Onderzoek naar de inrichting van stages binnen de opleiding Informatica aan de KUN Mariëlle Weerts 25 oktober 1999
M. C. E S C H E R
Begeleider: prof. dr. ir. M.J. Plasmeijer Scriptienummer: 463
Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Subfaculteit informatica
Voorwoord
Voorwoord Toen het einde van mijn studie in zicht kwam, kwamen er ook een aantal vragen bij mij naar boven. Ik wilde graag een afstudeerstage bij een bedrijf lopen, maar wist niet wat er binnen het bedrijfsleven op ‘academisch gebied’ speelt en wat ik van een afstudeerstage kon verwachten. Daarop volgt een aspect met nog meer impact: wat wil je na je studie met al die opgebouwde kennis gaan doen? Er zijn veel (IT-)bedrijven die je met je verse diploma graag willen inlijven. Er is keuze genoeg en volgens ieder bedrijf heb je daar alle mogelijkheden, die je je maar kunt bedenken. De leukste baan creëer je zelf. Helaas kun je je als student daar slecht een voorstelling van maken. Dit probleem ontdekte ik ook bij mijn medeafstudeerders. Het is een luxeprobleem, maar voor ons wel een realistisch probleem. Eventuele stages binnen de studie hadden mij bij deze vragen kunnen helpen. Toen mij gevraagd werd om de mogelijkheden voor stages tijdens de studie voor informaticastudenten nader onder de loep te nemen, heb ik deze kans dan ook met beide handen aangenomen. Toen ik op de helft van mijn afstuderen was, kwam mij de brochure ‘Scriptie schrijven’ van Dienst Studentenzaken onder ogen. Een stukje uit deze brochure: “Naast schrijftechnische eisen, stelt het werken aan een scriptie ook hoge eisen op persoonlijk gebied. Het is dan ook niet vreemd dat nogal wat studenten moeite hebben met het schrijven van de scriptie. Er wordt ineens van je verwacht, dat je… • jezelf maandenlang weet te motiveren in je eentje • je op eigen gezag elke keer weer uit bed en achter de boeken weet te krijgen • gaat schrijven over dingen waarvan je het gevoel hebt dat anderen er vast veel meer vanaf weten • gaat schrijven met de pretentie dat het wetenschappelijk iets voorstelt • jezelf kunt dwingen de pen op papier te zetten en niet steeds weer andere smoezen verzint om het niet te hoeven doen”
Dit is slechts een greep uit de problemen, die een afstudeerder kan tegenkomen. Het zijn wel aspecten waar ik tegenaan gelopen ben. Vooral het in mijn eentje motiveren viel in het begin erg tegen. Pas dan merk je hoeveel je tijdens en rondom colleges met medestudenten brainstormed. Daarom wil ik niet alleen mijn medeafstudeerders, Mark, Pim, Jeroen, Patrick, Nieke, Maurice, Mike en Leon bedanken, maar ook alle medestudenten die mijn tijd bij Informatica onvergetelijk hebben gemaakt. De personen, waarvan ik inderdaad dacht dat zij meer van het onderwerp afweten en mij hebben geholpen bij de ‘wetenschappelijke pretentie’ van mijn scriptie, zijn mijn begeleiders Rinus Plasmeijer en Dianne Weersink (van het IOWO). Ook hen wil ik bedanken voor hun begeleiding en steun. Voor mijn scriptie heb ik een aantal interviews gehouden. Degenen die aan deze interviews hebben meegewerkt, krijgen ook mijn dank. Als laatste, maar zeker niet de minste, wil ik mijn vriend Max bedanken voor alle steun, op welke manier dan ook, tijdens mijn afstuderen.
ii
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave VOORWOORD..................................................................................................................................... II 1
INLEIDING .................................................................................................................................... 1
2
ACHTERGRONDINFORMATIE EN PROBLEEMSTELLING ................................................. 2 2.1 HET VIJFJARIG CURRICULUM ...................................................................................................... 2 2.1.1 De basisopleiding .............................................................................................................. 2 2.1.2 De vervolgopleiding........................................................................................................... 3 2.2 PROBLEEMSTELLING .................................................................................................................. 4
3
STAGEPLAN.................................................................................................................................. 5 3.1 DOELEN..................................................................................................................................... 5 3.1.1 Algemene doelen van de stage............................................................................................ 5 3.1.2 Hoofddoelen van de student ............................................................................................... 5 3.1.3 Leerdoelen......................................................................................................................... 6 3.2 PLAATS IN HET VIJFJARIG CURRICULUM ...................................................................................... 6 3.3 STAGEACTIVITEITEN .................................................................................................................. 8 3.3.1 Maatschappelijke variant................................................................................................... 8 3.3.2 Wetenschappelijke variant ................................................................................................. 9 3.4 STAGEMODELLEN ...................................................................................................................... 9 3.4.1 Alternerende stage............................................................................................................. 9 3.4.2 Blokstage......................................................................................................................... 10
4
ORGANISATIE VAN DE STAGE............................................................................................... 11 4.1 WERVING EN SELECTIE VAN STAGEPLEKKEN ............................................................................. 11 4.2 DE STAGEPERIODE ................................................................................................................... 12 4.2.1 De voorbereiding............................................................................................................. 12 4.2.2 De terugkoppeling en begeleiding .................................................................................... 14 4.2.2.1 4.2.2.2 4.2.2.3 4.2.2.4
Feedback ....................................................................................................................................14 Reflectie.....................................................................................................................................15 Opleidingsbegeleider ..................................................................................................................15 Bedrijfsbegeleider.......................................................................................................................16
4.2.3 Het eindverslag................................................................................................................ 16 4.2.4 De eindbeoordeling ......................................................................................................... 16 4.3 EVALUATIE.............................................................................................................................. 17 5
OPZET VAN HET ONDERZOEK .............................................................................................. 18 5.1 5.2 5.3
6
MANIER VAN DATAVERZAMELEN.............................................................................................. 18 VERLOOP VAN DE INTERVIEWS ................................................................................................. 20 VERWERKING VAN DE INTERVIEWS ........................................................................................... 20
RESULTATEN INTERVIEWS.................................................................................................... 22 6.1 OPLEIDING .............................................................................................................................. 22 6.1.1 Wenselijkheid van de stage............................................................................................... 22 6.1.2 Stageactiviteiten .............................................................................................................. 23 6.1.3 Stagemodel ...................................................................................................................... 23 6.1.4 Begeleiding...................................................................................................................... 24 6.1.4.1 6.1.4.2 6.1.4.3
Voorbereiding.............................................................................................................................24 Tijdens de stage ..........................................................................................................................25 Beoordeling................................................................................................................................25
6.2 STUDENTEN ............................................................................................................................. 25 6.2.1 Bijbaan............................................................................................................................ 26
iii
Inhoudsopgave
6.2.2 6.2.2.1 6.2.2.2 6.2.2.3 6.2.2.4
Stage ............................................................................................................................... 26 Algemeen ...................................................................................................................................26 Inhoud........................................................................................................................................27 Meerwaarde................................................................................................................................27 Praktische aspecten.....................................................................................................................29
6.2.3 Conclusie ........................................................................................................................ 30 6.3 BEDRIJVEN .............................................................................................................................. 30 6.3.1 Algemeen......................................................................................................................... 30 6.3.2 Stage-opzet ...................................................................................................................... 32 6.3.2.1 6.3.2.2 6.3.2.3 6.3.2.4 6.3.2.5 6.3.2.6 6.3.2.7
6.3.3 7
Stagemodel.................................................................................................................................32 Voorbereiding.............................................................................................................................32 Praktijkopdracht .........................................................................................................................33 Begeleiding ................................................................................................................................34 Eindverslag.................................................................................................................................34 Beoordeling................................................................................................................................34 Evaluatie ....................................................................................................................................34
Conclusie ........................................................................................................................ 35
CONCLUSIE EN DISCUSSIE ..................................................................................................... 36 7.1 CONCLUSIE .............................................................................................................................. 36 7.1.1 Belang van de stage ......................................................................................................... 36 7.1.2 Stagemodel ...................................................................................................................... 36 7.1.3 Inhoud............................................................................................................................. 38 7.1.4 Problemen en succesfactoren........................................................................................... 38 7.1.5 Slotconclusie ................................................................................................................... 38 7.2 DISCUSSIE ............................................................................................................................... 39 7.2.1 Aandachtspunten ............................................................................................................. 39 7.2.2 Experiment ...................................................................................................................... 41
LITERATUUR ..................................................................................................................................... 42 BIJLAGE A: STUDIEPROFIEL......................................................................................................... 43 BIJLAGE B: LEERDOELEN.............................................................................................................. 47 BIJLAGE C: STAGEOVEREENKOMST .......................................................................................... 53 BIJLAGE D: TAAKVERDELING...................................................................................................... 56 BIJLAGE E: VRAGENLIJSTEN........................................................................................................ 57
iv
Ten behoeve van de leesbaarheid is in deze scriptie over het algemeen voor de verwijzing naar personen gekozen voor het gebruik van het woord ‘hij’. Het spreekt vanzelf dat dit overal als ‘zij’ gelezen kan worden.
v
Inleiding
1 Inleiding In september 1999 is het vijfjarig curriculum bij de opleiding Informatica aan de KUN van start gegaan. In dit curriculum kan de student zijn blik verder verbreden dan in het huidige vierjarige curriculum. In dit vierjarig curriculum is het mogelijk, dat een informaticastudent afstudeert en in het bedrijfsleven werkzaam wordt, terwijl hij daar nog nooit kennis mee heeft gemaakt. Studenten kunnen extern bij een bedrijf afstuderen, maar over het algemeen wordt daar minimaal gebruik van gemaakt. Door de invoering van het vijfjarig curriculum wordt de mogelijkheid gecreëerd om ook een stage in te voeren, zonder dat de theoretische kennisverkrijging van de student in het gedrang komt. Tijdens een stage kunnen studenten kennis maken met de beroepspraktijk, zodat zij beter voorbereid zijn op de volgende stap in hun leven. Uit onderzoek van het Instituut voor Onderzoek van Wetenschappelijke Onderwijs [IOWO98] blijkt namelijk dat ongeveer 85% van de afgestudeerde informatici terecht komt in het bedrijfsleven en maar 9% in het onderzoek. Het woord stage wordt hier bewust gebruikt. Een aantal zelfstudies van de Verenigde Samenwerkende Nederlandse Universiteiten [VSNU98] wijst uit dat gebruik van het woord stage in de zin van een oriëntatie op of een kennismaking met het beroepsveld te veel associaties met een beroepsopleiding oproept. Men lijkt te vrezen dat er sprake zou zijn van een devaluatie van het begrip academische vorming en vermijdt gebruik van het woord stage. Aangezien een universiteit zich nog altijd onderscheidt van een HBOopleiding, doordat zij hun studenten leren het vakgebied te bekijken vanuit een theoretisch perspectief, zal in deze scriptie gewoon het woord stage gebruikt worden. Deze scriptie heeft ten doel om de mogelijkheden voor stages tijdens de studie voor informaticastudenten van de KUN nader te onderzoeken. Dit zal volgens de volgende opzet gebeuren: •
•
•
• • •
Hoofdstuk 2 ‘Achtergrondinformatie en probleemstelling’: Bij de achtergrondinformatie zal ingegaan worden op de opbouw van het vijfjarig curriculum, zodat gebruikte termen voor de lezer duidelijk zullen zijn. Vervolgens zal de probleemstelling van deze scriptie nader uiteengezet worden. Welke vragen worden door middel van deze scriptie een antwoord onderzocht? Hoofdstuk 3 ‘Stageplan’: In dit hoofdstuk wordt een voorstel gedaan voor de invoering van een stage in het vijfjarig curriculum. In een stageplan komen de leerdoelen, de plaats in het curriculum, het stagemodel en de stageactiviteiten aan bod. Voor het stagemodel worden twee verschillende voorstellen gedaan, namelijk parttime en fulltime stagelopen. Hoofdstuk 4 ‘Organisatie van de stage’: In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de organisatie van de stage door de verschillende partijen uitgevoerd zal moeten worden. Vooraf aan de stageperiode zullen er stageplaatsen geworven moeten worden en achteraf zullen deze geëvalueerd moeten worden. De stageperiode zelf is in te delen in een aantal fasen: de voorbereiding, de praktijkopdracht, de begeleiding, het eindverslag en de uiteindelijke beoordeling. Welke taken hebben de opleiding, de student en het stageverlenende bedrijf hierin? Hoofdstuk 5 ‘Opzet van het onderzoek’: Door middel van interviews met de betrokken partijen (opleiding, student en bedrijf) is de probleemstelling nader onderzocht. In dit hoofdstuk worden de deelnemers en uitvoering van de interviews besproken. Hoofdstuk 6 ‘Resultaten’: In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de interviews met docenten, studenten en contactpersonen van bedrijven gepresenteerd worden. Hoofdstuk 7 ‘Conclusie en discussie’: In het laatste hoofdstuk wordt geëindigd met een conclusie en worden aan de hand daarvan een aantal onderwerpen ter discussie aangeboden.
1
Achtergrondinformatie en probleemstelling
2 Achtergrondinformatie en probleemstelling In dit hoofdstuk zal eerst ingegaan worden op de opbouw van het vijfjarig curriculum. Daarna zal de probleemstelling van deze scriptie besproken worden.
2.1
Het vijfjarig curriculum
In deze paragraaf zal de opbouw van het vijfjarig curriculum [CURI99] nader belicht worden, zodat de gebruikte begrippen in deze scriptie duidelijk zullen zijn. De opleiding informatica bestaat uit een basisopleiding, gedurende ongeveer twee en een half jaar, die voor alle studenten gelijk is en een vervolgopleiding met specialisatiemogelijkheden. Het eerste studiejaar van de basisopleiding wordt aangeduid met het woord propedeuse. Ongeveer een half jaar van de vervolgopleiding wordt besteed aan het afstuderen.
2
Propedeuse 1
3
4
5
GIP1
3
AFSTUDEREN 2
COM
4
IP1 Basisopleiding
IP2
GIP1
Vervolgopleiding
Figuur 2.1 De integratievakken in het vijfjarig curriculum.
2.1.1 De basisopleiding De basisopleiding is het gemeenschappelijk onderwijsprogramma voor alle studenten. Hierin vindt nog geen inhoudelijke differentiatie plaats. In de basisopleiding zal er onderwijs gegeven worden volgens het kwartaalsysteem. Dit wil zeggen dat het studiejaar opgedeeld is in vier onderwijsblokken, waarin de studenten intensiever met de stof bezig zijn, dan in het semestersysteem. De basisopleiding bevat een brede kennismaking met de aandachtsgebieden in de informatica. Er is aandacht voor vakonderwijs gericht op deze aandachtsgebieden en integratie-onderwijs, waarin de verschillende algemene en inhoudelijke vaardigheden expliciet worden samengebracht. Vooral de laatste vorm van onderwijs is van belang voor dit onderzoek, omdat deze de studenten voorbereiden op de beroepspraktijk. Daarom worden de integratievakken hier nader toegelicht. De overige vakken uit de basisopleiding worden in ‘Bijlage A: Studieprofiel’ nader toegelicht. • Integratie Project 1 en 2 Het Integratie Project (IP) vindt eenmaal plaats in het laatste blok van het eerste studiejaar en nog een keer in het tweede studiejaar. Studenten ontvangen voor ieder Integratie Project vier studiepunten. In het Integratie Project worden de verschillende algemene en inhoudelijke vaardigheden uit de afzonderlijk gevolgde vakken uit het eerste en tweede studiejaar expliciet samengebracht. Kleine groepen studenten zullen in projectvorm samenwerken aan het analyseren, oplossen en implementeren van een concrete casus. Hierbij moeten zij de algemene en inhoudelijke vaardigheden, geleerd in de gevolgde vakken, geïntegreerd inzetten. Aan het einde van het project zal de groep een presentatie geven van het verkregen resultaat. • Geïntegreerd Practicum 1 Het Geïntegreerd Practicum (GiP) probeert de student ervaring op te laten doen met allerlei aspecten van de complexe activiteit van softwareontwikkeling. Dat gebeurt in een realistische omgeving: het GiPHouse, een simulatie van een softwarebedrijf binnen de opleiding waar studenten voor externe klanten opdrachten uitvoeren. Bijna alle rollen van dit softwarebedrijf worden vervuld door studenten: programmeur, systeemontwerper, projectmanager, kwaliteitsmanager en technisch manager. Ook het dagelijks
2
Achtergrondinformatie en probleemstelling
management van het bedrijf wordt door studenten op zich genomen. De directeur van het GiPHouse is een bijzonder hoogleraar, werkzaam bij het softwarebedrijf Origin. GiP1 vindt plaats in het tweede en derde blok van het derde studiejaar. Studenten ontvangen voor GiP1 zes studiepunten. Dit is de fase, waarin de student als projectteamlid verantwoordlijk is voor het evolutionair ontwerpen en realiseren van het systeem. Na de sollicitatie wordt de student bij een project ingedeeld. Dit project wordt gemanaged door een aantal studenten uit de vervolgopleiding, die in een verdere fase van het GiP zijn. De student moet binnen GiPHouse twee doelen realiseren: het bereiken van de leerdoelen, de vakbekwaamheden, en de projectdoelen, het ontwikkelen van een kwalitatief goed en effectief systeem. Het projectteam gaat zelfstandig te werk volgens een planning opgesteld door de managers. De studenten rapporteren via vergaderingen, notulen hiervan, projectdocumenten en een logboek. • Communicatie Het vak Communicatie (COM) vindt plaats in het tweede blok van het derde studiejaar. Studenten ontvangen voor het vak Communicatie vier studiepunten. In de eerste twee studiejaren komen communicatieve vaardigheden, zoals presenteren, vergaderen, samenwerken en leidinggeven, binnen de afzonderlijke vakken aan bod. In het vak Communicatie wordt hieraan separaat en op gestructureerde wijze aandacht besteed.
2.1.2 De vervolgopleiding De vervolgopleiding heeft drie mogelijke varianten: • De algemene (wetenschappelijke) variant Binnen deze variant is er naast de inhoudelijke specialisatie een differentiatiemogelijkheid naar beroepsprofiel van systeemontwikkelaar of onderzoeker. Het vakgebied informatica zelf staat centraal en specifieke toepassingsgebieden spelen een ondergeschikte rol. • De bèta-gamma (maatschappelijke) variant Binnen deze variant spelen specifieke toepassingsgebieden, zoals technische en informatiesystemen, de hoofdrol. Verder wordt er aandacht besteed aan vruchtbare combinaties van informatica en gammawetenschappen, zoals beleidswetenschappen en cognitiewetenschappen. • De lerarenvariant Binnen deze variant kunnen studenten binnen hun vakgebied informatica een graad tot docent behalen. In dit onderzoek zal alleen naar de mogelijkheid gekeken worden om een stage in te voeren in de wetenschappelijke en maatschappelijke variant, waarbij we ons richten op bedrijfsstages. Binnen de lerarenvariant bestaat de mogelijkheid om in de vrije keuze een stage bij de andere opleidingsvarianten te volgen. De vervolgopleiding bestaat voor beide varianten uit drie grote componenten: de inhoudelijke specialisatie, bijvakken en de afstudeeropdracht, alle ter waarde van 21 studiepunten. Om structuur in het vakkenaanbod aan te brengen worden voor elk specialisatiegebied enkele invullingen voor de inhoudelijke specialisatie gegeven rond geselecteerde thema’s. De bijvakken zijn vakken buiten de informatica, in de context van het gekozen thema. Ook de afstudeeropdracht zal betrekking hebben op dit thema. De afstudeeropdracht van de maatschappelijke variant bevat een externe stageperiode, die dus niet binnen de universiteit plaatsvindt, maar in een bedrijf. Voor dit onderzoek is vooral de voortzetting van het GiPHouse in het vervolgonderwijs interessant, omdat dit gezien kan worden als een voorbereiding op het bedrijfsleven. Daarom zal het vervolg van GiP hieronder nader worden toegelicht. In ‘Bijlage A: Studieprofiel’ worden andere vakken uit de vervolgopleiding nader toegelicht. • Geïntegreerd Practicum vervolg Binnen de twee opleidingsvarianten wordt er in verschillende mate een vervolg aan het GiP gegeven. In de volgende fases van het GiP besteden studenten in projectvorm aandacht aan het invoeren, onderhouden en beheren van een systeem, het projectmanagement en het bedrijfsmanagement. Door de studenten van de wetenschappelijke variant met beroepsprofiel systeemontwikkelaar wordt nog tijd ter waarde van acht studiepunten aan GiP besteed en door de studenten van de maatschappelijke variant nog tijd ter waarde van veertien studiepunten.
3
Achtergrondinformatie en probleemstelling
2.2
Probleemstelling
Op welke vragen wordt tijdens dit onderzoek een antwoord gezocht? De volgende vragen met betrekking tot stages kwamen bij me op: • Bij een stage zijn drie partijen betrokken: de opleiding, de student en het stageverlenende bedrijf. Hebben alle drie partijen behoefte aan een stage? • In welke vorm kunnen deze stages plaatsvinden? • Hoe kunnen deze stages ingevuld worden? • Welke problemen doen zich voor met stages? • Welke factoren kunnen het succes van een stage vergroten? Deze vragen leiden tot de volgende vraagstelling: Hoe kunnen we op een zinvolle manier een stage invoeren in het universitair informaticaonderwijs, zodat deze een meerwaarde heeft voor het onderwijs en uitvoerbaar is door de betrokken partijen? Deze vraag wil ik onderzoeken door middel van interviews met de genoemde betrokken partijen. Voordat de interviews met studenten en bedrijven plaatsvonden, heb ik een literatuurstudie uitgevoerd naar het fenomeen stage, om een goed onderbouwd voorstel te kunnen doen voor de implementatie van een stage in de opleiding. Hieruit zijn een stageplan en een plan voor de organisatie van die stages voortgekomen. Deze zijn tijdens de interviews als uitgangspunt genomen. Op deze manier kunnen er concrete gesprekken ontstaan. Zonder dit uitgangspunt is de kans groot dat antwoorden tijdens een interview zeer algemeen zijn. Het afstuderen binnen de maatschappelijke opleidingsvariant in het nieuwe vijfjarig curriculum kent een verplichte externe afstudeerperiode. In het huidige vierjarig curriculum is het vrij om een interne of een externe afstudeeropdracht uit te voeren. Als gevolg hiervan is er geen vaste structuur voor het lopen van een afstudeerstage bij een bedrijf. Studenten maken onder andere hierdoor minimaal gebruik van de kans om een afstudeerstage bij een bedrijf te lopen. Als alle ‘maatschappelijke’ studenten verplicht een afstudeerstage moeten lopen is het verstandig om meer structuur in deze onderwijsvorm aan te brengen. Hieraan kan deze literatuurstudie ook een bijdrage leveren.
4
Stageplan
3
Stageplan
Stages zijn in vele varianten mogelijk. Stages kunnen bijvoorbeeld van elkaar verschillen in aspecten als doelstellingen en soort van activiteiten. Uit dergelijke varianten zullen keuzen gemaakt moeten worden. Dit kunnen slechts principekeuzen zijn. Een stage wordt uiteindelijk ook bepaald door compromissen, toevalligheden en inzichten die in de loop van het organisatieproces veranderen. Een principekeuze is van grote invloed op het uiteindelijke resultaat, maar een eenmaal genomen beslissing is richtinggevend en niet iets waar niet aan te tornen is. De principekeuzen worden vastgelegd in een stageplan. Het stageplan legt de volgende aspecten vast [DIJK86]: • het doel van de stage • de plaats in de opleiding en het aantal stages • de stageactiviteiten voor de verschillende opleidingsvarianten • het stagemodel: de vorm waarin de stage plaatsvindt In dit hoofdstuk zullen de verschillende aspecten van het stageplan behandeld worden. Bij het aspect stagemodel zullen twee verschillende modellen besproken worden: de alternerende en blokstage. Tijdens de interviews met de betrokken partijen bij een stage zal bekeken worden welk model het beste toegepast kan worden.
3.1
Doelen
Welk doel streven we na door de invoering van een stage in het informaticacurriculum? In deze paragraaf worden de doelen van de stage gepresenteerd. Deze worden vanuit twee oogpunten bekeken. In paragraaf 3.1.1 wordt bekeken wat het algemene doel van de stage is en in paragraaf 3.1.2 worden de hoofddoelen bekeken, die de student na de stageperiode bereikt moet hebben. Uiteindelijk zal er ingegaan worden op de persoonlijk leerdoelen van de student.
3.1.1 Algemene doelen van de stage De volgende algemene doelen zijn geformuleerd voor de stage: • de student inzicht laten krijgen in de beroepspraktijk en het eigen beroepsperspectief: De universiteit bereidt de student van oudsher voor op de opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. Voor de meeste universitaire studenten geldt echter dat de toekomstige arbeidsmarkt buiten het wetenschappelijk onderzoek ligt. De student kan zijn of haar verwachtingen op de realiteit afstemmen, omdat hij kijk krijgt op de (start)functies waarin hij na de studie kan beginnen. • de oriëntatie op de arbeidsmarkt van de student vergroten: Het is mogelijk dat een student de gehele studie afrondt zonder intensief kennis gemaakt te hebben met de beroepspraktijk, terwijl hij wel in het bedrijfsleven werkzaam wil worden. Bedrijven zoeken medewerkers die bij hun bedrijfsfilosofie passen. Doordat de student eerder kennis maakt met verschillende bedrijven, kan ook hij later beter een bedrijf zoeken dat bij hem past. • de overstap van studie naar arbeidsmarkt flexibiliseren: Er bestaat een kloof tussen de informaticastudie en het bedrijfsleven m.b.t. denken over informatica, omgaan met informaticatechnieken en de manier waarop gewerkt wordt. Daarom is de overstap van onderwijs naar arbeidsmarkt voor studenten soms nog erg groot. Door studenten eerder kennis te laten maken met de beroepspraktijk kan deze stap verkleind worden.
3.1.2 Hoofddoelen van de student De hieronder genoemde hoofddoelen van de student zijn voor iedere student voor iedere stage hetzelfde. Voor de stage kunnen de student en zijn begeleider specifieke leerdoelen opstellen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in ‘Bijlage B: Leerdoelen’. De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd voor de student: • het opdoen van ervaring met het werken in een professionele omgeving. • het vergroten van kennis en inzicht in bedrijfskunde, bedrijfsprocessen en functies binnen een organisatie.
5
Stageplan • • •
het geïntegreerd inzetten van de opgedane kennis en vaardigheden uit de opleiding in de beroepspraktijk. het vergroten van sociale en communicatieve vaardigheden. het leren hanteren van een professionele werkwijze: • formuleren van opdrachten op het gebied van informatica; • een specificatie van het resultaat en een plan voor de uitvoering opstellen; • werken aan opdrachten van grote omvang, waarvoor samenwerking met anderen is vereist; • plegen van overleg in een professionele werkomgeving; • verslagleggen, rapporteren en presenteren; • zelfstandig verwerven van kennis en vaardigheden als onderdeel van het uitvoeren van de opdracht; • evalueren en verbeteren van de eigen werkwijze.
3.1.3 Leerdoelen Een leerdoel kan omschreven worden als een formulering van een handeling die een student in een bepaalde situatie moet kunnen verrichten. In dit geval spreken we over de stageperiode, waarbij de stageperiode niet alleen de periode is waarin de student bij de organisatie aanwezig is, maar ook de voorbereiding en de verwerking hiervan. Bij het formuleren van leerdoelen hoort ook het formuleren van criteria. Een criterium is een zichtbaar kenmerk van een proces of product dat in het leerdoel is genoemd, waarvan zo objectief mogelijk kan worden vastgesteld of het wel of niet aanwezig is in een prestatie. Door middel van criteria kan beoordeeld worden of een leerdoel door een student behaald is. Er zijn drie redenen voor het formuleren van leerdoelen en criteria: • Leerdoelen en criteria maken het beter mogelijk om betrokkenen bij de stage te laten communiceren. Voor de aanvang van de stage is het beter mogelijk om discussie te voeren over wat de student moet bereiken in de stage en of de stageplek de mogelijkheden hiertoe biedt. • Leerdoelen en criteria worden geformuleerd om de activiteiten van de studenten zo goed mogelijk te richten. Tijdens de stageperiode weet de student wat er van hem verwacht wordt en waar hij naar toe moet werken. Zo kan hij zijn eigen vooruitgang toetsen en kan daardoor zijn inspanningen organiseren tot zinvolle activiteiten. • Door het formuleren van leerdoelen en criteria is het na de stageperiode mogelijk om de stage te evalueren. Alleen als er is omschreven wat de studenten met de stage moeten bereiken, kan er systematisch nagegaan worden of zij dit ook bereikt hebben. De voortgang van de studenten kan alleen getoetst en beoordeeld worden als men weet waar naar toegewerkt wordt. Doordat de leerdoelen formuleringen zijn van mogelijke handelingen die een student verricht tijdens een stage, doet zich het probleem voor, dat van tevoren niet altijd bepaald kan worden welke doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Dit kan namelijk afhangen van de stageplaats en de activiteiten daar. Aan dit probleem kan tegemoet gekomen worden door studenten zichzelf persoonlijke leerdoelen te laten stellen, nadat bekend is waar zij stage gaan lopen en welke activiteiten zij gaan uitvoeren [VRIES82]. Een aantal van deze specifieke leerdoelen met de bijbehorende criteria zijn te vinden in ‘Bijlage B: Leerdoelen’.
3.2
Plaats in het vijfjarig curriculum Propedeuse
2
3
4
COM
IP1
5 AFSTUDEREN
IP 2 GIPPro STAGE GIPMan STAGE
Figuur 3.1 De stage in het vijfjarig curriculum.
6
Stageplan
Middels figuur 3.1 is weergegeven hoe de stage geplaatst zou kunnen worden in het vijfjarig curriculum. In dit figuur zijn ook de integratievakken Integratie Project (IP), Communicatie (COM), Geïntegreerd Practicum (GiP) en het afstuderen weergegeven. In de maatschappelijke opleidingsvariant zit een verplichte externe afstudeerperiode, die dus niet binnen de universiteit plaatsvindt, maar in een bedrijf. De grootte van de vakken in de figuur geeft een beeld van het aantal studiepunten, dat studenten voor de vakken krijgen. Voor de invoering van een stage moet ruimte gemaakt worden in het curriculum. Ten opzichte van [CURI99] (figuur 2.1) zijn er een aantal zaken anders. De plaats van en het aantal studiepunten voor IP, COM en het afstuderen blijven ongewijzigd. Daarentegen is het Geïntegreerd Practicum opgedeeld in de vakken GiPProject en GiPManagement. Hiervoor krijgen de studenten respectievelijk zes en drie studiepunten. De inhoud van GiPHouse zal dus voor de studenten van de maatschappelijke en de wetenschappelijke variant hetzelfde zijn. Ook al komen de ‘wetenschappelijke’ studenten na hun studie niet in het bedrijfsleven terecht, de kans is groot dat zij er wel mee te maken krijgen. Het is dan handig om te weten hoe het er daar aan toe gaat. De integratievakken kunnen gezien worden als elkaars opvolgers. Tijdens de Integratie Projecten werken studenten projectmatig samen in een team aan een (fictieve) case betreffende een complex informaticaprobleem. Tijdens het Geïntegreerd Practicum werken studenten projectmatig samen in een team aan een opdracht voor een echte klant (GiPPro). Deze GiPProjecten worden ook gemanaged door ouderejaars studenten (GiPMan). GiPPro kan gezien worden als een voorbereiding op de stage. Daarnaast wordt in het tweede blok van het derde studiejaar het vak Communicatie gegeven. Binnen dit vak kan aandacht besteed worden aan het zoeken van de stageplek en het doorlopen van de eventuele sollicitatieprocedure en het kennismakingsgesprek. De in te voeren stage is van een lager niveau dan de afstudeerstage. De in te voeren stage kan studenten voorbereiden op hun afstuderen. Tijdens de afstudeerstage zijn studenten vaak veel tijd kwijt met het wennen aan de omgang en werkwijze in de bedrijfsomgeving. Aangezien de studenten hier al kennis mee gemaakt hebben tijdens voorgaande stages kunnen zij zich vrij snel richten op hun daadwerkelijke afstudeeropdracht. Voor de keuze van de invulling van GiPHouse liggen de volgende ideeën ten grondslag: • In [CURI99] staat vermeld, dat ook de Integratie Projecten door de studenten van GiPMan gemanaged zullen worden. Dit is met deze opzet niet mogelijk, omdat deze vakken niet in dezelfde periode vallen. Dit lijkt mij ook niet realistisch, omdat de GiPProjecten dan ook in de najaarssemesters uitgevoerd zouden moeten worden, waardoor de student vrij laat in het curriculum GiPHouse binnen komt. Daarnaast zouden er drie keer zoveel projecten gemanaged moeten worden. Ook dit geeft praktische problemen. • Met deze opzet zal het GiP ten opzichte van het huidig vierjarig curriculum [CURI98] dus gehalveerd worden. Als de studenten naast de werkzaamheden in GiPHouse ook nog twee stages moeten lopen, zou er erg veel tijd aan de voorbereiding op de beroepspraktijk besteed worden, waarmee de tijd voor het overbrengen van theoretische kennis in het geding zou komen. Veel van de doelen van GiP1 worden al bereikt in de Integratie Projecten in het eerste en tweede studiejaar. GiP1 zou dus komen te vervallen en GiPPro kan gezien worden als het huidige GiP2. Een zelfde redenatie gaat op voor GiP3 en GiP4. Zelf heb ik tijdens mijn studie deel uitgemaakt van zowel een projectmanagementteam, als het GiPHouse managementteam, dat het bedrijfsmanagement op zich neemt. Deze twee rollen staan niet in verhouding tot elkaar. Het werken in een managementteam van een project neemt veel meer tijd in beslag en kent meer afhankelijkheden / problemen dan het bedrijfsmanagement in deze simulatievorm. Dit komt mede doordat het simuleren van bedrijfsmanagement minder gemakkelijk is dan projectmanagement. Studenten kunnen daarom tijdens GiPMan alleen het projectmanagement van GiPPro op zich nemen en de taken van het bedrijfsmanagement verdelen. De stages vinden plaats in het derde en het vierde studiejaar, omdat een academische opleiding maar een bepaald deel van de tijd kan besteden aan voorbereiding op de beroepspraktijk en de studenten hebben in die fase van hun studie genoeg kennis en ervaring opgedaan om een praktijkopdracht op zelfstandige wijze tot een goed einde te brengen. De student loopt in het voorjaarssemester van het derde studiejaar de eerste stage, afhankelijk van de gevolgde opleidingsvariant, bij een bedrijf of wetenschappelijke instelling en in het voorjaarssemester van het vierde jaar de tweede stage bij een ander bedrijf of wetenschappelijke instelling. Zo heeft de student tijdens de studie de mogelijkheid om in twee verschillende organisaties ‘een kijkje in de keuken’ te nemen en te ervaren dat verschillende organisaties ook op verschillende manieren
7
Stageplan
georganiseerd zijn. De ‘maatschappelijke’ student zal uiteindelijk bij één van de twee bedrijven afstuderen, waar hij stage gelopen heeft, mits er een gepaste afstudeeropdracht gevonden wordt. Voor iedere stage krijgt de student tien studiepunten, die staan voor 400 studie-uren.
3.3
Stageactiviteiten
In het onderzoek zullen we ons richten op een stage binnen een bedrijf voor studenten van de maatschappelijke variant. Het is ook mogelijk om een stage binnen een wetenschappelijke instelling voor studenten van de wetenschappelijke variant in te voeren. In deze paragraaf zal de inhoud van de stages voor beide opleidingsvarianten nader worden toegelicht.
3.3.1 Maatschappelijke variant De stageperiode bestaat uit twee onderdelen: systeemontwikkeling / onderzoek en organisatie. Tijdens de stageperiode maakt de student deel uit van een bedrijfsteam. Binnen dit team werkt de student mee aan een project of voert een interne opdracht uit voor het bedrijf. Een interne opdracht is voor het bedrijf interessant, maar heeft niet genoeg prioriteit om door eigen medewerkers te worden uitgevoerd. Het accent van de eerste stageperiode ligt enerzijds op bedrijfsoriëntatie, anderzijds op het (mee)werken aan een automatiseringsproject, met name in de latere fasen van het project. Bij de tweede stage ligt het accent op de eerdere fasen van een automatiseringsproject of innovatie en het managen van dit project. Hieronder zullen voorbeelden gegeven worden van activiteiten die in de verschillende stages uitgevoerd kunnen worden. De activiteiten worden weergegeven in chronologische volgorde van het verloop van een automatiseringsproject, zodat eerst mogelijke activiteiten voor de tweede stage genoemd zullen worden en daarna voor de eerste. Stage 2: • Onderzoek doen ter ondersteuning van het ontwikkelproces of naar nieuwe ontwikkelingen. • Opstellen van een specificatie van een complex systeem en verantwoording afleggen door deze specificatie af te stemmen met opdrachtgever / praktijksituatie (valideren). • Ontwerpen van het systeem met behulp van concrete modelleringtechnieken en hulpmiddelen. Stage 1: • Realiseren van het systeem in een passende bouwomgeving met behulp van concrete technieken en hulpmiddelen; daarbij optimaal gebruik makend van recente softwareontwikkelingen. • Documenteren en evalueren van het gerealiseerde systeem. • Het invoeren, onderhouden en beheren van het systeem. Om de betrokkenheid van de student bij het bedrijf en de kennis over de beroepspraktijk te vergroten, kent de stage een organisatie deel, dat te maken heeft met de organisatorische huishouding van het bedrijf. De student moet gegeven organisatie theorieën toepassen op de situatie van het bedrijf waar hij stage loopt. De student kan al kennis gemaakt hebben met deze theorieën door het volgen van bijvakken bij bijvoorbeeld bedrijfswetenschappen of hij kan deze zich eigen maken door middel van zelfstudie met behulp van nader te bepalen boeken. De student kan de benodigde informatie vergaren door zijn collega’s te interviewen, deel te nemen aan projectbijeenkomsten en vergaderingen of mee te gaan naar een klant of een presentatie. • Een opdracht die tijdens de eerste stage uitgevoerd kan worden is het bepalen van de organisatiestructuur van het bedrijf. Er zijn verschillende modellen van organisatiestructuren. Welke kenmerken bezit de structuur van het stagebedrijf en tot welke categorie behoort deze? • Een opdracht die tijdens de tweede stage uitgevoerd kan worden is het bepalen van gebruikte managementtechnieken door de projectmanager. De studenten hebben dan zelf al een keer een project gemanaged in het GiPHouse. Welke activiteiten onderneemt de projectmanager om het project draaiende te houden, welke technieken gebruikt hij hiervoor en welk resultaat heeft het? • Indien er meerdere studenten tegelijk bij hetzelfde bedrijf stage lopen en om de opdrachten gevarieerd te houden, kunnen bijvoorbeeld ook de volgende onderwerpen aan bod komen: • Levenscyclus: In welke fase van de levenscyclus van een organisatie bevindt het bedrijf zich? • Human Resource Management: Welke activiteiten worden er ondernomen m.b.t. HRM?
8
Stageplan • • •
Kennismanagement: Welke methodes en procedures worden er binnen het bedrijf gebruikt en gevolgd ter uitvoering van hun kennismanagement? Informatiestromen: Beschrijf één of meerdere informatiestromen in het bedrijf (input, throughput en output). Marketing: Welke marketingstrategie onderneemt het bedrijf om zijn producten en diensten aan de man te brengen?
3.3.2 Wetenschappelijke variant Tijdens de stage loopt de student mee met een onderzoeker van de onderzoeksafdeling. Deze onderzoeker treedt voor de student op als een soort coach. De eerste stage bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft het ondersteunen van het onderzoek. De student kan zijn coach bijvoorbeeld helpen met het uitzoeken van bepaalde onderwerpen, waar zijn coach nog niet aan toe gekomen is. Het tweede onderdeel betreft het simultaan onderzoek. De coach en de student doen samen hetzelfde onderzoek, zodat later de verschillende manieren van aanpak en resultaat besproken kunnen worden. Tijdens de tweede stage zal de student weer een coach krijgen, maar zelfstandiger te werk gaan. Hij kan nu een onderdeel van het onderzoek waar zijn coach mee bezig is, onder zijn hoede nemen. Activiteiten die tijdens deze stages aan bod komen zijn: • Op grond van problemen in het wetenschapsgebied informatica of systeemontwikkeling een relevant onderzoeksgebied afbakenen en een passende onderzoeksvraag formuleren. • Een strategie en een planning voor het oplossen van de onderzoeksvraag bedenken. • Bij het oplossen van het probleem abstractie gebruiken via formele technieken uit de informatica of wiskundige modellen, deze abstractie kunnen valideren, binnen het model redeneren en het resultaat terugvertalen. • Het beoogde resultaat en de gebruikte theorie plaatsen in wetenschappelijke ontwikkelingen en de bestaande methoden en onderzoeksresultaten, zo nodig na aanpassing, gebruiken.
3.4
Stagemodellen
De stages kunnen op verschillende manieren verlopen. Achtereenvolgens zullen de volgende stagemodellen behandeld worden: • de alternerende stage: waarin de student enkele dagen per week stage loopt en daarnaast ook studeert. • de blokstage: waarin de student fulltime stage loopt.
3.4.1 Alternerende stage Doordat in het vijfjarig curriculum de tentaminering geïntegreerd is met het volgen van het vak, dat dus geen of een klein eindtentamen bevat, bestaat een semester ongeveer uit vijf maanden (20 weken). Bij de alternerende stage werkt de student gedurende een semester minimaal twee dagen per week op de stageplek. Deze stagedagen staan voor (8 uren x 2 dagen x 20 weken =) 320 studie-uren. Daarnaast kan er door de student een halve dag per week gericht gewerkt worden aan het eindverslag op de universiteit. Ook de gesprekken met de begeleider op de universiteit kunnen in deze tijd plaatsvinden. Deze studietijd staat voor (4 uren x 20 weken =) 80 studie-uren. Parallel aan deze stages worden er nog ongeveer drie vakken gevolgd in de rest van de week. Aan de keuze voor de invulling van de alternerende stage ligt het volgende idee ten grondslag. De student heeft een financiële behoefte, waaraan de studiefinanciering niet geheel voldoet. Daardoor heeft de student vaak een bijbaantje naast zijn studie. Deze bijbaantjes zijn niet altijd gerelateerd aan de studie, maar kunnen verschillen van vakken vullen bij de Appie tot frites bakken bij werelds grootste hamburgerketen. Door dit bijbaantje kan de student minder tijd aan zijn studie besteden. De bedrijven hebben een arbeidsbehoefte en zitten te springen om informatici, omdat daar een groot tekort aan is. Zij proberen door de meest gekke reclamestunts de aandacht van de afstuderende student te trekken. De studenten verkeren in de luxe positie dat zij uit verschillende baanaanbiedingen kunnen kiezen. Daarentegen is dit ook een probleem, omdat de student nog niet zo goed weet wat hij wil en moelijk kan bepalen wat er allemaal op deze arbeidsmarkt aanwezig is. Deze factoren worden allemaal gecombineerd in de alternerende stage. De student kan een zakcentje bijverdienen in een aan zijn of haar studie gerelateerde “bijbaan”, waar hij de, tijdens de
9
Stageplan
opleiding opgedane, kennis en ervaringen in de praktijk kan brengen en toetsen. Daarnaast maken student en bedrijf kennis met elkaar, waardoor het bedrijf persoonlijk contact heeft met bijna afgestudeerden en de student zijn oriëntatie op de arbeidsmarkt kan vergroten. Nu besteden studenten in de eerste twee fases van GiP ongeveer twee dagen per week aan het project. Ook in de stage zal deze combinatie van werken en leren een welkome afwisseling zijn. Bij een vijfjarige opleiding duurt het lang voordat de student een fysieke beloning ontvangt, waardoor de motivatie om te studeren af kan nemen. Door al enigszins een beloning tijdens de studie te ontvangen, kan de motivatie om de studie af te maken verhogen. De student kan niet geheel opgeslokt worden door het bedrijf, omdat de student minimaal twee dagen per week op de universiteit aanwezig is. Hierdoor kan ook de terugkoppeling met docenten en uitwisseling van ervaringen met medestudenten via bijeenkomsten gemakkelijk plaatsvinden en blijft het contact met de universiteit sterk.
3.4.2 Blokstage Doordat in het vijfjarig curriculum blokonderwijs gegeven wordt, dit betekent vier onderwijsblokken per jaar, is het mogelijk om een blokstage in te voeren. Een onderwijsblok duurt ongeveer twee en een halve maand (10 weken). Bij de blokstage werkt de student gedurende een onderwijsblok minimaal vier dagen per week op de stageplek. Deze stagedagen staan voor (8 uren x 4 dagen x 10 weken =) 320 studie-uren. Eén dag per week kan er door de student gericht gewerkt worden aan het eindverslag op de universiteit. Ook de gesprekken met de begeleider op de universiteit kunnen in deze tijd plaatsvinden. Deze studietijd staat voor (8 uren x 10 weken =) 80 studie-uren. In deze periode volgt de student verder geen andere vakken. Ook hier worden leren en werken voor de student afgewisseld en krijgen de bedrijven persoonlijke contacten met bijna afgestudeerde studenten, maar aan de keuze voor de invulling van de blokstage liggen meer praktische redenen ten grondslag. Als een student maar enkele dagen per week aanwezig is, kan hij moeilijk meedraaien in een continu proces. De dagen dat de student niet aanwezig is, draait het proces door en moet de student de draad weer oppakken. Als de student de gehele week aanwezig is, zal de betrokkenheid van de student bij het team groter zijn dan bij de alternerende stage. De student heeft bij de blokstage minder sterk contact met de universiteit. Doordat de student maar vier dagen op het stagebedrijf aanwezig hoeft te zijn, wordt er wel ruimte geschept om in contact te blijven met de stagebegeleider op de universiteit. Voordeel van deze aanpak is, dat de student een tijdje ‘ondergedompeld’ wordt in de beroepspraktijk en daardoor een realistische ervaring opdoet.
10
Organisatie van de stage
4 Organisatie van de stage Welke personen spelen een hoofdrol in een stage en welke taken hebben zij? Achtereenvolgens zullen de werving en selectie van stageplekken, de gang van zaken tijdens de stageperiode en de evaluatie van de stageplek na de stageperiode worden behandeld. In ‘Bijlage D: Taakverdeling’ is een puntsgewijze samenvatting van de taken van de stagecoördinator, de opleidingsbegeleider en de bedrijfsbegeleider te vinden.
4.1
Werving en selectie van stageplekken
De student kan op twee manieren aan een stageplek komen. De student kan natuurlijk zelf op zoek gaan naar een stageplek bij een bedrijf, maar de opleiding kan de student ook een handje helpen door zelf actief stageplekken te werven en zo een langdurig contact met een bedrijf op te bouwen. Er zijn voor de opleiding verschillende redenen om op deze manier beter zicht te houden op het stagegebeuren: • Vooral voor studenten die de eerste keer stage gaan lopen, zullen contacten met bedrijven via de opleiding van belang zijn, omdat zij nog niet zo goed weten waar zij op moeten letten bij het zoeken naar een goede stageplek. • Doordat studenten terug kunnen vallen op de stageplekken die door de opleiding geworven zijn, kunnen zij geen achterstand oplopen in hun studie, omdat zij geen stageplek kunnen vinden. • Als alle studenten zelf een stageplek moeten zoeken, gebeurt dit ongeveer in dezelfde periode. Er is dan weinig tijd om te kijken of het bedrijf een goede stage-infrastructuur biedt. Als de opleiding ook stageplaatsen werft, kan er door het gehele collegejaar heen naar stageplekken gezocht worden. Dan is er tijd om goede informatie over het bedrijf te verzamelen en zo ook bedrijven met een goede stageinfrastructuur te selecteren, waardoor de stage een grotere kans van slagen heeft. Bij de onderwijsvorm stage, zal een medewerker van de opleiding de functie van stagecoördinator krijgen. Hij zal de diverse activiteiten moeten coördineren, zodat één en ander op elkaar is afgestemd. Het werven en selecteren van stageplekken kan tot het takenpakket van de stagecoördinator behoren. Het is ook mogelijk om stageplaatswerver als een aparte functie te zien en deze aan een andere persoon toe te delen. Voor het vinden van stageplekken zal een groot contactennetwerk van bedrijven en wetenschappelijke instellingen opgezet moeten worden. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de contacten die informaticadocenten op dit moment al hebben, contacten met oud-studenten, contacten van de studievereniging Thalia, de studentenorganisatie Integrand en eventueel uitzendbureaus. De stagecoördinator zal een database moeten opstellen en beheren waarin de stageplekken met de aard van de uit te voeren activiteiten worden opgenomen. Dit kan gebeuren in een map met stageomschrijvingen die te vinden is bij de stagecoördinator. Nog beter zou zijn, als deze database vanaf internet te benaderen is, zodat iedere student deze database op iedere gewenste plek kan bekijken. Voorwaarde voor een dergelijke database is, dat deze up-to-date gehouden wordt. In de stageomschrijving staat de betreffende organisatie beschreven, de te verrichten activiteiten, het gewenste profiel van de student en de eventuele sollicitatieprocedure. Deze sollicitatieprocedure kan inhouden dat een student een sollicitatiebrief moet schrijven, met een motivatie waarom hij die stage bij dat bedrijf wil lopen en waarom hij de juiste kandidaat is. Daarnaast is het ook mogelijk dat de student voor een gesprek wordt uitgenodigd om de stage nader te bespreken. Een student kan na dit gesprek geschikt bevonden worden voor een stage of niet. Het is niet de bedoeling dat bedrijven uit een aantal studenten de beste mogen kiezen. Stageplekken, die geselecteerd worden voor toevoeging aan de database, moeten aan een aantal eisen voldoen: • De organisatie kan de student de nodige steun bieden m.b.t. begeleiding en faciliteiten. Dit houdt in dat de student een begeleider krijgt bij het bedrijf die voor hem goed bereikbaar is en de beschikking krijgt over benodigdheden, zoals een werkplek, computer e.d. • De organisatie geeft de nodige ruimte om een leereffect te bereiken. Dit houdt in, dat de student tijd krijgt om zijn begeleider op de universiteit te bezoeken, deel te nemen aan terugkomdagen en te werken aan zijn stageverslag, en er ruimte is om vragen te stellen. Dit geeft de student de mogelijkheid om te reflecteren op zijn eigen handelen tijdens de stageperiode.
11
Organisatie van de stage • •
De uit te voeren activiteiten moeten voldoende informatica-aspecten bevatten, zodat de student zijn opgedane kennis en ervaringen aan de praktijk kan toetsen. De student wordt niet gezien als een goedkope hulp, wanneer er bijvoorbeeld geen geld is voor een volwaardige werknemer in een kleine organisatie. Dit heeft ook te maken met het bereiken van het leereffect. Juist omdat de student nog lerend is, kan hem niet te veel verantwoordelijkheid in de schoenen geschoven worden.
Dit laatste punt verdient vooral de aandacht bij samenwerking met uitzendbureaus, omdat bedrijven die een opdracht plaatsen bij een uitzendbureau eigenlijk vragen om een volwaardige medewerker en niet om een lerende student. Of de stageplek aan bovenstaande eisen voldoet, kan de stagecoördinator achterhalen door de organisatie zelf op te zoeken. Hier is veel tijd mee gemoeid, maar het voorkomen van een slechte stage is beter dan het genezen ervan en zal minder tijd kosten en minder frustraties met zich meebrengen.
4.2
De stageperiode
Als een student tijdens zijn studie stage loopt in de praktijk, is dit als volgt gefaseerd: • De voorbereiding • De praktijk • De terugkoppeling en begeleiding • Het eindverslag • De eindbeoordeling In deze paragraaf zal beschreven worden hoe iedere fase door de universiteit, de organisatie en de student zal worden ingevuld. De invulling voor het praktijkgedeelte kunt u vinden in paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.
4.2.1 De voorbereiding De voorbereiding op een stage kan ingedeeld worden in directe en indirecte voorbereiding op de stage. Onder directe voorbereiding worden de activiteiten van docenten en studenten verstaan, welke rechtstreeks bedoeld zijn om de leeropbrengst van de stage te verhogen. Al het andere onderwijs dat aan de stage vooraf gaat valt onder de indirecte voorbereiding. Dit onderwijs zou ook gegeven worden als er geen stageperiode zou zijn. De opgedane kennis en ervaringen in deze indirecte voorbereiding zijn noodzakelijk voor het lopen van een stage. In de tweede helft van het derde studiejaar hebben studenten de basisopleiding van informatica afgerond en zijn zij al begonnen aan hun specialisatie. Verder is het vijfjarig curriculum zo opgebouwd dat studenten terdege voorbereid zijn als zij bij een organisatie stage gaan lopen. Al in het propedeusejaar werken de studenten samen aan complexe problemen in de zogenoemde Integratie Projecten, waar de kennis van het propedeuse jaar geïntegreerd ingezet moet worden in een case. In het tweede jaar wordt een dergelijk project nogmaals op een hoger niveau uitgevoerd. Binnen het vak Communicatie in het derde jaar wordt aandacht besteed aan communicatieve vaardigheden, zoals presenteren en converseren. In dit jaar werken zij ook als programmeur / ontwikkelaar aan een project binnen het simulatiesoftwarehuis GiPHouse. Voor de tweede stage hebben de studenten ook al enige ervaring opgedaan met het leidinggeven aan een projectgroep binnen GiPHouse. De directe voorbereiding begint ongeveer drie maanden voor de stageperiode. Deze voorbereiding kent globaal drie fases: de oriëntatie fase, de fase van contacten leggen en de fase van definitieve afspraken. In de oriëntatie fase kunnen de studenten zich op de hoogte stellen van wat er van hen tijdens de stageperiode verwacht wordt en welke stagemogelijkheden zich in het algemeen voordoen. Hiervoor kunnen aparte bijeenkomsten worden georganiseerd. Voor de eerste stage is het ook mogelijk om hier aandacht aan te besteden tijdens het vak Communicatie. Er zijn verschillende zaken die hier aan bod komen: • Welke procedures moet de student doorlopen om een stage bij een bedrijf te lopen? Het is handig als deze beschreven staan in een stagegids, zodat studenten ook na deze bijeenkomsten nog eens terug kunnen kijken wat er precies van hen wordt verwacht. • De studenten moeten een juiste leerhouding aannemen tijdens de stage. De stage is niet alleen een tijdje werken in de praktijk, maar is juist bedoeld om van deze situatie te leren. De leerlingen moeten
12
Organisatie van de stage
•
erop gericht zijn gebruik te maken van de leermogelijkheden die de praktijk en de pedagogische inkadering daarvan biedt. Daarom moeten zij goed op de hoogte zijn van de leerdoelen van de stage. Studenten willen graag weten wat zij kunnen verwachten van een stage. Oud-stagiairs kunnen de toekomstige stagiairs iets vertellen over hun ervaringen tijdens de stage. Daarnaast kunnen medewerkers van stagebedrijven een presentatie geven over stagelopen bij hun bedrijf.
In de fase van contacten leggen moeten alle aanstaande stagiairs een duidelijk plan hebben om een opdrachtgever te benaderen. De student neemt zelf het initiatief om een stageplek te krijgen. De student kan via de stagedatabase een stageplek uitkiezen of zelf op zoek gaan naar een stageplek. De student stelt de stagecoördinator op de hoogte van de stappen die hij onderneemt. Bij deze stappen kan ook de hulp van de stagecoördinator worden ingeroepen. De student doorloopt de eventuele sollicitatieprocedure en maakt een afspraak met de organisatie voor een kennismakingsgesprek. Hierin worden in grote lijnen afspraken gemaakt over de inhoud van de stage. Nadat de organisatie en de student overeengekomen zijn dat de student daar stage gaat lopen, gaan de stagecoördinator en de student op zoek naar een begeleider op de universiteit. Deze begeleider moet geïnteresseerd zijn in de activiteiten waar de student zich mee bezig gaat houden en gemotiveerd zijn om de student een degelijke begeleiding te geven. Dit wil zeggen dat hij zich terdege verdiept in de activiteiten en resultaten die de student onderneemt en oplevert en dat hij moeite zal doen om contact te onderhouden met de organisatie en ook zorgt voor een goede evaluatie, waardoor de stagecoördinatie en -begeleiding voor studenten kan verbeteren. In de fase van definitieve afspraken zullen de student, de begeleider van de universiteit en de begeleider van de organisatie om de tafel gaan zitten om de activiteiten voor de student nader te specificeren, zodat zowel de begeleiders van de organisatie als de universiteit tevreden zullen zijn met het resultaat van de stage. Deze stageomschrijving moet ondertekend worden door de begeleiders van de organisatie en de universiteit. Het is belangrijk dat deze afspraken gemaakt worden met de directe begeleider van de student binnen de organisatie en niet met de verantwoordelijke van de begeleider, zodat deze niet weet waar hij aan toe is. De stageomschrijving is onderdeel van de stageovereenkomst. De stageovereenkomst is in principe een zaak tussen opdrachtgever en student. Veel stageverlenende bedrijven hebben een eigen stagecontract, dat soms ook door de opleiding wordt ondertekend. In de stagegids kan een modelovereenkomst worden opgenomen, waarvan gebruik gemaakt kan worden of die gebruikt kan worden als referentiemodel bij het beoordelen van eigen contracten van stagebedrijven. Een voorbeeld van een modelovereenkomst is te vinden in ‘Bijlage C: Stageovereenkomst’. In een stageovereenkomst kunnen de volgende afspraken worden opgenomen: • de periode waarin de stagiair bij de organisatie aanwezig is. • de stagevergoeding, reiskostenvergoeding en onkostenvergoedingen • verzekeringen • auteursrecht van geschreven rapporten en verslagen • eventuele geheimhoudingsplicht • de begeleiding door de opleiding en de organisatie • de leerfunctie van de stage, d.w.z. het uitvoeren van vakinhoudelijk interessante taken • geschillenregeling • opzegging van de stageovereenkomst Daarnaast moet er in deze tijd van krapte op de arbeidsmarkt door de organisatie toegezegd worden dat zij de studenten niet de kans ontnemen hun studie af te maken. Zij mogen de student niet als medewerker aannemen, voordat hij is afgestudeerd. De organisatie zal de student voldoende informatie moeten verstrekken zodat deze zich in kan werken en een plan van aanpak op kan stellen. Richtlijnen voor het opstellen van een plan van aanpak zijn te vinden in ‘Bijlage B: Inhoudelijke leerdoelen van de stage’. Dit plan van aanpak moet in de tweede week van de stage door beide begeleiders zijn goedgekeurd. Naast de algemene leerdoelen van de stage kan de student samen met zijn begeleiders persoonlijke leerdoelen opstellen. Dat zijn de leerdoelen, waartoe een stageverlenende organisatie de mogelijkheid biedt om aan te werken en de leerdoelen die de student zelf toe wil voegen.
13
Organisatie van de stage
4.2.2 De terugkoppeling en begeleiding De student heeft een begeleider bij de stageverlenende organisatie en een begeleider op de universiteit. Hoewel de stageverlenende organisatie een bedrijf of wetenschappelijke instelling kan zijn, zullen we de begeleider aldaar voortaan voor het gemak bedrijfsbegeleider noemen. De begeleider op de universiteit noemen we voortaan de opleidingsbegeleider. Tussen de student ‘op stage sturen’ en het behalen van de gewenste leerresultaten zitten een aantal stappen, die stuk voor stuk onzekerheden met zich mee brengen. Het doel van de begeleiding is deze onzekerheden zoveel mogelijk te reduceren. De begeleiding heeft tot doel [VRIE82]: • Te zorgen dat de student de gewenste situaties ontmoet. In principe is in het overleg van tevoren afgesproken waar de student komt te werken, anders gezegd, in welke situaties de student geplaatst zal worden. Het is niet zeker of dit ook gebeurt. Er kunnen allerlei oorzaken zijn waardoor bepaalde zaken anders verlopen, zoals onduidelijk afspraken of een veranderde situatie op de stageplek. Soms is het zelfs niet goed mogelijk om hierover afspraken te maken. Begeleiding moet er in eerste instantie op gericht zijn de student in de gewenste situatie te laten plaatsen. Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat het vooraf plannen van de situatie een taak in de voorbereiding is. Het controleren en bijsturen van de situatie tijdens de stage is een taak van de begeleiding. • Te zorgen dat de student in de gewenste situatie de gewenste activiteiten op de juiste manier verricht. De begeleider moet informatie geven over welke activiteiten de student op welke manier het beste kan verrichten. Dit kan door het geven van uitleg en aanwijzingen. De begeleider moet feedback geven over de verrichte activiteiten. Deze terugkoppeling over de uitvoering en het resultaat van de activiteiten is een erg belangrijk middel om de (leer)opbrengst van een stage te vergroten. Hier gaat het zowel om het geven van terugkoppeling over het proces dat de student volgt om tot een product te komen als om het product dat hij uiteindelijk oplevert. In de volgende paragraaf zal uitgebreider aandacht besteed worden aan het fenomeen feedback. • Te zorgen dat de student uit de gewenste situaties en de gewenste activiteiten de gewenste dingen leert. Ten eerste is het niet vanzelfsprekend dat een student na de terugkoppeling van de fouten leert en het de volgende keer beter doet of dat hij beseft dat hij het goed doet en het de volgende keer weer zo doet. Ten tweede moet de begeleiding de student stimuleren om op zijn ervaringen te reflecteren. Verderop in dit hoofdstuk zal meer aandacht besteed worden aan het onderwerp reflectie. Naast deze taken, die direct gericht zijn op het behalen van de doelstellingen, zijn er nog twee begeleidingstaken: • Sociaal-emotionele ondersteuning van de student. Studenten die een stage lopen komen in een confronterende omgeving, waarin zij aangewezen zijn op hun eigen capaciteiten. • Oplossen van alle mogelijk voorkomende problemen. De eerste begeleidingstaak is een vorm van procesbewaking, die door de opleiding verricht zal worden. In de tweede begeleidingstaak krijgt de stageverlenende organisatie een actieve rol. De laatste drie begeleidingstaken behoren zowel tot het takenpakket van de opleiding als de stageverlenende organisatie. Bovenstaande taken kunnen in de praktijk niet zo scherp onderscheiden worden. Deze taakafbakening kent dan ook enkele problemen. De docent heeft pedagogische bekwaamheden en gaat zich op het terrein van de beroepsbeoefenaar begeven, terwijl hij daar deskundig is, en stappen gaat zetten op het terrein van de docent. Dit vraagt om conflicten. Alleen door een goede verstandhouding en een voorzichtig opereren van beide kanten kunnen die vermeden worden. Daarom is het noodzakelijk dat de opleidingsbegeleider over goede contactuele vaardigheden beschikt.
4.2.2.1 Feedback Feedback is een belangrijk middel om de student zijn leerdoelen te laten behalen en hem te begeleiden in zijn leerproces. Daarom willen we in deze paragraaf daar nog eens expliciet aandacht aan besteden. Feedback betekent letterlijk terugkoppeling. Feedback kan zowel positief als negatief zijn [VISS97]: • Positieve ofwel ondersteunende feedback om effectief gedrag te bevestigen • Negatieve ofwel corrigerende feedback om ineffectief gedrag te verbeteren
14
Organisatie van de stage
Feedback kan dus effectieve gedragingen bevorderen en niet-effectieve gedragingen bijsturen. Ongeacht de vorm is het belangrijk dat de feedback constructief is. Constructieve feedback voorziet de student van informatie over zijn eigen gedrag volgens objectieve standaarden en op zo’n manier dat de student een positieve houding ten opzichte van zichzelf en in dit geval de stage blijft houden. De student wordt door constructieve feedback aangezet om zijn gedrag te verbeteren. Om ervoor te zorgen dat de student inderdaad een positieve houding ten aanzien van zichzelf ontwikkelt en tevens bereid is zijn gedrag te veranderen is er een aantal richtlijnen voor het geven van feedback. • Geef beschrijvende, concrete feedback. Dat wil zeggen dat de begeleider aan geeft wat hij gezien of gehoord heeft en interpretaties zoveel mogelijk achterwege laat. Het gaat om concrete feiten, niet om gedachten en gevoelens. • Geef specifieke, actuele feedback. De (persoonlijke) leerdoelen zijn de punten voor feedback. De begeleider geeft dus geen feedback op gedrag dat niets met deze leerdoelen heeft te maken. Ook oude koeien uit de sloot halen is weinig actueel en zinvol. • Geef bruikbare feedback De student moet iets met de feedback kunnen doen. Feedback moet dus betrekking hebben op activiteiten waar de student zich op dat moment mee bezighoudt. Bruikbare feedback betekent ook feedback op gedrag van de student, dat veranderbaar is. • Beperk indien nodig het aantal verbeterpunten. De begeleider kan beter twee belangrijke verbeterpunten kiezen dan de student overstelpen met informatie over aspecten die beter kunnen. De hoeveelheid feedback is mede afhankelijk van de persoon die feedback krijgt. • Focus niet alleen op wat fout gaat, maar ook op goede gedragingen. Als een student alleen maar te horen krijgt wat hij fout doet, kan hij denken, dat hij niets meer goed doet, waardoor de motivatie om de stage tot een goed einde te brengen verloren gaat. • Ga na of de student de feedback goed heeft begrepen. De begeleider moet navragen of de student de feedback goed begrepen heeft en er niet zonder meer vanuit gaan dat de goed bedoelde feedback ook goed overkomt. Ook het ontvangen van feedback is een kunst op zich. Van iemand horen dat bepaalde dingen niet goed gaan, is zelden prettig, maar is wel belangrijk voor het functioneren. Het goed ontvangen en verwerken van feedback kan daarom ook als persoonlijk leerdoel van de student gesteld worden.
4.2.2.2 Reflectie Onder reflectie wordt verstaan ‘het nadenken over iets wat is meegemaakt en het vervolgens in zich opnemen’. Reflectie vindt plaats om drie doelen te bereiken [VRIE82]. Ten eerste moeten studenten stil staan bij hun ervaringen. De stage-ervaringen kunnen pas leerervaringen worden als de aandacht er expliciet op gericht wordt. Veel ervaringen dragen bij aan een verandering in kennis, houding of vaardigheden zonder dat iemand daar bij stil staat. Dit onbewuste leren is niet wat met een stage binnen de opleiding beoogd wordt. Ten tweede moeten studenten leren hun ervaringen verantwoord te generaliseren. Studenten zien maar twee verschillende werksituaties. De kans bestaat dat studenten denken dat alle werksituaties er zo uitzien. Het delen van ervaringen met andere stagiairs is hier een geschikte vorm voor. Ten derde moeten studenten vanzelfsprekendheden ter discussie te stellen. De student moet afstand nemen van de situatie, deze vergelijken met andere situaties en zijn eigen ideeën en voorkeuren toetsen aan de situaties en omgekeerd. Naast deze doelen kan de reflectie nog een terugkoppelingsfunctie vervullen. Studenten komen tijdens een stage nogal eens dingen tegen die door de opleiding goed gebruikt kunnen worden Dit kunnen gaten in hun kennis zijn, maar ook het niet volledig adequaat zijn van onderwijs.
4.2.2.3 Opleidingsbegeleider De begeleiding vanuit de opleiding heeft het karakter van procesbewaking. Daarnaast moet de opleidingsbegeleider ervoor zorgen dat de studenten reflecteren op hun activiteiten. De student en de opleidingsbegeleider hebben ongeacht het stagemodel iedere twee tot drie weken een gesprek over de voortgang, ervaringen en eventuele problemen. Als alles volgens de planning van het plan van aanpak verloopt, kan er besloten worden om de besprekingen minder frequent te houden. De docent blijft uiteraard
15
Organisatie van de stage
bereikbaar voor de student voor het geval dat er toch problemen optreden. Als de stage daarentegen niet volgens plan verloopt, zal de oorzaak van het knelpunt gezocht moeten worden en de planning aangepast moeten worden. Tussen de opleidingsbegeleider en de bedrijfsbegeleider vindt enkele malen overleg plaats. Zij ontmoeten elkaar bij de bespreking van de stage. Daarna hebben zij samen met de stagiair in het midden van de stageperiode een voortgangsgesprek en aan het eind een beoordelingsgesprek. In deze gesprekken wordt besproken of de student de beoogde leerdoelen kan bereiken respectievelijk heeft bereikt. De student kan beoordeeld worden aan de hand van een lijst waarop deze leerdoelen en bijbehorende criteria zijn weergegeven. Hierbij moet er wel op gelet worden dat de beoordeling niet louter een invuloefening wordt, maar een beoordeling met constructieve feedback waar de student wat aan heeft, zodat hij zich kan verbeteren. Naast deze gesprekken kunnen er bijeenkomsten georganiseerd worden voor alle studenten die op dat moment een stage lopen, ook wel terugkomdagen genoemd. Op deze bijeenkomsten kunnen de studenten bijvoorbeeld presentaties geven over de activiteiten waar zij mee bezig zijn. De terugkomdag kan twee begeleidingstaken ondersteunen. De studenten kunnen elkaar emotioneel ondersteunen doordat zij gemeenschappelijke problemen kunnen bespreken. Daarnaast kunnen zij ervaringen uitwisselen, waardoor zij kunnen reflecteren op hun eigen ervaringen en deze zo op een hoger niveau brengen. Ook geven deze dagen de mogelijkheid aan de stagecoördinator om groepsevaluaties over de stage-opzet te houden, Deze kan hierdoor verbeterd worden.
4.2.2.4 Bedrijfsbegeleider De bedrijfsbegeleider is de inhoudelijke begeleider van de stagiair. De student heeft geregeld een voortgangsgesprek met de bedrijfsbegeleider. Tijdens dit gesprek kunnen problemen besproken worden en kan expliciet feedback gegeven worden op de verrichte activiteiten en opgeleverde producten. Dit gesprek vindt bij de blokstage iedere week en bij de alternerende stage iedere twee weken plaats. Daarnaast zijn er in een werksituatie vele momenten waarop informeel overleg tussen de student en de bedrijfsbegeleider mogelijk is.
4.2.3 Het eindverslag De stage wordt afgesloten door inlevering van een verslag over de stage. Dit eindverslag heeft twee functies, namelijk die van beoordeling en reflectie. In zake van de beoordeling maakt het schrijven van een verslag zaken concreter, waardoor de docent gericht feedback kan geven. Een beschrijving van het proces dat de student gevolgd heeft om tot het eindresultaat te komen geeft de docent bijvoorbeeld veel meer informatie dan alleen het eindresultaat. Daarnaast worden studenten aan het denken gezet over de keuzes die zij in dit proces moeten maken. Het stageverslag bestaat uit drie delen. Het eerste gedeelte bevat alle formele gegevens over de stage, zoals een beschrijving van de organisatie waarin de student gewerkt heeft en hoe deze in elkaar zit. Het tweede gedeelte is een inhoudelijk verslag van de stage en bevat de stageomschrijving, een beschrijving van de werkzaamheden, de gehanteerde technieken voor het uitvoeren van de taken en de resultaten voor de organisatie en de opleiding. Het derde gedeelte is een reflectie op de stage. Hier komen zaken aan de orde als de relatie tussen de activiteiten tijdens de stage en de verworven kennis tijdens de informaticaopleiding, nieuw opgedane kennis, toepassing van sociale en communicatieve vaardigheden en ideeën die de student heeft opgedaan over de beroepspraktijk, de professionele houding en zijn toekomstige functie daarin. Voor een goede begeleiding van dit verslag is het van belang dat het verslag tijdens de stage wordt geschreven en niet geheel na afloop van de stage.
4.2.4 De eindbeoordeling De stagiair wordt eerst beoordeeld door de bedrijfsbegeleider op de volgende punten: • aanpak van de opdracht • inhoudelijk resultaat van de stage • communicatieve vaardigheden
16
Organisatie van de stage •
algemeen optreden, zoals zelfstandigheid, initiatief nemen, functioneren in de organisatie en de beroepshouding
Ook deze beoordeling kan gebeuren aan de hand van een lijst waarop de leerdoelen van de student zijn weergegeven. Hierbij moet er wel op gelet worden dat de beoordeling niet louter een invuloefening wordt, maar een beoordeling met constructieve feedback waar de student wat aan heeft, zodat hij zich kan verbeteren. De • • •
opleidingsbegeleider geeft het uiteindelijke eindcijfer. Hierbij baseert de opleidingsbegeleider zich op: het stageverslag de beoordeling van de bedrijfsbegeleider en de toelichting daarop van de student de indrukken opgedaan tijdens de bedrijfsbezoeken, de gesprekken met de bedrijfsbegeleider en de stagiair
De eindbeoordeling door de opleidingsbegeleider moet niet louter bestaan uit het geven van een punt. In een eindgesprek kunnen de docent en student de gehele stage nog eens evalueren. De docent legt aan de hand van de (persoonlijke) leerdoelen uit waarop hij zijn beoordeling heeft gebaseerd en geeft feedback die de student bij een volgende stage of andere vorm van onderwijs kan gebruiken. De student heeft zo ook de kans om op de opmerkingen te reageren. Bij een onvoldoende beoordeling van de stage worden er, afhankelijk van de situatie, door de stagecoördinator en de opleidingsbegeleider afspraken gemaakt met de stagiair over aanvullende activiteiten.
4.3
Evaluatie
Evaluatie is het proces van het selecteren, verzamelen en bewerken van informatie om beslissingsalternatieven te kunnen beoordelen. Aan het einde van een stageperiode moeten er op twee gebieden beslissingen worden genomen: hergebruik van de stageplaats en voortzetting van de stage-opzet. De evaluatie van de stageplaats kan plaatsvinden na het eindgesprek met de bedrijfsbegeleider en de student. De voortgangsbeslissing van de stageplaats is een zaak tussen de stagebiedende organisatie en de opleiding. Naast het evaluatiegesprek met de bedrijfsbegeleider kan de opleidingsbegeleider zich ook baseren op opmerkingen over de kwaliteit van de stageplaats van de student tijdens de voortgangsgesprekken. De stageplaatsen moeten aan enkele eisen voldoen willen zij geselecteerd worden als stageplaats. Dit zijn ook de punten waarop de stageplaats na afloop zal worden geëvalueerd. Deze evaluatie werkt twee kanten uit: de organisatie kan namelijk ook aangeven wat zij van de opleiding verwacht. Een voortgangsbeslissing gaat niet alleen over de vraag of de stageplaats wel of niet hergebruikt wordt, maar vooral of deze voortzetting en dus de samenwerking van de organisatie en de opleiding, verbeterd kan worden. Als de opleiding steeds weer dezelfde signalen van studenten krijgt dat een stageplaats kwalitatief niet goed is, zal de samenwerking met de organisatie verbroken moeten worden. De opleidingsbegeleider geeft de resultaten van dit evaluatiegesprek door aan de stagecoördinator. Na de stageperiode zal de stagecoördinator de stage-opzet evalueren. De informatie die nodig is voor deze evaluatie kan op verschillende manieren verkregen worden. De opmerkingen van studenten tijdens voortgangsgesprekken en van bedrijfsbegeleiders tijdens evaluatiegesprekken met opleidingsbegeleiders zijn van belang. Als de opleidingsbegeleiders klachten krijgen met betrekking tot het stageproces, die niet afhankelijk zijn van de student of de stagebiedende organisatie, moeten zij deze doorgeven aan stagecoördinator. De evaluatie van de stage-opzet is ook vaak een onderwerp van een terugkomdag. Het is niet te verwachten dat een beoordeling van de stage-opzet zal leiden tot een radicale wijziging. Een verbetering op bepaalde punten ligt eerder voor de hand.
17
Opzet van het onderzoek
5 Opzet van het onderzoek De vragen uit de probleemstelling van dit onderzoek zijn ook in de vorm van een beschrijvend kwalitatief onderzoek nader onderzocht. Dit wil zeggen dat het gaat om de kwaliteit van verworven informatie in plaats van kwantiteit. Bij een stage zijn drie partijen betrokken, de opleiding, de student en de stageverlenende instantie. Voor de manier van dataverzameling is gekozen voor interviews met deze partijen. Hoewel een interview waardevolle kwalitatieve informatie kan opleveren, moet bij de interpretatie van de gepresenteerde data wel met een aantal aspecten rekening worden gehouden [EMAN86]: • De antwoorden van de geïnterviewde kunnen beïnvloed worden door de interviewsituatie. • Antwoorden op interviewvragen zijn altijd verwoordingen van cognities, dat wil zeggen van keninhouden van personen. De geïnterviewde kan bij de verwoording fouten maken of onvolledig zijn. • Bij de vastlegging van antwoorden door de interviewer kan vertekening optreden. • Antwoorden zijn moeilijk generaliseerbaar. Om inzicht te geven in bovenstaande aspecten, zal in dit hoofdstuk de manier van dataverzameling, het verloop van de interviews en de verwerking hiervan besproken worden.
5.1
Manier van dataverzamelen
De docenten van de opleiding informatica zijn per email gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Aangezien deze docenten mij allen welbekend waren, reageerden zij allen positief op mijn verzoek. De interviews zijn gehouden met: • dr. P. van Bommel: docent GiPHouse (GiP1/2) • dr. J.E.W. Smetsers: docent GiPHouse (GiP1/2) • prof. dr. J. Symes: bijzonder hoogleraar / directeur GiPHouse (GiP3/4) • dr. ir. Th. P. van der Weide: onderwijsdirecteur • dr. M.C.J.D. van Eekelen: onderzoekssecretaris • prof. dr. ir. J. Vytopil: buitengewoon hoogleraar De bijzonder en buitengewoon hoogleraren komen uit de praktijk. Dit wil zeggen dat zij een baan hebben bij een bedrijf en daarnaast doceren aan de universiteit, zodat zij hun praktijkkennis aan de studenten kunnen overbrengen. Ook de onderwijsdirecteur en de onderzoekssecretaris doceren aan de universiteit. Het gaat hier om vakken buiten het GiPHouse. Wel zijn zij nauw betrokken bij de invulling van het onderwijs. Ook de studenten zijn per email gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Het gaat hier om de huidige GiP-studenten. Zij hebben al enige praktijkervaring opgedaan door het werk in GiPHouse en kunnen de stagesituatie vergelijken met de situatie binnen GiPHouse. Doordat de interviews in de tentamenperiode plaatsvonden, was het moeilijk alle GiP-studenten te bereiken. Dit jaar waren er 15 GiP1-studenten en 13 GiP3-studenten. De tweedejaars GiP1-studenten hebben nu hun eerste project achter de rug, waarin zij de functie van programmeur / ontwerper hadden en de derdejaars GiP3-studenten hebben nu hun eerste GiPproject gemanaged. Van elke groep zijn acht personen geïnterviewd. Samen met mijn afstudeerbegeleider hebben we een lijst van bedrijven opgesteld, die we wilden benaderen voor het onderzoek. Het betrof zes grote bedrijven en zes kleinere bedrijven. De kleinere bedrijven hebben allemaal een goede relatie met medewerkers van de afdeling Informatica op de KUN. Er is geprobeerd een zo groot mogelijke variëteit te vinden in de kernactiviteiten van de bedrijven. Zo houden de bedrijven zich primair bezig op het gebied van financiën, productontwikkeling, standaard software, internet, document management en research & development. Per telefoon is er bij deze bedrijven geïnformeerd naar de contactpersoon voor het onderwerp stages binnen dat bedrijf. Daarna zijn deze contactpersonen per brief benaderd. Deze brief bevatte als bijlage een verkorte versie van het stageplan en de organisatie van deze stage, een vragenlijst en een managementsamenvatting van het stageplan en de organisatie daarvan. Door middel van deze bijlagen konden de contactpersonen zich een beeld vormen over het onderzoek en met behulp van deze bijlagen konden zij zich ook voorbereiden op het interview. Slechts drie bedrijven wilden
18
Opzet van het onderzoek
of konden niet meewerken aan het onderzoek. De volgende bedrijven en contactpersonen hebben meegewerkt aan het onderzoek: • ABN Amro Bank N.V. – Pamela Dechêne (Stagebureau): De IT-afdeling van ABN Amro is gevestigd in Amsterdam en Amstelveen en hebben ongeveer 4500 medewerkers. De IT-afdeling is belast met de ondersteuning op de gebieden van informatie- en communicatietechnologie binnen de ABN Amro Bank. • Baan Development B.V. – Bianca van de Horst (Personeelschef): Baan Development is gevestigd in Barneveld en heeft ongeveer 550 medewerkers. Baan Development houdt zich bezig met het ontwikkelen van standaard geïntegreerde software, zoals ERP. • CMG Arnhem B.V. – Henk Geuverink: CMG Arnhem heeft ongeveer 300 medewerkers. CMG Arnhem bestaat uit drie marktsectoren: Public sector (overheid), Finance (banken en verzekeraars) en Trade, Transport & Industry (TTI). De sectoren zijn verdeeld in verschillende divisies: Management Consultancy, System Development en Advanced Technology. De consultants ondersteunen grote organisaties bij het verbeteren van de bedrijfsvoering. Bij SD wordt gefocust op het totale traject van ontwerp, bouw, testen en implementatie tot en met de nazorg van systemen. De twee voornaamste vakgebieden binnen AT hebben betrekking op software engineering en infrastructuren. • Edmond Research & Development B.V. – Paul Frederiks (Operationeel manager): Edmond R&D is gevestigd in Nijmegen en heeft ongeveer 15 medewerkers. Edmond R&D richt zich op het leveren van diensten voor documentverwerking en het ontwikkelen van producten ter ondersteuning van deze diensten. Vanaf het ontstaan heeft Edmond zich gericht op het maken van stofware voor het aansturen van high-volume printers. Ter ondersteuning van deze activiteit heeft Edmond R&D het softwarepakket DocuMate ontwikkeld. Inmiddels heeft Edmond haar diensten- en productenpakket kunnen uitbreiden en is van een technisch bedrijf uitgegroeid naar een allround business bedrijf. •
Creative Online Development B.V. – Mark Koenen (Directeur): is gevestigd in Nijmegen en heeft ongeveer 16 medewerkers. is een compleet webdevelopment- en ontwerpbedrijf, gespecialiseerd in het ontwikkelen van innovatieve, dynamische en technisch hoogstaande Internet- en intranetoplossingen. werkt met een eigen ontwikkelomgeving: SiteWorks. • Océ-Technologies B.V. Research & Development – Willem Binnendijk (Personeelschef): Océ R&D is gevestigd in Venlo en heeft ongeveer 1100 medewerkers. Océ R&D houdt zich bezig met onderzoek en productontwikkeling op het gebied van copiers, printers en documenten. 120 Medewerkers houden zich echt met onderzoek bezig. • Pluriform Software – Tim van Hugte (Marketing Manager): Pluriform Software is gevestigd in Mariaheide en heeft ongeveer 15 medewerkers. Pluriform Software ontwikkelt de computerprogrammatuur Pluriform. Een volledig geïntegreerd pakket voor o.a. administratie, marketing en verkoop, personeelsinformatie, logistiek en managementinformatie. Deze software is object-georiënteerden wordt geleverd met een object-geöriënteerde ontwikkelomgeving, zodat de gebruiker de functionaliteit van zijn informatiesysteem kan uitbreiden. • Polderland ‘Language and speech technology’ – Theo van den Heuvel (Directeur): Polderland is gevestigd in Nijmegen en heeft ongeveer 10 medewerkers. Polderland is gespecialiseerd in Natural Language Processing. Polderland houdt zich bezig met softwareontwikkeling gericht op taal en spraak, die de meest ingewikkelde taalkundige problemen kan oplossen. • SPaSE B.V. – Mark Seuter (Senior System Engineer): SPaSE is gevestigd in Nijmegen en heeft ongeveer 30 medewerkers. SPaSE is een semi-conductor house, dat CMOS VLSIs voor Consumer Electronics Video en Audio applicaties ontwerpt en verkoopt. Iedere groep bevat een klein aantal informanten, omdat de tijd, om aan deze interviews te besteden, beperkt is. Het aantal docenten bij informatica is ongeveer vijf keer groter dan het aantal dat meegewerkt heeft aan de interviews. Het zijn wel allemaal personen die nauw betrokken zijn bij het geven en ontwikkelen van (integratie)onderwijs. Bij de studenten zijn alleen de huidige GiP-studenten aangeschreven. Dit is ongeveer 1/5 deel van het totale aantal informaticastudenten. Dit zijn wel studenten die op dit moment in de fase van hun studie zijn, waarin zij zich bezig (gaan) houden met zaken als praktijksimulatie, afstuderen en
19
Opzet van het onderzoek
nadenken over wat te gaan doen na de studie. Ook het aantal geïnterviewde bedrijven is niet erg groot. Er is wel zoveel mogelijk geprobeerd een grote variatie in de respondenten aan te brengen.
5.2
Verloop van de interviews
De docenten zijn in de periode van 1 tot en met 24 maart 1999 geïnterviewd. Dit was de beginperiode van het onderzoek. Op dat moment bestond er nog geen stageplan. Het doel van deze interviews was een beter beeld te krijgen van de facetten waarop gelet moet worden bij het opstellen van dit stageplan en de organisatie van de stage. De interesse ging vooral uit naar het stagemodel, dat wil zeggen de vorm waarin de stage plaats zou moeten vinden. Daarom was er een document opgesteld met verschillende stagevormen. Dit document werd voor het interview tezamen met een vragenlijst naar de geïnterviewde gemaild. Helaas vonden de meesten geen tijd om dit document ook daadwerkelijk van te voren te lezen. Daardoor was een discussie over de verschillende vormen niet mogelijk en is dit punt vervangen door een aantal algemene vragen over de stagemodellen. Tijdens het interview werd gebruik gemaakt van een vooraf opgestelde vragenlijst. Deze vragenlijst werd als uitgangspunt genomen. De formulering van de vragen lag niet vast en het was mogelijk om andere onderwerpen aan te snijden en tussen onderwerpen heen en weer te springen, als alle vragen maar aan de orde kwamen. De vragenlijst die voorgelegd werd aan de docenten is te vinden in ‘Bijlage E: Vragenlijsten - Opleiding’. De interviews vonden (meestal) niet plaats in het bijzijn derden. Er werd gebruik gemaakt van een bandrecorder om het gesprek op te nemen. Niemand van de geïnterviewden had hier bezwaar tegen. ‘Het voordeel van geluidsopnames is, dat er niets verloren gaat van de verbale bijdragen van de gespreksdeelnemers. Een voordeel is ook dat de interviewer minder aandacht hoeft te besteden aan het noteren van antwoorden. Dat levert tijdwinst, zeker bij open vragen die anders een intensieve noteerarbeid zouden vergen [EMAN86].’ De studenten zijn in de periode van 31 mei tot en met 6 augustus 1999 geïnterviewd. Op dat moment bestond er een stageplan en een plan voor de organisatie van de stage. Het doel van deze interviews was een beeld te krijgen van wat studenten van een stage en de organisatie daar omheen verwachten. Zij hoefden zich niet voor te bereiden op het gesprek. Het gesprek werd ingeleid door een korte uiteenzetting over het stageplan. Ook voor de interviews met studenten was een vragenlijst opgesteld. Deze is te vinden in ‘Bijlage E: Vragenlijsten - Studenten’. Deze vragenlijst was gestructureerder dan bij de docenten. De vragen werden precies in de volgorde gesteld, zoals die op papier stonden. Veel vragen konden kort beantwoord worden en er waren veel keuzevragen, waarbij een korte motivatie voor het antwoord gegeven moest worden. De interviews vonden niet plaats in het bijzijn van derden. De antwoorden werden door de interviewer genoteerd op een daarvoor bestemd formulier. Doordat de periode gedeeltelijk samenviel met de tentamens en vakantie van de studenten hebben enkele studenten de vragen schriftelijk beantwoord. Zij kregen een document met het stageplan toegestuurd en een vragenlijst met antwoordformulier. Door de vaste structuur van het interview was het goed mogelijk om deze ‘interviews’ schriftelijk plaats te laten vinden. De contactpersonen van de bedrijven zijn in de periode van 3 tot en met 28 september 1999 geïnterviewd. Het doel van de interviews was om feedback te krijgen op het opgestelde stagebeleid en inzicht te krijgen in de stagemogelijkheden die deze bedrijven te bieden hebben. Zij konden zich op het gesprek voorbereiden door de toegestuurde documentatie door te nemen. Ook tijdens dit interview werd gebruik gemaakt van een vragenlijst, die te vinden is in ‘Bijlage E: Vragenlijsten – Bedrijven’. Dit interview had net zo’n open structuur als het interview met de docenten. Tijdens deze interviews werd echter geen gebruik gemaakt van geluidsopnames. ‘Een nadeel bij het gebruik van een bandrecorder is, dat de interviewer de neiging krijgt te weinig te noteren en door te vragen. Hierdoor loopt hij het gevaar pas bij het afluisteren te merken dat er iets mankeerde. Dan is het te laat. Ook is er veel tijd gemoeid met het afluisteren van een band en het maken van notities daarbij. Interviewen wordt daardoor nog arbeidsintensiever [EMAN86].’ Deze nadelen speelden ook een rol tijdens de verwerking van de interviews van docenten. Daarom is er bij de interviews met bedrijven voor gekozen om tijdens het interview zelf te notuleren. Eén van de contactpersonen heeft de vragen over het opgestelde stagebeleid per email beantwoord.
5.3
Verwerking van de interviews
De bandopnames van de interviews met docenten zijn vrij letterlijk uitgetypt. Deze uitwerkingen zijn ter controle gemaild aan de geïnterviewden, zodat zij nog eventuele opmerkingen konden plaatsen. Deze
20
Opzet van het onderzoek
opmerkingen zijn uiteraard verwerkt. Uiteindelijk zijn de meningen van de docenten per onderwerp samengevat. Deze samenvatting is te vinden in de eerste paragraaf van het volgende hoofdstuk. De antwoorden van de studenten zijn vastgelegd op de antwoordformulieren. Door het grote aantal keuzevragen, kunnen er cijfers aan de verschillende keuzen toegekend worden. Daarnaast zijn de antwoorden van de studenten per onderwerp samengevat. Deze samenvatting is ter controle gemaild aan de deelnemende studenten, zodat zij eventuele opmerkingen konden plaatsen. Deze opmerkingen zijn verwerkt. De aangepaste samenvatting is te vinden in paragraaf twee van het volgende hoofdstuk. De notulen van de interviews met de contactpersonen van de bedrijven zijn per interview uitgewerkt. De antwoorden van de geïnterviewden zijn per onderwerp samengevat. Deze samenvatting is te vinden in paragraaf drie van het volgende hoofdstuk.
21
Resultaten interviews
6 Resultaten interviews Bij een stage zijn drie verschillende partijen betrokken: de opleiding, de studenten en de stageverlenende bedrijven. Alle partijen zijn middels interviews naar hun mening gevraagd over de invoering van stages in het universitair informatica onderwijs op de Katholieke Universiteit Nijmegen. De resultaten van deze interviews zijn in dit hoofdstuk weergegeven.
6.1
Opleiding
Tijdens de interviews met docenten blijkt al snel dat de meesten het wenselijk vinden dat studenten kennis maken met het bedrijfsleven. Hier zal dadelijk nader op worden ingegaan. Daarna komen onderwerpen aan bod, zoals de stageactiviteiten, het stagemodel, de begeleiding en de beoordeling. Deze zullen hieronder worden besproken.
6.1.1 Wenselijkheid van de stage Iedereen vindt het wenselijk dat de student via een stage kennis kan maken met het bedrijfsleven, waarbij een GiP1-docent en de bijzonder en buitengewoon hoogleraren het zeer wenselijk vinden. De onderwijsdirecteur zou het liefst zien dat de contacten met het bedrijfsleven zich buiten de studie om afspelen, doordat studenten bijvoorbeeld een aan hun studie gerelateerd bijbaantje hebben. Hiervoor zou bijvoorbeeld één dag in de week vrij geroosterd kunnen worden. De redenen waarom studenten tijdens hun studie met het bedrijfsleven in contact moeten komen, liepen niet ver uiteen. De cultuur waarin een student op de universiteit studeert en een werknemer in een bedrijf werkt lopen nogal uiteen. In een stage kan een student technische werkervaring op doen, maar subjectieve zaken spelen een belangrijkere rol, zoals de organisatie en de sfeer binnen een bedrijf, het anders denken over informatica, omgaan met informaticatechnieken, de manier waarop iemand geacht wordt te werken en het omgaan met mensen zonder academische achtergrond in een niet academische omgeving. De student kan zijn verwachtingen afstellen op de realiteit. Ook is een stage een goede gelegenheid om de communicatieve vaardigheden van de student te verbeteren. Daarnaast is het mogelijk dat een stage de studenten kan motiveren om de studie te voltooien. Als een student vijf jaar moet studeren voordat hij zijn bul krijgt, dan duurt het vrij lang voordat de student hiervoor materieel beloond wordt. Door middel van deze stage komt er eerder een beloning. Iedereen is er wel van overtuigd dat een student nu, zonder praktijkervaring, ook goed op de arbeidsmarkt is voorbereid en genoeg bagage in huis heeft om een goede baan te krijgen. De onderzoekssecretaris typeerde de situatie met de volgende woorden: “Het is natuurlijk beter om mensen eerst zwemles te geven, voordat je ze in het diepe gooit.” Daarentegen vindt een van de GiP-docenten, dat een stage ook gezien kan worden als het vervroegen van praktijkervaring die een student toch wel krijgt, waardoor dus een gedeelte van de opleiding wordt weggegooid. De meningen zijn verdeeld over wie deze stage zou moeten gaan volgen. Alleen de buitengewoon hoogleraar vindt dat iedere student ongeacht zijn vervolgopleiding ervaring op zou moeten doen binnen het bedrijfsleven. Deze ervaring kan ook van nut zijn voor studenten die later onderzoeker worden. De rest vindt dat alleen de studenten van de maatschappelijke opleidingsvariant deze stage zouden moeten volgen. Het idee wordt geopperd om een aparte variant voor de wetenschappelijke opleidingsvariant te introduceren, waarin een student stage loopt bij een wetenschappelijke instelling. Iedereen, behalve de GiPHouse directeur, is er van overtuigd dat er door de huidige arbeidsmarkt genoeg stageplaatsen zullen zijn, zodat iedere student een stageplaats zou kunnen krijgen. De directeur van GiPHouse denkt dat bedrijven selectief zullen blijven bij het aannemen van stagiairs, zodat niet iedere student een stageplek zou kunnen vinden. Sommigen stellen voor om de stage als keuzevak in te voeren, zodat studenten zelf kunnen kiezen of zij een stage willen lopen. Men denkt wel dat veel studenten van deze mogelijkheid gebruik zullen maken, omdat het voor de studenten zelf waarschijnlijk een meerwaarde heeft boven bijvoorbeeld een GiP-project. Ook wordt er een vergelijking getrokken met het huidige GiPHouse. De onderwijsvorm van het GiPHouse staat bij sommigen hoog in het vaandel. GiPHouse is een ‘event driven’ leeromgeving. Dit wil zeggen, dat bepaalde taken altijd uitgevoerd moeten worden en dat bepaalde situaties altijd aan bod komen, zodat studenten altijd in aanraking zijn geweest met vooraf bepaalde onderwerpen. In een stage is dit veel
22
Resultaten interviews
moeilijker te bereiken. Ook kunnen studenten fouten maken binnen GiPHouse en daaruit lering trekken. In een stage moet de student zijn ervaring en kennis al kunnen toepassen. In een bedrijf zouden er minder vaak fouten optreden, waardoor minder leereffect bereikt zal worden. Van dit laatste zijn we niet overtuigd. Het zal bijna onmogelijk zijn de studenten tijdens een stage ervaring te laten opdoen met (project)management. Wel kunnen er opdrachten bedacht worden die aan dit onderwerp gerelateerd zijn. De directeur van GiPHouse denkt zelfs, dat het niet mogelijk is om studenten in teamverband aan een project te laten werken. Zij zullen individueel een opdracht uitvoeren.
6.1.2 Stageactiviteiten Iedereen is het er over eens, dat de student zich tijdens een stage niet, of in ieder geval zo min mogelijk, op het tijdskritieke pad moet bevinden. Dit wil zeggen, dat het bedrijf niet afhankelijk moet zijn van de resultaten die de student oplevert, zodat de student niet onder een enorme tijds- en vooral prestatiedruk komt te staan. Een student is nu eenmaal nog in een lerende fase en dat moet tijdens een stage altijd voorop blijven staan. De meningen over de taken, die een student tijdens een stage zou kunnen uitvoeren, zijn verdeeld. Volgens de buitengewoon hoogleraar zouden studenten gewoon mee kunnen draaien in een project en taken uitvoeren die voortkomen uit zo’n project. Dit zijn taken, die resultaat opleveren, zoals het programmeren van een stukje software en taken die gericht zijn op het proces, zoals het helpen bij een project. Helpen bij een project kan uit verschillende activiteiten bestaan, zoals het onderzoeken van bepaalde vragen die bij het project naar boven komen, het installeren van software, het schrijven van standaardroutines of kritiek leveren op geschreven stukken. Ook de onderzoekssecretaris ziet deze taakinvulling als onderdeel van de stage. Daarnaast moet de student een onderwerp op organisatorisch vlak binnen het bedrijf bestuderen. Deze onderwerpen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de organisatiestructuur van het bedrijf of management-technieken die binnen het project gebruikt worden. Ook de zienswijze van een van de GiPdocenten sluit bij deze visie aan. Hij kan zich zelfs voorstellen dat een GiP1/2-project vervangen zou kunnen worden door een stage. De taken die een student tijdens een stage uitvoert verschillen, volgens hem, niet veel van een GiP1/2-project. De andere GiP1-docent en de onderwijsdirecteur vinden dat de theoretische aspecten van informatica sterk bij de stage betrokken moeten worden. Dit wil zeggen dat zij een theorie, die op de universiteit bedacht of gebruikt wordt, toe willen passen binnen het bedrijfsleven. De onderwijsdirecteur geeft als voorbeelden verkenningsonderzoeken naar de toekomstige inzet van informaticatechnieken en -theorieën of het maken van en omgaan met complexe modellen. Naar onze mening lijken deze opdrachten te veel op een afstudeeropdracht, waarvan het niveau hoger ligt, dan een gewone stageopdracht. De directeur van GiPHouse oppert de mogelijkheid om studenten bepaalde analyses binnen het bedrijf uit te laten voeren. Hij doet dit voorstel, omdat hij denkt dat het niet mogelijk is om studenten tijdens een stage daadwerkelijk mee te laten draaien in een project. De studenten zouden taken uit kunnen voeren, zoals een project performance analyse, dit is een vergelijking van projectorders ten op zichte van de prestaties van een project, of een analyse van de slaagkans van aangeboden offertes na zes maanden. Deze opdrachten zijn waardevol voor het bedrijf en stimuleren de student om na te denken over wat er goed gedaan moet worden binnen een project en waar projecten fout gaan. De student moet kritisch kijken naar de prestaties van ervaren projectmanagers. Er moeten interviews gehouden worden met alle teamleden, zodat de student zicht krijgt op de problemen van het project. De universiteit zou een takenpakket moeten ontwikkelen, dat aan een bedrijf aangeboden kan worden. Deze taken zijn voor het bedrijf interessant en de docent heeft een richtlijn waaraan hij de kwaliteit van de uitvoering van de opdracht van de student kan afmeten.
6.1.3 Stagemodel De bijzonder en buitengewoon hoogleraren raden af om studenten parttime te laten werken. Hiervoor noemen zij verschillende redenen. Ten eerste wordt de druk vanuit de studie en het werk van beide kanten te groot, als studenten tegelijk werken en leren. Er zijn genoeg voorbeelden van studenten, die al werken en nog proberen af te studeren, maar hun prioriteiten bij het werk leggen. Door het grote tekort aan informatici zou het bedrijfsleven zeker wel interesse hebben in parttime studenten, maar de kans is zeer groot dat de studenten verkiezen om fulltime bij de werkgever te gaan werken en hun studie te laten voor wat het is. Als
23
Resultaten interviews
zij parttime willen gaan werken dan hebben ze daar nu ook de kans toe, buiten de universiteit om. Ten tweede kan de student relatief weinig bereiken, als hij maar één of twee dagen in de week werkt. Er gaat iedere week tijd verloren met opstarten, zodat de productieve tijd maar anderhalve dag is, bij een stage waar de student twee dagen per week stage loopt. Hierdoor verloopt het proces ook erg langzaam, waardoor een derde probleem op kan treden: de aandacht van de manager of de begeleider in het bedrijfsleven kan verslappen. Zij verkiezen daarom liever een kortere stage van bijvoorbeeld twee maanden, waarin de student fulltime op het bedrijf aanwezig is. De onderzoekssecretaris en een van de GiP1-docenten vinden parttime werken juist een geschikte stagevorm. De onderzoekssecretaris ziet wel in dat deze vorm praktische problemen met zich mee kan brengen en dat het gemakkelijker is om studenten voor langere tijd naar een bedrijf te sturen. Daarentegen zou het mooi zijn als de bijbaantjes die studenten nu toch al hebben gekoppeld kunnen worden aan de achterliggende theorie in dezelfde parttime situatie. Er moet dus op gelet worden, dat studenten niet alleen maar klussen, maar dat zij ook tijd besteden aan het leeraspect. De GiP1-docent ziet de parttime stagevorm als een geschikt instrument om grip te houden op de activiteiten van de student. Als een student het merendeel van de week bij een bedrijf aanwezig is, wordt de student opgeslokt door het bedrijf. Hierdoor is het voor de opleiding zeer moeilijk tot onmogelijk om grip te houden op de gebeurtenissen bij dat bedrijf. Als de student twee dagen per week in het bedrijf werkt, twee dagen vakken volgt en één dag aan het praktijkproject besteedt op de universiteit, dan besteedt hij dus drie dagen in de week aan het praktijkproject en blijft de student een beetje in balans. Door twee dagen in de week vakken te volgen blijft het abstracte en theoretische uitgedaagd worden, in de praktijk komt de student allerlei praktische uitdagingen tegen en in die ene dag per week kan de student de koppeling maken tussen de theorie en praktijk, waar ook de docent bij aanwezig kan zijn. Hoe de stage precies vormgegeven zal worden, maakt volgens de overige geïnterviewden niet erg veel uit. Zij zijn het erover eens dat deze zaken meer door praktische aspecten bepaald worden dan door principiële zaken. Als er gekozen wordt voor een fulltime stagevorm, dan is het raadzaam om studenten vier dagen per week bij een bedrijf onder te brengen en één dag in de week te gebruiken voor terugkoppeling op de universiteit. Ook is iedereen het er over eens dat er een limiet is aan de tijd die een (academische) opleiding kan besteden aan deze praktijkaspecten. Gelet op het vijfjarig curriculum lijkt het redelijk om hooguit 1/5 deel van de opleiding aan deze aspecten te besteden.
6.1.4 Begeleiding De meningen over de opzet van de begeleiding lopen niet ver uiteen. De tips, die de docenten geven, zullen hieronder nader uiteen worden gezet.
6.1.4.1 Voorbereiding Op de vraag, welke voorbereidingen er door de student, universiteit en bedrijf getroffen moeten worden, antwoorden de docenten vrij eenduidig. Ten eerste is het erg belangrijk, dat er duidelijkheid is voor het bedrijf wat precies de doelstelling is, wat zij precies kunnen verwachten, wat het leereffect is, wat voor bijdrage ze moeten leveren en wat ze daarvoor terugkrijgen. Ten tweede zijn de docenten ervan overtuigd dat Nijmeegse informaticastudenten veel in hun mars hebben. Zij denken niet dat zij extra voorbereiding nodig hebben om stage te lopen bij een bedrijf. Zo valt het de directeur van GiPHouse tijdens managementvergaderingen op dat de communicatieve vaardigheden van deze studenten van veel hoger niveau zijn dan toen hij op de universiteit zat. De studenten moeten natuurlijk voldoende inhoudelijke bagage meekrijgen. Hierin voorziet de opleiding informatica zeker. Studenten worden al terdege voorbereid door de opbouwende structuur van de opleiding: eerst nemen ze deel aan de Integratie Projecten, waarin zij in teamverband aan een casestudy werken; daarna komt het nieuwe vak Communicatie, waarin zij sociale vaardigheden leren, zoals een presentatie houden en het voeren van een conversatie en vervolgens doorlopen de studenten verschillende fasen in het simulatiesoftwarehuis GiPHouse. Daarna kunnen ze onder begeleiding bij een bedrijf gaan werken. De studenten worden dus niet zo uit de collegebanken bij een bedrijf neergezet, maar naar deze stap wordt rustig toegewerkt. Natuurlijk is het verder van belang dat de student genoeg kennis bezit en informatie krijgt met betrekking tot de specifieke activiteiten die hij tijdens zijn stage zal uitvoeren.
24
Resultaten interviews
6.1.4.2 Tijdens de stage De student zal een begeleider krijgen op de universiteit en één op het bedrijf zelf. Het bedrijf moet een goede infrastructuur voor begeleiding bieden. De begeleiding op het bedrijf kan het beste gebeuren door iemand die baat heeft bij het resultaat van de stageactiviteiten, zodat hij gemotiveerd is om een goede begeleiding te geven. Ook moet de student de kans krijgen om tijdens de werkperiode aan het stageverslag te werken, zodat ook hierbij op de hulp van de begeleider bij het bedrijf gerekend kan worden. Als dit achteraf zou gebeuren, is de kans groot dat de begeleiding van het bedrijf nihil is. De studenten zullen ook intensief begeleid moeten worden door hun begeleiders op de KUN. Dit houdt in dat zij iedere week per student ongeveer een uur aan deze begeleiding moeten besteden. Dit houdt onder andere in dat de begeleider wekelijks een gesprek met de student moet hebben, zodat de stappen voor de volgende week doorgenomen kunnen worden. Een student kan in een bedrijf de gehele week erg druk bezig zijn, zonder resultaat voor zijn stage te bereiken. Als iedere week weer even de stappen op een rijtje gezet worden, kan de student het in een beter perspectief plaatsen. Ook zullen tijdens deze gesprekken de vorderingen besproken worden. Om deze vorderingen meetbaar te maken, zullen er leerdoelen en normen opgesteld moeten worden. Deze zijn voor alle drie de partijen belangrijk: de student weet wat van hem verwacht wordt, het bedrijf weet wat zij van de student kunnen verwachten en welke bijdrage zij moeten leveren en de docent weet op welke punten hij bij de begeleiding en beoordeling moet letten. Daarnaast moet de opleiding ervoor zorgen dat een praktijkervaring voor de student meer waarde heeft, dan een bepaalde tijd iets doen. Studenten moeten deze ervaring kunnen overstijgen en reflecteren. Een stap in de goede richting is het schrijven van een verslag over de werkperiode, wat de studenten allemaal gedaan hebben en welke kennis / theorie zij daarbij gebruikt hebben. De koppeling tussen de praktijkervaring en de geleerde theorie op de universiteit is erg belangrijk. Sommigen zien bij deze intensieve begeleiding wel enkele problemen oprijzen. Vergeleken met GiP is de individuele begeleiding van studenten bij een stage veel arbeidsintensiever. Er zal waarschijnlijk een tekort aan begeleiders zijn. Hierdoor zal er veel initiatief van de student zelf moeten komen. Ze zullen bijvoorbeeld zelf structuur aan moeten brengen in een opdracht, planningen maken, zelf contact moeten zoeken met bedrijven en afspraken maken. Hier zullen ze natuurlijk wel bij begeleid worden, maar de initiatieven zullen van de student zelf moeten komen. Bij de meeste cursussen is nu alles min of meer voorgekauwd en uitgezocht, maar als een student naar een bedrijf gaat dan zal hij toch zelf het grootste deel van het werk moeten doen. Daarnaast zal er door de begeleiders niet alleen aandacht besteed moeten worden aan de individuele stage van de student, maar ook aan het fenomeen stage op zich. Dit houdt in dat ook de begeleiders begeleid moeten worden, de gang van zaken rondom de organisatie van de stage geëvalueerd moet worden en bepaalde zaken gecoördineerd moeten worden.
6.1.4.3 Beoordeling Iedereen, behalve de buitengewoon hoogleraar, is het er over eens, dat de begeleider van de universiteit de uiteindelijke beoordeling geeft. Deze beoordeling kunnen zij baseren op de gestelde doelstellingen, de gevoerde gesprekken met de student en de begeleider van het bedrijf en het gemaakte verslag over de stageperiode. De meningen zijn verdeeld over de beloning van de studenten voor de inzet van hun stage. Sommigen hebben geen idee hoeveel studiepunten de studenten voor een stageperiode zouden moeten ontvangen. Anderen vinden juist dat de student alleen studiepunten krijgt voor de tijd die de student tijdens de stage stopt in opdrachten die resultaat opleveren voor de universiteit. Voor de tijd die zij steken in resultaten voor het bedrijf moeten zij gewoon door het bedrijf betaald worden. Een van de GiP1-docenten vindt, dat de studenten, net als in het GiPHouse, voor ieder uur, dat zij tijd steken in de stage, studiepunten moeten verdienen.
6.2
Studenten
De vragen in het interview zijn tweeledig. Een van onze uitgangspunten voor de invoering van de alternerende stage is, dat de meeste studenten toch een bijbaantje hebben, dat niet altijd gerelateerd is aan de studie. Het doel van het eerste deel van het interview is om meer achtergrondinformatie in te winnen
25
Resultaten interviews
over de bijbaantjes van studenten. Daarnaast zijn we natuurlijk benieuwd wat de studenten in het algemeen van een stage vinden. Hierover gaan de vragen in het tweede deel van het interview.
6.2.1 Bijbaan De bijbanen waar het hier om gaat, zijn deze waaraan naast de studie een aantal uur per week besteed wordt. Het gaat hier dus niet om bijbaantjes die alleen in de vakantie plaatsvinden. Vijf van de acht GiP1studenten en vijf van de acht GiP3-studenten hebben een bijbaan. Bij de helft van de studenten die geen bijbaan hebben is dit het gevolg van studiedrukte. De rest geeft onder andere bestuurlijke activiteiten en sport als redenen op. Slechts één student heeft een bijbaan die geheel niet gerelateerd is aan de studie. Een internetprovider op het universiteitsterrein is een werkgever die de helft van de studenten aan een bijbaan helpt. Het gaat hier om het beantwoorden van de meest uiteenlopende vragen over het gebruik van Internet. Dit werk is dan wel gerelateerd aan computers, maar een informaticaopleiding is absoluut geen vereiste. Twee andere studenten verrichten simpel programmeerwerk bij verschillende bedrijven. De redenen, die voor het uitvoeren van deze vrij eenvoudige activiteiten, worden opgegeven, hebben vaak te maken met het feit dat de student maar enkele dagen / uren per week werkt. De overige twee studenten zijn het afgelopen lentesemester student-assistent geweest. Dit houdt in dat zij practica begeleiden bij een vak in de opleiding informatica. Zij hebben daarnaast geen andere bijbaan. Natuurlijk zijn we ook benieuwd hoeveel tijd studenten nu aan een bijbaan besteden en met het oog op een stagevergoeding wat zij hiermee verdienen. Het antwoord op de laatste vraag was geheel facultatief, maar de Nijmeegse informaticastudent is daar zeer openhartig over. De student-assistentschappen nemen een bijzondere plaats in, omdat een contract voor een student-assistentschap slechts één semester duurt. Voor een eventueel volgend student-assistentschap wordt een nieuw contract getekend. Gemiddeld hebben de studenten hun huidige bijbaan al anderhalf jaar. De kortste periode is een jaar en één student houdt het al drie jaar vol. Er wordt minimaal vier uur per week aan deze bijbaan besteedt tot maxima van 15 uur. Gemiddeld wordt er door de studenten 10 uur per week bijgeklust, wat neer komt op meer dan één dag per week. De bruto lonen lopen behoorlijk uiteen. Degene die het minst betaald krijgt, ontvangt nog altijd ƒ 12,50 per uur. Het toploon onder deze studenten is ƒ 20,- per uur. Gemiddeld wordt er ƒ 16,50 per uur verdiend. Concluderend kunnen we stellen, dat het aantal bijverdieners onder deze groep studenten redelijk meevalt. Iets meer dan de helft van de studenten heeft een bijbaan. Daarentegen hebben bijna alle bijklussende studenten een bijbaan die gerelateerd is aan hun studie. Helaas is het niveau waarop de activiteiten worden uitgevoerd niet zo hoog.
6.2.2 Stage Als we het hebben over het onderwerp stage, willen we natuurlijk eerst weten of de studenten het überhaupt leuk zouden vinden om een stage te lopen en met welke aspecten zij tijdens de stage in aanraking zouden willen komen. In de paragraaf over meerwaarde ontdekken we of studenten een meerwaarde toekennen aan een stage boven een GiP-project en of dit ook geld voor de opleiding. Denken studenten dat ze door het lopen van een stage een voordeel zullen hebben in hun eerste baan en de sollicitatie daarnaar? We eindigen met enkele vragen over praktische aspecten die bij de onderwijsvorm stage meespelen.
6.2.2.1 Algemeen Zeven van de acht GiP1-studenten lijkt het leuk om tijdens hun studie een stage bij een bedrijf te lopen. Bij de GiP3-studenten zijn dit er maar zes van de acht. Waarbij vermeld moet worden dat bij de GiP1studenten het enthousiasme groter is en de verwachtingen hoger zijn. De GiP3-studenten zijn kritischer en zien meer haken en ogen aan het geheel. Ook zouden sommigen van hen alleen een externe afstudeerstage willen of vinden zij een stage alleen nut hebben als mensen nog nooit een bijbaan gehad hebben. De meest voorkomende redenen die opgegeven worden om een stage te willen lopen, zijn de volgende: • Studenten willen zien hoe het er in de realiteit in een echt IT-bedrijf aan toe gaat. GiPHouse wordt hoofdzakelijk gezien als een simulatie, die de werkelijkheid niet geheel benadert.
26
Resultaten interviews •
Studenten willen het vakgebied informatica vanuit verschillende perspectieven bekijken. Zij willen kijk krijgen op informatica en de praktische aspecten daarvan vanuit het gezichtspunt van het bedrijfsleven. • Studenten willen voorbereid worden op de wereld waarin zij na hun studie terecht zullen komen. Dit heeft ook te maken met het scheppen van realistische verwachtingen over het bedrijfsleven. Daarnaast werden redenen genoemd als het leren werken in een resultaatgerichte en tijdgerichte omgeving, het verkrijgen van communicatieve en sociale vaardigheden en een oriëntatiemogelijkheid voor het maken van een keuze voor de specialisatie. Ook denken enkele studenten meer te leren van het werken met professionals in plaats van met hun medestudenten. Sommigen hopen op betere faciliteiten om mee te werken, dan in het GiPHouse. De studenten die er niets voor voelen om een stage te lopen, denken dat zij tijdens een stage zullen fungeren als een ‘veredelde typemiep’, die niet zelf na hoeft te denken over een project, omdat alle voorkomende werkzaamheden voorgekauwd en standaard zijn. Daarnaast is een bedrijf een prestatie- en resultaatgerichte omgeving, waarin, volgens de studenten, een minder groot leereffect dan in het GiPHouse bereikt zal worden.
6.2.2.2 Inhoud Op de vraag met welke facetten van het bedrijfsleven de studenten in aanraking zouden willen komen, werden veel verschillende antwoorden gegeven. Het gaat hier om taken die zij uit zouden gaan voeren, maar ook andere aspecten die in het bedrijfsleven een rol spelen. De meest genoemde bedrijfsmatige aspecten zijn: • (Project)management • Projectmatig werken in een bedrijf • Product- en resultaatgericht werken • Meedraaien in een echt bedrijfsproces • De organisatie rondom een project • De bedrijfscultuur Daarnaast wordt ook nog de baas-werknemer relatie genoemd. In GiPHouse is dit bijna niet aan de orde, omdat “je managers je medestudenten zijn. Met hen ga je waarschijnlijk anders om dan met je baas in een bedrijf.” De meest genoemde activiteiten waar studenten zich tijdens een stage het liefst mee bezig zouden willen houden, zijn onderzoek op een researchafdeling en meedraaien in de eerste fasen van een project, zoals opzet, analyse, ontwerp. Andere onderwerpen die genoemd worden zijn digitale media en technisch gerichte activiteiten. Sommige studenten vinden het ook belangrijk, dat tijdens een stage verschillende onderdelen van het ontwikkelingsproces aan bod komen en niet slecht één enkel onderdeel.
6.2.2.3 Meerwaarde Voor zes van de GiP1-studenten en vier van de GiP3-studenten zou een stage een meerwaarde hebben boven een GiP-project. Deze studenten en de studenten die dit weerleggen geven allebei als reden op, dat het leereffect bij een stage respectievelijk een GiP-project groter is. Daarnaast zijn er ook nog twee studenten die zich hier geen mening over kunnen vormen, omdat, volgens hen, het leereffect van een stage en een GiP-project verschillend is en daarom een combinatie van beide het beste is. De meest voorkomende redenen die worden aangedragen voor een meerwaarde van een stage boven een GiP-project zijn: • Het meemaken van de realiteit van een echt project • GiPHouse is niet professioneel (genoeg) • Projecten bij bedrijven zijn vaak groter en complexer Daarnaast worden redenen genoemd als het werken met onbekende mensen en ervaren teamleden, zelfstandig werken, een vergelijking kunnen maken tussen de simulatie binnen GiPHouse en de realiteit van een echt bedrijf, een grotere variëteit in de uit te voeren projecten en een professionelere begeleiding. Daarnaast vinden studenten dat het geen kwaad kan een student een keer in ‘het diepe’ te gooien. De stage wordt ook als persoonlijker ervaren dan een GiP-project. In de stage kan gezocht worden naar elementen
27
Resultaten interviews
die de student interesseren en motiveren. GiP wordt soms ervaren als een verplichting, waardoor de motivatie daalt. Wel wordt opgemerkt dat de meerwaarde alleen van toepassing is op een GiP1/2-project, omdat studenten tijdens hun stage zelf moeilijk managementtaken kunnen verrichten, die zij wel in GiP3/4 uitvoeren. Degenen die geen meerwaarde zien in een stage, geven verschillende redenen. Zij zullen zich in een bedrijf meer werknemer voelen, dan een lerende student. Ook kwam de uitspraak “Werken kan ik mijn hele leven nog.” naar boven. Tijdens de fasen in GiPHouse doorloopt een student het gehele ontwikkelingsproces, van analyse tot management. In een stage zal dit niet zo snel gebeuren. Binnen GiPHouse is, volgens hen, ook meer controle op je activiteiten, dan er tijdens een stage zal zijn. Uiteindelijk zal het eindresultaat, volgens hen, na je studie toch hetzelfde zijn. Voor zeven van de GiP1-studenten en vier van de GiP3-studenten zou een stage ook een meerwaarde hebben voor de opleiding. De meest genoemde redenen zijn: • Bedrijven vragen naar studenten die meer praktisch gericht zijn • Studenten verbreden hun kennis en ervaring waardoor zij een groter leereffect bereiken Daarnaast worden redenen genoemd als het inspringen op feit dat 90 % van de studenten toch in het bedrijfsleven terechtkomt en het vergroten van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de opleiding, waardoor uitwisseling van ervaring en kennis kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door het geven van gastcolleges. Ook kan de realiteit van het GiPHouse verbeterd worden, doordat studenten een vergelijking kunnen trekken tussen GiPHouse en een echt bedrijfsproces. Degenen die voor zichzelf geen meerwaarde zien in een stage, zien ook voor de opleiding geen meerwaarde. Verder zou er geen meerwaarde zijn voor GiP3/4 en dat wordt gehalveerd, waardoor er in zijn totaliteit geen meerwaarde voor de opleiding zou ontstaan. Enkelen vinden dat een afstudeerstage een must is, maar andere stages niet zo nodig zijn. Als we de studenten voor de keuze tussen een stage en een GiP-project zouden stellen, dan zouden drie van de GiP1-studenten en vier van de GiP3-studenten voor een GiP-project kiezen. Slechts drie van de GiP1studenten zouden voor de stage kiezen. Beide groepen studenten geven weer als reden op, dat het leereffect bij een stage respectievelijk een GiP-project groter is. Drie studenten maakt het echt niet uit of zij een stage moeten lopen of een GiP-project moeten doen. Drie andere studenten vinden dat een GiP-project een noodzakelijk opstapje is voor het lopen van een stage. De meest voorkomende redenen die aangevoerd worden om toch voor een GiP-project te kiezen, zijn de volgende: • In een GiP-project doorlopen studenten alle fasen van een project: van analyse tot management • Studenten hebben het idee dat zij altijd nog kunnen werken. Daarnaast kunnen zij ook een bijbaantje naast de studie zoeken. Ook wordt het unieke karakter van GiPHouse nog eens benadrukt. Deze vorm is door de opleiding beter toetsbaar dan een stage. Degenen die liever voor een stage kiezen, vinden deze manier van werken realistischer en zien er naar uit met professionals te werken en van hen te leren. Op de vraag of studenten beter voorbereid denken te zijn op hun eerste baan door het lopen van een stage, reageren zes van de GiP1-studenten en vier van de GiP3-studenten positief. De meest genoemde redenen hiervoor zijn: • Het stagebedrijf zou wel eens zo goed kunnen bevallen, dat de student daar ook zijn eerste baan aanneemt. • Als de student een stage gelopen heeft, heeft deze realistische verwachtingen over wat hem in zijn eerste baan te wachten staat. • De student weet hoe het er in een bedrijf aan toe kan gaan en kan daardoor in het begin een snellere start maken. • De stage kan voor de student inzicht geven bij wat voor een bedrijf hij later wil gaan werken en in welke functie. Degenen die geen voordeel zien voor hun eerste baan na hun studie, vinden dat bij een nieuwe baan toch alles nieuw is. Vaak moeten studenten daar toch meteen weer de ‘schoolbanken’ in. Degenen die een bijbaantje hebben denken dat het voordeel wel op gaat voor iemand die nog nooit een bijbaantje bij een bedrijf heeft gehad.
28
Resultaten interviews
Volgens zeven van de GiP1-studenten en maar drie van de GiP3-studenten zal het ook voordeel opleveren bij een sollicitatie. Op nummer één staat nog altijd de werkervaring die de studenten op hun curriculum vitae kunnen schrijven. Daarnaast vinden studenten het ook vaak vervelend dat zij aan een recruiter uit moeten leggen, wat GiPHouse precies is. Een stage is algemeen bekend. Ook kunnen studenten zich beter een voorstelling maken van de functie waarnaar zij solliciteren, zodat zij gerichter vragen kunnen stellen. Verder zien de studenten de snellere opstart als een voordeel voor het bedrijf waar zij solliciteren.
6.2.2.4 Praktische aspecten Een van de praktische zaken waar studenten mee te maken krijgen, als zij een stage gaan lopen, is de vraag of zij wel genoeg voorbereiding hebben gehad om op stage te gaan. Iedereen is het erover eens dat studenten genoeg voorbereid zijn op een stage als zij Integratie Projecten gedaan hebben, een GiP-project doorlopen hebben en het vak Software Engineering gevolgd hebben. Velen zouden graag zien dat er meer aandacht werd besteed aan communicatieve vaardigheden. Zij vinden de komst van het vak Communicatie dan ook een goede zaak. Andere onderwerpen waar expliciet aandacht aan besteed mag worden zijn: management, organisatiekunde, bedrijfsprocessen, teamwork, omgaan met conflicten, het schrijven van een plan van aanpak en de werknemer-werkgever relatie. Daarnaast gaan er stemmen op om de kwaliteit van de huidige vakken te verhogen en de feedback van docenten aan studenten te verbeteren. Binnen GiPHouse is deze vaak alleen schriftelijk. Ook een cursus ‘begeleiding’ voor docenten wordt genoemd. Enkele malen wordt de combinatie van Software Engineering en het eerste GiP-project aangekaard. Deze twee vakken zouden beter geïntegreerd moeten worden. Het zou nog beter zijn, als studenten de kennis van SE al bezitten voordat zij aan een GiP-project beginnen. Nu komt het vaak voor dat een onderwerp dat nodig is voor het GiP-project pas weken later in het vak SE behandeld wordt. Een van de voordelen van het lopen van een stage, is het feit dat studenten vaak een stagevergoeding krijgen. Omdat sommige studenten hun bijbaan misschien niet kunnen combineren met een stage, willen we weten of de studenten genoegen zouden nemen met het minimumloon naast de studiepunten die zij voor de stage krijgen. Iedereen vindt dit prima. Slechts één student zou het niet voor minder doen. De rest vindt de stagevergoeding een leuke bijkomstigheid. Wel vinden zij dat de vergoeding voor iedere student hetzelfde moet zijn, zodat de keuze voor een stageplek niet door de vergoeding bepaald zal worden, maar door de inhoud van de stage. Sommigen vragen zich af of het minimumloon een haalbare vergoeding is. Enkele studenten zien ook een probleem in het ontvangen van een vergoeding. Als zij met hun bijbaan en de stage in totaal meer dan ƒ 15.000,- per jaar verdienen, hebben zij vanaf dat moment de rest van het jaar geen recht meer op studiefinanciering. Zij zullen die dan stop moeten zetten. Een ander kenmerk van een stage is, dat de stageplek niet altijd dicht in de buurt ligt van de woonplaats van de student of de universiteit. Daarom vroegen wij hoelang de student zou willen reizen om op de stageplek te geraken. Het gaat hier om een enkele reis van deur tot deur. De genoemde reistijden variëren van een half uur tot wel twee uur. Gemiddeld hebben de studenten er een dik uur voor over. Hierbij valt het wel op dat studenten die thuis wonen en vaak al langere reistijden hebben om op de universiteit te komen, ook langer willen reizen om op een stageplek te geraken. Zes van de GiP1-studenten en vijf van de GiP3-studenten denken dat het leren en werken in de alternerende stage goed te combineren is. Het lijkt hen leuk en afwisselend. De situatie wordt vergeleken met hun huidige situatie: sommige studenten besteden ook tijd aan hun bijbaan naast hun studie en ook de werkzaamheden binnen GiPHouse nemen twee dagen per week in beslag. Sommigen denken dat het de mogelijkheid schept om de bijbaan op te geven en daardoor meer tijd aan de studie te kunnen besteden. Bij deze stagevorm worden wel enige kanttekeningen geplaatst. Zo moet het collegerooster goed op de alternerende stage worden aangepast en docenten van andere vakken moeten wel rekening houden met het feit dat studenten twee dagen per week niet op de universiteit aanwezig zijn. De voorkeur voor de stagedagen gaat uit naar de maandag en dinsdag na het weekend of de donderdag en vrijdag voor het weekend. Ook de roostering van de bijvakken bij andere faculteiten kan voor problemen zorgen. Degenen die de alternerende stage niet zo zien zitten, vinden het een probleem dat zij iedere week tussen twee verschillende werelden moeten omschakelen. Zij zijn bang dat er een druk opgebouwd wordt vanuit de studie en vanuit de stage. Daarnaast is de student niet erg betrokken bij het project(team), omdat hij niet altijd aanwezig is. Door deze discontinuïteit is het ook moeilijk om mee te draaien in een project. Tijdens
29
Resultaten interviews
de afwezigheid draait dat gewoon door en mist de student veel. Ook denken zij dat het bedrijfsleven niet blij zal zijn met deze stagevorm. Als de studenten zouden mogen kiezen tussen de alternerende stage en de blokstage, dan zou de helft van de GiP1-studenten en zes van de acht GiP3-studenten toch voor de blokstage kiezen. Als de studenten nog andere mogelijke praktische problemen mogen spuien, steekt de organisatie en de begeleiding van de stage door de opleiding daar met kop en schouders bovenuit. Studenten vrezen dat er weinig draagvlak zal zijn bij docenten en dat er daardoor ook niet genoeg bereidwillige begeleiders zullen zijn. Daarom hameren zij op een goede voorbereiding van de student en de stageplaats. Verder worden we nog gewaarschuwd dat de stage ook demotiverend kan werken op de studieactiviteiten van de student en dat bedrijven hierdoor in de gelegenheid gesteld worden om studenten ‘uit de collegebanken te plukken’. Uiteindelijk kregen de studenten nog ruimte om enkele opmerkingen te plaatsen. Sommigen hebben een voorkeur voor één stage na het genoemde vak GiPPro, anderen juist voor één stage na het vak GiPMan. Ook wordt de mogelijkheid aangedragen om studenten te laten kiezen of zij stage willen lopen of vier fases in het GiPHouse willen doorlopen. Enkele studenten geven aan dat zij het jammer vinden, dat hen de mogelijkheid wordt ontnomen om de geleerde managementtechnieken in een volgend project toe te passen, omdat het GiP in de nieuwe opzet gehalveerd wordt. Anderen vinden het managen van één project juist voldoende.
6.2.3 Conclusie Concluderend kunnen we stellen dat studenten het leuk en leerzaam zouden vinden om een stage te lopen, waarbij het enthousiasme van de derdejaars studenten duidelijk groter is dan van de vierdejaars. De studenten ervaren GiPHouse echt als een simulatie en zouden graag zien hoe het er in de realiteit in het bedrijfsleven aan toe gaat. De vorm, waarin deze stage plaats moet vinden, is omstreden. Iets meer dan de helft van de studenten zal toch voor een blokstage kiezen indien zij de keus krijgen. Ook de grote zorg van de studenten over de begeleiding vanuit de opleiding tijdens de stage is een punt van aandacht.
6.3
Bedrijven
De vragen in het interview zijn tweeledig. In het eerste deel van het interview wordt algemeen op het fenomeen stage ingegaan. In het tweede deel van het interview wordt concreet ingegaan op de stage-opzet, zoals eerder in deze scriptie beschreven.
6.3.1 Algemeen Alle bedrijven staan positief tegenover het feit, dat ook academische studenten stage zouden gaan lopen. Hierbij wordt door sommigen wel opgemerkt dat dit niet ten koste zou mogen gaan van de theoretische vorming van de student. Een stage levert voor beide partijen voordelen op. De student kan het bedrijfsleven eens van binnen bekijken en meemaken hoe het er daar aan toe gaat. “Studenten hebben een verkeerd beeld van het bedrijfsleven”, stelt de directeur van Polderland. Daarnaast is het een mogelijkheid voor de studenten om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt en eens te kijken wat voor rol zij daar na hun studie in kunnen gaan spelen. De studenten kunnen de theorie toepassen in de praktijk en praktische vaardigheden opdoen, zoals communicatieve vaardigheden en plannen. De praktijkgerichte studenten gaan waarschijnlijk ook anders studeren. Ze gaan de stagevaardigheden toepassen in de studie en vragen zich af wat ze later kunnen doen met de onderwerpen die hen worden aangeboden. Het bedrijf kan op deze manier kennis maken met studenten die in een latere fase van hun studie zitten en men heeft de mogelijkheid het bedrijf aan hen te presenteren. Deze studenten brengen de nieuwste kennis uit het vakgebied mee naar het bedrijf. Op deze manier blijft het bedrijf ook op de hoogte van de stof die tijdens de opleiding aan bod komt. Het bedrijf Pluriform is wat terughoudender. Volgens hen moet “de student een academische opleiding krijgen, waarin hij zich vooral bezighoudt met de theorie van het vakgebied. Tegenwoordig speelt het bedrijfsleven ook een grote rol in het academisch onderzoek en daarom zou de student ook kennis moeten maken met het bedrijfsleven, maar slechts voor een zeer korte periode. De student kan de verhouding zien tussen de ivoren toren van de wetenschap (het waarom) en de praktijk (het hoe), maar hij kan in die korte tijd niet leren, hoe
30
Resultaten interviews
het bedrijf(sleven) in elkaar zit. Daar heeft iemand jaren voor nodig. Deze beperkingen moeten ook aan studenten worden duidelijk gemaakt. Het enige dat studenten tijdens een stage kunnen ervaren is, dat ze bepaalde tijden aanwezig moeten zijn, dat er doelen en deadlines zijn, die gehaald moeten worden en dat ze verantwoordelijkheid krijgen.” Op de vraag of bedrijven verschil merken tussen medewerkers, die wel of niet een stage gelopen hebben, werd zeer verschillend gereageerd. Twee bedrijven konden deze vraag niet beantwoorden, omdat zij tot nu toe alleen studenten hebben aangenomen, die wel een stage gelopen hebben. Deze heeft vaak ook nog bij het eigen bedrijf plaatsgevonden. ABN Amro kon deze vraag niet beantwoorden, omdat zij daar nog nooit onderzoek naar gedaan hebben. Pluriform ziet geen verschil, omdat “de student tijdens een stage bijvoorbeeld niet object-georiënteerdleert te programmeren. Het gaat meer om de softere ervaringen.” De overige bedrijven vinden deze ‘softere ervaringen’ juist belangrijk. Studenten die een stage gelopen hebben zijn een stapje verder. Zij hebben weet van zaken die binnen het bedrijfsleven spelen, zoals omgang met collega’s, relaties en verhoudingen binnen het bedrijf en politieke kwesties. Zij zijn minder theoretisch en toepassingsgerichter. Studenten zijn realistischer, zoals de personeelschef van Océ het mooi verwoordde: “Zij stellen geen domme vragen.” Verder leren studenten dat het er in een bedrijf anders aan toegaat dan op de universiteit. De doelstellingen in het bedrijfsleven zijn veel concreter. Op de universiteit kunnen studenten nogal op zichzelf aan een opdracht werken, waarbij het doel heel lang in het vage kan blijven. In een bedrijf moet er een concreet resultaat uitkomen, waardoor er ook meer gecommuniceerd moet worden, zodat anderen ook inzicht in de bezigheden van de werknemer kunnen krijgen. Hierdoor worden studenten mondiger en krijgen zij betere presentatievaardigheden. Hierbij wordt door BAAN wel opgemerkt, dat het verkrijgen van bovenstaande vaardigheden natuurlijk erg persoonsafhankelijk is en de achterstand van een student, die geen stage heeft gelopen, kan ook weer snel ingelopen worden. De kleinere bedrijven hebben tot nu toe een klein aantal stagiairs gehad. Edmond R&D heeft zelfs nog maar één stagiair gehad, omdat zij als klein bedrijf nu pas goed genoeg georganiseerd zijn om dat aan te kunnen. Bij ABN Amro lopen per jaar ongeveer zes WO-studenten stage op de IT-afdeling, CMG Arnhem heeft 16 stagiairs per jaar, bij BAAN Development hebben ze in totaal (inclusief andere studierichtingen) zo’n 20 stagiairs per jaar en Océ R&D spant de kroon met in totaal zo’n 150 stagiairs per jaar. Voor BAAN Development is het moeilijk om informatica stagiairs te krijgen. Bij de kleinere bedrijven wordt iedere stage individueel geregeld. Bij de grotere bedrijven is de stageprocedure bijna overal hetzelfde. Bij het bedrijf zijn enkele stageopdrachten aanwezig. Deze worden soms verspreid via het Internet. De student kan bij het bedrijf een verzoek indienen voor een stage, liefst vergezeld van een curriculum vitae en een brief, waarin de keuze voor het bedrijf gemotiveerd wordt en beschreven wordt wat voor een opdracht de student wil gaan doen. Aan de hand van deze brief kan de student uitgenodigd worden voor een oriënterend gesprek, waarin over een eventuele opdracht gesproken wordt en waarin wordt gekeken of de student in de organisatie past. Aan de hand van dit gesprek krijgt de student te horen of hij bij het bedrijf een stage kan komen lopen. De vergoeding, die stagiairs ontvangen voor hun stage, loopt uiteen van ƒ 500,- bruto per maand tot ƒ 1000,- bruto per maand plus vergoedingen voor reiskosten en eventuele huurkosten voor een extra kamer. Een uitzondering is het bedrijf Pluriform, waar een student een maandsalaris van ƒ 5000,- kan verdienen, als hij minimaal drie dagen per week echt werkt voor het bedrijf. Verder zijn er nog een paar bijzondere zaken: binnen ABN Amro is er voor de aanname van stagiairs een apart stagebureau ingericht. Zij selecteren niet alleen de stagiairs, maar zorgen ook voor de procesbegeleiding tijdens de stage. Bij Océ R&D krijgen de stagiairs een gezamenlijke introductiedag en tijdens de stage krijgen zij een presentatie over het bedrijf Océ. Als naar de positieve en negatieve ervaringen van de bedrijven met stages wordt gevraagd, antwoorden slechts twee kleine bedrijven, dat zij een stage wel eens minder prettig vonden verlopen. De rest heeft alleen maar positieve ervaringen met stages. Wat zijn dan de succesfactoren van een stage? Met stip op één staat de goede begeleiding, zowel vanuit het bedrijf als vanuit de opleiding. Belangrijk hierbij is, dat het duidelijk is wat de taakverdeling tussen beide partijen is en wat men van elkaar verwacht. Daarnaast is de inzet van de student natuurlijk erg belangrijk. Hij moet zelfstandig kunnen werken en initiatief tonen. De betrokkenheid van de student kan vergroot worden door hem in een projectteam te plaatsen. De studenten voelen zich daardoor een echte werknemer en stellen dat erg op prijs. Ook een goede opdracht is essentieel. De opdracht moet zowel voor de student als het bedrijf interessant zijn. De student moet een goed beeld van de opdracht hebben. Daarom moet de opdracht ook goed geformuleerd zijn. Opdrachten willen nog wel eens vaag beschreven zijn. De succesformule van is het hebben van lage verwachtingen van het
31
Resultaten interviews
resultaat van een stage, maar wel zo goed mogelijk sturen, zodat er een goed resultaat uitkomt. De directeur van Polderland snijd nog een lastig probleem aan. “Voor een klein bedrijf is het moeilijk om stageopdrachten te plannen. De student is vaak bezig met interne projecten, omdat het bedrijf niet afhankelijk mag zijn van het resultaat. Deze vrije ruimte biedt mogelijkheden om te werken aan marktgerichte opdrachten. Doordat de werkzaamheden in een klein bedrijf moeilijk te plannen zijn, kan het voorkomen, dat een bepaalde klus opeens een hoge prioriteit krijgt, waardoor het mogelijk is dat de student in zijn werk gepasseerd wordt.”
6.3.2 Stage-opzet Binnen het tweede deel van het interview werd aan de hand van het stageplan en het plan voor de organisatie van de stage ingegaan op de inhoud van de verschillende fase van een stage.
6.3.2.1 Stagemodel Als de bedrijven voor de keuze tussen de alternerende of de blokstage worden gesteld, kiezen zij massaal voor de blokstage. Een van de belangrijkste redenen hiervoor is, dat het nodig is om de student een tijdje onder te dompelen in het bedrijfsleven om dit te leren kennen. Zo merkt de student hoe het is om iedere dag vroeg op te moeten staan en verantwoordelijkheden te krijgen. ABN Amro formuleerde het als volgt: “Een stage is een simulatie van een moment in een werksituatie. Daarin komen aan bod het toepassen van de kennis uit de opleiding, het profileren binnen het bedrijf en het resultaat. Bij een alternerende stage is de student waarschijnlijk alleen maar met het eerste bezig, waardoor hij een heleboel dingen mist.” De betrokkenheid van de student bij de afdeling waar hij werkt is bij een blokstage groter dan bij een alternerende stage. Het gaat hier al om kleine dingen als het missen van een verjaardag. Continue aanwezigheid wordt ook meer op prijsgesteld door de medewerkers. Anders vragen zij zich af: “Wie is dat ook al weer?” Bij een blokstage is de kans groter, dat de student werkt aan een opdracht die interessant en relevant is. Dit wil zeggen dat de opdracht te maken heeft met de activiteiten waar het bedrijf op dat moment mee bezig is en dat het resultaat niet op een plank in de kast komt te liggen. Bij de alternerende stage heeft de student namelijk een ander tempo dan de rest van de activiteiten van het bedrijf, waardoor het moeilijk is om de snelheid die vaak in projecten zit bij te houden. Daarnaast geeft het ook organisatorische problemen met betrekking tot projectoverleggen en overleg met de begeleider, want die is niet altijd de gehele week op het bedrijf aanwezig. Daarnaast is het voor de student waarschijnlijk fijner om een langere tijd op een opdracht te kunnen focussen en daardoor een tijdje te kunnen ‘vlammen’. Edmond R&D voert daarbij ook nog aan dat een parttime stagiair relatief duur is voor een klein bedrijf, omdat er een werkplek gecreëerd moet worden, die slechts gedeeltelijk bezet is. SPaSE en Polderland hebben geen enkele moeite met de korte periode van de blokstage, namelijk twee en een halve maand. Zij denken dat er in die periode goede en leuke opdrachten te volbrengen zijn. De periode levert voor de overige bedrijven wel een probleem op. ABN Amro en Pluriform kunnen niet uit de voeten met deze periode. Voor hen moet deze minimaal drie tot zes maanden zijn. “Een student is al bijna een maand bezig om te kijken hoe het er aan toe gaat in het bedrijf, waar hij in het bedrijf zit en wat hij daar precies moet gaan doen en daarna gaat het resultaat pas tellen.” Daardoor wordt de effectieve werkperiode erg kort. De rest ziet ook liever dat de stage uitgebreid zou worden. Zij zien nog wel mogelijkheden om de opdrachten aan te passen aan een lager ambitieniveau, zodat de opdrachten wel in deze tijd te volbrengen zijn. Door BAAN wordt de mogelijkheid geopperd om twee studenten aan een opdracht te laten werken waar een langere periode voor staat.
6.3.2.2 Voorbereiding De bedrijven verwachten niet veel voorbereiding van de studenten. De grotere bedrijven zien liever dat de studenten kunnen motiveren waarom zij bij hen een stage willen lopen. Voor een goed verloop van de stage moet de student een goed beeld van de opdracht hebben waar hij mee bezig zal zijn. Doordat de periode van de blokstage zo kort is, zou het mooi zijn als de student zich al zo ver ingewerkt heeft, dat er een plan van aanpak ligt, zodat de effectieve werkperiode wat langer wordt. Pluriform vindt het erg belangrijk dat de student op de hoogte is van de leerdoelen die hij tijdens de stage moet behalen, zodat hij dit ook aan het bedrijf kan duidelijk maken.
32
Resultaten interviews
6.3.2.3 Praktijkopdracht Per bedrijf zullen de mogelijkheden voor stageactiviteiten kort worden weergegeven: • ABN Amro: “De mogelijkheden zijn heel erg breed. Zowel activiteiten voor stage 1, bijvoorbeeld de ontwikkeling van een kostensysteem, als stage 2, bijvoorbeeld een analyse van een bestaand systeem, zijn mogelijk. We verwachten niet van een student dat we een geniale whizzkid in huis halen, die meteen alles kan, maar de opdrachten kunnen wel resultaten opleveren, waar wij wat mee gaan doen. We nemen de student heel serieus en zien hem als een gelijkwaardige arbeidskracht.” • BAAN Development: “De stageopdrachten zijn betrokken bij de activiteiten van BAAN, maar wel zijdelings. Een belangrijke afdeling is ‘Common Technologies’. Daar zijn twee verschillende soorten activiteiten, namelijk research en het bouwen van tools voor het maken van applicaties door andere developers. Daar is het mogelijk om haalbaarheidsonderzoeken en onderzoeken naar nieuwe technologieën te doen voor stage 2. Meedraaien in het ontwikkelproces van standaard software voor stage 1 is bij BAAN Development natuurlijk mogelijk.” • CMG Arnhem: “De stages vinden meestal ‘in huis’ plaats, maar als de student erg goed is, kan hij in overleg ook buitenshuis als stagiair, betaald door CMG, bij een opdrachtgever geplaatst worden. Studenten doen meestal ‘klussen’ waar wij zelf niet aan toe komen. Zowel activiteiten voor stage 1, zoals het bouwen van een applicatie om meetings binnen CMG te schedulen, als voor stage 2, zoals een literatuurstudie naar e-commerce, kunnen bij ons worden uitgevoerd. Wij zien wel graag dat de student bij applicatiebouw het gehele ontwikkelproces van ontwerp tot testen doormaakt.” • Edmond R&D: “De studenten kunnen niet meewerken aan klantactiviteiten, want je moet als bedrijf incalculeren dat een project van een stagiair niet lukt. Er liggen opdrachten op het gebied van een Kantoor Automatisering Systeem voor Edmond, het bouwen van testomgevingen en uitbreidingen voor DocuMate en vooronderzoeken naar het gebruik van bepaalde talen voor DocuMate. Bij ontwikkeling willen wij graag dat stagiairs het gehele ontwikkelproces doorlopen, van ontwerp tot eindproduct.” • : “Het is niet nodig dat stageactiviteiten alleen interne bezigheden zijn. Voor de stagiair is het natuurlijk veel leuker als hij ook iets voor een klant zou mogen doen. Dit zou binnen ons bedrijf best kunnen. Dagelijks wordt nog aan onze ontwikkelomgeving SideWorks gewerkt. Stagiairs zouden in dit proces kunnen meedraaien door kleine onderdelen voor uitbreiding van deze omgeving te onderzoeken.” • Océ R&D: “De opdrachten zijn altijd zijwegen van activiteiten waar R&D zich mee bezig houdt, want we mogen niet afhankelijk zijn van de resultaten, die de student oplevert. Het proces bij R&D zou je kunnen zien als een pipeline, waarin het begin een ‘bizar idee’ zit (onderzoek / stage 1), in het midden een prototype wordt gemaakt en uit het eind een concreet product komt rollen (engineering / stage 2). De onderwerpen lopen zeer uiteen van de harde informatica, zoals embedded systems, tot de softere informatica, zoals kennis- en documentmanagement. Daarom zouden zowel studenten van de maatschappelijke als de wetenschappelijke variant hier een stage kunnen lopen.” • Pluriform: “De opdrachten hebben betrekking op evolutionaire softwareontwikkeling in C++ van complexe systemen. Het ideaalbeeld zou zijn, dat een student drie dagen echt meewerkt in het bedrijf en twee dagen besteed aan de theorie, waarbij hij de kennis van het bedrijf kan gebruiken en dat wij ook nog iets aan die theorie hebben. Helaas zijn wij meestal niet geïnteresseerd in de theorie, waar de student zich mee bezig houdt.” • Polderland: “De student houdt zich bezig met interne projecten. Deze vrije ruimte biedt mogelijkheden om te werken aan marktgerichte opdrachten i.p.v. klantgericht. De opdrachten hebben betrekking op language and speech technology, zoals een onderzoek naar efficiency, compressie en encryptie bij information retrieval.” • SPaSE: “Stages mogen nooit direct met het productieproces (het ontwerpen van chippen) te maken hebben. De stagiair kan het productieproces ondersteunen door tool- of modelontwikkeling, zoals een wiskundig/statistisch model van de verwerking van MPEG2 stromen in de chippen, zodat er betere uitspraken gedaan kunnen worden over benodigde buffergrootten bij bepaalde input bitrates. We kunnen niet alleen stages voor de maatschappelijke, maar ook voor de algemene variant van de studie aanbieden met een onderwerp, zoals vertalerbouw.” Doordat een student tijdens een blokstage continue meedraait, kan hij gemakkelijk informatie verzamelen voor de organisatorische opdracht, die bij de stage hoort. Door CMG wordt opgemerkt dat er wel erg veel gedaan moet worden in die korte periode. Volgens de personeelschef van Océ is het niet aan te raden om de
33
Resultaten interviews
organisatorische opdracht verplicht te stellen. “Voor de ‘bredere informaticus’ is het een leuke gelegenheid om eens verder te kijken dan zijn neus lang is, maar voor de echt techneut zal dat een verschrikking zijn.” Wel vindt hij de invulling van stage 1 en 2 een goede keuze. “Als academici bij ons komen werken in het onderzoek, lopen de nieuwe medewerkers vaak inwerkstages bij de engineeringprocessen aan het eind van de pipeline, zodat zij kunnen zien dat hun ‘bizarre ideeën’ dadelijk ook echt getest gaan worden en iets op moeten leveren. Het kan daarom dus helemaal geen kwaad om academici een stage aan het begin en aan het eind van de pipeline te laten lopen.”
6.3.2.4 Begeleiding De begeleiding van de stagiairs is niet overal hetzelfde geregeld. Bij ABN Amro, CMG en Edmond krijgt de stagiair zowel een inhoudelijke als een procesbegeleider binnen het bedrijf. Bij de overige bedrijven is dit alleen een inhoudelijke begeleider. De tijd die deze begeleiders in de begeleiding kunnen steken is moeilijk aan te geven. Bij Edmond spreken ze over 4 uur per week met twee begeleiders en bij Polderland wil de begeleider er niet meer tijd in steken, dan dat hij zelf de opdracht had moeten doen, maar dat is al vrij veel. De ene keer heeft de student wat meer tijd nodig, dan de andere keer. Wel vragen alle bedrijven om een zelfstandige student, zodat de begeleiding niet buitensporig veel tijd zal kosten. Op gezette tijden worden met de student voortgangsbesprekingen gehouden. Bij BAAN is het erg afhankelijk van de afdelingsmanager of deze gesprekken plaats zullen vinden. De student zal daar misschien zelf om moeten vragen. De inhoudelijke begeleider is vaak niet ver verwijderd van de stagiair. Zo is er veel tijd in de wandelgangen om eens iets te vragen of te bespreken. De opleidingsbegeleider moet optreden als procesbegeleider. Hij moet de student bijvoorbeeld helpen met het schrijven van het verslag. Pluriform en Polderland zouden graag zien dat er duidelijke afspraken gemaakt worden over de taakverdeling van de bedrijfs- en opleidingsbegeleider. Ook over het contact met de opleidingsbegeleider tijdens de stage wordt verschillend gedacht. Bij ABN Amro zullen ze niets met hem bespreken. Zij bespreken alles met de student, want die kan zelf de verantwoordelijkheid dragen om aan de verwachtingen van de opleiding te voldoen. CMG en BAAN passen zich aan de contactbehoefte van de opleiding aan en Edmond vindt twee keer contact per stage genoeg, omdat er anders te veel tijd in gaat zitten. Océ, Pluriform en SPaSE stellen regelmatig contact met de opleidingsbegeleider zeer op prijs. Océ verwacht van de opleidingsbegeleider, dat hij echt verstand heeft van het onderwerp waarmee de stagiair zich bezig houdt en zou het erg fijn zijn als hij weet wat er binnen het bedrijfsleven speelt. Door het contact met de opleidingsbegeleider, kan ook hij een bijdrage leveren aan hun kennis.
6.3.2.5 Eindverslag ABN Amro maakt verschil tussen afstudeerstages en meewerkstages. Bij meewerkstages is het voor hen niet nodig dat een student een eindverslag schrijft en de opleiding vindt dit ook niet altijd nodig. Dat dit verslag afkomt is de verantwoordelijkheid van de student. Bij BAAN vinden ze het normaal dat een stagiair ook nog wel eens ‘s avonds of in het weekend aan het verslag moet werken. Bij Océ en CMG ontstaat dit verslag vaak vanzelf, omdat onderdelen van de opdracht ook onderdelen zijn van het eindverslag. Ook Pluriform is er van overtuigd dat een verslag op deze iteratieve manier zou moeten ontstaan. Helaas gebeurt dit niet altijd. SPaSE ervaart eveneens dit probleem. “Eigenlijk zouden stagiairs vrijwel meteen bij het begin van de stage, tijdens de inleesfase, moeten beginnen met schrijven en daar ook een vaste dag in de week voor moeten reserveren.”
6.3.2.6 Beoordeling Bij ABN Amro krijgt de student een interne beoordeling. Deze beoordeling blijft binnen de bank. De opleiding moet het cijfer geven en de boordeling baseren op wat zij zelf gezien hebben. De rest is het er mee eens, dat de bedrijfsbegeleider een advies geeft aan de opleidingsbegeleider met betrekking tot de beoordeling van de stagiair. Edmond en Pluriform willen dat deze beoordeling gegeven kan worden aan de hand van door de opleiding opgestelde criteria.
6.3.2.7 Evaluatie Ook aan de evaluatie van de stageplek wil ABN Amro niet mee werken. Zij zijn er van overtuigd dat zij goede stages bieden en willen dit niet met de opleiding bespreken. Océ evalueert een stage alleen als er iets
34
Resultaten interviews
fout ging, maar als er iets fout gaat, dan proberen ze dat meteen te detecteren en op te lossen. , Pluriform en Polderland vinden de evaluatie van de stageplek een goed idee. Zo is het mogelijk om een duurzame relatie met de opleiding op te bouwen.
6.3.3 Conclusie Informaticastudenten kunnen bij ABN Amro een stage komen lopen, maar dan wel onder hun voorwaarden. Voor Pluriform moet de periode langer zijn, willen zij stagiairs ontvangen. Ook willen zij een duidelijke structuur in de stage. “Doordat erg veel bedrijven informaticastudenten als stagiairs willen, kan de opleiding te lui worden om stages goed te organiseren. Als de opleiding weinig stageplaatsen kan bemachtigen, zouden ze veel zuiniger omspringen met de stageverlenende bedrijven.” Daarbij zien zij ook nog een probleem in de aanlevering van studenten, omdat het aantal informaticastudenten aan de KUN klein is. Polderland en SPaSE vinden het plan, zoals in deze scriptie gepresenteerd, een goed uitvoerbaar plan. De overige bedrijven moeten bekijken hoe zij een stage van twee en een halve maand binnen hun organisatie kunnen organiseren. Het is voor hen natuurlijk een kans om met studenten in contact te komen en hun bedrijf te presenteren. Ook willen zij graag bijdragen aan een academische student met praktijkervaring, die realistisch over het bedrijfsleven denkt.
35
Conclusie en discussie
7 Conclusie en discussie In het begin van deze scriptie zijn in de probleemstelling een aantal vragen gesteld. In de conclusie worden deze vragen nog eens nagelopen en wordt gekeken wat het onderzoek ten op zichte van deze vragen heeft opgeleverd. Bij de discussie worden nog een aantal punten onder de aandacht gebracht en een voorstel gedaan om in een experiment het gepresenteerde stageplan in praktijk te brengen.
7.1
Conclusie
7.1.1 Belang van de stage Bij een stage zijn drie partijen betrokken: de opleiding, de student en het stageverlenende bedrijf. De eerste onderzoeksvraag had betrekking op de behoefte aan een stage van deze partijen. Bij alle drie partijen bestaat behoefte aan een stage voor de academische informaticastudent, die de maatschappelijke opleidingsvariant volgt. Alhoewel alle geïnterviewde docenten ervan overtuigd zijn, dat een student nu, zonder praktijkervaring, ook goed op de arbeidsmarkt is voorbereid en genoeg bagage in huis heeft om een goede baan te krijgen, vinden zij het wel alle wenselijk dat de student via een stage kennis kan maken met het bedrijfsleven, waarbij een GiP1-docent en de bijzonder en buitengewoon hoogleraren dit zelfs zeer belangrijk vinden, omdat de cultuur waarin een student op de universiteit studeert en een werknemer in een bedrijf werkt nogal uiteen lopen. In een stage kan een student technische werkervaring op doen, maar subjectieve zaken spelen een belangrijkere rol, zoals de organisatie en de sfeer binnen een bedrijf, het anders denken over informatica, omgaan met informaticatechnieken, de manier waarop iemand geacht wordt te werken en het omgaan met mensen zonder academische achtergrond in een niet academische omgeving. De student kan zijn verwachtingen afstellen op de realiteit. Ook is een stage een goede gelegenheid om de communicatieve vaardigheden van de student te verbeteren. Een ruime meerderheid van de geïnterviewde studenten lijkt het leuk om tijdens hun studie een stage bij een bedrijf te lopen. Bij de GiP1-studenten is het enthousiasme wel groter en zijn de verwachtingen hoger dan bij de GiP3-studenten. De studenten zouden een stage willen lopen, omdat zij willen zien hoe het er in de realiteit in een echt IT-bedrijf aan toe gaat. GiPHouse wordt hoofdzakelijk gezien als een simulatie, die de werkelijkheid niet geheel benadert. De studenten willen het vakgebied informatica vanuit verschillende perspectieven bekijken. Zij willen kijk krijgen op informatica en de praktische aspecten daarvan vanuit het gezichtspunt van het bedrijfsleven. Daarnaast willen zij voorbereid worden op de wereld waarin zij na hun studie terecht zullen komen. Dit heeft ook te maken met het scheppen van realistische verwachtingen over het bedrijfsleven. Alle bedrijven staan positief tegenover het feit, dat ook academische studenten stage zouden gaan lopen. Hierbij wordt door sommigen wel opgemerkt dat dit niet ten koste zou mogen gaan van de theoretische vorming van de student. Een stage levert voor beide partijen voordelen op. De student kan het bedrijfsleven eens van binnen bekijken en meemaken hoe het er daar aan toe gaat. Studenten hebben een verkeerd beeld van het bedrijfsleven. Daarnaast is het een mogelijkheid voor de studenten om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt en eens te kijken wat voor rol zij daar na hun studie in kunnen gaan spelen. De studenten kunnen de theorie toepassen in de praktijk en praktische vaardigheden opdoen, zoals communicatieve vaardigheden en plannen. De praktijkgerichte studenten gaan waarschijnlijk ook anders studeren. Ze gaan de stagevaardigheden toepassen in de studie en vragen zich af wat ze later kunnen doen met de onderwerpen die hen worden aangeboden. Het bedrijf kan op deze manier kennis maken met studenten die in een latere fase van hun studie zitten en men heeft de mogelijkheid het bedrijf aan hen te presenteren. Deze studenten brengen de nieuwste kennis uit het vakgebied mee naar het bedrijf. Op deze manier blijft het bedrijf ook op de hoogte van de stof die tijdens de opleiding aan bod komt.
7.1.2 Stagemodel In het stageplan worden twee stagemodellen gepresenteerd: de alternerende stage en de blokstage. Bij de alternerende stage werkt de student gedurende een semester (20 weken) minimaal twee dagen per week op
36
Conclusie en discussie
de stageplek. Daarnaast kan er door de student een halve dag per week gericht gewerkt worden aan het eindverslag op de universiteit. Ook de gesprekken met de begeleider op de universiteit kunnen in deze tijd plaatsvinden. Parallel aan deze stages worden er nog ongeveer drie vakken gevolgd in de rest van de week. Bij de blokstage werkt de student gedurende een onderwijsblok (10 weken) minimaal vier dagen per week op de stageplek. Eén dag per week kan er door de student gericht gewerkt worden aan het eindverslag op de universiteit. Ook de gesprekken met de begeleider op de universiteit kunnen in deze tijd plaatsvinden. In deze periode volgt de student verder geen andere vakken. De tweede onderzoeksvraag had betrekking op de keuze tussen deze twee stagemodellen. De voorkeur gaat bij het grootste deel van de partijen uit naar de blokstage. De bijzonder en buitengewoon hoogleraren raden af om studenten parttime te laten werken, omdat de druk vanuit de studie en het werk van beide kanten te groot wordt, als studenten tegelijk werken en leren. Daarnaast kan de student relatief weinig bereiken, als hij maar twee dagen in de week werkt en, als het proces langzaam verloopt, kan de aandacht van de begeleider in het bedrijfsleven verslappen. De onderzoekssecretaris en een van de GiP1-docenten vinden parttime werken juist een geschikte stagevorm, omdat deze stagevorm een geschikt instrument kan zijn om grip te houden op de activiteiten van de student. Als een student het merendeel van de week bij een bedrijf aanwezig is, wordt de student opgeslokt door het bedrijf. Hierdoor is het voor de opleiding zeer moeilijk tot onmogelijk om grip te houden op de gebeurtenissen bij dat bedrijf. Als de student parttime stage loopt, blijft hij een beetje in balans. Door vakken te volgen blijft het abstracte en theoretische uitgedaagd worden, in de praktijk komt de student allerlei praktische uitdagingen tegen en op de universiteit kan de student de koppeling maken tussen de theorie en praktijk. Volgens de overige docenten maakt het niet erg veel uit hoe de stage precies vormgegeven zal worden. Deze zaken worden meer door praktische aspecten bepaald, dan door principiële zaken. Elf van de zestien geïnterviewde studenten denken, dat het leren en werken in de alternerende stage goed te combineren is. Het lijkt hen leuk en afwisselend. Bij deze stagevorm worden wel enige kanttekeningen geplaatst. Zo moet het collegerooster goed op de alternerende stage worden aangepast en docenten van andere vakken moeten wel rekening houden met het feit dat studenten twee dagen per week niet op de universiteit aanwezig zijn. Degenen die de alternerende stage niet zo zien zitten, vinden het een probleem dat zij iedere week tussen twee verschillende werelden moeten omschakelen. Zij zijn bang dat er een druk opgebouwd wordt vanuit de studie en vanuit de stage. Daarnaast is de student niet erg betrokken bij het project(team), omdat hij niet altijd aanwezig is. Door deze discontinuïteit is het ook moeilijk om mee te draaien in een project. Tijdens de afwezigheid draait dat gewoon door en mist de student veel. Als de studenten zouden mogen kiezen tussen de alternerende stage en de blokstage, dan zouden zes studenten de voorkeur geven aan de alternerende stage en tien studenten aan de blokstage. De bedrijven kiezen massaal voor de blokstage, omdat het nodig is om de student een tijdje onder te dompelen in het bedrijfsleven om dit te leren kennen. Zo merkt de student hoe het is om iedere dag vroeg op te moeten staan en verantwoordelijkheden te krijgen. Een stage is een simulatie van een moment in een werksituatie. Daarin komen aan bod het toepassen van de kennis uit de opleiding, het profileren binnen het bedrijf en het resultaat. Bij een alternerende stage is de student waarschijnlijk alleen maar met het eerste bezig, waardoor hij een heleboel dingen mist. De betrokkenheid van de student bij de afdeling waar hij werkt is bij een blokstage groter dan bij een alternerende stage. Continue aanwezigheid wordt ook meer op prijsgesteld door de medewerkers. Bij een blokstage is de kans groter, dat de student werkt aan een opdracht die interessant en relevant is. Dit wil zeggen dat de opdracht te maken heeft met de activiteiten waar het bedrijf op dat moment mee bezig is en dat het resultaat niet op een plank in de kast komt te liggen. Bij de alternerende stage heeft de student namelijk een ander tempo dan de rest van de activiteiten van het bedrijf, waardoor het moeilijk is om de snelheid die vaak in projecten zit bij te houden. Daarnaast geeft het ook organisatorische problemen met betrekking tot projectoverleggen en overleg met de begeleider. Voor de student is het waarschijnlijk ook fijner om een langere tijd op een opdracht te kunnen focussen en daardoor een tijdje te kunnen ‘vlammen’. Voor een klein bedrijf kan een parttime stagiair relatief duur zijn, omdat er een werkplek gecreëerd moet worden, die slechts gedeeltelijk bezet is.
37
Conclusie en discussie
7.1.3 Inhoud De derde onderzoeksvraag had betrekking op de invulling van de stages. De docenten vinden, dat de student zich tijdens een stage niet, of in ieder geval zo min mogelijk, op het tijdskritieke pad moet bevinden. De docenten hebben een verschillende kijk op de inhoud van de stage. Studenten zouden gewoon mee kunnen draaien in een project en taken uitvoeren die voortkomen uit zo’n project. De taken die een student tijdens een stage uitvoert verschillen waarschijnlijk niet veel van een GiP1/2-project. Andere docenten vinden dat de theoretische aspecten van informatica sterk bij de stage betrokken moeten worden. De directeur van GiPHouse oppert de mogelijkheid om studenten bepaalde analyses binnen het bedrijf uit te laten voeren. Hij doet dit voorstel, omdat hij denkt dat het niet mogelijk is om studenten tijdens een stage daadwerkelijk mee te laten draaien in een project. Studenten willen graag met aspecten van het bedrijfsleven in aanraking komen, zoals (project)management, projectmatig werken in een bedrijf, product- en resultaatgericht werken, de organisatie rondom een project en de bedrijfscultuur. De studenten zouden zich graag bezig willen houden met onderzoek op een researchafdeling en het meedraaien in de eerste fasen van een project, zoals opzet, analyse en ontwerp. Sommige studenten vinden het ook belangrijk, dat tijdens een stage verschillende onderdelen van het ontwikkelingsproces aan bod komen en niet slecht één enkel onderdeel. Bij de bedrijven zijn voor de inhoud van de stage een scala aan mogelijkheden. Onderwerpen waar studenten zich over kunnen buigen lopen uiteen van de harde informatica tot de softere onderwerpen waar informatica bij komt kijken. Opdrachten kunnen zo aangepast worden, dat eventuele theoretische aspecten aan bod kunnen komen. Aan de wens van de student om projectmatig te werken in een bedrijf, wordt bijna in ieder bedrijf voldaan. Zij plaatsen een stagiair juist vaak in een projectteam, zodat hij betrokken wordt bij de activiteiten van het bedrijf. Daarnaast wordt van de stagiair vaak verwacht dat zij het gehele ontwikkeltraject doorlopen. Ook aan de eis van de docenten, dat studenten niet op het tijdskritieke pad mogen zitten, wordt voldaan. Bij bijna ieder bedrijf hebben de opdrachten betrekking op zijwegen van de activiteiten waar de afdeling zich mee bezig houdt.
7.1.4 Problemen en succesfactoren De vierde en vijfde onderzoeksvraag hadden betrekking op de problemen die zich bij stages voordoen en hoe deze voorkomen kunnen worden. Slechts twee bedrijven vonden een stage wel eens minder prettig verlopen. Oorzaken hiervan waren een zeer onzelfstandige student en onduidelijke afspraken over de verwachtingen en de structuur van de stage met de opleiding. De overige bedrijven hebben alleen maar positieve ervaringen met stages. Wat zijn dan de succesfactoren van een stage? Met stip op één staat de goede begeleiding, zowel vanuit het bedrijf als vanuit de opleiding. Belangrijk hierbij is, dat het duidelijk is wat de taakverdeling tussen beide partijen is en wat men van elkaar verwacht. Daarnaast is de inzet van de student natuurlijk erg belangrijk. Hij moet zelfstandig kunnen werken en initiatief tonen. Ook een goede opdracht is essentieel. De opdracht moet zowel voor de student als het bedrijf interessant zijn. De student moet een goed beeld van de opdracht hebben. Daarom moet de opdracht ook goed geformuleerd zijn.
7.1.5 Slotconclusie De uiteindelijke onderzoeksvraag luidde: Hoe kunnen we op een zinvolle manier een stage invoeren in het universitair informaticaonderwijs, zodat deze een meerwaarde heeft voor het onderwijs en uitvoerbaar is door de betrokken partijen? In het stageplan, zoals gepresenteerd in hoofdstuk drie en vier, wordt uitgebreid beschreven hoe een stage kan worden uitgevoerd; vanuit leerdoelen, een plan van aanpak, begeleiding vanuit de opleiding en het bedrijf en feedback aan de hand van criteria. Dit is een beschrijving hoe een stage in de opleiding informatica vorm gegeven kan worden. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven hoe de tijd, organisatie en begeleiding is in te vullen. Dit laatste is, gezien de resultaten van de interviews, juist de huivering van de betrokken partijen voor een stage. De succesfactoren van de stage hebben alle te maken met duidelijkheid ten opzichte van de begeleiding, de opdracht en de verwachtingen van alle partijen. Door dit stageplan is het mogelijk deze aspecten voor alle partijen te verduidelijken, waardoor de kans op succes van de stage vergroot wordt.
38
Conclusie en discussie
Helaas kan dit stagplan niet aan alle wensen van de partijen voldoen. Volgens de buitengewoon hoogleraar is het goed mogelijk om korte stages van bijvoorbeeld twee maanden in te voeren. De bedrijven hebben met deze korte stages meer moeite. Dit punt zal besproken worden in de hierna volgende discussie. Het stageplan is gebaseerd op principekeuzen. Een principekeuze is van grote invloed op het uiteindelijke resultaat, maar een eenmaal genomen beslissing is richtinggevend en niet iets waar niet aan te tornen is. Het stagplan kan dan ook aangepast worden, maar het is niet te verwachten dat dit zal leiden tot een radicale wijziging. Een verbetering op bepaalde punten ligt eerder voor de hand.
7.2
Discussie
In deze paragraaf zullen eerst een aantal aandachtspunten behandeld worden, die naar voren kwamen tijdens de interviews met de betrokken partijen. Deze scriptie wordt beëindigt met een voorstel voor een experiment, waarin het gepresenteerde stageplan ten uitvoer wordt gebracht.
7.2.1 Aandachtspunten •
Plaats in de opleiding De voorkeur voor het stagemodel gaat uit naar de blokstage. De duur van deze stage is twee en een halve maand. Enkele bedrijven hebben hier helemaal geen moeite mee, maar vele zouden graag zien, dat de periode uitgebreid wordt naar drie tot zes maanden. Door de blok- en semester indeling is het moeilijk voor een andere periode van de stage dan twee en een halve maand of vijf maanden te kiezen. Als de duur van de stage naar vijf maanden uitgebreid zou worden, dan zou het niet mogelijk zijn om de student twee stages te laten lopen, omdat er dan te veel tijd van de studie van de academische student aan de praktijk besteed zou worden. Een mogelijke oplossing zou zijn, dat de student één stage van vijf maanden tijdens de studie loopt bij een bedrijf en de afstudeerstage bij een ander bedrijf, zodat de student toch met twee verschillende bedrijven kennis kan maken. Hierdoor zou de stage zich waarschijnlijk meer richten op softwareontwikkeling dan op onderzoek, omdat dat in de afstudeerstage aan bod komt. Naast de discussie over de periode van de stage, wordt door docenten en studenten de mogelijkheid aangedragen om de stage niet verplicht te stellen, maar als keuzevak op te nemen. Zo zou de student kunnen kiezen tussen het doorlopen van vier fasen binnen GiPHouse of het doorlopen van twee fasen binnen GIPHouse en stage lopen.
•
Zelfstandige studenten Een ander punt van aandacht is het feit dat alle bedrijven een zelfstandige en initiatief nemende studenten, als stagiair willen hebben. Sommigen zeggen zelfs alleen maar de beste studenten te willen hebben. Natuurlijk mag je van een academische student verwachten dat hij zelfstandig kan werken, maar er zijn altijd studenten die niet zo veel initiatief tonen en meer aandacht nodig hebben. Juist zij zouden erg veel van een stage kunnen leren, maar is het dan niet mogelijk om voor hen een stageplaats te vinden?
•
Begeleiding Het individueel of in kleine groepen op stage sturen van studenten vergt, volgens de docenten, een veel intensievere begeleiding, dan bij een GiP-project. Per jaar zijn er ongeveer vijftien studenten die een GiP-project uitvoeren. Deze GiP-projecten worden naast het studentmanagement begeleid door twee docenten. Deze begeleiding bestaat vooral uit het eenmalige functioneringsgesprek en de beoordeling van het tussentijdse en uiteindelijke resultaat. Ook bij de stage zijn er enkele intensievere begeleidingspieken: het opstellen van het plan van aanpak, de tussentijdse beoordeling en de eindbeoordeling. Daarnaast vindt het tweewekelijkse begeleidingsgesprek plaats. Dit kan weinig tijd in beslag nemen, als de stage goed verloopt, maar als dit niet zo is, zal de begeleider meer tijd in de begeleiding moeten steken. De docenten denken gemiddeld een uur per week per student te besteden. Als er dus vijftien studenten een stage lopen wil dit zeggen dat drie docenten daar een halve dag per week mee bezig zijn. De begeleiding kan natuurlijk ook door meerdere docenten op zich genomen worden, zoals bij het afstuderen. Dit vergt wel een grotere coördinatiecapaciteit van de stagecoördinator. Helaas is er een krapte aan docentcapaciteit bij de opleiding Informatica. Dit is een groot praktisch probleem. Daarnaast moeten de begeleiders gemotiveerd zijn om de stage goed te
39
Conclusie en discussie
begeleiden. Ook dit vormt een probleem, omdat docenten nu al onder grote tijdsdruk werken door het tekort aan mankracht. Studenten vrezen ook dat er weinig draagvlak zal zijn bij docenten en dat er daardoor niet genoeg bereidwillige begeleiders zullen zijn. Daarom hameren zij op een goede voorbereiding van de student en de stageplaats. •
Stagecoördinator Stagecoördinator is geen functie die iemand zomaar op zich kan nemen naast de taken die iemand al heeft. De stagecoördinator heeft tot taak om een groot contactennetwerk van bedrijven en eventueel wetenschappelijke instellingen te creëren en te onderhouden. Hij moet deze organisaties bezoeken om te kijken of deze een geschikte stageplek kunnen bieden. Tijdens de interviews met contactpersonen van bedrijven bleek, dat door een relatief kort gesprek veel informatie naar boven komt, waaruit blijkt of een bedrijf een geschikte stageplek kan bieden of niet. Door middel van een stageplan kan een bedrijf aangeven of zij aan die regels willen en kunnen voldoen. Een bedrijf kan beter zeggen, dat zij niet aan een dergelijke stage kunnen meewerken, dan dat een stage ‘gered’ moet worden. Een kort interview is dus een goed middel voor de stagecoördinator om bedrijven te selecteren. Het is belangrijk dat er een centraal punt is, waar bedrijven en studenten terecht kunnen voor een stageplek. Bepaalde contacten kunnen natuurlijk nog steeds door de docenten zelf onderhouden worden, maar het is belangrijk dat deze contacten wel bij de stagecoördinator bekend zijn. Van dit contactennetwerk kan ook gebruik gemaakt worden om de wisselwerking tussen de universiteit en organisaties te vergroten, bijvoorbeeld door het geven van gastcolleges. Daarnaast moet de stagecoördinator alle stages coördineren en registreren. Dit wil zeggen dat hij studenten helpt bij het zoeken van een stage, als zij deze hulp nodig mochten hebben, en bijhoudt welke studenten waar een stage lopen en welke begeleider zij hebben. Ook evaluaties ter verbetering van het verloop van de stages horen bij deze taakomschrijving. Aangezien er al een tekort aan mankracht is bij de opleiding Informatica, zal het moeilijk zijn om iemand te vinden die deze taak op zich kan nemen. Deze taak zou minder zwaar worden door voor iedere opleidingsvariant een stagecoördinator aan te stellen. Verder wordt er van de studenten verwacht dat zij zelfstandig te werk gaan en initiatief nemen. De hulp en het advies van de stagecoördinator kunnen ingeroepen worden als de student er zelf niet uitkomt.
•
Vergoeding Het idee achter de alternerende stage is het feit dat studenten vaak een bijbaantje hebben. Als zij dit bijbaantje zouden kunnen integreren in de studie, dan hebben zij meer tijd om aan hun studie te besteden, omdat zij daarnaast niet hoeven te werken. Wil dit plan slagen, dan zullen de studenten naast de studiepunten die zij voor de stage ontvangen ook een vergoeding voor de stage van de organisatie moeten krijgen. Tijdens de interviews met studenten bleek dat de meesten de stagevergoeding een leuke bijkomstigheid vinden. Wel zouden zij graag zien, dat ieder bedrijf elke student dezelfde vergoeding geeft, zodat de motivatie van de student om een stage bij een bedrijf te lopen niet de hoogte van de vergoeding is, maar de inhoud van de opdracht. Uit de interviews met bedrijven blijkt echter dat zij allen een eigen standaard hanteren. Voor hen is het natuurlijk ondoenlijk om stagiairs verschillende vergoedingen te geven, omdat dat oneerlijk is ten opzichtte van hun stagiairs. Sommigen hanteren overigens wel verschillende vergoedingen voor WO- en HBO-studenten. Het is daarom wel belangrijk dat de studenten in de voorbereiding er op worden geattendeerd, dat zij een leuke opdracht moeten zoeken bij een bedrijf dat bij hen past en niet naar de hoogte van de vergoeding moeten kijken
•
Baanaanbiedingen Doordat er een groot tekort is aan informatici op de arbeidsmarkt, bestaat de kans dat bedrijven de student een baan aanbieden, voordat deze is afgestudeerd. De student kan in de verleiding komen om deze aanbieding aan te nemen en zijn studie niet af te maken. Dit kan voorkomen worden door een clausule in het stagecontract op te nemen, waarin staat dat zij de student niet als fulltime werknemer in dienst mogen nemen, voordat deze is afgestudeerd. Tijdens de interviews met bedrijven bleek dat de bedrijven niet de intentie hebben, de studenten uit de school banken te halen, maar het blijft natuurlijk een punt van aandacht.
40
Conclusie en discussie •
Contractbreuk Als een organisatie zijn beloften niet nakomt met betrekking tot een goede begeleiding, het aanbieden van een baan of andere zaken die niet door de beugel kunnen, moet er niet gevreesd worden om het contact met dit bedrijf te verbreken. Als er op dat moment door een student een stage gelopen wordt, dan moet er een goede afweging gemaakt worden tussen doorgaan met deze stage, de opdracht op de universiteit afronden of een nieuwe stageplek zoeken. Voor welke vorm gekozen wordt is afhankelijk van de situatie. De student mag in geen geval de dupe worden van een slechte stageplek. Natuurlijk is voorkomen beter dan genezen, door bij de aanname van de stageplek goed op te letten en tijdens de stage goed contact te houden met de organisatie, zodat eventuele problemen meteen aangepakt kunnen worden.
7.2.2 Experiment In oktober 2000 in het tweede onderwijsblok zouden vijf derdejaars studenten van het vierjarig curriculum een blokstage kunnen lopen in plaats van het vak GiP2 en vijf studiepunten voor bijvakken. Doordat de overige vakken in het vierjarig curriculum nog wel in semestervorm gegeven worden, levert dit enkele problemen op. De invulling zou als volgt kunnen zijn: in het eerste onderwijsblok volgt de student een bijvak aan de alfafaculteit, waar vakken vaak wel in blokken gegeven worden. Daarnaast voert hij een project uit voor ‘Software Engineering 2’ en ‘Informatica en Samenleving & Filosofie 1’. Waardoor hij het tweede onderwijsblok geheel aan de stage kan wijden. De bekendmaking en voorbereiding van de student zal al in het laatste onderwijsblok van het collegejaar 1999/2000 moeten starten. De ervaringen van deze studenten kunnen gebruikt worden om het stageplan bij te schaven.
41
Literatuur
Literatuur •
[BAAR95] Baarda, D., De Goede, M., Teunissen, J., Kwalitatief onderzoek, Educatieve Partners Nederland BV, Houten 1995
•
[CURI98] Curriculum Informatica specificatie, Nijmegen, juni 1998
•
[CURI99] 5 Jarig Curriculum Informatica, Nijmegen, maart 1999
•
[DIJK86] Dijk, C. van, Handboek stages, Nijmegen, november 1986
•
[DUAL98] Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica KU Nijmegen, Experiment duale opleiding, Biologie, Natuurkunde, Scheikunde en Informatica, Nijmegen, december 1998
•
[EMAN86]Emans, B., Interviewen: theorie, techniek en training, Wolters-Noordhoff 1986
•
[HOOP98] Ministerie van OCenW, Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP) 1998, februari 1999
•
[IOWO98] IOWO, Kennis en competenties in de beroepspraktijk van bèta-afgestudeerden, Nijmegen, december 1998
•
[SOMM85]Sommerville, I., Software engineering, Addison-Wesley 1995
•
[STEE92] Steehouder, M., Leren communiceren, Wolters-Noordhoff 1992
•
[STUD98] Studiegids Opleidingen Informatica 1998-1999, KU Nijmegen, 1998
•
[VISS97] Visser, Y., Coaching, een hulp apart, Nijmegen 1997
•
[VRIE82] Vries, B. de, Leren van werken, Nijmegen, mei 1982
•
[VRIE88] Vries, B. de, Het leven en de leer, Nijmegen, 1988
•
[VSNU97] VSNU, Stages in het universitaire onderwijs, Utrecht, november 1997
42
Bijlagen
Bijlage A: Studieprofiel Dit studieprofiel laten zien welke ervaring een student heeft in het laatste semester van het derde studiejaar, na de basisopleiding, en in het laatste semester van het vierde studiejaar. Hierbij wordt uitgegaan van het vijfjarige curriculum zover gedefinieerd op 3 juni 1999 [CURI99], waar dit nog niet volledig is zal uitgegaan worden van het nieuwe vierjarig curriculum [CURI98].
Vaardigheden voor de eerste stage In het vijfjarig curriculum is sprake van een basisopleiding die ongeveer twee en een half jaar duurt en voor iedere informaticastudent hetzelfde is. Reeds in het derde studiejaar kiezen de studenten voor een bepaalde opleidingsvariant, maar ook in het derde studiejaar zijn er nog vakken die door iedere student gevolgd worden. Hierna volgt een beschrijving van alle vakken die studenten gevolgd hebben als zij beginnen aan hun eerste stage in het laatste semester van het derde studiejaar. Deze vakken zijn verdeeld in zeven categorieën. Bij iedere categorie zal aangegeven worden welke vakken hieronder vallen en welke vaardigheden de studenten hierin leren. Wiskunde • Inleiding in de wiskunde: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het correct redeneren en beargumenteren van deze redenering; eenvoudige wiskundige stellingen kunnen bewijzen; topassen van propositionele logica, predikatenlogica, verzamelingen , functies en relaties. • Discrete wiskunde: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het beheersen van de technieken uit de discrete wiskunde en deze creatief toe- en aanpassen. • Kansrekening: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het herkennen van structuren uit de kanstheorie, zoals de normale verdeling, het Poissonproces en de Markovketen; het uitrekenen van kansen in de genoemde structuren en het simuleren op de computer van stochasten en stochastische processen. • Logica: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het toepassen van de propositie- en predikatenlogica, de modellentheorie, de verzamelingsleer en inductieprincipes. • Algebra: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het beheersen van de technieken uit de algebraïsche wiskunde en deze toepassen. Theorie • Theorie 1 – Talen en Berekenbaarheid: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het inzicht verkrijgen in de hiërarchie van talen en automaten en de correspondentie hiertussen; van eenvoudige talen en automaten de classificatie bepalen; van eenvoudige functies bepalen of ze berekenbaar zijn en dit bewijzen. • Theorie 2 – Analyse van Algoritmen: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het modelleren, toepassen qua complexiteit analyseren van eenvoudige algoritmen, in het bijzonder cryptografie. Programmeertalen • Programmeren 1: Functioneel programmeren met behulp van Clean. De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het aangeven en op systematische wijze gebruiken van de karakteristieke programmeerconcepten van het functionele programmeerparadigma; een geschikt algoritme bedenken voor specifieke problemen; passende programmeerconcepten selecteren en implementeren en abstracte datastructuren realiseren. • Programmeren 2: Imperatief programmeren met behulp van C. De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het op systematische wijze bedenken en implementeren van een geschikte realisatie van de specificatie van betrekkelijk grote programmeerproblemen, uitgaande van een functionele specificatie en het globaal analyseren van de gevonden oplossing, d.w.z. in eenvoudige gevallen de correctheid m.b.t. de specificatie kunnen aantonen en tevens kunnen redeneren over de efficiëntie van de oplossing. • Programmeren 3: Object-georiënteerdprogrammeren met behulp van Java. De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het object-georiënteerd ontwerpen en op systematische wijze bedenken en
43
Bijlagen
•
implementeren van een geschikte realisatie van de specificatie van programmeerproblemen, uitgaande van een functionele specificatie. Vertalerbouw: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het aangeven van de verschillende fasen in het vertaalproces van computertalen naar machineniveau; theoretische hulpmiddelen, zoals taalbeschrijving, semantiek en transformaties, inzetten bij de verschillende fasen van het proces en componenten van een vertaler realiseren en tools aangeven waarmee dit geautomatiseerd kan worden
Architectuur • Architectuur 1 – Computerarchitectuur: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het beschrijven hoe een machine een programma verwerkt op het niveau van de machinetaal; eenvoudige programma’s in machinetaal schrijven en voor deze programma’s een correctheidsbewijs leveren; op een hoger niveau programma’s ontwerpen en deze ontwerpen naar machinetaal vertalen, gebruik makend van een macrogenerator; op een theoretisch niveau machinetalen met elkaar vergelijken en in een reële situatie een afweging maken tussen machinetalen; twee programma’s geschreven in verschillende programmeertalen, door aanpassingen op het niveau van de machine, samen laten functioneren. • Architectuur 2 - Bedrijfssystemen: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het analyseren en begrijpen van specifiek gedrag van een bedrijfssysteem in een praktische situatie, zoals scheduling en geheugenbeheer en in een bestaand bedrijfssysteem bepaalde functies wijzigen of toevoegen • Architectuur 3 - Gedistribueerde Systemen: De onderwerpen die in dit vak centraal staan zijn synchronisatie en communicatie in netwerken, distributie van berekeningen en gegevens. Informatie Systemen • Informatie Systemen 0: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het opstellen van een informatiekaart van een organisatie; de informatiegrammatica afleiden vanuit voorbeeldzinnen; de informatiegrammatica omzetten naar een databasetaal en het manipuleren van de opgeslagen gegevens in de database. • Informatie Systemen 1: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn informatiemodellering, een essentieel onderdeel van systeemanalyse; de syntax en semantiek van gegevenssschema’s (PSM) kennen en complexe domeinen kunnen modelleren en verifiëren. • Human-machine-interfaces: Nadere invulling nog niet bekend Systeemontwikkeling • Software Engineering 1: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het toepassen van specifieke specificatie-, ontwerp- en realisatietechnieken, de ‘engineering’ van systemen gedreven door functionele eisen: het realiseren van het ‘wat’ van een toepassing en de ‘engineering’ van systemen gedreven door kwaliteitseisen of prestatie-eisen: het realiseren van het ‘hoe’ van een toepassing. • Geïntegreerd Practicum 1: GiPHouse is een simulatie van een softwarebedrijf binnen de opleiding waar studenten voor externe klanten opdrachten uitvoeren. Studenten werken in dit softwarehuis als projectlid, maar ook het project- en bedrijfsmanagement wordt door de studenten uitgevoerd. Een student die binnen dit softwarehuis als projectlid werkzaam is geweest in de eerste fase, Geïntegreerd Practicum 1, leert de theorie uit verschillende vakken te combineren en toe te passen bij het oplossen van een complex technisch probleem waarvoor een projectmatige aanpak en teamverband nodig zijn. Integratievakken • Integratieproject 1: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het geïntegreerd inzetten van de vaardigheden uit de gevolgde vakken, dat wil zeggen geschikte methoden en technieken combineren voor het oplossen van een probleemstelling (casestudy) op het niveau van het eerste studiejaar. • Integratieproject 2: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het geïntegreerd inzetten van de vaardigheden uit de gevolgde vakken, dat wil zeggen geschikte methoden en technieken combineren voor het oplossen van een probleemstelling (casestudy) op het niveau van het tweede studiejaar. • Communicatie: In de eerste twee jaren komen communicatieve vaardigheden binnen de afzonderlijk vakken aan bod. In de cursus ‘Communicatie’ wordt nog eens separaat en op gestructureerde wijze aandacht besteed aan deze vaardigheden, zoals presenteren, vergaderen , samenwerken en leidinggeven.
44
Bijlagen •
Keuzevakken: Om hun kennis te verbreden volgen de studenten in de basisopleiding drie keuzevakken. Dit kunnen bijvoorbeeld vakken zijn bij Cognitie Wetenschappen of Bedrijfswetenschappen.
Vaardigheden voor de tweede stage In de vervolgopleiding kunnen de studenten kiezen tussen drie opleidingsvarianten: de algemene (wetenschappelijke) variant, de bèta-gamma (maatschappelijke) variant en de lerarenvariant. Deze laatste variant zal verder buiten beschouwing gelaten worden. Binnen de wetenschappelijke variant is er een differentiatiemogelijkheid naar beroepsprofiel van onderzoeker of systeemontwikkelaar en binnen de maatschappelijke variant worden afstudeerthema’s ontwikkeld die zich speciaal richten op vruchtbare combinaties van informatica en gammawetenschappen. Studenten kunnen hun vervolgstudie verschillend invullen. Uitgaande van de meest voorkomende combinaties worden hier de vaardigheden uiteen gezet, die een student heeft voor zijn tweede stage in het laatste semester van het vierde studiejaar.
Gemeenschappelijk deel De studenten van de wetenschappelijke en maatschappelijke volgen de volgende vakken gezamenlijk: • •
• •
Theorie 3 – Semantiek en correctheid: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het beheersen van de basistheorie van de lambda-calculus met betrekking tot conversie, reductie en typering; de rol van de lambda-calculus als functioneel berekeningsmodel beschrijven. Informatica en Samenleving / Filosofie 1: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het filosofisch en maatschappelijk analyseren van problemen en eraan gekoppelde oplossingsstrategieën in de informatica, reflecteren op en beoordelen van de verantwoordelijkheid van een informaticus, reflecteren op de bruikbaarheid en zinvolheid van specifieke oplossingsstrategieën binnen de informatica, beoordelen van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid in specifieke situaties en het opstellen van een onderbouwd kritisch betoog. Stage: De student heeft reeds eerder een stage doorlopen in een ander bedrijf. GiP Management: In deze fase van het GiPHouse nemen de studenten het project- en bedrijfsmanagement op zich. De vaardigheden die hierbij centraal staan, zijn het als manager projectmatig doen ontwikkelen van een softwaresysteem voor een realistisch probleem in een beoogd toepassingsgebied, het projectmatig functioneren in een managementteam, het eigen functioneren kunnen analyseren en verantwoorden en het zelfstandig kunnen professionaliseren op het terrein van ontwikkeling en de kwaliteit daarvan.
Maatschappelijke variant Studenten van de maatschappelijke variant volgen nog één vak gezamenlijk. Daarna worden de vaardigheden van de studenten uiteengezet voor een technisch en een organisatie thema. Algemeen • Software Engineering 2: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het analyseren van een probleemstelling volgens een object-georiënteerde analyse methode, resulterend in een specificatie van objecten die het probleemdomein modelleren met hun verantwoordelijkheden, het toepassen van de object-georiënteerde ontwerpmethode om van de specificatie tot een systeemontwerp te komen, het realiseren van een object-georiënteerd systeemontwerp in een geschikte programmeertaal en het herkennen van concepten van programmeertalen die ten grondslag liggen aan de object-georiënteerde programmeermethode in specifieke talen. Technisch thema • Signaalbewerking en Communicatie Systemen: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het karakteriseren en coderen van informatie (signalen), het vaststellen van eigenschappen van lineaire tijdvariante systemen (digitale filters) en het bepalen van relaties tussen een ingangs- en uitgangssignaal van een digitaal filter • Real Time Systemen 1: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het inzicht verkrijgen in de structuur en opbouw van real-time systemen en het evalueren en toepassen van basistechnieken en
45
Bijlagen
•
•
algoritmen, die gebruikt worden bij het ontwerpen van real-time systemen, zoals het rechtstreeks programmeren van I/O devices, interrupt handlers en device drivers en resource management. ISDN en IT: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het, op basis van goed inzicht in de diensten die in het kader van ISDN worden geboden, op professionele wijze een systeem ontwerpen voor de totale levering van zulke diensten en het zelfstandig een goed afgebakend onderwerp op het gebied van telecommunicatie / IT, zoals GSM, ATM of IPv6, kunnen bestuderen en hierover schriftelijk en mondeling verslag doen. Bijvak: Dit vak kan bijvoorbeeld bij cognitiewetenschappen gevolgd worden.
Organisatie thema • Informatie Systemen 2: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het transformeren van gegevensschema’s naar datastructuren met behoud van semantiek en het optimaliseren van databases naar responstijd en geheugen gebruik. • Information Retrieval 1: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het (her)kennen van karakteriseringsmethoden van documenten, de indexerings- en matchingproblematiek van documenten en het beschrijven van de architectuur van hypertext en hypermedia. • Software Engineering 3: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het verkrijgen van inzicht in te nemen maatregelen voor ontwikkeling van informatiesystemen en bepalen wanneer deze maatregelen ingezet dienen te worden. Deze maatregelen hebben betrekking op de wisselwerking tussen gebruikers en automatiseerders en op het methodische ontwikkelen van informatiesystemen. • Bijvak: Dit vak kan bijvoorbeeld bij bedrijfswetenschappen gevolgd worden.
Wetenschappelijke variant De differentiatiemogelijkheid tot beroepsprofiel van onderzoeker of systeemontwikkelaar in de wetenschappelijke variant wordt bereikt door het volgen van specialisatievakken en verbredingsvakken. Bij de specialisatievakken staat dan ook aangegeven tot welk beroepsprofiel zij horen. Deze vakken kunnen daarentegen ook door studenten van een ander beroepsprofiel gevolgd worden. •
•
•
•
•
•
Lambda Calculus en Herschrijfsystemen: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het geven van denotationele en operationele semantieken voor lambda-termen, het onderscheiden van verschillende soorten herschrijfsystemen en het toepassen van reductiestrategieën in termherschrijfsystemen Semantiek en Correctheid: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het bepalen van operationele en denotationele semantiek van statements in een eenvoudige taal STAT met assignments en while statements, voor programma’s met recursieve procedures in cpo’s en voor talen met concurrency. Declaratieve Specificaties en Systemen: De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het op een abstract, wiskundig niveau specificeren van cruciale onderdelen van hardware- en softwarecomponenten van technische systemen en het correct bewijzen ervan met behulp van computergereedschappen. Onderwerpen die aan bod komen zijn: (getimede) automaten, voorwaartse en achterwaartse simulatie, temporele logica, model checking, Petri-netten, state charts en procesalgebra. Complexiteitstheorie (beroepsprofiel onderzoeker): De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het beheersen van algoritmen uit de complexiteitstheorie, zoals het snelheid winnen ten koste van geheugenruimte met tabulaire methoden, het cryptografisch verdelen van verantwoordelijkheden binnen een bedrijf, de snelle Fouriertransformatie voor telecommunicatie en de complexiteitsklassen P en NP’’ Programmatuurkunde (beroepsprofiel systeemontwikkelaar): De vaardigheden die in dit vak centraal staan zijn het opstellen van een formele specificatie voor een informeel probleem van middelgrote complexiteit in een daartoe geëigend formalisme, het karakteriseren van objecten die in de specificatie een rol spelen door middel van algebraïsche datatypespecificaties en het afleiden van een efficiënt programma uit die specificatie door successieve transformaties Verbredingsvak: Dit is een vak uit het technisch of organisatie thema van de maatschappelijke variant.
46
Bijlagen
Bijlage B: Leerdoelen In deze bijlage worden de inhoudelijke leerdoelen voor het algemene deel van een stage en het deel systeemontwikkeling van de stage van de maatschappelijke variant nader gespecificeerd. Hierbij is gebruik gemaakt van achtergrondinformatie van het IOWO over ‘ Leerdoelen formuleren’ en ‘Criteria opstellen bij een leerdoel’. Leerdoelen worden geformuleerd om de activiteiten van de studenten zo goed mogelijk te richten. De leerdoelen worden geformuleerd in termen van vaardigheden, omdat de student zo concrete informatie krijgt, doordat zichtbaar gemaakt wordt wat het verwachte gedrag / handelen is waartoe de student na afloop in staat is. De student kan daardoor zelf bepalen of hij het verwachte gedrag al beheerst. Indien de vaardigheidsdoelen veelomvattend zijn, worden zij uiteengezet in deelvaardigheden. Om te kunnen beoordelen of een leerdoel door een student behaald is, worden criteria geformuleerd. In onderstaande tekst staat de hoofdletter D voor doelstelling en de hoofdletter C voor criterium.
Algemene vaardigheden De algemene hoofdvaardigheden komen bij iedere stage voor iedere student aan bod. Achtereenvolgens zullen de vaardigheidsdoelen geformuleerd worden voor het maken van een plan van aanpak, het maken van een eindverslag, het reflecteren op de werkzaamheden en het verkrijgen van sociale en communicatieve vaardigheden.
Plan van aanpak Voor een optimaal verloop van de stage zal de student de activiteiten die hij gaat uitvoeren goed moeten plannen. Het eerste leerdoel van een stage is dan ook de volgende: • D: De student kan een plan van aanpak opstellen voor de te ondernemen activiteiten tijdens de stage. Om deze hoofdvaardigheid te kunnen uitvoeren zijn de volgende deelvaardigheden nodig: De student kan… • D: een probleemstelling formuleren. C: Er is aangegeven wat het probleem is. C: Er is aangegeven waarom het een probleem is. C: Er is aangegeven voor wie het een probleem is. • D: de probleemstelling, zo mogelijk, opdelen in kleinere deelprobleemstellingen. C: De cohesie binnen de afzonderlijke deelprobleemstellingen is hoog. C: De deelprobleemstellingen zijn redelijk onafhankelijk van elkaar oplosbaar, de koppeling is laag. C: De deelprobleemstellingen zijn van hetzelfde abstractieniveau. • D: de stageopdracht formuleren in de vorm van een beschrijving van het resultaat van de oplossing voor een of meerdere (deel)probleemstellingen. C: Het is duidelijk wat het op te leveren product is. • D: specifieke criteria formuleren waar het resultaat aan moet voldoen. C: De criteria zijn eenduidig. C: De criteria zijn valideerbaar. C: De criteria zijn relevant voor het op te leveren resultaat. • D: een beschrijving geven van de te hanteren methoden en technieken (de aanpak) voor het bereiken van het resultaat. C: Er is aangegeven welke methoden en technieken kunnen worden toegepast. C: De keuze voor de uiteindelijk te hanteren methoden en technieken is beargumenteerd. • D: het maken van een planning voor het bereiken van het resultaat. C: De te ondernemen activiteiten zijn gefaseerd. C: Voor iedere fase is gespecificeerd wat de te verwachten tijdsbesteding is. C: Voor iedere fase is gespecificeerd wat de op te leveren tussenproducten zijn.
Verslag De student moet naar aanleiding van zijn stage een verslag schrijven over de activiteiten die hij tijdens deze stage heeft uitgevoerd en hoe hij deze ervaren heeft. De hoofdvaardigheid die hierbij aan bod komt is: • D: De student kan een eindverslag schrijven over de stage
47
Bijlagen
C: Het verslag bevat een beschrijving van het bedrijf, de probleemstelling, de aanpak, het opgeleverde resultaat en een reflectie op de stageactiviteiten. Deelvaardigheden die hierbij aan bod komen zijn: De student kan … • D: een goede structuur voor het verslag opstellen. C: Het verslag is logisch opgebouwd. C: Het verslag heeft een titelblad met onderwerp van de stage, naam en vestigingsplaats van het bedrijf, auteur en datum. C: Het verslag bevat een inhoudsopgave en index. C: Verwijzingen naar bijlagen en andere stukken zijn consequent doorgevoerd. C: Tabellen en figuren verduidelijken de geschreven tekst. C: Het taalgebruik is goed. C: De informatie is duidelijk en ondubbelzinnig. • D: een beschrijving geven van het stagebedrijf en de afdeling waar stage gelopen is. C: Andere stagiairs en docenten krijgen een goed beeld van het bedrijf. C: De organisatiestructuur is beschreven. C: De cultuur van de organisatie is beschreven. C: De activiteiten van de afdeling, waar de stage is gelopen, zijn beschreven. • D: de gehanteerde aanpak beschrijven. C: Er is aangegeven welke (formele) methoden en technieken zijn gehanteerd. C: De keuze voor de gehanteerde methoden en technieken is beargumenteerd. • D: een beschrijving geven van het uiteindelijk opgeleverde product. C: Het doel van het opgeleverde product is duidelijk.
Reflectie De studenten kunnen aan het begin van de stage persoonlijke leerdoelen stellen. Om te kijken of zij deze leerdoelen bereikt hebben, moeten zij over de volgende vaardigheid beschikken: • D: De student kan zijn eigen werkwijze evalueren en verbeteren. C: De student heeft aangeven of hij de juiste aanpak heeft gehanteerd. C: De student heeft aangegeven of hij de opgestelde planning gehaald heeft. C: Er is aangegeven, indien de planning is aangepast, waarom dit nodig was. C: De student heeft aangegeven wat hij van deze stage geleerd heeft. C: De student heeft aangegeven wat er in de volgende stage of afstudeeropdracht beter zal moeten. C: De student heeft aangegeven wat zijn beeld over het later uit te oefenen beroep is en of deze veranderd is door de stage.
Sociale en communicatieve vaardigheden Van academici wordt na hun studie verwacht dat zij beschikken over essentiële sociale en communicatieve vaardigheden. Een confrontatie met de beroepspraktijk als onderdeel van de opleiding biedt bij uitstek de mogelijkheid deze vaardigheden verder te ontwikkelen. De hoofdvaardigheid in deze is: • D: De student kan doelmatig communiceren. Deelvaardigheden die aan bod komen, zijn: De student kan … • D: een presentatie geven. C: Het doel van de presentatie is duidelijk. C: De presentatie heeft een inleiding, een betoog en een afronding. C: Het betoog is logisch en consistent, door het publiek volgbaar. C: De presenter heeft goed contact met de zaal. C: De presenter spreekt rustig en articuleert duidelijk. C: Er vindt terugkoppeling van informatie plaats. C: De eventuele sheets bevatten niet te veel informatie tegelijk. C: Hulpmiddelen worden uitsluitend ter ondersteuning van de presentatie gebruikt. • D: effectief deelnemen aan een vergadering. C: De student neemt de agenda door voor de vergadering.
48
Bijlagen
•
C: De student neemt stukken door voor de vergadering. C: De student noteert kritiek en aanmerkingen op de agendapunten en stukken. C: Als de student een bijdrage levert aan de vergadering, herhaalt hij kort waarop hij reageert en noemt de aard van de bijdrage. C: De student controleert de notulen van de vergadering. D: samenwerken met collega’s. C: De student beargumenteert zijn standpunt(en). C: De student luistert naar anderen. C: De student staat open voor andere meningen. C: De student komt zijn afspraken na. C: De student heeft verantwoordelijkheidsgevoel.
Stageactiviteiten De hoofdvaardigheden van de uit te voeren activiteiten tijdens een stage, kunnen niet allemaal tegelijkertijd in één of zelfs twee stages verkregen worden. Er kunnen bepaalde vaardigheden aan bod komen die wel geschikt zijn voor een stage, maar niet geformuleerd zijn. Deze kunnen later nog toegevoegd worden.
Onderzoek Op het gebied van informatica kunnen onderzoeken met verschillende doelstellingen worden uitgevoerd. Hier behandelen we drie verschillende van deze hoofdvaardigheden. Definitiestudie Voordat een systeem ontworpen en gebouwd wordt, wordt er een analyse uitgevoerd om de vereiste eigenschappen van het systeem en de benodigde gegevens te achterhalen. Door een goede samenwerking en communicatie tussen de uitvoerder van de analyse, de opdrachtgever en de gebruikers van het beoogde systeem, krijgt de analist begrip van het gebied waarin het systeem wordt ingezet. Een goede verwoording van goede voorbeelden is hier noodzakelijk. De hoofdvaardigheid in deze is: • D: De student kan een definitiestudie uitvoeren. Deelvaardigheden die hieraan te pas komen zijn: De student kan… • D: in een concrete situatie aangeven wat het te ontwikkelen systeem bijdraagt aan de omgeving waarin het ingebed wordt. C: Het doel van het systeem is duidelijk. • D: problemen, eisen, wensen van gebruikers op het gebied van informatievoorziening inventariseren en analyseren. C: Het verschil tussen eisen en wensen is duidelijk. • D: kan de haalbaarheid van een voorstel tot systeemontwikkeling onderzoeken. C: De student heeft aannemelijk gemaakt of het voorstel haalbaar is of niet. • D: kan een systeemconcept opstellen. C: Er is in grote lijnen aangegeven hoe het systeem er uit komt te zien. Nieuwe ontwikkelingen Als je als bedrijf niet achter wilt lopen, zal er actief onderzoek gedaan moeten worden naar nieuwe ontwikkelingen. Bij deze verkenningsonderzoeken wordt er gekeken welke nieuwe mogelijkheden er in de toekomst zullen zijn en wat deze ontwikkelingen voor de mogelijkheden van het bedrijf betekenen. De hoofdvaardigheid die hier centraal staat is: • D: De student kan onderzoek doen naar nieuwe ontwikkelingen op het gebied van informatica. C: Er is aangegeven welke mogelijkheden de nieuwe ontwikkelingen geven. C: Er is aangegeven welke zaken verder onderzocht moeten worden, als er gebruik gemaakt wil worden van de nieuwe ontwikkeling.
Specificatie De beoogde eigenschappen van het systeem worden uitgewerkt tot specificaties. Deze geven de vereiste functionele en prestatie-eisen eenduidig en duidelijk weer. De opsteller van de specificaties kan valideren
49
Bijlagen
dat het beschreven systeem geschikt is voor het doel en dat de beschrijving consistent en correct is. Naast een globale beschrijving worden deelsystemen gespecificeerd. De specificatie leidt tot een conceptueel schema (logisch niveau) van de gegevens. De hoofdvaardigheid in deze is: • D: De student kan een specificatie opstellen van een te ontwikkelen systeem. Deelvaardigheden die hierbij horen zijn: De student kan … • D: op basis van de analyse in een concrete situatie de logische informatiestromen, de processen, procedures, events, gegevenstypen, communicatie met andere systemen en user interface specificeren. C: De specificaties zijn niet ambigu. • D: formele specificatiemethoden en technieken toepassen. C: Het is duidelijk welke methode de student heeft gehanteerd. • D: valideren dat het systeem voldoet aan de eisen d.m.v. geschikte technieken als modelleren, prototyping en bewijsvoering. C: Het is voor een andere deskundige aannemelijk dat het systeem voldoet aan de eisen. • D: het systeem, zo mogelijk, opdelen in deelsystemen. C: De cohesie binnen de afzonderlijke deelsystemen is hoog. C: De koppeling tussen verschillende deelsystemen is laag.
Ontwerp De specificaties van het systeem brengt men samen in een detailontwerp van het systeem. De architectuur van hard- en software stelt men op van het globale systeem, van de deelsystemen en van de componenten. Daarin neemt men tevens de communicatie en de uit te voeren deeltaken in samen hang op. De conceptuele schema’s worden getransformeerd naar een technisch (hoe gaan we het maken) en functioneel of objectgeoriënteerd (wat gaan we maken) ontwerp. De hoofdvaardigheid in deze is: • D: De student kan naar aanleiding van een specificatie een ontwerp opstellen van een te ontwikkelen systeem. Deelvaardigheden die hierbij horen zijn: De student kan … • D: formele ontwerpmethoden en technieken toepassen. C: Er wordt rekening gehouden met functionele, prestatie- en hardware eisen en andere omgevingsfactoren. C: De keuze voor de gehanteerde ontwerpmethoden en technieken is beargumenteerd. • D: standaarden en richtlijnen bij het ontwerpen van user interfaces toepassen. C: Er worden termen gebruikt die bij de eindgebruiker bekend zijn. C: De interface is consistent. C: Gemaakte fouten, moeten door gebruikers ongedaan gemaakt kunnen worden. C: Er moet een help faciliteit aanwezig zijn. • D: de software en hardware, de ontwikkelomgeving, selecteren om de vereiste functionaliteit te realiseren. C: De keuze voor de gebruikte ontwikkelomgeving is beargumenteerd.
Realisatie Programmamodulen worden afgeleid, gespecificeerd en gerealiseerd. Voor zover niet in bibliotheken aanwezig, worden ze gemaakt door aanpassing van bestaande modulen of van begin af aan geprogrammeerd. De onderlinge structuur van programmaonderdelen komt overeen met de structuur van de acties, processen en events. De hoofdvaardigheid in deze is: • D: De student kan op basis van de specificatie en het ontwerp programmamodulen maken C: De kenmerken en eigenschappen van programmeerparadigma’s en programmeertalen zijn toegepast. C: De oplossingen voor standaard software problemen, die in de literatuur beschreven zijn, zijn toegepast.
50
Bijlagen
C: Standaard algoritmen, -datastructuren en -objecten zijn bij de systeemrealisatie toegepast. C: Niet-standaard softwareproblemen zijn opgelost, ook wanneer het gaat om complexe of grote systemen. C: Standaarden en richtlijnen bij het realiseren van user interfaces zijn toegepast.
Documentatie Documentatie is een proces dat vaak parallel aan andere processen wordt uitgevoerd. De stappen die men onderneemt moeten later terug te vinden zijn, zodat zaken aangepast of hergebruikt kunnen worden. De hoofdvaardigheid die hier beschreven wordt is: • D: De student kan documentatie leveren ten behoeve van het gehele ontwikkelproces. Deelvaardigheden die hierbij horen zijn: De student kan … • D: op basis van specificaties programmamodulen documenteren C: Entiteiten hebben duidelijke namen. C: Andere deskundigen kunnen de functie van de programmamodule begrijpen. • D: kan systeemdocumentatie schrijven C: Het systeem is goed onderhoudbaar. C: De systeemdocumentatie bevat de definitie en specificatie van de eisen, een beschrijving van de systeemarchitectuur, een beschrijving van de architectuur van elk programma, de specificatie en het ontwerp van elke module, source code listings, validatie documenten en richtlijnen voor het onderhoud van het systeem. • D: een gebruikershandleiding schrijven. C: De eindgebruiker begrijpt de functies van het systeem. C: De gebruikershandleiding bevat een functionele beschrijving van het systeem, een introductie handleiding met de beginselen, een referentiehandleiding met alle faciliteiten, een installatiedocument en eventueel een systeembeheerders handleiding. NB. Bedrijven hebben vaak eigen richtlijnen met betrekking tot de lay-out en inhoud van documentatie. Als deze aanwezig zijn, moeten deze richtlijnen door de student worden toegepast. Deze richtlijnen moeten vermeld worden in het verslag.
Evaluatie Van elk tussentijds resultaat moet men kunnen beredeneren dat het voldoet aan de specificaties. Dit kan door programmamodulen en deelsystemen te testen. Dit wordt ook wel aangeduid met verificatie. Het is van groot belang om fouten in een zo vroeg mogelijk stadium te verwijderen en zo mogelijk te voorkomen.. Uiteindelijk zal het systeem in zijn geheel getest moeten worden, de integratietest. Als laatste wordt het systeem gevalideerd. Dit wil zeggen dat er gekeken wordt of het systeem voldoet aan de wensen van de gebruikers. De hoofdvaardigheid in deze is: • D: De student kan een testplan opstellen en uitvoeren Deelvaardigheden die aan bod komen zijn: De student kan … • D: een planning maken voor het testen van programmamodulen, deelsystemen, het gehele systeem en de acceptatietest. C: De te ondernemen activiteiten zijn gefaseerd. C: Voor iedere fase is gespecificeerd wat de te verwachten tijdsbesteding is. C: Voor iedere fase is gespecificeerd wat de op te leveren tussenproducten zijn. • D: testgegevens verzamelen voor de verschillende testen. C: De testgegevens zijn aantoonbaar relevant. C: De testgegevens bevatten randvoorwaarden. • D: op basis van specificaties programmamodulen testen. C: Er zijn criteria opgesteld waar het systeem aan moet voldoen. • D: een systeem / integratietest uitvoeren. C: Er zijn criteria opgesteld waar het systeem aan moet voldoen. C: Er zijn problemen beschreven die zich voor zouden kunnen doen.
51
Bijlagen •
D: acceptatietesten maken en uitvoeren met behulp van gebruikers. C: De gebruikers weten wat er van hen verwacht wordt tijdens de test.
Implementatie Aan het einde van de ontwikkelingscyclus staan het operationeel maken van het systeem en het verzorgen van de voorlichting en opleiding van de eindgebruikers. Het is onwaarschijnlijk dat een stagiair met deze onderwerpen tijdens een stage in aanraking komt. Mocht de student hier wel de kans toe krijgen, dan moeten daar persoonlijke doelstellingen voor opgesteld worden.
52
Bijlagen
Bijlage C: Stageovereenkomst Ondergetekenden, De Katholieke Universiteit Nijmegen, Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica, Subfaculteit Informatica, Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen (Hierna te noemen ‘de Subfaculteit’) Telefoon / fax: ……………………………………………………………………………………………… Opleidingsbegeleider: ……………………………………………………………………………………… Stagecoördinator: …………………………………………………………………………………………… Bedrijf:………………………………………………………………(hierna te noemen ‘de Opdrachtgever) Telefoon / fax: ………………………………………………………………………………………………. Contactpersoon: ……………………………………………………………………………………………… Bedrijfsbegeleider: …………………………………………………………………………………………… Student:…………………………………………………………………….(hierna te noemen ‘de Stagiair’) Telefoon / fax: ……………………………………………………………………………………………… komen het volgende overeen: Artikel 1: Algemeen 1. De Opdrachtgever zal de Stagiair, in het kader van zijn/haar opleiding aan de Subfaculteit, een stage laten lopen overeenkomstig de stageopdracht zoals die door partijen is geaccordeerd en bij deze overeenkomt is gevoegd. 2. De stagewerkzaamheden zullen worden verricht in de periode van ….... tot en met ..…., gedurende tenminste… en ten hoogste …uren per week op de volgende weekdagen:...………., met dien verstande dat de stagewerkzaamheden over de gehele stageperiode tenminste … uren zullen beslaan. De stagewerkzaamheden zullen worden verricht gedurende gebruikelijke werktijden, mede gelet op de activiteiten van de Opdrachtgever, ter plaatse als volgend uit de stageopdracht. 3. De uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de stage vindt plaats onder verantwoordelijkheid en supervisie van de Opdrachtgever, een en ander overeenkomstig de afspraken die daartoe tussen partijen zijn gemaakt. De Subfaculteit draagt zorg voor de onderwijskundige begeleiding en beoordeling van de Stagiair. Voor de aanvang van de stage wordt het kader, waarbinnen de Stagiair actief dient te zijn door de Opdrachtgever, de Subfaculteit, en de Stagiair in onderling overleg vastgesteld. Artikel 2: Verplichtingen van partijen 1. De Stagiair verplicht zich tot het naar beste kunnen verrichten van de door hem/haar te verrichten werkzaamheden. Hij zal terzake van zijn stage de gedragsregels, voorschriften en aanwijzingen van de Opdrachtgever in acht nemen. 2. De Opdrachtgever verplicht zich te handelen overeenkomstig de inhoud en intentie van de stageopdracht. In het bijzonder zal de Opdrachtgever de Stagiair slechts werkzaamheden opdragen met een duidelijke leerfunctie. Artikel 3: Vergoedingen 1. De Stagiair zal van de Opdrachtgever een stagevergoeding ontvangen van ..… per .…, te betalen…… . 2. Kosten die de Stagiair maakt ten behoeve van de stagewerkzaamheden zal de Opdrachtgever aan de Stagiair vergoeden. 3. Omtrent het in dit artikel bepaalde, alsmede over eventuele aanvullende beloningen en vergoedingen, kunnen tussen de Opdrachtgever en de Stagiair nadere afspraken worden gemaakt.
53
Bijlagen
Artikel 4: Verzekeringen Ten behoeve van de Stagiair – voorzover niet of niet voldoende elders verzekerd – heeft de Subfaculteit een WA-verzekering afgesloten met een dekking van maximaal F 2.500.000,-- (zegge tweemiljoenvijfhonderdduizend gulden) per gebeurtenis in geval van aansprakelijkheid van de Stagiair voor door derden geleden letselschade of materiële schade. Schade door de Stagiair toegebracht aan goederen onder opzicht is meeverzekerd tot een maximumbedrag van F 25.000,-- (zegge vijfentwintigduizend gulden). De Stagiair is niet krachtens de WA-verzekering van de Subfaculteit verzekerd tegen schade die hij lijdt ten gevolg van de stage. Bovendien is de Stagiair door middel van een collectieve ongevallenverzekering van de Subfaculteit verzekerd voor ongevallen. Overigens stelt de Subfaculteit zich niet aansprakelijk voor (de gevolgen van) handelen of nalaten door de Stagiair terzake van zijn/haar stage. 1. De Opdrachtgever zal ten aanzien van de Stagiair voldoen aan zijn wettelijke verplichting, in het bijzonder met betrekking tot verzekering van de Stagiair 2. De Opdrachtgever houdt met betrekking tot de stagewerkzaamheden rekening met de bijzondere positie van de Stagiair ten aanzien van kennis en vaardigheid, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. Artikel 5: Auteursrecht 1. De Stagiair heeft het auteursrecht van alle eventuele rapporten, verslagen en scripties, die de Stagiair in het kader van de stage vervaardigt. Aan de Stagiair komen overigens ook de rechten van intellectuele eigendom toe, die naar enig recht ontleend zouden kunnen worden aan de door hem in het kader van de stage verrichte werkzaamheden, tenzij tussen Opdrachtgever en Stagiair uitdrukkelijk en schriftelijk anders wordt overeengekomen. Voor de Stagiair onredelijk bezwarende bedingen zullen hierbij geen gelding hebben. 2. De Opdrachtgever krijgt tenminste één exemplaar van alle eventuele rapporten enz. die de Stagiair in het kader van de stage vervaardigt en heeft het recht om die ten behoeve van haar eigen organisatie te gebruiken, daartoe te vermenigvuldigen en binnen haar eigen organisatie te verspreiden. 3. Commercieel gebruik in enige vorm door de Opdrachtgever van eventuele rapporten enz., die de Stagiair in het kader van de stage heeft vervaardigd, is niet toegestaan, tenzij dat nader met de Stagiair is overeengekomen. 4. Opdrachtgever en Stagiair zullen geen bezwaar maken of actie in of buiten recht ondernemen tegen gebruik door de Subfaculteit van eventuele rapporten, verslagen en scripteis die de Stagiair in het kader van de stage zal hebben vervaardigd, tenzij dat voor Opdrachtgever of Stagiair bezwarend zou zijn. Alternatief: Artikel 5: Auteursrecht 1. De Stagiair draagt het auteursrecht van alle eventuele rapporten, verslagen en scripteis die hij in het kader van de stage zal vervaardigen over aan de Opdrachtgever. Aan de Opdrachtgever worden overigens ook de rechten van intellectuele eigendom overgedragen, die naar enig recht ontleend zouden kunnen worden aan de door de Stagiair in het kader van de stage verrichte werkzaamheden, tenzij tussen Opdrachtgever en Stagiair uitdrukkelijk en schriftelijk anders wordt overeengekomen. Voor de Stagiair onredelijk bezwarende bedingen zullen hierbij geen gelding hebben. 2. De Stagiair heeft het recht om alle eventuele rapporten, verslagen en scripties die hij in het kader van de stage zal vervaardigen te gebruiken in het kader van zijn opleiding. Voor overig gebruik behoeft de Stagiair voorafgaande toestemming van de Opdrachtgever, tenzij de redelijkheid zich daartegen verzet. 3. Opdrachtgever en Stagiair zullen geen bezwaar maken of actie in of buiten recht ondernemen tegen gebruik door de Subfaculteit van eventuele rapporten, verslagen en scripties die de Stagiair in het kader van de stage zal hebben vervaardigd, tenzij dat voor Opdrachtgever of Stagiair bezwarend zou zijn. Artikel 6: Geheimhouding De Stagiair en de Subfaculteit zullen gegevens omtrent de Opdrachtgever of diens relaties, die hen gedurende of anderszins in verband met de stage bekend worden, met gepaste vertrouwelijkheid behandelen. Artikel 7: Opzegging, aanvulling en wijziging 1. Deze stageovereenkomst eindigt met het verstrijken van de in artikel 1 lid 2 aangegeven periode. Deze stageovereenkomst kan door elk der partijen schriftelijk worden opgezegd, met een opzegtermijn van 5
54
Bijlagen
2.
werkdagen. Ingeval een of meer partijen zich niet houden aan hun verplichtingen op grond van deze overeenkomst, kan de overeenkomst door de andere partij(en) met onmiddellijke ingang worden opgezegd. Opzegging of beëindigen van deze stageovereenkomst doet overigens reeds ontstane verplichtingen niet vervallen. Deze stageovereenkomst kan slechts aangevuld of gewijzigd worden bij nadere schriftelijke overeenkomst tussen de betreffende partijen.
Artikel 8: Geschillenregeling 1. Indien zich op enig moment terzake van de stageopdracht, deze stageovereenkomst of anderszins met betrekking tot de stage problemen of geschillen voordoen tussen één of meer partijen, dan zullen betrokken partijen onverwijld in overleg treden teneinde zo mogelijk een oplossing te vinden, onverlet het recht van partijen om in onderlinge overeenstemming problemen en geschillen aan derden ter beslechting voor te leggen 2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Utrecht, …. 19.. namens de Subfaculteit (Naam, functie en handtekening)…………………………………………………………………………… namens de Opdrachtgever (Naam, functie en handtekening)…………………………………………………………………………… de Stagiair……………………………………………………………………………………………………
55
Bijlagen
Bijlage D: Taakverdeling In de beschreven organisatie van de stage spelen drie personen de hoofdrol: de stagecoördinator, de opleidingsbegeleider en de bedrijfsbegeleider. Zij hebben in de organisatie van de stage verschillende taken. In deze bijlage zetten we alle taken nog eens op een rijtje.
Taken van de stagecoördinator De stagecoördinator zal de diverse stageactiviteiten moeten coördineren, zodat één en ander op elkaar is afgestemd. Onder zijn of haar takenpakket valt: • Werven en selecteren van stagebedrijven • Administratie bijhouden van de stagebedrijven • Administratie bijhouden van de stagiairs • Bijhouden van de database met stageplekken • Voorbereiden van de stage-instelling • Verzorgen van een stagegids • Organiseren van stagevoorbereidingscolleges • Verlenen van hulp bij het zoeken naar een stageplaats aan studenten • Bijeenbrengen van student en opleidingsbegeleider • Organiseren van terugkomdagen voor stagiairs • Algemeen aanspreekpunt voor problemen van stagiairs • Eindevaluatie van de stage De taak van stagecoördinator zou opgevat kunnen worden door de studiecoördinator. Zoals eerder gezegd, kunnen de taken van de stagecoördinator verdeeld worden in wervingstaken en coördinatietaken, die door twee verschillende personen uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast is het mogelijk om voor de verschillende opleidingsvarianten, de wetenschappelijke en de maatschappelijke variant, ieder een stagecoördinator aan te stellen.
Taken van de opleidingsbegeleider De opleidingsbegeleider houdt zich niet rechtstreeks inhoudelijk bezig met de uitvoering van de stageopdracht, hij fungeert als procesbegeleider van de stage. Deze begeleiding houdt o.a. in: • De student begeleiden met het maken van het plan van aanpak • Samen met de student persoonlijke leerdoelen formuleren • Voortgangsgesprekken voeren met de student • Zelfreflectie van de student bevorderen • Meewerken aan terugkomdagen • Voortgangs- en eindgesprek voeren met de bedrijfsbegeleider en de student • Beoordelen van de stagiair • Evalueren van de stageplek met de bedrijfsbegeleider
Taken van de bedrijfsbegeleider De bedrijfsbegeleider is de inhoudelijke begeleider van de stagiair. Deze begeleiding houdt o.a. in: • Nader specificeren van de stageopdracht met de stagiair en opleidingsbegeleider • Zorg dragen voor de introductie van de student in de organisatie als geheel en op de afdeling, waar de student in de regel zijn werkzaamheden zal verrichten in het bijzonder • Zorg dragen voor het goed inwerken van de stagiair • Ruimte bieden aan de student om zijn stagedoelen te behalen. • Bewaken en beoordelen van de voortgang van de werkzaamheden van de student • Voortgangsgesprekken voeren met de student • Beoordelen van de stagiair • Deelnemen aan het voortgangs- en eindgesprek met de opleidingsbegeleider en de student • Deelnemen aan het evaluatiegesprek over de stageplek met de opleidingsbegeleider
56
Bijlagen
Bijlage E: Vragenlijsten Opleiding Leerdoelen 1. Vindt u het noodzakelijk of wenselijk dat studenten tijdens hun studie met het bedrijfsleven in contact komen? Waarom (niet) en in welke mate? 2. Welke extra leerdoelen zouden bereikt kunnen worden door studenten tijdens hun studie bij bedrijven te laten werken? 3. Welke leerdoelen van het huidige GiPHouse zouden niet behaald kunnen worden door studenten tijdens hun studie bij bedrijven te laten werken? Projecten 4. Welke opdrachten / taken zouden studenten bij bedrijven uit kunnen voeren, zodat het resultaat voor beide positief is? Dit wil zeggen dat de student niet als ‘manusje van alles’ gebruikt mag worden, maar taken uitvoert die vakinhoudelijk interessant zijn. 5. Zouden studenten opdrachten bij bedrijven uit kunnen voeren, waarin bepaalde aspecten van projectof bedrijfsmanagement naar voren komen? 6. In welke fase van de studie kan de student bij een bedrijf gaan werken? Zou dit parttime (1 à 2 d/w) of fulltime (4 à 5 d/w) moeten gebeuren? Voor welke periode zou een student bij een bedrijf kunnen gaan werken? 7. Zal deze vorm van leren voor iedere student zijn weggelegd? Begeleiding 8. Hoe en door wie zouden studenten begeleid kunnen worden, als zij gaan werken in de beroepspraktijk? 9. Hoe kan de voortgang van de student gemeten worden? 10. Welke voorbereidingen moeten er door de student, universiteit en bedrijf getroffen worden? 11. Hoeveel studiepunten moeten studenten voor een werkperiode krijgen?
57
Bijlagen
Studenten Bijbaan 1. Heb je een bijbaan? • Ja, ga door naar vraag 3. • Nee, ga door naar vraag 2. 2. Komt dit door studiedrukte? • Ja / Nee • Ga door naar vraag 8. 3. Is deze bijbaan gerelateerd aan je studie? • Ja / Nee 4. Waar werk je en welke taken voer je uit? • Bedrijfsnaam: ……………………………………… te …………………………... • Taken: (Je mag meerdere taken aankruisen) • Onderzoek doen • Systeem ontwerpen • Product ontwikkeling • Onderwijs geven • Uitvoerend werk • Beheer • Journalistiek • Advies geven • Management • Anders, nl. ……………………….. • Nadere omschrijving taken: ……………………………………………………….. 5. Hoelang heb je deze bijbaan al? • …….. jaar / ….… maanden 6. Hoeveel tijd besteed je per week aan je bijbaan? • …….. uur per week. 7. (Facultatief) Hoeveel verdien je per uur? • ….. ƒ/uur. Stage 8. Zou je het leuk vinden om tijdens je studie een stage bij een bedrijf te lopen? 9. Met welke facetten van het bedrijfsleven zou je in aanraking willen komen? 10. Zou een stage voor jou meerwaarde hebben boven een GiP project? 11. Zou een stage, volgens jou, ook meerwaarde hebben voor de opleiding? 12. Als je mocht kiezen tussen een GiP1/2 project of een stage, wat zou je dan kiezen? 13. Denk je, dat je door een stage beter voorbereid zal zijn op je eerste baan? 14. Denk je, dat je door een stage voordeel zal hebben bij een sollicitatie? 15. Welke vakken of onderwerpen zullen extra gedoceerd moeten worden als voorbereiding voor de stage? 16. Zou je het redelijk vinden, als je voor de stage het minimumloon betaald krijgt, naast de studiepunten die je krijgt? 17. Hoe lang zou je willen reizen (enkele reis, van deur tot deur) om bij een bedrijf stage te lopen? 18. Denk je dat (2 dagen) werken en (3 dagen) leren te combineren is? • Zou je bijvoorbeeld liever 10 weken fulltime bij een bedrijf stage lopen? 19. Zie je verder nog praktische problemen?
58
Bijlagen
Bedrijven Algemeen 1. Vinden jullie, als bedrijf zijnde, dat studenten een stage zouden moeten lopen? Waarom (niet)? 2. Merken jullie verschil, als toekomstige medewerkers wel of niet stage hebben gelopen? Zo ja, welk? 3. Welke stageprocedures zijn er binnen het bedrijf of wordt iedere stage individueel geregeld? 4. Welke positieve en negatieve ervaringen komen jullie met stages tegen? Ofwel wat zijn de succesfactoren van een stage? Stage-opzet 5. Aan welke stagevorm zou u de voorkeur geven: de alternerende of de blokstage? Waarom? 6. Welke activiteiten zouden studenten bij uw bedrijf kunnen uitvoeren? 7. Heeft u opmerkingen over de invulling van de praktijkopdracht van de student? 8. Heeft u opmerkingen over de begeleiding van de student? 9. Heeft u opmerkingen over: • de voorbereiding van de student? • het eindverslag van de student? • de beoordeling van de student? • de evaluatie van de stageplek? 10. Zou u met dit concept in zee gaan? Waarom (niet)?
59