Momenteel beschikt de stad nog over een arbeidsreserve in de jeugd. De migratiestroom zal deze groep onvermijdelijk verkleinen, want in Carbonia kunnen ze geen werk vinden. En zoals gewoonlijk verlaten juist diegenen het eerst de stad, die het hoogste ontwikkelingspeil en de meeste ondernemingsgeest bezitten. De bevolking verarmt dus niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief. Het succes van de ontwikkelingsplannen wordt dus bepaald door tijdige actie. Dat is des te noodzakelijker bij een goed begrip van de redenen die tot een zeker isolement van de stad geleid hebben. Carbonia vormt inderdaad een „vreemde eend in de bijt" ten aanzien van de cultuur en de geschiedenis van Sardinië. De stad bestaat nog maar kort en is van bovenaf opgericht. Haar enige functie was steenkoolproduktie. Het was een industriestad midden in een landbouwgebied. Maar al deze overwegingen hebben nu toch wel hun geldigheid verloren. De gemeenschap heeft zich tot nu toe in een zeker isolement bevonden en dat heeft zich uitgedrukt in een gevoel van onrechtvaardig verlaten te zijn. Maar dat gaat nu verdwijnen bij het vooruitzicht op heropname in de gedifferentieerde economie van heel het eiland. De bouw van de elektriciteitscentrale schijnt wel het symbool te zijn van de nieuwe functie van Carbonia in zoverre deze het proces van economische ontwikkeling begunstigt en tevens letterlijk de band levert waarmee de stad nu nog nauwer verbonden is met de rest van Sardinië.
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
Dit onderzoek is gebaseerd op de volgende informaties: 1. basis- en demografische gegevens, uit de volkstellingen en de bevolkingsregisters; 2. gegevens over de toestand van de gemeenschap, te weten de meningen en houdingen van de inwoners, verzameld tijdens een steekproef door middel van het ondervragen van de bevolking en door vrije interviews met personen die in het sociale leven een belangrijke plaats innemen ; Voorts gegevens over de belangrijkste openbare en sociale voorzieningen verkregen door navraag en gesprekken met leiders van de verschillende sectoren die voor deze studie van belang zijn.
1. Basis- en demografische gegevens
Om de veranderingen te bestuderen in de bevolkingsstructuur — naar geslacht en leeftijdsklasse — wat betreft ontwikkelingspeil en werkgelegenheid, hebben wij de volkstellingen van 1951 en 1961 vergeleken. Wij hebben bij deze vergelijking rekening gehouden met de veranderingen in Carbonia zelf en in verhouding tot Sardinië en, waar mogelijk, in verhouding tot heel Italië. De gegevens over de beroepsbevolking zijn aangevuld met die van de S.M.C.S. De tabellen en de grafieken met betrekking daarop zijn in de tekst ingevoegd. Wij hebben deze basisgegevens niet voldoende geacht en hebben daarom de demografische structuur van de stad verder onderzocht. Wij hebben ons daarbij vooral beziggehouden met de migratiebewegingen. De analyse daarvan en het opstellen van historische grafieken hebben ons
204
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
genoopt een steekproef te nemen. Wij hebben er twee genomen, voor elk jaar vanaf 1938 tot nu toe, een van de immigranten en een van de emigranten. Wij hebben daarbij gebruik gemaakt van het bevolkingsregister van de gemeente Carbonia. Bij de omvang van de steekproeven is rekening gehouden met een onbetrouwbaarheid van 10 %. Wij hebben de volgende variabelen opgenomen in de steekproef: leeftijd, geslacht, beroep, burgerlijke staat, grootte van het gezin, plaats van herkomst en die van bestemming. Deze gegevens zijn mechanisch verwerkt en op grond daarvan hebben wij grafieken gemaakt. Zij staan in hoofdstuk I en in de appendix bij dat hoofdstuk. Deze gegevens vormen het noodzakelijk kader waarbinnen dit onderzoek geplaatst was.
2. Gegevens over de toestand van de gemeenschap
De onderzoekers van het C.R.I.S. hebben voordat zij het veld in gingen een bezoek gebracht aan Carbonia en er tijdens het onderzoek gewoond. Twee fases gingen aan het onderzoek vooraf. De eerste fase omvatte het explorerend onderzoek. Wij hebben contact opgenomen met personen die in het sociale leven een belangrijke plaats innamen, om via gesprekken de meest karakteristieke aspecten van de gemeenschap te achterhalen. Daardoor konden wij een aantal thema's kiezen waarop de werkhypotheses gebaseerd werden. Deze hypotheses zijn gebruikt bij de redactie van het vragenformulier. De thema's werden gebruikt bij de uitwerking van het doel van het onderzoek. Een aantal van deze thema's bleken van bijzonder belang als: het blijven bestaan van sociale cohesie in deze crisissituatie; de vorming van een eigen industriële cultuur in deze gemeenschap; het aanvaarden als waarde in sociologische zin van onderwijs a i ontwikkeling; de participatie in vakbonden en politieke partijen. In de tweede fase hebben wij het vragenformulier getest en de interviewers getraind. De laatsten hebben wij gekozen uit studenten en plaatselijke onderwijskrachten. Hun voorbereiding was gebaseerd op ,,róle-playing"'. Zij waren efficiënt en hadden belangstelling voor het onderzoek. Twee onderzoekers van het C.R.I.S. hebben samen ongeveer drie maanden in de stad gewoond. De populatie voor het onderzoek werd gevormd door de in Carbonia woonachtige bevolking tussen 18 en 60 jaar. Deze beperking was bedoeld om de in
205
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
potentie actieve bevolking af te zonderen. Deze groep stond immers in direct contact met de te onderzoeken problemen van de gemeenschap. Wij hebben een systematische steekproef genomen door uit het bevolkingsregister van de gemeente een op elke 50 kaarten te lichten. Aldus hebben wij 700 eenheden verkregen. Dit aantal was hoger dan het verlangde van 510. Wij hebben het toch aangehouden in de verwachting dat niet alle ingeschrevenen bereikt konden worden door emigratie of overplaatsing. Dat was niet altijd aan de gemeente bekend. Bij de volkstelling van 1961 bestond de bevolking uit 37.327 personen. Als men daar de bejaarden en de jeugd van aftrekt, krijgt men minder dan 20.000 personen. De steekproef van 510 personen garandeert dus een waarschijnlijkheid van 95 % om geen fouten te maken groter dan 4,4 %. De representativiteit van deze steekproef is dus voldoende.
Verdeling van de ondervraagden naar geslacht en leeftijdsklasse Leeftijdsklasse 18 2636 46 -
25 35 45 60
jaar jaar jaar jaar Totaal
Mannen
%
Vrouwen
%
Totaal
%
44 43 67 109
8,6 8,4 13,2 21,4
66 64 66 51
12,9 12,5 12,9 10,0
110. 107 133 160
21,5 21,0 26,1 31,4
263
51,6
247
48,4
510
100,0
Verdeling naar burgerlijke staat Absoluut
%
Ongehuwd Gehuwd Gehuwd geweest
135 363 12
26,5 71,2 2,3
Totaal
510
100,0
Burgerlijke staat
Plaats in het gezin van de ondervraagde
Gezinshoofd Vrouw Zoon Dochter Opa, oma, gast Totaal
Absoluut
%
221 170 45 67 5
43,5 33,5 8,8 13,2 1,0
508
100,0
206
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
Verdeling van de ondervraagden naar woonwijk Woonwijk
Verspreide buurtschappen Marginale gebieden Grotere buurtschappen Perifere gebieden zonder openbare voorzieningen Perifere gebieden met openbare voorzieningen Centrum Totaal
Absoluut
%
39 26 79
1,6 5,0 15,5
66
13,0
182 118
35,7 23,2
510
100,0
Wij hebben een vragenlijst gebruikt van 120 vragen. Wij verkregen aldus de volgende gegevens: Basisgegevens — — — — —
geslacht, leeftijd en burgerlijke staat plaats in het gezin en grootte van het gezin werkkring en beroepsmobiliteit inkomen woonwijk Houdingen en gedrag
— — — — — — —
beeld van de crisis en reactie daarop houding ten aanzien van emigratie conservatief-vooruitstrevend verdraagzaamheid ten aanzien van andere levensgewoonten houding ten aanzien van deelname aan de politiek verlangens met betrekking tot het inkomen en de toekomst van de zoon deelname aan het sociale leven
Oordeel over de situatie — begripsbepaling van de toestand waarin zich de stad bevindt, naar verschillende variabelen: economisch, sociaal, cultureel en naar woonwijk — verwachting ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen, naar omvang en methode van en degene die verantwoordelijk is voor interventie.
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
207
Deze gegevens zijn aangevuld met een serie interviews met personen die in het sociale leven een belangrijke plaats innamen. Een aantal daarvan waren reeds in het exploratie onderzoek gehouden. Deze interviews zijn gehouden door de onderzoekers van het C.R.I.S. Zij hebben daarbij met name gesproken met vertegenwoordigers van de volgende sectoren: Politiek-bestuttrlijk, op plaatselijk niveau, de voorzitters van de verschillende politieke groeperingen — P.C.I., P.S.I., P.S.I.U.P., D.C., P.S.D.A., en M.S.I., — wethouders van de gemeente, vertegenwoordigers van de partijen; op regionaal niveau, de assessoren voor de sectoren die van bijzonder belang waren voor dit onderzoek. De onderneming, vertegenwoordigers van de mijn en de vakbonden en leden van de interne commissie. Onderwijs,, hoofden van schoolbesturen en het onderwijzend personeel. Cultureel, de organisatoren van het stedelijke culturele leven. Deze gesprekken waren bedoeld om nader inzicht te verkrijgen in enige aspecten van het leven in deze stad, met name in verband met de crisis. Onderwerpen van gesprek waren de interventie en de toestand, de problemen en de vooruitzichten in de verschillende sectoren van het sociale leven. Tegelijkertijd hebben wij enige groepsinterviews gehouden met de jeugd en de mijnwerkers. In de beschouwing zijn verder nog opgenomen de toestand op de scholen en de culturele en sociale voorzieningen. Wat de school betreft, wij hebben bij de vrije interviews het kwalitatieve aspect onderzocht. Bovendien hebben wij alle onderwijsinstellingen bekeken op de volgende punten : — — — — — —
samenstelling van de schoolbevolking samenstelling van het onderwijzend personeel toestand van de schoolgebouwen toestand van het onderwijsmateriaal schooltijden eventuele vormen van studiebegeleiding.
Wat betreft het culturele leven, hebben wij onze aandacht vooral gericht op de bibliotheek en het sociale centrum. In de bibliotheek hebben wij een steekproef genomen van 100 lezerskaarten van de 2.000 die er waren. Wij hebben aldus het aantal en de soort gelezen boeken kunnen nagaan in verband met leeftijd, geslacht en beroep van de lezers.
208
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
Wat betreft de sociale voorzieningen, hebben wij contact opgenomen met de desbetreffende instellingen om er het functioneren en het wel of niet beantwoorden aan de verlangens van de bevolking van te kunnen nagaan. Verder hebben wij aandacht besteed aan de volksgezondheid en daarvoor met een aantal doktoren gesproken — artsen van de gemeente, van de verzekering, van het ziekenhuis, van de scholen en van de mijn —. Deze gesprekken waren bedoeld om enige belangrijke aspecten van de gezondheidstoestand te belichten van de bevolking in het algemeen en van de mijnwerkers in het bijzonder. De gegevens van de vragenlijsten zijn mechanisch verwerkt. Wij hebben indicatoren opgesteld door combinaties van vragen uit de lijst. Deze indicatoren zijn gebruikt om bepaalde houdingen te bepalen, zoals: de deelname aan het sociale leven, het vertrouwen in politieke actie, de verdraagzaamheid ten aanzien van andere levensgewoonten. Soms hebben we gebruik gemaakt van schalen om houdingen te meten, maar dat staat in de tekst aangegeven. Deze gegevens zijn op ponskaarten overgebracht. Wij hebben daarmee ongeveer 700 tabellen opgesteld. Daarvan hebben wij de percentages berekend en ze vervolgens statistisch verwerkt. Aldus hebben wij de mogelijke verbanden opgezocht tussen de beschouwde variabelen. Zoals te voorzien viel, was een gedeelte daarvan niet significant. De significante resultaten zijn opgenomen in de appendices van de hoofdstukken II, III, IV en V, en verder in de tekst. Ook de resultaten van de verwerking van de stceekproef van bibliotheekbezoekers zijn mechanisch verwerkt. De percentages in de tabellen zijn berekend over de werkelijke antwoorden. Wij hebben dus geen rekening gehouden met de categorie „geen antwoord". Deze categorie is overigens wel terug te rekenen. Wij hebben de tabellen, die meermalen gebruikt werden, soms anders geordend, om ook andere dingen te kunnen aantonen. Vervolgens hebben wij de resultaten geïnterpreteerd die door statische analyse significant bleken. Wij hebben ze geplaatst bij de demografische, kwalitatieve en basisgegevens, die wij uit de vrije interviews en eigen observatie hadden verkregen. De indeling van deze studie is er het resultaat van. Ten slotte is de kwantitatieve en kwalitatieve verwerking van de gegevens over het onderwijs, de sociale voorzieningen en de volksgezondheid opgenomen in de drie bijvoegsels. De samenwerking met de bevolking tijdens het onderzoek was bijzonder prettig. Geen enkel interview is geweigerd. De onderzoekers zijn op alle mogelijke manieren geholpen — vooral door de personen die in het sociale
DE GEVOLGDE ONDERZOEKMETHODEN
209
leven een belangrijke plaats innamen — om de gewenste informaties in te kunnen winnen. Zoals altijd en zeker in het geval van Carbonia, waar de toestand nogal onzeker is, wekt een sociologisch onderzoek verwachtingen. Maar de inwoners van Carbonia hebben in het algemeen prettig met ons samengewerkt. Zij hoopten niet alleen dat dit onderzoek tot interventie zou bijdragen, maar wilden ook het onderzoek zelf goed doen verlopen. Dit onderzoek heeft belangstelling en instemming gekregen: men vroeg geregeld om bekendmaking van de resultaten ervan.
B I J L A G E 1 (i)
HET ONDERWIJS
(') Geredigeerd door Gigi Guastamacchia.
INHOUD
1. Het Het Het Het
schoolbezoek verplicht lager onderwijs verplicht lager middelbaar onderwijs hoger middelbaar onderwijs
213 213 214 215
2. De schoolbevolking Het lager onderwijs De lagere middelbare school Het hoger middelbaar onderwijs
216 216 217 218
3. Onderwijsvoorzieningen Het verplichte onderwijs Het hoger middelbaar onderwijs
219 219 221
4. Het onderwijzend personeel De onderwijzers De leraren
222 222 222
HET ONDERWIJS
1. Het schoolbezoek
In Italië bestaat een leerplicht tot en met het veertiende jaar. Het verplichte onderwijs omvat twee gedeelten. Het lager onderwijs duurt vijf jaar en de lagere middelbare school drie jaar. Het verplicht lager onderwijs Alle burgers van zes tot elf jaar moeten lager onderwijs volgen. Als men dan zijn diploma nog niet behaald heeft, blijft men 'leerplichtig van zijn elfde tot en met zijn veertiende jaar. Om de vervulling van deze leerplicht na te gaan hebben wij een vergelijking gemaakt tussen de bevolking van zes tot elf jaar en het aantal ingeschreven leerlingen van de lagere scholen in Carbonia. Het laatste aantal hebben wij met een bepaald percentage verminderd in verband met de leerlingen die ouder zijn dan elf jaar (13 %, gelijk aan het afgerond nationaal gemiddelde) (i). In 1964 waren er in Carbonia 4.739 leerlingen van lagere scholen. Wanneer men daar 616 ( 1 3 % ) van aftrekt, komt men tot 4.123 leerlingen tussen zes en elf jaar. De leerplichtige bevolking omvatte ruim gerekend 4.446 personen ( 2 ). ('l Het laatste gegeven stamt uit 1962. Het bedroeg toen voor het gehele land 11,44 %. Wij hebben het afgerond op 13 %. Dit percentage vertoont namelijk de laatste jaren de neiging te stijgen. Bovendien vallen aldus ook de leerlingen eruit die wel achtergebleven zijn ofschoon ze nooit zijn blijven zitten, dus degenen die ziek geweest zijn of later begonnen zijn. Wij nebben hier gebruik gemaakt van het nationale cijfer en niet van dat van Sardinië (15,7 %) omdat de situatie in Carbonia meer gelijkt op die van het vasteland van Italië dan op die van het eiland. Dat blijkt uit de overige gegevens. (2) De leerplichtige bevolking is berekend op grond van de volkstelling van 1961. Wij hebben dus geen rekening kunnen houden met eventuele emigratie tussen 1961 en 1964. Bovendien geeft de volkstelling geen cijfers voor elk jaar, maar alleen voor leeftijdsgroepen. Wij hebben dus uit de volkstelling de bevolking tussen drie en acht jaar berekend (in 1964 waren die dus tussen zes en elf jaar oud) op de volgende manier. Van de eerste bevolkingsklasse (0-6 jaar) hebben we de helft genomen (2.497). Van de tweede bevolkingsklasse (6-14 jaar) hebben we een vierde genomen (1.949). Het totaal (4.446) is dus een benaderend cijfer, dat geen rekening houdt met overledenen, emigraties en immigraties.
214
BIJLAGE 1
Het aantal leerlingen dat zijn schoolplicht vervult is dus behoorlijk hoog: 92,7 %. Dat percentage is gelijk aan dat van Piémont en Ligurie ( ' ) . Op Sardinië bedraagt het 52,41 % . Het verplicht lager middelbaar onderwijs Alle burgers die het diploma van het lager onderwijs behaald hebben en nog niet ouder zijn dan veertien jaar moeten het lager middelbaar onderwijs volgen. Wie nog geen acht jaar op school gezeten heeft, al is hij ouder dan veertien, is hier eveneens toe verplicht. Het is overigens nogal moeilijk om het aantal leerplichtigen te berekenen. Er bestaan geen officiële gegevens hieromtrent. Van het aantal personen in deze leeftijdsklasse moeten we de nakomers bij het lager onderwijs aftrekken. Van het aantal leerlingen van de lagere middelbare scholen moeten de zittenblijvers die ouder zijn dan veertien jaar worden afgetrokken. In Carbonia zijn 3.000 jongens en meisjes in de leeftijd van elf tot veertien jaar ( 2 ) . De lagere middelbare scholen hebben 2.515 leerlingen. Als men aanneemt dat het aantal nakomers bij het lager onderwijs en bij het lager middelbaar onderwijs even groot is, dus dat er evenveel leerlingen staan ingeschreven bij het lager onderwijs die ouder zijn dan elf jaar als er bij het lager middelbaar onderwijs ingeschreven staan ouder dan veertien ( 3 ) , verkrijgt men een percentage dat aan de schoolplicht voldoet van 83,8 %. Dit is een bijzonder hoog cijfer, vergeleken met het regionale (62 % ) en het landelijke (68 % ) . Deze cijfers zijn op dezelfde wijze berekend. Zelfs dit bij benadering berekend cijfer is dus bijzonder significant.
(') Dit percentage (92,7) is verkregen op grond van het aantal ingeschreven leerlingen bij de Onderwijsinspectie in Cagliari. Als men echter rekening houdt met de totale bevolking van de afzonderlijke scholen, verkregen via het vragenformulier, stijgt dit percentage tot 96,7 %. Houdt men rekening met het derde gegeven, met betrekking tot het schoolbezoek (dat natuurlijk lager ligt dan het aantal ingeschreven leerlingen), dan daalt dit percentage tot 90,5 %. In vergelijking met het regionale cijfer (52,41 %) en het landelijke (69,28 %) bijft dit percentage toch significant. (-) Dus een vierde van de leeftijdsklasse van 6-14 jaar bij de volkstelling van 1961. In dit geval blijft deze groep nog steeds in de leeftijdsklasse van 6-14 jaar, ook drie jaar na de volkstelling. In 1961 was dit de groep van 8-11 jaar. Vergelijk ook noot 2, blz. 213. (:l) Deze veronderstelling houdt rekening met het feit dat de langere duur van het lager onderwijs en dus het mogelijk groter aantal zittenblijvers wegvalt tegen het strengere oordeel bij het lager middelbaar onderwijs. De gegevens over het aantal zittenblijvers op Sardinië laten slechts kleine verschillen zien tussen lager en middelbaar onderwijs. In het schooljaar 1960-1961 was het verschil 0.70 %.
215
HET ONDERWIJS
Schoolbevolking bij het lager middelbaar onderwijs en leerplichtige bevolking Plaats
Bevolking 11-14 jaar
Leerlingen
%
Italië (1962-1963)
2.350.939
1.594.967
67,8
Sardinië (1962-1963)
89.376
55.567
62,1
Provincie Cagliari (1961-1962)
48.808
23.274
47,7
3.000
2.515
83,8
Carbonia (1963-1964)
Het hoger middelbaar onderwijs 26 % van de bevolking in de leeftijdsklasse van 14 tot 19 jaar bezoekt het hoger middelbaar onderwijs. Het betreft hier 1.189 leerlingen op een bevolking in die leeftijdsklasse van 4.458 personen. Op Sardinië bedraagt dit cijfer gemiddeld 18,3 % en in heel Italië 21,1 %. Ook als men rekening houdt met de totale bevolking, is het aantal leerlingen van het hoger middelbaar onderwijs zeer hoog. Het S.V.I.M.E.Z. heeft in een studie over de schoolbevolking voorgesteld om in 1975 40 leerlingen per 1.000 inwoners naar het hoger middelbaar onderwijs te laten gaan (i). Dit is nog al veel en om allerlei redenen van demografische aard niet te bereiken. Daarom is het verminderd tot 30 à 35 leerlingen op elke 1.000 inwoners ( 2 ). In Carbonia volgden 33 leerlingen per 1.000 inwoners het hoger middelbaar onderwijs. Dit ligt dus gelijk met het gemiddelde dat door het S.V.I.M.E.Z. is voorgesteld. Dit cijfer is nog significanter als men weet dat in Carbonia niet alle soorten hoger middelbaar onderwijs gegeven worden. Daardoor bezoeken sommigen de kweekschool van Iglesias.en opleidingen in andere steden.
(') Zie S.V.I.M.E.Z. : ,,Mutamenti della struttura professionale e ruolo della scuola", Rome, blz. 1-1 en blz. 68. ( : ) Zie hiervoor C.R.I.S.: ..Scuole e problemi dell'istruzione nel Comune di Parma", Turijn 1964, blz. 195.
216
BIILAGE 1 Schoolbevolking bij het hoger middelbaar onderwijs en bevolking in de leeftijdsklasse die dit onderwijs normaliter bezoekt 0 ) Plaats
Italië (1962-1963) Sardinië (1962-1963) Provincie Cagliari (1961-1962) Carbonia
(1963-1964)
Bevolking van 14-19 jaar
Leerlingen
%
4.199.993
885.340
21,1
140.552
25.745
18,3
68.211
13.840
20,3
4.458
1.189
26,7
2. De schoolbevolking Het lager onderwijs Van de 27 lagere scholen in het schooljaar 1963-1964 in Carbonia hadden er slechts 10 een volledige cursus van 5 klassen. Op alle andere scholen werd aan meer klassen tegelijk les gegeven. Bijna alle meerklassige scholen liggen in de verspreide buurtschappen. In de stad zelf en in de grotere buurtschappen liggen meestal normale scholen. Zij zijn echter wel overbevolkt en er wordt dus bij toerbeurt les gegeven ( 2 ). Carbonia stad Meer dan de helft van de leerlingen bij het lager onderwijs van de gemeente zit op drie van de zes scholen Ín de stad zelf. Dat zijn de G. Deledda-school en die in de via Mazzini en de Ciusa. Dit zijn dus zeer omvangrijke scholen, zoals die in andere grote steden ook voorkomen. Samen hebben zij 116 klassen,
(') Er bestaat natuurlijk lang niet zo'n duidelijk verband tussen de leerlingen van de leeftijdsklasse van 14 tot 19 jaar en het aantal ingeschrevenen aan de hogere middelbare scholen als tussen de leerplichtige bevolking en het aantal dat het verplichte onderwijs bezoekt. De leerlingen van avondscholen zijn Ín deze berekening niet opgenomen evenmin als degenen díe er langer over doen. Dat komt bij dit soort onderwijs vaker voor dan bij het verplichte onderwijs. (2) Onder een meerklassige school wordt hier verstaan dat aan meer klassen tegelijk les gegeven wordt. Dus de leerlingen van bij voorbeeld de eerste, tweede en derde klas zitten samen in één lokaal. Zij krijgen dus in hetzelfde lokaal les van één onderwijzer. Onder het lesgeven bij toerbeurt wordt hier verstaan dat er meer klassen afwisselend les krijgen in één lokaal. Gewoonlijk bestaat de toerbeurt hieruit dat de ene klas 's morgens les krijgt en de andere 's middags. Dat komt niet alleen Ín Carbonia voor, maar ook in een groot gedeelte van Italië. Het meerklassig onderwijs heeft een ongunstige invloed. De leerlingen zijn niet allen even oud en vergevorderd. Het onderwijs moet dan afgestemd worden op de minstbegaafde leerlingen. Les bij toerbeurt heeft een even ongunstige invloed, want het effect van het onderwijs wordt minder, wanneer er periodiek op ongeschikte uren les gegeven wordt en wanneer het ritme verandert.
HET ONDERWIJS
217
met gemiddeld 26 leerlingen per klas. Van deze 116 klassen wordt aan 53 bij dubbele of drievoudige toerbeurt les gegeven. De andere drie scholen in de stad zelf zijn kleiner. De school aan de via Nazionale bestaat slechts uit één lokaal, waarin aan vijf klassen tegelijk les gegeven wordt. Die aan de via Sanzio en de via Lubiana gebruiken het toerbeurtsysteem, al hebben ze elk slechts vijf klassen. Het gemiddeld aantal leerlingen per klas is in de stad zelf niet erg hoog (25,7), maar het gemiddeld aantal leerlingen per lokaal is bijzonder hoog (41,9) (l). Verspreide buurtschappen Van de 17 lagere scholen in deze buurtschappen, heeft er slechts een (Is Gannaus) een volledige cursus van vijf klassen. Van de andere 16 hebben er 14 slechts één klas en 2 twee klassen. Het gemiddeld aantal leerlingen per klas en per lokaal is aan de lage kant. Er wordt slechts aan twee klassen bij toerbeurt les gegeven (Is Gannaus). Maar het aantal werkelijke klassen bij de meerklassige scholen is significant. Van de 20 meervoudige klassen zou men 72 werkelijke klassen kunnen maken, die op zichzelf zouden moeten bestaan. Grotere buurtschappen De toestand in de grotere buurtschappen is gelijk aan die in de stad zelf. Er zijn 45 klassen, 21 lokalen en 23 klassen met een dubbel of drievoudig toerbeurtsysteem. De school van Barbusi is misschien de enige in heel de gemeente waar de verhouding klassen-leerlingen-lokalen goed ligt. Er zijn daar 86 leerlingen, vijf klassen en vijf lokalen. De toestand in Cortoghiana is zeer ernstig : 22 klassen met tien lokalen. In Bacu Abis is het nog erger: 13 klassen met vier lokalen en meer dan 84 leerlingen per lokaal. In de praktijk is er dus nu maar één school zonder een meerklassen- of toerbeurtsysteem. Beide systemen stroken niet met de didactische principes ( 2 ). De lagere middelbare school Er zijn vijf lagere middelbare scholen in Carbonia, waarvan er twee in hetzelfde gebouw gehuisvest zijn (school 1 en school 2). (') Onder het aantal leerlingen per klas wordt hier verstaan het gemiddeld aantal leerlingen die samen in één klas zitten, van één cursusjaar en die een eigen onderwijzer hebben. Onder het aantal leerlingen per lokaal wordt hier verstaan het aantal leerlingen dat gebruik maakt van hetzelfde lokaal. Ze kunnen tot verschillende klassen behoren, maar krijgen bij toerbeurt les. Dit gegeven is vrij belangrijk want vanwege de hygiëne en om onderhoudsredenen is het beter dat elke klas zijn eigen lokaal heeft. 25 leerlingen per klas en lokaal vormt een acceptabele toestand. In een ideale situatie zou het aantal leerlingen per lokaal lager moeten zijn dan het aantal leerlingen per klas. Er moeten bij voorbeeld ook handenarbeidlokalen bestaan naast de gewone leslokalen. (3) Zie tabel 1 (blz. 224) : Leerlingen en onderwijzend personeel bij het lager onderwijs.
218
BIJLAGE 1
Drie van deze scholen liggen in de stad zelf, de andere twee in de buurtschappen Cortoghiana en Bacu Abis. De drie scholen in de stad hebben in totaal 2.104 leerlingen, verdeeld over 83 klassen, met een gemiddelde van iets meer dan 25 leerlingen per klas. Deze bezetting is dus goed te noemen. De leerlingen worden in hun studiemogelijkheden niet geschaad. Maar deze bezetting wordt bereikt door middel van een toerbeurtsysteem van 36 klassen. School 2 krijgt 's middags les in lokalen van school 1. Op school 3 rouleren negen klassen. 411 leerlingen bezoeken het lager middelbaar onderwijs in de buurtschappen. Er zijn 18 klassen waarvan er acht 's middags les hebben ( ' ) . Het hoger middelbaar onderwijs Wie verder wil studeren na het behalen van het diploma van het lager middelbaar onderwijs kan in Carbonia naar een gymnasium gaan met een afdeling klassieken en een afdeling natuurwetenschappen en naar een technischcommercieel instituut met een afdeling handelswetenschappen en een afdeling wiskunde. In het schooljaar 1963-1964 bezochten 726 leerlingen het technischcommercieel instituut. Zij waren verdeeld over 26 klassen. Er waren dus 28 leerlingen per klas. 463 leerlingen bezochten het gymnasium, waarvan 85 de natuurwetenschappelijke afdeling. Bij een indeling van de leerlingen naar het diploma dat zij willen behalen blijkt dat het commerciële en het klassieke diploma het meest in trek zijn. Daarna volgen de wiskundige afdeling en daarna de natuurwetenschappelijke. De natuurwetenschappelijke afdeling is overigens pas opgericht. Meer dan 60 % van de leerlingen bij het hoger middelbaar onderwijs in Carbonia (1.189) krijgt een diploma waarmee ze binnen de gemeente niets kunnen doen. De rest kan een toelatingsexamen afleggen voor de universiteit. Wanneer het industrialisatieprogramma van Carbonia uitgevoerd wordt, zullen technici en geschoolde arbeiders het eerst gevraagd worden. Betrekkingen voor de mensen met een commercieel diploma als dat van de huidige middelbare scholen in Carbonia zijn alleen aanwezig in een economisch verder ontwikkelde stad. Carbonia kan deze mensen nu en in de nabije toekomst niet opnemen ( 2 ) . (') Zie tabel 2 (blz. 225) : Leerlingen en onderwijzend personeel bij het lager middelbaar onderwijs. (-) Zie tabel 3 (blz. 225): Leerlingen en onderwijzend personeel bij het hoger middelbaar onderwijs.
219
HET ONDERWIJS
Verdeling van de leerlingen bij het hoger middelbaar onderwijs naar schooltype in% Italië (19621963)
Schooltype (')
Sardinië (19621963)
Cagliari (19601961)
Carbonia (19631964)
Technische beroeps opleidingen
17
9
8,7
Technischcommerciële opleidingen
44
43
41,1
Kweekschool
13
19
19,2
8 18
7 22
5,9 25,1
7,1 31,8
100,0
100,0
100,0
100,0
r. ■ Gymnasium
f klass. afd. < c, \ nat. w. afd.
Totaal
61,1
Í1) Kweekschool en technische beroepsopleiding bestaan niet in C arbonia.
3. Onderwijsvoorzieningen (*)
Het verplichte onderwijs Bij het lager onderwijs bestaat een gebrek aan lokalen juist in de dichtst bevolkte delen van de stad; in de stad zelf en in de grotere buurtschappen De gemeentelijke overheid doet haar uiterste best om in deze toestand verande ring te brengen. Van de 78 lokalen in de stad zelf zijn er 73 in 1962 gebouwd. Om aan de huidige behoefte te voldoen moet het aantal lokalen verdubbeld worden. In de grotere buurtschappen is de toestand ernstiger, want daar is de laatste jaren niets bijgebouwd. Alleen de school C ortoghiana is betrekkelijk kort geleden gebouwd. De an dere zijn in verbouwde panden gehuisvest die geen eigendom zijn van de ge meente. Met name in Barbusi en Serbariu is dat het geval.
(') Zie tabel 4 (blz. 226) Toestand van de schoolgebouwen.
220
BIJLAGE 1
In de verspreide buurtschappen liggen vrij veel kleine en zeer kleinescholen, die onlangs gebouwd zijn. Wij hebben reeds opgemerkt dat het onderwijs er niet erg gunstig verloopt vanwege het meerklassensysteem. De didactische voorzieningen bij het lager onderwijs kan men van twee kanten benaderen, meer traditioneel en meer modern. In het eerste geval is de situatie uitstekend. Men maakt gebruik van een nieuw model schoolbanken. Lessenaars en borden en alle andere essentiële voorzieningen zijn prima onderhouden. Maar de toestand is heel anders bij een meer moderne benadering vanuit het standpunt dat het kind zelf actief behoort te zijn. Daarvoor is bijna geen didactisch materiaal aanwezig. Bijna geen enkele school heeft wandkaarten. dia's en films. Er zijn maar weinig platen en zo goed als geen natuurkundig materiaal. Alleen de grotere scholen hebben schoolbibliotheken voor de leerlingen. De kleinere hebben er in het algemeen geen. Het lager onderwijs in Carbonia beschikt volgens de gegevens van het vragenformulier in totaal over 1.041 boeken voor bijna 5.000 leerlingen. Bij het lager middelbaar onderwijs komt men niet alleen lokalen te kort maar ook gebouwen. School 1 en school 2 zitten zoals we gezien hebben in hetzelfde gebouw, de een 's morgens en de ander 's middags. Bovendien is het gebouw weinig geschikt. Het was vroeger een arbeiderspension dat nu verbouwd is. Er zijn weinig lokalen en geen gangen. School 3 heeft 14 lokalen voor 27 klassen. Daarom krijgen negen klassen 's middags les terwijl de andere vier links en rechts een onderkomen hebben. In de grotere buurtschappen heeft de school van Cortoghiana 12 klassen in zes lokalen. Ook deze school is in een vroeger arbeiderspension gevestigd. Zij bestaat uit drie gebouwen. In twee daarvan bevinden zich leslokalen in het andere de kantoren. Elk lesgebouw heeft drie lokalen en een toilet. Zij verkeren in een redelijke staat van onderhoud. 360 m 2 is bebouwd, daarvan is 240 m 2 ter beschikking van de leerlingen. Dat wil zeggen dat er voor elke leerling minder dan één vierkante meter beschikbaar is. Dat is kennelijk te weinig. De school in Bacu Abis is er nog slechter aan toe. Zij is gevestigd in een aantal winkelpanden die omgebouwd zijn tot leslokalen. De toiletten liggen buiten de gebouwen en zijn zeer slecht onderhouden. Er zijn vier lokalen voor
HET ONDERWIJS
221
zes klassen. Er is maar beperkte ruimte. De vier lokalen, twee kantoren, een lerarenkamer en een gang beslaan samen 120 m 2 . Wat de inrichting betreft, kunnen we enige cijfers geven over de schoolbanken. 2.515 leerlingen bij het lager middelbaar onderwijs in Carbonia beschikken over 773 schoolbanken (dus 1.546 plaatsen) waarvan er 648 in slechte staat verkeren, blijkens informatie van de leiding van de scholen. Dat is niet verwonderlijk als men bedenkt dat ze gewoonlijk meer dan tien uur per dag gebruikt worden. De bibliotheken van de vijf lagere middelbare scholen beschikken over in totaal 1.400 boeken, iets meer dan één boek voor elke twee leerlingen. Daarentegen zijn audio-visuele middelen in ruime mate aanwezig. Vier scholen hebben een radio, drie een platenspeler (één school zelfs drie), alle vijf hebben een bandrecorder en een dia-projector. Vier hebben een filmprojector. Deze scholen zijn hier heel wat beter voorzien dan een groot aantal scholen in rijkere streken. Het hoger middelbaar onderwijs Het technisch-commercieel instituut is gehuisvest in panden die bij de stichting van Carbonia gebouwd zijn. Vroeger waren het een arbeiderspension en een restaurant. In het schooljaar 1963-1964 waren er evenveel lokalen als klassen (26). De verhouding leerling-oppervlakte is niet gunstig te noemen, maar toch ook weer niet slechter dan in de rest van het land (2 m 2 bebouwd per leerling en 8,3 m 2 onbebouwd. Deze school is gevestigd in gebouwen die voor een ander doel ontworpen waren. Het is niet waarschijnlijk dat het leerlingenaantal verder kan worden uitgebreid. Het gymnasium ligt op een bijzonder groot stuk grond. Het gemeentebestuur acht de staat van onderhoud van de gebouwen goed en het onderwijzend personeel acht die slecht. Het kan nu zowel de eigen klassieke afdeling huisvesten als de nieuwe natuurwetenschappelijke afdeling. De didactische voorzieningen zijn ruim voldoende. Het technisch-commercieel instituut heeft een nieuw natuur- en scheikunde-lokaal, een filmlokaal en typemachines voor het onderricht in machineschrijven. Bovendien heeft dit instituut een projector, platenspelers en kartografisch materiaal. Het gymnasium heeft geen natuur- en scheikundelokaal. Het beschikt wel over audio-visuele middelen. Beide scholen hebben een bibliotheek, elk met meer dan 700 delen. Bovendien bestaat er aan de klassieke afdeling nog een lerarenbibliotheek met 1.250 delen.
222
BIJLAGE 1
4. Het onderwijzend personeel De onderwijzers De ideale toestand zou zijn dat het onderwijs geheel bevoegd zou worden gegeven. Maar dat is ook in de rest van Italië moeilijk te verwezenlijken. Bij de huidige stand van zaken is dat echter onmogelijk te bereiken. Er zijn meer vrije plaatsen dan benoemingen van bevoegde leraren. De toestand in Carbonia wordt nog verergerd doordat de stad zo afgelegen is. Daardoor is zij misschien niet zo in trek als standplaats als de grote steden op het vasteland van Italië. Doordat er geen kweekschool is, is het aantal onderwijzers dat in de gemeente geboren is, vrij klein. Die zouden meer geneigd kunnen zijn om een standplaats te aanvaarden in hun eigen gemeente. Er worden niet alleen weinig nieuwe benoemingen gedaan in de gemeente maar bovendien zijn daar nog veel voorlopige benoemingen bij van mensen die een andere eindbestemming hebben. Op een totaal van 198 onderwijzers, hebben of krijgen er 43 een anderestandplaats. Een aantal van hen hebben dus hun standplaats op scholen buiten de gemeente, maar zijn voorlopig naar Carbonia gestuurd ( ' ) . Hierdoor wisselen de kinderen vaak van onderwijzer en dat is niet bevorderlijk voor het continuïteit van het onderwijs. De toestand bij het lager onderwijs is vrij onstabiel. Bovendien worden de open plaatsen vaak ingenomen door onbevoegde leerkrachten. Op het moment van het onderzoek was de toestand bepaald niet ernstiger dan in vele andere gemeenten in Italië. Van de 198 onderwijzers hadden er 149 een vaste aanstelling in deze of een andere gemeente en 28 een voorlopige aanstelling. Beide groepen waren bevoegd. Bovendien waren er nog 21 onbevoegde plaatsvervangers. Deze toestand is vrij normaal bij het Italiaans lager onderwijs. De leraren De afgelegenheid van Carbonia doet zich nog meer voelen bij de aanstelling van leraren bij het lager en hoger middelbaar onderwijs. Het aantal afgestudeerden uit de streek zelf die bevoegd zijn les te geven, is zeer klein. Het is in
(') Bovendien kunnen onderwijzers die een vaste aanstelling hebben op een school in Carbonia, om een voorlopige aanstelling gevraagd hebben op een andere school in Carbonia.
HET ONDERWIJS
223
elk geval kleiner dan het aantal beschikbare plaatsen bij het middelbaar onderwijs. Bovendien zijn er waarschijnlijk maar weinig leraren die vanuit een andere plaats naar Carbonia willen komen, om daar les te gaan geven. Maar aan leraren is in heel het land gebrek. Elke leraar kan een betrekking vinden in de plaats waar hij vandaan komt of in de plaats waar hij woont. Toch zijn er problemen in Carbonia, vooral bij het lager middelbaar onderwijs. Immers 2.515 leerlingen zijn toevertrouwd aan 204 leraren: dat wil dus zeggen één leraar per 12,3 leerlingen. Optimaal zou zijn een leraar per 11 leerlingen. Bovendien bestaat dan 60 % van het lerarencorps uit plaatsvervangers die voor het merendeel nog niet eens afgestudeerd zijn. Ongeveer 30 % (60) heeft een voorlopige aanstelling. Zij zijn meestal wel afgestudeerd maar nog niet bevoegd. Er zijn slechts negen leraren met een vaste aanstelling, dat wil dus zeggen slechts 5 % van het aantal leraren bij het lager middelbaar onderwijs in Carbonia. Bij het hoger middelbaar onderwijs is het nog erger. Het gemiddeld aantal leerlingen per leraar bedraagt 13,7. Bovendien zijn van de 87 leraren ongeveer 70 % plaatsvervangers (63) en 25 % voorlopig aangestelden (20). Ook bij dit onderwijs maken de bevoegde leraren met een vaste aanstelling slechts 5 % van het geheel uit. Bij het gehele middelbaar onderwijs zijn er dus voor 3.704 leerlingen 13 bevoegde leraren met een vaste aanstelling en 80 met een voorlopige. Er zijn 198 onbevoegde tijdelijke plaatsvervangers. Het enthousiasme en de toewijding waarmee de jeugd van Carbonia naar school gaat, staat tegenover een grotendeels onbevoegd lerarencorps, waarvan de meesten van vandaag op morgen verdwenen kunnen zijn. Dat komt niet ten goede aan de continuïteit van het onderwijs.
224
BIJLAGE 1 Tabel 1 Leerlingen en onderwijzend personeel bij het lager onderwijs
Scholen
Carbonia stad G. D e l e d d a via Mazzini via Lubiana via Nazionale via Sanzio Ciusa Totaal Grotere buurtschappen Serbariu Barbusi Cortoghiana Bacu A b i s Totaal Verspreide buurtschappen Is G a n n a u s Medadeddu M e d a u Su C onti Musteddinu Βarega Caput Acquas Corongiu Flumentepido Genna C orriga Is P e r d a s Piolanas Seddargia Sirai Sirri N u o v a S ' O m m u Beccia Genna Gonnesa Medau Desogus
Totaal
Leer lingen
Aantal Enkel Meer. klassen Totaal voudige voudige in de klassen klassen meer voudige klassen
— — —
— — —
5 28
— —
— —
49 39 5 1 5 28
3.266
126
1
5
94 86 544 332
5 5 22 13
—
1.056
1.187 1.057 115 23 112 772
Onderwi zers met voor vaste lopige plaats vervan aan aan gers stelling stelling
38 40 3
Totaal
Loka len
4
50 41 5 1 5 27
25 23 3 1 2 24
Twee of drie voudig toerbeurt systeem
24(D) 20 2
3 20
3 1 2 1 2 3
127
104
12
13
129
78
5 5 22 13
4 3 17 12
1 1 3
—
— —
— — — —
—
5 5 22 12
2 5 10 4
45
—
—
45
36
5
3
44
21
23
5
—
—
2 1
1
—
— —
— — — — —
2
5 1 1 1 1 2 1 2 1 2 1 1 1 1 1 1 2
2
5 4 5 5 5 5 5 3 5 3 2 5 5 5 5 5
— — — — — — — — — — — — — — — —
49 39 5
—
1
■
—
5
73 29 10 17 24 38 23 22 20 26 13 21 13 17 21 16 34
— — — — — — — — — — — — — — — —
Totaal
417
5
20
72
25
lagere scholen
4.739
176
21
77
197
—
■
—
9
— ■
—
— —
1 2
— 2 9
57
2 ■
—
12(D) 9(D)
2
1
— —
2
2 1 1 1 2 2 1 2 1 2 1 1 1 1 1 1 2
9
11
5
25
23
2
149
28
21
198
122
82
— — — 2
1 1
— — 1 1
Bron: Onderwijsinspectie en tijdens het onderzoek verzamelde gegevens.
1
— 1
— 1 2
— 2 1
— — — — —
1
— — — — 1
— — — — 1 1
225
HET ONDERWIJS Tabel 2 Leerlingen en onderwijzend personeel bij het lager middelbaar onderwijs Leraren met Scholen
School 1 School 2 School 3 Cortoghiana Bacu A b i s Totaal
Leerlingen
Klassen
Leerlingen per klas
727 680 697 301 110
29 27 27 12 6
25,0 25,1 25,8 25,1 18,3
2.515
101
24,9
voor- plaatsvaste lopige vervan- Totaal aanaanstelling gers stelling 1 6 1 1 9
12 7 17 22 2
41 47 32
60
Lokalen
29
15
54 54 55 23 18
135
204
Tweevoudig toerbeurtsysteem
Leerlingen Petleraar
14 6 4
27 9 6 2
13,5 12,6 12,7 13,1 18,3
53
44
12,3
Tweevoudig toerbeurtsysteem
lingen per leraar
Bron: Onderwijsinspectie te Cagliari en tijdens het onderzoek verzamelde gegevens.
Tabel 3 Leerlingen en onderwijzend personeel bij het hoger middelbaar onderwijs Leraren met Leerlingen
Scholen
Technisch Instituut a. h a n d e l s w e t e n s c h a p p e n b. wiskunde Gymnasium a. klassieke a f d e l i n g b. n a t u u r w e t e n s c h a p pelijke afdeling Totaal
Klassen
393 333
14 12
378
16
85
4
1.189
46
Leerlingen per klas
28,0 27,7
voor- plaatsvaste lopige vervanaanaanstelling gers stelling
Ì'
17
23,6
3
Totaal
35 '
53
28
34
14 12 16
13,7
—
13,6
4
21,3 25,8
Lokalen
4
20
Bron: Onderwijsinspectie te Cagliari en tijdens het onderzoek verzamelde gegevens.
63
87
46
—
13,7
226
BIJLAGE 1 Tabel 4 Toestand van de schoolgebouwen
Scholen
G. Deledda via Mazzini via Lubiana via Nazionale via Sanzio Ciusa Serbariu Barbusi Cortoghiana Bacu Abis Is Gannaus Medadeddu Medau Su C onti Musteddinu Barega CaputAcquas Corongiu Flumentepido Genna C orriga Is Perdas Piolanas Seddargia Sirri Nuova S'Ommu Beccia GennaGonnesa Medau Desogus School 1 School 3 Cortoghiana Bacu Abis Gymnasium Inst. voor wiskunde Inst. v. handels wetenschappen
Staat van onderhoud
Eigenaar
1940 1940 1960 1940 1940 1940
zeer goed goed goed goed middelm. goed middelm. middelm. goed goed goed goed middelm. middelm. goed goed middelm. goed goed goed goed goed goed goed middelm. middelm. goed goed middilm. middelm. goed zeer goed
Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente lst.C.Pop. Gemeente particulier particulier Gemeente S.M.C.S. Gemeente Gemeente particulier particulier E.T.F.A.S. F.F.S.S. particulier Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente particulier Gemeente Gemeente particulier particulier lst.C.Pop. Gemeente lst.C.Pop. S.M.C.S. Gemeente Provincie
1940
goed
lst.C.Pop.
Bouwjaar
1962 1962 1940 1963 1940 1963
— ■
—
1958 1940 1963 1963
— —
1963 1954
—
1963 1963 1963 1963
—
1954 1963 ■
—
—
Bron: Gegevens van de gemeente Carbonia,
Totale
Eventuele verbouwing van
oppervlakte in m*
—
4.200 6.500
—
110
exslachth.
—
Bebouwde oppervlakte in m
1.580 1.580 70 9Ì
—
5.248 10.200 1.134
—
exarb.pens.
9.600 3.280
64 1.222 32 80 650 620 93 93 40 20 56 90 36 93 93 93 54 22 40 54 60 72 1.660 1.476 360 120 1.420 1.058
exrestaur.
2.747
550
exwinkelp.
—
—
4.800
—
4.800 726 120 120
exboerderij exboerderij exkantoor
— —
exboerderij exboerderij exboerderij —
■
exboerderij
— — — —
exboerderij
— —
exboerderij exboerderij exarb.pens. exarb.pens. exwinkelp.
— —
— — — — —
110 110 110 80
— —
80
— —
—
Verwarming
centr.verw.
—
elek.kachel gaskachel elek.kachel elek.kachel gaskachel gaskachel elek.kachel elek.kachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel gaskachel elek.kachel centr.verw. elek.kachel gaskachel centr.verw. elek.kachel elek.kachel
B I J L A G E 2 (i)
SOCIALE VOORZIENINGEN
(') Geredigeerd door Emma Moriu
INHOUD
1. Kinderzorg 0 tot 3 jaar Kleuters: 3 tot 6 jaar De schoolgaande kinderen: 6 tot 14 jaar Medische zorg op de scholen Voeding op school Andere voorzieningen
. 2 2 9 229 230 231 231 231 233
2. Armenzorg De gemeente E.C.A De parochies
234 234 234 235
3. Verenigingen tot het verlenen van bijstand
235
4. Geneeskundige voorzieningen
235
5. Sociale verzekeringen I.N.A.M I.N.P.S I.N.A.I.L
237 237 237 238
6. Voorzieningen met betrekking tot cultuur en recreatie De gemeentebibliotheek Het sociale centrum Andere activiteiten
238 238 238 239
7. Conclusie
239
SOCIALE VOORZIENINGEN
Wij hebben de sociale voorzieningen onderzocht naar de volgende indeling: 1. Kinderzorg, verdeeld naar drie leeftijdsklassen: 0 tot 3 jaar, 3 tot 6 jaar en 6 tot 14 jaar; 2. Armenzorg; 3. Verenigingen tot het verlenen van bijstand; 4. Geneeskundige voorzieningen; 5. Sociale verzekeringen ; 6. Voorzieningen m.b.t. cultuur en recreatie.
1. Kinderzorg
0 tot 3 jaar De zorg voor moeder en kind is toevertrouwd aan het O.N.M.I. (Opera nazionale maternità e infanzia). Voor dit doel bestaan in Carbonia — een consultatiebureau voor moeders en kinderen, dat op drie vaste dagen in de week geopend is ; — een kindertehuis. Dit consultatiebureau voldoet niet aan de behoeften van de bevolking en wel om de volgende redenen. Het is slechts zeer korte tijd open. Daardoor is het niet mogelijk de voortdurende en systematische zorg te verlenen, waaraan voor en na de geboorte behoefte bestaat. De doeleinden van het O.N.M.I. worden aldus niet bereikt: „het bevorderen van de verspreiding van de regels en de wetenschappelijke methoden van prenatale en postnatale hygiëne".
230
BIJLAGE 2
De vrouwen wenden zich voor deze consultaties ook tot het ziekenhuis en de andere poliklinieken. Zuigelingenzorg bestaat niet. Toch is er volgens de doktoren veel behoefte aan consultaties over kindervoeding en met name over de overgang van borst- naar flesvoeding. De behoefte aan een crèche is zeer groot. Dat blijkt uit de gehouden interviews ( ' ) . De crisis bij het O.N.M.I. op nationaal niveau doet zich ook voelen in Carbonia. Dat zeggen de plaatselijke doktoren tenminste. Het is wel vervelend dat juist deze bevolkingsgroep het zonder bijzondere zorg moet stellen. Kleuters: 3 tot 6 jaar Deze leeftijd heeft twee eigen problemen. De kleuters moeten naar een bewaarschool, zeker als de moeder buitenshuis werkt. Bovendien moeten zij voorbereid worden op het volgen van lager onderwijs. In Carbonia bestaan acht bewaarscholen, zes in de stad zelf en de andere twee in Cortoghiana en Bacu Abis. Deze bewaarscholen worden door ongeveer 1.300 kinderen bezocht. Het E.S.M.A.S. (Ente per le scuole materne della Sardegna) heeft drie scholen, de gemeente twee en het C.I.F. (Centro Italiano femminile) één. De S.M.C.S. financiert er rechtstreeks twee, die in het weeshuis en die van Cortoghiana. De exploitatie van deze scholen kost ongeveer elf miljoen lire, dus ongeveer L. 8.000 per kleuter. Personeelslasten vormen het grootste deel van deze exploitatiekosten. Vijf kleuterscholen zijn in gebouwen van de S.M.C.S. gevestigd. Zij zijn gebouwd in 1938. Zij verkeren in een redelijke staat van onderhoud. Voorzieningen zijn in voldoende mate aanwezig, ook bij omgebouwde panden. Er bestaat echter een groot gebrek aan leermiddelen.
(') Van de 1.530 keer dat men bepaalde voorzieningen verbeterd wenste, werd 173 keer de crèche gekozen. Men kan de volgende verdeling maken naar woonwijk van de ondervraagde: — verspreide buurtschappen 13 — marginale gebieden 11 — grotere buurtschappen 19 — perifere gebieden zonder openbare voorzieningen 24 — perifere gebieden met openbare voorzieningen 65 — centrum 41 Totaal 173 Alleen scholen, ziekenhuizen en openbaar vervoer werden meer gekozen. Zie ook hoofdstuk II, paragraaf 2.
SOCIALE VOORZIENINGEN
231
Alle bewaarscholen zijn toevertrouwd aan de zusters Ursulinen van St. Jeroen. Deze zusters hebben allen het diploma kleuterleidster. De schoolgaande kinderen: 6 tot 14 jaar Ongeveer 20 % van de bevolking van Carbonia bevindt zich in deze leeftijdsgroep. Het betreft hier zo goed als alleen leerlingen van het verplichte onderwijs (l). Voor hen zijn gewoonlijk schoolvoorzieningen in het leven geroepen. Momenteel is dat beperkt tot de leerlingen van het lager onderwijs. Deze voorzieningen omvatten: medische zorg, voeding, uitreiking van kleding en schrijfgerei, ontspanning en in de zomervakanties ook kinderkolonies. . Deze voorzieningen zijn als volgt georganiseerd: de gemeente heeft de zorg op zich genomen voor de medische begeleiding, de schoolvereniging zorgt voor de voeding, de uitreiking van kleding en schrijfgerei, de ontspanning en in sommige gevallen voor plaatsen in zomerkolonies, de P.O.A. (Pontificia opera di assistenza) voor de zomerkolonies. Alle leerlingen kunnen gebruik maken van de medische begeleiding. De leerkrachten bepalen wie gebruik mag maken van de andere voorzieningen. Zij baseren zich daarbij op het criterium „behoefte" van de leerling. Medische zorg op de scholen De gemeente heeft een arts hiermee belast. In de praktijk worden alleen de verplichte inentingen gegeven en wordt iedere leerling geregeld door een oogarts op trachoom onderzocht. Volgens de schoolleiding zouden de leerlingen „aan uitgebreidere zorg behoefte hebben. Maar met één dokter kunnen we niet meer doen". De schoolarts is dezelfde mening toegedaan. Voeding op school Het betreft hier een warme maaltijd die op school gebruikt wordt. De benodigde levensmiddelen hiervoor worden geleverd door de A.A.I. (Amministrazione per le attività assistenziali italiane e internazionali). De schoolvereniging zorgt voor fruit en groente.
V) Er zijn 4.739 leerlingen bij het lager onderwijs en 2.515 bij het lager middelbaar onderwijs.
232
BIJLAGE 2
Vanaf 1963-1964 vindt deze voeding plaats op alle lagere scholen, ook op de kleinste in de verspreide buurtschappen. In totaal maken 1.160 leerlingen hiervan gebruik, dat wil dus zeggen ongeveer een derde van de bevolking van de lagere scholen. Naar de ligging van de scholen zijn zij aldus verdeeld:
Scholen in het centrum (6) Scholen in de verspreide buurtschappen ( l 7 ) Scholen in de grotere buurtschappen (4) Totaal
(l) Totaal aantal leerlingen
(2) Aantal leerlingen dat hiervan gebruik maakt
(2) in % van (1)
3.266
1.040
30
417
300
72
1.056
320
30
4.739
1.660
30
In de verspreide buurtschappen maken relatief de meeste leerlingen er gebruik van. Men kan zich voorstellen dat zij het harder nodig hebben dan de anderen. De organisatie van deze voeding op school is ten enenmale ontoereikend. Op 27 scholen hebben er slechts vier een eetzaal en een keuken. Van deze vier liggen er drie in de stad zelf en een in een buurtschap. Alle andere gebruiken er zo maar een lokaal voor. 34 kooksters dragen zorg voor de bereiding van deze maaltijd. Het komt ons voor dat het door het onderwijzend personeel uitgeoefend toezicht geheel en al onvoldoende is. De schoolvereniging geeft hiervoor zes en een half miljoen lire uit. Dit bedrag vormt 57 % van de totale uitgaven van de schoolvereniging. Deze schoolvoeding kost dus ongeveer 3.900 lire per leerling die er gebruik van maakt (l). Í1) De inkomsten en uitgaven van de schoolvereniging vertoonden in 1963-1964 het volgende beeld: Inkomsten L. 11.743.000 Uitgaven L. 11.341.000 verdeeld als volgt: Kosten van voeding en kooksters L. 6.500.000 L. 3.750.000 Kleding L. 548.000 Algemene voorzieningen L. 500.000 Schrijfgerei L. 43.000 Brillen Totaal
L. 11.341.000
SOCIALE VOORZIENINGEN
Andere
233
voorzieningen
Uitreiking van kleding en schrijfgerei Hiervan maken ook 1.660 leerlingen gebruik. De kosten per leerling bedragen 2.650 lire. Ontspanning Naar het oordeel van de schoolleiding zou het bijzonder nuttig zijn als alle leerlingen hieraan mee zouden doen. Slechts één school in een buurtschap heeft dat in 1963-1964 bereikt. De moeilijkheden zijn hier te wijten aan het gebrek aan geschikte lokalen. Door het toerbeurtsysteem zijn veel lokalen ook 's middags bezet. Er zijn maar weinig onderwijzers voor dit werk beschikbaar. Bovendien beschikt de schoolvereniging niet over voldoende middelen om de onderwijzers voor dit werk een vergoeding te geven. Zomerkolonies
In 1963 zijn er 610 kinderen, of 12 % van het aantal leerlingen bij lager onderwijs, naar zomerkolonies gestuurd. Daarvan zijn er 580 in kolonies van de P.O.A. geweest. De kosten daarvan zijn volledig door S.M.C.S. vergoed. De overige 30 zijn door de schoolvereniging uitgezocht naar kolonies te gaan van de provinciale schoolvereniging.
het de de om
Bijzondere gevallen
Er zijn twee instellingen in Carbonia waar minderjarigen worden opgenomen. Het betreft hier te vondeling gelegde en onwettige kinderen, wezen en kinderen van gevangenen. Kindertehuis
Kinderen uit andere gemeenten in de provincie Cagliari worden hierin ook opgenomen. Dit kindertehuis is gehuisvest in een gebouw, dat daar speciaal voor is ingericht. Het is goed onderhouden en wel voorzien. De leeftijd van de kinderen loopt van een tot zes jaar. Momenteel zijn er 56 opgenomen. Zij zijn toevertrouwd aan drie kinderjuf frouwen en vijf huishoudsters. Éénmaal in de week komt een kinderarts of een verpleegster langs.
234
BIJLAGE 2 Weeshuis
St.
Barba
Dit is een particuliere instelling. De kosten van de exploitatie worden grotendeels door de S.M.C.S. gedragen, die ook het pand waarin dit weeshuis gevestigd is, in eigendom heeft. De zusters Ursulinen hebben er de leiding Momenteel wonen er 50 kinderen tussen 3 en 11 jaar.
2. Armenzorg De gemeente De gemeentelijke armenzorg bestaat uit gratis medische verzorging en gratis opname in het ziekenhuis. Alleen de personen die op de „armenlijst" ingeschreven staan, kunnen gebruik maken van deze faciliteiten ( l ) . De medische verzorging bestaat uit bezoeken aan de polikliniek, artsenvisites, gratis verstrekking van medicijnen en subsidie bij de aanschaf van protheses. Dit alles is opgedragen aan twee artsen en twee vroedvrouwen die van gemeentewege betaald worden. Ziekenhuiskosten worden geheel en al door de gemeente betaald ( 2 ) . E.CA.
(Ente comunale di assistenza)
Het E.CA. is een zelfstandige instelling waarvan de bevoegdheden wettelijk zijn vastgelegd. Het heeft tot taak algemene, onmiddellijke en tijdige bijstand te verlenen aan iedereen die in bijzondere moeilijkheden verkeert. Het doet dat door geldelijke bijdragen, voedselverstrekking en kledinguitreiking. Het betreft hier geregeld terugkerende geldelijke bijdragen. Bovendien kunnen in bepaalde gevallen bijzondere uitkeringen gedaan worden (verhoging van de ondersteuning, verdeling van de gelden van de winterhulp, enzovoort). De bijstandsverlening in Carbonia is gebaseerd op de armenlijst. In 19631964 heeft het E.C.A. aan 671 gezinnen bijstand verleend. Het betrof hier in totaal 2.325 personen. Daarvan hebben er 1.829 geregelde bijstand ontvan-
(') Om op de armenlijst ingeschreven te worden moet men in behoeftige staat verkeren en in de gemeente woonachtig zijn. Men wordt op verzoek ingeschreven nadat van gemeentewege de aanvraag onderzocht is. Bovendien wordt deze lijst elk jaar herzien. Bij inschrijving ontvangt men een armenkaart. Gewoonlijk wordt heel het gezin van de aanvrager ingeschreven, maar dat is niet noodzakelijk. (2) Wij kennen het juiste aantal van de personen die van gemeentewege worden ondersteund niet. noch de hoogte van de daartoe uitgegeven gelden.
SOCIALE VOORZIENINGEN
235
gen en 496 bijzondere uitkeringen. De uitgaven lagen boven de 21 miljoen lire ( ! ) . De parochies De S.M.C.S. draagt regelmatig bij in de kosten van de bijstand die door de parochies verleend wordt. In 1963 hebben vier parochies zes miljoen lire ontvangen (twee in Carbonia zelf en één in Cortoghiana en één in Bacu Abis).
3. Verenigingen tot het verlenen van bijstand In Carbonia zijn twee verenigingen werkzaam. Dat zijn het A.C.L.I. (Associazione cattolica lavoratori italiani) en het O.N.A.R.M.O. (Opera nazionale assistenza religiosa morale operai). Deze verenigingen verlenen vooral bijstand in gevallen van arbeidsongeschiktheid en in de Vorm van allerlei pensioenen (invaliditeitspensioen, ouderdomspensioen enzovoort). Deze verenigingen ontplooien ook nog andere activiteiten. Het A.C.L.I. organiseert zomercursussen om studenten voor te bereiden op herexamens, naaicursussen voor de vrouwen en gespreksgroepen over vooral staatkundige onderwerpen. Het O.N.A.R.M.O. heeft een eetgelegenheid voor de armen, verstrekt levensmiddelen en kleding en laat een arts spreekuur houden (in 1963 werden daar 1.400 bezoekers geteld). Bovendien organiseert het zomerkolonies voor de kinderen.
4. Geneeskundige voorzieningen De bevolking van Carbonia kan over de volgende voorzieningen beschikken: een ziekenhuis, een polikliniek van de I.N.A.M., twee gemeentelijke poliklinieken, een polikliniek voor de bestrijding van tuberculose en een voor de bestrijding van trachoom en drie poliklinieken met opnamemogelijkheid bij de mijn. (') De inkomsten en uitgaven van het jaar 1963-1964 vertonen het volgende beeld: Inkomsten L. 21.026.383 Uitgaven L. 21.427.383 verdeeld als volgt: Gewone bijstand L. 7.566.658 Bijzondere uitkeringen L. 1.139.800 Armenzorg L. 869.899 Werkplaatsen L. 2.433.000 Reisbonnen L. 313.078 Winterhulp L. 2.784.376 Levensmiddelen L. 5.320.572 Totaal
L. 21.427.383
236
BI (LAGE 2 Ziekenhuis
Dit is een gemeenteziekenhuis. De exploitatie ervan levert een batig saldo op omdat de meeste patiënten verzekerd zijn. Ook andere gemeenten in de provincie Cagliari maken er gebruik van. Het ziekenhuis is modern van opzet, behoorlijk ingericht en heeft ongeveer 260 bedden. De doktoren achten de inrichting en het aantal bedden van de gynaecologische, traumatologische en de kinderafdeling onvoldoende. Voor de laatste afdeling bestaat een uitbreidings- en verbeteringsplan. Polikliniek De polikliniek van het I.N.A.M. (Istituto nazionale assicurazione contro le malattie) bestaat sinds 1959. Het heeft de beschikking over verschillende specialisten en kan alle voorkomende gevallen behandelen. Gemeentelijke poliklinieken De twee gemeentelijke poliklinieken worden bemand door twee gemeenteartsen. Zij verlenen vooral eerste hulp. Bovendien geven zij verwijsbriefjes af voor de specialisten van de polikliniek van het I.N.A.M. Polikliniek voor tuberculose Deze voorziet in een behoefte. Alleen moet er volgens de artsen nog een laboratorium bijgebouwd worden. Polikliniek voor tracboom Voor deze polikliniek is er niet veel meer te doen. Het aantal gevallen van trachoom vermindert. Bovendien wordt de schoolgaande jeugd voortdurend door de schoolarts gecontroleerd. Poliklinieken van de mijn De elektriciteitscentrale, de mijn van Seruci en die van Nuraxi Figus hebben elk een polikliniek met opnamemogelijkheid. De polikliniek bij de elektriciteitscentrale beschikt bovendien over een röntgenafdeling, waar alle mijnwerkers jaarlijks onderzocht worden. Deze poliklinieken worden geleid door bedrijfsartsen. Zij hebben bovendien de zorg voor eerste hulp en het periodieke gezondheidsonderzoek van de mijnwerkers.
237
SOCIALE VOORZIENINGEN
Personeel Het geneeskundig personeel van de gemeente bestaat uit een ambtenaar van de gezondheidsdienst, twee artsen, twee vroedvrouwen en een schoolarts. Er zijn 22 huisartsen en vier tandartsen. De artsen hebben elk aldus ongeveer 1.500 ziekenfondspatiënten. 5. Sociale verzekeringen I.N.A.M. (Istituto nazionale assicurazione malattie) Er zijn 29.063 inwoners van Carbonia ingeschreven bij het I.N.A.M. Deze groep bestaat uit 8.372 arbeiders en 20.691 gezinsleden. Aantal ingeschrevenen bij het I.N.A.M. naar woonwijk en naar sector van het beroep dat men uitoefent Carbonia stad Sector van het beroep Arbeiders
Landbouw Handel Bank- e n verzekeringswezen Nijverheid Huispersoneel Overige Gepensioneerden Totaal
Gezinsleden
Bacu Abis, Cortoghiana, Gonnesa
Totaal
Arbeiders
Gezinsleden
Totaal
Algemeen totaal
98 269
260 370
358 639
64 45
192 62
256 107
614 746
19 3.675 112 88 1.747
31 11.554
3 1.394 28 12 818
10 4.806
241 2.252
50 15.229 112 329 3.999
39 874
13 6.200 28 51 1.692
63 21.429 140 380 5.691
6.008
14.708
20..716
2.364
5.983
8.347
29.063
Wanneer men bij het I.N.A.M. verzekerd is heeft men recht op huisartsenhulp, medicijnen, specialistische hulp in polikliniek en ziekenhuis en geboortehulp. Bovendien bestaat er een vergoeding voor b.v. kunstgebitten, gehoorapparaten, het moeten volgen van een kuur etc. Buitengewone vergoedingen worden o.m. gegeven in geval van langdurige ziekte. I.N.P.S. (Istituto nazionale della previdenza sociale). Bij het I.N.P.S. kan men zich verzekeren tegen werkloosheid. Bovendien kan men inkomens- en pensioenverzekeringen afsluiten.
238
BIJLAGE 2
In 1963 werden uitkeringen gedaan aan 750 trekkers van een invaliditeitspensioen, 500 trekkers van een ouderdomspensioen en aan 405 mensen die een wachtgeld kregen uitgekeerd. Deze uitkeringen beliepen in totaal 45(1 miljoen lire. Van de arbeiders van de S.M.C.S. ontvingen 3.000 gezinshoofden een toeslag op hun inkomen ten bedrage van 800 miljoen lire. Aan landarbeiders werd 14 miljoen uitgekeerd. 170 personen ontvingen een werkloosheidsuitkering ten bedrage van tien en een half miljoen lire. l.N.A.I.L.
(Istituto nazionale per l'assicurazione contro gli infortuni sul lavoro).
Volgens de gegevens van het l.N.A.I.L. werd er in de periode 1958-1963 met betrekking tot de ongevallenverzekering L. 14.164.955 uitgekeerd aan 82 gevallen van beroepsziekte en aan tien mensen die een ongeval hadden gehad. Het l.N.A.I.L. beschikt in Iglesias over een modern opvangcentrum, waar ook de eventuele patiënten uit Carbonia naar toe gebracht worden.
6. Voorzieningen met betrekking tot cultuur en recreatie De
gemeentebibliotheek
Deze bibliotheek is in I960 opgericht maar pas in 1962 voor het publiek opengesteld. De kosten ervan komen ten laste van de gemeente en bedragen rond drie miljoen lire per jaar. De bibliotheek omvat momenteel 6.000 delen. Er komt vooral de jeugd. Het gemiddeld aantal bezoekers per dag bedraagt ongeveer 60 personen. De bibliothecaresse en een commissie die vooral uit jongeren bestaat — arbeiders, vertegenwoordigers van de vakbonden en universiteitsstudenten — organiseren filmvoorstellingen met discussies en leesclubs ( ' ) . Het sociale centrum In 1958 heeft het I.S.C.A.L. (Istituto case per lavoratori) een sociaal centrum geopend in de door haar zelf gebouwde wijk.
(') Zie hiervoor ook hoofdstuk V, paragraaf 2.
SOCIALE VOORZIENINGEN
239
In het begin verzorgde dit centrum alleen ontspanning voor de kinderen uit die wijk. Maar de laatste twee jaar heeft men de activi teiten uitgebreid en wordt de hele stad bij dit centrum betrokken. Behalve de adviezen die men geeft aan de leden van deze instelling, worden nu ook activiteiten georganiseerd in samenwerking met andere vereni gingen. Samen met de bibliotheek organiseert men culturele activiteiten als filmvoorstellingen. Bovendien beschikt men over een leestafel waar elke maand dertig boeken van de bibliotheek ter kennisname worden neergelegd. Samen met het I.N.A.P.L.I. (Istituto nazionale per l'addestramento professionale dei lavoratori italiani) organiseert men beroepscursussen voor de jeugd. Het centrum wordt vooral door de jeugd bezocht. Er wordt ook aan sport gedaan. Men is overigens nog niet ver met al deze initia tieven. Maar door de uitbreiding van de activiteiten en de samenwerking met andere verenigingen groeit dit centrum boven zijn beperkte wijkfunctie uit en wordt het een instelling waar de gehele stad van kan profiteren. ■ Een sociaal werkster van het I.S.C .A.L. heeft de leiding van dit centrum. Andere
activiteiten
Elk jaar worden door het Ministerie van Onderwijs volkscursussen gehouden voor analfabeten en voor degenen die het lager onderwijs niet volledig hebben doorlopen. In 1963 zijn er 12 van die cursussen gehouden, die in totaal door 170 personen bezocht werden. Men heeft ook getracht cursussen te organiseren voor volwassenen, maar dat is nogal tegengevallen. Het bleek bijzonder moeilijk geschikte docen ten te vinden. Een groep jongeren heeft het initiatief genomen tot de publicatie van een blaadje met de titel „Richiamo" ( ] ) waarin actuele gebeurtenissen en de lokale politiek besproken worden. Er is geen enkele sport die regelmatig beoefend wordt. Er bestaat alleen een voetbalteam dat enige tijd door de S.M.C .S. gefinancierd is.
7. C onclusie Gezien de huidige toestand zal men moeten trachten de sociale voorzie ningen beter te organiseren. De huidige organisatie is veel te fragmentarisch. Dat is overigens in heel Italië het geval.
(')
,.Oproep" vert.
240
BIJLAGE 2
De sociale voorzieningen zullen eerst dan doeltreffend werken wanneer zij beantwoorden aan de bestaande behoeften en er slechts één lichaam is dat er de verantwoordelijkheid voor heeft. Door de verbrokkeling in allerlei verenigingen bestaat er geen vaste en gemeenschappelijke politiek. Men is zich in Carbonia bewust van dit probleem. Dat bleek uit gesprekken met de autoriteiten van de verschillende verenigingen. Omdat de voorzieningen voor de jeugd uitermate belangrijk zijn, willen wij met name de mening geven van de secretaris van de schoolvereniging. ,,De schoolvoeding is bij voorbeeld volledig nutteloos. Alle kinderen en zeker die in Carbonia zelf wonen, krijgen hun warme maaltijd thuis. Bovendien heeft de verstrekking van deze maaltijden geen enkel opvoedend resultaat. Er zijn niet genoeg lokalen voor. De kinderen moeten hun bord snel leeg eten, een stuk brood pakken en meteen weggaan. Er bestaat geen enkele medewerking van de kant van de onderwijzers. Alleen het keukenpersoneel houdt toezicht op de kinderen tijdens de maaltijden". Men vraagt zich af wat dan het doel is van deze schoolvoeding. Is het omdat de kinderen anders niet genoeg te eten krijgen? Is het om evenwicht te brengen in hun voeding en om ook de gezinnen van deze kinderen in dit opzicht enigszins op te voeden ? We kunnen ons voorstellen dat het laatste de bedoeling is ( l ), maar uit de woorden van de secretaris van de schoolvereniging blijkt dat men geen keuze gemaakt heeft. Men blijft met deze schoolvoeding doorgaan zonder zich af te vragen waar het eigenlijk voor nodig is. Zo sukkelt men maar een beetje voort. Men vindt dat er eigenlijk te weinig geld voor uitgetrokken wordt. Maar men slaagt er niet in dit nu eens goed te organiseren en daarom vindt men het maar een nutteloze zaak. Het is wel duidelijk dat deze schoolvoeding volstrekt niet zinloos is. Maar de uitvoering ervan is nogal ongelukkig opgezet.
(') Volgens het boekje ,,La refezione scolastica in Italia", A.A.I., Rome 1963, blz. 13, kan schoolvoeding drie functies hebben : 1. Schoolvoeding kan dienen tot kwantitatieve aanvulling van de voeding van de leerling. 2. Schoolvoeding kan dienen om tot een evenwichtige voeding te komen. De leerling krijgt thuis wel genoeg te eten, maar er ontbreekt het een en ander aan. Zijn voeding is onevenwichtig. 3. Schoolvoeding kan de vorm van dienstverlening aannemen. De leerling moet door bijzondere omstandigheden zijn warme maaltijd op school gebruiken (zijn moeder werkt buitenshuis of hij woont ver van school). De kinderen van behoeftige ouders kunnen er in het laatste geval gratis gebruik van maken, üc anderen moeten er voor betalen. Bij geval 1 en 2 is de schoolvoeding speciaal bedoeld voor de kinderen van behoeftige ouders en dus gratis. Maar welke functie de schoolvoeding ook heeft, fundamenteel is de opvoedende werking die ervan uitgaat.
SOCIALE VOORZIENINGEN
241
De schoolvoeding zou gebruikt kunnen worden in het kader van het voe· dingsonderricht. Veel doktoren achten dat laatste bijzonder noodzakelijk (*). Enerzijds wordt er de schoolgaande jeugd mee gediend, anderzijds kunnen deze schoolmaaltijden het concrete voorbeeld vormen bij het voedingsonderricht aan heel de bevolking. Maar er moet aan de organisatie wel het een en ander veranderd worden als men de gehele bevolking wil bereiken. Men zou kunnen overgaan tot de oprichting van een centrale keuken, vanwaaruit de maaltijden naar de verschillende scholen vervoerd worden. Dat is een systeem dat in sommige steden al wordt toegepast. Daartoe zouden wel enige nieuwe investeringen gedaan moeten worden, maar de prijs per maaltijd zou ongetwijfeld dalen. Immers nu moet ook de kleinste school in de buurtschappen rond Carbonia voor twaalf of dertien leerlingen deze maaltijden bereiden. Momenteel krijgt de kokkin 1.000 lire per maand per leerling. De moeilijkheden bij de schoolvoeding doen zich voor bij alle sectoren van de sociale voorzieningen. Bij voorbeeld de geboortehulp en de medische voorzieningen op school moeten herzien worden. Bij de overgang van filantropie en weldadigheid naar een systeem dat aan de werkelijke behoeften moet beantwoorden, moet men meer rekening houden met de kwaliteit dan met de kwantiteit van de voorzieningen. Ook degenen die verantwoordelijk zijn voor deze voorzieningen, zijn zich ervan bewust dat er een groot gebrek bestaat aan geschoold personeel als sociale werksters en verpleegsters. Wanneer dat gebrek opgeheven was zouden de verschillende voorzieningen veel gemakkelijker aangepast kunnen worden. Bovendien zouden ze dan efficiënter en meer pedagogisch kunnen worden toegepast. Zolang men zich er in Carbonia geen rekening van gaat geven of het hier liefdadigheid of iets waar men recht op heeft betreft, zal er nooit genoeg geld voor zijn. Er zal dan bij degenen die deze voorzieningen uitvoeren noch bij degenen die ervan profiteren, tevredenheid ontstaan. Men moet deze bijstand ook opvoedend maken in die zin dat men appelleert aan het verantwoordelijkheidsgevoel van degene die bijstand ontvangt.
(') De doktoren van het I.N.A.M. stellen dat de voeding nog steeds ontoereikend of verkeerd is. ..Deze slechte voeding is natuurlijk te wijten aan de miserabele economische omstandigheden, maar ook aan verkeerde opvoeding. Men geeft wijn aan een baby, omdat men denkt dat het goed voor hem is". De kinderarts is dezelfde mening toegedaan. De schoolarts zei dat er ongetwijfeld ondervoeding bestond en dat het gebit daaronder leed. De gemeentearts stelde dat kinderen van een jaar of zeven vaak lymfklierontstekingen hadden of de verschijnselen van tuberculose begonnen te vertonen. Daarop waren volgens hem voeding en huisvesting van invloed. Door de slechte voeding kwamen ook veel darmstoornissen voor bij pasgeboren kinderen. Vergelijk ook bijlage 3, paragrafen 2 en 3.
242
BIJLAGE 2
Zo alleen kan men voorkomen dat het evenwicht voortdurend verstoord blijft. Dat komt dan niet alleen ten goede aan het direct getroffen individu maar ook aan heel de gemeenschap. Het is duidelijk dat hetgeen er in het verleden gebeurd is, zoals de sterke vermindering van het aantal arbeidsplaatsen, het evenwicht op sociaaleconomisch terrein verstoort. Het is misschien niet zo duidelijk dat niet-gerichtc sociale voorzieningen deze evenwichtsverstoringen niet uit de weg helpen, maar ze veeleer laten voortbestaan. Daarom moeten ook de sociale voorzieningen op de helling gezet worden, als men in de toekomst de toestand in Carbonia wil verbeteren.
BIJLAGE 3
DE VOLKSGEZONDHEID
INHOUD
1. Ziekteverschijnselen bij de mijnwerkers
245
2. Ziekteverschijnselen in de gemeenschap
247
3. Oordeel over de gezondheidstoestand van de inwoners van Carbonia . 4. Houding van de bevolking
.
.
249 251
DE VOLKSGEZONDHEID (*)
1. Ziekteverschijnselen bij de mijnwerkers
Volgens de artsen van de mijn en van de ziekenfondsen komen de volgende ernstige ziekten het meest voor: — — — —
chronische bronchitis; bronchiale astma; arthrosis; pneumoconiosis — antracose en silicose.
Chronische bronchitis en bronchiale astma behoren niet tot de beroepsziekten en vallen dus niet onder de verzekering van het ziekenfonds. Toch moet men ze in dit geval beschouwen als ziekten die door de arbeid veroorzaakt zijn. Zij zijn het gevolg van het werken in de mijn. Dat geldt eveneens voor de arthrosis. Deze ziekte zou men op het eerste gezicht toe kunnen schrijven aan de warme en vochtige lucht in de mijn, maar het is waarschijnlijker dat zij het gevolg is van een verkeerde houding. De wervelkolom is tijdens het werk meestal gebogen. Pneumoconiosis wordt door het ziekenfonds wel als beroepsziekte erkend. Zij is te wijten aan de voortdurende inademing van stof. Bij de mijnwerkers komt zij meestal voor in de vorm van antracose. Deze ziekte behoort tot de niet-sclerogene pneumoconiosis en leidt dus niet tot verharding van de longblaasjes zoals bij silicose. Daardoor veroorzaakt antracose niet zo gemakkelijk arbeidsongeschiktheid, al zijn de röntgenfoto's van de longen zeer ondoorschijnend. In geval van silicose, kwartslong, ligt de zaak anders. Dit is een kwaadaardige sclerogene ziekte, die vrij snel arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft, omdat de werking van longen en hart achteruit gaat. f1) Behalve de tabellen op het eind van deze bijlage zijn deze gegevens afkomstig uit gesprekken met de medici van Carbonia. Uitgewerkte statistische gegevens bestaan er niet. Wij hebben hiertoe tien van de dertig medici van Carbonia ondervraagd. Alle sectoren van de geneeskundige voorzieningen zijn vertegenwoordigd. Zie verder ook bijlage 2, paragraaf 4.
246
BIJLAGE 3
Over het vóórkomen van silicose hebben wij de volgende gegevens verzameld. Op ongeveer 2.500 mijnwerkers zouden er ongeveer 400 tot 500 gevallen van silicose voorkomen. Maar in 90 % van de gevallen zou men deze ziekte in andere mijnen hebben opgelopen, dus niet in de mijnen van Carbonia. In de steenkoolmijnen krijgen vooral die mijnwerkers silicose, die in siliciumhoudende lagen werken. In Carbonia is dat het geval geweest bij een aantal mijnwerkers, die in de mijn van Seruci gewerkt hebben, toen daar nieuwe schachten gegraven werden. Dit risico is volgens de doktoren normaliter te verwaarlozen. Men kan zich geen exact oordeel vormen over de situatie in Carbonia, want de mijnwerkers zijn voor het merendeel uit andere mijnen afkomstig, waar silicose veel voorkomt, zoals in ertsmijnen. Wij beschikken dus niet over zuivere gegevens, omdat er geen mijnwerkers zijn die heel hun beroepsleeftijd in de mijnen van Carbonia hebben doorgebracht (18 tot 55 jaar). Bovendien zijn in de laatste tien jaar heel wat van de mijnwerkers tussen 18 en 40 jaar geëmigreerd. De röntgenfoto's zijn „veelbetekenend", maar er valt niet altijd een vermindering van de werking van longen en hart te constateren. Als dat zo was zou 3/4 van de mijnwerkers de mijnen moeten verlaten. Overigens zijn enkele doktoren van mening dat dit röntgenonderzoek, waarmee de controlewordt uitgevoerd, onvoldoende is. Verder onderzoek zou noodzakelijk zijn ( ' ) . Aan de andere kant zijn de mijnwerkers zelf bang om hun werk te verliezen. Zij voelen daarom niet veel voor verder onderzoek ('-). Door de mechanisatie van de mijnarbeid treedt er ongetwijfeld verbetering op. Enkele doktoren achten dat overigens maar van beperkt belang, want de grondoorzaken voor deze ziekte worden aldus niet weggenomen. Silico-tuberculose schijnt zo goed als niet voor te komen. Het ziekteverzuim van kortere duur is na de verkorting van de werkweek afgenomen. Het betreft hier aandoeningen van de luchtwegen en vooral in de zomer maagdarmontsteking. De neurotische ziekteverschijnselen onder de mijnwerkers worden door de artsen ook tot de beroepsziekten gerekend. Vroeger kwamen deze verschijnselen meer bij vrouwen voor. De medici brengen deze verschijnselen nu eerder in verband met de technologische veranderingen die het gevolg zijn van de mechanisatie dan van de ongunstige toestand op sociaal-economisch gebied. Dat daardoor neuroses ontstaan, geldt immers voor de hele bevolking.
(') Een aantal artsen heeft erop gewezen dat het noodzakelijk was tot rationalisatie te komen van de geneeskundige voorzieningen op het werk. (-) Wie niet meer in staat is om ondergronds te werken vanwege zijn gezondheid, kan nu meedoen aan specialisatiecursussen, om zich te bekwamen voor bovengrondse arbeid.
DE VOLKSGEZONDHEID
247
2. Ziekteverschijnselen in de gemeenschap (*) Voor deze stad zijn een aantal ziekten karakteristiek, inzoverre ze er geregeld voorkomen, Het betreft hier vooral bronchitis, reuma en arthritis; bij de kinderen vooral voedselvergiftiging. Wat de bronchitis betreft, daaraan lijden niet alleen de mijnwerkers maar ook de kinderen en de vrouwen. Waarschijnlijk houdt dit verband met de vochtigheid van de streek en de luchtverontreiniging. Bij de mijnwerkers neemt de bronchitis een astmatisch karakter aan. Astma en arthrose vormen een vaak voorkomende reden tot pensionering. Reumatische aandoeningen nemen een chronisch karakter aan. Arthritis komt zeer veel voor bij de mijnwerkers en in mindere mate bij de jeugd en de vrouwen. Volgens een aantal artsen is reuma samen met bronchitis onafscheidelijk verbonden met de mijnen. Anderen zijn het daar niet mee eens en stellen dat een aanzienlijk deel van de bevolking aan deze ziekten lijdt en de mijnen dus niet de enige oorzaak kunnen zijn. Arthrose van de wervelkolom komt bij zowel mannen als vrouwen voor, ofschoon bij de mijnwerkers duidelijke oorzaken zijn aan te wijzen. Een andere veelvoorkomende groep ziekten vormen de voedselvergiftigingen en de parasitaire ziekten. Wat betreft het laatste is de toestand in Carbonia gunstiger dan in andere plaatsen van het bekken van Sulcis. Vooral de pasgeboren kinderen en de kleuters lijden aan deze ziekten. Bij gebrek aan moedermelk ontvangen de pasgeborenen koemelk in plaats van melk uit melkpoeder. Dat heeft vooral economische redenen. Melkpoeder is nogal duur en wordt door het ziekenfonds niet vergoed omdat het geen medicijn is (-). Voedselvergiftigingen komen zowel in de stad zélf als in de buurtschappen voor. In de stad zelf gaan de moeders eerder naar de dokter. De laatste kan deze ziekte niet altijd voorkomen al schrijft hij het juiste dieet voor. De moeder kan het niet opvolgen omdat ze niet genoeg geld heeft om melkpoeder te kopen. Toch verbetert de toestand wel. Men tracht de raadgevingen van het consultatiebureau van het O.N.M.I. zo goed mogelijk op te volgen. Bovendien worden de pasgeborenen met voedselvergiftiging meestal in het ziekenhuis opgenomen.
(') Zie tabel 1 (blz. 253) : Levendgeborenen per 1.000 inwoners van 1953 tot 1962. Zie tabel 2 (blz. 253) : Sterfte per 1.000 inwoners van 1953 tot 1962. Zie tabel 4 (blz. 254): Doodsoorzaken 1961. Zie tabel 6 (blz. 255) : Doodsoorzaken in de gemeente Carbonia voor de bevolking ouder dan 1 jaar in de periode 1954 tot 1963. (-) De kinderarts acht het van belang de werkzaamheden van het O.N.M.I. op nationaal niveau na te gaan. ten einde op deze gebieden hulp te verlenen. Zie bijlage 2 betreffende het O.N.M.I.: Sociale voorzieningen.
248
BIJLAGE 3
Er komen ook ziekten voor die niet typerend zijn voor de stad. Wij moeten hier vooral de adenoide woekeringen bij de kinderen vermelden. De verzorging is uitstekend. De kinderen worden naar speciale centra gestuurd waar ze gewoonlijk geheel en al genezen. Van de lymphatische ziekten komt vooral tonsillitis voor bij kinderen uit alle lagen van de bevolking. De voorkomende gevallen van neuropatie worden in het ziekenhuis opgenomen en daar verpleegd. Volgens de doktoren komen er enkele gevallen van de ziekte van Cooley voor. Al jarenlang is er geen favus meer geconstateerd. Verder komt dystonie bij het vegetatieve zenuwstelsel in alle lagen van de bevolking en bij beide geslachten voor. Wij hebben daar reeds op gewezen bij de mijnwerkers. De vrouwen verkeren bovendien vaak nog in een depressieve toestand, die door herhaalde zwangerschap bepaald wordt. Daardo.or wordt het optreden van dystonie nog bevorderd. De lichaamsfuncties worden erdoor gestoord en de patiënten begrijpen maar niet waar het vandaan komt. Ze gaan van de ene naar de andere dokter en klagen erover dat men er niet in slaagt hun ziekte te vinden. Dat gedrag vertonen overigens niet alleen de patiënten uit Carbonia. Verder zijn bepaalde ziekten bijna verdwenen en andere komen hoe langer hoe minder voor. Sommige ziekten zijn zelfs zo goed als onbekend. Van de ziekten die aan het verdwijnen zijn moet op de eerste plaats malaria genoemd worden — er is momenteel geen enkel geval van — en vervolgens trachoom. Wat deze laatste ziekte betreft, het gaat hier om enkele chronische gevallen bij oudere mensen. In de polikliniek voor trachoom worden praktisch alleen nog deze gevallen behandeld. De schoolarts bevestigt dat trachoom bij de schooljeugd zo goed als verdwenen is, sinds er regelmatige controle plaats vindt vanwege de school. Voortaan worden deze patiënten geïsoleerd, verpleegd en onder controle gehouden. In 1963 waren er bij het schoolonderzoek op 1.131 kinderen 9 gevallen, die overigens reeds onder controle stonden. Er waren slechts 2 nieuwe gevallen. Het betrof hier kinderen van de eerste klassen van het lager onderwijs, die nog niet eerder aan een medisch onderzoek op school hadden meegedaan. Ook tuberculose komt hoe langer hoe minder voor. De toestand in Carbonia is niet opmerkelijk. Het aantal gevallen is gelijk aan het nationaal gemiddelde. Rond 1946 was de omvang van de tuberculeuze verschijnselen bij kinderen „verschrikkelijk". Sindsdien is de toestand veel verbeterd. Men kan deze ontwikkeling toeschrijven aan de betere voeding, aan de mogelijkheid tot vroegtijdige diagnose, aan de snelle opname in een ziekenhuis en aan de moderne therapeutische methoden.
DE VOLKSGEZONDHEID
249
Ook het aantal gevallen van tyfus vermindert. Er komen ongeveer 1,000 gevallen per jaar voor (dit cijfer is opmerkelijk) van tyfus en paratyfus Β. Zo goed als niet komen voor: rachitis, niettegenstaande de gebrekkige voeding — de doktoren veronderstellen dat de grote hoeveelheid vitamines, die de moeders aan hun kinderen geven, hierop van invloed is —, geestesziekten, zwakzinnigheid en epilepsie. Endemisch cretinisme komt niet voor, alcoholisme evenmin. Gevallen van dementia senilis zijn bijzonder zeldzaam. Het aantal gevallen van poliomyelitis is gelijk aan het nationaal gemid delde. Momenteel is de toestand bijzonder gunstig maar enkele jaren geleden was C arbonia een van de haarden van een epidemie. Sindsdien haalt men ge regeld zijn inentingen. Volgens de artsen is de bevolking zo ontvankelijk voor dit soort dingen, dat C arbonia wel tot de steden in Italië behoort „waar bijna te veel ingeënt wordt". In tegenstelling met de toestand in de rest van het eiland komen kanker en lintwormen in C arbonia bijna niet voor. Het aantal gevallen is gelijk aan het nationaal gemiddelde. In de rest van Sardinië was de toestand zo ernstig dat men speciale maatregelen heeft moeten nemen tegen de honden, die immers de overbrengers zijn van deze kiemen. 3. Oordeel over de gezondheidstoestand van de inwoners van Carbonia Volgens de artsen is de gezondheidstoestand van de inwoners van C arbonia over het algemeen genomen goed. De fysieke constitutie van de inwoners is vrij behoorlijk (skelet, musculatuur, gewicht). Het gebit van de gemiddelde inwoner is niet zo best. Dat is overigens niet alleen in deze stad het geval. Maar de bevolking hier onderwerpt zich niet aan geregeld onderzoek en laat liever haar tanden trekken dan ze behandelen. Dat valt overigens niet te verklaren uit vooroordelen of achteloosheid. Tandheelkundige behandeling wordt door het ziekenfonds maar gedeeltelijk vergoed. Er is dus een economisch motief. De gezondheidstoestand van de inwoners van C arbonia wordt echter vooral door de voeding ongunstig beïnvloed. (Wij zien hierbij even af van de beroeps ziekten). Deze voeding bevat slechts weinig eiwitten en vitamines, maar wel veel koolhydraten. Economische motieven en onbekendheid met de moderne voedingsleer zijn hier de oorzaak van. Vanwege deze economische motieven — men beschikt slechts over beperkte middelen — voedt de bevolking zich vooral met brood, meelspijzen en ingeblikte en gedroogde levensmiddelen. Het feit dat men vooral deze levens middelen koopt houdt ook verband met het betalingssysteem. Immers het groot ste deel van de bevolking en met name de arbeiders betalen niet contant maar
250
BIJLAGE 3
periodiek. De leveranciers schrijven telkens op wat men gekocht heeft en rekenen bij voorbeeld eens per week af. Daardoor worden vooral goedkope levensmiddelen verkocht die niet aan bederf onderhevig zijn. Dan kost het aanhouden van voorraden ook niet zo veel geld. Groenten en fruit worden op de markt verkocht. De omzet ervan is zeer gering. Men moet hier wel contant betalen. Er wordt ook maar heel weinig vlees gegeten, want het is nogal duur. Het feit dat men niet bekend is met de moderne voedingsleer doet zich vooral gevoelen bij de pasgeboren kinderen, al is het effect ervan ook bij de volwassenen te bemerken. De voeding is nogal eenzijdig en zeker niet overdadig. Bovendien laat de hygiëne bij de toebereiding ervan veel te wensen over, ook bij degenen die over ruimere middelen beschikken. Kortom, de voeding is zeer gebrekkig. Volgens de doktoren is het grootste deel van de bevolking momenteel min of meer ondervoed. Door deze gebrekkige voeding worden eveneens een aantal ziekten veroorzaakt. Van de leverziekten komen in Carbonia vooral voor hepatitis door onjuiste voeding, cirrhose door ondervoeding en diabetes. Van de laatste ziekte zijn een aantal ernstige gevallen in het ziekenhuis opgenomen. Bij deze ziekte moet men immers wel zeer voorzichtig zijn met wat men eet. Bij de vrouwen uit zich de onvoldoende voeding in het vaak voorkomend euvel dat men niet of slechts in geringe mate beschikt over moedermelk voor de zuigelingen. Bovendien is de geslachtelijke hygiëne niet sterk ontwikkeld. De typische vrouwenziekten komen vaak voor. Toch is er een vermindering van het aantal gevallen te constateren evenals van het aantal gevallen van venerische ziekten. Abortus komt ook minder voor dan enkele jaren geleden. Weliswaar zijn veel jonge vrouwen geëmigreerd, maar volgens de vrouwenarts wordt nog in 10 % van de zwangerschappen abortus gepleegd. Toch is de gezondheidstoestand van de vrouwen in de laatste vijftien jaar verbeterd, volgens de vrouwenarts. Het stijgend gemiddeld gewicht van de babies is daar onder meer een indicatie voor. Verder nemen de vrouwen zich meer in acht tijdens de zwangerschap. Ook met het oog op de voeding en de persoonlijke hygiëne is er veel verbeterd. Sinds 1946, het jaar waarin de huidige kinderarts zijn praktijk begon in Carbonia, is de kindersterfte sterk terug gelopen, al is het cijfer nog vrij hoog ( 1 ). De kinderen krijgen eigenlijk te weinig te eten. De schoolleeftijd is de moeilijkste. Daarna verloopt de ontwikkeling van de kinderen uitstekend. De adolescenten zien er beter uit dan de kinderen. (') Zie tabel 3 (blz. 253) : Kindersterfte van 1953 tot 1962. Zie tabel 5 (blz. 254) : Geboortecijfer, sterftecijfer en kindersterfte in de gemeente Carbonia van 1954 tot 1963. Zie tabel 7 (blz. 255) : Doodsoorzaken in de gemeente Carbonia voor de bevolking jonger dan 1 ¡aar in de periode 1954 tot 1963.
DE VOLKSGEZONDHEID
251
Naar het zeggen van de doktoren hebben de adolescenten minder last van de verkeerde voeding dan de kinderen. Juist als men nog jong is moet men zich aan de juiste voeding houden. Daarna is dat niet meer zo belangrijk: adolescenten kunnen zonder enig bezwaar alles eten. Hun ontwikkeling verloopt dan ook veel beter. Toch kan men niet stellen dat de gezondheid van de schoolgaande kinderen slecht is. Hun psychische en fysieke ontwikkeling is voldoende. Al is de gezondheidstoestand van de bevolking over het algemeen goed te noemen, toch lijken de inwoners van Carbonia boven de veertig jaar ouder dan ze in werkelijkheid zijn. Voor de mannen is dat natuurlijk toe te schrijven aan de arbeid in de mijnen, terwijl ze bovendien niet altijd de juiste voeding gehad hebben. Toch is de bevolking in staat „er weer bovenop te komen", aldus de doktoren en met name die van de mijn. De arbeiders zijn dus sterk en hebben weerstandsvermogen, niettegenstaande de eenzijdige en beperkte voeding.
4. Houding van de bevolking De houding van de bevolking ten aanzien van de medische wetenschap en haar beoefenaren kan onderscheiden worden in een houding ten aanzien van de therapie en een houding ten aanzien van het voorkomen van ziekten. De houding ten aanzien van de therapie is goed ontwikkeld, te ontwikkeld zelfs volgens sommige doktoren. Men wil de mensen opvoeden om geen misbruik te maken van de dokter. De bevolking neemt een nogal veeleisende houding aan ten aanzien van de behandeling. De dokter moet het maar gratis doen. Ze willen wel genezen worden, „maar ze willen er ook zeker van zijn dat ze niets hoeven te betalen". Een van de doktoren vat de mening van zijn collegae samen als hij zegt „De mensen hebben een welhaast bijgelovig vertrouwen in geneesmiddelen. Ze slikken maar pillen en denken het voedingstekort aldus te ondervangen". Een aantal doktoren legt de nadruk op de geneigdheid van de bevolking om eigener beweging naar de dokter te gaan, ook met zuiver preventieve bedoelingen. De vrouwenarts heeft dit onder meer opgemerkt. Men kwam naar hem toe om zich vroegtijdig op kanker te laten onderzoeken. De houding ten aanzien van het voorkómen van ziekten is niet zo ontwikkeld. Alle doktoren zijn het erover eens dat de oorzaak hiervan gezocht moet worden in de behoeftige omstandigheden waarin de bevolking verkeert. Sociaal-economisch hogerstaande lagen uit de bevolking nemen de normen van de hygiëne veel beter in acht. In de buurtschappen en in de marginale gebieden
252
BIJLAGE 3
trekt men er zich maar heel weinig van aan. Maar de bevolking daar heeft ook het kleinste inkomen en woont in huizen, die van zichzelf al onhygiënisch zijn. De doktoren zijn het erover eens dat men verzuimd heeft de mensen op dit punt te onderrichten. Het zou bijzonder nuttig zijn als daar eens iets aan' gedaan werd en het zou zeker niet zonder resultaat blijven, daar de bevolking het volgens de doktoren graag goed wil doen. Ten slotte staat men open voor de dokter en heeft men vertrouwen in hem. Dat geldt voor heel de bevolking in al haar geledingen. De verhouding van de mijnwerkers tot de artsen van de mijn is volgens zeggen er een van „vriendschap en vertrouwen".
253
DE VOLKSGEZONDHEID
Tabel 1 Levend-geborenen per 1.000 inwoners van 1953 tot 1962 Plaats
Carbonia Cagliari Sardinië Italië
1953
1954
1955
1956
1957
1958
1959
I960
1961
1962
33,5 26,8 24,9 17,4
30,9 26,7 25,3 17,9
30,9 25,8 24,2 17,7
28,6 25,6 24,1 17,7
28,9 25,7 24,1 17,7
24,9 24,6 23,3 17.4
22,0 24,2 23,0 17,9
23,9 23,9 22,8 18,1
23,6 24,7 23,4 18,4
21,0 24,0 23,0 18,4
Bron: ISTAT en ambtenaar van de gezondheidsdienst in de gemeente Carbonia.
Tabel 2 Sterfte per 1.000 inwoners van 1953 tot 1962 Plaats
Carbonia Cagliari Sardinië Italië
1953
1954
1955
1956
1957
1958
1959
I960
1961
1962
6,7 8,3 8,4 9,8
6,2 8,2 8,1 9,1
6,1 7,9 8,0 9,1
6,1 8,1 8,4 10,1
6,6 8,1 8,3 9,7
6,6 7,6 7,8 9,1
5,6 7,5 7,4 9,0
6,3 7,6 7,6 9,4
6,8 7,8 7,7 9,3
5,9 8,0 8,1 10,0
Bron : ISTAT en ambtenaar van de gezondheidsdienst in de gemeente Carbonia.
Tabel 3 Kindersterfte van 1953 tot 1962 Plaats
Carbonia Sardinië Italië
1953
1954
1955
1956
1957
1958
1959
I960
1961
1962
78,4 58,5 58,5
99„3 56,2 52,9
92,3 53,5 50,9
80,6 49,4 48,8
81,6 53,5 50,0
88,4 48,6 48,2
72,5 49,2 45,4
67,0 44,1 43,9
72,7 41,0 40,7
74,8 -Í1) 40,8
(') Dit gegeven is nog niet bekend, Bron: ISTAT en ambtenaar van de gezondheidsdienst in de gemeente Carbonia.
254
BIJLAGE 3
Tabel 4 Doodsoorzaken 1961 Plaats Carbonia Cagliari Sardinië Italië
Infectieziekten
1,6 3,6 3,3 2,8
9,3 12,5 13,4 16,7
Bloedsomloop
Ademhaling
Spijsvertering
Anderszins
30,4 25,8 26,0 30,5
15,4 7,8 7,9 7,8
11,7 6,9 6,8 6,3
31,6 43,4 42,6 35,9
100,0 100,0 100,0 100,0
Bron: ISTAT en ambtenaar van de gezondheidsdienst in de gemeente Carbonia.
Tabel 5 Geboortecijfer, sterftecijfer, en kindersterfte in de gemeente Carbonia van 1954 tot 1963
Jaren
1954 1955 1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963
Inwoners
Sterfgevallen
47.268 45.255 44.686 44.815 40.854 39.691 39.847 35.990 35.872 34.679
292 277 274 298 269 222 252 247 211 233
GeboorteSterfte cijfer Levendper 1.000 geborenen per 1.000 inwoners inwoners
Sterfte beneden 1 jaar
Kindersterfte per 1.000 levendgeborenen
1.460 1.398 1.277 1.298 1.018 875 955 852 775 731
145 129 103 106 90 63 64 62 58 61
99,31 92,27 80,65 81,66 88,40 72,49 67,01 72,76 74,80 83,40
6,17 6,12 6,13 6,64 6,58 5,59 6,32 6,86 5,88 6,70
Bron: Ambtenaar van de gezondheidsdienst van de gemeente Carbonia.
30,88 30,89 28,57 28,96 24,91 22,04 23,96 23,67 21,04 21,08
DE VOLKSGEZONDHEID
255
Tabel 6 Doodsoorzaken in de gemeente Carbonia voor de bevolking ouder dan 1 jaar in de periode 1954 tot 1963
Jaren
1954 1955 1956 1957 1958 1959 I960 1961 1962 1963
Infectieziekten
Kanker
4,1 1,3 4,1 3,6 2,8 3,2 1,6 1,6 1,3 1,2
10,9 12,2 13,4 12,5 12,3 12,6 11,7 12,4 17,0 18,0
Bloedsomloop
Ademhaling
Spijsvertering
Anderszins
33,3 28,4 30,4 34,9 34,6 37,1 36,7 39,5 37,9 47,7
6,8 11,5 9,9 9,9 11,8 9,4 9,6 10,3 11,8 4,7
7,5 5,4 4,7 5,2 3,9 5,0 2,1 1,1 1,3
37,4 41,2 37,5 33,8 34,6 32,7 38,3 35,1 30,7 28,6
—
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(147) (148) (171) (192) (179) (159) (188) (185) (153) (172)
Bron: Ambtenaar van de gezondheidsdienst van de gemeente Carbonia.
Tabel 7 Doodsoorzaken in de gemeente Carbonia voor de bevolking jonger dan 1 jaar in de periode 1954 tot 1963
Jaren
1954 1955 1956 1957 1958 1959 I960 1961 1962 1963
Infectieziekten
Kanker
1,4 1,7
1,4 0,8
—
4,7 1,1
— —
1,6
— —
— — — — — —
1,7
—
Bloedsomloop
Ademhaling
Spijsvertering
Anderszins
2,1 1,7 4,8 2,8 2,2 3,2 3,1 3,2 3,5 1,6
27,6 28,7 34,0 35,9 34,5 39,7 43,8 30,6 29,3 39,4
43,4 34,1 31,1 39,6 38,9 33,3 29,7 43,6 43,1 24,6
24,1 33,4 30,1 17,0 23,3 23,8 23.4 21,0 22,4 34,4
Bron: Ambtenaar van de gezondheidsdienst van de gemeente Carbonia.
%
absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
(145) (129) (103) (106) (90) (63) (64) (62) (58) (61)
SERIE ECONOMIE EN REGIONAAL BELEID
2. Ontwikkel'mgs- en
omschakelingsprogramma
I. Onderzoek naar de economische ontwikkeling van de gebieden van Charleroi, het Centrum en de Borinage (België) uitgegeven II. Onderzoek van de streek om Piombino
1962
uitgegeven 19'63
III. De omschakeling van de mijn van Champagnac (Puy-de-Dôme, Frankrijk)
uitgegeven 1964
IV. De industriële ontwikkeling van de streek om Montceau-les-Mines (Frankrijk)
uitgegeven 1963
V. Regionaal onderzoek van Umbrie (Italië)
uitgegeven 1965
VI. Onderzoek van de streek o m Carbonia (Italië) VIL De streek van Amberg (Bondsrepubliek Duitsland)
in bewerking
VIII. Weerslag van de vestiging van een staalbedrijf op het gewest Gent-Zelzate in bewerking
χ o
co -J —ι.
O O
o Ζ Ι Ο
Fl. 11,—
DM 12,—
FF 15,—
FB 150,—
Lire 1.870
PUBLIKATIEDIENSTEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN 3710/4/65/1