Een levensprikkelende omgeving voor personen met dementie: een exploratief onderzoek
Summary van:
“Engagement bij personen met dementie door een externe stimulus’. Afstudeerproject voorgedragen door: Anne Bollen, Steve Cantens, Sarah Custers Academiejaar 2012-2013 Tot het behalen van het diploma van Professionele Bachelor in de verpleegkunde De volledige tekst kan gedownload worden op onze website: www.begralim/kennisatelier.
1. Inleiding
p. 3
2. Methodologie 2.1 Design 2.2 Steekproef 2.3 Geselecteerde objecten 2.4 Ontwikkeling registratiedocument 2.5 Analyse van de gegevens
p. 4 p. 4 p. 4 p. 5 p.7 p.8
3. Resultaten 3.1 Algemene bevindingen 3.2 Categorie ‘evenwichtzoekers’ 3.3 Categorie ‘dolers’
p. 9 p. 9 p. 10 p. 12
4. Limitaties
p. 16
5. Gebruik overige voorwerpen 5.1 Levende dieren 5.2 Pluche dieren 5.3 Pop met wandelwagen 5.4 Lichtgevend tapijt 5.5 Mandjes met spulletjes 5.6 Kapstok 5.7 Wandelstokken 5.8 Bloembakken 5.9 DVD’s
p. 17 p. 17 p. 18 p.19 p.20 p.20 p.21 p.22 p.22 p.22
6. Gevaarlijk materiaal 7. Toepassing verrijkte afdelingspersoneel 8. Bijlagen
1 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
omgeving
door
p.23
p.25
1. Inleiding In een woonzorgcentrum spenderen bewoners die lijden aan dementie vaak veel tijd zonder activiteit of in aanwezigheid van een beperkt aantal stimuli. Dit kan vereenzaming, verveling, depressie, apathie en een toename van het storend gedrag tot gevolg hebben (CohenMansfield et al, 2010). Dit gebrek aan activatie is mede te wijten aan het feit dat personen met een ernstige dementie niet meer in staat zijn om voor eigen stimuli te zorgen. Er is tevens een beperkt aanbod aan geschikte activiteiten beschikbaar in een woonzorgcentrum. Door een ontoereikende kennis over wat een individuele bewoner engageert, worden deze vaak samen in de leefruimte geplaatst in afwezigheid van gepaste stimuli (Cohen-Mansfield et al, 2010). Uit onderzoek is gebleken dat een stimulus een positieve invloed heeft op een persoon die lijdt aan dementie. Door het aanbieden van deze stimulus wordt een verminderd gevoel van verveling opgemerkt. Ouderen met dementie vertonen hierdoor meer positieve gevoelens, zijn alerter en tonen meer interesse in de omgeving. Er wordt ook een daling van het probleemgedrag opgemerkt wat zich uit in een verminderde agitatie. Er wordt dus een positief effect op kwaliteit van leven vastgesteld (Gonzales-Salvador, 2000; Cohen-Mansfield, 2009). Cohen-Mansfield (2010) stelt dat een levende sociale stimulus, zoals het één-op-één-contact met een ander individu, de meest krachtige stimulus is, ongeacht het cognitief niveau van de persoon met dementie. Dit is echter de meest tijdrovende stimulus, waardoor het belangrijk is om op zoek te gaan naar stimuli die in de dagdagelijkse praktijk binnen woonzorgcentra kunnen ingezet worden. Het doel van deze working paper is het aanbieden van een verrijkte omgeving aan de bewoners die lijden aan ernstige dementie met storend gedrag voor medebewoners, verblijvend op de kleinschalige wooneenheid ‘Oase’ binnen het woonzorgcentrum Sint-Elisabeth te Hasselt. Volgende onderzoeksvragen worden gesteld per te onderzoeken object X, Y, Z: 1. Wat is de spontane reactie op voorwerp X door bewoners met storend gedrag voor medebewoners die verblijven op de Oase, behorend tot de categorie dolers? 2. Wat is de spontane reactie op voorwerp X door bewoners met storend gedrag voor medebewoners die verblijven op de Oase, behorend tot de categorie evenwichtzoekers?
3. Welke reactie treedt op na gericht aanbieden van voorwerp X bij bewoners met storend gedrag voor medebewoners die verblijven op de Oase, behorend tot de categorie dolers? 4. Welke reactie treedt op na gericht aanbieden van voorwerp X bij bewoners met storend gedrag voor medebewoners die verblijven op de Oase, behorend tot de categorie evenwichtzoekers? 2. Methodologie 2.1 Design Om bovenstaande onderzoeksvragen correct te benaderen, wordt gebruikt gemaakt van een prospectief, longitudinaal, participatief observationeel design. Dit impliceert dat er gedurende meerdere dagen geobserveerd wordt. Deze meetmomenten vinden plaats per object in 10 blokken van 2 achtereenvolgende dagen (1 dag gericht observeren, 1 dag spontaan observeren) door eenzelfde observator. Dit betekent een totaal van 20 observaties per te onderzoeken object per observator. De totale observatieperiode bedraagt 3 maanden. Deze meetmomenten worden dusdanig gepland om vertekening door een gewijzigde groepsdynamiek te voorkomen. Bovendien zal de observatie steeds op eenzelfde tijdstip in de namiddag plaatsvinden, waarbij de bewoners vrij over de afdeling zwerven. Dit gegeven is noodzakelijk om spontane reacties te bekomen. De interactie binnen de groep verschilt bovendien sterk in voor- en namiddag, waarbij de onrust sterk toeneemt naarmate de dag vordert. 2.2 Steekproef De oorspronkelijke steekproef bedraagt 9 geïncludeerde bewoners die lijden aan ernstige dementie, storend zijn voor medebewoners en verblijven op de kleinschalige wooneenheid ‘Oase’ (n=9). Storend zijn voor medebewoners wordt gekenmerkt door decorumverlies, rusteloos gedrag doorheen de dag en nacht, agressie, roep- en achterdochtig
2 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
gedrag. Er is echter een drop-out van 2 overleden bewoners opgetreden, waardoor de uiteindelijke steekproef slechts 7 bewoners bedraagt (n=7). Deze groep is opgebouwd uit 4 dolers en 3 evenwichtzoekers (Vanderplaats, 2008). Dolers zijn ouderen die actief op zoek gaan naar prikkels, waarbij doolgedrag doorheen de afdeling optreedt. Evenwichtzoekers zijn in de kern dolers die door mobiliteitsproblemen niet meer actief op zoek kunnen gaan.
Geslacht
Leeftijd
A
Categorie dementie evenwichtzoeker
SIRS
GDS
97
Type dementie Alzheimer
V
9
M
89
vasculair
0
evenwichtzoeker
M
87
Alzheimer
4
doler
M
85
onbekend
22
Stage 6 Stage 7 Stage 7 Stage 5
B
evenwichtzoeker
C D
V
79
Alzheimer
21
F
doler
M
94
Alzheimer
22
G
doler
M
85
onbekend
20
Stage 5 Stage 5 Stage 6
B CD CD
2.3 Geselecteerde objecten Als opzet van dit onderzoek wordt op voorhand bepaald dat slechts 3 objecten zullen worden uitgetest. Dit om voldoende diepgang te bekomen binnen het vooropgestelde tijdstraject. Op geleide van literatuurstudie worden volgende objecten weerhouden: een gesimuleerde hond, gepersonaliseerde interactiekussens en kinderspeelgoed. De gesimuleerde hond behoort tot de categorie gesimuleerde sociale stimuli, wat een representatie van een echte sociale stimulus inhoudt. Deze prikkel kan eenvoudig aangeboden worden aan personen met dementie wanneer het toepassen van echte sociale stimuli moeilijk is. In het onderzoek van Cohen-Manfield (2010) naar de meest effectieve stimulus worden verschillen opgemerkt in de reactie op diverse gesimuleerde sociale stimuli. Als gesimuleerde sociale prikkel worden een levensechte pop, een kinderachtige pop, een robotdier en een pluche dier gebruikt. De levensechte pop behoort tot de meest effectieve stimulus in dit onderzoek. Terwijl de kinderachtige pop, het robotdier en het pluche dier het vaakst worden geweigerd (Cohen-Mansfield et al, 2010). De gesimuleerde hond in dit onderzoek is een gesimuleerde slapende puppy met ademhalingsfunctie. De kostprijs bedraagt 29.99 euro en kan bekomen worden bij dierenwinkel Maxizoo op de Hasseltweg te Genk of online via Nenko BVBA (http://www.nenko.info). Afbeelding 1: Gesimuleerde hond Het tweede object wordt gevormd door de gepersonaliseerde interactiekussens. Geïndividualiseerde of persoonlijke stimuli zijn stimuli die gebaseerd zijn op de identiteit van de bewoner. Bij de keuze van deze prikkel is het belangrijk om te weten welke rollen de bewoner in het leven heeft vervuld. Er wordt daarbij gekeken naar handelingen waarmee de bewoner vaak bezig was in het verleden zoals werk, gezin, eventuele hobby’s die de persoon beoefende of bepaalde specifieke zaken die belangrijk waren
Katz score CD CD CD CD
3 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
doler
Tabel 1: gegevens van de geïncludeerde bewoners
Om toch aan deze behoefte te voldoen, creëren deze zelf prikkels door bijvoorbeeld te roepen, te wrijven, … Daar het opzet van deze kleinschalige afdeling is om enkel bewoners met storend gedrag voor medebewoners een thuis te bieden, komt de categorie zendementerenden hier initieel niet voor. Het lijkt alsof deze bewoners slapen, waarbij zij erg in hun eigen wereld verkeren. Dit kan naarmate de tijd vordert wel, doordat dolers en evenwichtzoekers mogelijks evolueren tot zendementerenden. Deze personen stellen immers geen storend gedrag voor medebewoners en zijn vooral gebaat met rustgevende prikkels en lichttherapie. Bij de geïncludeerde bewoners zijn 2 vrouwen en 5 mannen opgenomen. De leeftijd varieert van 85 tot 97 jaar. Vier bewoners lijden aan de ziekte van Alzheimer, één bewoner heeft de diagnose vasculaire dementie en voor twee bewoners is het type dementie onbekend. De Severe Cognitive Impairment Rating Scale (SCIRS) (Choe et al, 2007) varieert van 0 tot 22, waarbij 0 de slechts mogelijke score en 22 de maximum correcte score is. Deze schaal wordt toegepast bij bewoners waarbij een afname van de Mini Mental State Examination (MMSE) niet meer mogelijk is (Cordner et al., 2010). Nagenoeg alle bewoners bevinden zich in de meest hulpbehoevende fase (CD) van de Katz-schaal (Katz et al, 1962). De score van de Global Deterioration Scale (GDS) (Reisberg et al 1982) varieert van stage 5 tot stage 7. In tabel 1 wordt een overzicht van de belangrijkste gegevens per bewoner weergegeven. Bewoner
E
voor de oudere met dementie. Cohen-Mansfield et al. (2011) stelt dat er nog steeds een verhoogde interesse is naar één van deze rollen, ook al neemt het belang van deze rollen met het ouder worden af. Activiteiten die hierop gebaseerd zijn, kunnen in een verhoogde mate interesse en plezier opwekken, alsook de betrokkenheid bij activiteiten laten toenemen in vergelijking bij algemene activiteiten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat personen met dementie meer betrokken zijn bij activiteiten waaraan een persoonlijke betekenis wordt toegekend dan bij algemene activiteiten (Cohen-Mansfield, Marx, Freedman, Murad, Thein, Dakheel-Ali, 2011).
Afbeelding 2: Kinderspeelgoed 2.4 Ontwikkeling registratiedocument De meest geschikte methode om engagement met de verrijkte omgeving te beoordelen is via zelfrapportage. Zelfrapportering verloopt echter moeilijker naarmate de graad van dementie stijgt. Door gebrek aan cognitie en communicatie is het bij ouderen die lijden aan ernstige dementie niet meer mogelijk om zelfrapportage toe te passen (CohenMansfield et al, 2011). Er dient bijgevolg gebruik gemaakt te worden van observatieschalen die het effect van de verrijkte omgeving in kaart brengen. Zo is er de Lawton’s Modified Behavior Stream (LMBS) die 5 stemmingen (plezier, interesse, depressie, angst, boosheid) observeert (Lawton et al, 1996). Bij deze schaal wordt de duur van de stemmingen beoordeeld op een vijfpuntenschaal (nooit, minder dan 16 seconden, minder dan de helft van de observatie, meer dan de helft van de observatie, de volledige of bijna volledige observatie). Lawton et al. (1996) stelt dat het belangrijk is om observaties te doen op baseline. Dit zijn observaties wanneer er geen stimulus wordt aangeboden. Deze dienen als vergelijking met de registratiemomenten waarin een stimulus wordt aangeboden om zo het effect van de stimulus correct in te schatten. Deze schaal is eenvoudig, vlot toepasbaar en levert een gemakkelijk te interpreteren resultaat. De belangrijkste belemmering is dat de effectieve schaal niet vrij beschikbaar is en dus niet gebruikt kan worden voor dit onderzoeksopzet.
De interactiekussens zijn kussens waarop verschillende voorwerpen vastgehecht zijn die een aparte structuur hebben. Om deze reden vormen de gepersonaliseerde kussens voornamelijk een tactiele stimulus. Het gebruik hiervan is geen compleet nieuw gegeven in het onderzoek naar een gepaste stimulus voor personen met dementie. De vernieuwende factor in dit onderzoek bestaat uit het gebruik van voorwerpen die al dan niet een persoonlijke betekenis hebben voor de bewoner. Iedere bewoner heeft daarom ook een eigen kussen, dat speciaal voor deze is ontwikkeld. Alvorens de kussens te maken is er informatie opgevraagd over de voormalige rollen die bewoners in het leven vervuld hebben. Aan de hand van deze gegevens is er gezocht naar verschillende voorwerpen die een link vormen met het leven van de bewoner (bijlage 1). De kussens zijn tot stand gekomen door het verzamelen van verschillende materialen en deze vast te hechten. Het laatste object betreft het kinderspeelgoed. Ondanks het gegeven dat wetenschappelijke literatuur vaak vermeld dat kinderspeelgoed geen geschikte stimulus is voor ouderen met dementie (Cohen-Mansfield et al., 2010), wordt er in de praktijk opgemerkt dat deze activiteiten wél in trek zijn bij ouderen die lijden aan ernstige dementie met storend gedrag voor medebewoners en verblijvend op de Oase te Hasselt. Dit kinderspeelgoed dient attractief te zijn door een eenvoudig gebruik van kleur, muziek en beweging. Bij ‘Blokker’ te Hasselt was volgend bewegend speelgoedtreintje met muziek in de aanbieding (Musical farm set, Navystars. Kostprijs 14.29 euro).
Cohen-Mansfield et al. (2010) heeft de Observational Measurement of Engagement (OME) ontwikkeld die het engagement van de oudere met dementie observeert. Bij introductie van de stimulus wordt genoteerd of de persoon de stimulus verwerpt via woorden of acties. De variabele ‘aandacht voor de stimulus’ tijdens het engagement wordt op een vierpuntenschaal gemeten (geen aandacht, weinig aandacht, aandachtig, veel aandacht). Dit wordt beoordeeld via de hoeveelheid zichtbare aandacht voor de stimulus tijdens observatie (naar stimulus kijken, aanraken of gebruiken, praten over de stimulus) en opvolgen van
4 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
aangeboden instructies (bijvoorbeeld het gebruik van een object). Aandacht omvat ook fysiek contact zonder visueel contact (bijvoorbeeld het aaien van een huisdier zonder oogcontact). De variabele ‘houding naar de stimulus’ wordt op een zevenpuntenschaal gemeten (zeer negatief, negatief, weinig negatief, neutraal, weinig positief, positief, zeer positief). Dit wordt beoordeeld door de hoeveelheid opwinding of uitdrukking naar de stimulus (bijvoorbeeld glimlachen, fronsen, aanwezige energieniveau, opwinding in stem). De ‘variabele duur’ houdt in hoeveel tijd de persoon geëngageerd was met de stimulus gedurende de tijd dat deze aangeboden werd. De OME is geschikt voor het beoordelen van engagement bij ouderen die lijden aan lichte tot ernstige dementie. Deze schaal bevat veel items om te observeren en geeft dus een uitgebreide hoeveelheid van gegevens om het effect van de stimuli te beoordelen. Het afnemen van deze schaal vergt meer tijd en is moeilijker dan de LMBS. Het noteren van de gegevens gebeurt bij deze schaal via een kleine computer met specifieke software. De interpretatie van de OME schaal is ingewikkelder dan bij de LMBS omwille van de aanwezigheid van verschillende variabelen. Ook geeft de variabele ‘houding’ neiging tot een eerder subjectieve beoordeling. Ook deze schaal is niet vrij beschikbaar, waardoor deze niet toepasbaar is binnen dit onderzoeksopzet.
weergegeven hoeveel observaties per bewoner een bepaalde score behaald hebben. De X-as representeert de behaalde score. De Y-as staat voor het aantal observaties dat deze score behaald heeft. Er worden 2 outcome variabelen bekeken, namelijk houding ten aanzien van het object en duur van de aandacht. Het object kan een positieve, een negatieve of geen emotionele invloed hebben op de bewoner. Door de grote verscheidenheid in wijze van aanbieden van de objecten en de eigenheid van de bewoners zelf, wordt de vorm van aandacht, namelijk kijken, aanraken of spreken, niet verwerkt in de grafieken. Het bleek zeer moeilijk om deze gegevens objectief te beoordelen en is er dus geopteerd om enkel gebruik te maken van de totale duur van de interacties. Voor de houding zijn er 3 observatiedomeinen, namelijk gelaatsuitdrukkingen, stemgebruik en lichaamshouding. Deze worden voor en tijdens het aanbieden van het object beoordeeld. De verandering die het object teweegbrengt wordt gescoord, wat een resultaat van -12 tot +12 oplevert. Daar deze schaal onoverzichtelijk is en omdat resultaten onder -6 en boven +6 extreem zeldzaam zijn, is de scoring voor houding herleid tot een overzichtelijker resultaat, namelijk van -3 tot +3. Een score van -12 tot en met -7 wordt herleid tot een -3, een score -6 tot en met -4 wordt herleid tot -2, een score van -3 tot en met -1 wordt herleid tot -1, een score van 0 blijft, een score van 1 tot en met 3 wordt herleid tot 1, een score van 4 tot en met 6 wordt herleid tot 2 en een score van 7 tot en met 12 wordt herleid tot een score van 3.
Om eerder genoemde onderzoeksvragen alsnog te kunnen beantwoorden, wordt een registratiedocument ontwikkeld. Dit document is gebaseerd op bovenvermelde bestaande observatieschalen (bijlage 2) en bestaat uit twee delen. Alvorens het object aan te bieden dient de houding van de bewoner geobserveerd te worden. Dit maakt een correct beoordeling van het effect van het aangeboden object mogelijk. In het tweede deel dient zowel de duur van de interactie als de houding van de bewoner geobserveerd. Dit document wordt zowel voor de spontane als gerichte observaties toegepast. Er dient echter wel vermeld te worden dat het ontwikkeld registratiedocument niet getest is op validiteit en betrouwbaarheid. Bijgevolg dienen de verkregen resultaten met de nodige voorzichtigheid benaderd en in uitgebreid onderzoek verder getest te worden.
Score van houding 3 2 1 0 -1 -2 -3
2.5 Analyse van de gegevens
Tabel 2: overzicht van betekenissen per score van houding
De resultaten worden met behulp van Excel 2010 verwerkt. Hieruit ontstaan grafieken die het vergelijken tussen de verschillende objecten, evenals de observatiemethoden vergemakkelijken. In de grafieken wordt
5 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Betekenis van de score Extreme verandering in de houding door het object, omslaan van een negatieve houding naar een zeer positieve houding Een sterk positieve invloed op het affect van de bewoner door het object Een matig positieve invloed op het affect van de bewoner door het object Het object brengt weinig tot geen verandering in het affect van de bewoner teweeg Een matig negatieve invloed op het affect van de bewoner door het object Een sterk negatieve invloed op het affect van de bewoner door het object Extreme verandering in de houding door het object, omslaan van een positieve houding naar een zeer negatieve houding
Voor de aandacht wordt een schaal van 1 tot 5 gebruikt, waarbij 1 aangeeft dat er minder dan 10% van de observatietijd een interactie was. Twee op deze schaal geeft aan dat er tussen 10% en 35% van de observatietijd interactie plaats vond, 3 is tussen 35% en 65%, 4 is tussen 65% en 90% en 5 geeft aan dat er meer als 90% van de observatietijd aandacht voor het object was. Dit is een niet-lineaire verdeling, wat aangeeft dat de waardes 1 en 5 een sterke indicatie zijn voor geen of veel aandacht. Bij de interpretatie moet hier dus rekening mee gehouden worden.
Aangezien iedere persoon met dementie uniek is, zijn er grote verschillen vastgesteld binnen een bewonerscategorie in reactie tot de aangeboden stimulus. Zo is bewoner E volledig in de ban van het kinderspeelgoed, en verwerpt deze telkens het interactiekussen. Bewoner G is erg wisselvallig ten aanzien van het kinderspeelgoed, maar enthousiast ten aanzien van het interactiekussen. Dit maakt het trekken van algemene conclusies en besluiten moeilijk. Verder toekomstig onderzoek kan mogelijk algemene richtlijnen aan het licht brengen. Toch blijft een persoonsgerichte benadering van ouderen die lijden aan dementie noodzakelijk.
3. Resultaten
3.2 Categorie ‘evenwichtzoekers’
3.1 Algemene bevindingen
De categorie ‘evenwichtzoekers’ (n=3) wordt voornamelijk gekenmerkt door een lage score op de SCIRS (Rabins, 1994). Dit betekent concreet dat deze ouderen een zeer beperkt cognitief functioneren hebben (SCIRS-score varieert van 0 tot 9). Deze bewoners bevinden zich eveneens in een hogere categorie op de Global Deterioration Scale (Reisberg, 1982), wat een sterke cognitieve achteruitgang impliceert. Dit zijn in de kern dolers die door het voortschrijdende dementeringsproces en dus beperkte mobiliteit niet meer zelfstandig op zoek kunnen gaan naar gepaste prikkels. In bijlage 3 volgen de resultaatgrafieken van de spontane observaties op de aangeboden objecten binnen de categorie ‘evenwichtzoekers’.
Cohen-Mansfield et al. (2010) stelt dat een sociale stimulus de meest effectieve prikkel vormt bij ouderen die lijden aan ernstige dementie. Dit gegeven wordt tevens opgemerkt binnen het huidige onderzoeksopzet door de toepassing van de gerichte observatie. Hierbij treedt er verbaal en non-verbaal (ruim) contact met de bewoner op, in tegenstelling tot de spontane observatie. Bij deze laatste wordt de inbreng van de observator immers tot een minimum beperkt. In nagenoeg alle gerichte observaties is een duidelijke stijging van engagement zichtbaar, ongeacht het aangeboden object. Dit is bijgevolg eerder te wijten aan de aanwezigheid van menselijk, sociaal contact dan aan het verrijkende object.
Het kinderspeelgoed lijkt beperkt nuttig binnen deze bewonerscategorie. Ondanks de aanwezigheid van beweging en geluid is de aandacht voor deze stimulus gering. Het gepersonaliseerd kussen lijkt een goede stimulus te zijn binnen de categorie ‘evenwichtzoekers’. Hier wordt een verbetering in houding en aandacht waargenomen, dankzij de directe tactiele toegang tot het kussen. De specifieke voorwerpen die een vroegere werkrol representeren, blijken geen extra engagement te veroorzaken bij deze bewoners. De herkenning van deze voorwerpen lijkt volledig verdwenen, waardoor het gepersonaliseerde aspect geen meerwaarde vormt bovenop het tactiele gegeven. Dit in tegenstelling tot eerdere onderzoeksliteratuur, waarin vermeld wordt dat stimuli die een vroegere rol vertegenwoordigen langer de aandacht kunnen vasthouden (Cohen-Mansfield, 2011). De gesimuleerde hond lijkt tot weinig engagement te stimuleren. Dit object is bijna volledig bewegings- en geluidloos, waardoor het er niet in slaagt de aandacht te trekken of te behouden. De hond wordt ook niet
Een tweede bevinding is rol van de sociaal wenselijke factor. Bij bewoners met een betrekkelijk hoge SCIRS-score (categorie dolers) en dus een eerder matige cognitieve beperking, wordt opgemerkt dat de aanwezigheid in groep bij de spontane observatie een belangrijk gegeven is. Bij deze observatie wordt het object in het midden van de tafel aangeboden, waarbij herhaaldelijk gezien wordt dat bewoners de stimulus niet willen aanraken of vastnemen vanuit sociale wenselijkheid. Het hoort immers niet om een voorwerp voor jezelf te houden wat anderen in de groep misschien ook wensen. Dit verklaart mede de toegenomen reacties bij de gerichte observatie. Hier kan de bewoner immers zichzelf zijn, waarbij de aanwezigheid in groep geen rol meer speelt. Dit is een opmerkelijk gegeven gezien het toch wel beperkt cognitief functioneren van deze doelgroep.
6 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
meer herkend als zodanig, waardoor het zijn gesimuleerd sociaal attribuut verliest. Dit alles maakt de hond een niet geschikte stimulus voor de categorie ‘evenwichtzoekers’. Evenwichtzoekers lijken binnen de spontane observaties vooral gebaat met stimuli met een tactiel attribuut, al zijn er grote persoonlijke verschillen aanwezig. Deze dienen niet noodzakelijk gepersonaliseerd te worden, aangezien dit geen meerwaarde vormt.
op de observator gericht is. Door de reactie op de observator niet in kaart te brengen, is de invloed van deze laatste slechts in beperkte mate weergegeven in de resultaten. Het kinderspeelgoed en het gepersonaliseerd kussen hebben een positieve en langdurige invloed gehad op de twee van de drie bewoners. De eigenschappen die hierbij geholpen hebben zijn de aanwezigheid van het tactiele attribuut, beweging en geluid. De gesimuleerde hond presteert aanzienlijk minder goed.
In bijlage 4 volgen de resultaatgrafieken van de gerichte observaties op de aangeboden objecten binnen de categorie ‘evenwichtzoekers’.
3.3 Categorie ‘dolers’ In bijlage 5 volgen de resultaatgrafieken van de spontane observaties op de aangeboden objecten binnen de categorie ‘dolers’. De categorie ‘dolers’ wordt gevormd door 4 bewoners met een hogere SCIRS-score (variërend van 20 tot 22). Dit betekent relatief gezien een matig beperkt cognitief functioneren. Deze bewoners bevinden zich ook in een lager stadium van de GDS-schaal, wat eveneens op een beter cognitief functioneren dan de ‘evenwichtzoekers’ wijst. Dit betekent concreet dat deze ouderen nog actief op zoek gaan naar een verrijkte omgeving.
Bij gebruik van het kinderspeelgoed wordt er een verbetering van de houding opgemerkt bij bewoner A en B, maar een eerder negatieve tendens bij bewoner C. Gericht kan het kinderspeelgoed goed de aandacht behouden. Er kan gesteld worden dat het gericht aanbieden een duidelijke meerwaarde is voor bewoner A en B. Bijgevolg is het gebruik van kinderspeelgoed tijdens een gerichte observatie mogelijk een goede stimulus.
Het kinderspeelgoed scoort goed bij deze bewonerscategorie. Het kan bij de meerderheid van de dolers de aandacht behouden. Doordat het speelgoed beweegt lijkt het te blijven engageren. Er is ook regelmatig een spontane interactie tussen het speelgoed en de bewoner doordat sommige ouderen zelf het speelgoed weer willen aanzetten. Enkele slagen hier zelfs succesvol in zonder het krijgen van instructies. Deze categorie van bewoners lijkt het doel van het kinderspeelgoed te herkennen. Zo wordt er onmiddellijk spontaan gereageerd bij het ontsporen van de tractor door dit terug op het spoor te plaatsen. Geen enkele bewoner toont verbaal of non-verbaal aan deze stimulus als infantiliserend en dus ongepast te ervaren.
Afbeelding 3: Aanraken kinderspeelgoed gericht bij evenwichtzoeker Voor het gepersonaliseerd kussen zijn de resultaten van spontaan en gericht aanbieden zeer vergelijkbaar. Ook hier wordt opgemerkt dat de bewoners vooral tactiel met het kussen bezig zijn, zonder herkenning van de werkrolattributen. Voor de gesimuleerde hond zijn er onvoldoende observatiegegevens beschikbaar om een duidelijke vergelijking te maken. Toch kan er gesteld worden dat de gesimuleerde hond gericht eveneens geen sterk engagerende stimulus is.
‘Zet het terug aan, zet het terug aan!’ ‘Dat is fijn!
Er wordt bij deze bewonerscategorie opgemerkt dat de aanwezigheid van een sociale stimulus, met name die van de participatieve observator, een sterk positieve invloed kan hebben. Er is getracht enkel de invloed ten aanzien van het object te beoordelen tijdens de observatie. Dit is bij de evenwichtzoekers nog mogelijk doordat de aandacht meestal enerzijds duidelijk op het object of anderzijds duidelijk
Het interactiekussen scoort matig bij deze doelgroep. Het is wel in staat om twee bewoners positief te beïnvloeden, doch is het niet in staat om voor lange tijd de aandacht te behouden. De derde bewoner toont duidelijk aan het geen boeiende stimulus is door herhaaldelijk te zuchten
7 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
en te vermelden dat het kussen niet boeit. Bij deze categorie van bewoners wordt opgemerkt dat af en toe herinneringen uit het verleden naar boven worden gehaald dankzij het gepersonaliseerd kussen. Het zijn vooral de boekjes die aan het kussen bevestigd zijn, die hiervoor zorgen. Zo hebben het boek van Jacqmotte koffie en een toeristenboek van New York voor een groot deel van de positieve reacties gezorgd, alsook het rekenmachine voor een bewoner die in het verleden als boekhouder werkte. De overige voorwerpen met een werkrolattribuut hebben algeheel weinig engagement teweeg gebracht, doordat ook binnen deze bewonerscategorie weinig tot geen herkenning van deze voorwerpen optreedt (op de bevestigde boeken na). Net zoals bij de bewonerscategorie van de ‘evenwichtzoekers’ is dit in tegenstelling tot wat wetenschappelijke literatuur beweert. Het matige succes van de gepersonaliseerde kussens wordt eerder veroorzaakt door de herkenning van enkele boeiende objecten, dan door het tactiele aspect. Het gebruik van deze kussens is dan ook geen meerwaarde voor deze categorie van bewoners. Er wordt herhaaldelijk gefrustreerd gevraagd ‘wat moet ik hiermee doen?’, ‘wat is de bedoeling hiervan?’. Het is meer geschikt om de objecten afzonderlijk aan te bieden, los van het format kussen.
In bijlage 6 volgen de resultaatgrafieken van de gerichte observaties op de aangeboden objecten binnen de categorie ‘dolers’. Door de objecten gericht aan te bieden aan deze categorie bewoners wordt vaker een positieve invloed geregistreerd. Er is meestal eveneens een opmerkelijke stijging van de aandacht. Er wordt opgemerkt dat deze bewoners nog sterk beïnvloed worden door de sociale stimulus die het individueel aanbieden van het object met zich meebrengt. Het kinderspeelgoed presteert gericht zeer goed, zowel op gebied van houding als aandacht. Dit is de enigste stimulus die voor alle bewoners binnen deze categorie een positief effect oplevert. Er kan bijgevolg geconcludeerd worden dat een object met de eigenschappen beweging, geluid en de aanwezigheid van een sociale attribuut een zeer sterke invloed op deze bewonerscategorie kan hebben. Bij deze ouderen is het echter veel moeilijker om de invloed van de participatieve observator op de reactie voor het object te scheiden. De aandacht is vaak minder duidelijk gericht op één specifieke stimulus. Dit doordat de bewoners plezier lijken te beleven aan de gezamenlijke interactie tussen de stimulus, observator en zichzelf. Dit is duidelijk waarneembaar bij het opvolgen van instructies of het vertellen van een verhaal gerelateerd aan het object.
‘Ik krijg dit boekje er niet af!’ ‘Wat moet ik met dit kussen doen?’ ‘Ik ben geboren en getogen in Leuven, net zoals Jacquemotte’ Ook bij deze ouderen scoort de gesimuleerd hond buiten alle verwachtingen eerder slecht. De hond faalt om emotie teweeg te brengen en kan eveneens de aandacht niet behouden doordat deze bewegings- en geluidloos is. Bovendien doorzien een aantal bewoners dat deze hond niet levend is. Dit soort objecten met een gesimuleerde sociale attribuut zijn dus maar zeer beperkt engagerend.
Filmbestand 1: Gebruik kinderspeelgoed gericht bij doler Website: www.begralim.be
‘Deze hond is mooi nagemaakt.’ ‘Is dat een opgebaarde hond?!’ ‘Ik heb vroeger ook een hond gehad.’ ‘Loop het hondje niet weg?’
Door het interactiekussen gericht aan te bieden is er een lichte stijging van het aantal positieve engagementen. Het is hier dan ook de sociale stimulus die de interesse in het kussen verhoogt. Het aanbieden van gepersonaliseerde, losse objecten kan eerder aanzien worden als een gepaste stimulus voor de categorie ‘dolers’ dan het gebruik van het format kussen.
Bij deze categorie blijkt dus dat bewegende objecten met geluid een grote invloed op het engagement hebben tijdens spontane observaties.
8 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
gebruik is gemaakt van een gevalideerde observatieschaal zijn de verkregen resultaten eveneens niet te veralgemenen. De interpretaties hierdoor verkregen dienen dus in ruime zin beoordeeld te worden en kunnen gestaafd worden in verder toekomstig onderzoek. Interpretatie van de interactie met de verrijkte omgeving is en blijft een subjectief gegeven. Door de toepassing van één object per observator te handhaven, wordt deze bias tot een minimum beperkt. Elk object wordt hierdoor immers steeds even subjectief beoordeeld, wat een correcte interpretatie mogelijk maakt. De vergelijking van de objecten onderling is hierdoor echter wel onderhevig aan deze subjectieve interpretatie, waardoor conclusies met voorzichtigheid dienen benaderd te worden.
Ook bij de gesimuleerde hond wordt een stijging in positieve interacties opgemerkt. Toch blijven de resultaten eerder beperkt. De hond slaagt er niet in om de bewoners te engageren voor dezelfde redenen als bij de spontane observatie. Ook hier speelt de observator als sociale stimulus een belangrijke rol. De gesimuleerde hond wordt als een slechte stimulus voor deze bewonersgroep geclassificeerd.
Afbeelding 6: Positieve reactie gesimuleerde hond gericht bij doler
(fluiten)
op
Het is bovendien tijdens de observatie niet altijd eenvoudig om de invloed van de observator op de houding van de bewoner te onderscheiden van deze van de invloed van het object. Er dient tevens vermeld te worden dat de observaties in verschillende tijden worden uitgevoerd. Zo bedraagt de gerichte observatie slechts vijf minuten, in tegenstelling tot de spontane observatie die 30 minuten duurt. Het effect van beide observaties wordt met elkaar vergeleken. Ook deze conclusies dienen dus met voorzichtigheid benaderd te worden. Het is algemeen bekend dat het effect van de verrijkte omgeving niet alleen te reduceren is tot het aanreiken van objecten, maar ook door de aanwezige architectuur en andere omgevingsfactoren. In dit onderzoeksopzet worden deze laatsten niet gecontroleerd. De observaties vinden bijgevolg plaats onder wisselende omgevingsomstandigheden, zoals al dan niet achtergrondmuziek, de aanwezigheid van bezoek, ….
Samenvattend over beide bewonerscategorieën kan gesteld worden dat een goede stimulus gericht wordt aangeboden, elementen van herkenning (dolers) of tactiele elementen (evenwichtzoekers) bevat. Deze beweegt en bezit tevens kleur en muziek (evenwichtzoekers en dolers). 4. Limitaties
Er werd duidelijk sociaal wenselijk gedrag opgemerkt bij de bewonerscategorie ‘dolers’ tijdens de spontane observaties. Er wordt soms opgemerkt dat bewoners een object niet willen aanraken indien een andere bewoner hiermee bezig is. Dit sociaal wenselijk gedrag is een sterk individuele factor die mogelijk invloed heeft op de resultaten.
Een eerste belangrijke limitatie voor dit onderzoek is de zeer beperkte steekproef (n=7). Het oorspronkelijke opzet bedraagt 9 bewoners (n=9), maar er is sprake van een drop-out van 2 bewoners wegens overlijden. Door deze beperkte steekproef dienen de hierboven benoemde resultaten en conclusies met voorzichtigheid benaderd worden. Door de onmogelijkheid om gebruik te maken van een betrouwbare en gevalideerde observatieschaal die de interactie met de verrijkte omgeving in kaart brengt, zijn de bekomen resultaten mogelijk niet te veralgemenen. Er wordt hiertoe een registratiedocument opgesteld op basis van wetenschappelijke literatuur. Dit registratiedocument is echter niet getest op betrouwbaarheid en validiteit, wat een belangrijke beperking kan vormen. Doordat er geen
In de loop van het onderzoek zijn niet alle vooropgestelde observatie uitgevoerd, omdat bewoners niet altijd aanwezig waren door omstandigheden. Dit maakt de grafieken niet rechtstreeks visueel vergelijkbaar. De gegevens moeten telkens in detail bekeken worden. Als laatste limitatie kan gesteld worden dat slechts drie objecten grondig getest zijn. Dit vormt een zeer beperkte basis om algemene conclusies te trekken over de karakteristieken van objecten.
9 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Beoordeling van het engagement van personen met dementie blijkt een moeilijke zaak te zijn. De grote verscheidenheid binnen deze doelgroep, de onkunde om de exacte gemoedstoestand duidelijk te communiceren, alsook de subjectieve interpretatie door de observator maken het bekomen van duidelijke resultaten niet eenvoudig. Een individuele benadering van de oudere die lijdt aan dementie blijft absoluut noodzakelijk. Er dient bijgevolg voorzichtig omgesprongen te worden met algemene conclusies.
dan koop je nieuwe!’. De gerichte toepassing hiervan is succesvoller dan het continue aanbieden van deze dieren. 5.2 Pluchen dieren De namaakdieren zijn een wisselend succes op de Oase. Voorheen voelden enkele bewoners zich hiertoe aangetrokken en namen ze deze overal met zich mee. De snoezelkat en –hond werden veel gebruikt om bewoners rustig in de zetel te laten zitten. Bewoners reageerde oprecht ontroerd wanneer je hun deze dieren aanbood (‘Krijg ik dit van u? Echt waar?’). Echter werd op een dag de snoezelkat onthoofd terug gevonden en bleek de snoezelhond gevild te zijn. Bij de aankoop van de nieuwe snoezelhond voor dit onderzoeksopzet blijkt de geobserveerde reactie weinig positief te zijn. Dit gegeven kan verklaard worden doordat de enthousiaste doler van enkele jaren geleden nu een evenwichtzoeker is met een sterk verminderde herkenning van objecten. Het blijft bijgevolg een continue zoeken naar geschikte stimuli die het ene moment wel en het andere geen succes boeken.
5. Gebruik overige voorwerpen Onderstaande materialen worden met wisselend effect aangeboden aan de bewoners die verblijven op de Oase. 5.1 Levende dieren In de lente werden een aantal kuikentjes aangekocht en in de dwaalgang geplaatst. Deze trokken niet spontaan de aandacht en interesse van de bewoners. Indien de ouderen werden aangesproken en naar het hok geleid, weerklonk vaak de reactie: ‘Oh, om op te eten?’. Bewoners konden moeilijk plaatsen wat deze kuikens in huis deden en hadden waarschijnlijk meer baat met een scharrelende kip buiten, waarbij eieren konden geraapt worden. Een tijd geleden werd een koppeltje kanaries aangekocht als tweede poging om meer reactie uit te lokken. Deze brachten met succes twee jonge vogeltjes groot in de living van de Oase. Dit bracht veel positieve reacties en interesse van de bewoners teweeg. De jonge vogeltjes piepten om eten en werden voortdurend door beide ouders gevoed. Bewoners genoten ervan om dit gegeven te observeren vanuit de zetels in de living. Ook bij het verschonen van de kooi ontstaat er interesse door de bewoners. De vogel wordt dan in het midden van de tafel geplaatst, zodat iedereen goed kan zien wat er gebeurt. Als reactie werd er gegeven: ‘Oh, een kanarie!’. Dit is een mooi teken van herkenning. Af en toe brengt een personeelslid diens eigen hondje mee, waarop door enkele bewoners enthousiast gereageerd wordt. Dit is echter steeds van korte duur, waarop het dier weggehaald moet worden om agitatie te vermijden. Zo vertoonde één bewoner sterk doolgedrag nadat de hond de afdeling verlaten had. Hij floot voortdurend, waarbij hij vertelde dat zijn hond was weggelopen. Enkele bewoners zijn ook bang van de tanden en nageltjes van de hond. Zo zei één bewoonster die nauwelijks nog reactie vertoont tegen de hond: ‘Pas op met mijn kousen! Als je ze kapot doet,
5.3 Pop met koets De pop werd in eerste instantie aangeboden aan een bewoonster die erg in zichzelf gekeerd is. Zij reageert hier positief op door de pop te strelen, kusjes te geven en te wiegen. Later bleek de pop vooral aantrekkelijk te zijn voor de mannelijke bewoners op de Oase. Zij worden laaiend enthousiast over de baby. Omdat er vaak onrust ontstond doordat in hun perspectief de baby niet op tijd in bed lag, werd een wandelwagen aangeschaft. Hier wordt geregeld mee rondgereden door bewoners, zowel overdag als ’s nachts. Eenmaal was ’s morgens de koets met pop verdwenen, alsook het donsdeken van een bewoner. Later bleek dat de koets veilig op een kamer gestald stond en dat beide bewoners hadden samengewerkt om het donsdeken rond de koets en pop te wikkelen, zodat het kindje zeker geen kou zou vatten. Er is tevens kinderkledij op de afdeling aanwezig. Dit wordt minder gebruikt door bewoners en zou meer gericht in activiteiten door personeel toegepast kunnen worden (kinderbadje en dergelijke). Toch dient er ook voor gewaakt te worden dat bewoners gerust gesteld worden, wanneer zij denken dat de baby aan zijn lot is overgelaten. Voor familieleden van
10 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
bewoners was de introductie van de pop erg confronterend. Zij staan hier vaak met ongeloof en machteloosheid naar te kijken. Ondertussen is de pop een vast onderdeel van de afdeling en heeft iedereen dit kunnen plaatsen.
alle hoeken en gaten van de afdeling tevoorschijn. In deze mandjes bevinden zich brillen, portefeuilles, kammen, bolletjes garen, en muziekinstrumenten. De voorwerpen die het meest in trek zijn bij de bewoners zijn alledaagse gebruiksvoorwerpen, zoals de brillen en kammen. Ook portefeuilles worden steeds in broekzakken terug gevonden. Een aandachtspunt voor de toekomst is om eventueel oud geld te kopiëren en in deze portefeuilles te steken. Bewoners willen graag betalen aan tafel bij de koffieronde en slaan in paniek wanneer hun portefeuille leeg blijkt te zijn. Vaak voelen zij schaamte, terwijl dit eenvoudig kan voorkomen worden. Er staat ook een kistje met bobijntjes oud naaigaren en een meetlint. Ook deze bobijntjes worden overal teruggevonden. In de herfst werden in een doos maïskolven en okkernoten gelegd. Deze zijn allemaal opgegeten teruggevonden.
Afbeelding: Babypop met wandelwagen
Filmbestand 2: Gebruik mandjes www.begralim.be/kennisatelier.be
5.4 Lichtgevend tapijt Het lichtgevend tapijt wordt niet spontaan gebruikt door bewoners. Ook het personeel maakt hier geen gebruik van om in contact te komen met de bewoners. Deze staat zelden aan, waardoor de mogelijkheid tot lichttherapie verloren gaat. Er zou gewerkt kunnen worden met twee gordijntjes om de ruimte donker te maken en het effect te vergroten. Hierbinnen kunnen dan activiteiten met licht worden uitgevoerd. Dit kan in een toekomstige vorming worden opgenomen, zodat personeel zich bewust wordt van deze mogelijkheid tot communicatie.
voorwerpen
:
zie
5.5 Kapstok In de living bevindt zich een kapstok met oude hoeden, handtassen en sjaals. Deze worden weinig spontaan gebruikt door de bewoners. Dit materiaal wordt eerder gericht gebruikt tijdens activiteiten om bewoners op te doffen. Afbeelding 13: kapstok met hoeden, sjaals en handtassen
Afbeelding 12: Lichtgevende voelwand 5.5. Mandjes met spulletjes
5.6 Wandelstokken
in de dwaalgang
De wandelstokken zijn dan weer een populair item bij de mannelijke bewoners. Enkele ouderen gebruiken deze spontaan, waarna bijna alle wandelstokken op één kamer worden teruggevonden. De wandelstokken worden echter ook vaak spontaan in bloembakken gepland door bewoners.
In deze mandjes liggen kleine spulletjes die variëren naargelang het aanbod op de afdeling. Deze mandjes zijn voortdurend leeg, omwille van het intensieve gebruik door enkele bewoners. Er dient in de toekomst op te worden toegezien dat deze steeds gevuld blijven en dat materiaal van de kamers terug in de mandjes wordt gelegd. Deze spulletjes komen uit
11 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
met
6. Gevaarlijke materialen
5.7 Bloembakken
Er dient aandacht besteed te worden aan het gegeven dat bewoners die lijden aan ernstige dementie voorwerpen foutief gebruiken. Zo dient er zeker opgelet te worden met sponzen en ballonnen, aangezien deze al herhaaldelijk opgegeten werden. Ook schors van planten en planten zelf worden geregeld uit de mond verwijderd. Het is tevens opletten met producten uit de verzorgingskar die door enkele bewoners worden opgedronken. Nepfruit in bloemstukken worden ook tot het gevaarlijk materiaal gerekend. Bewoners op de Oase bevinden zich vaak in de orale fase en steken bijgevolg alles in de mond, al dan niet eetbaar.
Eén van de materialen waardoor bewoners het meest aangetrokken worden, zijn bloembakken met planten. Vooral de mannelijke bewoners houden van tuinieren. Planten worden voortdurend uit de bloempotten getrokken en aarde wordt naast de pot op de grond gegooid. In de herfst werden er maïsstengels met maïskolven in de bloempotten geplaatst. Ook dit was een groot succes. De maïs werd eraf gehaald en vervolgens opgegeten. De stengels werden spontaan gesnoeid met behulp van een schaar door enkele bewoners. Er werd dan ook een plantenbak aangekocht om in de binnentuin te plaatsen. Hier hebben de bewoners een klein moestuintje aangelegd, waarbij de zelf gekweekte groenten gebruikt worden om soep te maken tijdens animatieactiviteiten.
binnenhof
Afbeelding
14:
Groentenbak
7. Toepassing verrijkte omgeving door afdelingspersoneel Het afdelingspersoneel tracht de bewoners zoveel als mogelijk persoonsgericht te benaderen door het gebruik van gepaste stimuli. Zo wordt aan één bewoner vaak de pop overhandigd, omdat deze hier zeer positief op reageert. Bij een andere bewoner lijkt een tijdschrift meer rust te brengen. Alle personeelsleden werken enkel op deze kleinschalige wooneenheid, waardoor een doorgedreven persoonlijke kennis van de bewoner eenvoudiger te bekomen is. In het najaar van 2012 werd aan het afdelingspersoneel een vorming gegeven inzake de toepassing van de verrijkte omgeving bij ouderen die lijden aan ernstige dementie. Momenteel wordt er meermaals daags gebruikt gemaakt van gepaste stimuli, maar dit zou nog meer naar de voorgrond kunnen treden, zoals bijvoorbeeld het gebruik van de voelwand. Van de drie in dit onderzoeksopzet geteste objecten werd tot op heden geen enkele spontaan uit de doos gehaald en toegepast op de afdeling, ondanks de aanwezigheid van tewerkgestelde personeelsleden op de afdeling tijdens de testfase. ‘Stimuli zien toepassen’ blijkt niet voldoende. Een doorgedreven vorming en begeleiding is hierbij noodzakelijk.
in
5.8 DVD’s 5.9 Video In de living zijn ook een groot aantal DVD’s ter beschikking. Het aanbod is opgebouwd uit films uit de oude doos, natuurdocumentaires, muziekDVD’s, alsook DVD’s met vogeltjes en een open haard. Enkele worden gebruikt ter relaxatie van de bewoners en bevatten vooral landschappen en rustgevende muziek. Naar de meerderheid van deze DVD’s wordt geïnteresseerd gekeken door de bewoners, gedurende een korte tijdsspanne. De DVD-box van Charlie Chaplin is de absolute topfavoriet om tijdens de middagrust naar te kijken. Toch kunnen deze DVD’s maar weinig de aandacht behouden bij de bewoners. Deze dienen dan ook in gebruik beperkt te worden, waarbij gezocht wordt naar meer geschikte stimuli.
8. Bijkomende objecten in de toekomst In de artikelen van Cohen-Mansfield (2010) worden een aantal bijkomende objecten aanbevolen tot stimulatie van ouderen die lijden aan ernstige dementie. Echte sociale stimuli, zoals het één-op-één contact en het aanbieden van een echte baby zijn de meest krachtige prikkels. Deze zijn echter vaak tijdsintensief en dus niet geschikt voor
12 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
dagdagelijks gebruik. De gesimuleerde sociale stimuli kunnen hiervoor een oplossing bieden. Deze bestaan uit een realistisch robotdier, een levensechte babypop of een commerciële video waarin tegen de ouderen wordt gepraat en deze uitgenodigd wordt om mee te zingen. De gesimuleerde sociale stimuli verhogen tevens het plezier van de oudere die lijdt aan dementie. Ook de niet-geanimeerde sociale stimuli, zoals een kinderachtige pop en pluche dieren bevatten deze eigenschappen, evenals de toepassing van echte huisdieren en muziek. Deze laatste echter verhoogt wel de interesse, maar is de minst krachtige prikkel in het verhogen van het plezier. Er kan tevens gebruikt gemaakt worden van geslachtsgerelateerde prikkels. Dit is bijvoorbeeld voor vrouwen bloemschikken of het plooien van was. Werkgerelateerde stimuli, zoals bijvoorbeeld het stempelen van enveloppes en het sorteren van kaarten, verhogen wel de betrokkenheid van de oudere, maar niet noodzakelijk het plezier. Er kan tevens gebruik gemaakt worden van een stressbal, bouwblokken, puzzels of portefeuilles om de oudere met dementie te prikkelen.
13 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 1: overzicht van de vervulde rollen met bijhorende voorwerpen per bewoner Bewoner
Vervulde rollen
Bewoner A
Huisvrouw, zangkoor, schilderen
Bewoner B
Schoolmeester eerste studiejaar, kinderen, lezen, papieren sorteren
Voorwerpen vastgehecht Gele kunstbloem, boekje ‘Muziek waar ik van hou’, penselen, kleine deegrol, kleine houten lepel, kleine borstel, schuurspons, swifferdoekje, zeemvel, allerhande stoffen.
Afbeelding kussen
Notitiepapieren, meetlat, pennenzak met potloden.
14 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bewoner C
Paarden fokken, bakkerij,
Paardenbit, instapbeugel, kippendraad, bubbelpapier, allerhande stoffen.
Bewoner D
Paardensport, vrachtwagenchauf-feur, bakkerij
Paardenbit, instapbeugel, kippendraad, bubbelpapier, knopen, allerhande stoffen.
15 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bewoner E
Huisvrouw, zangkoor
make-up,
Make-up, knopen, bubbelpapier, schuurspons, zeemvel, allerhande stoffen.
Bewoner F
Boekhouder ‘op de put in Genk’, lezen, schrijven
Rekenmachine met notitieboekje, boekje ‘Het grote koffieavontuur’, stukje kippendraad, stukje boomschors, bubbelpapier, verscheidene veren, plastiek kindergereedschap, schuurspons
16 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 2: Registratiedocument en instructies tot correct gebruik Observatielijst: Objectinteractie bij ernstig dementerenden Initialen van bewoner: Datum van afname: Type observatie: Gericht / Spontaan Uur van afname: Aangeboden object: Locatie van afname: Observeerder: 1. Observatie voor het plaatsen van het object: A. Houding Turf de items die voorkomen vlak vóór de eerste plaatsing van het object Score Zeer Negatief Neutraal Positief negatief Gelaatsuitdrukking Stemgebruik Lichaamstaal Items
Zeer positief
Negatieve gelaatsuitdrukkingen: Zoek naar negatieve gelaatsuitdrukkingen. Boosheid: gefronst voorhoofd, neerwaartse wenkbrauwen, rood aangezicht, wijde neusvleugels Angst: grote ogen, bleke huid, omhoog getrokken wenkbrauwen, rimpels in midden van voorhoofd Afschuw: neerwaartse mondhoeken, omhooggetrokken wangen, dichtgeknepen ogen, neus omhoog Verdriet: gefronst voorhoofd, vochtige ogen, neerwaartse mondhoeken, ogen/wenkbrauwen hangen Positieve gelaatsuitdrukkingen: Glimlachen, kussen, knipogen, … Negatief stemgebruik: schreeuwen, monotoon stemgebruik, kreunen, mompelen, vloeken, zuchten Positief stemgebruik: Lachen, enthousiast praten Negatieve lichaamstaal: Gespannen houding, gebalde vuisten, wringen met de handen, bewegingsonrust, object wegduwen/gooien, negeren Positieve lichaamstaal: Ontspannen houding, gemakkelijke houding, reiken naar object
17 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
2. Observatie tijdens het aanbieden van het object A. Meting duur van interactie Tijdstip verander ing aandacht * Bv. 17:22 Bv. 17:33
Vorm van aandacht **
Tijdstip verander ing aandacht *
Vorm van aandacht **
Tijdstip verander ing aandacht *
Vorm van aandacht **
Tijdstip verander ing aandacht *
Vorm van aandacht **
1, 3 1
*Noteer het tijdstip waarop een verandering in de vorm van aandacht optreedt. Gebruik een klok of chronometer. Noteer het starttijdstip bij ‘tijdstip verandering aandacht’ en hieronder het tijdstip waarop de aandacht eindigt. Noteer begin en einde van de meting. **Noteer welke vormen van aandacht van toepassing zijn voor een bepaalde tijdsperiode 0 – Geen aandacht 1 - Oogcontact met het object 2 - Aanraken van het object 3 - Praten over het object 4 - Opvolgen van instructies 5 - Herkenning van object
In het voorbeeld heeft de bewoner 11 seconden naar het object gekeken, alsook hierover gepraat. Na deze tijdsperiode keek hij enkel nog naar het aangeboden object. B. Houding Turf de items die voorkomen gedurende de volledige observatieperiode (30 minuten of 5 minuten) Items
Score Zeer negatief
Negatief
Neutraal
Positief
Zeer positief
Gelaatsuitdrukking Stemgebruik Lichaamstaal Negatieve gelaatsuitdrukkingen: Zoek naar negatieve gelaatsuitdrukkingen. Boosheid: gefronst voorhoofd, neerwaartse wenkbrauwen, rood aangezicht, wijde neusvleugels Angst: grote ogen, bleke huid, omhoog getrokken wenkbrauwen, rimpels in midden van voorhoofd Afschuw: neerwaartse mondhoeken, omhooggetrokken wangen, dichtgeknepen ogen, neus omhoog Verdriet: gefronst voorhoofd, vochtige ogen, neerwaartse mondhoeken, ogen/wenkbrauwen hangen Positieve gelaatsuitdrukkingen: Glimlachen, kussen, knipogen, … Negatief stemgebruik: schreeuwen, monotoon stemgebruik, kreunen, mompelen, vloeken, zuchten Positief stemgebruik: Lachen, enthousiast praten Negatieve lichaamstaal: Gespannen houding, gebalde vuisten, wringen met de handen, bewegingsonrust, object wegduwen/gooien, negeren
18 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Positieve lichaamstaal: Ontspannen houding, gemakkelijke houding, reiken naar object Instructies Spontane observaties 1. Verdeel bewoners over keuken en living a. Living: Niet mobiele bewoners (4) b. Keuken: Mobiele bewoners (5) 2. Biedt object A aan in het midden van de tafel gedurende 5 minuten in de living. a. Noteer start- en stoptijd voor iedere interactie per bewoner (gelijktijdige interacties mogelijk) b. Turf welke en het aantal reacties dat optreedt 3. Neem object A weg en wacht twee minuten. 4. Biedt object A opnieuw aan in de living. Herhaal dit proces tot 30 minuten voorbij zijn. 5. Start opnieuw bij puntje 2 voor de groep bewoners in de keuken. Gerichte observaties 1. Verdeel bewoners over een redelijke afstand (kamers, keuken, living). 2. Biedt object A aan aan bewoner 1 gedurende vijf minuten onder verbale ondersteuning (‘kijk Jules, een hond’). a. Noteer start- en stoptijd voor de interacties die de bewoner stelt. b. Turf welke en het aantal reacties dat optreedt 3. Neem object A weg en biedt dit vervolgens aan aan bewoner B. 4. Herhaal de procedure tot je alle bewoners gehad hebt in tijdsblokken van vijf minuten. Algemeen 1. De spontane observaties kunnen met twee studenten of een student en personeelslid gelijktijdig uitgevoerd worden a. Observator 1 start met object A een half uur met de groep bewoners in de living b. Observator 2 start met object B een half uur met de groep bewoners in de keuken c. Nadien wisselen beiden personen van groep 2. Gerichte observaties kunnen slechts met 1 observator per dag gebeuren. 3. Gerichte en spontane observaties dienen steeds op een andere dag te gebeuren om vertekening te voorkomen. 4. Ieder personeelslid en student heeft zijn/haar vast voorwerp om te testen. 5. 1 observatielijst = 1 bewoner. Dit betekent dat je 9 formulieren per bezoek invult (vooropgesteld dat de volledige lijst op één pagina gaat). 6. Neem iets mee waarmee je eenvoudig het uur in minuten en seconden kan registreren.
19 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 3: Resultaatgrafieken van de spontane observaties van de categorie ‘evenwichtzoekers’ De grafieken geven het aantal observaties weer dat een bepaalde score heeft gehaald, en het cijfer tussen haken geeft het aantal verwerkte observaties voor deze bewoner.
20 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 4: Resultaatgrafieken van de gerichte observaties van de categorie ‘evenwichtzoekers’ De grafieken geven het aantal observaties weer dat een bepaalde score heeft gehaald, en het cijfer tussen haken geeft het aantal verwerkte observaties voor deze bewoner.
21 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 5: Resultaatgrafieken van de spontane observaties van de categorie ‘dolers’ De grafieken geven het aantal observaties weer dat een bepaalde score heeft gehaald, en het cijfer tussen haken geeft het aantal verwerkte observaties voor deze bewoner.
22 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 6: Resultaatgrafieken van de gerichte observaties van de categorie ‘dolers’ De grafieken geven het aantal observaties weer dat een bepaalde score heeft gehaald, en het cijfer tussen haken geeft het aantal verwerkte observaties voor deze bewoner.
23 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Bijlage 6: Samenvatting belangrijkste inzichten literatuurstudie omtrent verrijkte omgeving Deze samenvatting kan op eenvoudig verzoek opgevraagd worden bij het kennisatelier Archipel.
24 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Referentielijst
Cohen-Mansfield, J., Marx, M.S., Freedman, L., Murad, H., Thein, K., Dakheel-Ali, M., (2012). What affects pleasure in persons with advanced stage dementia. Journal of psychiatric research, nr. 46, p. 402-480. Cohen-Mansfield, J., Marx, M.S., Dakheel-Ali, M., Regier, N., Thein, K., (2010a). Can persons with dementia be engaged with stimuli?. Am J Geriatr Psychiatry, 18(4), p. 351-362. Cohen-Mansfield, J., Thein, K., Dakheel-Ali, M., Marx, M.S., (2010b). The underlying meaning of stimuli: impact on engagement of persons with dementia. Psychiatry Research, nr. 177, p. 216-222. Cohen-Mansfield, J., Thein, K., Dakheel-Ali, M., Marx, M.S., (2010c). Engaging nursing home residents with dementia in activities: the effects of modeling, presentation, order, time of day and setting characteristics. Aging Ment Health, nr. 14, p. 471-480. Cordner, Z., Blass, D., Rabins, P., Black, B., (2010). Quality of Life in Nursing Home Residents with Advanced Dementia. J Am Geriatr Soc, 58, 2394-2400. Creativesoul, (2012). Wat lichaamstaal jou wel zegt, Psychologie(Mens en Samenleving). Geraadpleegd op 7 maart 2013 via http://mensen-samenleving.infonu.nl/psychologie/102264-wat-lichaamstaaljou-wel-zegt.html De Cock, L., (2009). Psychogeriatrie, een medische gids. Leuven: Davidsfonds De Gendt, C., Bilsen, J., Vanderstichele, R., Deliens, L., (2013). Advance care planning and dying in nursing homes in Flanders, Belgium: nationwide survey. Journal of Pain and Symptom management, nr. 2, p. 223-234. De Rooij, I., Luijkx, K., Emmerink, P., Declercq, A., Schols, J., (2009). Verhoogt kleinschalig wonen de kwaliteit van leven voor ouderen met dementie, Grote kwaliteit op kleine schaal. Tilburg: De Kievitshorst. Diesfeldt, H., (1997). Dementie, Handboek Klinische Psychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. EMGO Instituut, (2008). DS-Dat nederlandse versie. Amsterdam: VU medisch centrum. Ettema, T., De Lange, J., Dröes, R.M., Mellenbergh, D., Ribbe, M., (2005). Handleiding Quallidem. Utrecht: Trimbos-Instituut. Feil, N., (2004). Validation: respectvol omgaan met dementerende ouderen. Dwingeloo: Kavanah Uitgeverij .
Algase, D., Yao, L., Son, G., Beattie, E., Beck, C, Whall, A., (2007). Initial psychometrics of the ambiance scale: a tool to study person-environment interaction in dementia. Aging & Mental Health, 11(3), p. 266–272. Baker, R., Bell, S., Baker, E., Gibson, S., Holloway, J., Pearce, R., Dowling, Z., Thomas, P., Assey, J., Wareing, L., (2001). A randomized controlled trial of the effects of multisensory stimulation (MSS) for people with dementia. British Journal of Clinical Psychology, nr. 40, p. 81–96. Banerjee, S., Samsi, K., Petrie, C., Alvir, J., Treglia, M., Schwam, E., del Valle, M., (2008). What do we know about quality of life in dementia? A review of the emerging evidence on the predictive and explanatory value of disease specific measures of health related quality of life in people with dementia. Int J Geriatr Psychiatry, nr. 24, p. 15–24. British Psychological Society, (2009). Dementia and People with Learning Disabilities: Guidance on the Assessment, Diagnosis,Treatment and Support of People with Learning Disabilities Who Develop Dementia. Leicester: British Psychological Society. Brooker, D., (2005). Dementia Care Mapping: A Review of the Research Literature. The Gerontologist, Vol. 45, Special Issue I, p. 11–18. BTSG, (2013). Amyloïde plaques en neurofibrillaire tangles. Geraadpleegd op 1 april, 2013 via www.btsg.nl Calman, K.C., (1984). Quality of life in cancer patients –an hypothesis. Journal of medical ethics, nr. 10, p. 124-127 . Choe J., Youn J., Park J., Park I., Jeong J. Lee W., Lee S., Park Y., Jhoo J., Lee D., Kim K., (2008). The Severe Cognitive Impairment Rating Scale – An Instrument for the Assessment of Cognition in Moderate to Severe Dementia Patients. Dement Geriatr Cogn Disord 2008;25:321–328. Cohen-Mansfield, J., Dakheel-Ali, M., Marx, M.S., (2009a). Engagement in persons with dementia: The concept and its measurement. American Journal of Geriatric Psychiatry, nr. 7, p. 299–307. Cohen-Mansfield, J., Marx, M.S., Regier, N., Dakheel-Ali, M., (2009b).The impact of personal characteristics on engagement in nursing home residents with dementia. Int J Psychiatry, nr. 24, p. 755-763.
25 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
Foster, N.A., Valentine E.R., (2001). The effect of auditory stimulation on autobiographical recall in dementia. Experimental Aging Research, nr. 27(3), p. 215-218. Gonzalez-Salvador, T., Lyketsos, C., Baker, A., Hovanec, L., Roques, C., Brandt, J., Steele, S., (2000). Quality of life in dementia patients in long-term care. Int. J. Geriat. Psychiatry, nr. 15, p. 181-189. Gregory, C., Hodges, J., (1996). Frontotemporal dementia: Use of consensus criteria and prevalence of psychiatric features. Neuropsychiatry, Neuropsychology, and Behavioral Neurology, nr. 9, p. 145-153. Hengeveld, M.W., van Balkom, A.J.L.M., (2010). Leerboek psychiatrie. Utrecht: de Tijdstroom . Hoe, J., Katona, C., Roch, B., Livingston, G., (2005). Use of the QOL-AD for measuring quality of life in people with severe dementia-the LASER-AD study. Age Ageing nr. 34, p. 130–135. Janicki, M.P., (2011). Quality outcomes in group home dementia care for adults with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research Aug;55(8):763-76. Kaduszkiewicz, H., Zimmermann, T., Beck-Bornholdt, HP., van den Bussche H., (2006). Cholinesterase inhibitors for patients with Alzheimer’s disease: systematic review of randomised clinical trials. BMJ, nr.331, p. 321-7. Karlawish, J.H., Casarett, D., Klocinski, J., & Clark, C.M., (2001). The relationship between caregivers’ global ratings of Alzheimer’s disease patients’ quality of life, disease severity, and the caregiving experience. Journal of the American Geriatrics Society, nr. 49(8), p. 1066-1070. Kincaid, C., Peacock, J.R., (2003). Effect of a wall mural on decreasing four types of door-testing behaviors. Journal of Applied Gerontology, nr. 22(1), p. 76-88. Le Doux, J.E., (1996). The Emotional Brain: The Mysterious Underpinnings of Emotional Life. New York: Simon & Schuster. Lemstra, E., Rozemuller, A., van Gool, P., Eikelenboom, P., (2004). Handboek Neurobiologische psychiatrie: Dementie. Utrecht: de Tijdstroom uitgeverij . Lawton, M.P., Van Haitsma K., Klapper J., (1996). Observed affect in nursing home residents with Alzheimer's disease. J Gerontol B Psychol Sci Soc Sci., nr. 51(1), p. 3–14. Lawton, M.P., (1983). The dimensions of well-being. Exp Aging Res, nr.9, p. 65–72.
Logsdon, R., Gibbons, L., McCurry, S., Teri, L., (2002). Assessing Quality of Life in Older Adults With Cognitive Impairment. The American Psychosomatic Society 64(3):510-9. Lund and Manchester Groups, (1994). Clinical and neuropathological criteria for frontotemporal dementia. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, nr. 57, p. 416-418. Missotten, P., Squelard, G., Ylieff, M., Di Notte, D., Paquay, L., De Lepeleire, J., Fontaine, O., (2008). Quality of life in older Belgian people: comparison between people with dementia, mild cognitive impairment, and controls. Int J Geriatr Psychiatry, nr.23, p. 11031109. Mooney, P., Nicell, P.L., (1992). The importance of exterior environment for Alzheimer residents: effective care and risk management. Healthcare Management Forum, nr. 5(2), p. 23-29. Namazi, K.H., Johnson, B.D., (1991). Environmental effects on incontinence problems in Alzheimer’s disease patients. The American Journal of Alzheimer’s Care and Related Disorders and Research, nr. 6(6), p. 16-21. Nivel, (2013). Realiteits Oriëntatie Training. Geraadpleegd op 11 april 2013 via http://www.btsg.nl/infobulletin/rot.html Novella, J.L., Jochum, C., Jolly, D., Morrone, I., Ankri, J., Bureau, F., & Blanchard, F., (2001). Agreement between patients’ and proxies’ reports of quality of life in Alzheimer’s disease. Quality of Life Research, nr.10(5), p. 443-452. NVKG, (2005). Richtlijn Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie. Alphen aan den Rijn: Van Zuiden Communications B.V. Opara, J., (2012). Activities of daily living and quality of life in Alzheimer disease. Journal of Medicine and Life, nr. 5, p. 162-167. Panksepp, J., (1998). Affective neuroscience: The foundations of human and animal emotions. New York: Oxford University Press. Raeymaekers, P., Rogers, M., (2010). De levenskwaliteit van mensen met dementie verbeteren: een uitdaging voor de Europese samenleving. Koning Boudewijnstichting. Ready, E., Ott, B., (2003). Quality of Life measures for dementia. London: BioMed Central Ltd. Reisberg, B., Ferris, S.H., Leon, M.J., et al (1982). The global deterioration scale for assessment of primary degenerative dementia. American Journal of Psychiatry, nr. 139, p. 1136-1139. Richter, J., Schwarz, M., Eisemann, M., Bauer, B., (2003). Quality of life as an indicator for successful geriatric inpatient rehabilitation a
26 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
validation study of the ‘Vienna List’. Arch. Gerontol. Geriatr. nr. 37, p. 265-276. Salmon, E, Wojtasik, V., Lekeu, F., Quittre, A., Olivier, C., Rigot, A., Laroche, C., Prebenna, C., Adam, S., Centre de la Mémoire, CHU van Luik, (2009). De beleving van dementie door patiënten en hun omgeving. Koning Boudewijnstichting. Salzman, C., Jeste, D., Meyer, R.E., Cohen-Mansfield, J., Cummings, J., Grossberg, G., Jarvik, L., Kraemer, H., Lebowitz, B., Maslow, K., Pollock, B., Raskind, M., Schultz, S., Wang, P., Zito, JM., Zubenko, GS., (2008). Elderly patients with dementia-related symptoms of severe agitation and agression: consensus statement on treatment options, clinical trials methodology and policy. J Clin Psychiatry, nr. 69(6), p. 889-898. Schneider, L.S., (2006). Effectiveness of atypical antipsychotic drugs in patients with alzheimer’s disease. The new england journal of medicine, nr. 15, p. 15251538. Schölzel-Dorenbos, C., De Lange, J., (2005). Mini-thema: kwaliteit van leven en sterven bij dementie. Denkbeeld 17, p. 43-45. Schölzel-Dorenbos, C., Ettema, T., Bos, J., Boelens-van der Knoop, E., Gerritsen, D., Hoogeveen, F., Lange, J., Meihuizen, L., Droes, R., (2006). Evaluating the outcome of interventions on quality of life in dementia: Selection of the appropriate scale. International Journal of Geriatric Psychiatry, nr.22, p.511-519. Sila, (2007). Emoties en basisemoties, Psychologie (Mens en Samenleving). Geraadpleegd op 7 maart 2013 via http://mensen-samenleving.infonu.nl/psychologie/1750-emoties-enbasisemoties.html Stichting Alzheimer onderzoek, (2013). Ziekte van Alzheimer. Geraadpleegd op 22 april 2013 via http://www.alzh.org/nl/ziektevan-alzheimer/oorzaken-symptomen-en-stadia Teunisse, S., (2011). Op zoek naar de juiste prikkel. Denkbeeld, juni, p. 30-32. The WHOQOL Group (1995). The World Health Organization Quality of Life assessment (WHOQOL): Position paper from the World Health Organization. Soc. Sci. Med. 41, p. 1403. Thomas, P., Lalloué, F., Preux, P.M., Hazif-Thomas, C., Pariel, S., Inscale, R., Belmin, J., Clément, J.P., (2006). Dementia patients caregivers quality of life: The PIX EL study. International Journal Geriatric Psychiatry, nr. 21(1), p.50-56.
Vakgroep Psychologie, (2010). Omgaan met dementie: Een belevingsgerichte benadering, De Zorgboog. Geraadpleegd op 24 maart 2013 via http://www.werkenindeouderengeneeskunde.nl/specials/belevings gerichte-zorg-bij-dementie/ Van Audenhove, C., Declercq, A., De Coster, I., Spruytte, N., Molenberghs, C., Van den Heuvel, B., (2006). Kleinschalig genormaliseerd wonen voor personen met dementie. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Van Dale, (2013). Prikkel. Geraadpleegd op 5 januari 2013 via www.vandale.be Van der Plaats, A., Verbraek, B., (2008). De wondere wereld van dementie. Doetinchem: Reed business. Vandeurzen, J., (2011). Naar een dementievriendelijk Vlaanderen. Kabinet van Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Stuk 1201 (2010-2011) – Nr. 1. van Marwijk, F., (2012). Taal van houding, Bodycom Lichaamscommunicatie. Geraadpleegd op 14 maart 2013 via http://www.lichaamstaal.be/houding.html?tagver=2 Van Nispen, R., van Beek, A., Wagner, C., (2005). Verantwoorde zorg en kwaliteit van leven bij clienten in verpleeg- en verzorgingshuizen. Deelrapport 1. Utrecht: NIVEL. Van Weert, J., Kerkstra, A., Van Dulmen, A. Bensing, J., Peter, J., Ribbe, M., (2004). The implementation of snoezelen in psychogeriatric care: an evaluation through the eyes of caregivers. International Journal of Nursing Studies, nr. 41, p. 397-409. Verbeek, H., van Rossum E., Zwakhalen S., Kempen G., Hamers J., (2011). Effecten van kleinschalig wonen voor ouderen met dementie. Provinciale Raad voor de Volkgezondheid Limburg Verdult, R., (1997). Contact en nabijheid. Snoezelen met ernstig demente mensen. Leuven/Amersfoort: Acco. Verhaest, P., De Maesschalck L., (2008). Competenties van verpleegkundigen en verzorgenden in begeleiding van en zorg voor mensen met dementie. Antwerpen: Garant. Verhey, F., (2010) Handboek Ouderenpsychiatrie: Dementie. Utrecht: De Tijdstroom uitgeverij Verschraegen J., De Corte G., Van den Heuvel, B., (2006) E-dementie. Antwerpen: Garant. Videbeck S., (2006). Psychiatric mental health nursing. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins.
27 Kennisatelier Archipel www.begralim.be
WHO, (1997). WHOQOL – Measuring Quality of life. World Health Organisation. Zachary Cordner, David M. Blass, Peter V. Rabins, Betty S. Black (2010). Quality of life in nursing home residents with advanced dementia: J. Am. Geriatr. Soc, 58, p. 1-12. Zajonc, R. B., (1980). Feeling and thinking preferences need no Inferences. American Psychologist, nr. 35, p.151–175. Zamboni, G., Wilcock, G., (2010). Lack of awareness of symptoms in people with dementia: the structural and functional basis. Hoboken: John Wiley & Sons, Ltd.
28 Kennisatelier Archipel www.begralim.be