Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013-2014
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Een interpretatieve fenomenologische analyse van het levensverhaal van Chris
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek Van Raak Kirsten - 00905271 Geassocieerde masterproef met Wynen Anthe Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove Begeleidster: Lic. Lien Claes
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
Voorwoord Dit masterproefonderzoek is de afsluiter van mijn opleiding Pedagogische Wetenschappen, in de afstudeerrichting orthopedagogiek. Het afgelopen jaar was een bewogen jaar waarin ik geleidelijk aan mijn plaats vond binnen het orthopedagogisch werkveld en waarin het schrijven van mijn masterproef de rode draad was. Deze combinatie was niet altijd even eenvoudig, maar heeft sterk bijgedragen aan mijn persoonlijke ontwikkeling als orthopedagoog in wording. Ik had het geluk te mogen schrijven over een thema dat mij tot de dag van vandaag sterk intrigeert, namelijk de interneringskwestie. We kregen de kans kennis te maken met de persoonlijke levensverhalen van onze participanten. Ze lieten ons toe in hun wereld waardoor wij vanuit een insidersperspectief hun stem naar de buitenwereld toe konden weergeven. Anthe en ik wilden oorspronkelijk twee verschillende levensverhalen op een gelijkaardige manier analyseren en uiteindelijk de twee verhalen samenbrengen. Omwille van andere interesses en sterktes zijn we tot verschillende analysemethodieken gekomen. Ik koos ervoor om mijzelf los te maken van de rizomatische analyse en mij verder te verdiepen in de interpretatieve fenomenologische analyse, een keuze waarvan ik nog geen spijt heb gehad. Ter verduidelijking vind je achter ieder onderdeel de naam terug van diegene die het geschreven heeft. De ander bleef echter steeds betrokken door gezamenlijke reflectie en discussie over elk onderdeel. Er hebben heel wat mensen een bijdrage geleverd aan dit masterproefonderzoek. In de eerste plaats wil ik Anthe bedanken, zowel als mede-onderzoekster en als vriendin. Ze was een enorme steun doorheen dit proces en heeft zich volledig gegeven om het onderzoek tot een goed einde te brengen. Onze reflecterende en discussiërende gesprekken hebben bijgedragen tot wat deze masterproef uiteindelijk is geworden. Daarnaast wil ik Chris, de participant, enorm bedanken. Hij vertrouwde mij zijn levensverhaal toe, wat zeker niet altijd evident was. Keer op keer kreeg ik een warme verwelkoming. Onze aangename contacten zullen mij altijd bijblijven. Itinera, de voorziening waar Chris verblijft, heeft eveneens een grote bijdrage geleverd aan de realisering van dit onderzoek, mijn grote dank hiervoor. In dit dankwoord mag zeker Lien Claes niet ontbreken, onze begeleidster. Zij stond op alle mogelijke momenten voor ons klaar en was gedurende de volledige periode zeer betrokken bij het uitwerken van onze masterproef. Haar oog voor detail en het vermogen om met een ander perspectief naar een bepaald thema te kijken, bracht ons een heel eind op weg. Onze promotor, Geert van Hove, wil ik eveneens bedanken. Wanneer we vragen hadden, stond hij steeds klaar met een antwoord om ons verder op weg te helpen. Tijdens een moeilijk moment in mijn masterproef, bij de overgang van analysemethodiek, heeft hij ideeën aangereikt waarmee ik verder aan de slag kon gaan. Bedankt. Ten slotte wil ik mijn ouders en vriend bedanken voor de onvoorwaardelijke steun. Ze stonden steeds voor mij klaar en konden me keer op keer motiveren om deze masterproef tot een goed einde te brengen.
ii
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
Abstract In deze masterproef worden aan de hand van de studie van verschillende perspectieven op de interneringskwestie twee onderzoeksvragen vooropgesteld. De eerste onderzoeksvraag tracht de invloed van het interneringsstatuut op het leven van de geïnterneerde persoon en de rol van structuren en instanties waarmee de participant in aanraking komt omwille van deze internering te bestuderen. De tweede onderzoeksvraag peilt naar de manieren waarop de persoon sociale steun en zorg ervaart door personen in en/of buiten de forensische setting en of deze al dan niet tegemoet komen aan de ondersteuningsnoden van deze persoon. Het theoretisch kader Disability Studies en enkele concepten van Foucault en Böszörményi-Nagy geven het onderzoek verder vorm. Aan de hand van levensverhalenonderzoek en een interpretatieve fenomenologische analyse van de narratieven worden er mogelijke antwoorden geformuleerd op de vooropgestelde onderzoeksvragen. Vanuit het ideeëngoed van Foucault en de beleving van de participant konden we concluderen dat de interneringsstructuren en –instanties door hem als sterk normaliserend en disciplinerend ervaren worden. De participant met het interneringsstatuut neemt een ambivalente houding in tegenover het ervaren van sociale steun en zorg vanuit het professionele netwerk. Enerzijds ervaart hij wel degelijk ondersteuning, anderzijds kan extra zorg en steun vanuit een professioneel netwerk het verlangen naar ondersteuning van een sociaal netwerk niet opvangen. Vanuit de ideeën van Nagy omtrent loyaliteit in de gezinssituatie wordt de impact van de sociale context op het hedendaagse welzijn en functioneren van de participant bekeken. Sleutelwoorden: Internering, structuren en instanties, sociale steun, disciplinering, normalisering, loyaliteit
iii
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
Inhoudstafel Voorwoord ...............................................................................................................................................ii Abstract ...................................................................................................................................................iii 1.
Introductie ....................................................................................................................................... 1 1.1.
1.1.1.
Maatschappelijke probleemstelling (Kirsten).................................................................. 1
1.1.2.
Mensenrechten: recht op behandeling (Anthe).............................................................. 3
1.1.3.
Beleid (Kirsten) ................................................................................................................ 5
1.1.4.
Interneringsprocedure (Kirsten) ...................................................................................... 6
1.1.5.
Prevalentie (Kirsten) ........................................................................................................ 8
1.2.
2.
Maatschappelijke context en probleemstelling: het interneringsstatuut .............................. 1
Academische probleemstelling (Anthe) .................................................................................. 9
1.2.1.
Onderzoeksvragen (Anthe)............................................................................................ 12
1.2.2.
Onderzoeksdoelen (Kirsten) .......................................................................................... 13
Theoretisch kader .......................................................................................................................... 15 2.1.
Disability Studies (Anthe) ...................................................................................................... 15
2.1.1.
Wat is Disability Studies?............................................................................................... 15
2.1.2.
Ingezoomd op belangrijke aspecten in ons onderzoek ................................................. 17
2.2.
Inspiratie uit het ideeëngoed van Iván Böszörményi-Nagy (Kirsten) .................................... 18
2.2.1. Wie is Iván Böszörményi-Nagy? .......................................................................................... 19 2.2.2. Contextuele benadering ...................................................................................................... 19 2.2.3. Vier dimensies ..................................................................................................................... 19 2.2.4. Relatie en ethiek .................................................................................................................. 20 2.2.5. Loyaliteiten .......................................................................................................................... 20 2.3.
Michel Foucault als inspiratiebron (Kirsten) ......................................................................... 24
2.3.1. Wie was Michel Foucault? ................................................................................................... 25 2.3.2. Foucaults visie op macht ..................................................................................................... 25 2.3.3. Disciplinerende macht ......................................................................................................... 26 2.3.4. De gevangenis als totale institutie ...................................................................................... 28 3.
Onderzoeksmethodologie ............................................................................................................. 30 3.1.
Zoektocht naar participanten (Anthe)................................................................................... 30
3.1.1.
Aankloppen bij de gevangenis ....................................................................................... 30
3.1.2.
Verdere zoektocht ......................................................................................................... 32
3.1.3.
Voorstelling van de participant (Kirsten)....................................................................... 32
3.2. Onderzoeksmethode – levensverhalenonderzoek (Anthe) ....................................................... 33 iv
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut 3.2.1. Levensverhalenonderzoek als onderzoeksmethode ........................................................... 33 3.2.2. Verzamelen van het levensverhaal (Kirsten) ....................................................................... 36 3.3. Analyse van het onderzoeksmateriaal – Interpretatieve fenomenologische analyse (Kirsten) 37 3.3.1. Waarom een interpretatieve fenomenologische analyse? ................................................. 37 3.3.2. Invloeden van de interpretatieve fenomenologische analyse ............................................ 38 3.3.3. Verzamelen en analyseren van de data .............................................................................. 39 3.4. Ethische rol van de onderzoeker (Anthe) ................................................................................... 41 3.4.1. Van informed consent naar negotiated consent................................................................. 41 3.4.2. Onderzoekspositie: een balans tussen afstand en nabijheid (Kirsten) ............................... 44 4.
Analyse van het levensverhaal van Chris (Kirsten) ........................................................................ 47 4.1. Loyaliteitsconflict ten opzichte van moeder .............................................................................. 47 4.1.1. Dialectische spanning tussen verlangen naar contact en distantiëring .............................. 47 4.1.2. Exagereren van de feiten..................................................................................................... 50 4.1.3. Verantwoording feiten ........................................................................................................ 51 4.1.4. Impact van alcohol- en druggebruik .................................................................................... 52 4.2. Weerstand tegenover machtsstructuren ten gevolge van internering...................................... 54 4.2.1. Verlangen naar vrijheid ....................................................................................................... 55 4.2.2. Nood aan zelfstandigheid .................................................................................................... 56 4.2.3. Dialectische spanning tussen weerstand tegenover en ondersteuning vanuit Itinera ....... 58 4.3. Verlangen naar nabijheid ........................................................................................................... 62 4.3.1. Refereren naar vroegere liefdesaffaires ............................................................................. 63 4.3.2. Verlangen naar liefde .......................................................................................................... 65 4.3.3. Ambivalentie ....................................................................................................................... 69 4.3.4. Verlangen naar nabijheid van sociaal netwerk ................................................................... 70 4.4. Focus op verleden ...................................................................................................................... 72 4.4.1. Homogeniseren van verleden ............................................................................................. 72 4.4.2. Identificatie met overleden vader ....................................................................................... 74 4.4.3. Idealisering vader en distantiëring moeder ........................................................................ 76
5.
Discussie (Kirsten).......................................................................................................................... 78 5.1. Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvragen ...................................................................... 78 5.1.1. De invloed van het interneringsstatuut............................................................................... 79 5.1.2. Het ervaren van sociale steun en zorg ................................................................................ 81 5.1.3. De invloed van machtsstructuren en -instanties ten gevolge van het interneringsstatuut op het ervaren van ondersteuning ................................................................................................ 82
v
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut 5.2. Een antwoord op de interneringsproblematiek? ....................................................................... 83 5.3. Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek ................................................................... 85 6.
Referenties .................................................................................................................................... 87
7.
Bijlagen .......................................................................................................................................... 93 7.1. Bijlage 1: Brief verzonden tot het verkrijgen van toegang tot de gevangenis ........................... 93 7.2. Bijlage 2: Visueel ondersteunde informed consent ................................................................... 96
vi
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
1. Introductie Het eerste hoofdstuk, de introductie, schrijven we samen. In onderling overleg bepalen we welke aspecten we willen opnemen in de introductie van ons onderzoek. We verdelen de verschillende onderwerpen op basis van de interesses en de kwaliteiten van ieder van ons. Kirsten gaat graag op zoek naar hoe concrete zaken in elkaar zitten en is zeer geïnteresseerd in hoe de situatie omtrent internering in de maatschappij in beeld komt. Anthe gaat liever in de academische wereld op zoek naar waar extra onderzoek zinvol lijkt en is gedreven om zo het onderzoek verder vorm te geven. De naam achter de titel van elk hoofdstuk, staat voor diegene die het stuk heeft uitgewerkt. Wel blijven we beide nauw betrokken bij elkaars werk door regelmatig de stukken van elkaar na te lezen, aan te passen en kritisch te bespreken. In het eerste deel van het hoofdstuk schetsen we hoe het interneringsstatuut maatschappelijk geproblematiseerd wordt. Daaropvolgend bekijken we kort verschillende perspectieven op deze problematiek. Zo komen het perspectief van internationale instanties die wijzen op de schending van mensenrechten en het perspectief van het beleid aan bod. Nadien omschrijven we kort de instanties waarmee men in aanraking komt na het plegen van een strafbaar feit, indien men als ontoerekeningsvatbaar verklaard wordt. De omvang en het profiel van de geïnterneerden wordt omschreven in het laatste onderdeel, de ‘prevalentie’. In het tweede deel van de introductie schetsen we hoe de academische wereld naar deze problematiek kijkt. We onderzoeken welke studies reeds uitgevoerd zijn en wat deze ons verder kunnen bijbrengen om onze kijk op de interneringsproblematiek te verruimen. Vanuit de maatschappelijke en academische probleemstelling zijn we tot onze onderzoeksvragen gekomen. We sluiten dit hoofdstuk af door onze onderzoeksdoelen te beschrijven, met name: wat willen we op micro-, meso- en macroniveau bereiken met deze masterproef?
1.1. Maatschappelijke context en probleemstelling: het interneringsstatuut 1.1.1. Maatschappelijke probleemstelling (Kirsten) In de media komt de situatie van personen met een interneringsstatuut die in de gevangenis verblijven regelmatig aan bod. De schrijnende, inhumane omstandigheden waarin geïnterneerden leven, is een onderwerp dat vele mensen raakt. Zo spreekt Henri Heimans, voorzitter van de Gentse Commissie ter Bescherming van de Maatschappij, over een samenleving waar gevangenissen dienen als vergeetput (De Stoop, 2010). Volgens hem raken we verstrikt in een vicieuze cirkel in de zorgsector waarbij ten onrechte beroep wordt gedaan op justitie: Steeds meer mensen vallen uit de boot. We gaan naar Amerikaanse toestanden, waarbij de gevangenissen als vergeetputten dienen voor alle storende elementen. Ik ben heel pessimistisch. We zitten al met recordcijfers, en dat zal blijven stijgen. Het huisvuil wordt nu wel keurig gesorteerd in Vlaanderen, maar de geïnterneerden worden als wegwerpproducten allemaal op een hoop gegooid (Heimans in De Stoop, 2010). Enkele gevangenissen beschikken over psychiatrische afdelingen maar deze zijn overbevolkt. De leefomstandigheden in de gevangenis laten eveneens te wensen over en de behandeling en zorg is er
1
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut miniem. Er wordt gesproken over overvolle slaapzalen, inhumane sanitaire voorzieningen, verouderde gebouwen... (De Stoop, 2010). Met de documentaire ‘9999’ klaagt filmmaakster Ellen Vermeulen dergelijke toestanden aan door portretten van geïnterneerden in de gevangenis van Merksplas filmisch weer te geven. De naam van de documentaire verwijst naar de datum van vrijlating van alle personen met een interneringsstatuut, zoals vermeld in het dossier, 31/12/9999 (Cobra, 2014). Net zoals wij in ons onderzoek doen, vestigt men in deze documentaire de aandacht op de geïnterneerden en hun verhalen. Martin Vanden Hende, directeur van Centrum Obra, deelt de mening van Heimans. Vanden Hende geeft namelijk aan dat geïnterneerden niet op hun plaats zitten in de gevangenis. Centrum Obra heeft sinds 2000 een werking omtrent geïnterneerden in de gevangenis van Gent. In de gevangenis van Merksplas is er eveneens sprake van dergelijk initiatief. Zo werken de organisaties aan de reintegratie van geïnterneerden in de maatschappij, een stap in de goede richting (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, 2006). De Liga voor Mensenrechten speelt een grote rol in het belichten van de interneringsproblematiek. België wordt al jarenlang door verschillende internationale instanties bekritiseerd in verband met het gebrek aan gepaste behandeling van personen met een interneringsstatuut. Om de maatschappij hieromtrent te sensibiliseren richtte de Liga voor Mensenrechten (2012) de campagne ‘Geïnterneerd: cel of zorg?’ op. Vanuit de geïnterneerden zelf komen er eveneens kreten om hulp. Zo vroeg de heer Van Den Bleeken die reeds dertig jaar geïnterneerd is, om euthanasie wegens ondraaglijk psychisch lijden. De man heeft in die dertig jaar geen aangepaste behandeling gekregen, maar heeft al die tijd in de gevangenis verbleven. Van Den Bleeken dagvaardde de minister van Justitie en stelde de vraag om naar een Nederlandse instelling te worden overgebracht waar hij wel een aangepaste behandeling zou krijgen of om de kans te krijgen euthanasie te plegen. De Federale Commissie Euthanasie wil pas op deze vraag ingaan wanneer alle therapeutische mogelijkheden uitgeput zijn. (Gazet van Antwerpen, 2014) In bepaalde situaties komt alle hulp zelfs te laat. Zo is er in een inrichting tot bescherming van de maatschappij in Paifve een geïnterneerde man overleden in de isoleercel. De man zou last hebben van een psychose. Doordat het personeel niet opgeleid is om hiermee om te gaan, wisten ze niet beter dan de situatie te controleren door de man op te sluiten in de isoleercel. Daar zou hij gevraagd hebben om de verwarming uit te zetten omdat hij het geluid van de verwarming niet kon verdragen. Pas de volgende ochtend hebben ze de overleden man gevonden, wellicht met als doodoorzaak onderkoeling. (Eeckhaut, 2013) Henri Heimans reageert hierop met het volgende: Wat nu in Paifve gebeurd is, verwondert me niet. Zeker met psychoten is er een groot probleem in ons gevangeniswezen. Er is veel te weinig zorgpersoneel en de cipiers kunnen totaal niet om met mensen die een opstoot van psychose hebben. Als ultieme remedie worden die gewoon in een isoleercel gestopt en vastgebonden tot het ergste voorbij is. Dan krijg je dit soort toestanden.
2
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Voorgaande minister van Justitie Stefaan De Clerck (CD&V) heeft zijn hoop gericht op de toekomstige forensische psychiatrische centra in Gent en Antwerpen. Daartegenover bekritiseert Heimans (in De Stoop, 2010) het jarenlange aanslepen van de opbouw van deze centra. Hij is van mening dat de interneringsproblematiek achteruit wordt geschoven tegenover andere belangen. Een patiënt heeft recht op behandeling en een goede diagnose. Het is de zorglogica die voorop moet staan, niet die van justitie (De Crom, 2013). Hoewel de FPC’s nog niet geopend zijn, worden er nu al vragen gesteld bij de uitwerking ervan, onder andere door de Liga voor Mensenrechten. Deze vragen gaan meer specifiek over het uitbaten van het FPC te Gent. Hiervoor zal het consortium rond Sodexo, dat met de Nederlandse zorggroep Parnassia en de beveiliggingsorganisatie Securitas samenwerkt, instaan. Sodexo heeft namelijk een reputatie wat betreft het uitbaten van gevangenissen. Het is een commercieel private voorziening die bekend staat voor zijn winstbejag, dit ten koste van de zorgkwaliteit: gebrekkige voorzieningen, te weinig personeel, gebrek aan veiligheidsvoorzieningen en medische zorg... Verder heeft Sodexo geen enkele ervaring met psychiatrische patiënten. Bovendien vreest men er voor dat onder druk van Sodexo de budgettaire maatregel voorgesteld door Open Vld in werking zal treden. Dit voorstel pleit ervoor dat personen met een interneringsstatuut – of hun familie – indien zij hiertoe in staat zijn zelf instaan voor hun verblijfskosten. Deze maatregel zou een positieve impact hebben op Sodexo’s commerciële doeleinden, maar zou een ware nachtmerrie betekenen voor geïnterneerden en hun families. (Hecke, 2014) De leden van het Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent, een samenwerkingsverband tussen forensische zorgactoren in Vlaanderen en lokale overheden, delen bovenstaande bezorgdheid. Zij waren eveneens kandidaat voor de rol van uitbater van het FPC te Gent. (Gryson, 2014) Ze beschouwen de toewijzing van de uitbating van de FPC’s aan Sodexo als een verdere uitdeining van de commercialisering van de zorg (Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum gent, 2014).
1.1.2. Mensenrechten: recht op behandeling (Anthe) Hoewel vroeger de idee leefde dat wie opgesloten werd nog weinig of zelfs geen aanspraak kan maken op zijn rechten, gaat men hier doorheen de tijd anders over denken. Gedetineerden en geïnterneerden hebben wel degelijk rechten die door iedereen gerespecteerd moeten worden. De interne rechtspositie van gedetineerden en geïnterneerden ligt vervat in de wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. De interne rechtspositie gaat over de rechten en de plichten van de gevangenen in hun opsluitingssituatie. De externe rechtspositie van de geïnterneerden ligt vervat in de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten. Deze wet zou vervangen moeten worden door de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Tot op heden is deze nog niet in werking. De externe rechtspositie gaat over de mogelijkheid tot terugkeer uit vrijheidsberoving en de relatie individu-maatschappij (Vandevelde e.a., 2013, p.17). Gedetineerden en geïnterneerden zijn nog steeds burgers en hebben evenzeer als alle andere burgers rechten. In gevangenissen over de hele wereld worden tot op de dag van vandaag mensenrechten geschonden, eveneens in België. De Liga voor mensenrechten probeert een duidelijk standpunt in te nemen en zoveel mogelijk schandalen aan het licht te brengen. Zij organiseren momenteel al een tweede campagne om de schrijnende situaties niet langer in het onwetende te 3
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut houden. In 2010 ondersteunde zij de campagne van Lieven Nollet, een fotograaf die een boek uit bracht onder de titel ‘Geen schuld, wel straf’ (Tassier, 2010). Aan de hand van de foto’s uit het boek werden geïnterneerden aangespoord te praten over hun situatie, hun verleden en toekomst. In 2012 startte de Liga voor Mensenrechten een nieuwe campagne op ‘Geïnterneerd: cel of zorg?’. Zij wijzen op het belang van de campagne omwille van het recht op behandeling. Bij een derde van de geïnterneerden, namelijk zij die in de gevangenis verblijven, wordt dat recht geschonden (Liga voor Mensenrechten, 2012). In 1955 ondertekende België het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (FOD Buitenlandse zaken, 2012). De universele verklaring van de rechten van de mens bevat 30 artikels, waarvan artikel 25 gaat over het recht op een voldoende hoge levensstandaard voor gezondheid en welzijn voor zichzelf. Indien de levensstandaard niet voldoende hoog is, moet er toegang zijn tot hulp- en dienstverlening die ervoor zorgt zo snel mogelijk een voldoende hoge levensstandaard op te bouwen (Office of the High Commissioner of Human Rights, 2013). In de gevangenissen is het welzijn van mensen met een interneringsstatuut vaak ondermaats. Volgens de Universele Verklaring voor de rechten van de mens moeten zij toegang krijgen tot hulpen dienstverlening. Naast de Universele verklaring voor de rechten van de mens zijn er eveneens meer specifieke en meer bindende verdragen opgesteld voor bepaalde groepen van de bevolking. Een belangrijk verdrag voor mensen met een interneringsstatuut omwille van een verstandelijke beperking is het Verdrag betreffende de rechten van personen met een handicap (United Nation Organization, 2013). Het verdrag schrijft een aantal rechten voor die specifiek zijn voor personen met een beperking omwille van hun verhoogde ondersteuningsnood. Het is een verdrag bovenop het algemene mensenrechtenverdrag dat ervoor zou moeten zorgen dat personen met een beperking niet langer gemarginaliseerd worden en van hun rechten ontzegd worden. Aansluitend op artikel 25 zien we een artikel uit het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, namelijk artikel 28 omtrent behoorlijke levensstandaard en sociale bescherming. Dit artikel schrijft voor dat toegang tot hulp van de Staten voor personen met een handicap en hun gezinnen gewaarborgd moet worden (United Nation Organization, 2013). GRIP vzw voegt hier nog aan toe dat personen met een psychische beperking evenzeer van deze rechten gebruik moeten kunnen maken en dat ook voor hen de toegang tot hulp gewaarborgd moet worden (Anders, 2011). De geïnterneerden die in de gevangenis verblijven in afwachting van een plaats in de forensische psychiatrie hebben onvoldoende toegang tot hulp. Net dat aspect wil de Liga voor mensenrechten in de kijker zetten met hun nieuwe campagne. Daarnaast zien we in artikel 13 omtrent toegang tot de rechter, een schending van het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in België. Het tweede deel van het artikel luidt als volgt: Teneinde effectieve toegang tot rechterlijke instanties voor personen met een handicap te helpen waarborgen, bevorderen de Staten die Partij zijn passende training voor diegenen die werkzaam zijn in de rechtsbedeling, met inbegrip van medewerkers van politie en het gevangeniswezen (United Nation Organization, 2013). Omwille van de gebrekkige opleiding van personen in de gevangenis in verband met het omgaan met mensen met een beperking schendt de Belgische staat artikel 13. Meermaals werd België veroordeeld voor inhumane praktijken in de gevangenissen en voor de schending van het recht op behandeling door het Europees Comité voor de Preventie van Foltering 4
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (Liga voor Mensenrechten, 2012). Door de Belgische staat aan te klagen, kunnen geïnterneerden bovenaan de wachtlijst te komen staan in plaats van hun beurt af te wachten. De staat wordt verplicht degene die hen aanklaagt zo snel mogelijk zorg te bieden (Ketels & Vander Beken, 2012).
1.1.3. Beleid (Kirsten) De wet tot bescherming van de maatschappij van 1 juli 1964 is vervangen door de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis, een initiatief van toenmalig minister van justitie Laurette Onkelinx. Op deze manier wil de overheid met oplossingen komen voor het huidige interneringsbeleid. De wetgever tracht met deze nieuwe wet enerzijds de maatschappij te beschermen en anderzijds re-integratie mogelijk te maken voor geïnterneerden door middel van aangepaste zorg. (ANAHM e.a., 2011) Deze wet is echter al meermaals uitgesteld en momenteel nog steeds niet in werking getreden. Er is hierop reeds veel kritiek gekomen, voornamelijk in de media. Zo verscheen in de juristenkrant op 14 maart 2007 een artikel met uitgebreide kritieken op de nieuwe wet onder de naam ‘De nieuwe interneringswet: een wettelijk geregelde vergeetput, blijft een vergeetput’. De auteur wijst op een blijvende klemtoon op de gevaarlijkheid van de geïnterneerden, die de behandeling en het doel op re-integratie in de weg staat. Een interneringsstatuut is volgens de auteur “een braakliggend niemandsland tussen psychiatrie en gevangeniswezen, waar zich zelden een politicus waagt en waar de meest kwetsbare (en soms ook de gevaarlijkste) leden van onze samenleving soms jarenlang wegkwijnen” (Van den Broeck, 2007). Wanneer we ons verdiepen in de Vlaamse politiek, merken we dat het gebrekkige interneringsbeleid hier eveneens een hot topic is. Zo vroeg Bert Anciaux (sp.a) in 2012 om een ingrijpende wetswijziging omtrent de internering van geesteszieken. De politicus is het immers niet eens met het huidige beleid omtrent geïnterneerden. Na een gesprek met minister van justitie Turtelboom legde hij haar het vuur aan de schenen door een lijst op te stellen met de volgens hem vijf pijnpunten in het interneringsbeleid. Deze luidden volgens Anciaux als volgt: er zijn geen criteria voor gerechtspsychiatrie, er is geen volwaardige opleiding forensische psychiatrie, de zorgteams zijn onderbemand, een verbeterde geestestoestand mag geen voorwaarde voor vrijlating of voor overplaatsing naar forensische psychiatrie zijn en instellingen kunnen geïnterneerden de toegang weigeren (De Crom, 2013). Het wetsvoorstel dat Anciaux in 2012 indiende, komt tegemoet aan bovenstaande pijnpunten. Het pleit namelijk voor een verbetering van de rechtspositie van de geïnterneerde, voor een verplichting van een psychiatrisch deskundigenonderzoek met kwaliteitsregels en voor de oprichting van een interneringskamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank. Dit laatste houdt in dat het toezicht niet langer in de handen van de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij zal liggen, maar naar gespecialiseerde kamers ter bescherming van de maatschappij binnen de strafuitvoeringsrechtbank gaat. Op deze manier is er meer vrijheid om het traject op maat van de cliënt af te stemmen. Naast de rechter, zal er eveneens een klinisch psycholoog in deze kamer zetelen. Het wetsvoorstel heeft eveneens een invloed op het statuut van de gerechtspsychiater. Deze zal verplicht worden om een opleiding forensische psychiatrie te volgen en zal gedurende een bepaalde periode enkel onder het toezicht van een meer ervaren gerechtspsychiater werken. Bovendien zal de gerechtspsychiater op jaarbasis een bepaald aantal expertises moeten uitvoeren om zijn erkenning te behouden. (Anciaux, 2012) Het wetsvoorstel heeft in april 2014 groen licht gekregen van de Senaat en zou begin 2016 in werking treden. De uitvoering van de wet zal zo’n vijftien miljoen euro kosten. Dit is een zeer grote stap 5
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut richting een menswaardige behandeling voor personen met een interneringsstatuut. Helaas is er ook een keerzijde van de medaille: op vraag van Open Vld, die niet instemden met het wetsvoorstel, moeten personen met een interneringsstatuut – of hun familie – indien zij hiertoe in staat zijn zelf instaan voor hun verblijfskosten. Dit principe staat al in de huidige wetgeving van 1930 en 1964 omschreven, maar werd nooit tot uitvoering gebracht. Er is echter eerst nog een koninklijk besluit nodig voordat dit in werking kan treden. De goedkeuring van dergelijke budgettaire maatregel zou een ware nachtmerrie betekenen voor geïnterneerden en hun families (Vandekerckhove, 2014). De opbouw van de forensisch psychiatrische centra in Gent en Antwerpen is afgewerkt, maar de centra zijn op het moment van schrijven nog niet geopend voor cliënten. Deze FPC’s zouden eveneens een gedeelte van de interneringsproblematiek moeten opvangen. Ze bestaan uit een intern circuit waarbij men bij het binnenkomen in het forensisch oriëntatie- of observatiecentrum in eerste instantie in observatie wordt genomen. Gedurende deze periode worden de noden van de geïnterneerde in kaart gebracht en wordt op basis van de pathologie en de zorgnood een geschikte afdeling gekozen. Men spreekt hier van een high care omgeving die in een hoge mate beveiligd wordt en waar plaats is voor 60 patiënten. Bij zware crisissituaties is hier eveneens langdurige afzondering mogelijk. De volgende afdeling in het circuit, het forensisch behandelingscentrum, beschikt over een afzonderlijk paviljoen voor elke pathologie. Tussen het oriëntatie- of observatiecentrum en het forensisch behandelingscentrum vindt een overgang plaats van high care naar medium care. Het opdelen van de verscheidene pathologieën maakt doelgericht handelen en intensieve behandeling mogelijk. Tussen deze fase en het forensisch re-integratie-, resocialisatie- en rehabilitatiecentrum bevindt zich de presocialisatie-afdeling waar men voorbereid wordt op de volgende afdeling in het circuit. Om deze reden vinden hier regelmatige beoordelingen van de cliënten plaats. De hierboven genoemde laatste afdeling in het interne circuit vormt een voorbereiding op het re-integreren in de samenleving. Er zijn verschillende voorwaarden, bijvoorbeeld woning, werk, financiële steun... vastgelegd waaraan voldaan moet worden voordat uitstroom mogelijk is (Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent, 2013). Maar zoals reeds omschreven, zijn er in de media al vele kritische vragen gesteld bij de Forensisch Psychiatrische Centra.
1.1.4. Interneringsprocedure (Kirsten) Aan de werkelijke internering gaat een uitgebreide procedure vooraf. Deze procedure bestaat uit drie fasen, meer bepaald het onderzoek, de beslissing en de uitvoering (Vandevelde e.a., 2013, p. 23). Gedurende het onderzoek is het voornamelijk de politie die de opsporing doet, ofwel onder leiding van het parket bij een opsporingsonderzoek, ofwel onder leiding van de onderzoeksrechter bij het uitvoeren van een gerechtelijk onderzoek. Wanneer er een vermoeden bestaat dat diegene die de feiten heeft gepleegd aan een geestesstoornis lijdt, kan de politie dit rapporteren. In deze fase kan er echter nog niet doorverwezen worden naar de hulpverlening. Wel kan er beslist worden om beroep te doen op een psychiater of psycholoog om een diagnose te stellen en advies te verlenen omtrent de toerekeningsvatbaarheid. De taak van de politie bestaat met andere woorden uit het vaststellen en rapporteren van de feiten en eventueel het nemen van voorlopige maatregelen (Vandevelde e.a., 2013, p. 24).
6
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Een deskundige wordt aangesteld door de bevoegde gerechtelijke overheden om te bepalen of de persoon in kwestie al dan niet toerekeningsvatbaar is, hierbij is nuanceren niet mogelijk (Vandevelde e.a., 2013, p.24). De psychiatrisch deskundige is geen vaste medewerker van de gerechtelijke instanties. Men beschikt over een lijst van psychiatrisch deskundigen, die per geval aangesteld kunnen worden. Deze aanstellingen mogen steeds geweigerd worden (UZ Leuven, 2013). Verder worden er geen kwalificaties voorop gesteld waaraan de gerechtsdeskundigen moeten voldoen. De criteria waarop men zich baseert om te bepalen of iemand al dan niet toerekeningsvatbaar wordt verklaard, staan evenmin vast en zijn vrij te bepalen door de gerechtsdeskundige (Vandevelde e.a., 2013, p.24). Zijn opdracht bestaat uit het bieden van een antwoord op vragen gesteld door de gerechtelijke instanties. Hierbij moet er geen bewijsmateriaal geleverd worden. De opdracht van de gerechtsdeskundige wordt steeds meegedeeld aan de verdachte waarbij deze het recht heeft om deelname aan het onderzoek te weigeren. Dit wordt dan meegedeeld aan de gerechtelijke instanties (UZ Leuven, 2013). Doorheen de gehele procedure kan er – onder bepaalde voorwaarden – een inobservatiestelling worden opgelegd. Het doel hiervan is het stellen van een diagnose en het opmaken van een deskundig verslag over de toerekeningsvatbaarheid (Vandevelde e.a., 2013, p.24). Met het Nederlandse psychiatrisch observatiecentrum (Pieter Baan Centrum) als voorbeeld, wilde België het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum (POKO) oprichten. In theorie werd dit inderdaad uitgewerkt, maar in praktijk is dit nooit tot uitvoering gekomen (Vankeerberghen, 2012). In België ontbreekt er met andere woorden een observatiecentrum waardoor een inobservatiestelling amper wordt opgelegd. Na het gerechtelijk onderzoek wordt er bij het onderzoeksgerecht (raadkamer of kamer van inbeschuldigingstelling) beslist of er al dan niet sprake is van toerekeningsvatbaarheid. In dit stadium kan er over een eventuele internering worden beslist. Wanneer de betrokkene toerekeningsvatbaar wordt verklaard, kan deze doorverwezen worden naar een vonnisgerecht voor een beslissing ten gronde. Dit houdt in dat er beslist wordt over de schuld en de straf die hieraan gekoppeld wordt. Wanneer een persoon ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard op het moment van de feiten kan er hier ook beslist worden tot internering. Wanneer de beslissing tot internering genomen wordt, wordt er niet aangegeven op welke wijze en plaats deze internering uitgevoerd moet worden (Vandevelde e.a., 2013, p.24-25). Bij de uitvoering van de internering worden alle beslissingen in verband met de internering gemaakt door de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij (CBM). Deze bepaalt onder andere in welke inrichting de geïnterneerde wordt geplaatst, wanneer er een overplaatsing naar een andere inrichting vereist is, wanneer er sprake is van invrijheidstelling op proef of definitieve vrijstelling... De CBM staat in voor de opvolging van de internering. Aangezien de interneringsmaatregel van onbepaalde duur is, beslist de CBM wanneer er een einde komt aan de interneringsmaatregel. De persoon met een interneringsstatuut kan elke zes maanden een vraag tot invrijheidstelling indienen bij de CBM (Vandevelde e.a., 2013, p.25-26). De justitiehuizen begeleiden de geïnterneerde wanneer deze op proef vrijgesteld is. Verslaggeving hieromtrent wordt gemaakt door de Dienst Justitiehuizen. De justitieassistenten geven advies in verband met de voorlopige invrijheidsstelling op basis van een maatschappelijke enquête en volgen
7
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut op of de geïnterneerde tijdens deze invrijheidsstelling zijn voorwaarden naleeft (Vandevelde e.a., 2013, p.25). Wanneer het gaat over het al dan niet in vrijheid stellen, kan er in hoger beroep gegaan worden tegen de beslissing van de CBM bij de Hoge CBM. Hiertegen kan de geïnterneerde beroep aantekenen bij het hof van cassatie (Vandevelde e.a., 2013, p.25). Tenslotte zijn er de psychosociale diensten (PSD) die in 2007 uit de zorgequipes zijn ontstaan. Behorende tot de medische dienst binnen de gevangenis staan ze in voor de therapeutische opvang van geïnterneerden (Vandevelde e.a., 2013, p.27).
1.1.5. Prevalentie (Kirsten) Het probleem van geïnterneerden die zonder gepaste behandeling in de gevangenis terechtkomen, is alom bekend. Door middel van onderstaande prevalentiegegevens willen we een beeld schetsen van de omvang van geïnterneerden die zich middenin deze problematiek bevinden. Wanneer we de prevalentiegegevens ruim bekijken, zien we een stijging in de totale penitentiaire bevolking. Zowel bij de beklaagden, veroordeelden als geïnterneerden is een toename merkbaar. Deze stijging die al een gehele tijd bezig is, zorgt ervoor dat er in het jaar 2014 27 procent meer gedetineerden in de gevangenissen zitten dan amper 10 jaar geleden (Belgian Federal Government, 2013). De grootste stijging is echter waar te nemen bij de geïnterneerden, namelijk een toename van 72 procent tussen 2000 en 2011. Dit zijn cijfers waar vragen bij gesteld kunnen worden. Deze stijging is eveneens af te lezen op onderstaande grafiek (Federale Overheidsdienst Justitie, 2011).
2176 van de Belgische geïnterneerden zijn op proef vrijgelaten, 557 zijn opgenomen in gespecialiseerde instellingen. Toch bestaat 10 procent van de totale gevangenisbevolking uit personen met een interneringsstatuut. (Staudt, 2014) In 2013 zaten er in België 1143 geïnterneerden in de gevangenis, waarvan 1087 mannen zijn (Staudt, 2014). Er is met andere woorden een sterke oververtegenwoordiging van het mannelijk geslacht. In 2012 bestond 86.98 procent van de Belgische geïnterneerden uit mannen. In ditzelfde jaar zien we 8
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut dat het percentage geïnterneerden het hoogst is in de leeftijdscategorieën ’30 tot 35 jaar’ en ’35 tot 40 jaar’. We merken eveneens een duidelijke oververtegenwoordiging op van de Belgische nationaliteit bij geïnterneerden. In 2012 hebben 81.36 procent van de personen met een interneringsstatuut in België namelijk de Belgische nationaliteit (Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, 2013). 4 procent van de geïnterneerden in België die beroep doen op residentiële psychiatrische zorg van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid (FOD) zijn personen met een verstandelijke beperking als hoofddiagnose. Bij geïnterneerden in een instelling van de FOD justitie bedraagt het percentage van personen met een verstandelijke beperking 17 procent (Verlinden, 2008). Ongeveer 20 procent van de geïnterneerden in de Vlaamse gevangenissen heeft een verstandelijke beperking. Dit blijkt uit een onderzoek van het Centrum Obra dat dagactiviteiten organiseert voor volwassen personen met een beperking en ondersteuning biedt aan geïnterneerden met een verstandelijke beperking die verblijven in de gevangenis van Gent (Vandenhende e.a., 2005).
1.2. Academische probleemstelling (Anthe) Opvallend is dat de maatschappelijke context van de personen met een interneringsstatuut vanuit verschillende perspectieven geproblematiseerd wordt. Zowel in de media, in de politiek als door internationale instanties wordt aan de alarmbel getrokken. Maar hoe kijkt de academische wereld naar deze situatie? Internationaal zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de prevalentie en karakteristieken van personen met een verstandelijke beperking die in de gevangenis verblijven. In een onderzoek van Cocker e.a. (2007) wordt er gewezen op een oververtegenwoordiging van personen met een verstandelijke beperking in het strafrechtelijk systeem. In het onderzoek van Fazel e.a. (2008) wordt dit bevestigd. De studie van Vanden Hende e.a. (2005) omschrijft de populatie geïnterneerden in de Belgische gevangenissen en eveneens hieruit blijkt een oververtegenwoordiging van personen met een verstandelijke beperking. De cijfers betreffende de prevalentie van personen met een verstandelijke beperking in de gevangenis variëren internationaal gezien zeer sterk, blijkt uit onderzoek van Lindsay e.a. (2007). Volgens Beail e.a. (2002) is de reden van deze grote variatie het falen in het maken van een juiste inschatting bij een onderzoek na arrestatie, onder meer door een gebrek aan training tot herkenning en bewustzijn van psychische problemen of een verstandelijke beperking. McBrien (2003) gaat in een meta-onderzoek op zoek naar de methode van het al dan niet vaststellen van een verstandelijke beperking bij studies omtrent personen met een interneringsstatuut. Hieruit blijkt dat een multidisciplinaire assessment, dat beschouwd wordt als meest betrouwbaar, eerder een uitzondering is dan regel. Volgens andere auteurs is er zelfs geen sprake van een gestandaardiseerde procedure om een inschatting te maken van de verstandelijke vermogens van personen die feiten begaan (Vandevelde e.a. 2011; Shaw e.a. 2003). Het label ‘ontoerekeningsvatbaar’ wordt volgens hen dikwijls toegewezen op basis van zeer weinig, oppervlakkige, niet‐wetenschappelijke en onnauwkeurige achtergrondinformatie. In de praktijk betekent dit een gok in de wilde weg met grote gevolgen voor de veroordeelde persoon (Vandevelde e.a., 2010). Een aantal andere studies bestuderen de doelgroep ‘personen met een verstandelijke beperking in het strafrechtelijk systeem’ niet enkel op aantallen, maar gaan op zoek naar karakteristieken van 9
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut deze doelgroep. In onderzoek van McEachron (1979) gaat het over een mogelijk verband dat gelegd wordt tussen een verstandelijke beperking en het leiden van een crimineel leven. Ze wijzen erop dat het uiteraard niet zo is dat iemand met een verstandelijke beperking sowieso gedoemd is om een crimineel leven te leiden. Wel wijzen de onderzoekers op mogelijke verklaringen voor het leggen van de link tussen beide. Eveneens in het onderzoek van Vanden Hende e.a. (2005) geven ze mogelijke verklaringen voor dit verband. Zo wordt er een link gelegd tussen een aantal kenmerken die bij personen met een verstandelijke beperking regelmatig voorkomen en de verhoogde kans op daderschap of medeplichtigheid. Er wordt vanuit gegaan dat personen met een verstandelijke beperking minder adequate of minder maatschappelijk aanvaarde probleemoplossingsvaardigheden hebben en bijkomend een lagere frustratiedrempel. Hierdoor zouden ze gemakkelijker impulsief en ondoordacht ‘foute’ beslissingen nemen met feiten als gevolg (Vanden Hende e.a., 2005). Daarnaast zouden personen met een verstandelijke beperking meer kwetsbaar zijn op sociaal, emotioneel en psychologisch vlak. Hierdoor zouden zij volgens de studie van McEachron (1979) meer vatbaar zijn voor het begaan van criminele feiten. Een meer sociale kijk op de problematiek schuift eveneens het onderzoek van Vanden Hende e.a. (2005) naar voor. Zij wijzen op de wachtlijstproblematiek in het Vlaams hulpverleningslandschap. Er zouden te veel mensen, wachtend op hulp, geen ondersteuning vinden die aangepast is aan hun specifieke noden. Naast onderzoeken over de personen met een verstandelijke beperking in het justitieel systeem zijn er een tal van onderzoeken gebeurd naar de behandeling van deze personen. Zo wordt er in de studie van Adshead e.a. (2005) nagedacht over ethische dilemma’s die spelen in de forensische psychiatrie. Er wordt nagedacht over wat de hoofdfunctie is van dergelijke instanties, beveiligen van de persoon en de maatschappij of het centraal zetten behandeling en zorg. Adams & Ferrandino (2008) spreken eveneens over dit dilemma en noemen dit het ‘behandeling versus controle‐dilemma’. De samenwerking tussen beide doelstellingen blijkt enorm stroef te lopen. In verschillende studies wordt er onderzoek gedaan naar een aantal behandelingen die reeds bestaan. Deze worden omschreven en geëvalueerd. Aansluitend worden verschillende aanbevelingen gedaan voor de praktijk. Verschillende onderzoekers wijzen zo op het belang van continuïteit in de zorg en behandeling voor personen met een verstandelijk beperking en/of een psychiatrische problematiek (Baillargeon e.a. 2009; Blackburn 2004; Lamb 1999; Lamb e.a. 2004). Personen met een psychiatrische problematiek en/of een verstandelijke beperking hebben nood aan behandeling en zorg. Dit hoort niet enkel tijdens detentie centraal te staan, maar eveneens nadien moet de zorg kunnen doorlopen om recidive te voorkomen (Baillargeon e.a. 2009). Hiervoor is het noodzakelijk dat er een goede samenwerking is tussen reguliere hulpverlening en hulpverlening die gespecialiseerd is in de doelgroep. Om deze samenwerking vlot te laten verlopen, pleiten verschillende auteurs voor het breken met de strikte scheidingslijnen tussen justitie, hulpverleningssector en de geestelijke gezondheidszorg (Vandevelde e.a. 2010; Baillargeon e.a. 2009; McInerny e.a. 2004). Het onderzoek van Blackburn (2004) wijst, naast het belang van continuïteit van de zorg, op het belang van geïndividualiseerde zorg afgestemd op noden en mogelijkheden van de persoon. Enkele andere onderzoeken evalueren concrete procedures of behandelingsprogramma’s (Taylor e.a. 1999; Verlinde e.a. 2009). Zo wordt in het onderzoek van Taylor e.a. (1999) de procedure van feit tot interneringsmaatregel onder de loep genomen. Het blijkt hieruit dat afhankelijk van welke regio, met elk een eigen Commissie ter Bescherming van de Maatschappij, er andere maatregelen worden opgelegd ondanks gelijkaardige feiten of achterliggende problematieken. Het onderzoek van Verlinde 10
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut e.a. (2009) pluist de volledige Belgische situatie uit. Hierin wordt een overzicht geschetst van de bestaande initiatieven en knelpunten van het huidige beleid omtrent internering, zoals wij hierboven eveneens schetsten. Internationaal is de situatie van personen met een verstandelijke beperking in de gevangenis een veel voorkomend thema in onderzoek. Er wordt echter voornamelijk gefocust op de omschrijving van de doelgroep en bestudeerd wat belangrijk is in de behandeling van deze personen. Slechts zelden staat de stem van de persoon met een verstandelijke beperking verblijvend in de gevangenis centraal. Uiteraard bevestigen enkele uitzonderingen de regel. Zo vonden we bijvoorbeeld een levensverhalenonderzoek met ex-gevangenen met een verstandelijke beperking van Ellem e.a. (2008). We lazen in dit onderzoek het verhaal van Anna, een Australische dame met een verstandelijke beperking die een lange tijd verbleef in de gevangenis (Boodle e.a., 2012). Specifiek gericht op de Belgische situatie zette de Hogeschool Gent, faculteit Mens en Welzijn, tussen 2008 en 2012 een groots onderzoeksproject op poten. Met de nieuwe Forensisch psychiatrische Centra in het vooruitzicht achtten zij het noodzakelijk om te komen tot wetenschappelijke onderbouwing van toekomstig therapeutische aanbod. Het projectmatig wetenschappelijk onderzoek kreeg de naam ‘De behandeling van geïnterneerden in forensisch psychiatrische contexten, een exploratief multi-method onderzoek naar effectieve behandelingsmodellen en voorwaarden ter implementatie in een forensisch psychiatrisch centrum, met aandacht voor specifieke doelgroepen.’ Het onderzoeksproject bestond uit drie deelstudies. Deelstudie 1 bracht de stand van zaken wat betreft internering en het zorgaanbod voor geïnterneerden in België in kaart. Aan de hand van een literatuurstudie en interviews met professionelen werd deze deelstudie uitgewerkt. In deelstudie 2 werden standpunten van nationale en internationale experts bevraagd over wat zij belangrijk achten in de organisatie en de inhoud van de toekomstige behandeling in de nieuwe Forensisch Psychiatrische Centra. In de laatste deelstudie werd er gefocust op de werking van een aantal bestaande forensische instellingen. Dit werd gedaan door participerende observatie en door afname van interviews met geïnterneerden en hun begeleiders. Opvallend is dat in bovenstaand omschreven, zeer uitgebreid, onderzoeksproject de stem van de geïnterneerden slechts beperkt ter sprake komt. Enkel aan de hand van interviews werd de perceptie van deze personen bevraagd. Er werd niet verder op zoek gegaan naar de beleving van de huidige situatie (Vandevelde e.a. 2013). Net daarom zouden wij graag deze lacune in de wetenschappelijke kennis induiken en werkelijk op zoek gaan naar die stem die nauwelijks aan bod kwam. We zijn er ons van bewust dat we met onze masterproef slechts een zeer beperkt deeltje kunnen bijdragen aan de nood aan onderzoek om iets aan deze schrijnende situaties te kunnen veranderen. Graag zouden we spreken MET personen met interneringsstatuut in plaats van OVER hen. De personen met een interneringsstatuut zelf kunnen het best aangeven hoe ze deze situatie ervaren en in hoeverre de zorg en de leefomgeving tegemoet komt aan hun ondersteuningsnoden. We zijn er bijgevolg van overtuigd dat deze ervaringsdeskundigheid een meerwaarde kan bieden in onderzoek en in het ontwerpen van een toekomstig hulpverleningslandschap. Opvallend bij het schrijven van deze introductie is dat er vanuit een tal van perspectieven gesproken wordt over personen met een interneringsstatuut, maar dat hetgene wat zij te vertellen hebben vaak over het hoofd gezien wordt. In meer traditionele onderzoek van de sociale wetenschap wordt een 11
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut individueel, medisch model naar voor geschoven, waar verschil gezien wordt als een individueel gegeven. Binnen deze kijk was er niet enkel desinteresse voor de verhalen van minderheidsgroepen, maar eveneens waren zij onzichtbaar door symbolische, maar ook feitelijke, structurele uitsluiting (Walmsley, 1999). Na het plegen van feiten worden mensen structureel uit de maatschappij uitgesloten met als doel de maatschappij te beschermen en de persoon die niet toerekeningsvatbaar is te behandelen (Vandevelde e.a., 2013). Deze uitsluiting maakt dat mensen onzichtbaar worden en, zoals Henri Heimans (in Bergmans, 2011) het omschrijft, terecht komen in “de vergeetput van de samenleving”. De samenleving luistert vaak niet naar personen met een verstandelijke beperking omdat er van uitgegaan wordt dat ze de mogelijkheid niet hebben om hun eigen situatie te begrijpen of om deze over te brengen. Net daarom geven vele mensen in zulke situaties de strijd om te spreken op (Walmsley, 1999). Graag zouden wij deze meer traditionele manier van onderzoeken verlaten en vanuit een postmodernistische bril inspelen op de nood aan een luisterend oor voor de stem van personen met een verstandelijke beperking die vervat zitten in juridische systemen. Hoe deze postmoderne kijk vorm krijgt binnen ons onderzoek wordt verder uitgewerkt in het ‘theoretisch kader’.
1.2.1. Onderzoeksvragen (Anthe) In ons onderzoek willen we ons in de eerste plaats toespitsen op hoe deze personen de huidige structuren ervaren. Om een idee te krijgen op wat belangrijk is voor een toekomstig beleid dat meer aangepast is aan de noden van de personen met een verstandelijke beperking en een interneringsstatuut, lijkt het ons noodzakelijk eerst te onderzoeken hoe ze het huidige systeem ervaren. Ongewild komen personen met een verstandelijke beperking die feiten pleegden in aanraking met een complex juridisch systeem. Ongewild worden zij uit hun gekende omgeving gehaald en ter bescherming van de maatschappij opgesloten, doordat het interneringsbeleid een dubbele doelstelling nastreeft. Zij willen zowel de maatschappij beschermen tegen wie gevaarlijk is EN willen zij die zorg nodig hebben behandelen. Welke impact hebben deze gebeurtenissen op hun leven? Deze onduidelijkheden brengen ons tot de onze eerste onderzoeksvraag: “Op welke manieren beïnvloedt het interneringsstatuut het leven van de geïnterneerde persoon? Hoe wordt deze persoon beïnvloed door structuren en instituties waarmee hij/zij in aanraking komt omwille van het interneringsstatuut?” Vanuit zowel de media, de politiek, verschillende internationale instanties als uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat de huidige behandeling van personen met een interneringsstatuut niet tegemoet komt aan hun noden. Maar ervaren deze personen dit ook zo? Hoe zien zij zelf hun ondersteuningsnoden? Wat ervaren zij als ondersteunend? Hoe houden ze zich staande in deze schrijnende situatie? Als professionele behandeling en begeleiding niet voldoet aan hun noden, zijn er dan informele contacten die het hen mogelijk maken zich staande te houden? Welke rol spelen deze informele contacten? Al deze vragen brengen ons tot de tweede onderzoeksvraag: “Op welke manieren ervaart de persoon met een verstandelijke beperking sociale steun en zorg door personen in en/of buiten de forensische setting? Op welke manieren komen de sociale steun en de zorg (al dan niet) tegemoet aan de ondersteuningsnoden van de persoon met een interneringsstatuut?”
12
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
1.2.2. Onderzoeksdoelen (Kirsten) De doelen die wij met onze masterproef willen bereiken, kunnen op drie niveaus worden gesitueerd: micro-, meso- en macroniveau. Op microniveau vinden we de doelstellingen terug die ons als persoon aanbelangen. Bij de keuze van ons masterproefonderwerp hechtten we er veel belang aan om voor een onderwerp te kiezen waar we twee jaar lang gemotiveerd aan zouden kunnen werken. Bovendien vinden we het belangrijk om voldoening te kunnen halen uit ons werk, niet enkel om een bijdrage te leveren aan de academische wereld, maar ook dat wijzelf rijker worden als orthopedagoog. Doorheen onze opleiding zijn wij de kwestie ‘internering’ in onze opleiding regelmatig tegengekomen. Al vanaf het eerste jaar was dit een onderwerp dat ons beiden aansprak. Het schokte ons hoe een welvaartsstaat als België beroep doet op dergelijk interneringsbeleid. Toen wij samen de keuze maakten voor een geassocieerde masterproef was ons onderwerp dan ook snel gekozen. Het Belgische interneringsbeleid is een veelbesproken kwestie waarbij kritische vragen gesteld kunnen worden en laat het dit net zijn dat ons intrigeert. De onrechtvaardigheidsgevoelens die hiermee gepaard gaan, vormen eveneens een reden waarom we gekozen hebben voor het werken met geïnterneerden. Het is op basis hiervan dat we ervoor hebben gekozen om levensverhalenonderzoek te doen. Dit lijkt ons dé manier om personen met een interneringsstatuut een stem te geven, aangezien zij doorgaans niet gehoord worden. De persoon met een interneringsstatuut staat in ons onderzoek centraal. We willen zijn/haar verhaal beluisteren en op deze manier de interneringsproblematiek in de kijker zetten vanuit het perspectief van diegene die er middenin zit. In ons onderzoek ligt de nadruk niet op de percepties van het beleid, de politiek, de gevangenisdirecteurs, het Europees Hof van de Rechten van de Mens... maar ligt de focus op de geïnterneerden zelf. Dit neemt niet weg dat we het eveneens belangrijk vinden om voorgaande perspectieven van naderbij te bekijken om op deze manier een compleet beeld te vormen van de problematiek. Bovendien zijn we ervan overtuigd dat levenservaringen vervat zitten in een bredere context. Op microniveau kunnen we eveneens de doelen plaatsen die we met de participanten willen bereiken. Het levensverhaal kan immers een middel zijn om de geïnterneerde te doen reflecteren over de betekenis van bepaalde gebeurtenissen uit zijn eigen leven. We zouden het verhaal graag op een toegankelijke manier naar de geïnterneerde terugspelen zodat deze (opnieuw) betrokken wordt bij zijn eigen levensverhaal. Doordat de participanten zelf hun verhaal mogen vertellen en er beroep wordt gedaan op hun expertise, kan dit een empowerende werking hebben. Op deze manier hopen we dat dit onderzoek niet alleen voor ons maar eveneens voor de participanten een meerwaarde kan vormen. Op mesoniveau hopen we een bijdrage te kunnen leveren aan Itinera, de voorziening die instaat voor de begeleiding, ondersteuning en behandeling van onze participanten. Vanuit de onderzoekerspositie waarin wij onszelf bevinden, kunnen we een ander perspectief aanreiken en hierbij de stem van de participanten vertegenwoordigen. Dit doen we door regelmatig onze bevindingen terug te koppelen en steeds open te staan voor vragen. Op macroniveau zouden we idealiter veranderingen in het interneringsbeleid teweeg willen brengen, met name een meer uitgebreid en aangepast zorgbeleid voor geïnterneerden. Wij zijn er ons echter 13
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut van bewust dat dit geen realistische doelstelling is. Toch menen wij dat elk initiatief een stap in de goede richting is. Doordat wij de geïnterneerden een stem geven, hopen wij dat er naar deze stemmen geluisterd zal worden. Vanuit deze stemmen komen we tot aanbevelingen voor de toekomstige praktijk. Wij zijn van mening dat levensverhalenonderzoek een geschikte manier is om de maatschappij te sensibiliseren, te informeren en te doen reflecteren. In onze neoliberale samenleving die gebaseerd is op de maximalisatie van winsten staan evidence-based praktijken en statistisch onderzoek hoog aangeschreven. Men wil namelijk de garantie dat onderzoek (kosten)efficiënt is. Graag willen wij aantonen dat een kwalitatieve benadering eveneens waardevol kan zijn. Tot slot willen we met ons onderzoek een bijdrage leveren aan het academische kennisbestand. Wij hopen met onze masterproef in te spelen op een lacune in het onderzoek omtrent internering en een aanzet te geven om het perspectief van geïnterneerden in de toekomst mee in rekening te brengen.
14
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
2. Theoretisch kader Het hoofdstuk ‘Theoretisch kader’ is slechts gedeeltelijk een gemeenschappelijk onderdeel. Beide werken we het onderzoek verder uit met ‘Disability Studies’ als overkoepeld kader. Wat Disability Studies is en wat dit betekent voor ons onderzoek wordt geschetst in het eerste deel van het hoofdstuk. Dit onderdeel werd geschreven door Anthe. Ikzelf werd hierbij betrokken door het nalezen, bekritiseren en verder op weg helpen. Doorheen het onderzoek hebben Anthe en ik besloten een andere weg uit te gaan waardoor het tweede en derde deel van dit hoofdstuk enkel van toepassing is op mijn onderzoek. Hoewel Anthe eveneens beroep doet op het ideeëngoed van Michel Foucault hebben we dit toch ieder voor zich uitgewerkt. We hebben deze keuze gemaakt omdat we het beiden erg belangrijk vinden om Foucaults kader voldoende te begrijpen opdat we hier in onze afzonderlijke analyse en discussie dieper op in kunnen gaan. Naast Foucault als inspiratiebron, doe ik beroep op het ideeëngoed van Iván Böszörményi-Nagy waarbij ik de focus leg op het begrip loyaliteit.
2.1. Disability Studies (Anthe) Doorheen de jaren ontstonden verschillende paradigma’s met elk een eigen kijk op handicap en beperking. Een paradigma is geassocieerd met verschillende aannames over de wereld (ontologie) (Gabel & Peters, 2004) en heeft invloed op ideeën over de manier waarop kennis wordt opgebouwd (epistemologie) (Rioux, 1997). Verschillende wereldbeelden en andere ideeën over kennisopbouw beïnvloeden op hun beurt de manier van onderzoeken (methodologie) (Rioux, 1997). Rioux (1997) schetst verschillende modellen met elk hun kijk op handicap. Zij wijst op de verschillende waardes van elk perspectief en benadrukt het belang van het bewust zijn van de relatieve kijk op handicap binnen elk kader. In ons onderzoek vormt Disability Studies het kader dat onze percepties en ervaringen kleurt.
2.1.1. Wat is Disability Studies? Disability Studies, zoals gedefinieerd door Geert Van Hove (2008), “is an emerging field of scholarship that critically examines issues related to the dynamic interplays between disability and various aspects of culture and society (Van Hove in Devlieger e.a., 2008, p. 754). Simi Linton (1998) beschrijft Disability Studies als een sociale, politieke en culturele kijk op ‘disability’. Ze problematiseert in haar artikel de individualisering, medicalisering, objectivering en problematisering van het concept handicap. Ze ijvert voor meer aandacht voor mensen met een beperking als minderheidsgroep en voor de culturele, politieke en sociale betekenis van die status. Disability Studies erkent het onderscheid dat oorspronkelijk gemaakt wordt door het sociaal model, zoals vormgegeven door de Britse Disability Studies-groep, tussen het begrip ‘impairment’ (handicap) en het begrip ‘disability’ (beperking). Met het begrip ‘impairment’ wordt verwezen naar de biologische kenmerken en eigenschappen van het lichaam en de geest van de persoon. Het begrip ‘disability’ wordt gezien als een sociaal, cultureel en politiek fenomeen waarbij drempels en vormen van maatschappelijke uitsluiting ervaren worden (Linton, 1998). Gabels en Peters (2004) benadrukken het belang van de studie van de totaliteit waarin zowel impairment als disability een belangrijke plaats krijgt.
15
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Disability Studies situeert zich volgens Gabels en Peters (2004) niet binnen een onderzoekstraditie gebaseerd op objectiviteit of subjectiviteit, maar in de ruimte tussen subjectiviteit en objectiviteit. Een ruimte waarin het deconstrueren van zowel het fysieke lichaam als van symbolische betekenissen een plaats krijgt. Ze situeren Disability Studies op kruispunten en interacties tussen het bio-sociale van ons lichaam en sociale onderdrukking. Volgens Disability Studies is de ervaring van een persoon met een beperking niet te begrijpen vanuit één model maar is er een integratie van verschillende modellen noodzakelijk (Rioux, 1997). Zo spreken Gabels en Peters (2004, p. 591) over het belang van het omarmen van alternatieven en het aanmoedigen van beweging tussen paradigma’s en theorieën op een eclectische manier. Het artikel van Van Hove et al (2012) schetst hoe wij als studenten Orthopedagogiek kennismaken met de Gentse versie van Disability Studies. Het artikel sluit af met tien basiselementen die centraal staan in deze kennismaking. Het overlopen van deze basiselementen schetst voor mij een goed beeld van Disability Studies (Van Hove e.a., 2012, p. 49-51). -
-
-
-
-
-
Participatie is essentieel: Participatie is meer dan enkel aanwezig zijn, het gaat over het gevoel ergens bij te horen en actief betrokken te worden. Disability Studies gaat over talenten, dromen en verlangens van personen met een label: Er wordt niet langer gefocust op waar mensen niet goed in zijn. Er wordt expliciet op zoektocht gegaan naar de talenten, de dromen, de verlangens en de toekomstplannen van personen met een beperking. Disability Studies omarmt het mensenrechtendiscours: Vraagstukken over sociale rechtvaardigheid, gelijkheid en keuzevrijheid worden centraal gesteld binnen Disability Studies. Personen met een beperking hebben een eigen stem en een eigen verhaal, hun stem en verhaal moet eerste komen te staan: Het belang van het beluisteren van de persoon met een beperking komt centraal te staan. Er wordt gepraat MET de mensen met een label, waar voordien vooral OVER hen gepraat werd. Families, natuurlijke netwerken en activiteiten in de samenleving moeten voorop staan: In tegenstelling tot segregatie gelooft Disability Studies in het belang van de inbedding van het individu in een netwerk van relaties. Dit biedt meer mogelijkheden, vrijheden en mogelijkheid tot gedeelde identiteitsvorming met meerdere sociale partners. Personen met een professionele rol moeten hun subjectiviteit herkennen en deze een plaats geven in relatie met anderen: Disability Studies gelooft niet in de rol van de professional gebaseerd op objectiviteit en afstandelijkheid. We herkennen de expertise van de persoon en hun natuurlijk netwerk over hun eigen leven. Disability Studies gelooft in de sterktes van een ‘reflective practioner’: Disability Studies wijst op het belang van kritisch blijven kijken naar zichzelf, de situatie, de structuren en de organisaties waarin men vervat geraakt.
-
Disability Studies is niet bang voor contradicties: Het is eigen aan mens-zijn dat men geconfronteerd wordt met dilemma’s. Binnen Disability Studies gaat men op zoek naar verschillende ingangen binnen eenzelfde uitdaging. Complexiteit is de norm.
-
Het is belangrijk disability te zien binnen een historisch en vergelijkend perspectief: We kunnen leren uit vragen naar hoe fenomenen in het verleden geconstrueerd werden en hoe er met fenomenen in andere culturen wordt omgegaan. 16
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut -
Disability Studies gaat hand in hand met actie: Disability Studies pleit voor het aan de slag gaan met personen met een beperking en hun netwerk.
2.1.2. Ingezoomd op belangrijke aspecten in ons onderzoek Een aantal aspecten van Disability Studies geven onze masterproef meer specifiek vorm dan andere. Kort zoomen we in op enkele aspecten die sterk bepalend zijn voor ons onderzoek. Het insiderperspectief dat Disability Studies centraal stelt, krijgt in ons onderzoek, typerend aan levensverhalenonderzoek een zeer belangrijke rol. Het emancipatorische en activistische karakter van Disability Studies geeft sterk mee vorm aan ons onderzoek. Het laatste aspect waarop we willen inzoomen is het geloof van Disability Studies in het belang van een relationele component. Insiderperspectief Disability Studies, zoals omschreven op de website ‘Disablility Studies Gent’, is een benadering die “historisch, sociaal en cultureel gezien verloren gegane “stem” van mensen met beperkingen op de voorgrond plaatst” (Vakgebied Orthopedagogiek, Participatie en Inclusieve Opvoeding, geraadpleegd in 2014). Met ons onderzoek willen we het perspectief van personen met een interneringsstatuut centraal stellen en deze stem gebruiken als basis voor ons onderzoek. We beschouwen hun stem als waardevol voor onderzoek en beleid, dit na een geschiedenis waarin naar de stem van personen met een beperking nauwelijks geluisterd werd. Indien men luisterde, werd de stem vaak als minderwaardig beschouwd (Shakespeare & Watson, 1997). Emancipatorisch en activistisch karakter van Disability Studies Davis (2000) onderzoekt op een kritische manier het concept van emancipatorisch onderzoek. Vanuit zijn onderzoek geeft hij strategieën en mogelijke rollen mee om aan emancipatorisch onderzoek te doen. Emancipatorisch en activistisch onderzoek binnen Disability Studies gaat de strijd aan tegen de onderdrukking van personen met een beperking (Gabel & Peters, 2004). Davis (2000) is ervan overtuigd dat een onderzoeker nooit een onafhankelijke kan zijn in deze strijd. Door de strijd tegen onderdrukking als belangrijk onderwerp te kiezen van je onderzoek, neem je al een positie in binnen deze strijd. Volgens hem is het belangrijk hiervan bewust te zijn. In ons onderzoek zien we personen met een beperking als experts van hun eigen leven, behoeften en gevoelens. De kijk op participanten als experts brengt ons in een bescheiden positie als onderzoeker. Deze positie gaat weg van de traditionele machtspositie, waarin de machtige onderzoeker zijn onwetende participanten onderzoekt. Volgens Davis (2000) is een constant reflectief proces nodig binnen emancipatorisch onderzoek. Binnen dit reflectief proces is het belangrijk de participant mee te betrekken. Zo wordt het regelmatig terugkoppelen van gebruikte concepten gelinkt aan je onderzoeksmateriaal als belangrijk geacht binnen emancipatorisch onderzoek. Daarnaast wordt er gewezen op het belang van het uitvoerig motiveren van alle keuzes die gemaakt worden binnen onderzoek. Hoe reflectie vorm krijgt in deze masterproef geven we in het hoofdstuk ‘Onderzoeksmethodologie’ weer. Daarnaast wijst Davis (2000) op het belang van de erkenning van je eigen subjectiviteit en de invloed hiervan op onderzoek. Dit wordt eveneens verder uitgewerkt binnen de onderzoeksmethodologie.
17
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Disability Studies zet in op relaties Bij het lezen van de tekst van Bogdan & Taylor (1989) is het meteen duidelijk waarom het aangaan van relaties belangrijk is binnen Disability Studies. Eveneens is de tekst voor ons persoonlijk zeer inspirerend om onze kijk op personen met een beperking verder vorm te geven. De auteurs van deze tekst belichten de perspectieven van personen die een nauwe band hebben met iemand met een verstandelijke beperking. Opvallend is dat zij de personen met een verstandelijke beperking absoluut niet stigmatiseren, stereotyperen of verwerpen. Ze vertrekken vanuit de idee dat een persoon wordt gedefinieerd in relatie tussen de definiërende en de gedefinieerde. Ze wijzen erop dat een accepterende relatie een humane definitie van een persoon met zich meebrengt. Bogdan en Taylor (1989) omschrijven een accepterende relatie als een langdurige relatie die gekenmerkt wordt door nabijheid en genegenheid. In ons onderzoek zijn we natuurlijk beperkt in tijd en hebben we ons te schikken naar de deadline. Wel proberen we zo goed als mogelijk een accepterende relatie aan te gaan door ons te focussen op één participant per onderzoeker. Zo proberen we op korte tijd intensief een relatie op te bouwen. Hoe dit verder vorm krijgt wordt verder besproken in het volgende hoofdstuk, met name ‘Onderzoeksmethodologie’. Afsluitend proberen we de kern van de tekst weer te geven aan de hand van het volgende citaat: As an actor on the social scene, I can recognize my fellow-man not as 'something,' but as 'someone,' a 'someone like me' (Jehensen 1973 in Bogdan & Taylor, 1989).
2.2. Inspiratie uit het ideeëngoed van Iván Böszörményi-Nagy (Kirsten) Om een antwoord te bieden op één van onze onderzoeksvragen, haal ik inspiratie uit de ideeën van Iván Böszörményi-Nagy. We willen namelijk achterhalen op welke manier onze participant sociale steun en zorg ervaart binnen de forensische setting en of er tegemoet gekomen wordt aan diens ondersteuningsnoden. Door middel van enkele begrippen die centraal staan in Nagy’s denkkader, zoals loyaliteit, balans van geven en nemen, roulerende rekening... tracht ik hierop deels een antwoord te bieden. Een andere voorname reden dat ik gekozen heb voor het contextuele denkkader van Iván Böszörményi-Nagy is dat ik doorheen het onderzoek heb gemerkt dat Chris zijn welzijn en ondersteuningsbehoeftes op dit moment nog grotendeels bepaald worden door zaken die in het verleden in zijn sociale context hebben plaatsvonden. Het kader van Nagy kan mij erbij helpen om dergelijke zaken aandacht te bieden opdat ik meer inzicht kan krijgen in Chris zijn denken en handelen. Het denkkader van Nagy past binnen Disability Studies in die zin dat de nadruk ligt op hoe individuen functioneren in relatie tot anderen. Nagy werkte een contextuele benadering uit waarbij de focus ligt op de mens als deel uitmakend van een sociaal en cultureel netwerk (Rondom gezin, 2000). In de Disability Studies bekijkt men het concept ‘disability’ eveneens vanuit dit relationele perspectief. Disability wordt immers bekeken als een constructie die tot stand komt in relatie tot de politieke, sociale en relationele context (Van Hove e.a., 2012). De focus op het dynamisch verband tussen een individu en zijn context komt in beide kaders sterk naar voren en brengt beide met elkaar in verbinding.
18
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
2.2.1. Wie is Iván Böszörményi-Nagy? Iván Böszörményi-Nagy, een Hongaarse psychiater, werd in 1920 in Boedapest geboren en stamt uit een familie van juristen. In 1950, na de communistische machtsovername, emigreerde hij naar de Verenigde Staten nadat hij reeds psychiatrie had gedoceerd in zijn geboortestad. In de VS richtte Nagy de afdeling gezinspsychiatrie op van de Hahnemann University te Philadelphia waarvan hij eveneens directeur werd. Hij vervulde die functie twintig jaar lang (van den Eerenbeemt et al., 2005).
2.2.2. Contextuele benadering In de afgelopen eeuw merken we een duidelijke evolutie op in het kijken naar de mens en zijn relaties. Meer specifiek is er sprake van een verschuiving van de mens als individuele persoon (cfr. pyschoanalytische visie) naar de mens als deel uitmakend van een sociaal en cultureel netwerk. Er werd met de tijd meer aandacht gespendeerd aan de interacties tussen personen. Nagy’s contextuele benadering waarin hij de mens als relationeel wezen centraal stelt, is vanuit deze verschuiving tot ontwikkeling gekomen. Met het woord ‘context’ duidt Nagy op het dynamisch verband tussen een persoon en zijn relaties. Nagy plaatst een persoon namelijk binnen de context van de relatie die hij heeft met anderen (Rondom gezin, 2000). Nagy is een gezinstherapeut wiens contextuele therapie bestaat uit de idee om bij de behandeling van psychiatrische patiënten ook de naaste familie te betrekken. Het therapeutisch contract wordt steeds gesloten met alle personen die beïnvloed worden door de therapie. Hierbij wordt zelfs aandacht besteed aan de komende generaties en de afwezigen. Het principe van de veelzijdig gerichte partijdigheid, waarbij de therapeut zich in ieders schoenen dient te plaatsen en zo de belangen van ieder afzonderlijk mee in acht kan nemen, is een centraal begrip in de contextuele therapie (van den Eerenbeemt et al., 2005).
2.2.3. Vier dimensies Nagy focust zich in zijn therapie op existentiële relaties, relaties binnen de grootfamilie van oorsprong en latere relaties die men aangaat, bijvoorbeeld het huwelijk. Deze relaties zijn volgens Nagy essentieel voor ons mens-zijn. In de relationele werkelijkheid van een persoon onderscheidt Nagy vier dimensies (Heyndrickx et al., 1995). De eerste dimensie is de dimensie van de feiten. Hieronder valt onder andere de genetische oorsprong, erfelijke eigenschappen, lichamelijke gezondheid, de sociaal-economische situatie... Maar ook gebeurtenissen vallen onder deze dimensie, zoals werkloosheid, invaliditeit, scheiding en adoptie (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.11). De dimensie van de psychologie is gebaseerd op wat er zich in een individu afspeelt aan motivaties en behoeften. Deze dimensie omvat onder andere de egosterkte, afweermechanismen, dromen, de ontwikkelingspsychologische fasen van het kind, verdriet, geluk... (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.12). Het waarneembaar gedrag en de communicatie tussen verschillende personen kunnen we plaatsen binnen de dimensie van de transacties. Het gaat hierbij om structuren, subsystemen, systeemregels... Beschrijvingen van dergelijke transacties omvatten voornamelijk begrippen ontstaan vanuit de systeemtheorie (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.12).
19
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut De laatste is de dimensie van de relationele ethiek die als het ware de drie voorgaande dimensies overkoepelt (Heyndrickx et al., 1995, p.26). Deze dimensie is het meest kenmerkend aan het denken van Nagy. Deze gaat dan ook voornamelijk over de gerechtigdheid in de relationele verhoudingen. Een relatie kan volgens Nagy pas goed functioneren wanneer de balans tussen geven en nemen gerechtvaardigd is. Er wordt in deze dimensie een verbinding gelegd tussen de invloed vanuit vorige generaties op het individu en de wijze waarop ieder dit legaat, het intergenerationele erfgoed dat ouders doorgeven aan hun kinderen, gebruikt voor zijn levensontwerp en de invloed op de komende generaties (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.12). De contextuele therapie die Nagy vooropstelt, focust zich op de eerste drie dimensies maar tracht voornamelijk rechtvaardigheid te creëren in de vierde dimensie (Heyndrickx et al., 1995, p.26). Hier kan men volgens Nagy de meest effectieve resultaten verwachten. Wel worden de andere dimensies mee in beschouwing genomen tijden een therapiesessie (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.12).
2.2.4. Relatie en ethiek Nagy vertrekt met zijn denken over relaties vanuit een ethisch perspectief waarin hij in de eerste plaats de verbondenheid tussen ouders en kinderen benadrukt, maar evenzeer verbindingen tussen verschillende generaties in een familie. Het niveau van ethiek van relaties overstijgt volgens Nagy het niveau van de machtsdynamiek. In gelijkwaardige, betrouwbare relaties verwacht men gelijkwaardige terugbetaling. Dit wordt in grote mate bepaald door de macht van de betrokkenen. In asymetrische relaties daarentegen, bijvoorbeeld tussen ouders en pasgeboren kinderen, wordt de winst bepaald door het zorg dragen voor de ander (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.21). Het begrip ‘ethisch’ wordt hier niet gezien als een normatief beginsel, er wordt geen norm vooropgesteld over het al dan niet ethisch handelen. De ethische dimensie is bovendien geen cultureel of moreel principe, maar is ingeworteld in de context van wederkerige rechten en verplichtingen (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.12). Als Nagy het over ethiek heeft, verwijst hij naar een algemene menselijke waardeschaal waarvan iedereen achter de waarden kan staan die deze waardeschaal vooropstelt. Deze waarden zijn vergelijkbaar met diegenen die vooropgesteld worden in de Verklaring van de Rechten van de Mens (Rondom gezin, 2000, p.197). Om aan deze relationeel-ethische balans tegemoet te komen is het van belang dat er aan iedere actor zijn belangen aandacht wordt geschonken in de relationele context (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.13). Nagy verbindt deze ethisch-relationele dimensie in zijn benadering met de andere dimensies waardoor men menselijke relaties beter kan verklaren en men hier door middel van therapie meer op kan inspelen (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.13).
2.2.5. Loyaliteiten In dit masterproefonderzoek wil ik mij voornamelijk focussen op het begrip loyaliteit, een centraal begrip in Nagy’s werk. Volgens Nagy brengen relaties zowel rechten en verwachtingen als verplichtingen en verantwoordelijkheden met zich mee. Ze zijn met andere woorden niet vrijblijvend. Loyaliteit wijst op het besef van deze rechten en verplichtingen die relaties met zich meebrengen (Rondom gezin, 2000, p.197). Het gaat hierbij om een onverbrekelijke loyaliteit die men niet kan kiezen, een zijns-loyaliteit die bestaat omwille van verwantschap (Heyndrickx et al., 1995, p.26). Deze vorm van loyaliteit heeft zijn oorsprong in de existentiële, asymetrische ouder-kind relaties (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.29). Zo draagt het feit dat kinderen hun leven hebben gekregen van hun 20
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut ouders met zich mee dat deze kinderen loyaliteit aan hun ouders verschuldigd zijn (Heyndrickx et al., 1995, p.26). Tussen ouders en hun kinderen ontstaat er vanaf de geboorte een onomkeerbare band. De basis hiervan ligt voor het grootste deel in het biologische, genetische verwantschap, maar ook het erfgoed van verworvenheden en de lasten van vorige generaties, verwachtingen en ongeschreven wetten binnen familieverbanden etc. spelen hierin mee. Het vertrouwen en de rechtvaardigheid die ouder en kind doorheen de jaren opbouwen, bepaalt mee de kwaliteit van deze ouder-kind loyaliteiten (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.29). Verticale en horizontale loyaliteiten Verticale relaties zijn relaties tussen verwanten, bijvoorbeeld de relatie tussen een ouder en zijn kind of tussen een kind en zijn ouder of grootouder. Men kan niet kiezen om dergelijke relaties al dan niet aan te gaan. In dit geval spreekt men van existentiële loyaliteit aangezien dit geen resultaat is van een keuze (Rondom gezin, 2000, p.197). In asymetrische verticale relaties tussen ouders en hun kinderen zal de balans van geven en nemen nooit in evenwicht zijn. Er zullen periodes zijn waarin de ouders meer voor hun kinderen moeten zorgen, bijvoorbeeld wanneer ze pasgeboren zijn en periodes waarin de kinderen op hun beurt zorg dienen te dragen voor hun ouders, bijvoorbeeld als ze bejaard en/of hulpbehoevend zijn (van den Eerenbeemt et al., 2005). Volgens Nagy is een kind aan zijn ouders loyaliteit verschuldigd aangezien het van hen zijn leven kreeg. Alle kinderen staan dus in een loyaliteitsverhouding met hun biologische ouders. Bij deze gedachtegang kan de opmerking gemaakt worden dat kinderen er niet zelf voor gekozen hebben om geboren te worden. Nagy is van mening dat er steeds een basale vorm van loyaliteit vanuit de kinderen naar de ouders uitgaat. Hiermee bedoelt hij niet dat ieder kind loyaal moet zijn aan zijn ouders, maar wel dat hij vanuit de vaststelling vertrekt dat ieder kind loyaal is tegenover zijn ouders omdat het uit hen voortkomt. Dit wil niet zeggen dat ze hun ouders slaafs moeten gehoorzamen of imiteren, wel dat er een soort van verantwoordelijkheid van hen wordt verwacht om de destructieve ballast uit het verleden te integreren en om te buigen tot een positieve uitkomst in de toekomst. Nagy spreekt in deze context over een legaat dat iedereen meekrijgt. Loyaal kunnen zijn, is eveneens belangrijk voor het welzijn van het kind. Hierdoor bouwt het kind immers verdienste op en wordt het aangemoedigd om zich eveneens in andere relaties op een positieve manier te ontplooien (Dillen, 2000, p.262). Horizontale relaties zijn relaties waarvoor men zelf gekozen heeft, bijvoorbeeld het huwelijk. Het gaat hier om een vrijwillig aangegaan engagement waarbij alle betrokkenen voortdurend energie moet spenderen om de relatie te doen slagen (Rondom gezin, 2000, p.197). In dergelijke relaties is de balans van geven en nemen pas te beoordelen over een langere tijd aangezien er op een bepaald moment altijd sprake is van voor- en nadelen voor de één of de ander. Er is namelijk bijna altijd een spanningsveld tussen de eigen belangen en die van de ander, de belangen van twee personen volledig laten overeenkomen is bijna onmogelijk. Als er over een langere periode sprake is van wederzijdse verdienste wat betreft het tonen van zorg en reageren op die zorg, kan men pas spreken van een betrouwbare relatie. Levensingrijpende gebeurtenissen, bijvoorbeeld wanneer één van de partners gehandicapt geraakt, kunnen de symmetrie van horizontale relaties in het gedrag brengen. Net zoals in verticale relaties ontstaat er dan ook in horizontale relaties een soort van asymetrie. Het zoeken naar evenwicht in deze balans blijft in elke relatie een uitdaging en zoektocht (van den Eerenbeemt et al., 2005).
21
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Balans tussen geven en nemen Het begrip loyaliteit krijgt concreet gestalte door iemands daden en woorden, het gaat hierbij verder dan een ethisch besef (Rondom gezin, 2000, p.198). Deze daden duiden op het geven en het ontvangen van zorg waarvan de balans onbewust wordt bijgehouden. Nagy gebruikt het beeld van deze balans om de dynamiek tussen relaties van mensen neer te schrijven (Heyndrickx et al., 1995, p.27). Volgens Nagy wordt er namelijk in elke familie een soort van ‘onzichtbaar grootboek’ bijgehouden van geven en ontvangen. Elk individu maakt een balans van geven en nemen op over de relaties die hij met anderen aangaat. In deze balans speelt de zorg die men voor elkaar opneemt een grote rol (Rondom gezin, 2000, p.199). Dergelijke balans bestaat bijvoorbeeld tussen ouders en hun kind. Bij dergelijke asymetrische relaties kan de balans nooit in evenwicht zijn. Dit is het duidelijkst merkbaar in het begin -pasgeboren kinden het einde -zorgbehoevende ouder- van de levenslijn. Het krijgen en het geven van zorg kruisen elkaar op de stijgende en dalende levenslijn van kind en ouder. (van den Eerenbeemt et al., 2005) Een kind verwacht van zijn ouders dat ze de zorg voor hem opnemen. Het kind heeft hier immers recht op en het is bijgevolg de ouders hun plicht. Een kind kan in zijn eerste jaren nog niet veel geven en zal voornamelijk ontvangen. Toch kan het door kleine dingen, zoals een lach, de ouders gelukkig maken en geeft het kind als het ware iets terug. De manier waarop kinderen aan hun ouders geven, is aangepast aan het ontwikkelingsniveau van het kind. Wanneer dit geven ten nadele zou zijn van hun eigen belangen, kan er een onvermogen tot ontvangen ontstaan (Rondom gezin, 2000, p. 199). Kinderen hebben recht op zorg vanuit de ouders, maar de kinderen krijgen eveneens verdienste wanneer zij deze zorg ten opzichte van hun ouders opnemen. Dit leidt tot verantwoordelijkheid en zelfwaarde. Bovendien brengt het verwerven van dergelijke verdiensten een gevoel van vrijheid met zich mee. Het is ook om deze reden dat men de zorg voor een zieke partner of kind op zich neemt, door dergelijke belangeloze liefde en inzet neemt het gevoel van zelfwaarde toe. (Rondom gezin, 2000, p.199) Wanneer kinderen niet de zorg krijgen waar zij recht op hebben of wanneer er zeer vroeg van hen verwacht wordt dat ze de zorg voor hun ouders opnemen, wat men parentificatie noemt, is er sprake van de opbouw van een destructief recht (Heyndrickx et al., 1995, p.27). Het kind verwerft dus recht op destructie wanneer ouders regelmatig onbetrouwbaar zijn wat betreft het opnemen van de zorg van hun kind. Hierdoor verliest het zijn vertrouwen in zijn ouders. Vanuit het kind ontstaat er de idee dat het zijn tekort aan zorg op zijn omgeving mag overdragen (Rondom gezin, 2000, p.201). Het kind dat slachtoffer was, wordt nu zelf diegene die onbetrouwbaar is. Het is als een ware een overlevingsmechanisme aangezien het heeft geleerd dat niemand te vertrouwen is (Heyndrickx et al., 1995, p.27). Dit destructief recht kan eveneens ontstaan wanneer een kind wel wil geven maar dit niet opgemerkt of zelfs afgewezen wordt of wanneer het kind teveel geeft, maar hier niets voor terug krijgt. Deze kinderen kunnen dan later dit tekort trachten op te eisen vanuit hun omgeving, bijvoorbeeld door dit uit te werken op hun eigen kinderen (Rondom gezin, 2000, p.201). Onrechtvaardig behandelde personen zullen een onvereffende rekening tussen hun en de vorige generatie volgens Nagy immers presenteren aan de volgende generatie. De balans van geven en nemen tussen twee generaties zal namelijk nooit afgerond zijn. Dit noemt Nagy de roulerende rekening (Heyndrickx et al., 1995, p.27). Agressie naar de samenleving kan daar eveneens een uitdrukking van zijn. Men kan bij dergelijk recht op destructie wel de keuze maken om dit niet meer over te dragen op anderen, maar het zal nooit verdwijnen (Rondom gezin, 2000, p.201). 22
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Wanneer iemand in zijn balans van geven en nemen niet de zorg krijgt waar hij recht op heeft, ervaart hij dit dus als onrecht. Hierbij maakt Nagy het onderscheid tussen verdelend en vergeldend onrecht. Wanneer de oorzaak van het onrecht buitenaf ligt, is er sprake van verdelend onrecht. Het is een zijnsgegeven waarop men geen vat heeft. Vergeldend onrecht staat op zijn beurt voor onrecht dat men elkaar aandoet in een onevenwichtige relatie (Rondom gezin, 2000, p.202). In horizontale relaties is er eveneens sprake van desbetreffende balans van geven en nemen. Tijdens een huwelijksrelatie bijvoorbeeld, beloven de partners elkaar eeuwige trouw en om voor elkaar te zorgen en verwerven ze recht op elkaars zorg. Men zal vertrouwen opbouwen in deze relatie wanneer aan elkaars verwachtingen wordt voldaan. De wederzijdse loyaliteit zal toenemen afhankelijk van de mate van investering in de relatie door beide partners. (Rondom gezin, 2000, p.200) Wanneer de balans in onevenwicht is of één van beide partijen de andere partij zelfs uitbuit, kan men bij horizontale relaties de keuze maken de vriendschaps- of huwelijksrelatie te verbreken. Bij bloedverwanten is dit niet mogelijk (Heyndrickx et al., 1995, p.27). Loyaliteitsconflicten Wanneer de loyaliteiten niet vrij beleefd kunnen worden, kunnen er emotionele moeilijkheden onstaan. Men spreekt hier over een loyaliteitsconflict. Zo kunnen er bijvoorbeeld conflicten ontstaan tussen horizontale en verticale loyaliteitsbanden wanneer een dochter het ouderlijke huis wil verlaten om samen te gaan wonen met haar vriend terwijl haar ouders deze horizontale relatie niet goedkeuren. In dergelijke situatie is de verticale relatie het meest bevoorrecht aangezien deze gebaseerd is op bloedverwantschap en dus voor het leven is. (Rondom gezin, 2000, p.197) Twee verticale loyaliteiten kunnen eveneens met elkaar in conflict komen, bijvoorbeeld wanneer een kind tussen zijn beide ouders moet kiezen. Wanneer één van de twee ouders het kind opdraagt om de andere ouder te verstoten, is er sprake van gespleten loyaliteit. Hoewel het kind dit mogelijks niet zal laten uitschijnen, blijft de loyaliteitsband aanwezig (Rondom gezin, 2000, p.198). Men kan dan zeggen dat deze loyaliteiten onzichtbaar worden aangezien men de loyaliteit tegenover de verticale banden dient te ontkennen en men niet openlijk loyaal kan zijn. Hierdoor komt wederkerigheid in het gedrang en krijgen ze het gevoel onvrij te zijn. Wanneer men niet openlijk loyaal kan zijn aan zijn verticale relaties, zal deze loyaliteit onzichtbaar een weg zoeken. Verticale loyaliteitsbanden zijn immers diep geworteld en existentieel van aard. Men spreekt dan van onzichtbare loyaliteiten. Deze onzichtbare loyaliteiten hebben een beklemmende werking en hebben impact op de desbetreffende relatie. Wederkerigheid in een relatie wordt hierdoor belemmerd. De onzichtbare loyaliteit ten opzichte van voorgaande relaties werkt door in de relaties met derden, bijvoorbeeld door frustraties uit te werken op de partner (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.34). Iedere keuze die je maakt bij overgangsperiodes in het leven impliceert een verschuiving in het loyaliteitensysteem waardoor er een groter risico ontstaat op loyaliteitsconflicten. De kracht van dit loyaliteitssysteem blijft meestal verborgen maar kan bij een nieuwe levensfase tot uiting komen (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.35). Wanneer een kind delinquent gedrag vertoont, lijkt het zich te verzetten tegenover zijn ouders en dus niet loyaal aan hen te zijn. Het tegendeel blijkt dikwijls waar te zijn. Doordat een kind delinquent gedrag vertoont, neemt het de aandacht weg van andere problemen in het gezin, zoals conflicten in de huwelijksrelatie. Hiermee wordt de leegte van deze relatie deels opgevuld. Wel kan dit voor het kind een schuldgevoel met zich meebrengen aangezien het niet meer het gevoel heeft loyaal te 23
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut kunnen zijn aan zijn ouders. Het is mogelijk dat het kind deze frustraties uitwerkt tegenover de buitenwereld. Doordat hij de wereld neerhaalt, heeft dit als gevolg dat de ouders als het ware ‘stijgen’. De buitenwereld krijgt hier eigenlijk de roulerende rekening gepresenteerd die voortkomt uit de onevenwichtige, intergenerationele balans van geven en nemen (van den Eerenbeemt et al., 2005, p.36). Hieraan kan het begrip ‘ontschuldiging’ gekoppeld worden. Wanneer we inzicht krijgen in iemands levensverhaal en dus ook in iemands drijfveren en belemmeringen, kunnen we begrip krijgen voor diens situatie. We kunnen onszelf brengen tot ontschuldiging waarbij we een meer realistische kijk krijgen op de context. De balans van geven en nemen van die persoon met andere relaties in het verleden kan namelijk veel vertellen over het gedrag dat die persoon nu stelt. Een persoon is immers sterk verweven met de context waarin hij is opgegroeid. Hierbij gaat het niet om vergeven, eerder om relativeren. De gedachtegang achter het begrip ontschuldiging kan begrepen worden vanuit Nagy’s relationele ethiek (Rondom gezin, 2000, p.205). In problematische gezinssituaties kan het zijn dat kinderen zich zeer loyaal tegenover hun ouders opstellen of dat ze zich net niet in staat voelen om iets voor hun ouders terug te doen. Wanneer er een breuk ontstaat tussen ouders en hun kinderen of er een gebrek is aan communicatie in een gezinscontext, heeft dit effect op iedere betrokkene. Dergelijke breuk in een relatie die eigenlijk onbreekbaar is, brengt volgens Nagy voor beide partijen een gevoel van onvrijheid met zich mee. Hoewel er een breuk is ontstaan, wil dit niet zeggen dat de betrokkenen niet meer met elkaar bezig zijn. Het is daarom van groot belang voor een kind om samen met zijn ouders toch op zoek te gaan naar manieren waarop ze iets aan hen kunnen teruggeven. Dit zal niet enkel een positieve impact hebben op hun relatie maar eveneens op het zelfwaardegevoel van het kind. (Dillen, 2000, p.271)
2.3. Michel Foucault als inspiratiebron (Kirsten) Met Foucault zijn machtsanalyse en zijn visie op systemen en structuren tracht ik een antwoord te bieden op één van onze onderzoeksvragen. We willen namelijk achterhalen op welke manier het interneringsstatuut en hierbij aansluitend de structuren en instituties ten gevolge van het interneringsstatuut het leven van onze participanten beïnvloeden. Foucault was erg geïnteresseerd in de werking van structuren en systemen en hoe zij een invloed uitoefenen op de samenleving. Het leek me dus zeer interessant om zijn denkkader verder te verkennen opdat ik een beter beeld kan vormen van de – al dan niet zichtbare – machtsprocessen en structuren die met een internering gepaard gaan. Het ideeëngoed van Foucault kan gelinkt worden aan Disability Studies in die zin dat ze beiden de focus leggen op het relationele aspect. Machtsprocessen dienen volgens Foucault namelijk vanuit een relationeel standpunt bekeken te worden aangezien ze circuleren onder de mensen in de dagdagelijkse praktijken (Jackson & Mazzei, 2012, p.49). Het begrip ‘disability’ kan eveneens vanuit een relationeel perspectief bekeken worden. Disability wordt immers geconstrueerd in relatie met anderen die ingebed zijn in een sociale, culturele en politieke context waarbij drempels en vormen van maatschappelijke uitsluiting ervaren worden (Linton, 1998). Daarnaast vertrekt zowel Disability Studies als Foucault vanuit de idee dat een persoon wordt gedefinieerd in relatie tussen diegene die definieert en diegene die gedefinieerd wordt. Een individu en de labels die hij opgeplakt krijgt, kunnen hierbij gezien worden als sociale en culturele constructies. 24
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
2.3.1. Wie was Michel Foucault? Michel Foucault (1925-1984) was zowel gediplomeerd in de psychologie als de filosofie. Zijn professionele carrière als hoogleraar heeft hij onder meer aan de universiteit van Clermont-Ferrand en aan het hoogstaande Collège de France uitgebouwd. Aan deze laatste bekleedde hij de leerstoel ‘geschiedenis van de denksystemen’. Foucault was een Franse filosoof diens ideeën beïnvloed werden door het poststructuralisme (ten Kate & Manschot, 2004, p. 271). Deze laatste levert kritiek en is tegelijk een verderzetting van het structuralisme die een objectieve wetenschappelijkheid promootte (Roets, 2007). Daarnaast was hij één van de meest vernieuwende stemmen in het naoorlogse filosofische debat. Met zijn werken ‘Geschiedenis van de waanzin’, ‘De woorden en de dingen’ en zijn latere werken over macht en de ‘zorg voor zichzelf’ heeft hij internationale bekendheid verworven (ten Kate & Manschot, 2004, p. 271).
2.3.2. Foucaults visie op macht Foucault zijn analytische strategie bestond eruit om de ontwikkeling van macht te bestuderen. Hierbij stapt hij af van traditionele interpretatieve vragen zoals ‘Wat is macht?’ en ‘Waar komt macht vandaan?’, vragen met een ontologisch en metafysisch karakter. Hij gaat namelijk niet op zoek naar de oorsprong en de essentie van macht, maar onderzoekt hoe macht uitgeoefend wordt en welke effecten dit met zich meebrengt (Jackson & Mazzei, p. 49). Foucault maakt zichtbaar hoe het subject wordt geconstrueerd door sociale en culturele praktijken en gaat dus met andere woorden op zoek naar de productieve effecten van macht zoals die circuleren in de dagdagelijkse praktijken (Jackson & Mazzei, 2012, p. 54). Foucault gaat met zijn visie op macht in tegen de manier waarop macht voordien gedefinieerd werd. Macht werd gekoppeld aan bezit, diegenen die macht hadden, oefenden controle uit over diegenen zonder dergelijk machtsbezit. Foucault bekritiseert dergelijk idee aangezien dit het gevaar op homogeniseren en essentialiseren in zich meedraagt. Hiermee bedoelt hij dat diegenen die macht bezitten personen zijn met universele kenmerken wat uitmondt in de dualiteit onderdrukkeronderdrukte. Dit leidt ertoe dat de subtiele werking van macht in het dagdagelijkse leven genegeerd wordt. Bovendien ontkent deze denkwijze de vrijheid en autonomie van individuen en de wijze waarop ze weerstand bieden in en tegen machtsrelaties (Jackson & Mazzei, 2012, p. 51). Foucault definieert macht daarentegen als iets dat voortdurend in beweging is, circulerend onder de mensen (Jackson & Mazzei, 2012, p. 49). Machtsrelaties ontstaan volgens hem enkel wanneer er een open sfeer heerst en mensen op diverse manieren op elkaar kunnen reageren. Macht wordt immers pas mogelijk in de context van ongelijke, doch onstabiele en bewegende relaties. Hij gaat hierbij verder dan een puur repressieve machtsnotie. Foucault spreekt zelfs van een productieve en relationele macht aangezien macht leidt tot de productie van kennis, subjectiviteit en weerstand (Jackson & Mazzei, 2012, p. 54, p.61). Zijn uitzonderlijke kijk op macht brengt eveneens een andere kijk op kennis met zich mee. Foucault vertrekt immers vanuit de idee dat macht vanuit een relationeel standpunt bekeken dient te worden, het circuleert onder de mensen. De invloed van deze macht is hierbij belangrijker dan de oorsprong ervan. Geconstrueerde kennis, savoir, is eveneens geproduceerd in een relationele context. Het brengt verandering in de manier waarop een individu deel uitmaakt van de wereld en hoe deze hierin participeert (Jackson & Mazzei, 2012, p. 50). Vanuit dit idee komt Foucault tot de vergelijking van kennis en macht. Foucault ziet kennis als een effect van macht aangezien de vorming van kennis in machtsrelaties tot stand komt. Acties kunnen hier gezien worden als reacties, bijvoorbeeld 25
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut weerstand, die ingebed zijn in de context van verschuivende machtsrelaties. Foucault benoemt kennis als een activiteit die subjecten creëert en een invloed uitoefent op hoe deze subjecten interageren in en tegen hun sociale en materiële werelden (Jackson & Mazzei, 2012). Machtsrelaties zijn subtiel en complex in die mate dat ze onmogelijk een stabiele waarheid kunnen genereren. Ze produceren daarentegen subjecten die hun eigen identiteit voorbij streven, subjecten die vooraf niet weten wat de effecten van dergelijke machtsrelaties op hun culturele praktijken zijn (Jackson & Mazzei, 2012, p. 62). Volgens Foucault construeren machtsmechanismen subjecten in twee betekenissen: als een subject onderworpen aan een ander door dwang en controle en als een subject dat gebonden is aan zijn eigen identiteit door zijn bewustzijn en zelfkennis. Beide betekenissen suggereren dat het gaat om een onderwerpende macht (Allan, 1996, p. 220). De productie van een subject door macht brengt volgens Foucault een destructie mee van wat we waren en tegelijkertijd de creatie van iets totaal anders. Hij spreekt van een totale innovatie en hoe de verhouding macht-kennis als praktijk subjectiviteit creëert. Subjectiviteit is onstabiel en geconstrueerd in relaties met anderen in dagdagelijkse praktijken. Het wordt gedefinieerd als de bewuste en onbewuste gedachten en gevoelens van het individu, het zelfgevoel en het begrijpen van diens relatie tot de wereld. (Jackson & Mazzei, 2012, p. 52-53)
2.3.3. Disciplinerende macht Het voornaamste doel van de disciplinerende macht is het dresseren, het dresseren van een chaotische en rusteloze massa tot een veelheid van individuele elementen. Het is daarom dat Foucault spreekt van een goede dressuur (Foucault, 1975/1989, p. 237). Het gaat om een discrete, subtiele macht die constant aanwezig is. De disciplinerende macht is namelijk onzichtbaar en verplicht degenen die ze onderwerpt tot zichtbaarheid. Het zijn de onderworpen subjecten die zichtbaar gemaakt moeten worden waardoor hun onderwerping bestendigd wordt. De interesse van Foucault gaat hierbij uit naar het onderzoeken van hoe individuen geconstrueerd worden als sociale subjecten, herkenbaar door disciplinering en discours. Disciplinerende macht creëert als het ware het individu aangezien het individu gereduceerd wordt tot object en gebruikt wordt als instrument. Ter illustrering beschrijft Foucault onder andere hoe de crimineel geconstrueerd wordt door disciplinaire technieken, zoals door ‘the gaze’, de controlerende blik. (Foucault, 1975/1989) De disciplinerende macht oefent een heel andere vorm van macht uit in vergelijking met het rechtssysteem. De disciplinerende macht verschilt van het rechtssysteem in die zin dat het gerelateerd is aan waarneembare verschijnselen in plaats van wetten en teksten; dat het individuen differentieert in plaats van zich te baseren op handelingen om op te delen in categorieën; dat het een hiërarchie vooropstelt in plaats van enkel te verdelen onder de noemers ‘toegestaan’ en ‘niet toegestaan’; dat het homogeniseert in plaats van een scheiding te maken op basis van de veroordeling. Disciplinerende macht is, in tegenstelling tot het traditionele strafrechtelijke systeem, een normatief strafstelsel. (Foucault, 1975/1989, p. 255) Vanaf het begin van de negentiende eeuw heeft het systeem van de disciplinerende macht geleid tot het methodisch toepassen van een analytische machtsverdeling, het projecteren van subtiele disciplinerende indelingen op de wanordelijke interneringszone, het individualiseren van de uitgeslotenen en tegelijkertijd de ontwikkeling van individualiserende procedures die tot uitsluiting leiden. Instellingen van de individuele controle, zoals opvoedingsgestichten, psychiatrische instellingen, hospitalen... hebben een dubbele functie die vorm geeft aan de disciplinerende macht. 26
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Ze verdelen de cliënten in twee groepen, voornamelijk dualiteiten, bijvoorbeeld normaal abnormaal, gevaarlijk - ongevaarlijk... Hierbij krijgen de cliënten een label opgeplakt om de scheiding tussen de groepen kenbaar te maken. Daarnaast is er de differentiële indeling en gedwongen toewijzing: Wie is hij? Wat is zijn plaats? Hoe kan hij individueel aan een permanent toezicht onderworpen worden? Al vanaf het begin van de negentiende eeuw maakt men continu de scheiding tussen het normale en het abnormale. Het begon als verbanning van de leproos uit angst voor de pest, maar vandaag de dag heeft deze scheiding en de labels die hierbij horen zich reeds verder uitgebreid. Machtsmechanismen beogen het abnormale op te merken en trachten het te normaliseren. (Foucault, 1975/1989, p. 275) Foucault spreekt over drie mechanismen die instaan voor het succes van de disciplinerende macht: het hiërarchisch toezicht, de normaliserende sanctie en het examen (Foucault, 1975/1989, p. 237). Het hiërarchisch toezicht Foucault beschrijft de werking van surveillance, het hiërarchisch toezicht. Het hiërarchisch toezicht is een mechanisme dat bijdraagt aan de werking van de disciplinerende macht (Allan, 1996). Het is een apparaat waarin observatietechnieken de machtseffecten bewerkstelligen. De dwangmiddelen die gebruikt worden, maken diegenen op wie ze toegepast worden zichtbaar. Het is een middel om greep te krijgen op individuen, om ze te beïnvloeden, om machtseffecten op hen over te dragen, om hen tot object van kennis te maken en ze ten slotte te transformeren. Dit hiërarchisch toezicht heeft een grote invloed gehad op de architectuur van totale instituties. De indeling van een ruimte wordt afgestemd op een zo goed mogelijke observatie. Zo tracht men in een ziekenhuis bijvoorbeeld besmetting te voorkomen door afzondering van de zieken. Het is als het ware een controleapparaat dat gedrag continu observeert. (Foucault, 1975/1989, p.238-247) Foucault onderzoekt hierbij hoe the gaze, de permanente blik op wie gedisciplineerd dient te worden, individuen zowel als subjecten als als objecten van kennis en macht construeert. Zo construeert the medical gaze bijvoorbeeld het subject van de geesteszieke. Volgens Foucault hebben surveillance technieken, die voorkomen in machtsrelaties, een individualiserend effect. Deze technieken zijn in die mate gesofisticeerd dat er voortdurend inspectie is. The gaze is volgens Foucault overal aanwezig. (Allan, 1996, p. 221) Het panoptisme wordt beschreven als het meest efficiënte disciplinerende mechanisme. Bij de aanwezigheid van dit mechanisme, is surveillance voortdurend discreet en in stilte aanwezig. Het systeem controleert zelfs diegenen die instaan voor de surveillance van anderen. Dergelijke machtsvorm dringt het dagdagelijkse leven binnen en categoriseert individuen opdat ze binnen de grenzen van hun eigen individualiteit blijven. Het is met andere woorden een machtsvorm die individuen tot subjecten maakt (Allan, 1996, p. 222). Het Panopticon van Bentham is de architectonische weergave van het panoptisme. Het is een ringvormig gebouw met in het midden een toren met grote ramen waardoor je zicht krijgt op de binnenzijde van de ring. Het gebouw is verdeeld in verlichte cellen. Er is maar één iemand nodig om alle cellen te controleren, die persoon bevindt zich in de centrale toren. De architectuur wordt de drager van de transformatie van de individuen. De gevangene is namelijk permanent zichtbaar en geïndividualiseerd in zijn eigen cel. De menigte maakt plaats voor een verzameling van gescheiden individualiteiten. Doordat de gevangene zich bewust is van de permanente controle kan de macht automatisch functioneren. Doordat men onderworpen en zich bewust is van zijn zichtbaarheid, gaat de gevangene de machtsbetrekking 27
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut verinnerlijken. Hij neemt als het ware de dwang van de macht over en gaat deze op zichzelf toepassen waardoor hij het principe van zijn eigen onderwerping wordt. Dit maakt dat de effecten van de macht intenser worden. Daarnaast kan het Panopticon eveneens gebruikt worden als experimenteel mechanisme voor gedragsverandering. Men kan pedagogische experimenten uitvoeren of verschillende straffen op de gevangenen uittesten en de beste selecteren. Het Panopticon is meer dan een zuiver architecturaal systeem. Het kan gezien worden als een model van functioneren dat algemeen toepasbaar is, als een manier om de macht op het dagelijkse leven te betrekken. Voorbeelden hiervan zijn de behandeling van de zieken, het onderrichten van scholieren, het bewaren van krankzinnigen... Men kan dus spreken van een politiek-technologisch figuur. Het is een manier om macht te verkrijgen in een voordien ongekende hoeveelheid, maar op een subtiele manier. Het wordt niet als dwang van buitenaf opgelegd, maar vergroot zijn effectiviteit van binnenuit. (Foucault, 1975/1989, p. 271-285) De normaliserende sanctie De norm als referentiemaat dringt in steeds meer domeinen binnen. Normalisering als mechanisme van de disciplinerende macht promoot homogenisering en brengt individualiserende effecten met zich mee. Iedere ‘afwijking’ wordt hierbij afgemeten tegenover de normaliteit (Allan, 1996, p. 222223). Het doel van de disciplinerende sanctie is om afwijkingen te beperken. Het gaat om correctieve bestraffingen. Gedragingen worden beoordeeld aan de hand van de dualiteit goed - slecht. Een kwantitatieve berekening wordt mogelijk doordat er een rangschikking wordt gecreëerd waarin het gedrag wordt ingedeeld. Het indelen van individuen in rangen of graden maakt dat men kwaliteiten en capaciteiten kan onderscheiden, maar draagt tegelijkertijd het principe van belonen en straffen in zich aangezien ongepast gedrag kan leiden tot een lagere rang. ‘Normaal’ functioneert als een dwingend principe. De macht van de norm is sinds de achttiende eeuw met de andere machten samengesmolten. Steeds meer wordt de normalisering één van de voornaamste instrumenten van de disciplinerende macht. Ze dwingt tot uniformiteit, maar individualiseert tegelijkertijd door mensen te categoriseren op basis van hun afwijkingen. (Foucault, 1975/1989, p. 250-252) Het examen De examinatie is een combinatie van het hiërarchisch toezicht en de normaliserende sanctie. Foucault ziet de examinatie en het bijhouden van het dossier als een centrale techniek die bijdraagt aan het terugbrengen van een individu tot een object van macht en kennis. Het doel hiervan is om gedragingen te noteren en bewaren. Het maakt dat individuen zich van elkaar gaan onderscheiden en elkaar gaan beoordelen. Zo construeert de dokter een beeld van wat er zich in een patiënt afspeelt waardoor symptomen met ziektes worden verbonden (Allan, 1996, p. 223). Door het examen worden individuen zichtbaar gemaakt, wat maakt dat ze gedifferentieerd en gestraft kunnen worden. Het examen wordt gebruikt om de machtstekens op te vangen in een objectiverend mechanisme. De disciplinerende macht ordent namelijk de objecten binnen de ruimte die ze beheerst en manifesteert hierdoor haar kracht. Dergelijk mechanisme draagt bij tot objectivering, classificering, normalisering en exclusie waardoor het fungeert als machtsmechanisme (Foucault, 1975-1989).
2.3.4. De gevangenis als totale institutie Een totale institutie wordt gekenmerkt doordat deze instituties sociale interactie met de buitenwereld willen voorkomen, dit kan zeer letterlijk worden genomen bijvoorbeeld door hoge muren, gesloten deuren... Er zijn verschillende soorten totale instituties waarbij de gevangenis tot de 28
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut groep gerekend kan worden die instaat voor de bescherming van de maatschappij. Men wil de maatschappij beschermen tegen mogelijke gevaren door deze gevaren af te zonderen van de rest van de samenleving. Surveillance speelt in dergelijke voorzieningen een grote rol. Zo is er een privilege systeem waarbinnen gedetineerden moeten leven en waaraan ze zich moeten aanpassen. Dit systeem bestaat uit huisregels, beloningen en privileges in ruil voor gehoorzaamheid en bestraffingen bij het verbreken van de regels (Goffman, 1961). Foucault (1975/1989) beschrijft in ‘Discipline, toezicht en straf’ hoe de gevangenis gezien kan worden als totale, ascetische instelling. Foucault focust zich hierbij op de machtstechnieken die in een institutie zoals de gevangenis opereren (Allan, 1996). De gevangenis is in alle opzichten een disciplinerend orgaan dat waakt over alle aspecten van het individu. Ze heeft vrijwel totale macht over de gedetineerden en maakt gebruik van onderdrukking, bestraffing en permanente discipline (Foucault, 1975/1989) . De gevangenis heeft zich buiten de strafwetgeving ontwikkeld. Rond het jaar 1800 gaat de gevangenis echter deel uitmaken van het strafsysteem, het kan zelfs de basis van dit systeem genoemd worden. Hoewel de strafrechtelijke detentie als een vernieuwing gemarkeerd werd, was het in feite de integratie van elders ontwikkelde dwangmechanismen. Het was de eerste stap naar menselijkheid in het strafsysteem, maar tegelijkertijd de kolonisatie van de gerechtelijke instelling. De straffende macht werd rond de eeuwwisseling steeds meer gedefinieerd als een orgaan met een algemeen maatschappelijke functie dat voor ieder lid van de samenleving gold. Detentie wordt de straf bij uitstek en alle alternatieven uit de achttiende eeuw vervielen. Justitie beweert een egalitair en autonoom systeem te hebben ontwikkeld, maar de procedures van overheersing symboliseren een bepaald type macht. Het systeem is immers ingebed in de asymetrie van de disciplinerende onderwerping. De gevangenis heeft zich ontwikkeld als dé manier van straffen in de geciviliseerde samenlevingen (Foucault, 1975/1989, p.316-317). De gevangenis als institutie heeft een correctionele functie. Gedurende de detentie beoogt men de gedetineerden namelijk te corrigeren en normaliseren. Men stelt de persoon achter de misdaad centraal in plaats van de misdaad zelf. De gevangenis had vanaf het begin van de negentiende eeuw een dubbele functie: enerzijds de vrijheidsberoving, anderzijds de transformatie van individuen. De idee ontstaat dat een gebrekkige opvoeding en de invloed van slechte voorbeelden hebben geleid tot het plegen van de misdaad. Er wordt gestreefd naar een totale (her)opvoeding door totale instanties. Onder deze noemer kunnen eveneens scholen, psychiatrische instellingen, ziekenhuizen... geplaatst worden (Foucault, 1975/1989, p. 318-319). Doorheen de jaren is er heel wat kritiek op het gevangeniswezen ontstaan (Foucault, 1975/1989, p. 317). Zo is men zich bewust van de tijdelijke of zelfs het gebrek aan resocialisatie-effecten (Goffman, 1961). Toch wordt er niet gezocht naar alternatieven en blijft detentie de verwerpelijke maar tegelijkertijd economische oplossing (Foucault, 1975/1989, p. 317).
29
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
3. Onderzoeksmethodologie In masterproef 1 zijn we samen op zoek gegaan naar een onderzoeksmethode die aansluit bij onze onderzoeksvragen en past binnen het theoretisch kader Disability Studies. Doorheen dit jaar zijn we echter beide als persoon, als studentes Orthopedagogiek en als onderzoeksters gegroeid en geëvolueerd, wat ertoe geleid heeft dat we ieder voor een analysemethode hebben gekozen die ons persoonlijk het meeste ligt. Dit bracht met zich mee dat we elk ons levensverhaal op basis van een andere methode zullen analyseren. Kirsten heeft gekozen voor een interpretatieve fenomenologische analyse van het levensverhaal. Anthe koos voor een rizomatische analyse. In het hoofdstuk ‘Onderzoeksmethodologie’ zijn bepaalde onderdelen toepasbaar op beide masterproeven, andere delen zijn trajectspecifiek uitgewerkt. De naam die achter het onderdeel staat, geeft weer wie het stuk geschreven heeft. Aan de basis van deze stukken ligt echter steeds een gezamenlijke reflectie. Opvallend bij dit hoofdstuk is dat we bij de gezamenlijke onderdelen waarvan de basistekst is opgesteld door één van ons, verder nadenken over ons eigen onderzoekstraject met ieder onze eigen participant. Elk onderdeel is dus een persoonlijke herwerking van een gemeenschappelijke tekst.
3.1. Zoektocht naar participanten (Anthe) 3.1.1. Aankloppen bij de gevangenis Aanvankelijk wilden we op zoek te gaan naar participanten die verblijven in de gevangenis. Zowel maatschappelijk als in de academische wereld wordt de situatie van personen met een verstandelijke beperking die in de gevangenis verblijven sterk geproblematiseerd. We wilden voornamelijk de stem (laten) horen van personen die reeds lange tijd in de gevangenis verbleven en waar geen perspectief in zicht was. De uitzichtloosheid van de situatie is eveneens iets wat sterk geproblematiseerd wordt. Denk bijvoorbeeld aan de titel van de documentaire van Ellen Vermeulen ‘9999’ die verwijst naar de datum van invrijheidstelling in het dossier van de patiënten, namelijk 31/12/9999. Graag wilden we met onze masterproef op zoek gaan naar de beleving van de personen in deze uitzichtloze situatie. We wilden luisteren of zij deze schrijnende situatie zoals geschetst in de media evenzeer zo ervaren en hoe zij het volhouden zich hierin staande te houden. De situatie van geïnterneerden in de gevangenis, zoals wij die ons voorstellen door het bestuderen van de verschillende perspectieven in de introductie, vinden we zeer onrechtvaardig. Dit onrechtvaardigheidsgevoel biedt ons de drive om dit onderzoek verder vorm te geven. We kozen ervoor elk met één participant diepgaand aan de slag te gaan. Dit omdat we ervan overtuigd waren dat vele contacten nodig zullen zijn om een vertrouwensrelatie op te bouwen en te komen tot de belevingswereld van de persoon. We wilden liever intensief en diepgaand met één participant per onderzoeker werken, dan verscheidene verhalen te verzamelen die meer aan de oppervlakte zouden blijven. We hebben ons onderzoek voorgesteld aan de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie. In de bijlage kan u de officiële brief vinden die we verzonden naar de FOD Justitie. Ons voorstel werd afgekeurd. Dit werd ons meegedeeld door middel van volgende e-mail (24/10/2013):
30
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
Beste, In antwoord op onderstaande moet ik helaas meedelen dat wij niet kunnen ingaan op uw verzoek. Omdat jullie geen stage gelopen hebben in een gevangenis mogen jullie geen interviews afnemen van gedetineerden. Bovendien heeft de directie van de gevangenis te Gent en de dienst medische zorg negatief geadviseerd omdat de mogelijkheid bestaat dat er verwachtingen gecreëerd worden waar niet aan voldoen kan worden. Daarnaast kunnen diepte-interviews bij patiënten met psychische/verstandelijke problemen bepaalde emoties/ervaringen veroorzaken die kunnen leiden tot situaties die we moeilijk kunnen controleren. Met vriendelijke groeten. Administratief assistent Dit antwoord wekte een gedachtestroom op die ik verwerkte tot onderstaande kritische reflectie op dit negatief advies. Het onderzoek zou volgens de gevangenis van Gent en de dienst medische zorg verwachtingen kunnen creëren. Onrealistische verwachtingen creëren, was echter niet de bedoeling van ons onderzoek. Uiteraard kan het samen reflecteren over een levensverhaal en de invloed van de omgeving hierop leiden tot een hoop op verandering. Indien we het gevoel krijgen dat deze hoop de vorm krijgt van een onrealistische verwachting, vind ik het onze taak als onderzoeker om hierover in gesprek te gaan. Verwachtingen die niet ingelost worden, kunnen uiteraard zorgen voor verlieservaringen die moeilijk te verwerken zijn. Volgens mij is dit eerder een extra uitdaging voor ons als onderzoeker dan een argument om het onderzoek niet te laten plaats vinden in de gevangenis. Naast het creëren van verwachtingen houdt ons onderzoek volgens de gevangenis van Gent en de dienst medische zorg nog een gevaar in: Daarnaast kunnen diepte-interviews bij patiënten met psychische/verstandelijke problemen bepaalde emoties/ervaringen veroorzaken die kunnen leiden tot situaties die we moeilijk kunnen controleren. Ook dit antwoord creëerde gemengde gevoelens. Enerzijds is het niet onze bedoeling om moeilijk controleerbare situaties te veroorzaken in de gevangenis. Anderzijds vraag ik me af welke plaats de geïnterneerde krijgt binnen deze gedachtegang. Als onderzoeker zou ik het wenselijk vinden dat ons onderzoek bij de participanten emoties en betekenisvolle ervaringen met zich meebrengt. Zo omschreven we in onze doelstellingen dat ons onderzoek een middel kan zijn om de geïnterneerde te laten reflecteren over de betekenisverlening aan zijn eigen leven. Doordat de participanten zelf hun verhaal mogen vertellen, kan dit een empowerende werking hebben. Eerder dan het veroorzaken van nieuwe emoties, tracht dit onderzoek een forum te bieden in het zoeken naar het laten bestaan en durven uiten van emoties en reflecties die vaak onderdrukt werden en worden. De eigen emoties 31
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut en ervaringen durven voelen en durven uiten is een manier om niet te vervreemden van jezelf. Het gevangeniswezen kiest hier echter voor een beheersende en controlerende benadering: zij willen moeilijk controleerbare situaties vermijden. De effecten van onze diepte-interviews zijn inderdaad niet te voorspellen. Ik kan me echter niet van de indruk ontdoen dat de gevangenis vanuit deze beheersende benadering tracht te vermijden dat gevangenen betekenis geven aan hun leven en kritisch reflecteren over onder meer hun verblijf in de gevangenis.
3.1.2. Verdere zoektocht Omdat personen verblijvend in de gevangenis niet langer een optie waren, gingen we op zoek naar ex-gevangenen. Het onderzoek zal dus niet langer gaan over de personen die momenteel in een situatie zitten waar geen einde aan lijkt te komen, maar om personen die deze situatie wel beleefd hebben. Omwille van ons onderzoeksopzet zochten we dus elk naar een participant die een lange tijd in de gevangenis had verbleven en – omwille van een interneringsstatuut – nog steeds in aanraking komt met justitiële structuren. We spraken enkele organisaties aan, waaronder Itinera. Itinera is een ondersteunings- en behandelcentrum dat zich richt op volwassen mannen met een verstandelijke beperking, die omwille van het begaan van strafbare feiten in de gevangenis verblijven en een interneringsstatuut hebben. Itinera zag in het onderzoek dat we voorstelde een mogelijke meerwaarde. De begeleiding van Itinera dacht dat dit voor de participanten een interessante ervaring kon zijn. Tevens hoopten ze dat we met ons onderzoek tot aanbevelingen zouden kunnen komen voor een toekomstig beleid. In een eerste kennismaking met de ortho-agoge waren we het al snel eens over hoe we de samenwerking zagen. Vervolgens is het team van Itinera op zoek gegaan naar wie aan het onderzoek wou deelnemen. Het team heeft ervoor gekozen om twee mannen te laten deelnemen die nog niet lang verbleven op Itinera. Zij hadden nog weinig vrijheden, waardoor extra activiteiten voor hen welgekomen waren. Na een kennismaking met de mogelijke participanten waarin we extra informatie gaven, hadden beide participanten zin om deel te nemen aan ons onderzoek en hadden wij het gevoel dat zij pasten binnen ons opzet. Omdat we beide het contact met de twee participanten zagen zitten, heeft het lot bepaald wie met welke participant verder werkte. Ik zal samenwerken met Chris.
3.1.3. Voorstelling van de participant (Kirsten) Ik vroeg aan Chris of we samen een stukje tekst konden schrijven om hem voor te stellen. Hierbij mocht hij een schuilnaam kiezen. Hij koos voor de naam Christine, verwijzend naar zijn tante. Omdat het verwarrend kan zijn een vrouwelijke schuilnaam te nemen, kozen we samen voor de naam Chris als afkorting van Christine. Hieronder kan je lezen hoe Chris zichzelf voorstelt. Hallo, mijn naam is Chris. Ik heb vroeger gewerkt van 2007 tot 2008 op school, 6 maanden stage. Op 1 september is mijn vader overleden. Het was een klop van mijn hart maar ik wist niet wat er gebeurd was toen de telefoon ging. Om 12.30u nam ik mijn GSM en bel ik naar de familie wat er aan de hand was. Ik was met de tranen in mijn ogen omdat mijn vader overleden was. Maar het moment was al te laat toen ik aankwam in het ziekenhuis. Ik heb geen afscheid kunnen pakken maar het doek lag al op zijn hoofd.
32
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut In 2009 heb ik een feit gedaan tegen mijn moeder en heb ik slagen en verwondingen gedaan. Uit kracht dat ik niet weet wat ik gedaan heb. In 2010 heb ik contact gepakt met mijn moeder maar het kwam niet op het spoor. In 2013 tot 2014 heb ik geen contact meer met mijn moeder, momenteel. Maar toch doe ik het nog altijd verder met mijn tante, nonkel, zus en andere familie. Innige deelnemer van het gesprek van 11.15u op 20/05/2014, Chris. Ik heb Chris doorheen het proces leren kennen als een lieve, empathische jongeman met het hart op de juiste plaats. Elke keer dat ik langskwam, legde hij me in de watten met lekkers en cadeautjes. Ik kwam nooit iets te kort. Chris is iemand die erg kan genieten van aandachtsmomenten, bijvoorbeeld wanneer ik op bezoek kwam. Bovendien kan hij niet stil blijven zitten en is hij graag bezig met van alles en nog wat. Chris hecht ook erg veel belang aan gezelligheid en orde en netheid. Zijn kamer is altijd tot in de puntjes in orde en steeds anders ingericht. Op Valentijn had hij zijn kamer bijvoorbeeld in een romantisch thema ingericht, wat heel erg leuk is om te zien. Chris hecht veel belang aan zijn familie, voornamelijk aan zijn zus en zijn overleden vader. Maar ook zijn moeder kwam in onze gesprekken regelmatig aan bod. Momenteel is er echter een contactverbod tussen de twee waardoor ze elkaar sinds het moment van de feiten niet meer gezien hebben. Daarnaast heb ik Chris leren kennen als iemand die veel liefde te geven heeft. Hij is continu op zoek naar een relatie, wat in een gesloten voorziening niet erg evident is. Chris grijpt daarom regelmatig terug naar herinneringen uit het verleden waarin hij samen was met een meisje. Deze herinneringen gaan vaak verder dan de realiteit en leiden tot wilde fantasieën waarin meisjes de hoofdrol spelen. Zoals ik hierboven reeds vermeld heb, is Chris een erg lieve man. Alcohol en drugs hebben hem in het verleden regelmatig agressief gemaakt met alle gevolgen van dien, maar aangezien hij momenteel clean is, heb ik hem zo nooit gekend. Ik merkte wel een verlangen naar deze verslavende middelen en de wilde feestperiode die hiermee gepaard ging. Chris is een man met een zwaar verleden. Doorheen zijn jeugd heeft hij bepaalde keuzes gemaakt die tot een internering hebben geleid. Na zes jaar in de gevangenis van Merksplas en Gent te hebben gespendeerd, is hij in Itinera terechtgekomen. Deze voorziening helpt hem om opnieuw zijn plaatsje in de maatschappij te vinden.
3.2. Onderzoeksmethode – levensverhalenonderzoek (Anthe) 3.2.1. Levensverhalenonderzoek als onderzoeksmethode Met onze onderzoeksvragen beogen we de ervaringen en belevingen van onze participanten te bestuderen. Vanuit het emancipatorische karakter van Disability Studies en de focus die deze legt op het insiderperspectief lijkt levensverhalenonderzoek een methode die zowel past bij onze onderzoeksvragen als bij het theoretisch kader dat ons tijdens de studie richting heeft gegeven. Kort schetsen we hieronder wat een levensverhalenonderzoek inhoudt om van daaruit te motiveren waarom we hiervoor kiezen. Volgens Glesne (2011) is levensverhalenonderzoek de methode bij uitstek om ervaringen en belevingen van personen die in de marge van de maatschappij leven, te beluisteren. In ons 33
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut onderzoek trachten we ons te focussen op ervaringen van personen met een interneringsstatuut, een minderheidsgroep die volgens ons duidelijk leeft in de marge van de maatschappij zoals Glesne omschrijft. Het is een narratieve manier van onderzoeken die op zoek gaat naar de subjectieve ervaringen op een manier die trouw blijft aan de betekenis die de participant aan zijn eigen leven geeft (Booth, 1996). Net deze subjectieve ervaring, dit insiderperspectief, vinden wij met Disability Studies als overkoepeld theoretisch kader zeer belangrijk. Narratief, autobiografisch onderzoek bekritiseert de doelstelling van de meeste traditionele onderzoeksmethoden om bevindingen te generaliseren. De kritiek van Booth (1996) op generalisatie wordt beknopt weergegeven in volgend citaat: “Generalisation involves the loss of precisely the kind of detail that distinguishes personal experience.” (p. 237) Omdat wij in ons onderzoek net de beleving willen bestuderen, vinden we het belangrijk oog te blijven houden voor de details. Glesne (2011) omschrijft een goed levensverhalenonderzoek als iets dat “de uniciteit, de dilemma’s en de complexiteit van een persoon illustreert…” Dit maakt voor ons de keuze voor levensverhalenonderzoek duidelijk. Een levensverhalenonderzoek geeft de mogelijkheid de stem te beluisteren van de perspectieven die in traditionele onderzoeksmethoden niet aan bod komen. De stem van personen met een verstandelijke beperking worden vaak als ondergeschikt gezien. Zij worden in traditioneel onderzoek vaak gebruikt als onderzoeksobjecten in plaats van als personen met een eigen leven (Booth; Goodley 2010). In levensverhalenonderzoek probeert men te komen tot een innerlijk beeld van de persoon, door met hen om te gaan als deskundige van hun eigen leven. Een levensverhalenonderzoek is een gedeeld reflectieproces, waarin de participant en de onderzoeker vanuit het heden samen terugblikken op het leven van de participant (Booth, 1996). In ons onderzoek willen we met deze terugblik focussen op de impact van bepaalde gebeurtenissen in het algemeen en de impact van de internering in het bijzonder. Het doel van een levensverhalenonderzoek, als omschreven door Ellem et al. (2008), is het begrijpen van, of zo dicht mogelijk komen tot de beleving van de participant. Booth (1996) voegt hier nog aan toe dat de geleefde ervaringen die centraal staan in levensverhalenonderzoek helpen om sociale situaties te begrijpen. Op deze manier vormt het levensverhaal de brug tussen het individu en de samenleving. Zo zegt Ferrarotti (1981 in Booth 1996, p. 240) dat de poging om een levensverhaal in al zijn complexiteit te begrijpen een poging wordt om sociale systemen te interpreteren. Volgens Goodley (2011) gaat het net om deze sociale structuren die verdoken liggen onder sociaalwetenschappelijk jargon. Levensverhalenonderzoek kan dus een manier zijn om sociale structuren te interpreteren door middel van het bestuderen van hoe de invloed van deze structuren op de levensloop van het individu ervaren worden. Het levensverhaal maakt de vaak abstracte beweringen over de verdoken sociale structuren tastbaarder. Het blijft dicht aanleunen bij de praktijk, waardoor de onderzoeker onmogelijk het menselijk individu verliest doorheen zijn abstract denken (Booth, 1996). Zoals we omschrijven in onze eerste onderzoeksvraag zijn we geïnteresseerd in de beleving van de personen met een interneringsstatuut en meer specifiek de invloed van de justitiële structuren en systemen. Om deze systemen en structuren tastbaar te maken is volgens Booth (1996) een levensverhalenonderzoek een geschikte methodiek.
34
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Volgens Ellem et al. (2008) is levensverhalenonderzoek een methode gebaseerd op vertrouwen dat ontstaat tussen de onderzoeker en de participant. Verschillende auteurs wijzen op de moeilijkheden voor je rol als onderzoeker die deze nauwe relatie met de participant meebrengt (Booth 1996; Ellem e.a. 2008; Goodley 2011; Roets & Goedgeluck 2007). Al deze auteurs wijzen om deze reden op het belang van een continu reflectief proces op je eigen rol als onderzoeker. Er wordt later verder ingegaan op hoe onze persoonlijke reflectieprocessen eruit zagen tijdens het onderzoek. We doen levensverhalenonderzoek met personen met een verstandelijke beperking. Dit brengt eveneens enkele moeilijkheden met zich mee. Eén van de moeilijkheden omschrijft Booth (1996) als volgt: “Instead I shall focus on a specific problem identified by Baron (1991): namely, that those who most need to have their stories heard may be least able to tell them. A particular version of this problem arises directly in narrative research with people who have learning difficulties. How do you give a voice to people who lack words?” (p. 240) Als onderzoeker is het mogelijk de participant te ondersteunen in het verwoorden van hun ervaringen. Hierbij is het belangrijk steeds een goede balans te vinden tussen het ondersteunen van de persoon en het behouden van de authenticiteit van het verhaal. Eveneens bij het schrijven is een gelijkaardige balanceeroefening nodig. Hierbij is het volgens Booth (1996) belangrijk jezelf steeds de vraag te stellen in hoeverre bewerkingen nodig zijn om de leesbaarheid te verhogen zonder al te veel van de authenticiteit te verliezen. Om deze balanceeroefening zorgvuldig uit te voeren vind ik het belangrijk om mijn interpretaties steeds terug te koppelen. Dit houdt in dat ik Chris gedurende de gesprekken regelmatig vroeg of ik hem wel goed begrepen had. Daarnaast hebben we bij afloop van het onderzoek samen overlopen wat er in mijn masterproef geschreven staat. Chris kreeg de mogelijkheid om aan te geven of hij hier al dan niet mee akkoord ging en of er al dan niet aanpassingen gemaakt dienden te worden. Ik merkte dat Chris zich kon vinden in het verhaal dat ik van hem geschetst had. De terugkoppeling leidde ertoe dat er verschillende zaken naar boven kwamen die hij mij voordien nog nooit had toevertrouwd. De confrontatie met zijn eigen verhaal bracht als het ware een reflectieproces op gang en ging gepaard met heel wat emoties. Met een levensverhalenonderzoek wordt er terug geblikt op het voorbije leven van de participant. Een participant met een verstandelijke beperking kan moeilijkheden hebben met het terugblikken op gebeurtenissen uit het verleden. In ons onderzoek, eveneens typerend voor ander levensverhalenonderzoek, gaat het niet over hoe het verleden van de participant effectief gelopen is, maar gaat het over de beleving van dit verleden (Booth, 1996). Net daarom is het belangrijk de stem van de participant au serieux te nemen en niet op zoek te gaan naar bewijzen van de precieze levensgeschiedenis (Boodle, 2012). Booth (1996) sluit zijn hoofdstuk uit het ‘Disability & Society’ af met volgende zinnen, die naar mijn mening mooi beschrijven hoe naar de subjectiviteit van een levensverhaal gekeken kan worden. Narratives may be better judged by aesthetic standards (Abrams 1991), by their emotive force or their capacity to engage the reader emotionally in the story being told, by their verisimilitude rather than their verifiability (Bruner 1991) and by criteria of authenticity or integrity concerned with how far stories are true to the lives of those they portray (p. 253).
35
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
3.2.2. Verzamelen van het levensverhaal (Kirsten) Gedurende het schrijven van deze masterproef ben ik regelmatig met Chris in contact gekomen. Deze samenkomsten bestonden uit informele gesprekken en activiteiten die hij graag doet, zoals vissen, wandelen, gezelschapsspelletjes spelen... In het begin van dit proces was het voornamelijk de bedoeling om voorzichtig een vertrouwensrelatie op te bouwen. Pas daarna trachtte ik aan te voelen of de tijd rijp was om af en toe een thema aan te brengen waarover ik meer wilde weten. Hierbij legde ik de keuze bij Chris, hij kon zelf kiezen of hij hier al dan niet op wilde ingaan. Ik wilde namelijk een ongedwongen sfeer en een veilige omgeving creëren waarin er vrij gesproken kan worden. De frequentie en duur van de samenkomsten werden in overleg met elkaar en de voorziening besproken en waren afhankelijk van Chris zijn wekelijkse planning op Itinera. Daarnaast was de frequentie eveneens afhankelijk van de informatie die ik reeds had verzameld om antwoorden op mijn onderzoeksvragen te genereren. Doorheen de contacten heb ik met Chris een relatie opgebouwd die kenmerken van vriendschap vertoonde. Het bezoek aan zijn geboortestad leverde hiertoe de grootste bijdrage. We zijn samen op café geweest, gaan biljarten, het graf van zijn vader gaan bezoeken... Hierdoor kwam ik zeer dicht bij zijn leefwereld, waardoor er een vertrouwensband tussen beide partijen ontstond. Een ethisch dilemma dat hierbij komt kijken is de vraag in hoeverre je werkelijk kan spreken van een vriendschapsrelatie wanneer de basis van deze vriendschap een onderzoeksrelatie is. Om dergelijke manier van onderzoek gebaseerd op het opbouwen van vriendschapsrelaties theoretisch te ondersteunen, baseerden we ons op het artikel ‘Friendship as method’ van Tillman-Healy (2003). Zij beschrijft deze vorm van onderzoek waarin het aangaan van vriendschappelijke relaties als onderzoeksmethode wordt gebruikt. Een andere kritische vraag die hierbij komt kijken, is wat er gebeurt nadat het onderzoek is afgelopen. Zal het contact nog onderhouden worden? Ik zou graag in contact blijven met Chris, maar ben mezelf er wel van bewust dat dit praktisch niet altijd even haalbaar zal zijn. Om deze reden heb ik Chris vanaf het begin duidelijk gemaakt dat het onderzoek op een bepaald moment afgelopen zal zijn. Zo wilde ik geen valse hoop creëren en hoopte ik dat hij zich beter kon voorbereiden op het einde van de samenkomsten. Dit sluit natuurlijk niet uit dat ik Chris nog eens ga opzoeken, we hebben elkaar gedurende het onderzoek namelijk steeds beter en beter leren kennen en hebben samen aangename momenten beleefd. Tijdens de eerste kennismaking met Chris werd er mij door zijn begeleider voorgesteld om een blik in zijn dossier te werpen om zo wat meer te weten te komen over de feiten die hij in het verleden gepleegd heeft. Ik maakte bewust de keuze hier nu nog niet op in te gaan aangezien ik de beleving van Chris centraal wilde stellen, niet de feiten. Ik wilde het dossier pas inkijken op het einde van het onderzoek zodat dit geen impact zou hebben op het weergeven van Chris zijn beleving. Het was namelijk de stem van Chris die ik wilde beluisteren, zijn verhaal. Het is ook dit dat ik door middel van de analysemethodiek ‘interpretatieve fenomenologische analyse’ wil weergeven. Volgens Smith, Larkin en Flowers (2009) is de interpretatieve fenomenologische analyse namelijk toegewijd aan het onderzoek van de manier waarop mensen betekenis geven aan hun levenservaringen. Toen het einde van het onderzoek in zicht kwam, heb ik het dossier ingekeken. Ik maakte deze keuze om een beter beeld te kunnen vormen van Chris zijn levensverhaal. Chris had mij reeds veel verteld, maar soms was het moeilijk om orde in de chaos te creëren. Hieruit bleek dat het meeste wat Chris had verteld niet overeenstemde met de realiteit. Ik voelde mijn kijk op zijn verhaal hierdoor reeds veranderen, een ervaring waarbij ik geen goed gevoel had. Hieruit kan ik concluderen dat ik de juiste 36
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut keuze heb gemaakt om niet in het begin van het onderzoek kennis te maken met de objectieve feiten. Het zou immers een negatieve impact hebben gehad op het weergeven van Chris zijn beleving. Ik heb mij doorheen het onderzoeksproces dan ook niet gefocust op de zogenaamde feiten die in het dossier naar voren kwamen, maar op de beleving van Chris. Ik ben immers niet op zoek naar een algemene, objectieve waarheid, maar naar hoe zijn eigen levensverhaal door Chris ervaren wordt.
3.3. Analyse van het onderzoeksmateriaal – Interpretatieve fenomenologische analyse (Kirsten) 3.3.1. Waarom een interpretatieve fenomenologische analyse? In dit onderzoek is de analyse gebaseerd op een interpretatieve fenomenologische analyse (IPA). IPA vertrekt vanuit de vraag hoe individuen fenomenen ervaren en hoe deze belevingen psychologisch geïnterpreteerd kunnen worden. Men spreekt daarom van IPA als één van de meest psychologybased benadering binnen de kwalitatieve onderzoeksmethoden (Howitt, 2011). IPA ziet een individu als een cognitief, linguïstisch, affectief en psychisch wezen en veronderstelt dat er connecties zijn tussen wat iemand zegt en hun gedachten en emotionele staat van welzijn. Het gaat om complexe connecties waarbij individuen kunnen worstelen met het uitdrukken van hun gedachten en gevoelens. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom iemand zijn emoties en gedachten niet wil blootleggen en het is daarom de taak van de onderzoeker om iemands emotionele en mentale staat te interpreteren vanuit hetgene deze persoon zegt (Smith & Osborn, 2003). De focus ligt bij IPA op de ontologie, de belevenis en de betekenis die mensen aan hun ervaringen geven (Gilgun, 2005). Ontologie is de zijnsleer, het focust zich op de vraag of bepaalde verschijnselen al dan niet bestaan en op welke wijze deze bestaan. Bij IPA wordt de participant gezien als expert van zijn eigen verhaal, van zijn eigen belevingen en eigen ervaringen (Howitt, 2011). Doordat ik mij in dit onderzoek wil focussen op de beleving van Chris, leek IPA een geschikte analysemethodiek. Chris worstelt nog steeds met verschillende zaken die in het verleden hebben plaats gevonden, maar heeft het er moeilijk mee om deze te verwoorden. Door de interpretaties die ik op basis van Chris zijn verhaal maak, tracht ik hem hierin te begeleiden. Mijn interpretaties worden op het einde van het onderzoek namelijk op een toegankelijke manier naar Chris teruggespeeld, wat voor hem een aanzet kan zijn om te reflecteren over de betekenis van bepaalde gebeurtenissen uit zijn eigen leven. IPA betreft een gedetailleerde analyse van de ervaring van de participant die enkel toegankelijk is door middel van een proces van interpretatie van de data, zowel door de participant als de onderzoeker. Er is met andere woorden sprake van een dubbele hermeneutiek, de participanten trachten zin te geven aan hun leefwereld terwijl de onderzoeker deze zingeving tracht te interpreteren (Smith & Osborn, 2003). De onderzoeker tracht zo dicht mogelijk bij de participant zijn leefwereld te komen door, in Conrad’s (1987) woorden, een insiderpespectief in te nemen (Smith & Osborn, 2003). Dit is een complex proces waarbij men de invloed op de geïnterpreteerde data van de onderzoeker zijn eigen visie en perceptie op de fenomenologische wereld niet kan ontkennen. Mijn eigen achtergrond, interesses, visie... hebben met andere woorden een impact gehad op de interpretatie van het verhaal van Chris. Daarnaast heeft het inkijken van zijn dossier eveneens (onbewust) een invloed uitgeoefend op de wijze waarop de data geïnterpreteerd werd. Een onderzoeker kan de fenomenologische wereld van een ander nooit volledig begrijpen, wel kan hij hier erg dichtbij komen (Howitt, 2011). Hij gaat in de transcripties op zoek naar gelijkaardige data en 37
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut clustert deze onder eenzelfde thema waarna hij op zoek gaat naar betekenissen, patronen en verbanden tussen de onderlinge thema’s. Deze analysemethodiek laat toe dat de onderzoeker zijn eigen gedachten en bevindingen aan het proces kan toevoegen (Fossey e.a., 2002). IPA is vaak gebaseerd op het effect van levensveranderende gebeurtenissen op een individu (Howitt, 2011). In dit onderzoek is dit de impact van de internering op het leven van Chris. Deze ingrijpende gebeurtenis heeft niet enkel effect gehad op het algemeen welzijn van Chris maar eveneens op het contact met en de ondersteuning vanuit zijn sociaal netwerk. Zoals hierboven reeds beschreven staat, stel IPA de beleving van de particpant centraal, wat zich eveneens weerspiegelt in onze onderzoeksvragen: “Op welke manieren beïnvloedt het interneringsstatuut het leven van de geïnterneerde persoon? Hoe wordt deze persoon beïnvloed door structuren en instituties waarmee hij/zij in aanraking komt omwille van het interneringsstatuut?” “Op welke manieren ervaart de persoon met een verstandelijke beperking sociale steun en zorg door personen in en/of buiten de forensische setting? Op welke manieren komen de sociale steun en de zorg (al dan niet) tegemoet aan de ondersteuningsnoden van de persoon met een interneringsstatuut?” Uit bovenstaande onderzoeksvragen komt naar voren dat ik de ervaringen van de participant tracht weer te geven. Ik wil achterhalen hoe Chris zijn internering en de impact hiervan op zijn leven ervaart en hierbij aansluitend hoe hij zich hierin gesteund voelt door zijn sociaal netwerk.
3.3.2. Invloeden van de interpretatieve fenomenologische analyse IPA heeft zijn oorsprong in de psychologie en is als eerste beschreven door Jonathan Smith in 1996. Sindsdien heeft de analysemethodiek alleen maar aan populariteit gewonnen. Oorspronkelijk is IPA in de jaren ’90 ontwikkeld binnen de gezondheidspsychologie als een manier om meer inzicht te krijgen in ervaringen omtrent gezondheidskwesties, zoals pijn (Howitt, 2011). Momenteel reikt IPA verder dan enkel de gezondheidspsychologie. IPA heeft zijn roots in verschillende stromingen, namelijk de fenomenologie, het symbolisch interactionisme en de hermeneutiek. IPA hanteert een fenomenologische aanpak in die zin dat het een gedetailleerd onderzoek van een participant zijn leefwereld includeert. Het tracht persoonlijke belevingen na te gaan en is begaan met een individu zijn/haar persoonlijke perceptie van een object of ervaring, in plaats van een objectieve verklaring te produceren van het object of de ervaring zelf (Smith & Osborn, 2003). De fenomenologische benadering is ontstaan door een poging van Husserl (1889 – 1938) om een filosofische wetenschap van het bewustzijn te creëren. De idee achter de fenomenologie is dat er geen eenduidige onafhankelijke relatie bestaat tussen de menselijke beleving en de realiteit. De benadering neemt zelfs afstand van de idee van een objectieve realiteit (Howitt, 2011). Langeveld stelt dat ‘wat werkelijk is, dat is wat door mensen als werkelijk wordt ervaren’ (Levering, 2005). De fenomenologie gaat niet uit van bepaalde vooronderstellingen en theorieën die de causaliteit beogen, maar wil de directe en intuïtieve ervaring van de fenomenen en hun interpretatie centraal stellen. Het woord fenomeen staat hier voor ‘dat wat tevoorschijn komt’ of ‘hoe iets verschijnt’.
38
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Husserl maakt hierbij een onderscheid tussen wat ervaren is (noema) en de natuur van de ervaring (noesis) (Howitt, 2011). De hermeneutiek staat voor de studie en de interpretatie van al dan niet geschreven teksten. Een tekst wordt hierbij niet zo maar gezien als iets dat neergeschreven is, maar includeert volgens de filosoof Jacques Derrida hetgene wat mensen interpreteren gedurende hun dagelijkse leven (Howitt, 2011). Het zijn eveneens deze interpretaties waarop IPA de focus legt. Betekenis is een sociaal en cultureel product in de hermeneutiek waarbij deze voornamelijk wordt bestudeerd vanuit het perspectief van de eerste persoon. De tekstdelen worden bestudeerd in relatie tot het geheel in een heen- en weergaand proces. Deconstructie, een concept van filosoof Martin Heidegger heeft zijn origine in de hermeneutiek. Heidegger realiseerde zich dat de interpretatie van de teksten beïnvloed wordt door diegene die de interpretatie maakt. De interpretaties moeten daarom gedeconstrueerd worden om de bijdrage van de onderzoeker aan de interpretatie bloot te leggen (Howitt, 2011). Hierboven staat reeds beschreven dat IPA een dubbele hermeneutiek betrekt in een analyse, zowel vanuit de participant als vanuit de onderzoeker. IPA combineert hierbij een empathische en een vragende hermeneutiek. Deze laatste handelt omtrent het maken van kritische bedenkingen bij de verhalen van de participanten, bijvoorbeeld ‘Wat wil de participant hiermee bereiken?’. Welke vorm van hermeneutiek de bovenhand neemt, is afhankelijk van het onderzoeksconcept. Een combinatie van beide leidt tot een rijkere analyse in het voordeel van de totale weergave van de participant als persoon (Smith & Osborn, 2003). Naast de fenomenologie en de hermeneutiek is er eveneens een connectie tussen IPA en het symbolisch interactionisme waarbij de vraag gesteld wordt naar hoe betekenis door individuen geconstrueerd wordt binnen zowel de sociale als persoonlijke wereld (Smith & Osborn, 2003). Het symbolisch interactionisme is met andere woorden de studie van symbolen die in de omgang tussen mensen gebruikt worden. Hierbij staat het idee centraal dat de geest en het zelf ontstaan uit sociale interacties en significante communicationele processen. Dit idee van subjectieve betekenissen en sociale interactie werd op de voorgrond geplaatst door één van de grondleggers van het interactionisme Max Weber en de Amerikaanse psycholoog en filosoof George Herbert Mead. Ook Herbert Blumer heeft een grote invloed gehad op het symbolisch interactionisme (Howitt, 2011).
3.3.3. Verzamelen en analyseren van de data Bij een interpretatieve fenomenologische analyse wordt er gebruik gemaakt van kleine steekproeven waardoor er dieper kan worden ingegaan op het analyseren van de data (Smith & Osborn, 2003). Men doelt hierbij op een homogene steekproef waarbij men de steekproef doelgericht opstelt vanuit een onderzoeksvraag die significant is voor alle partipanten. In deze masterproef is er dus sprake van een idiografische manier van onderzoek waarbij er, in tegenstelling tot een nomothetische wijze, specifieke uitspraken gedaan worden over de individuen zelf. In een nomothetisch onderzoek analyseert men groepen en populaties waarbij men enkel probabilistische beweringen omtrent individuen maakt, vaak uitgedrukt in procenten (Smith & Osborn, 2003). In dit onderzoek is er sprake van slechts één enkele participant. Het is niet mijn bedoeling om generaliserende resultaten te bekomen, maar wel om een gedetailleerde beschrijving weer te geven van de beleving van deze participant. Om deze reden lijkt het mij geen beperking in mijn onderzoek om mij te richten op één participant. Integendeel, door mij hiertoe te beperken creëer ik meer ruimte om de data tot in de diepte te analyseren.
39
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Voor het verzamelen van de data gaat de voorkeur bij een interpretatieve fenomenologische analyse uit naar semi-gestructureerde diepte-interviews. Op deze manier worden de participanten aangemoedigd om vrijuit te spreken over hun belevingen. De manier van vragen stellen is op dergelijke manier gekozen dat de participanten aangemoedigd worden om gedetailleerde beschrijvingen van hun ervaringen met de onderzoeker mee te delen (Howitt, 2011). Smith en Osborn (2003) hebben enkele suggesties over hoe de interviewvragen zouden moeten worden opgesteld. De vragen zouden eerder neutraal moeten zijn in plaats van waardengeladen of richtinggevend. Daarnaast dient vakjargon vermeden te worden en gaat de voorkeur uit naar open in plaats van gesloten vragen. In de gesprekken met Chris werden er door mij geen vragen vooropgesteld. Ik liet Chris spreken over de zaken die op dat moment bij hem speelden. Dit waren vaak dezelfde thema’s, wat op zich al veel vertelde over de onderwerpen die in Chris zijn gedachten domineerden. Wel gaf ik regelmatig richtlijnen voor een gespreksthema wanneer ik aanvoelde dat hij hiervoor openstond, zoals het samen opstellen van een tijdlijn over zijn leven. Hierbij werd steeds duidelijk gemaakt dat hij enkel moest spreken over hetgene waarbij hij zich goed voelde. Ik ben mezelf bewust dat het aankaarten van bepaalde gevoelige thema’s tijd vraagt in een levensverhalenonderzoek. De gespreksonderwerpen handelen vaak over sensitieve thema’s waarbij er toch een zekere vertrouwensband dient te bestaan. Om mij de data eigen te maken, heb ik in eerste instantie de interviews zelf afgenomen, zijnde de gesprekken met Chris. Vervolgens heb ik deze gesprekken verwerkt tot een transcriptie waarbij ik letterlijk woord per woord neerschreef wat er verteld werd. Ik heb deze teksten meermaals gelezen totdat ik voelde dat ik voldoende vertrouwd was met het materiaal. Nadien werden al mijn bedenkingen en ideeën omtrent de data in de linkermarge van de transcriptie genoteerd. De volgende stap bestond uit het noteren van kernwoorden in de rechtermarge van de transcripties. Op basis van deze kernwoorden kwam ik tot bepaalde thema’s die de data naar een hoger niveau van abstractie tilden. Ik ben dus vanuit de data vertrokken om tot de hogere-orde thema’s te komen en ben met andere woorden inductief te werk gegaan. Hiernaast kan ik niet ontkennen dat mijn achtergrond, interesses, opleiding, het theoretisch kader dat dit onderzoek vorm geeft... eveneens een invloed hebben uitgeoefend op de wijze waarop ik tot de desbetreffende thema’s ben gekomen. Zo kon ik gedurende de gesprekken met Chris opmerken dat hij op bepaalde momenten weerstand vertoonde tegenover het gebrek aan privacy dat gepaard gaat met het verblijf in een justitiële voorziening. Dit kwam meermaals naar boven in onze gesprekken, net zoals thema’s omtrent het gebrek aan vrijheid in een gesloten voorziening en het verlangen naar zelfstandig in het leven staan. Naast deze weerstand merkte ik op dat Chris tegelijkertijd steun ervaart vanuit Itinera door de begeleiding die hij krijgt. Dit creëerde een dialectische spanning tussen weerstand en ondersteuning vanuit Itinera. Dergelijke aansluitende thema’s bracht ik samen onder het hogere-orde thema ‘Weerstand tegenover machtsstructuren ten gevolge van internering’. Hierbij dien ik wel de bemerking te maken dat ik reeds stukken van Foucault omtrent machtsstructuren en -instanties had gelezen. Doorheen mijn opleiding is het gedachtegoed van Foucault namelijk al meermaals aan bod gekomen. Dergelijke zaken neem ik – al dan niet onbewust – mee in het uitwerken van mijn analyses. Daarnaast spelen er nog andere invloeden een rol, zoals mijn interesse in de interneringsproblematiek. Ik koos dit masterproefonderwerp immers voor een reden, namelijk omwille van het onrechtvaardigheidsgevoel dat met dit onderwerp gepaard gaat. Dergelijke kijk op de interneringskwestie heeft eveneens een invloed gehad op de thema’s en het theoretisch kader dat ik koos. De ideeën van Foucault leverden mij namelijk de tools om deze gevoelens van 40
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut onrechtvaardigheid aan te kaarten binnen een theoretisch kader. Het bekomen van de thema’s is dus als het ware een heen en weer gaan tussen deductie en inductie. Gelijkaardige thema’s werden gegroepeerd binnen een meer algemeen thema, zoals ik deed bij het hogere-orde thema omtrent machtsstructuren. Zo ben ik tot een clustering van thema’s gekomen met als gevolg een verdeling van boven- en onderliggende thema’s. Doorheen het proces is de onderverdeling van de thema’s meermaals aangepast. Door mij meer te verdiepen in de analyses, zag ik weer andere (sub-)thema’s verschijnen die het verhaal mee vorm gaven of kon ik concluderen dat een hoofdthema beter onder een ander hogere-orde thema geplaatst kon worden. Het was als het ware een continu proces van reflectie waarbij de thema’s elkaar voortdurend beïnvloedden in hun onderlinge verhoudingen.
3.4. Ethische rol van de onderzoeker (Anthe) De basis van dit onderdeel is door Anthe geschreven. Ik heb het stuk aangepast aan mijn eigen ervaringen met Chris en de relatie die ik met hem heb opgebouwd. In de vorige hoofdstukken is er reeds meermaals verwezen naar het belang van reflectie tijdens het onderzoeksproces. In het onderdeel ‘Ethische rol van de onderzoeker’ geeft Anthe weer hoe dit reflectief proces vorm kreeg in ons onderzoek. Eerst gaat ze dieper in op het concept ‘negociated consent’. Hierna beschrijf ik hoe de relatie tussen Chris en mijzelf is ontstaan en verder is opgebouwd doorheen het levensverhalenonderzoek.
3.4.1. Van informed consent naar negotiated consent Belangrijk binnen ethisch correct onderzoek is respect voor de autonomie van de participant. De participant moet autonoom kunnen beslissen deel te nemen aan het onderzoek en daarenboven zelf kunnen beslissen wat hij deelt met de onderzoeker en wat hij voor zichzelf houdt. Een onderzoeker die op een ethisch verantwoorde wijze wil onderzoeken zal dus de participant eerst moeten informeren en hem dan de keuze laten deel te nemen of niet. Dit is de basis van een informed consent (Ellem e.a., 2008). Een goede informed consent opstellen bracht meteen wat moeilijkheden met zich mee. Het karakter van een levensverhalenonderzoek heeft als gevolg dat bepaalde zaken vooraf niet vast staan. Zo is het voordien bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel gesprekken er zouden volgen (Ellem e.a., 2008). Zoals reeds besproken vinden we het belangrijk dat de participant mee invloed heeft op de manier waarop de gesprekken zullen doorgaan. Dit alles maakte het onmogelijk om op voorhand duidelijke, vaststaande informatie te bieden. Vanzelfsprekend blijft het belangrijk de participant te informeren over wat al wel vaststaat, het doel van het onderzoek bijvoorbeeld. De participanten waarmee we werken hebben een verstandelijke beperking. Dat brengt eveneens enkele moeilijkheden met zich mee. Het is voor hen niet vanzelfsprekend grote hoeveelheden informatie te begrijpen. Zo kan ik me inbeelden dat nadat we ons onderzoek wat toegelicht hadden, Chris en Clement niet echt een duidelijk zicht hadden op wat hun deelname precies voor hen betekende. Zowel Chris als Clement kan lezen en schrijven, maar geschreven taal is moeilijk te begrijpen. Daarom hebben we een informed consent opgesteld met geschreven taal, die visueel verduidelijkt werd door pictogrammen. Deze kan u terugvinden in de bijlage.
41
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Naar onze mening zou het onethisch zijn om eenmalig toestemming te vragen om deel te nemen, wanneer het onderzoek niet volledig duidelijk is voor de participant. Zoals Tillman-Heally (2003) beschrijft in het artikel ‘Friendship as Method’ moet de informed consent een lopende onderhandeling zijn. Het concept ‘negotiated consent’ van Harry R. Moody (1988), bedacht voor ethische overwegingen in de medische zorgsector, biedt inspiratie om op een onderhandelende manier om te gaan met de toestemming voor deelname aan onderzoek. Zo omschrijft Widdershoven (2003) het concept van Moody als volgt: “Het gaat volgens hem in de zorg niet om het aanbieden van informatie en het wachten op toestemming, maar om het bereiken van een gezamenlijk gezichtspunt via een proces van onderhandelen.” (Widdershoven, 2003) Basisprincipes behorend bij een ‘negotiated consent’ zijn een betrokken houding en de nodige openheid. De betrokken houding is nodig om aan te voelen wanneer er zaken opnieuw besproken moeten worden of om eventuele weerstand ten aanzien van het onderzoek op te merken. Met de nodige openheid bedoel ik dat het belangrijk is open te staan voor vragen en eventueel andere meningen over bepaalde aspecten. (Widdershoven, 2003) Het regelmatig terugkomen op de principes uit de informed consent is één van de manieren waarop het begrip ‘negotiated consent’ vorm kreeg binnen ons onderzoek. In de gesprekken met Chris gaf ik regelmatig terug wat hij verteld had en hoe ik hiernaar keek. Ik trachtte te achterhalen of ik hem wel juist begrepen had. Ik polste eveneens of hij begreep wat ik bedoelde en of hij zich hierin kon vinden. Daarnaast trachtte ik signalen op te pikken die al dan niet aangaven of ik te dichtbij kwam. Wanneer Chris uit zichzelf een verhaal begon te vertellen, merkte ik bijvoorbeeld dat hij soms kortaf werd wanneer ik vragen stelde waarmee ik dieper op zijn verhaal wilde ingaan. Op dergelijke momenten voelde ik aan dat hij hier niet meer over wilde vertellen dan hij reeds verteld had. Deze keuze trachtte ik steeds te respecteren. Chris: “Nee, ik heb haar leren kennen door het uitgaan eh. We zaten in dezelfde school. Ik zat bij de mannen en zij zat bij de vrouwen eh. We zagen elkaar op de speelplaats en in de refter. Maar ik zat niet veel in de lessen, mijn vader lag in het ziekenhuis eh. Achter den twaalven was ik al weg opt school eh.” Ik: “En dan ben je veel bij uw vader thuis geweest?” Chris: “Nee, in het ziekenhuis.” Ik: “Heeft uw vader daar lang gelegen?” Chris: “Een paar maanden toch. Hij had pijn aan zijn maag eh, hij had kanker gehad eh.” Ik: “Dat moet niet gemakkelijk geweest zijn.” Chris: “Ik heb gisteren gekeken naar den tv, van dieje jongen daar op het nieuws daar met zijne kanker. Hebde het nie gezien? Dat dat manneke daar dat zijn broer daar een boek over geschreven had.” Ik: “Nee dat heb ik niet gezien.”
42
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Dat was een manneke die in 2014 overleden was, ook van kanker.” Ik: “Dat is wel schoon dat hij daar een boek over heeft geschreven.” Chris: “Maar ik wil daar niet over babbelen.” Ik: “Nee, dan moet je dat ook niet doen.” Chris: “Dan begin ik teveel te piekeren. Ik heb hele goeie dagen gehad met mijn vader.” Ik: “Als je er liever niet over praat, moet je je zeker niet verplicht voelen.” Chris: “Dat mag van mij op papier staan, ik heb dat met Steven (begeleider) ook gedaan die levenslijn.” (19/02/2014) Daarnaast merkte ik dat Chris het moeilijk had om het principe van privacy volledig te begrijpen. Aan de ene kant gaf hij aan dat hij over bepaalde zaken niet wilde vertellen, aan de andere kant vond hij het niet erg als ik zijn echte naam zou gebruiken in mijn masterproef. Ik heb hem het begrip privacy proberen uitleggen toen we samen op zoek gingen naar een schuilnaam. Toen we zijn voorstelling aan het uitschrijven waren, gebruikte hij hierin echter wel zijn echte naam. Wanneer ik hem hierop wees, gaf hij aan hier geen probleem mee te hebben. Om ethisch correct te werk te gaan, was het van belang dat ik bij dergelijke kwesties voldoende stil stond. Het is in kwalitatief onderzoek namelijk belangrijk om voortdurend te balanceren tussen het bekomen van wetenschappelijke kennis en de rechten van de participanten in het onderzoek beschermen. (Neuman, 2011) Het ten volle begrijpen van concepten zoals privacy, anonimiteit en vertrouwelijkheid is hierbij noodzakelijk. Privacy is een afweerrecht dat de persoonlijke levenssfeer beschermt. Een participant zijn privacy kan geschonden worden wanneer een onderzoeker zijn achtergrond, overtuigingen en gedrag tracht te doordringen op een wijze waarbij intieme, private details boven water komen. De privacy kan gegarandeerd worden door een participant zijn identiteit te verhullen wanneer de data verzameld is. Dit kan door de principes anonimiteit en vertrouwelijkheid. Anonimiteit betekent dat de participanten anoniem blijven, dat hun naam niet kenbaar wordt gemaakt. Hierdoor is de identiteit van de persoon beschermd. Men kan een schuilnaam gebruiken, zoals wij in ons onderzoek hebben gedaan, of een code nummer aan de participanten toekennen, bijvoorbeeld in experimenteel onderzoek. Zelfs wanneer anonimiteit niet mogelijk is, bijvoorbeeld in studies waarin dezelfde participanten overheen de tijd worden bestudeerd, kan men de vertrouwelijkheid beschermen. Hierbij gebruikt men wel de naam van de participanten maar worden de bevindingen niet meegedeeld aan het publiek. Een andere mogelijkheid is dat men de informatie verspreid op een manier waarop de specifieke participanten niet aan de data gelinkt kunnen worden, bijvoorbeeld door het gebruik van percentages. (Neuman, 2011) Een ander ethisch dilemma ontstond wanneer Chris zaken bracht die mij belangrijk leken voor zijn begeleiding, maar die Chris mij in vertrouwen had verteld. Chris: “Ze maken er hier een spelleke van. Ik doe niets niet meer. Ik ga het sebiet bij Eva gaan zeggen dat ik niet ga werken. En dan ga ik terug naar de gevangenis vanavond. Ik slaap niet meer, ik eet niet meer.” 43
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Ik: “Dat was vandaag jouw eerste keer werken zeker?” Chris: “Ja, maar ik ga niet.” Ik: “En kan je zo’n dingen niet met Steven bespreken?” Chris: “Ik zeg tegen Steven niets meer.” (19/02/2014)
Chris: “Maar hier zeg ik daar niets van hoor, hoe minder ze weten hoe beter! Ik zeg hier niets. Als ik naar buiten ga, dat zeg ik hier niet. Als ik grote plannen heb, dat zeg ik hier niet. Met mij of met vrienden, dat moeten ze niet weten.” Ik: “Je houdt dat liever voor jezelf?” Chris: “Ja. Dat interesseert me niet jom, wat dat ik hier allemaal doe. Je moet vertrouwen hebben in elkaar. Als ze hier zeggen ‘Die heeft dat gedaan en die is in een relatie en die is in een relatie en ik heb dit gezien en ik heb dat gezien...’.” Ik: “Ik begrijp dat dat voor jou heel moeilijk moet zijn, maar het is hun job om jullie te helpen.” Chris: “Job ja... Hoe minder ze weten hoe beter.” (14/03/2014) Ik vind het erg belangrijk om Chris te respecteren in zijn keuzes. Het was mijn doel als onderzoeker om een veilige omgeving te creëren waarin er vrij gesproken kon worden. Wanneer ik dergelijke informatie zou doorgeven aan de begeleiding zou dat deze omgeving teniet doen. Ik en Chris hebben hieromtrent daarom duidelijke afspraken gemaakt. Dit houdt in dat ik de transcripties van de interviews niet zal doorgeven aan de begeleiding. De algemenere bevindingen in mijn masterproef worden wel overgedragen aan Itinera.
3.4.2. Onderzoekspositie: een balans tussen afstand en nabijheid (Kirsten) Life story research is dependent upon the researcher building a collaborative relationship with the participants and, in this context, seeking information of a highly sensitive nature. The relationship between researcher and participant must be built on trust and the researcher needs to be able to enter into the world of the other (Ellem e.a., 2008). In bovenstaand citaat wordt duidelijk beschreven hoe belangrijk de relatie tussen onderzoeker en participant is in een levensverhalenonderzoek. Vertrouwen, respect voor elkaar en wederkerigheid zijn enkele kernconcepten binnen de onderzoeksrelatie die ik heb opgebouwd met Clement. In een respectvolle, wederkerige relatie verzet ik me tegen de hiërarchische scheiding tussen onderzoeker en participant, die in positivistisch onderzoek wel de relatie kenmerkt (Tillman-Healy, 2003). Gedurende een levensverhalenonderzoek komt de onderzoeker erg dicht bij de persoonlijke leefwereld van de participant. De onderzoeker fungeert hierbij als klankbord voor de participant om diens levensverhaal weer te geven. Het is dus bijna vanzelfsprekend dat er een relatie ontstaat waarin nabijheid centraal staat. Bij het werken met biografische onderzoeksmethoden is het onvermijdelijk dat de achtergrond van de onderzoeker een impact heeft op het weergeven van het verhaal. Whittemore et al. benoemt dit proces als ‘the creation of two minds working together’ (Booth, 2005). Het verhaal wordt niet enkel door de participant geconstrueerd, maar is het resultaat 44
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut van een samenwerking tussen de participant en de onderzoeker. We kunnen niet determineren of het verhaal geconstrueerd wordt door het soort vragen die gesteld worden of dat de vragen gevormd worden door het verhaal. Mijn manier van in het leven staan, mijn interesses, mijn waarden en normen... oefenen met andere woorden een invloed uit op het weergeven van het verhaal van Chris. In de contacten met Chris heb ik getracht om steeds een gelijkwaardige relatie gebaseerd op wederzijds respect centraal te stellen. Deze houding sluit aan bij mijn persoonlijkheid en levensvisie. Ik ben iemand die het begrip ‘menswaardige behandeling’ zeer letterlijk neemt, waarmee ik bedoel dat ieder mens hier naar mijn mening recht op heeft. Wanneer je met personen samenwerkt die in hun leven criminele feiten hebben gepleegd, is het moeilijk om werkelijk alle vooroordelen aan de kant te schuiven. Dit merkte ik alleen al door de reactie van mijn omgeving op het thema van mijn masterproef. Men was ongerust omdat ik alleen met een crimineel op pad zou gaan. Deze opmerkingen maakten we wat boos omdat het zo tegenstrijdig is met hoe ik hiernaar kijk. Ik wilde juist de stem van de mensen die continu bevooroordeeld worden weergeven zodat ze de kans krijgen gehoord te worden. Ik hoop dat ik hier met mijn masterproef in geslaagd ben. Een onderzoeksrelatie waarin intimiteit en vertrouwen centraal staan, kan de balans tussen afstand en nabijheid mogelijks in het gedrang brengen. In het begin van het onderzoek merkte ik dat Chris mij niet steeds zag in de positie van onderzoeker. Ik kwam speciaal langs om met hem te praten, wat hij erg apprecieerde. Hierdoor ontstonden er op bepaalde momenten verkeerde verwachtingen vanuit Chris tegenover mij. Ik voelde aan dat het erg belangrijk was om duidelijkheid te creëren in de relatie die wij als onderzoeker en participant innemen. Ik en Chris waren in het bos aan het wandelen en het was enkele dagen geleden Valentijn geweest. Dit was voor Chris een erg moeilijke periode waarbij het verlangen naar een relatie alleen maar groter was geworden. Chris had koekjes en drinken voor mij gekocht voor Valentijn en gaf me de hele tijd complimenten. Chris: “Ik zal u ne keer ne dikke knuffel geven.” Ik: “Dat hoeft niet Chris. Het is natuurlijk wel lief, maar je weet dat ik hier voor het school kom.” Chris: “Heb je niet graag een knuffel?” Ik: “Nee, niet zo graag. Je weet dat ik hier voor het school ben eh, ook om jou te leren kennen natuurlijk maar niet op die manier, niet voor een relatie. Ik ben hier om wat meer over jou te weten te komen en leuke dingen met jou te doen, maar je moet wel weten dat we gewoon vrienden zijn.” Chris: “Ge moet u da allemaal ni aantrekken.” (17/02/2014) In de balans tussen afstand en nabijheid was het dus soms moeilijk een evenwicht te vinden. Na enkele gesprekken hierover merkte ik wel een kanteling in het gedrag van Chris. Chris zag me niet meer als een potentiële liefde, maar als een vriendin waarbij hij zijn hart kon luchten. Daarnaast hebben we duidelijke afspraken gemaakt over het afronden van de samenwerking. Ik zou een tiental keer langskomen en daarna zou ik met hem het eindproduct bespreken. Doorheen de samenkomsten refereerde hij hier regelmatig naar (Chris: “Is dit nu de laatste keer dat je komt?”). Zo kon hij zich hierop voorbereiden en werd het risico op het creëren van verkeerde verwachtingen 45
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut kleiner. Doordat ik en Anthe een geassocieerde masterproef maken, konden er mogelijkheden worden gecreëerd om te reflecteren over dergelijke situaties. Dit is een grote meerwaarde gebleken tijdens ons onderzoek. In andere levensverhalenonderzoeken benadrukt men eveneens het belang van reflectie. (Ellem e.a., 2008)
46
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
4. Analyse van het levensverhaal van Chris (Kirsten) Het levensverhaal van Chris werd geanalyseerd door middel van een interpretatieve fenomenologische analyse. Dit bracht mij tot vier hogere-orde thema’s die de centrale thema’s in Chris zijn verhaal representeren. Deze thema’s worden telkens onderverdeeld in hoofdthema’s die het mogelijk maken om meer specifiek op bepaalde onderwerpen in te gaan. De thema’s en subthema’s zijn niet strikt van elkaar te scheiden, maar beïnvloeden elkaar onderling. Alle namen die gebruikt worden, zijn pseudoniemen met als doel de anonimiteit te bewaren.
4.1. Loyaliteitsconflict ten opzichte van moeder Chris heeft zijn moeder al zes jaar niet meer gezien, waarmee hij het nog steeds erg moeilijk heeft. De laatste keer dat ze elkaar gezien hebben, dateert van op het moment van de feiten. Uit zijn verhalen blijkt dat Chris een moeilijke jeugd heeft gehad. Voornamelijk sinds de dood van zijn vader was de zorg voor haar kinderen geen prioriteit meer voor zijn moeder. Chris is doorheen de jaren steeds meer gevlucht in het gebruik van alcohol en drugs. Daarnaast heeft hij het doorheen zijn leven moeilijk gehad met het onderdrukken van zijn agressie. Dit kon op bepaalde momenten leiden tot het gebruik van geweld. Tegelijkertijd merk je dat Chris worstelt met de positie die hij inneemt waarbij hij afstand neemt van zijn moeder. Deze houding is er één waarin zelfbescherming een grote rol speelt. Hij stelt zich op alsof hij zijn moeder niet nodig heeft in zijn leven, maar aan de andere kant merk je dat hij verlangt naar contact met haar. Vanuit de ideeën van Nagy is Chris als het ware loyaliteit verschuldigd aan zijn moeder omdat zij hem het leven heeft gegeven. Zowel het kind als de ouders hebben rechten en plichten waaraan ze moeten voldoen. Zo dient een ouder in te staan voor de zorg van zijn of haar kind en het voldoende affectie en liefde te geven (Rondom gezin, 2000). De moeder van Chris heeft doorheen zijn jeugd echter weinig zorg voor hem gedragen. Doordat ze er niet in slaagde te voldoen aan haar ouderlijke plichten, is de balans tussen geven en nemen in hun relatie verstoord. Chris kreeg immers niet de zorg waar hij recht op had. Hierdoor is er sprake van de opbouw van een destructief recht (Heyndrickx et al., 1995). Chris is het vertrouwen in zijn moeder doorheen de jaren verloren en zal dit tekort aan zorg en de frustraties hieromtrent volgens Nagy doorschuiven naar onschuldige derden. In Chris zijn geval wordt de roulerende rekening vereffend door delinquent gedrag te vertonen, zoals het gebruik van alcohol en drugs en geweldsdaden. Dit richt hij naar zijn omgeving en de buitenwereld. Toch heeft Chris de neiging loyaal te zijn tegenover zijn moeder aangezien dit als het ware de plicht is van een kind. Hoewel Chris dit niet laat uitschijnen, blijft de loyaliteit tegenover zijn moeder aanwezig. Er is sprake van een onzichtbare loyaliteit die steeds op de achtergrond aanwezig zal zijn. Het gaat in een verticale relatie, zoals die tussen ouder en kind, immers om een onverbrekelijke zijns-loyaliteit. Bovendien leidt een breuk in verticale loyaliteitsbanden tot een gevoel van onvrijheid. (van den Eerenbeemt et al., 2005)
4.1.1. Dialectische spanning tussen verlangen naar contact en distantiëring De spanning tussen enerzijds het verlangen naar contact met zijn moeder en anderzijds een afstandelijke houding is een constante doorheen de verschillende gesprekken met Chris. Aan de ene kant tracht Chris het contact met zijn moeder te herstellen vanuit de verticale loyaliteitsband die hij met haar als kind en ouder heeft. Aan de andere kant tracht Chris zich mentaal van zijn moeder af te 47
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut scheiden vanuit het destructief recht dat zich doorheen de jaren heeft ontwikkeld. Dit brengt Chris in een warrende positie die leidt tot het maken van tegenstrijdige uitspraken. Enerzijds was er dus het verlangen naar contact met zijn moeder. Dit verlangen kwam op verschillende manieren naar boven in de gesprekken. Zo haalde Chris regelmatig aan dat hij zijn moeder brieven schrijft. Chris: “Ik heb wat miserie gehad.” Ik: “Met uw tante?” Chris: “Met mijn nicht, het is gedaan met haar vriend. Ik heb geprobeerd om van alles in orde te maken.” Ik: “Met uw nicht?” Chris: “Mijn ex-vriendin was wat in de war. Het was gedaan met haar vriend en ze zei ‘Ja, gij zit nu hier’. Ik zit in de problemen, ik heb mijn moeder vandaag een brief geschreven om het terug goed te maken.” Ik: “Stuur jij vaker brieven naar jouw moeder?” Chris: “Ja, maar ze kan niet terugsturen want ze kan niet schrijven.” (17/02/2014) Chris worstelt met het idee dat zijn moeder ondanks zijn pogingen geen contact met hem wil, ze is hier namelijk nog niet klaar voor. Dit is voor Chris zeer moeilijk om te aanvaarden aangezien zijn sociaal netwerk redelijk beperkt is. Naast zijn moeder is er enkel nog zijn zus en zijn nonkel en tante waarmee hij contact heeft. Ik: “En hoor jij soms nog iets van uw moeder?” Chris: “Ja, ik heb nu een brief geschreven naar mijn bewindvoerder om terug contact te hebben met mijn moeder.” Ik: “Zij was hier eerst nog niet klaar voor?” Chris: “Nee... En als dat allemaal in orde komt, gaan we ne keer verder kijken eh.” Ik: “Inderdaad, alles stap voor stap.” (17/02/2014)
Chris: “Het gaat mij al een paar dagen niet af. Ze zijn weer contact aan het zoeken me mijn moeder.” Ik: “Wie is er contact aan het zoeken met je moeder?” Chris: “Iemand van Brugge. Die zijn aan het praten met mijn moeder.” Ik: “En dat heb je niet zo graag?”
48
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Ja, want dat is echt misérie. Ik kom daar onnozel van. Dat is iedere keer hetzelfde. Dat zijn iedere keer dezelfde vragen.” Ik: “Dus, die wou terug contact met jou en je moeder. En dat zie je niet echt zitten?” Chris: “Niet echt. Ik geef mijn moeder wel het recht op een tweede kans om te babbelen en te zien wat er uit de brievenbus komt.” (14/03/2014) Gedurende onze uitstap naar zijn geboortestad kwam dit verlangen naar contact sterk naar boven. We gingen het graf van zijn vader bezoeken waarbij we bijna langs het ouderlijke huis passeerden. Chris vroeg om eens langs het huis te wandelen zodat hij hier een foto van kon nemen. Daar aangekomen drukte Chris onverwacht op de deurbel, een actie die wel eens grote gevolgen met zich kon meebrengen. Dit was namelijk niet het geschikte moment om elkaar voor het eerst sinds de feiten terug te zien. Zijn moeder was hier in de eerste plaats niet op voorbereid. Zij heeft het recht om zelf de keuze te maken of ze haar zoon al dan niet wil terug zien. Bovendien wilde ik dit niet doen zonder dat Itinera, de voorziening waar Chris verblijft, hiervan op de hoogte is. Chris zijn moeder bleek niet thuis te zijn, dit met grote teleurstelling als gevolg. Hoewel hij zijn moeder graag wilde terugzien, was hij zich tegelijkertijd bewust van een mogelijke slechte afloop van deze ontmoeting. Ik: “Wat zou je haar vragen moest je haar nu tegenkomen?” Chris: “Ik zou vragen hoe het met haar gaat zeker, en waarom het zo lang geleden is. Maar ze zou toch de deur tegen mijn neus smijten en dan ist allemaal nog erger.” (Uitstap 17/04/2014) Nadien hoopte Chris nog steeds om haar in Ieper tegen te komen. Achteraf bleek dat wij de cafés hadden bezocht waar zijn moeder regelmatig kwam. Deze uitstap bracht een emotionele geladenheid met zich mee. Chris werd die dag namelijk geconfronteerd met het verleden, waaraan hij zowel goede als minder goede herinneringen heeft. Tegelijkertijd was hij deze dag even ‘vrij’ en leerde ik een andere Chris kennen. Op café zag ik hem bijvoorbeeld genieten van de sociale contacten die er gemaakt werden. Ik kon dus wel merken dat Chris voldoening uit onze uitstap gehaald heeft. Chris: “We gaan ze niet tegenkomen he…” (Uitstap geboortestad 17/04/2014) Doordat zijn moeder nog geen contact wil, brengt dit voor Chris een gevoel van afwijzing met zich mee. Dit gevoel is een constante geweest doorheen zijn jeugd. Zijn moeder had het moeilijk om de zorg van Chris en zijn zus op haar te nemen. De kinderen brachten daarom veel tijd door bij hun onthaalmoeder, Jenny. Ik: “En wie was Jenny nu juist?” Chris: “Dat was iemand die voor ons zorgt. Dat was vroeger, hoe moet ik dat nu zeggen? Hoe noemt dat nu weer? Dat was iemand die babysitter is.” Ik: “Een onthaalmoeder?”
49
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Ja, voila. Omdat mijn moeder dat niet aankon. Mijn moeder en vader hebben mij naar daar gebracht zodat we daar konden spelen in de tuin en al. En we zijn daar van kleins af aan geweest. Ik heb daar alles van gehad, goh, alles! Ik zou nog veel hebben van haar.” Ik: “Hoe bedoel je?” Chris: “Mijn rijbewijs, zij zou dat allemaal betalen! Ik zou dat graag doen met de auto rijden, goh! Dan ga je mij niet zien de eerste maand! Dat zou niemand niet zeggen he.” (14/03/2014) Naast Jenny, vond Chris ook zorg en affectie bij zijn vader. Chris keek enorm op naar zijn vader en genoot van de aandacht die hij van hem kreeg. Na diens dood vielen de belangrijkste steunfiguren uit Chris zijn leven echter weg. Zijn moeder slaagde er niet in om dit gemis op te vangen aangezien ze hem niet de affectie en zorg kon geven waarnaar hij verlangde. Chris compenseert dit gevoel van afgewezen te zijn door op bepaalde momenten een afstandelijke en verwijtende houding tegenover zijn moeder in te nemen. Deze houding fungeert als copingmechanisme ter zelfbescherming. Richard Lazarus beschrijft het begrip coping in zijn stress- en coping-theorie als volgt: cognitieve en gedragsmatige inspanningen om interne en externe eisen en de conflicten daartussen te overwinnen, verminderen of tolereren. Door afstand te nemen voorkomt Chris het risico opnieuw afgewezen te worden. Een persoon stelt bepaald coping-gedrag, het gedragsmatig of cognitief doen en laten in specifieke situaties om een bepaalde stressfactor het hoofd te bieden (Jaspers et al., 1989). In dit verhaal is de stressfactor de relatie tussen Chris en zijn moeder waarbij er bepaald gedrag wordt gesteld om hiermee om te kunnen gaan. Bij Chris is dit het zichzelf wijsmaken dat hij zijn moeder niet nodig heeft en het aannemen van een houding die deze gedachte versterkt.
4.1.2. Exagereren van de feiten Doorheen de verschillende gesprekken met Chris heeft hij niet veel verteld over de feiten die hij gepleegd heeft en waardoor hij een interneringsstatuut heeft gekregen. Aangezien ik het dossier nog niet had ingekeken, wist ik dan ook niet waarover deze feiten handelden. Wel wist ik dat er iets met zijn moeder was gebeurd. Ik besloot dit thema niet aan te halen aangezien ik van mening ben dat hij dit onderwerp zelf wel zou aanbrengen wanneer hij hier nood aan heeft. De feiten staan namelijk niet centraal in mijn onderzoek, wel zijn belevingen en ervaringen. Toch kwam er een enkele keer iets naar boven terwijl hij zich aan het opwinden was over het gedrag van zijn moeder. Chris: “Ik mocht niet meer uitgaan, ik mocht geen pinten meer gaan drinken, ik mocht niet meer naar mijn vriendin gaan, ik mocht niet meer met mijn maten weggaan... Mijn moeder moest overal mijn handje vasthouden en dat kon niet meer blijven duren. Ik heb mijn moeder met een mes in haar rug gestoken en ze moet weten... ’t is haar eigen schuld. Wie niet wil horen, moet het voelen.” Ik: “Het was allemaal te veel aan het worden voor u?” (19/02/2014) Op het einde van het onderzoek heb ik Chris zijn dossier ingekeken en bleek dat de feiten niet overeenstemden met wat Chris verteld had. Hij had zijn moeder niet met een mes in de rug gestoken, maar er was wel sprake van slagen en verwondingen. Ik was niet de enige tegen wie hij dit verteld had. Ik hoorde van de orthopedagoge op Itinera dat Chris op straat naar voorbijgangers had geroepen dat hij zijn moeder had vermoord. Dit waren slechts dreigementen maar de bewoners van Beernem hebben hierop de politie ingeschakeld. Ik stel mij hierbij de vraag waarom hij de feiten 50
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut erger maakt dan ze werkelijk zijn. Is dit voor hem een manier om met zijn schuldgevoel om te gaan? Heeft hij een vertekend beeld van wat er die avond gebeurd is? Is het een manier om op te scheppen ter compensatie van een laag zelfbeeld? Dit zijn zaken waar ik met mijn gebrek aan psychologische kennis en beperkte tijd geen antwoord op kan geven. Wel is dit iets om bij stil te staan en mee te nemen in het verdere verloop van de analyse.
4.1.3. Verantwoording feiten Ik beschreef in het onderdeel ‘Exagereren van de feiten’ reeds dat Chris zijn beleving van wat er de avond van de feiten gebeurd was niet overeenstemde met de realiteit. Een mogelijke denkpiste voor dit exagereren is dat dit voor hem een manier is om met zijn schuldgevoel om te gaan. Een andere mogelijke copingstrategie is het weerleggen van zijn verantwoordelijkheid omtrent de feiten. Dit kan het draaglijker maken om te leven met wat hij gedaan heeft en de gevolgen hiervan. Doorheen de verschillende gesprekken komt er al dan niet rechtstreeks naar boven dat het de schuld van zijn moeder is dat Chris de feiten heeft gepleegd. De frustraties liepen op, zijn moeder was zijn enige overgebleven steunfiguur en had volgens Chris weinig aandacht en tijd voor hem. Bovendien was geld een belangrijke factor in hun relatie. Er zijn vaak conflicten geweest omdat de ene geld had genomen van de andere. Chris: “En vanaf dat ik ging werken, lag daar een portefeuille op tafel. Kom ik terug en de portefeuille is leeg, al het geld was eruit. Mijn moeder was weg, inkopen gaan doen zonder dat ze het vraagt. Mijn bankkaart had ze mee en ze had mijn code. Mijn moeder met mijn portefeuille naar de bank, geld af gaan halen en boodschappen gaan doen zonder het te vragen. Ik zei ‘Als dat zo zit...’ en ik leg mijn portefeuille en sleutels op tafel en ik zeg ‘trekt u plan!’. Als ze zonder te vragen mijn portefeuille pakt en ik moet er altijd ten zessen uit om te gaan werken en dan kom je in één keer zulke dingen tegen met haar.” (19/02/2014) Daarnaast laat Chris blijken dat zijn moeder het moeilijk had om de zorg voor hem en zijn zus op te nemen. Het leek zelfs zo dat Chris op financieel gebied meer voor zijn moeder zorgde dan andersom, wat een signaal kan zijn van parentificatie. Chris associeert zorgen voor iemand voornamelijk met het materiële aspect. Wanneer iemand iets voor hem koopt, leidt hij hier uit af dat deze persoon hem graag ziet. Zo vertelt hij dat Jenny zijn rijbewijs wel zou betalen, dat hij zijn vader alles voor hem kocht wat hij maar wilde, dat zijn nonkel en tante hem kleding brengen op Itinera... Hieruit concludeert Chris dat deze mensen hem graag zien. Van zijn moeder kreeg hij niet veel, ze zat zelf in een financieel moeilijke situatie aangezien ze huisvrouw was en de inkomsten van haar man na zijn overlijden wegvielen. Daardoor deed ze regelmatig beroep op Chris zijn inkomsten. Chris: “Mijn moeder was echt geen huisvrouw om kinderen te onderhouden. Die kon nie koken, nie wassen, nie strijken. Ik moest het allemaal zelf doen. Ik heb gezegd dat ik een paar maanden alleen ging wonen, ik heb mijn valies gepakt en ben weggegaan. Ik heb alles achtergelaten, mijn tv enal. Ik heb alles nieuw gekocht. En ze wist het nie mijn moeder, en ik heb al haar geld van haar rekening gehaald. Ik weet haar rekeningnummer van buiten eh. Ik moest gewoon naar de bank gaan zonder dat ze het wist en ik had al haar geld mee. Ik heb al haar spaargeld afgehaald. Wa denkt ze, da ik ga blijven geld afgeven aan mijn moeder? Ik heb dat afgesproken met de vredesrechter.” (19/02/2014) Chris: “Mijn moeder heeft altijd alles van mij gekregen wat ze wilde hebben. Ze heeft een hele nieuwe tv gehad van mij, ze heeft een hele nieuwe frigo gehad van mij, ze heeft een strijkijzer 51
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut gehad met een bak waarin ze water kon doen en een strijkplank gehad. Wat heeft ze nog allemaal gehad? Ze heeft veel gehad hoor... Ze heeft een gsm gehad van mij. Goh, ze heeft veel gehad! Ze heeft CD’s gekregen, waardenbonnen heeft ze gehad. En we waren gaan eten, ik en mijn moeder, en dat heb ik ook allemaal zelf betaald.” (13/02/2014) Naast de discussies omtrent geld had Chris het erg moeilijk met de verschillende mannen die bij hen thuis over de vloer kwamen. Chris zijn moeder zou na de dood van haar man verschillende bedpartners hebben gehad. Dit vond Chris zeer moeilijk om te aanvaarden. Hijzelf vertelt dat zijn grootste probleem was dat ze hem ‘s nachts uit zijn slaap hielden doordat ze het bed nogal luidruchtig deelden met zijn moeder. Volgens mij heeft Chris het echter moeilijk met het idee dat deze mannen zijn vader trachtten te vervangen. Vaak mondden dergelijke frustraties tegenover hen uit in vechtpartijen waar de politie werd bijgehaald. Chris is steeds loyaal gebleven aan zijn vader en worstelt met het idee dat zijn moeder het minder moeilijk met zijn dood leek te hebben. Chris: “Tegen haar vriend. Dat was zone rare gast die hele dagen dronken was. Ik heb gezegd ‘Ge hebt 2 minuten om die woning te verlaten, anders bel ik de politie’. ‘Ge moogt da proberen.’ zei hij. Ik heb dan de politie gebeld. ‘Met de centrale politie van Ieper? Het is voor weer een probleem hier in de Koningstraat.’ ‘Wat is het probleem?’ ‘Het is een dronkaard die met mijn moeder in bed gaat en die haar wil verkrachten. Wil je die persoon hier komen halen? Hij zoekt hier weer spel.’ ‘Wij gaan direct komen meneer en wij gaan dat hier oplossen.’ Ik zeg ‘Meneer, ik moet hier binnen de 10 minuten de trein hebben, ik moet maken dat ik op tijd thuis geraak. Als ik het hier moet oplossen, dan gaat dat hier een spel zijn eh.’ ‘We weten dat, we zijn hier al een paar keer geweest omdat ‘t een spel was. Ge hebt er vroeger al een paar motten gegeven dat je niet gekalmeerd geraakte.’ Ik zei ‘Ik geef hem 5 minuten om hier buiten te geraken.’ Ze hebben hem meegepakt en hebben hem er een nacht gelaten, hij was serieus dronken. Als ge ’s ochtends deftig wilt opstaan dan komt dieje vent naar beneden met zen haar zo. Ik zeg tegen mijn moeder ‘ Is het de bedoeling als ge ne vent leert kennen dat ge hem direct laat blijven slapen? Ik moet gaan werken. De politie staat hier direct aan de deur, ik moet gaan werken.” (19/02/2014) Chris: “Het kon niet blijven duren... dan de die, dan de die... Dat zouden wij eens moeten doen in ons leven, elke dag een ander vrouw. Tegen het einde van het jaar loopte bijna leeg.” (19/02/2014) Onder andere het gevoel er alleen voor te staan, de financiële problemen en de loyaliteit tegenover zijn vader en de opeenstapeling van dit alles hebben geleid tot een onevenwichtige relatie tussen Chris en zijn moeder. Hierbij liepen de frustraties, het verdriet en de woede vaak hoog op. Door het bijkomende alcohol- en drugprobleem was het voor Chris zeer moeilijk om zijn woede te onderdrukken, wat zich vaak uitte in het gebruik van geweld. Door steeds te verantwoorden hoe het gekomen is dat hij geweld tegenover zijn eigen moeder heeft gebruikt, probeert hij naar mijn gevoel zijn eigen schuldgevoelens te reduceren.
4.1.4. Impact van alcohol- en druggebruik Chris is een empathische, liefdevolle man. Wanneer hij alcohol of drugs heeft gebruikt, heeft Chris het echter moeilijk om zijn frustraties en agressie te beheersen. Op dergelijke momenten komt er een andere kant van Chris naar boven. Zijn moeder was zich bewust van de impact die de verslavende middelen op Chris hadden en probeerde hem hiervoor te behoeden. Ze wilde Chris 52
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut beschermen tegen de gevolgen van het alcoholgebruik. Ze wees hem erop wanneer hij teveel had gedronken en liet hem duidelijk blijken dat ze hier niet mee akkoord was. Uit Chris zijn verhalen kan ik daarom afleiden dat zijn moeder toch een zorgende rol tegenover hem opnam. Dit had echter een averechts effect op Chris, hij kreeg het gevoel dat hij in zijn vrijheid beperkt werd. Zo mocht hij minder weggaan met zijn vrienden en werd zijn moeder kwaad wanneer hij dronken thuis kwam. Chris: “Ik heb mijzelf dronken gevoerd aan den toog vent jong en ik moest dan naar huis. Mijn moeder roepen en tieren ‘je hebt je een stuk in je kloten gedronken!’. Ik zeg ‘Ik heb heel de week gewerkt en ik ben ne keer goed gaan vieren!’. Ze zegt ‘Ge bent toch veilig thuis gekomen? Ahja dan...’. ‘Direct in bed!’ zegt ze. Ik heb altijd met mijn moeder goed kunnen babbelen, maar ja dan is het een beetje mis gelopen.” (13/02/2014) Het alcohol- en druggebruik heeft niet enkel een invloed uitgeoefend op de relatie tussen Chris en zijn moeder, maar eveneens op de feiten die Chris gepleegd heeft. Op de bewuste avond had Chris namelijk gedronken waardoor het voor hem wellicht moeilijk was zichzelf te beheersen. Deze feiten hebben ertoe geleid dat Chris tot op de dag van vandaag geen contact meer heeft met zijn moeder. Dit vertelt Chris over wat er gebeurd is nadat hij de feiten heeft gepleegd: Chris: “Ik ben dan drie dagen weggegaan naar de discotheek,een beetje overal rond geweest. Overal gaan drinken en feesten. Mijn vriendin was mee, de kleine bij haar moeder gaan afzetten. Een paar extacypillen geslikt voordat we binnen gingen in de discotheek en dan nog wat drugs gebruikt, jointjes gesmoord en waterpijpen gedaan voordat we binnengingen... We waren wel wat verdoofd eh maarja... We hebben dan een goei flesje champagne of twee gedronken. Toen kwam er een DJ binnen rond den tweeën, dan hebben we daar zitten jumpen en dansen en ja toen waren we plat he. We konden niet meer recht. De auto stond achter de discotheek en dan hebben we in de auto geslapen totdat we weer goed waren he. We mochten niet rijden met de invloed dat wij hadden. Teveel alcohol, teveel drugs dus... We hebben de zetel plat gelegd en dan zijn we daar gaan liggen in de auto. En dan zijn we terug vertrokken rond den tienen.” (19/02/2014) Uit Chris zijn verhalen kan ik afleiden dat hij de verslavingsmiddelen gebruikte als vlucht van de realiteit, van de problemen thuis en het gemis van zijn vader. Hiervan lijkt Chris zich nog niet volledig bewust te zijn. Dit kwam bij de terugkoppeling van de analyse duidelijk naar boven. Hij is namelijk van mening dat hij recht had op een pintje omdat hij al heel de week werkte. Bovendien zag Chris alcohol en drugs als een garantie voor een leuke uitgaansavond. Men tracht hier op Itinera aan te werken door Chris deel te laten nemen aan sessies omtrent terugvalpreventie. Hiermee leert men Chris aan hoe terugval naar zijn alcohol- en drugverslaving voorkomen kan worden. Wat Chris wel beseft, is dat zijn gedrag beïnvloed wordt doordat hij verslavende middelen gebruikt. Hieronder geef ik een fragment weer uit het reflectieverslag dat ik schreef na onze uitstap naar Chris zijn geboortestad. Hij vertelde over een gevecht dat hij ooit had gehad op de trein en dat hij hiervoor 2000 euro moest betalen maar dat hij dat nooit gedaan had. Er was een kindje op de zetels aan het springen en toen is hij ruzie beginnen maken met de vader. Chris vertelde dat hij toen gedronken had. Ik zei dat het mij leek alsof hij iemand helemaal anders was wanneer hij gedronken heeft, want dat ik hem daar helemaal niet toe in staat zag omdat hij zo’n
53
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut menslievend persoon is. Hij leek te begrijpen wat ik hiermee bedoel. (Reflectie uitstap geboortestad 17/04/2014) Momenteel is Chris sober, in zijn voorwaarden staat namelijk dat Chris niet op plaatsen mag komen waar alcohol geserveerd wordt. Op één uitzondering na houdt Chris zich aan deze voorwaarde. Toch blijft de drang naar alcohol naar eigen zeggen nog aanwezig, naar het gebruik van drugs verlangt hij minder.
4.2. Weerstand tegenover machtsstructuren ten gevolge van internering Doorheen zijn leven heeft Chris weinig stabiliteit gekend wat zijn woonomgeving betreft. De meeste tijd heeft hij doorgebracht in voorzieningen. Gedurende zijn jeugd bracht hij de weekdagen door op internaat, daarna was er de gevangenis in Gent ten gevolge van zijn internering. Hierna werd hij overgeplaatst naar Merksplas wegens overbevolking. Ten slotte is hij op Itinera terecht gekomen waar hij nu nog steeds verblijft. Steeds opnieuw moest Chris zich aanpassen... In elk van de voorzieningen waar Chris verbleef, heerste er een bepaalde structuur en regels waaraan hij zich diende te houden. Chris verblijft momenteel op Itinera, een ondersteunings- en behandelcentrum dat zich richt tot volwassen mannen met een verstandelijke beperking die omwille van het begaan van strafbare feiten in de gevangenis verblijven en het statuut van geïnterneerde hebben. In Itinera bestaat deze structuur uit een fasesysteem waarbij men zes fasen dient te doorlopen. Naargelang men stijgt in het fasesysteem, krijgt men gradueel meer vrijheden. Zo krijgen de cliënten een symbolische sleutel waarmee je de voorziening een half uur zonder begeleiding mag verlaten. Naargelang je stijgt in het fasesysteem, krijg je meer sleutels en dus meer vrijheden. In de laatste fasen wordt er toekomstgericht gewerkt en gekeken naar welke hulpverlening op Itinera dient te volgen. Dit systeem kan vanuit de visie van Foucault bekeken worden als normaliserend. Het is namelijk vergelijkbaar met één van de drie mechanismen die instaan voor het succes van de disciplinerende macht, namelijk de normaliserende sanctie. Iedere afwijking wordt hierbij afgemeten tegenover de normaliteit (Allan, 1996, p. 222-223). Men beoordeelt de gedragingen van de geïnterneerden op basis van de dualiteit aanvaardbaar – onaanvaardbaar gedrag. Door middel van het fasesysteem worden de geïnterneerden ingedeeld in verschillende fasen op basis van het gedrag dat ze stellen. Ongepast gedrag leidt tot een lagere fase met het gevolg minder vrijheden te verkrijgen. De norm fungeert hier als een dwingend mechanisme. Men wil namelijk aanvaardbaar gedrag bekomen door te disciplineren bij onaanvaardbaar gedrag (Foucault, 1975/1989, p. 250-252). Wanneer men zich niet aanpast aan de normen van de samenleving, kan men in dezelfde fase blijven hangen of regresseren naar een vorige fase. Chris: “Toen moest ik een fase teruggaan, van fase 2 naar 1.” Ik: “Wat vind jij eigenlijk van het fasesysteem?” Chris: “Tja, ‘t is efkes aanpassen he.” (09/08/2014) Er worden als het ware machtsstructuren gecreëerd met het oog op het normaliseren van het gedrag (Foucault, 1975/1989). Door de werking van dergelijke machtsmechanismen vormt men een bepaald subject, een onderworpen subject dat de disciplinerende macht gaat internaliseren (Jackson & Mazzei, 2012). 54
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Naast dit fasesysteem heeft Chris justitiële voorwaarden waaraan hij zich moet houden. Deze voorwaarden zijn hem niet opgelegd vanuit Itinera maar vanuit zijn interneringsstatuut. Zo mag Chris zonder begeleiding niet op plaatsen komen waar alcoholische dranken worden geserveerd of verkocht en mag hij niet op het internet, wat heel wat beperkingen met zich meebrengt. Het maatschappelijk denkkader achter internering is dat men de persoon met het interneringsstatuut behandeling biedt opdat deze terug kan functioneren in de maatschappij. In de praktijk loopt dit echter niet steeds op deze manier. Internering is namelijk een maatregel van onbepaalde duur wat het bemoeilijkt een toekomstperspectief voor ogen te houden. Chris is één van de ‘gelukkigen’ die wel de mogelijkheid krijgt tot behandeling, toch leidt ook hij onder de beperkingen die het label ‘geïnterneerde’ met zich meedraagt. Ik: “Maar weet je wat dat is internering?” C: “Ja. Dan ben je gestraft he.” (14/03/2014) De beleving van Chris omtrent de doelstelling van internering strookt duidelijk niet met het idee dat door het interneringsbeleid wordt vooropgesteld. De interneringsmaatregel heeft naast het aanreiken van behandeling eveneens het doel in te staan voor de bescherming van de maatschappij. Hoewel de focus prioritair op behandeling en zorg dient te liggen, legt men de nadruk voornamelijk op de beschermende functie. Dergelijke vaststellingen en de impact ervan op de personen met een interneringsstatuut zetten mij aan het nadenken over een eventuele discrepantie tussen de theoretische doelstelling van internering en de praktische uitwerking ervan.
4.2.1. Verlangen naar vrijheid Chris verblijft momenteel in een gesloten instelling waardoor zijn vrijheid voor het grootste deel ingeperkt is. Dit vrijheidsbeperkende karakter is symboliserend aan een totale institutie (Goffman, 1961). Het verlangen naar vrijheid komt sporadisch naar boven in de verschillende gesprekken. Zo focust hij zich enorm op de dagen dat hij naar buiten mag, bijvoorbeeld op uitstap naar een optreden van Jan Smit of een bezoek aan Lientje privé. Deze dagen plant hij al lang op voorhand in. Chris: “De 30 ste april ben ik weg naar Jan Smit, in mei ben ik weg naar Brugge en in juli ga ik mijn verjaardag vieren met heel de familie. We gaan eerst gaan eten met mijn verjaardag en dan ga ik mij goed laten verwennen. Dan ga ik naar een goede sauna. Lientje privé is dat in Brugge, dat is een vree gezellige vrouw. Je moet dan samen komen om vree gezellige dingen te doen met die vrouw.” (17/02/2014) Onze uitstap naar zijn geboortestad was eveneens door Chris tot in de puntjes voorbereid. Hij had perfect opgezocht welke treinen we konden nemen en wat we daar allemaal konden doen. Chris keek hier enorm naar uit. Hij had zoveel gepland dat het zelfs onmogelijk leek om dit allemaal op één dag gedaan te krijgen. Hieronder een stuk uit de reflectie die ik schreef over de uitstap. Nadat ik Chris de vorige keer had verteld dat we samen naar Ieper zouden gaan, was hij onmiddellijk dolenthousiast. Hij wilde het graf van zijn vader gaan bezoeken, naar de lingeriewinkel gaan waar een vriendin van zijn zus werkt en waar hij een lingeriesetje kon kopen voor zijn volgende vriendin, nieuwe schoenen gaan kopen... Hij keek er erg naar uit en vroeg of ik mijn fototoestel mee wilde nemen. Dit leek mij een goed idee. (Uitstap geboortestad 17/04/2014) 55
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Wat Chris volgens mij het meeste mist, zijn de sociale contacten die hij voordien buiten Itinera had. Chris is namelijk een sociale man die veel nood heeft aan nabijheid. Deze sociale contacten kunnen zowel vrienden als familie zijn. Op dit moment binnen de gesloten voorziening is hij afhankelijk van zijn familie. Chris moet afwachten tot zij hem komen bezoeken en kan hier zelf weinig verandering in brengen. Dit leidt regelmatig tot teleurstellingen wanneer zijn familie niet komt opdagen. Ik: “Zit je graag op Itinera?” Chris: “Bwa ja, maar ik zou liever ne keer buiten gaan, ne keer weggaan met iemand, ne keer een goeie babbel doen.” Ik: “Mis je het uitgaansleven?” Chris: “Ja, ik ga graag uit en ik doe graag ne babbel me iemand. Zoals nu in het bos zo en ne keer op een bankske gaan zitten.” (17/02/2014) Chris geeft geregeld aan dat hij binnen Itinera geen vrienden heeft. Op andere momenten heeft hij het over Mark, iemand die net zoals hem op Itinera zit en waarmee hij ook zijn detentie heeft doorgebracht. Daarnaast vertelt Chris dat ze op Itinera een hechte vriendengroep vormen en ze vaak samen leuke dingen doen, zoals films kijken. Chris zal op onderstaande vraag waarschijnlijk anders antwoorden naargelang de stemming waarin hij zich bevindt. Op het moment dat ik hem deze vraag stelde, had hij een mindere dag waardoor het voor hem moeilijk is om positief te zijn in de situatie waarin hij zich bevindt. Ik: “Heb jij veel vrienden op Itinera?” Chris: “Nee” (13/02/2014) Naast de behoefte aan het contact met vrienden en familie is er het grote gemis van een geliefde. Chris beseft dat hij op Itinera geen vriendin zal tegenkomen aangezien hier enkel mannen verblijven. Hij associeert vrijheid met het vinden van een nieuwe liefde en een nieuw leven. Hij spreekt daarom steeds van ‘grote plannen’ die hij met zijn toekomstige vriendin heeft wanneer hij terug vrij is. Ik: “En nu ben je hier eh, op Itinera. Weet je al wanneer je hier weg mag?” Chris: “Ik weet dat wel, binnen een jaar en een half. Ik ga wel rapper weg zijn hier. Mijn plan ligt al lang vast. Ze weten hier van niets eh, ik vertel dat hier allemaal niet wat ze allemaal moeten weten. Mijn plan staat al vree hoog.” Ik: “Wat zijn uw plannen dan?” Chris: “Voor al mijn geld te sparen en in een spaarpot te doen. En een goede vrouw aanschrijven en met haar op huwelijksreis gaan of een keer een grote reis gaan doen. Ik ben ermee bezig, met te sparen he.” (19/02/2014)
4.2.2. Nood aan zelfstandigheid Naast dit verlangen naar vrijheid merk ik dat Chris een sterke behoefte heeft om zelfstandig in het leven te staan. Chris is ten gevolge van de voorzieningen waar hij verbleef doorheen zijn hele leven omringd geweest door begeleiding. Eerst op het internaat, daarna in de gevangenis en nu op Itinera. De enige uitzondering hierop waren de drie maanden dat hij alleen in een studio woonde nadat hij bij 56
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut zijn moeder was weggegaan. Dit waren de laatste drie maanden voordat hij in de gevangenis is terecht gekomen. Deze periode lijkt een grote indruk op Chris te hebben gemaakt. Hij is enorm trots dat hij alleen heeft mogen wonen en verlangt daarom opnieuw naar een eigen stekje. Chris: “Hier heb ik ne schone moment gehad. Hier... en hier (wijst aan op tijdlijn). 't Is al. Die relatie en die studio. Voor de rest niets. Ik heb daar nog mooie momenten gehad, in die studio.. Tgoh. Ik mocht daar dan babbelen met Annelies, ik mocht daar leuke dingen doen, ik mocht dan met haar gaan slapen. Ik heb eens een romantische date gehad toen. We zijn zelfs samen gaan eten en naar de cinema geweest. Ik heb alles gehad wat ik wou hebben.” (14/03/2014) Chris ziet zichzelf in de toekomst na Itinera zelfstandig met zijn toekomstige vriendin in een studio wonen, dat heeft hij meermaals laten blijken in onze gesprekken. Hij verwacht niet dat er mogelijks een andere begeleidingsvorm op Itinera zal volgen. Chris focust zich op ex-bewoners die momenteel in een studio wonen en kijkt hier erg naar op. Ik: “En hij is nu een week weg hier?” Chris: “Hij is alleen gaan wonen he, in een studio.” Ik: “In Beernem?” Chris: “Nee in Tielt. Hij heeft een vriendin en van alles he. Die vriendin blijft daar slapen bij hem, schoon meisje dat hij had hoor!” Ik: “En zou je dat ook graag willen dan?” Chris: “Als je wil kan er hier 4, 5 man binnen op mijn kamer, goh! Tis groot genoeg ze. In april kan ik naar buiten. Ik heb al grote plannen.” (14/03/2014) Chris is bezig met het behalen van zijn theoretisch rijbewijs. Hij ziet dit als voorwaarde om zelfstandig in het leven te staan. Financieel is dit niet evident voor Chris, een rijbewijs behalen kost namelijk wel wat geld. Het behalen van een rijbewijs kan hem ook dichter bij zijn hobby, autotuning, brengen. Chris: “Het geld is op eh.” Ik: “En wanneer krijg je jouw geld ?” Chris: “Op het einde van de maand.” Ik: “Nog even wachten dan, nog twee weken.” Chris: “Ik heb nog liggen ze, tis ni van da. Maar het is voor mijn rijbewijs. Ik ben momenteel lessen aan het volgen. Zodat wanneer ik iemand leer kennen, ik haar kan voeren eh. Een brommer moet ik zeker niet hebben.” Ik: “Ben je al lang aan het leren?” Chris: “Al 3 maanden. Maar het kost veel geld eh. Ik heb dat vroeger nog gedaan eh. Het gaat wel betaald worden ze.” (13/02/2014)
57
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Het bovenstaande citaat is eveneens een voorbeeld van het belang dat Chris aan geld hecht. Geld is een belangrijke factor in Chris zijn leven en kan sterk gekoppeld worden aan zelfstandigheid. Zonder geld is het moeilijker om zelfstandig in het leven te staan en daar is Chris zich van bewust. Chris wil daarom continu laten blijken dat hij veel geld heeft en alles kan kopen wat hij maar wil. Zijn bewindvoerder die voor het geld zorgt is dan ook een belangrijke actor in zijn leven. Chris laat blijken dat wanneer hij geld nodig heeft, hij dit onmiddellijk krijgt van zijn bewindvoerder. Chris: “Ik heb geld genoeg ze. Ik moet maar ne keer bellen naar mijn bewindvoerder en mijn familie en ik heb dat direct dus... Ik zit daar niet mee in, ik. Ik heb alles zelf betaald: mijn kleren, mijn schoenen, mijn tattoos, mijn piercing... Ik heb daar allemaal zelf voor gewerkt. Ik heb heel mijn huis zelf gedaan toen mijn vader in het ziekenhuis lag: dakpannen erop gelegd, geschilderd, keuken gezet, badkamer gezet, platen ingestoken, elentric gelegd... Ik heb alles gedaan. Uitbeitelen, stenen naar de remork gedragen...” (19/02/2014) Geld is een factor die bijna in elk gesprek met Chris naar boven komt. Dit alleen geeft aan hoeveel belang Chris hieraan hecht. Tijdens onze uitstap naar Ieper kreeg ik echter een andere Chris te zien. Hieronder een stuk uit mijn reflectie van die dag. Hierna vertelde hij mij dat hij geen geld heeft omdat zijn bewindvoerder al drie maanden geen geld meer stort. Hij moet nu toekomen met 15 euro per week. Hij vindt het verschrikkelijk om op pad te gaan zonder geld op zak te hebben, dan gaat hij liever niet. Het maakt hem boos. Ook dit verhaal had ik van Chris nog niet gehoord, voordien vertelde hij mij steeds dat hij zoveel geld kreeg van zijn bewindvoerder als hij maar wou. (Reflectie uitstap geboortestad 17/04/2014) Chris associeert geld met verschillende zaken: vrijheid, kunnen zorgen voor iemand, zelfstandigheid... Aangezien zijn geld beheerd wordt door zijn bewindvoerder wordt Chris zijn zelfstandigheid voor een groot gedeelte ingeperkt.
4.2.3. Dialectische spanning tussen weerstand tegenover en ondersteuning vanuit Itinera In zijn verhalen spreekt Chris vaak in uitersten die elkaar al eens durven tegenspreken. Het spreken in tegenstrijdigheden kan een teken zijn van een dialectische spanning waarbij voor- en tegenargumenten voortdurend tegenover elkaar worden afgewogen. Zo vertoont Chris enerzijds weerstand tegenover de structuur en regels binnen Itinera, anderzijds ervaart hij Itinera als ondersteunend. De weerstand is voornamelijk gericht op het vrijheidsinperkende karakter van een gesloten voorziening, het gebrek aan privacy, de eenzaamheid en de controle. Op momenten dat Chris zich wat minder voelt op Itinera, maakt hij vaak de vergelijking met het leven in de gevangenis. Hier had hij immers contact met vrouwen. Hij ziet de gevangenis bovendien als de enige manier om uit Itinera weg te geraken, als een vluchtweg. Hij moet maar iets doen dat niet mag en kan terug naar de gevangenis. Nadien heeft Chris meestal wel spijt van dergelijke uitspraken. Ik: “En jullie zaten samen in de gevangenis?” Chris: “Ja. Ik ga terug naar de gevangenis, vandaag.” Ik: “Wil je terug naar die vriend gaan?” 58
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Ze maken er hier een spelleke van. Ik doe niets niet meer. Ik ga het sebiet bij Eva gaan zeggen dat ik niet ga werken. En dan ga ik terug vanavond. Ik slaap niet meer, ik eet niet meer.” Ik: “Dat was vandaag uw eerste keer werken zeker he?” Chris: “Ja, maar ik ga niet.” Ik: “En kan je zo’n dingen niet met Steven bespreken?” Chris: “Ik zeg tegen Steven niets meer.” (19/02/2014)
Chris: “Ik vind het tof dat we gaan vissen. Binnen zitten, dat doe ik niet graag. Ik heb geen goesting om daar de ganse dag te zitten.” Ik: “Ben je daar niet zo graag?” Chris: “Met al die ambras daar. Den enen zit te zagen op den anderen en den anderen op den enen.” Ik: “Is het een beetje moeilijk om in groep te leven? Was dat in de gevangenis dan ook niet zo?” Chris: “In de gevangenis kon ik werken.” (18/03/2014) Chris heeft het erg moeilijk met het gebrek aan privacy en dan voornamelijk op het gebied van relaties. Zo waakt de begeleiding op Itinera ervoor dat Chris geen relatie met een minderjarige zou beginnen. Dit is voor Chris zeer moeilijk omdat hij erg op zoek is naar een relatie en op dit gebied snakt naar vrijheid. Chris: “Ik heb er deze week al misérie mee gehad. Omdat ik met vriendinnen op de computer zit en ze peizen dat minderjarigen zijn. Jongens toch. Ik heb er al een paar dagen mottig van gelopen.” Ik: “Is het waar? En je zat gewoon met vriendinnen op de computer?” Chris: “Ahnee, ja. Gewoon wat vriendinnen van vroeger. Ik doe toch nog altijd wat ik wil. Dat under niet aangaat. Het interesseert me niet. Het doet er niet toe.” Ik: “En waar heb je dat meisje dan leren kennen?” Chris: “Awel gewoon van in Frankrijk. Ze is 25 jaar. Ik heb er gewoon wat mee gebabbeld. Niet meer, niet minder.” Ik: “Maar je hebt het gevoel dat je een beetje gecontroleerd wordt?” Chris: “Controleren. Waarom moeten die mij controleren? Ze hebben niets gedaan tegen mij. Zo simpel is het. Ik ga een keer naar hier en een keer naar daar. Ik heb genoeg verstand om te weten wat ik mag doen en wat niet. En wat er op mijne lever ligt moet der uit.” (18/03/2014)
59
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Maar hier zeg ik daar niets van hoor, hoe minder ze weten hoe beter! Ik zeg hier niets. Als ik naar buiten ga, dat zeg ik hier niet. Als ik grote plannen heb, dat zeg ik hier niet. Met mij of met vrienden, dat moeten ze niet weten.” Ik: “Je houdt dat liever voor jezelf?” Chris: “Ja. Dat interesseert me niet jom, wat dat ik hier allemaal doe. Je moet vertrouwen hebben in elkaar. Als ze hier zeggen ‘Die heeft dat gedaan en die is in een relatie en die is in een relatie en ik heb dit gezien en ik heb dat gezien...’.” Ik: “Ik begrijp dat dat voor jou heel moeilijk moet zijn, maar het is hun job om jullie te helpen.” Chris: “Job ja... Hoe minder ze weten hoe beter.” (14/03/2014) Het verlangen naar nabijheid staat centraal in de gesprekken met Chris en doordat contact met de buitenwereld niet evident is, ervaart hij een groot gemis. Voor Chris is een relatie namelijk een privé aangelegenheid, het is voor hem moeilijk om met het feit om te gaan dat hij hieromtrent verantwoording moet afleggen bij de begeleiders. Chris mag een relatie hebben, maar dit ziet hij zelf niet steeds op deze manier. Hij heeft het gevoel voortdurend in het oog gehouden te worden. Chris: “ hier zijn ze zodanig mijn leven aan het kapot maken hier.” Ik: “Hier op Itinera bedoel je?” Chris: “Ja, ik heb hier niet veel vrije tijd. Ik mag hier niets doen. Je mag hier geen vriendin hebben, je mag hier geen vriendin op bezoek hebben. Ik heb gezegd dat ik naar Spanje ga, dat ik daar zoveel vrouwen kan hebben als ik wil. Ik trek mij daar niets van aan. ‘Gaan wij op reis gaan?’ Ik zeg ‘Gij ben zot zeker dat wij op reis gaan gaan. Dan steek ik liever mijn geld in om met een meiske dat ik heb leren kennen om ne keer op reis te gaan met haar om haar beter te leren kennen. Zoals op die afleveringen van ‘Boer zoekt vrouw’, zoiets.” (19/02/2014) Daarnaast kan ik uit de gesprekken met Chris afleiden dat hij vanuit Itinera tegelijkertijd ondersteuning ondervindt. Regelmatig verwijst hij naar de ondersteunende rol die zijn persoonlijke begeleider Steven inneemt. Dit creëert voor Chris mogelijkheden om meer zelfstandig in het leven te staan, wat hij duidelijk apprecieert. Chris: “Voor op te sturen... Maar je had gevraagd wat Steven allemaal doet voor mij. Als ik naar de bloemenwinkel wil gaan voor bloemen voor Valentijn dan brengt Steven mij. Als ik achter DVD’s wil gaan, dan gaat Steven achter DVD’s. Als ik parfum wil hebben voor een parfum, dan ga ik.” Ik: “En gaan jullie dan samen?” Chris: “Nee ik ga helemaal alleen maar Steven voert mij. Hij wacht tot dat ik weer keer. Als ik zeg dat ik ga eten met een vriendin, dan ga ik eten. Als ik een paar maten wil bellen, bel ik een paar maten. Ik mag overal gaan waar ik wil. Ik mag een vaste relatie hebben van Steven, ik mag doen wat ik wil. Hij zei dat als ik iemand geire zie, ik dat voor hem niet moet laten. Ik moet just opletten zegt hem.” (17/02/2014)
60
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris vertoont heel wat weerstand tegenover de verminderde privacy die het leven in een voorziening met zich meebrengt, deze weerstand situeert zich voornamelijk op het gebied van relaties. Daarnaast kan hij eveneens een positieve kijk hanteren op de situatie. Chris ziet in dat hij wel een relatie kan hebben, maar dat ze hem tegelijkertijd willen beschermen. Zo geeft Chris enorm graag cadeaus en ziet hij dit als een teken van liefde. Verschillende vrouwen in zijn leven hebben hierdoor al van zijn goedheid en vrijgevigheid geprofiteerd. Ik: “Vond jij het dan erg dat je in de gevangenis zat en niet hier?” Chris: “Je kon daar alles. Je kon daar seksuele opvoeding krijgen, met een pastoor praten, een meisje leren kennen,...” Ik: “En hier kan dat niet?” Chris: “Hier kan dat wel! Je mag hier doen wat je wilt. Je mag met een man of een vrouw op je kamer. Je moet wel al 6 maand bezig zijn.” Ik: “Je moet wel 6 maand in een relatie zijn voordat het mag?” Chris: “Je moet ze toch leren kennen ook. En als het klinkt, mag je doen wat je wilt. Als ik zeg tegen Steven dat ik naar de videotheek ga, geeft hij mij geld voor films.” Ik: “Dus je vindt het hier eigenlijk wel oké?” Chris: “Ja. Ik kijk dikwijls eens een filmke met Steven. Ik heb goeie films ze vent.” Ik: “Ah, omdat je de vorige keer zei dat je hier eigenlijk niet zo graag bent.” Chris: “Ik doe op mijn kamer wat ik wil he. Ik kan films kijken. Er is niemand, die mij daar stoort he.” (18/03/2014) Chris geeft (onrechtstreeks) aan zich vaak eenzaam te voelen. Toch blijkt hij wel een sociaal netwerk binnen Itinera te hebben opgebouwd. Hij geeft aan dat ze vaak samen activiteiten doen zoals films kijken, biljarten... Chris : “Ik ga dat doen met Mark. Mark die hier zit. Hij zei dat ik zijne beste maat hier was want we hebben vroeger samen drie jaar in de gevangenis gezeten. En hij was grote fan van Jantje Smit en Justin Bieber en ik heb van alles zitten sparen voor hem in de joepies enal. Ik werkte in het magazijn en ze namen daar boeken mee van de vrouwen eh, joepies enal.” Ik: “En zit hij hier nu ook?” Chris: “Ja hij zit hier nu ook. Het is ne goeie. Hij vroeg of ik meeging naar Jantje Smit en ik zei dat ik direct ging bellen naar mijn bewindvoerder.” (17/02/2014)
Ik: “Zijn jullie hier een hechte vriendengroep?” Chris: “Wij zijn hier allemaal vrienden.” (18/03/2014)
61
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut De spanning tussen zelfstandig als een volwassen man in het leven willen staan en de nood aan ondersteuning is sterk aanwezig. Chris worstelt met het innemen van een positie en wisselt momenten waarin weerstand sterk naar boven komt af met momenten waarin hij zich goed voelt op Itinera en gebruik maakt van de hulp en de ondersteuning die hij krijgt.
4.3. Verlangen naar nabijheid Chris kende geen onbezonnen kindertijd en jeugd. Er waren veel onenigheden en conflicten in het gezin en de financiële problemen legden een grote druk op ieders draagkracht. Na het overlijden van de vader viel het gezin geleidelijk aan uit elkaar. Chris en zijn moeder verwerkten vaders dood elk op een andere manier waardoor ze steeds verder uit elkaar groeiden. De conflicten namen toe en eindigden in een vechtpartij waarna het contact tussen Chris en zijn moeder volledig verbroken is. Chris: “Ik heb 25 jaar met mijn ouders in Ieper gewoond. En vanaf mijn vader is overleden, is de bom gevallen.” Ik: “Toen ging het niet meer zo goed thuis?” Chris: “Nee...” Ik: “Dat moet ook niet gemakkelijk zijn als je vader overlijdt.” Chris: “Ik heb nog wel een goeie band met mijn zuster en mijn familie.” (13/02/2014) Op een korte tijd heeft Chris het verlies van zowel zijn vader als zijn moeder te verwerken gekregen. Dergelijke levensingrijpende gebeurtenissen kunnen een invloed hebben uitgeoefend op Chris zijn sterke verlangen naar nabijheid. Dit verlangen uit zich voornamelijk in het continu op zoek zijn naar een relatie. Chris is namelijk op zoek naar iemand om zijn leven mee te delen. Dit is op zich niet vreemd aangezien bijna ieder mens dit verlangen koestert. Chris heeft het er echter wel moeilijk mee om hier op een sociaal aanvaardbare manier mee om te gaan. Zo spreekt hij bijvoorbeeld vreemde vrouwen op straat aan en kan hij opdringerig overkomen. Maar wat is sociaal aanvaardbaar? Dit is een begrip waarbij ik mijzelf verschillende vragen stel. Wij stellen de normen en grenzen op waarbinnen men dient te handelen, maar in feite zijn dit slechts sociale constructies. Chris is door zijn rechtstreekse aanpak al regelmatig in de problemen gekomen aangezien dit voor vrouwen als bedreigend kan aanvoelen. Hij vindt dit erg moeilijk om te begrijpen. Aangezien het voor Chris in de huidige situatie moeilijk is om iemand te leren kennen, vlucht hij regelmatig in de herinneringen aan vroegere liefdesaffaires. Hij kan hier uitvoerig over vertellen en geniet van de mooie momenten in het verleden. Deze verhalen kunnen uitwijden in fantasieën en het vervormen van de realiteit. Ik interpreteer dit eveneens als een manier om te vluchten van de huidige situatie. Het verlangen naar nabijheid is in dergelijke mate aanwezig dat Chris zoekt naar manieren om hieraan tegemoet te komen. Chris is in zijn leven vaak in aanraking gekomen met afwijzingen, door zijn moeder maar eveneens door andere vrouwen. Een manier om hiermee om te kunnen gaan, is zichzelf en anderen wijs maken dat dit hem niet veel doet, dat hij niemand nodig heeft om gelukkig te zijn. Hierdoor komen er heel
62
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut wat ambivalente uitspraken terug in de verhalen van Chris: het ene moment wil Chris een vriendin tegenkomen, het andere moment wil hij alleen zijn. Daarnaast is er een sterk verlangen naar nabijheid van zijn sociaal netwerk. Chris heeft zijn vader en moeder niet meer in zijn leven, maar hecht veel belang aan zijn zus en zijn nonkel en tante. Voornamelijk zijn zus neemt een belangrijke positie in.
4.3.1. Refereren naar vroegere liefdesaffaires Chris heeft een turbulent liefdesleven achter de rug. Hij heeft al verschillende vriendinnen gehad die elk hun eigen problemen met zich meedroegen. Het was niet altijd gemakkelijk om doorheen zijn verhalen orde in de chaos te creëren. Om deze reden deed ik het voorstel om samen met hem een tijdlijn op te stellen van zijn levensloop. Dit maakte het tegelijkertijd eenvoudiger om te verwijzen naar bepaalde periodes in zijn leven wanneer ik hier iets meer over te weten wilde komen. Onderstaande tijdlijn was hiervan het resultaat.
De namen Annelies, Isabel en Eva komen in de tijdlijn naar voren. Dit zijn de namen van zijn exvriendinnen. Chris leerde Annelies kennen op de beschutte werkplaats waar ze beide stage liepen. Zij nam een voorname plaats in zijn leven in. Dagelijks wordt hij aan hun relatie herinnerd door haar naam die in het groot op zijn arm getatoeëerd staat. Chris: “In een studio met mijn vriendin. Daar heb ik samengewoond met Annelies. Ik heb zelfs een foto van haar bij mij. (Chris haalt zijn portefeuille boven en laat een uitgeknipte foto van een lingeriemodel zien.) Ik lig daar nog dikwijls van wakker.” Ik: “Omdat het gedaan is met haar?” Chris: “Ja... Ik kan haar niet meer vinden, ik weet niet waar ze zit.” Ik: “Je hebt haar nummer niet?” Chris: “Nee... Ik heb er een jaar mee samen gewerkt.” Ik: “Bij L. (naam bedrijf)?” Chris: “Nee, ik heb twee jaar samen met haar gewerkt in een beschutte werkplaats. Voordat mijn vader overleden was, ben ik daar nog gaan werken.” (19/02/2014)
63
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Annelies was verslaafd aan drugs en had zelf heel wat problemen. Chris heeft haar in huis genomen, in zijn studio, op voorwaarde dat ze zou stoppen met het gebruiken van drugs. Dit zou volgens hem gelukt zijn. Toen Chris in de gevangenis zat, heeft zij echter een einde aan de relatie gemaakt, waar hij het tot de dag van vandaag nog erg moeilijk mee heeft. Chris: “Ja, toen zijn we drie maanden samen gaan wonen. En toen ben ik da meiske kwijt geraakt he, Annelies. En ze was zwanger van mij he.” Ik: “Ze was zwanger van u?” Chris: ‘Ja van diene andere vriend he, ze had mij dat nooit verteld. Ze heeft mij bedrogen he. Ze is toen die dag gekomen dat ik in de gevangenis gezeten had. ‘Ik ben met iemand naar bed gegaan, ik heb geen pil gepakt en ik ben zwanger.’ Maanden later had ze een brief geschreven dat ze op bezoek ging komen. ‘Ja ik kan er niet aan doen. Gij zit in den bak en ik heb geen gevoelens meer voor u.’ Ik zeg ‘Ja, trekt u plan.’ Ik heb dan al die foto’s in de vuilbak gesmeten. Die foto’s en brieven die zij had geschreven, ik heb het allemaal weggesmeten. Ik heb gezegd ‘Trekt u plan. Ik heb u altijd gegeven wat ik kon en ik heb er de goesting niet meer voor.’ Ik heb gezegd dat ze me een maand gerust moest laten in den bak.’ Ik: “En heb je daarna nog iets van haar gehoord?” Chris: “Nee. Ik trek mij dat niet veel aan...” (19/02/2014) Over Isabel heeft Chris minder verteld, het is mij nog niet helemaal duidelijk welke rol zij juist in zijn leven innam. Wel is Chris ervan overtuigd dat zij zwanger van hem geweest zou zijn. De baby heeft hij nooit gezien omdat hij in de gevangenis zat op het moment van de geboorte. Eva is de volgende exvriendin in de rij en zou een cipier uit de gevangenis van Gent zijn geweest waarmee hij een seksueel getinte affaire had. Chris: “Ik heb daar alle hoeken van de kamer gezien. Drie keer per dag. Als ik gedaan had met werken of ik stond te douchen, kwam ze bij mij en deed ze de deur op slot. Ik heb daar van af gezien.” Ik: “Van af gezien?” Chris: “Als ik van de fitness kwam. Dat waren geen gewone madammekes met hun trainingspakskes en korte topjes. We moesten altijd goed door doen. Ik had vroeger dan ook veel meer spieren. Ik ben gestopt met powertrainen.” (14/03/2014) Chris kan veel liefde geven en heeft er enorm veel voor over om zijn vriendinnen gelukkig te maken. Zoals ik al eens had aangegeven, associeert Chris liefde met het geven van cadeaus. Hij praat dan ook uitvoerig over alles wat hij zijn vriendinnen ooit cadeau heeft gedaan. Als man wil hij voor zijn vriendin zorgen, wat volgens hem voornamelijk inhoudt dat hij haar financieel ondersteunt. Chris: “Ik heb al mijn geld gegeven aan haar. Ik heb met dat meisje een relatie aangegaan in de gevangenis en ik heb al mijn geld aan haar gegeven. Ik heb haar van alles gekocht: waterkoker, radio, alles... Ze had niets. Haar moeder had haar in de steek gelaten en dat meisje had geen geld. Ze werkte ook niet.” (17/02/2014)
64
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris refereert in zijn verhalen erg vaak naar relaties uit het verleden. Hij koestert deze momenten die hem doen herinneren aan betere tijden. Voor hem staat het hebben van een relatie namelijk gelijk aan gelukkig zijn. Chris: “We zaten op internaat hele dagen samen. De woensdag als het school gedaan was, zaten we direct in elkaars armen. Ma, vent toch en kussen... En ze vroeg me op een dag ‘Wat gaan we doen?’ Ik zei: ‘we gaan naar een tattoo shop.’ Ik vroeg aan een vriend van me om een boek met tatoeages te tonen. Hij zei dat ik volgende week eens moest terug komen. Een half uur later ging de telefoon. Hij zei dat hij een tatoeage voor mij had gevonden. Ik zei: ‘Het is goed. Ik ga direct naar de bank zodat ik je kan betalen.’ Ze vond dat ik knapper en knapper werd. Ik heb toen ook een piercing aan mijn oog laten zetten. Maar ik mocht daar niet mee in de gevangenis.” (14/03/2014)
4.3.2. Verlangen naar liefde Chris is een man die sterk verlangt naar liefde en nabijheid. Dit maakt dat hij voortdurend op zoek is naar een relatie. Aangezien hij in een residentiële voorziening verblijft en dit een zoektocht naar de liefde toch wel bemoeilijkt, tracht hij al zijn mogelijkheden te benutten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het internet of door voorbijgangers op straat aan te spreken. Chris: “Ik heb nu niemand meer in mijn leven. Ik ben bezig met contact te leggen met iemand maar ik kreeg geen reactie op facebook. Je kan dan bij vrienden aanklikken ‘zoeken’, maar dat er allemaal van kweetnie hoe ver, Antwerpen, Brussel... Als je daar moet geraken. Gent gaat nog, of Torhout of Brugge.” (19/02/2014) Chris: “Als ik nu aan het station een meisje tegenkom die eenzaam is, die haar weg niet vindt, die geen vriend heeft. Dan zou ik daarachter gaan en daar is mee praten. Dan zou ik ze helpen, dan zou ik daar eens mee gaan eten of eens mee naar de cinema gaan. Ik heb dat vroeger altijd zo gedaan. Ik zal eens een voorbeeld geven: ik zie u lopen op straat en je hebt geen vriend en ik zie je daar staan aan het station van Gent en ik zie u daar eenzaam lopen. Dan zou ik op jou afstappen en vragen wat je naam is en hoe oud je bent en of je een vriend hebt. En dan zouden we iets kunnen gaan drinken, een goede babbel doen en bij mij thuis langsgaan of iets gaan eten.” (13/02/2014) In onze maatschappij blijkt het vaak moeilijk te accepteren dat iemand met het label ‘geïnterneerde’ op zoek is naar een relatie. Voor velen voelt dit aan als een bedreiging, terwijl Chris gewoon zoals ieder onder ons verlangt naar sociale contacten. Op het einde van mijn onderzoek kreeg ik van de orthopedagoge op Itinera te horen dat Chris door de politie was gearresteerd omdat hij mensen had lastig gevallen. Hij was aan het nummer gekomen van een vrouw die deelnam aan missverkiezingen en stuurde haar berichten, waarop zij hem afwees. Hierdoor was Chris erg overstuur waardoor hij haar bedreigingen naar het hoofd slingerde. Dit deed hij blijkbaar eveneens bij bewoners uit Beernem die ook klacht hadden ingediend bij de politie. Het gevolg van deze arrestatie was dat Chris voor de CBM moest verschijnen en zijn voorwaarden werden aangepast. Chris mocht vanaf toen niet meer op het internet of sociale media, ook niet met begeleiding. Dit maakte de zoektocht naar een relatie nog moeilijker, zo niet onmogelijk. Ik keur de bedreigingen niet goed, maar dergelijke zaken duiden op de gevolgen en beperkingen die dergelijk label met zich meebrengt. De vooroordelen maken het voor Chris moeilijker om een relatie te vinden.
65
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Ik: “Je lijkt wel erg op zoek te zijn naar een relatie.” Chris: “Ik ben nie gemaakt om alleen te blijven. Ik zou mezelf kapot maken.” Ik: “Ja sommigen mensen zijn niet gemaakt om alleen te zijn eh.” Chris: “Niemand niet, gij niet, niemand niet.” (13/02/2014) Zijn zoektocht naar een relatie heeft eveneens een invloed gehad op onze relatie als onderzoeker en participant en bracht deze zelfs wat aan het wankelen. Tijdens ons derde gesprek kreeg ik veel complimenten van Chris, vroeg hij om een knuffel... Ik voelde aan dat zijn verwachtingen over onze relatie niet overeenstemden met diegenen die ik in mijn onderzoeksopzet had vooropgesteld. Ik heb hem de reden van mijn komst uitgelegd en ben dit doorheen het onderzoek blijven herhalen. Ik wilde hem nog meer leren kennen en genoot van onze samenkomsten, maar ik kwam in eerste instantie omwille van mijn eindwerk. Hierbij was het moeilijk om duidelijk te zijn en het tegelijkertijd niet opnieuw als een afwijzing te laten aanvoelen. Toen dit uitgeklaard was, voelden we onszelf beiden opnieuw op ons gemak in de relatie die we hadden opgebouwd. Chris: “Ik zou een goede babbel moeten kunnen hebben met iemand. Ik geef nu een voorbeeld, zoals bij u of iemand in Gent op kot. Ik zou dat niet laten. Gewoon een keer genieten samen, in het weekend bij elkaar blijven slapen, een keer goed bijbabbelen of iets gaan eten. Ik zou eerst eens met haar ouders gaan praten en kennismaken.” (13/02/2014) In zijn vrije tijd is Chris voortdurend bezig met liefde en relaties. Zo is zijn kamer prachtig versierd in een Valentijnsthema, staat de massage olie al klaar voor zijn volgende vriendin, koopt hij cadeautjes voor zijn toekomstige liefde... Chris vertelt ook dat hij veel schrijft, dit kunnen liefdesbrieven, gedichten, kaartjes... zijn. Hij ziet schrijven als een manier om aan iemand te laten te zien dat hij deze persoon graag ziet. Chris: “Het gaat raar doen morgen... het is een rare dag morgen. Dag van de liefde... Ik heb alles al voor Valentijn. Goh, ik heb alles! Alles staat ik de badkamer. Ik heb al bloemen gekocht, parfum gekocht...” Ik: “En voor wie heb je dat dan gekocht?” Chris: “Als ik iemand leer kennen eh.” Ik: “Dan staat het al klaar?” Chris: “Ja...” Ik: “Heb je nog plannen om vandaag te gaan doen?” Chris: “Nee, niks! Vanavond ga ik om mijn kamer wel een film over de liefde kijken. Wat bezigheid... Of ik ga nog wat schrijven.” Ik: “Wat schrijf je dan?” Chris: “Liefdesgedichten of liefdesbrieven. Of brieven naar mijn moeder of bewindvoerder of naar mijn zuster. Al mijn brieven zijn al verstuurd.” (13/02/2014) 66
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris vertelde veel verhalen over het verleden. Doordat hij hier erg in op ging konden deze verhalen soms hun waarheidsgetrouwe karakter verliezen. Het was zeer moeilijk om fictie van non-fictie te onderscheiden. Zo vertelde Chris dat hij in de gevangenis een relatie had met een cipier en dat de vrouwen zo maar bij hem in de douche konden binnen wandelen. Hij vertelde ook voortdurend over (ex-)vriendinnen die hem op Itinera kwamen bezoeken terwijl ik weet dat dit niet zo is. Het is niet mijn bedoeling om na te gaan of Chris al dan niet de waarheid spreekt, wel vind ik het interessant om de reden achter deze fantasieën te achterhalen. Chris: “Ik heb mijn vriendin goed in mijn armen gepakt gisteren, mijn ex-vriendin.” Ik: “Heb je haar gisteren gezien?” Chris: “Mijn ex? Jaja, ze is in mijn armen gevlogen. Ze heeft 10 min op mijn kamer bij mij gezeten. Mannekes, mijn tranen stonden bij mij in de ogen. Het was lang geleden dat ik haar gezien had.” Ik: “Hoe lang was het geleden?” Chris: “5 jaar. Veel veranderd, goh miljaarde!” Ik: “En ze is gisteren op bezoek gekomen?” Chris: “Ze komt alle weken op bezoek.” (17/02/2014)
Chris: “Ja, die vrouwen zagen ons geire ze. Dat waren vrouwkes die daar zaten eh, die deden daar van alles. Ze vroegen om ne keer af te spreken in de bezoekhal. Op het einde van de week kreeg ik een brief onder mijn deur, ik had al gedaan met werken. Ik ging in de douche en wie klopt er daar op de douchedeur? Dat meisje. ‘Das privé’ zei ik. ‘ Ik mag overal binnen’ zei ze. Ik kwam daar uit de douche in mijne blote en zij zag mij staan.” Ik: “Hoe komt dan dat zij bij de mannendouche kon komen?” Chris: “Das een speciale douche eh, daar mag je binnen. Ahja, ik heb daar geen problemen mee gehad.” Ik: “Maar zitten de mannen en de vrouwen dan niet apart?” Chris: “Nee. Ik heb haar toen goed verwend. Ja dat was echt een snel meisje, dat moet ik wel zeggen. We hebben ne keer goed gebabbeld.” (17/02/2014) Wanneer Chris aan het fantaseren is over de liefde is het zeer moeilijk op te merken of zijn verhalen werkelijk gebeurd zijn. Hij vertelt ze namelijk tot in het kleinste detail en kan de dialogen ter plaatse naspelen. Ik vertelde reeds over het feit dat Chris op het einde van mijn onderzoek was aangehouden omdat hij een vrouw had lastig gevallen. Chris wist dat ik dit verhaal van de orthopedagoge op Itinera had gehoord. Hij begon te vertellen en het verhaal leek in de verste verte niet meer op het verhaal dat ik reeds had gehoord. Toch vertelde hij het erg gedetailleerd en geloofwaardig terwijl hij wist dat ik op de hoogte was van wat er was gebeurd. Deze fantasieën lijken mij opnieuw vluchtwegen te zijn van de realiteit. Chris lijkt zichzelf op dergelijke momenten te geloven en gaat helemaal in zijn verzonnen verhalen op. Op deze manier kan hij de harde realiteit even ontvluchten. 67
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Ik heb dan naar mijn ex-vriendin (Annelies) gebeld en heb haar gevraagd om wat wiet mee te brengen. We zijn dan samen naar het bos geweest en zijn daar een joint gaan roken. Ik weet het, ik mocht dat niet gedaan hebben. We zijn dan ook pinten gaan drinken. Ik heb dan een halve liter gedronken.. Het is te zeggen, we hebben hem gedeeld: ik de helft en zij de helft. We zijn dan naar het bos geweest.. Wel hoe moet ik dat nu zeggen? Het was daar grote liefde hé. Wel ja, ik heb haar gezien en ja, ik heb mij toen laten gaan hé op het meest hevige moment. Wel ja, 14 dagen later, een week later kreeg ik hier een telefoontje, in de bibliotheek want het was hier dan karaoke.. En ze belde dan; 'ah is de liefde al gedaan en blablabla..' Ik kreeg de dan 's avonds, rond een uur of 12 ook een sms: 'ja, als je mij nog 1 keer lastig valt, dan steek ik je een mes in de rug!'” Ik: “Dat zei zij tegen jou?” Chris: “Ik heb daarop dan gereageerd: 'Welja, dat moet je proberen, meisje. Als ik u dinsdag tegen kom in Brugge, dan ga ik u eens pakken!' Nu goed, 's ochtends rond 7-8 uur kreeg ik een smsje terug: 'Ja, ik heb de politie verwittigd. Ik heb je aangegeven.' Ik zei: 'Welja, 't is goed. Je doet maar. Bedankt voor wat je gedaan hebt.' Vrijdag ga ik naar 'de Sleutel'. Kwart na 12 kom ik hier met de bus aan. Ik pak mijn velo rond kwart voor 1 en ga naar de Lidl. Ik kom daar toe en opeens 7, 17 politiewagens. Ik wist niet wat er gebeurde. Opeens hoor ik de sirene.. Ik kom hier toe aan het loket waar ik de sleutel moet gaan halen.. houden ze mij daar toch wel niet tegen zeker?! ' [...] Ik zeg tegen de police: 'Gij zijt ne zot he!' tegen hem. 'Het moet bevestigd zijn als je iemand vasthoudt! Maar je hebt helemaal geen bewijzen op mijn gsm! Je kan mij niet vasthouden!' Ze hebben geen sperma of vocht gevonden want ik heb veilig gevrijd met een condoom aan! Ze hebben haar dan meegenomen naar een dokter en haar daar op een tafel gelegd. Ze moest dan haar benen open doen en ze hebben er dan een staal ingestoken. Wel, ze hebben een staaltje genomen. Ik heb dat allemaal gezien, hé! En ze hebben dat dan meegenomen om onderzoeken op te doen. Ze hebben dat staal dan zo in een speciaal ronddraaiend machien gestoken. Een halfuur later zei de dokter: 'Ja meneer, ze is niet zwanger.' Het was een soort DNA-test. Wel ik zei dan: 'Het is goed hé, dat ze niet zwanger is. Ik weet wel wat ik doe, hé. Ik heb altijd een condoom mee!' 'Het is goed', zei hij. 'Je mag gaan! Maar je bent gewaarschuwd hé. Als we je nog eens tegenkomen, als je nog eens iets voor hebt, dan is het van dat hé! Dan word je aangehouden, voor een halfjaar of een jaar!' Ik zei: 'Ja maar ik heb niets verkeerd gedaan hé! Ik heb haar gewoon bedreigd! Het is niet hetzelfde wat ik gedaan heb met mijn moeder hé!' 'Het is goed', zei hij. 'Ik moet juist Pieter nog eens horen om te zien of je de waarheid spreekt, of je geen leugens vertelt!' De flikken van Oostkamp zijn dan naar hier geweest om mijn verklaring nog eens af te nemen. Ik moet geen boete betalen, ik moet niet voor de rechtbank verschijnen.”(20/05/2014) Chris is iemand die wil vechten voor zijn relatie. Hij wil er zijn voor zijn vriendin en heeft veel liefde te geven. Ik hoop dat Chris daarom in de nabije toekomst een vrouw tegenkomt die hem evenveel liefde kan geven en dat ze samen gelukkig mogen worden. Chris: “Als je iemand graag ziet, moet je ervoor gaan. Ge moet geen ruzie maken met elkaar. Ge moet ervoor gaan, met u hart er volledig voor gaan. Ge moet elkaar graag zien en ni van tis gedaan, ik laat u zitten. Ik heb er zoveel voor gedaan en de relatie is gedaan omdat dit niet
68
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut gaat, omdat dat niet gaat. Ge kiest dat voor uzelf, ge kiest dat met tweeën. Ge maakt een keuze met tweeën.” (13/02/2014)
4.3.3. Ambivalentie Hoewel Chris zijn verlangen naar vriendschap, liefde en familie in alle gesprekken naar boven komt, maakt Chris tegelijkertijd soms uitspraken die dit tegenspreken. Er is met andere woorden sprake van een ambivalente houding waarbij het ‘alleen willen zijn’ en het ‘verlangen naar sociale contacten’ naast elkaar bestaan. Chris: “Natuurlijk maar ik heb mijn moeder verlaten. Ik was 18-19 jaar.” Ik: “En toen ben je alleen gaan wonen?” Chris: “Ja, ik ben graag alleen.” (13/02/2014)
Ik: “En jullie woonden samen dan in Kortrijk?” Chris: “Nee ze woonde niet bij mij. Ze mocht in het weekend verblijven bij mij, van zaterdag tot zondag. Maar in hetzelfde huis wonen, nee nee nee.” Ik: “Je bent liever op jezelf?” Chris: “Ze mocht bij mij wonen, als de kleine er was. Maar misschien is ze wel met een ander geweest.” (13/02/2014)
Ik: “Kwam ze u daar (gevangenis) ook bezoeken, uw zus?” C: “Ik werkte eh, ik wilde niet veel bezoek hebben.” (17/02/2014) De houding die Chris hier inneemt is er volgens mij opnieuw één die dient ter zelfbescherming. Chris is namelijk in zijn leven al door heel wat mensen gekwetst geweest, velen hebben van zijn goedheid geprofiteerd. Er heerst daarom heel wat wantrouwen. Het is voor Chris een voortdurend afwegen tussen dit wantrouwen en het willen zorg dragen voor de mensen die hij graag ziet. Chris: “Isabel had al een vriend. Maar dat heeft ze me nooit verteld.” Ik: “Jij wist niet dat ze een vriend had? En je bent samen iets begonnen?” Chris: “Ze ging van den enen bij den anderen. Ik had er dan eens betrekking met gehad en ze heeft dat dan tegen haar vriend verteld. Ja, dat meisje was alleen he. Ze kreeg niet genoeg in haar relatie. Ze had mij dan eens gebeld. Ze zei: "Ik ben dit weekend heel alleen". Ik heb toen gezegd dat ik dit en dat te doen had. Ze vroeg of ze mocht langskomen en ik zei: "Ja, komt af he." Ze heeft toen bij mij geslapen. Goh, dat meisje van opgefokt van de goesting en ik heb haar toen geholpen om haar relatie te behouden. Ze zei dat ze van hem niet genoeg kreeg en van mij wel. Ik moest haar dan betalen.” Ik: “Jij moest haar betalen?”
69
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Sigaretten enzo. Ze vroeg dan of ze tv mocht kijken en eten. Bwaja, ik heb haar dan een pizza gereed gemaakt. "Heb je dvd's?" Vroeg ze. Bwaja, ik heb hele rekken vol. Ik heb er wel 700 staan. We keken dan romantische films en dan begon het. Dat begon te bloeien he.” (18/03/2014) In deze paradoxale uitspraken die Chris doet, helt het evenwicht duidelijk naar de nood aan sociale contacten. Chris probeert wel om een houding aan te nemen waaruit blijkt dat hij liever op zichzelf is en geen nood heeft aan anderen in zijn leven, maar houdt dit niet lang vol. Het verlangen naar nabijheid overstijgt het vermijden van het risico opnieuw gekwetst te worden.
4.3.4. Verlangen naar nabijheid van sociaal netwerk De zus, tante en nonkel van Chris komen sporadisch bij hem op bezoek. Het meeste contact heeft hij met zijn zus waar hij enorm naar opkijkt. Met de vrienden die hij had voordat hij in de gevangenis terecht kwam, heeft hij geen contact meer. Er is dus sprake van een beperkt sociaal netwerk waar Chris beroep op kan doen. Hoewel dit netwerk niet uitgebreid is, hecht hij hier erg veel belang aan. Hij kijkt dan ook elke keer erg uit naar het bezoek dat hij op Itinera krijgt. Chris zijn zus is op dit moment de voornaamste steunfiguur in zijn leven. Hijzelf is erg positief over zijn relatie met haar. Uit Chris zijn verhalen kan ik afleiden dat zijn zus dezelfde problemen met hun moeder kent waardoor ze elkaar begrijpen en op elkaar kunnen terugvallen. Chris: “Ik heb aan mijn zuster heel veel gehad. Niet normaal. En nu nog altijd. Ik ben veel met mijn zuster mee uitgeweest in Gent met die studenten, in dat park en in de vijver. Goh, miljaarde. We sprongen 's nachts in een vijver. Dat was niet te doen! We waren op een avond dronken en mijn zus zei laat ze maar doen. We gaan de politie niet tegenkomen. Ik zat daar op mijn gemak een sigaret te roken en die studenten beginnen daar onnozel te doen. Maar dat interesseerde mij niet. Ik zat daar op mijn gemak. En dan was het: "Gaan we nog eentje gaan drinken en mag ik bij u blijven slapen?" Ik zei tegen mijn zuster “Pak ze maar mee”. Ik ben altijd de plezantste geweest he, een gelukkig man. Ik ben ook romantisch. Een cinema'ke doen, een wandelingetje, een beetje bijpraten op een bankje,... We deden van alles.” (18/03/2014) Ik had gehoopt om zijn zus eens een keer te kunnen ontmoeten, zij maakt namelijk een groot deel uit van Chris zijn levensverhaal. Ik was benieuwd naar haar perspectief op de situatie en de rol die zij in het leven van Chris inneemt. Toen we op uitstap gingen naar zijn geboortestad was het bijna zo ver. Hieronder een stuk uit mijn reflectie van die dag. We vertrokken te voet naar het station en hij vertelde direct dat hij zijn zus verteld had dat hij naar Ieper zou komen en dat zij hem daar ging opwachten. Ze geloofde eerst niet dat hij naar Ieper mocht dus vroeg Chris of ik met haar wou spreken als ze zou bellen. Maar dat gebeurde niet. Chris stuurde haar tientallen berichtjes – wat voor hem erg moeilijk is – maar ze antwoordde niet. Hier zat hij erg mee in, ik leerde een andere Chris kennen. Hij was teleurgesteld in zijn zus en vertelde dat hun band erg verwaterd is sinds ze een nieuwe vriend heeft. Het was geen goede man volgens Chris, hij zat aan de drugs. Tijdens de vorige keren dat ik met Chris afsprak, kwam er steeds naar boven dat hij een erg goede band met haar had maar nu liet hij zijn schild zakken. Er kwam van alles naar boven tijdens onze gesprekken die
70
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut dag: dat hij al vier nachten niet geslapen had van de stress, dat hij niet gelukkig is, geen toekomst heeft... (Uitstap geboortestad 17/04/2014) Wanneer zijn zus niet beschikbaar is, heeft Chris het erg moeilijk. Ik kan me voorstellen dat het moeilijk is voor Chris om niet alle aandacht te krijgen die hij zou willen, maar ook op haar schouders moet dit een grote druk leggen. Wanneer Chris niet in contact kan komen met zijn zus wanneer hij hier behoefte aan heeft, uit zijn ongenoegen zich op alle domeinen. Gedurende dergelijke momenten voelt hij zich afgewezen en vertoont hij weerstand tegenover alles en iedereen. Chris: “Er ligt iets op mijn lever. Ik heb gisteren een babbel gehad met mijn zuster op facebook en ...” Ik: “En het was niet goed?” Chris: “Nee, ze heeft niet geantwoord.” Ik: “Maar was ze er of was ze er niet?” Chris: “Ze was er wel maar ze was iedere keer nie online. Ze had er in de voormiddag opgezeten en toen weer nie meer...” Ik: “En je wilde graag met haar over iets praten?” Chris: “Ja om iets te bespreken maar ze antwoordde nie op mijn vraag. Ik moet deze namiddag gaan werken maar ik weet nog nie of ik ga gaan.” (19/02/2014)
Chris: “Ik krijg nog bezoek van mijn zuster vanavond.” Ik: “Ja? Ze komt langs?” Chris: “Ja, misschien. Ze ging proberen. Ik moet toch een gsm hebben he vent.” Ik: “Ze komt een gsm brengen?” Chris: “Een playstation 4 komt ze ook brengen.” Ik: “Ah. Het is wel leuk dat je zus regelmatig komt. Heb je daar veel aan?” Chris: “Niet echt.” Ik: “Neen?” Chris: “Altijd slecht contact.” Ik: “Hoe komt dat dan?” Chris: “Ze heeft een hernia.” Ik: “Ah ze heeft een hernia. En wat bedoel je dan met dat slecht contact.” Chris: “Ze heeft niet veel tijd.” 71
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Ik: “Door die hernia?” Chris: “Dat is het he.” Ik: “Vind je dat dan jammer?” Chris: “Ja.” (08/04/2014) Ik heb doorheen onze contacten opgemerkt dat Chris een groot gemist ervaart wat zijn sociaal netwerk betreft. Zijn professioneel netwerk is daarentegen erg uitgebreid sinds hij op Itinera verblijft. Toch kan een professioneel netwerk in mijn ogen de liefde en warmte van een familie niet volledig opvangen. Chris lijkt hier op dezelfde manier over te denken. Hij tracht dit gemis naar mijn gevoel deels op te vangen door op zoek te gaan naar een vriendin waarbij hij de nabijheid kan vinden waar hij zo sterk naar verlangt. Op deze manier kan hij zijn eigen gezin stichten en is hij minder afhankelijk van zijn familie om zijn geluk te bepalen.
4.4. Focus op verleden Op basis van wat ik heb geschreven over de thuissituatie en de jeugd van Chris kunnen we de bedenking maken dat dit een zware periode voor hem moet zijn geweest. Zo waren er verschillende conflicten in het gezin en bracht Chris zijn kindertijd en jeugd voornamelijk buitenshuis door, namelijk bij zijn onthaalmoeder Jenny en later op internaat. Toch ziet Chris zijn jeugd als één van de mooiste periodes uit zijn leven, zo niet de mooiste. De voornaamste reden hiervoor is dat Chris zijn vader nog leefde en dat ze met zijn vieren een gezin vormden. De vader van Chris was namelijk zijn grootste steunfiguur. Wanneer Chris over zijn vader vertelt, is dit steeds op een liefdevolle en warme manier. Hij kijkt enorm naar deze man op. De verhalen die Chris in onze gesprekken aanhaalt, situeren zich bijna uitsluitend in het verleden. Hierbij worden de jaren die hij in de gevangenis doorbracht vermeden, het gaat voornamelijk over de periode voordat hij de feiten op zijn moeder pleegde. Wanneer ik vroeg naar het leven in de gevangenis antwoordde Chris wel op mijn vragen, maar dit bleef steeds beperkt. Over de periode voor zijn internering daarentegen kan Chris zeer uitgebreid en gepassioneerd vertellen. Dit is namelijk de fase in zijn leven waarin hij liefde heeft gekend: liefde van zijn vader en moeder, van zijn ex-vriendinnen, waardering van zijn vrienden... Het is dan ook dit waarnaar hij verlangt.
4.4.1. Homogeniseren van verleden Wanneer Chris over zijn verleden praat, doet hij dit met veel warmte. De herinneringen zijn nog erg intact aanwezig en nemen hem mee naar gelukzalige tijden. Dit doet hij zelfs in die mate dat het hij verleden gaat idealiseren. Hoewel alles toen waarschijnlijk niet rozengeur en manenschijn was, laat hij dit nu wel zo uitschijnen. Nostalgie komt vaak voor na ervaringen van verlies of verandering, bijvoorbeeld het overlijden van Chris zijn vader (Boym, 2001 in Zembylas, 2011). Nostalgische verbeelding wordt voornamelijk gekenmerkt door het verlangen naar thuis. Er bestaan twee vormen van nostalgie, namelijk ‘restorative nostalgia’ en ‘reflecting nostalgia’. De eerste is een traditie die streeft naar de reconstructie van het begeerde verleden (Boym, 2001 in Hillman, 2011). Reflecting nostalgia houdt een besef in dat het verleden gepasseerd en onveranderbaar is. Men kan de tijd namelijk niet terugdraaien en het proces van herinneren zal nooit een perfecte weergave van de realiteit zijn. (Boym, 2001, p.41 in Zembylas, 2011, p.643) Restorative nostalgia poogt om het 72
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut verleden te idealiseren, zoals Chris in zijn verhalen doet. De moeilijke momenten worden genegeerd en in de plaats wordt er een idealistisch beeld gecreëerd. (Zembylas, 2011, p.643) Hoewel een thuissituatie meestal gepaard gaat met ambivalentie: enerzijds een beschermende en veilige omgeving, anderzijds een plaats van eenzaamheid en isolatie, toont Chris weinig blijk van deze ambivalentie. Het idealiseren van het verleden en negeren van het negatieve is namelijk typerend aan homogenerisering. Chris was in zijn jonge jaren iemand die erg genoot van het sociale leven. Hij ging veel uit en zorgde hierbij voor de nodige ambiance. Onder andere door dit uitgaansleven is hij in contact gekomen met alcohol en drugs. Uit zijn verhalen kan ik afleiden dat Chris in zijn omgeving bekend stond als een vechtersbaasje die er wel eens eentje teveel kon drinken. Het stoere en zelfs criminele gedrag van Chris leidde ertoe dat hij een bepaalde status had in zijn vriendengroep, hij hoorde ergens bij en had iets te betekenen. Het is dan ook niet raar dat hij deze periode mist, een periode die gekenmerkt werd door vrijheid en erkenning. Chris zelf geeft aan voornamelijk het feesten en de alcohol te missen. Chris: “Ik zou nog is ne keer graag naar Tomorrowland gaan. Ik ben daar in 2004 geweest en ik heb daar wa gezien ze. Oh man, vrouwen dat ik daar gezien heb, das ni normaal. Steenzat ben ik daar geworden. Drie dagen uitgeweest zonder te slapen en gezopen dat ik daar heb, goh! Ik heb daar 375 euro voor betaald. Ik heb geld gekregen van mijn vader, hij zei dat ik mocht gaan. We hebben daar nogal wa uitgestoken met die vrouwen in de tenten, man toch. Er stond daar een automaat met condooms en we hebben daar een hele zak uitgehaald, vent toch. De ene vrouw achter de andere kwam daar die tent binnen. We hebben daar zitten waterpijpen, miljaarde.” Ik: “Dus het was plezant dan? En je was drie dagen gegaan?” Chris: “Ja drie dagen, en chance dat we daar gehad hebben met die vrouwkes. Ik zou weer willen gaan maar ik moet wachten.” (17/02/2014) We gingen naar één van zijn stamcafés van vroeger en deden daar een terrasje. Chris werd hartelijk verwelkomd en we werden getrakteerd. We zetten ons aan tafel bij vreemde mensen die meteen met Chris begonnen te praten. Ze dachten dat ik zijn vriendin was. Ik wilde niet zeggen dat ik zijn begeleidster was omdat dat voor hem misschien wel kon aanvoelen als een vernedering dus heb ik gezegd dat ik gewoon een vriendin was. Hij genoot erg van dit gesprek met die mensen en vertelde vele stoere verhalen over vroeger. Hij vertelde ook dat hij in de gevangenis had gezeten, drugs had gebruikt en liet trots al zijn tatoeages zien die hij zelf ooit gezet heeft. (Reflectie uitstap geboortestad 17/04/2014) Naast het feesten, focust Chris zich op zijn relaties die zich in het verleden situeerden. Hierover heb ik reeds geschreven onder het thema ‘verlangen naar nabijheid’. Chris heeft het er moeilijk mee om zich los te maken van vroegere relaties, voornamelijk uit de relatie met Annelies haalt hij vaak herinneringen op. Aan de ene kant idealiseert Chris deze relatie. Ze was zijn ware liefde en ze hebben samen hele mooie momenten beleefd. Aan de andere kant kan Chris zich tegelijkertijd een realistisch beeld van de situatie vormen. Zo is hij zich er wel van bewust dat hun relatie niet gebaseerd was op vertrouwen en dat zij regelmatig misbruik maakte van Chris zijn goedheid.
73
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Een andere factor die een grote impact heeft gehad op het beeld dat Chris van zijn verleden heeft gevormd, is zijn vader. Chris mist zijn vader enorm. De herinneringen uit de periode dat hij nog leefde, zijn Chris zeer dierbaar. Hij mist de tijd dat zijn vader, moeder, hijzelf en zijn zus nog een gezin vormden. Dit liet Chris voornamelijk merken tijdens het bezoek aan zijn geboortestad. We passeerden het huis waar Chris vroeger woonde toen we naar het centrum wandelden. Daarop zei hij het volgende: Chris: “Ik heb geen leven. Ik zou 25 jaar terug willen gaan.” Ik: “Hoe bedoel je Chris? Toen je nog klein was?” Chris: “Ja toen we nog hier woonden en ons moeder en vader nog samen waren. Ik sliep helemaal vanboven op zolder en daar (wijst) was de slaapkamer van mijn ouders. We hadden wel vijf slaapkamers. Ze hebben dat huis wel schoon geschilderd nu.” (Uitstap geboortestad 17/04/2014) Chris zijn verleden staat in schril contrast met de situatie waarin hij zich momenteel bevindt. Het wilde en ongestructureerde leven van toen is niet vergelijkbaar met het leven in een voorziening waar regels en structuur de norm zijn. Er is momenteel ook nog maar weinig contact met zijn familie en de mogelijkheden tot het vinden van een vriendin zijn meer beperkt. Ik kan me voorstellen dat dit een grote aanpassing moet zijn voor Chris. Door veel over het verleden te praten en dit zelfs mooier voor te stellen, tracht hij zijn voeling met deze periode niet te verliezen.
4.4.2. Identificatie met overleden vader Zoals in deze analyse al meermaals aan bod is gekomen, kijkt Chris enorm op naar zijn vader. Zijn vader is zijn grote voorbeeld en Chris tracht hem daarom te evenaren door dezelfde waarden voorop te stellen. Zo kan ik uit Chris zijn verhalen afleiden dat zijn vader een harde werker was. Hij werkte in hetzelfde bedrijf waar Chris een jaar als jobstudent heeft gewerkt. Chris: “Ik heb veel vrienden gehad. Ik heb heel het weekend altijd gewerkt in mijn vaders bedrijf, ik werkte bij mijn broer op de bouw. Dan deed ik daarna nog uren in het zwart, dat mag ik normaal niet doen want dat moet aangegeven zijn. Ik had mijn eigen metsbedrijf.” (13/02/2014) Chris beschouwt zichzelf net zoals zijn vader als een harde werker en wil dit beeld van zichzelf keer op keer herbevestigen door aan mij te laten blijken dat hij al veel gewerkt heeft in zijn leven. Dit komt bijvoorbeeld reeds naar boven in de voorstelling die Chris van zichzelf maakte in functie van deze masterproef. Het eerste wat hij hierin aanhaalde, is dat hij gewerkt heeft van 2007 tot 2008 en zes maanden stage heeft gelopen. Doordat dit het eerste is dat hij wil vermelden in een voorstelling van zichzelf, betekent dit dat hij hier veel belang aan hecht. Werken is een manier om bij te dragen aan de maatschappij, om erkenning te krijgen en zich waardevol te voelen. Het belang dat Chris aan werken hecht, kwam eveneens naar boven wanneer ik hem vragen stelde over de periode dat hij in de gevangenis verbleef. Hij vertelde hier zeer weinig over, maar wanneer hij dit toch deed, was dit bijna altijd werkgerelateerd. Ik: “Hoe was dat eigenlijk voor u, die tijd in de gevangenis?”
74
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Toen ik daar zat? Veel werken eh. Altijd bij de vrouwen bezig zijn, schilderen bij de vrouwen.” (17/02/2014) Tijdens zijn verblijf op Itinera werkt Chris zowel op de REVA als in het rusthuis. Hoewel hij niet altijd zin had om te gaan werken, was hij wel enorm trots op zichzelf dat hij dit werk kon doen. Ik: “Hallo! Ola, wat is dat?” Chris: “We gaan vieren he!” Ik: “Uw verjaardag toch nog niet?” Chris: “Neen, ik heb een contract getekend vandaag!” Ik: “Is het waar?!” Chris: “Aja, om te gaan werken he! Ik ga in het rusthuis gaan werken. Ik heb vandaag mijn vast contract mogen tekenen.” Ik: “Amai, proficiat Chris!” (08/04/2014) Chris identificeert zich nog op andere gebieden met zijn vader. Zo zag hij zijn vader als een goede vader, iemand die er was voor zijn gezin en zorg voor hen droeg. Hij werkte om het gezin financieel te ondersteunen en was er voor Chris wanneer hij hem nodig had. Daarnaast steunde hij Chris in de keuzes die hij in zijn leven maakte. Chris: “Op de dag van zijn verjaardag heb ik dat dan gezegd. We zijn toen allemaal met de familie samen gekomen en op het laatste moment was er een DJ die muziek aan het draaien was. Ik heb dan door de micro gesproken en tegen de familie gezegd ‘Ik moet ne keer iets vertellen. Het is goed nieuws.’ Maar je kan dat dan niet uitleggen. Ik zeg ‘Ik heb een grote verrassing voor allemaal. Ik moet eerlijk zeggen, mijn vriendin pakt haar pil niet meer. Wij hebben een DNA test, we hebben een test gedaan, een zwangertest en mijn vriendin is zwanger.’ En ze begonnen allemaal te klappen en mijn vader met tranen in zijn ogen. Ik heb hem dan buiten vastgepakt. ‘Alé proficiat zoon. Het is te hopen dat je er goed voor zorgt en dat je een goede vader bent.’ zei hem. Ik ga dat nooit vergeten. Ik heb nog altijd foto’s van mijn vriendin hoor, dat we naar de gynaecoloog waren geweest daarmee. Ik heb dat in mijn foto album zitten.” (19/02/2014) Zelf hecht Chris eveneens veel belang aan zijn familie, maar momenteel bevindt hij zich in een positie waarin het zeer moeilijk is om zorg voor hen te dragen. Dit is voor Chris zeer moeilijk aangezien hij vanuit de loyaliteit tegenover zijn vader de zorg voor hun gezin van hem wil overnemen. Doordat hij momenteel niet in staat is om dit te doen, wordt Chris volgens Nagy geconfronteerd met een gevoel van onvrijheid (Heyndrickx et al., 1995). Hij kan de zorg voor zijn moeder niet opnemen aangezien zij geen contact wil, wat een negatieve impact op het zelfwaarde gevoel van Chris met zich meebrengt. Daarnaast vindt Chris het enorm belangrijk om de goedkeuring van zijn vader te krijgen. Hij is dan ook niet trots op het feit dat hij in de gevangenis heeft gezeten. Chris: “Goed dat mijn vader u nie kan zien.” Ik: “Hoezo Chris?” 75
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Chris: “Ja, wat hij dan zou denken.” Ik: “Wat denk je dan dat hij van jou zou denken?’” Chris: “Hij zou zeggen dat ik goed bezig ben en dat ik uit den bak ben – alé zo goed als toch.” (Uitstap geboortestad 17/04/2014) De positieve eigenschappen en waarden van zijn vader tracht Chris door te trekken in zijn eigen leven. Deze identificatie brengt Chris aan de ene kant dichter bij zijn vader, aan de andere kant legt dit eveneens een druk op zijn schouders. Het is immers niet eenvoudig om aan de verwachtingen te voldoen van iemand die zijn appreciatie niet meer kan uitdrukken.
4.4.3. Idealisering vader en distantiëring moeder Chris is erg loyaal ten opzichte van zijn vader, hij zal geen slecht woord over hem zeggen. Hij kijkt enorm naar hem op en heeft na zijn overlijden een geïdealiseerd beeld van hem gevormd. De manier waarop hij over zijn vader spreekt, staat in contrast met wat en de manier waarop hij over zijn moeder vertelt. Dit contrast van het idealiseren van zijn vader en de distantiëring tegenover zijn moeder kan verklaard worden vanuit het denkkader van Iván Böszörményi-Nagy. Uit het ideeëngoed van Nagy komt naar voren dat Chris van nature zowel loyaal is tegenover zijn moeder als tegenover zijn vader aangezien hij uit hen is voortgekomen (Heyndrickx et al., 1995). Toch is het voor Chris moeilijk om aan beiden loyaal te zijn. In het verleden waren er namelijk heel wat conflicten tussen vader en moeder, waar Chris middenin zat. Uit Chris zijn verhalen kan ik afleiden dat hij gedurende deze conflicten meer aan zijn vader zijn kant stond. Zijn vader was een man die hij respecteerde en apprecieerde, terwijl hij van mening was dat zijn moeder de zorg voor hem en zijn zus niet voldoende opnam. Chris: “Ik heb meer goede dagen gehad met mijn vader dan met mijn moeder, dat moet ik wel zeggen. Mijn moeder was echt geen huisvrouw om kinderen te onderhouden. Die kon nie koken, nie wassen, nie strijken. Ik moest het allemaal zelf doen.” (19/02/2014) Doordat zijn vader overleden is, lijkt Chris nog meer de neiging te hebben zijn vader te verdedigen en zijn loyaliteit aan hem te bewijzen. Er lijkt daarom sprake van een gespleten loyaliteit in die zin dat hij het gevoel heeft dat hij zijn vader moet verdedigen tegenover zijn moeder aangezien zijn vader dit zelf niet meer kan. Chris heeft namelijk het gevoel dat zijn moeder het niet moeilijk heeft gehad met de dood van zijn vader, wat hij haar erg kwalijk neemt. Daarnaast heeft het niet lang geduurd voordat zijn moeder relaties met andere mannen aanging, wat voor Chris aanvoelde als het verraden van haar man. Na het bezoek aan het huis van zijn moeder bezochten we de begraafplaats van zijn vader. Hij vertelde dat hij het graf zelf had gekocht en dat het wel 700 euro kostte, zijn moeder had hier geen geld voor. Volgens Chris trekt zijn moeder het zich niet aan dat zijn vader overleden is. Ik heb hem even alleen gelaten zodat hij wat bij zijn vader kon zijn. Een knutselwerkje dat Chris een tijd geleden had gemaakt, met een foto van zijn vader in, was kapot gegaan. Chris vertelde dat hij geen foto’s meer van zijn vader heeft, behalve één in zijn portemonnee. De rest ligt bij zijn moeder. Hij heeft daarom een foto genomen van het graf zodat hij aan zijn
76
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut vader kan denken. Hij leek echt deugd te hebben van het bezoekje. (Reflectie uitstap geboortestad 17/04/2014) Daarnaast wil ik graag het materiële aspect belichten, wat een bijdrage geleverd kan hebben aan de dualiteit ‘idealisering van vader - distantiëring van moeder’. Ik heb al meermaals geschreven dat Chris het graag zien van iemand associeert met het ontvangen van materiële zaken. Van zijn vader kreeg Chris zeer veel cadeaus, terwijl zijn moeder minder genereus was. Hierdoor krijgt Chris het gevoel dat hij meer geliefd was door zijn vader, wat het loyaliteitsgevoel tegenover zijn vader versterkt. Chris: “Ik heb van mijn vader alles gehad: nen brommer, nen vélo, ne laptop, een computer. Goh, ik heb alles gehad. Zakgeld... ik mocht doen wat ik wil. Ik mocht met die vriendin naar huis komen, met de die, met de die... Hij zei er niets van. Maar mijn moeder kon het niet hebben.” (19/02/2014) Chris zou het huis van zijn vader geërfd hebben, maar dit zou pas van hem zijn wanneer zijn moeder er niet meer is. Tot dan mag zij in het huis verblijven. Dit kan voor Chris mogelijks aanvoelen als zijn moeder die in de weg staat van het ontvangen van een geschenk van zijn vader. Chris: “Da was het huis dat ik geërfd had uit handen van mijn vader. Maar zolang da mijn moeder nu nog leeft, is zij weduwe van mijn vader dus mag zij in dat appartement verblijven. Als mijn moeder sterft, is da huis van mij. Dat moet ik niets meer betalen: geen huis, geen water, geen elentrik. Dan moet ik niets meer betalen. Zolang mijn moeder leeft, betaalt zij pacht aan mij. Maar als zij niet meer leeft, moet ik niets meer betalen.” (13/02/2014) Een andere bijdrage aan het beeld dat Chris van zijn vader en moeder gevormd heeft, is dat Chris zijn moeder deels verwijt voor de dood van zijn vader. Chris is namelijk van mening dat zijn vader zich veel te veel heeft aangetrokken van het onbezonnen gedrag van zijn moeder, waardoor hij ziek is geworden. Chris: “Nee, mijn vader had hem veel te veel ziek gemaakt en aangetrokken, van mijn moeder he.” (19/02/2014) De loyaliteit tegenover zijn vader is sterker dan deze tegenover zijn moeder aangezien zijn vader de zorg voor Chris en zijn zus doorheen de jaren meer opnam. Dit loyaliteitsconflict leidde ertoe dat Chris een ideaal beeld van zijn vader heeft gevormd en zichzelf distantieert van zijn moeder. Hoewel niet steeds zichtbaar, blijft de loyaliteit tegenover zijn moeder toch nog aanwezig. Het gaat hierbij om een onzichtbare loyaliteit die zich op de achtergrond houdt. Hiermee kan ik de link leggen met het eerste thema ‘loyaliteitsconflict ten opzichte van moeder’ waar weergegeven wordt hoe deze onzichtbare loyaliteit af en toe toch zichtbaar wordt.
77
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
5. Discussie (Kirsten) In de discussie breng ik alle voorgaande hoofdstukken met elkaar in verbinding. In de eerste plaats tracht ik een antwoord te geven op de onderzoeksvragen die Anthe en ik in het begin van ons onderzoek hebben vooropgesteld. Het betreft een verbinding tussen de interpretatieve fenomenologische analyse van het levensverhaal van Chris, het theoretisch kader dat ik in mijn onderzoek heb vooropgesteld, namelijk Disabilty Studies, en de theoretische concepten van Michel Foucault en Iván Böszörményi-Nagy. Daarnaast schreef ik een kritische reflectie over de vraag of er al dan niet een antwoord gegeven kan worden op de interneringskwestie die zich situeert binnen een justitieel systeem van disciplinering en normalisering. Hierbij vertrek ik vanuit de introductie om op basis van het theoretisch kader en de analyse van het levensverhaal van Chris mijn bedenkingen bij het huidige interneringsbeleid te verwoorden en aanbevelingen te doen voor een toekomstig beleid waarbij men bijzondere aandacht heeft voor de beleving van de geïnterneerde zelf. Ten slotte hanteer ik een kritische kijk op mijn onderzoek door beperkingen te beschrijven en maak ik suggesties voor toekomstig onderzoek.
5.1. Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvragen In het levensverhaal van Chris kwamen vier centrale thema’s naar boven die ik in de interpretatieve fenomenologische analyse reeds besprak. Aan de hand van deze thema’s en hun subthema’s trachtte ik een antwoord op de onderzoeksvragen te formuleren. De thema’s ‘loyaliteitsconflict ten opzichte van moeder’, ‘verlangen naar nabijheid’ en ‘focus op het verleden’ geven voornamelijk een antwoord op de tweede onderzoeksvraag in verband met sociale steun en zorg. Het thema ‘weerstand tegenover machtsstructuren ten gevolge van internering’ reikt grotendeels een antwoord aan op de eerste onderzoeksvraag omtrent de beïnvloeding van structuren en instituties. Toch zijn de thema’s en de antwoorden die ze bieden op de onderzoeksvragen niet volledig van elkaar te onderscheiden. Ze spelen op elkaar in en geven antwoorden op beide onderzoeksvragen. Om de structuur van boven- en onderliggende thema’s te visualiseren, heb ik een schema hieromtrent opgesteld.
78
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
5.1.1. De invloed van het interneringsstatuut “Op welke manieren beïnvloedt het interneringsstatuut het leven van de geïnterneerde persoon? Hoe wordt deze persoon beïnvloed door structuren en instituties waarmee hij/zij in aanraking komt omwille van het interneringsstatuut?” Omwille van zijn interneringsstatuut komt Chris tegen zijn wil in aanraking met instanties en structuren die vervat zitten in het justitieel systeem. Dergelijke instanties oefenen een bepaald soort van macht uit. Ze hebben namelijk - in theorie - het doel personen met een interneringsstatuut te normaliseren, bijvoorbeeld door het aanreiken van behandeling en te disciplineren door het inbedden van regels en structuur. Zo krijgt Chris bijvoorbeeld therapie omtrent terugvalpreventie opdat hij niet opnieuw met verslavende middelen in aanraking zou komen. Een verslaafde is immers een afwijking van de norm en dient genormaliseerd te worden. Structuur wordt ingebed door middel van concrete regels en een fasesysteem waarin aanvaardbaar gedrag beloond en onaanvaardbaar gedrag bestraft wordt. Dergelijke systemen kunnen vanuit het ideeëngoed van Foucault aanvoelen als normaliserend en disciplinerend (Foucault, 1975/1989). Chris is gedurende zijn hele leven in aanraking gekomen met dergelijke instanties, ook wel totale instituties genoemd. Zijn jeugd bracht hij grotendeels op internaat door waar de (her)opvoeding van de kinderen en jongeren centraal stond. Later belandde Chris in de gevangenis waar de nadruk voornamelijk lag op disciplinering en bescherming van de maatschappij. De gevangenis als totale institutie heeft als doel om de maatschappij te beschermen tegen mogelijke gevaren door misdadigers af te zonderen van de rest van de samenleving. Daarnaast heeft de gevangenis een corrigerende functie waar de nadruk ligt op het corrigeren en transformeren van de gedetineerde, door onderdrukking en disciplinering, tot een gehoorzaam individu. (Foucault, 1975/1989) Momenteel verblijft Chris in Itinera waar het begeleidings- en behandelingsdoel wordt omschreven als “re-integratie in de samenleving”. Deze re-integratie door middel van behandeling en het aanbieden van structuur kan eveneens ervaren worden als normaliserend aangezien het als doel heeft de geïnterneerden voor te bereiden op een re-integratie in de samenleving zonder dat ze een gevaar vormen voor zichzelf en andere burgers. Chris heeft het moeilijk met de disciplinerende structuren binnen Itinera die vanuit het justitiële systeem worden opgelegd, zoals de voorwaarden waaraan hij zich dient te houden. Uit het verhaal van Chris kan ik afleiden dat de structuren en instituties ten gevolge van zijn interneringsstatuut een grote impact uitoefenen op zijn leven. Het verzet van Chris tegen deze machtssystemen en -structuren die hem onderdrukken en trachten te normaliseren uit zich voornamelijk in weerstand. Deze weerstand is voornamelijk gericht op het inperken van zijn vrijheid en zelfstandigheid, het gebrek aan privacy en het opleggen van regels waaraan hij zich dient te houden. Chris heeft het er bijvoorbeeld erg moeilijk mee dat hij niet mag instaan voor het beheer van zijn eigen geld, dit wordt gedaan door zijn bewindvoerder. Daarnaast vindt hij het verschrikkelijk dat hij steeds verantwoording moet afleggen wanneer hij een relatie wil beginnen. Chris is van mening dat een relatie privé dient te blijven, wat in een totaalinstantie onmogelijk is. Dergelijke controlemechanismen oefenen een negatieve invloed uit op zijn zelfbeeld aangezien dit hem het gevoel geeft afhankelijk te zijn van anderen. Hij voelt zich behandeld als een kind terwijl hij verlangt naar zelfstandigheid en erkenning als een volwassen man. Door weerstand te vertonen tegen de permanente controle en onderdrukking tracht hij zijn eigen leven in de hand te houden. Hij overstijgt hierdoor als het ware de machtsstructuren die vervat zitten in het justitieel systeem. Chris oefent 79
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut door dit verzet zelf eveneens een vorm van macht uit. Volgens Foucault is het namelijk niet enkel de onderdrukker die de onderdrukte beheerst, maar circuleert macht tussen de mensen en hun onderlinge relaties (Foucault, 1975/1989). Disciplinering en normalisering worden door Foucault gezien als de machtsmechanismen van de moderne tijd. Deze machtsmechanismen kunnen we ook ruimer bekijken dan enkel deel uitmakend van de totale instituties. De maatschappij waarin dit justitieel systeem vervat zit, beoogt namelijk een homogene en ‘veilige’ samenleving met als doel het beschermen van deze maatschappij. De disciplinerende macht die dergelijke samenleving beoogt, is continu en subtiel aanwezig in het leven, circulerend in dagdagelijkse praktijken en menselijke relaties. Disciplinerende macht heeft als doel burgers te creëren die passen in deze ideale samenleving, burgers die de opgelegde macht gaan verinnerlijken opdat ze gehoorzaam en berekenbaar zijn. Deze discrete machtsstructuren oefenen een invloed uit op ieder individu in de samenleving en trachten hen te onderwerpen opdat ze de macht gaan verinnerlijken en op zichzelf gaan toepassen. Hierdoor worden ze aan zichzelf onderworpen en wordt het effect van de macht intenser en effectiever. Het gaat om een onderwerpende macht die door middel van dwang en controle een individu onderwerpt waardoor een nieuw subject gecreëerd wordt. Het subject wordt namelijk geconstrueerd door sociale en culturele praktijken ten gevolge van de aanwezige machtsstructuren. Zo komt men tot de constructie van subjecten en de opdeling van deze subjecten in groepen, bijvoorbeeld diegenen die de wet overtreden en diegenen die gehoorzamen. De afwijking wordt vergeleken met de norm, een norm die eveneens een sociale en culturele constructie is. (Foucault, 1975/1989, p. 271-285) Er wordt van Chris immers verwacht dat hij na zijn verblijf in Itinera zal kunnen functioneren binnen de normen van de samenleving. Het is vanuit deze gedachtegang dat men gaat denken en handelen in termen van labels. Het kader van waaruit men kijkt, oefent namelijk een invloed uit op de wijze waarop er naar een afwijking van de norm gekeken wordt. Vanuit het Disability Studies paradigma kijkt men bijvoorbeeld met een ander perspectief naar labels zoals ‘geesteszieke’ en ‘mentale beperking’ dan vanuit het medisch model. Disability Studies legt de focus veeleer op ‘beperking’ als een sociale, politieke en culturele constructie (Linton, 1998). De context draagt bij tot de manier waarop wij naar personen met een beperking kijken. Chris zal gedurende zijn hele leven nog de gevolgen van het label ‘geïnterneerde’ met zich meedragen. In de eerste plaats zorgt dit label er rechtstreeks voor dat een persoon die ontoerekeningsvatbaar verklaard wordt een maatregel van onbepaalde duur krijgt opgelegd. Hoewel hij dit niet helemaal lijkt te beseffen en Itinera als een logisch vervolg ziet op zijn tijd in de gevangenis, is Chris één van de weinigen die wel de behandeling heeft gekregen waar hij recht op heeft. Vele anderen blijven echter gedurende lange tijd in onwetendheid vastzitten in de gevangenis. Ten gevolge van de internering zijn er eveneens verschillende voorwaarden waaraan Chris zich moet houden die rechtstreekse gevolgen hebben op zijn welzijn en functioneren, zoals het verbod om zonder begeleiding op plaatsen te komen waar alcoholische dranken verkocht of geserveerd worden en het verbod op toegang tot internet. Daarnaast zijn er onrechtstreekse gevolgen, zoals de vooroordelen die met dergelijk label gepaard gaan. Dit kan voor Chris bijvoorbeeld de zoektocht naar een job en woonplaats bemoeilijken.
80
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
5.1.2. Het ervaren van sociale steun en zorg “Op welke manieren ervaart de persoon met een verstandelijke beperking sociale steun en zorg door personen in en/of buiten de forensische setting? Op welke manieren komen de sociale steun en de zorg (al dan niet) tegemoet aan de ondersteuningsnoden van de persoon met een interneringsstatuut?” Nabijheid en hierbij aansluitend ondersteuning zijn doorheen het onderzoek centrale thema’s gebleken in het levensverhaal van Chris. Ieder individu geeft ondersteuning een andere invulling: wat de ene als ondersteunend ervaart, is daarom niet per se ondersteunend voor een ander. Doorheen het verhaal van Chris is gebleken dat ondersteuning voor hem begint bij iemand die er onvoorwaardelijk voor hem is. Op basis van deze persoonlijke definitie kan er voor Chris al een onderscheid gemaakt worden tussen ondersteuning vanuit een professioneel en een sociaal netwerk. De continuïteit in de ondersteuning die een sociaal netwerk kan aanreiken, vertrekt vanuit een basis van liefde, vriendschap, loyaliteit... Dergelijke ondersteuning komt tot stand vanuit een relatie waarin er idealiter een evenwicht gezocht wordt tussen geven en nemen. Hierbij dient wel de opmerking gemaakt te worden dat niet ieder sociaal netwerk per se continu is in het ondersteunen en zorg dragen, zoals in Chris zijn situatie. Toch is het deze continuïteit waar Chris naar verlangt. Een professionele relatie daarentegen kan die continuïteit niet in dezelfde mate aanreiken. Er zijn immers nog maar weinig hulpverleners die heel hun leven dezelfde job blijven uitvoeren. De doorstroom van hulpverleners is een harde realiteit. Er kan in een hulpverleningsrelatie wel degelijk een vertrouwensrelatie opgebouwd worden, maar de balans van geven en nemen zal niet in evenwicht zijn. Hoewel een cliënt eveneens kan ‘geven’ door bijvoorbeeld zijn blijk van waardering te tonen, is het toch zeer moeilijk om een wederzijdse relatie op te bouwen. Vertrekkend vanuit deze denkwijze kan een professioneel netwerk het gebrek aan zorg en ondersteuning vanuit een sociaal netwerk slechts gedeeltelijk opvangen. Het gemis van een sociaal en ondersteunend netwerk zal een leegte vormen die niet zo maar opgevuld kan worden. Dergelijke gedachtegang komt duidelijk naar voren in de verhalen van Chris. Chris heeft nood aan familie of een vriendin die er onvoorwaardelijk voor hem zullen zijn. Helaas heeft hij enkel zijn zus en een nonkel en tante die sporadisch op bezoek komen. Chris neemt zowel tegenover zijn professioneel als tegenover zijn sociaal netwerk een ambivalente houding in. Aan de ene kant aanvaardt hij de ondersteuning die hij krijgt, aan de andere kant neemt hij bewust afstand. Chris verlangt voornamelijk naar nabijheid vanuit zijn sociaal netwerk, maar zijn familie is slechts in beperkte mate beschikbaar. Hij kan zelf niet het initiatief nemen om bij hen langs te gaan, maar is afhankelijk van wanneer zij op bezoek willen komen. Zo kan het gebeuren dat zijn zus belooft om op bezoek te komen, maar ze op het laatste moment afzegt. Ter zelfbescherming neemt hij daarom op bepaalde momenten afstand van zijn familie door bijvoorbeeld te laten blijken dat hij geen contact meer met hen wil. Zijn professioneel netwerk staat daarentegen wel voor hem klaar, maar dit is niet de ondersteuning waar Chris het meeste behoefte aan heeft. Als protest zet hij zich op bepaalde momenten eveneens af tegenover zijn begeleiders op Itinera. Hoewel ze hun uiterste best doen, kunnen ze de leegte die zijn familie heeft achtergelaten niet opvullen. Het gemis van zijn vader als grootste steunfiguur en het gebrek aan contact met zijn moeder wegen namelijk heel zwaar op Chris. Chris is zelf erg op zoek naar iemand die hem kan ondersteunen, iemand die hem tegemoet kan komen in zijn nood aan liefde en affectie. Dit doet hij voornamelijk door op zoek te gaan naar een relatie, maar eveneens door opnieuw contact te willen opnemen met zijn moeder. Aangezien zijn 81
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut moeder nog niet klaar is om haar zoon opnieuw in haar leven toe te laten, stort Chris zich voornamelijk op het eerste. Chris gaat op zoek naar een relatie op alle mogelijke manieren: via het internet, door mensen op straat aan te spreken... Tegelijkertijd is Chris voorzichtig. Hij heeft namelijk geleerd uit zijn verleden en wil geen vriendin die hem opnieuw op het verkeerde pad brengt. Onder andere doordat Chris al door heel wat mensen in de steek is gelaten, is zijn wantrouwen groot. Zowel in zijn gezinscontext als in de relaties die hij is aangegaan, is er vaak van zijn goedheid misbruik gemaakt. Dit maakt het voor hem moeilijk om anderen te vertrouwen en hulp te aanvaarden. Het delinquente verleden van Chris is volgens het contextuele ideeëngoed van Nagy mogelijks een gevolg geweest van de loyaliteitsconflicten die er in de gezinscontext speelden. Door het vertonen van delinquent gedrag lijkt Chris zich namelijk te verzetten tegenover zijn ouders en bijgevolg niet loyaal aan hen te zijn, terwijl elk kind vanuit een existentieel standpunt loyaliteit aan zijn ouders verschuldigd is. (van den Eerenbeemt et al., 2005) Wat Chris eigenlijk deed, is de aandacht weghalen van de andere gezinsproblemen, zoals de vele conflicten en financiële problemen. Na de dood van zijn vader kan het oppositionele gedrag ook een manier zijn geweest om zijn moeder te beschermen tegen haar destructieve relaties en als het ware een bliksemafleider te zijn door de negatieve aandacht naar hem toe te trekken. Zo trachtte Chris zijn moeder tegen haar eigen ongeluk te beschermen. Dergelijke vorm van loyaliteit noemt men onzichtbare loyaliteit. De zijnsloyaliteit tegenover zijn moeder blijft aanwezig, maar is daarom niet per se zichtbaar. (Dillen, 2000) Hoewel Chris loyaal bleef aan zijn ouders, kan dit toch een schuldgevoel met zich hebben meegebracht aangezien er een gevoel kan overblijven niet loyaal aan hen te zijn geweest. Het overlijden van zijn vader kan dit schuldgevoel hebben opgeflakkerd waardoor de frustraties groter werden. Dergelijke frustraties en het schuldgevoel kunnen op hun beurt geleid hebben tot het criminele gedrag dat Chris in het verleden heeft gesteld. (van den Eerenbeemt et al., 2005) Tot op de dag van vandaag draagt Chris naar mijn gevoel onverwerkte emoties en frustraties met zich mee die zich oorspronkelijk in het verleden situeerden. Dergelijke gevoelens staan in de weg voor het in vertrouwen nemen van mensen en hierbij aansluitend het aanvaarden van ondersteuning.
5.1.3. De invloed van machtsstructuren en -instanties ten gevolge van het interneringsstatuut op het ervaren van ondersteuning Beide onderzoeksvragen en hun antwoorden kunnen niet los van elkaar worden gezien. De beperkingen die de structuren binnen een justitieel systeem met zich meebrengen, maken het namelijk moeilijker om sociale contacten aan te gaan buiten deze setting. Zo bemoeilijken de justitiële voorwaarden die Chris opgelegd krijgt het vinden van een vriendin. Chris mag namelijk niet meer op internet, voor hem dé plaats om op zoek te gaan naar een relatie, en mag slechts een half uur per dag met begeleiding naar buiten aangezien hij zich opnieuw in fase 1 bevindt. Naast deze voorwaarden wordt Chris letterlijk afgezonderd van de buitenwereld waardoor hij enkel contact heeft met het gering aantal personen die hem komen bezoeken. Uit zijn verhalen kan ik afleiden dat een vriendin tegemoet zou komen aan Chris zijn nood aan nabijheid aangezien hij dit vanuit zijn sociaal netwerk slechts beperkt ervaart. De machtsstructuren die hem rechtstreeks beperken in zijn vrijheid en zelfstandigheid, werken dus eveneens in op de mate waarin er tegemoet wordt gekomen aan zijn ondersteuningsbehoeften.
82
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
5.2. Een antwoord op de interneringsproblematiek? Ons onderzoek is vertrokken vanuit een kritische houding ten opzichte van het Belgische interneringsbeleid. De onrechtvaardigheidsgevoelens die dit beleid oproepen, motiveerde ons om dit thema aan te kaarten. We wilden de problematiek belichten vanuit de beleving van diegenen die er middenin zitten om op deze manier de interneringsproblematiek een gezicht te geven. Dit gezicht vonden we in onze twee participanten die hun levensverhaal met ons wilden delen. Het verdiepen in de politieke, beleidsmatige en academische perspectieven op de interneringskwestie maakte dat we ons nog meer gesterkt voelden in onze vooropgestelde doelen. Doorheen het onderzoek hebben we namelijk gemerkt dat de schrijnende toestanden waarbij personen met een interneringsstatuut in de gevangenis verblijven zonder behandeling en voor onbepaalde duur niet enkel door de geïnterneerden zelf worden geproblematiseerd. Vanuit verschillende hoeken wordt het Belgische interneringsbeleid in vraag gesteld. Een zeer belangrijk signaal wordt gegeven door het feit dat België al meermaals werd veroordeeld voor inhumane praktijken in de gevangenissen en voor de schending van het recht op behandeling door het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing. Onze gedrevenheid om de stem van personen met een verstandelijke beperking centraal te stellen en hen in hun totaliteit - en niet vanuit hun beperking - te bekijken, kan geplaatst worden binnen het emancipatorische karakter van het Disability Studies kader. In dit onderzoek willen we niet spreken óver onze participanten, maar mét hen in gesprek gaan. Zij zijn namelijk de experten van hun eigen levensverhaal. We willen hun beleving en hun verhaal centraal stellen, met bijzondere aandacht voor het recht op autonomie en keuzevrijheid. Uiteraard maakte ik op basis van het verhaal van Chris zelf bepaalde interpretaties en analyses. Deze werden echter steeds teruggekoppeld naar Chris waarbij er naar zijn goedkeuring werd gevraagd. Op deze manier bleef Chris baas over zijn eigen verhaal. Het interneringsbeleid stelt een dubbele doelstelling voorop: enerzijds het beschermen van de maatschappij door vrijheidsberoving en anderzijds de transformatie van individuen door middel van behandeling. Disciplinering en normalisering, principes die bijdragen aan de beschermende functie van de interneringsmaatregel, lijken heden ten dage echter de bovenhand te nemen. Ik: “Was je dan liever in de gevangenis?” Chris: “Daar kon je tenminste nog geld verdienen, hier maar 15 euro in de maand ofzo.” Ik: “Denk jij dat de therapie die je hier krijgt en die je in de gevangenis niet kreeg, dat dat jou helpt?” Chris: “Nee, ik zou meer therapie moeten krijgen, maar daar ist geld ni voor he.”(09/08/2014) Uit dit onderzoek is gebleken dat Chris de structuren en instanties die gepaard gaan met het interneringsstatuut slechts als beperkt ondersteunend ervaart. Enerzijds voelt hij zich hierdoor beperkt door onder andere het gebrek aan privacy, het inperken van de vrijheid en het verminderen van de autonomie. Toch ervaart Chris de begeleiders van Itinera die deel uitmaken van de interneringsstructuren, ook als ondersteunend. Zij helpen hem immers om binnen de justitiële structuren zo zelfstandig mogelijk in het leven te staan. Zo zorgen ze voor vervoer wanneer Chris ergens naar toe wil, wat hij erg apprecieert.
83
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut In zijn verhalen laat Chris blijken meer nood te hebben aan ondersteuning en nabijheid, terwijl de focus voornamelijk lijkt te liggen op de vrijheidsinperkende doelstelling van internering. De huidige focus in het interneringsbeleid dient bijgevolg te verschuiven opdat personen met een interneringsstatuut de menswaardige behandeling krijgen waar ze recht op hebben. Om een stap te zetten naar het verbeteren van het interneringsbeleid, is het van belang om op zoek te gaan naar de plaats die de geïnterneerde zelf hierin kan innemen. Momenteel wordt er in hun plaats bepaald wat goed voor hen is, welke behandeling hen kan helpen om in de samenleving te passen, hoe ze tot een kwalitatief leven kunnen komen... Maar wie bepaalt wat aanvaardbaar gedrag is? Wie bepaalt wat een kwalitatief leven inhoudt? Dit zijn sociale constructies waarbij de afwijking met de norm vergeleken wordt. Deze norm wordt voornamelijk vormgegeven door de middenklasse met het oog op een homogene, veilige samenleving. (Foucault, 1975/1989) Normalisering is momenteel een overheersende tendens waarnaar we met een kritische blik dienen te kijken. Aansluitend bij het Disability Studies kader willen we promoten om aandacht te hebben voor de stem van de geïnterneerde zelf. Itinera neemt op dit vlak reeds stappen door bijvoorbeeld de personen met een interneringsstatuut zelf te betrekken bij overlegmomenten opdat hun perspectief eveneens beluisterd kan worden. Het zijn zij namelijk die de experts zijn van hun eigen ervaringen en belevingen. Vooroordelen en denken in termen van verschil dienen in dit opzicht aan de kant geschoven te worden. Men dient open te staan voor een nieuwe vorm van hulpverlening, waarbij hulpverleners en cliënten van elkaar kunnen leren. We nemen afstand van de disciplinerende en normaliserende tendensen die volgens Foucault subtiele machtsmechanismen in zich dragen en bijgevolg leiden tot de dualiteit onderdrukker en onderdrukte (Jackson & Mazzei, 2012, p. 51). Door hulpverlener en cliënt naast elkaar te plaatsen en samen op weg te gaan, creëren we een orthopedagogiek die bijdraagt aan een ondersteunende en zorgende hulpverleningsomgeving waarin de beleving van de cliënt centraal staat. Hierbij kan de vraag gesteld worden of het mogelijk is om diezelfde waarden na te streven in een justitiële setting waarin de focus, naast een behandelende functie, voornamelijk ligt op de bescherming van de samenleving. Zonder de noodzaak van de controlerende functie te onderkennen ben ik van mening dat het mogelijk is om binnen de vrijheidsinperkende justitiële structuren cliënten te versterken in hun interafhankelijkheid, wat een positieve impact op hun zelfwaardegevoel met zich meebrengt. Een internering weegt op een persoon, men wordt beroofd van zijn vrijheden en dient zich te schikken naar de structuur en regels die er van bovenaf opgelegd worden. Een respectvolle, open houding met bijzondere aandacht voor de beleving van de geïnterneerde draagt bij tot een gevoel van erkenning en waardering. Daarnaast kan een zinvolle tijdsbesteding helpen om mensen het gevoel te geven een bijdrage te leveren aan de samenleving. Chris werkt twee halve dagen per week - in een woonzorgcentrum en in een bedrijf. Hij hecht hier veel belang aan. Het geeft hem het gevoel nog steeds deel uit te maken van de samenleving, ook al wordt hij hier in principe gedurende de internering buiten geplaatst. In de mate van het mogelijke zouden de personen met een interneringsstatuut zich baas van hun eigen leven moeten voelen, ook al situeert dit zich binnen de muren van een voorziening. Hoewel er reeds stappen worden genomen, zoals de oprichting van de forensisch psychiatrische centra, de goedkeuring van het wetsvoorstel van Bert Anciaux... blijft de Belgische interneringsproblematiek een moeilijke kwestie. Ons onderzoek zal hier - vrees ik - weinig verandering in kunnen brengen. Toch hebben wij de kans gekregen om de stemmen van Chris en 84
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Clement te vertegenwoordigen. Hun verhaal representeert het verhaal van velen en levert een bijdrage aan het belichten van een andere kant van het interneringsverhaal.
5.3. Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek Een levensverhalenonderzoek vereist een voortdurende reflectie over het ethisch handelen. Er wordt erg nauw samengewerkt met de participanten en de onderzoeker neemt als het ware een insiderperspectief in om zo dicht mogelijk bij diens beleving te komen. Het is de taak van de onderzoeker om de stem van de participant correct en met de nodige respect te vertegenwoordigen. Daarnaast heeft ons onderzoek een emancipatorisch en activistisch karakter aangezien we de strijd aangaan tegen de onderdrukking van personen met een beperking, dit binnen het Disability Studies kader (Gabel & Peters, 2004). Als onderzoeker neemt men onvermijdelijk een positie in binnen deze strijd. Ons levensverhalenonderzoek bracht met andere woorden heel wat uitdagingen met zich mee, die ik hieronder zal beschrijven. Een levensverhalenonderzoek vraagt om voldoende tijd en geduld, voldoende tijd om een vertrouwensband met de participant op te bouwen. Aangezien het enige tijd geduurd heeft voordat we participanten gevonden hadden voor ons onderzoek, restten ons er slechts enkele maanden om onze data te verzamelen. Doorheen deze maanden waren er bepaalde periodes waarin er sprake was van meer intensieve contacten, andere periodes kon het zijn dat ik Chris enkele weken niet zag. Deze contacten hebben me dichter gebracht bij het begrijpen van Chris zijn beleving, maar het is onmogelijk om iemand gedurende enkele maanden volledig te leren kennen en begrijpen. Moest ik meer tijd hebben gehad, ben ik ervan overtuigd dat ik zijn verhaal mogelijks nog beter had kunnen weergeven. Daarnaast heb ik Chris zijn verhaal geanalyseerd vanuit de concepten van Nagy en Foucault binnen het Disibility Studies kader. Dit leverde een zeer interessante kijk op de interpretatie van zijn levensverhaal. Een ander theoretisch of conceptueel kader had waarschijnlijk eveneens tot zeer boeiende gedachtegangen geleid. Anthe en ik kozen ervoor om elk slechts één participant in ons onderzoek op te nemen. Op deze manier creëerden we de mogelijkheid om diens verhaal in de diepte te analyseren. Onze voorkeur ging hiernaar uit in plaats van meerdere - maar mogelijks meer oppervlakkige - levensverhalen weer te geven. Doordat we ieder een verschillende participant in ons onderzoek hebben opgenomen, bood dit wel mogelijkheden om de twee verschillende levensverhalen naast elkaar te plaatsen en bijgevolg twee verschillende perspectieven op onze onderzoeksvragen te belichten. Helaas konden Anthe en ik onze levensverhalen wegens praktische redenen niet met elkaar in verbinding brengen. Een onderzoek met meerdere participanten zou – hoewel dit niet onze doelstelling was – een meervoudiger beeld kunnen creëren van de beleving van personen met een interneringsstatuut. Dit zou eveneens een zeer interessante bijdrage kunnen leveren aan de academische wereld. Een laatste beperking situeert zich in het feit dat het onmogelijk was om met de doelgroep samen te werken wiens perspectief we voornamelijk wilden belichten. Ons doel was om diegenen te bereiken die het volgens ons het meest nodig hadden om hun stem vertegenwoordigd te zien, diegenen die recht hebben op hulpverlening maar hier geen beroep op kunnen doen wegens het gebrekkige Belgische interneringsbeleid. Aangezien de Federale Overheidsdienst Justitie ons geen toegang tot de Belgische gevangenissen wilde verlenen, waren we genoodzaakt om elders op zoek te gaan naar participanten. Doordat we in de plaats personen met een interneringsstatuut hebben bereikt die wel 85
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut de nodige zorg en behandeling krijgen en naar hun re-integratie kunnen toewerken, maar die eveneens in dezelfde uitzichtloze situatie hebben gezeten, konden we een onverwachte doch interessante kijk op de interneringskwestie genereren. Een onderzoek bij personen met een interneringsstatuut die niet de mogelijkheid krijgen om beroep te doen op de hulpverlening zou een ander maar zeer interessant perspectief op de interneringskwestie kunnen weergeven. Aangezien er amper onderzoek bestaat waarin het perspectief van de geïnterneerde centraal staat, geven wij in onze onderzoeksdoelstellingen aan dat wij hopen in te spelen op een lacune in het onderzoek omtrent internering. Het onderzoek van Anthe en mij is beperkt gebleven tot het analyseren van de levensverhalen van twee participanten binnen Itinera. Interessant voor toekomstig onderzoek zou zijn om in de eerste plaats meer perspectieven te belichten, maar eveneens om de beleving van participanten binnen verschillende contexten te analyseren. Zo zou het boeiend zijn om binnen andere hulpverleningsvoorzieningen op zoek te gaan naar participanten of om de focus te leggen op de beleving van personen met een interneringsstatuut die momenteel in de gevangenis verblijven. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat er nood is aan meer onderzoek dat zich focust op de beleving van personen met een interneringsstatuut. Er blijken namelijk heel wat knelpunten in het huidige interneringsbeleid verschuild te zitten. Doordat er een periode van verandering in aantocht is, is het nu het moment om een andere aanpak te hanteren. Ik geloof er sterk in dat men door vanuit de beleving van de geïnterneerden te vertrekken, men een menselijker en meer efficiënt beleid kan bekomen. Met de opkomst van de forensisch psychiatrische centra zou het daarom zeer boeiend zijn om onderzoek te doen naar de beleving van diegenen die hier in de nabije toekomst zullen verblijven. Men zou zich idealiter op deze bevindingen omtrent de beleving van ondersteuning binnen een forensische setting kunnen baseren om de werking mee vorm te geven.
86
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
6. Referenties Adams, K. & Ferrandino, J. (2008). Managing mentally ill inmates in prison. Criminal Justice and Behavior,35(8), p. 913‐927. Adshead, G. & Sarkar, S.P. (2005). Justice and welfare: two ethical paradigms in forensic psychiatry. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 39, p. 1011‐1017. Allan, J. (1996). Foucault and Special Educational Needs: A 'box of tools' for analysing children's experiences of mainstreaming. Disability & Society, 11 (2), p. 219-233. ANAHM, Similes & Centrum voor gelijkheid van kansen. (2011). Het vergeetputbeleid. Opgeroepen op 2 mei, 2013: www.diversiteit.be/diversiteit/files/File/persberichten/Eisen.pdf Anciaux, B. (2012). Parlementaire vragen over internering aan minister Turtelboom. Belgische Senaat. Gedownload PDF-bestand op 2 mei 2013: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/ nieuwsberichten/16_mei_in_de_senaat_minister_turtelboom_over_internering Anders, S. (2011). Verslag Mad Pride 2011. Grip vzw. Opgeroepen op 18 februari, 2014: http://www.gripvzw.be/visies-op-handicap/denken-over-handicap/130-nieuwsbrief/499-verslagmad-pride-2011-nb-nov-11.html Baillargeon, J., Binswanger, I., Penn, J., Williams, B.A. & Murray, O. (2009). Psychiatric disorders and repeat incarcerations: The revolving Prison Door. Am J Psychiatry, 166, p. 103‐109. Beail, N. (2002). Constructive approaches to the assessment, treatment and management of offenders with intellectual disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 15(2), p. 179–182. Bergmans, E. (2011). Te vaak in vergeetput. De Standaard. Opgeroepen op 2 mei, 2013: http://www. standaard.be/cnt/4h3jb8ks Blackburn, R. (2004). “What works” with mentally disordered offenders. Psychology, Crime & Law, 10(3), p. 297‐308. Bogdan, R. & Taylor, S.J. (1989). Relationships with Severely Disabled People: The Social Construction of Humanness. Social Problems, 36(2), p. 67-79. Boodle, A. & Ellem, K. (2012). Anna’s story of life in prison. British Journal of Learning Disabilities, 42, p. 117–124. Booth, T. (1996). Sounds of still voices: issues in the use of narrative methods with people who have learning difficulties. In Barton, L. Disability and Society: Emerging Issues and Insights. (p. 237-253). Londen: Longman. Booth, T. & Booth, W. (2005). Growing up with parents who have learning disabilities. London: Routledge 87
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Cobra. (2014). 9999, De vergeetput van België. Opgeroepen op 7 mei, 2014: http://www.cobra.be/ cm/cobra/film/film-documentaire/140501-sa-docu-9999 Davis, J.M. (2000). Disability Studies as Ethnographic Research and Text: research strategies and roles for promoting social change. Disability & Society, 15(2), p. 191-206. De Crom, J. (2013). Hoe kan schizofrenie verbeteren in de cel? De Standaard. Opgeroepen op 1 mei, 2014: http://www.standaard.be/cnt/dmf20130107_00425114 De Stoop, C. (2010). Recordaantal geïnterneerden in de cel. Knack. Opgeroepen op 15 april, 2013: http://www.knack.be/nieuws/belgie/recordaantal-geinterneerden-in-de-cel/article1194704439863.htm Devlieger, P., Grosvenor, I., Simon, F., Van Hove, G. & Vanobbergen, B. (2008). Visualising disability in the past. Paedagogica Historica: International Journal of the History of Education, 44(6), p. 747‐760. Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. (2013). Statistiek. Opgeroepen op 25 april, 2013: http://www. dsb-spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=129&lang=dutch Dillen, A. (2000). Vader, moeder zult gij eren: vloek of zegen?: bespreking van het vierde gebod vanuit het contextuele denken van Ivan Boszormenyi-Nagy. Rondom gezin, 21 (4), p. 261-273. Eeckhaut, M. (2013). Geïnterneerde sterft in isoleercel. Nieuwsblad. Opgeroepen op 1 mei, 2014: http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20130115_00435032 Ellem, K., Wilsona, J., Chuib, W.H. & Knoxc, M. (2008). Ethical challenges of life story research with ex-prisoners with intellectual disability. Disability & Society, 23 (5), p. 497–509. Fazel, S., Xenitidis, K. & Powell, J. (2008). The prevalence of intellectual disabilities among 12000 prisoners‐ A systematic review. International Journal of Law and Psychiatry, 31, p. 369‐373. Federale Overheidsdienst Buitenlandse zaken. (2012). België en de mensenrechten. Opgeroepen op 5 mei, 2013: http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/beleidsthemas/mensenrechten/ Federale Overheidsdienst Justitie. (2011). Justitie in cijfers 2011. Opgeroepen op 9 mei, 2013: www.justitie.belgium.be Fossey, E., Harvey, C., McDermott, F. & Davidson, L. (2002). Understanding and evaluating qualitative research. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 36, p.717-732. Foucault, M. (1975/1989). Discipline, Toezicht en Straf. In Vertalerscollectief, De geboorte van de gevangenis. Groningen: Historische uitgeverij. Gabel, S. & Peters, S. (2004). Presage of a paradigm shift? Beyond the social model of disability toward resistance theories of disability. Disability & Society, 19(6), p. 585-600. Gazet Van Antwerpen. (2014). Hof van beroep spreekt zich in mei uit over euthanasievraag van geïnterneerde. Gazet Van Antwerpen. Opgeroepen op 1 mei, 2014, van www.gva.be: http://www. 88
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut leif.be/images/GvA_-_Hof_van_beroep_spreekt_zich_in_mei_uit_over_euthanasievraag_van_ge% C3%AFnterneerde_05-02-14.pdf Gezinsrelaties vanuit het perspectief van Ivan Boszormenyi-Nagy. (2000). Rondom gezin, 21 (3), p. 196-207. Gilgun, J.F, (2005). Qualitative research and family psychology. Journal of family psychology, 19, p. 40-50. Glesne, C. (2011). Meeting Qualitative Inquiry. In C. Glesne, Becoming Qualitative Researcher. An Introduction (pp. 1-26). Boston: Pearson. Goffman, E. (1961). The Characteristics of Total Institutions. Organization and Society, p. 312-338. Goodley, D. (1996). Tales of Hidden Lives: a critical examination of life history research with people who have learning difficulties. Disability & Society, 11(3), p. 333-348. Gryson, S. (2014). Een zoveelste veroordeling voor België voor de behandeling van geïnterneerden. Liga voor Mensenrechten. Opgeroepen op 2 mei, 2014: http://www.mensenrechten.be/index. php/ site/nieuwsberichten/een_zoveelste_veroordeling_voor_belgie_voor_de_behandelingen_van_geintr neerden Hecke, M. V. (2014). Sodexo: de geïnterneerde als klant. Liga voor Mensenrechten. Opgeroepen op 2 mei, 2014: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/sodexo_de_ geinterneerde_als_klant. Heyndrickx, P., van de Voorde, A. & van Ongevalle, M. (1995). De basisbegrippen van Ivan Bozormenyi-Nagy en een toepassing in de thuislozenzorg. Alert , 21 (34), p. 26-30. Hillman, J. (2011). This Lovely Land is Mine. Milk and Honey’s Restorative Nostalgia for Israel. TDR: The Drama Review, 55(3), p. 31 -39. Howitt, D. (2011). Interpretative phenomenological analysis (IPA). In Claes, L. & Van Hove, G., Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about Useful Strategies and Tools. (p. 287311). Harlow: Pearson. Jackson, A. Y. & Mazzei. L. A. (2012). Thinking with theory in qualitative research. Abingdon: Routledge. Jaspers, J.P.C, van Asma, M.J.O. & van den Bosch, R.J. (1989). Coping en psychopathologie: een overzicht van theorie en onderzoek. Tijdschrift voor psychiatrie, 31, p. 587-599. Ketels, B., & Vander Beken, T. (2010). Internering: elk om beurt of ook haasje-over? De Juristenkrant. Opgeroepen op 11 maart, 2013, van Bibliotheek Universiteit Gent: https://biblio.ugent.be/input/ download?func=downloadFile&recordOId=1094378&fileOId=1094912 Lamb, H.R., Weinberger, L.E. & Gross, B.H. (1999). Community Treatment of Severly Mentally Ill Offenders Under the Jurisdiction of the Criminal Justice System: A Review. Psychiatric Services, 50(7), p. 907‐913. 89
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Lamb, H.R., Weinberger, L.E. & Gross, B.H. (2004). Mentally ill persons in the criminal justice system: some perspectives. Psychiatric Quarterly, 75(2), p. 107‐126. Liga voor Mensenrechten. (2012). Geïnterneerd: cel of zorg? Opgeroepen op 15 april, 2013: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/geinterneerd cel_of_zorg Lindsay, W.R., Hastings, R.P., Griffiths, D.M. & Hayes, S.C. (2007). Trends and challenges in forensic research on offenders with intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 32(2), p. 55‐61. Linton, S. (1998). Disability studies/not disability studies. Disability & Society, 13(4), p. 525-539. McBrien, J. (2003). The intellectual disabled offender: methodological problems in identification. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 16, p. 95‐105. McEachron, A. (1979). Mentally Retarded Offenders: prevalence and characteristics. American Journal of Mentally Deficiency, 84, p. 165‐176. McInerny,T., Minne,C. (2004). Principles of treatment for mentally disordered offenders. Criminal Behaviour and Mental Health, 14, p. 43‐47. Office of the High Commissioner of Human Rights. (2013). Universal Declaration of Human Rights. Opgeroepen op 1 mei, 2013: http://www.ohchr.org/EN/UDHR/Pages/Language.aspx?LangID=dut Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent vzw. (2013). Intern circuit. Opgeroepen op 2 mei, 2013: http://www.pfpcg.be/intern_circuit.html Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent vzw. (2013). Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent vzw. Opgeroepen op 9 mei, 2013: http://www.pfpcg.be/ Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent vzw. (2013). Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent vzw. Opgeroepen op 9 mei, 2013: http://www.pfpcg.be/ Platform Forensisch Psychiatrisch Centrum Gent vzw. (2014). Reactie op de toewijzing van de uitbating van het FPC Gent aan het consortium Sodexo-Parnassia. Opgeroepen op 2 mei, 2014: http://www.pfpcg.be/nieuws.html Rioux, M.H. (1997). Disability: the place of judgement in a world of fact. Journal of Intellectual Disability Research, 41(2), p. 102-111. Roets, G. & Goedgeluck, M. (2007). Daisies on the Road: Tracing the Political Potential of Our Postmodernist, Feminist Approach to Life Story Research. Qualitative Inquiry, 13(1), p. 85-112. Shaw, J., Tomenson, B. & Creed, F. (2003). A screening questionnaire for the detection of serious mental illness in the criminal justice system. The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 14(1), p. 138‐150.
90
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
Smith, J.A. & Osborn, M. (2003). Interpretative phenomenological analysis. In Smith, J.A., Qualitative Psychology: A Practical Guide to Methods. London: Sage. Staudt, E. (2014, mei 7). Haal geïnterneerden weg uit de gevangenis. Hoge raad voor de justitie. Opgeroepen op 11 mei, 2014: http://www.csj.be/nl/content/persbericht-haal-geinterneerden-weguit-de-gevangenis-eric-staudt-hrj Tassier, M. (2010). Geen schuld wel straf? Kunnen foto's de internering redden? Liga voor Mensenrechten. Opgeroepen op 11 maart, 2013: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/ nieuwsberichten/geen_schuld_wel_straf_kunnen_fotos_de_internering_redden Taylor, P.J. Goldberg, E., Leese, M., Butwell, M. & Reed, A. (1999). Limits to the value of mental health review tribunals for offender patients: Suggestions for reform. British Journal of Psychiatry, 174, p. 164‐169. ten Kate, L. & Manschot, H. (2004). Michel Foucault. Breekbare vrijheid. Boom: Parrèsia. Tillman, L.M., (2003). Friendship as method. Qualitative Inquiry, 9(5), p. 729-749. United Nation Organization. (2013). Convention on the Rights of Persons with Disabilities. Opgeroepen op 1 mei, 2013: http://www.un.org/disabilities/default.asp?navid=14&pid=150 UZ Leuven. (2013). Psychiatrisch deskundigenonderzoek in strafzaken. (2013). Opgeroepen op april 10, 2014: https://www.uzleuven.be/forensische-geneeskunde/psychiatrisch-deskundigenonderzoekin-strafzaken Vakgebied Orthopedagogiek, Participatie en Inclusieve Opvoeding. (sd). Disability Studies Gent: Eerste kennismaking. Opgeroepen op 9 mei, 2013: http://www.disabilitystudies.ugent.be/ Van den Broeck, M. (2007). De nieuwe interneringswet: een wettelijk geregelde vergeetput blijft een vergeetput. De Juristenkrant. Opgeroepen op 2 mei 2013: http://mensenrechten.be/pdf/2007-0328%20nieuwe%20interneringswet%20_MVdB.pdf Van Hove, G., De Schauwer, E., Mortier, K., Claes, L., De Munck, K., Verstichele, M., Vandekinderen, C., Leyman, K. & Thienpondt, L. (2012). Supporting Graduate Students toward ‘A Pedagogy of Hope’: Resisting and Redefining Traditional Notions of Disability. Review on Disability Studies, 8(3), p. 45-54. Vandekerckhove, S. (2014, april 5). Geïnterneerden zelf laten betalen voor verblijf? "De staat moet niet steeds opdraaien voor de kosten". De morgen. Opgeroepen op 1 mei, 2014: http://www. demorgen.be/dm/nl/5036/Wetstraat/article/detail/1842294/2014/04/05/Geinterneerden-zelflaten-betalen-voor-verblijf-De-staat-moet-niet-steeds-opdraaien-voor-de-kosten.dhtml van den Eerenbeemt, E.M. & van Heusden, A. (2005). Balans in beweging. Haarlem: De Toorts. Vanden Hende, M., Caris, K. & De Block-Bury, L. (2005). Ontgrendeld: Beschrijvend wetenschappelijk onderzoek naar geïnterneerden met een verstandelijke handicap en hun verblijf in de Vlaamse gevangenissen (p. 32-34). Gent: Accademia Press. 91
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut Vandevelde, S., De Smet, S., Vanderplasschen, W. & To, W.T. (2013). Oude uitdagingen, nieuwe kansen: Over de behandeling van geïnterneerden. Gent: Academia Press. Vandevelde, S., Soyez, V., Vander Beken, T., De Smet, S., Boersa, A., & Broeckaert, E. (2011). Mentally ill offenders in prison: The Belgian case. International Journal of Law and Psychiatry , Volume 34, Pages p. 71–78. Vankeerberghen, S. (2012). Interview Chris Dillen: “Geïnterneerd: cel of zorg?”. Opgeroepen op 10 april, 2014: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/ interview_geinterneerd_cel_ of_zorg Verlinden, S. (2008). Onderzoeksproject: Opvang en begeleiding van personen met een verstandelijke beperking die geïnterneerd zijn in een gevangenis. Leuvens Instituut voor Criminologie. Opgeroepen op 13 april, 2013: http://www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/onderzoekverstandelijkebeperking. html Verlinden, S., Maes, B. & Goethals, J. (2009). Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel, Rapport 04. Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2006). Een beter leven voor geïnterneerden. Opgeroepen op 25 april, 2013: http://www. vaph.be/vlafo/view/nl/853214Een+beter+leven+voor+ge %C3%AFnterneerden.html Walmsley, D. A. (1999). Using Autobiographical Approaches with People with Learning Difficulties. Disability & Society, Vol. 14, No. 2 , p. 203-216. Widdershoven, G. (2003). Regie over eigen leven: Een zorgethisch perspectief. Ethiek & Maatschappij, 24(2), p. 24-30. Zembylas, M. (2011). Reclaiming nostalgia in educational politics and practice: counter-memory, aporetic mourning, and critical pedagogy. Discourse: studies in the Cultural Politics of Education, 32(5), 641-655.
92
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
7. Bijlagen 7.1. Bijlage 1: Brief verzonden tot het verkrijgen van toegang tot de gevangenis
93
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
94
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
95
Onderzoek naar de levensverhalen van personen met een interneringsstatuut
7.2. Bijlage 2: Visueel ondersteunde informed consent
Kirsten en Anthe leggen uit wat het onderzoek inhoudt.
Ik mag steeds vragen stellen.
Ik kan steeds met het onderzoek stoppen.
Ik geef toestemming mijn gegevens anoniem te verwerken.
96