ONDERZOEK “EFFECT AANSCHERPING EPC”
Opdrachtnummer: 11.195 Auteur: ing. S. den Ouden
Bureau voor Bouwpathologie BB Montfoort, 31 oktober 2011 SdO / BB
INHOUDSOPGAVE:
1.
INLEIDING
3
2.
AANLEIDING
4
3.
OMSCHRIJVING ONDERZOEK
5
3.1 3.2 3.3 3.4
Werkwijze ‘Globale opname’ Werkwijze ‘Gedetailleerde opname’ Werkwijze ‘Enquête’ Werkwijze ‘Bureau onderzoek’
6 7 7 7
4.
ANALYSE
4.1 4.2 4.3 4.4
Analyse ‘Globale opname’ Analyse ‘Gedetailleerde opname’ Analyse ‘Enquête’ Analyse ‘Bureau onderzoek’
8 15 20 23
5.
CONCLUSIE
26
BIJLAGEN Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
8
Kopie onderzoeksrapportages Isovast. Kopie resultaten onderzoek ledenpanel. Overzicht kenmerken onderzochte woningen. Gebruikte vragenlijst.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 2 van 30
1.
INLEIDING
In opdracht van mevrouw C. Umlauf namens Vereniging Eigen Huis is een onderzoek uitgevoerd naar meerdere effecten van de aanscherping van de EPC norm voor woningen. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau voor Bouwpathologie BB in de periode van juni tot september 2011 onder meerdere eigenwoningbezitters van woningen, niet zijnde appartementen. Het onderzoek is in meerdere delen opgedeeld welke deelonderzoeken gelijktijdig zijn uitgevoerd. Van de onderzoeksresultaten is onderliggende rapportage opgesteld.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 3 van 30
2.
AANLEIDING
Nieuwbouwwoningen die gebouwd worden moeten van de overheid aan een bepaalde energieprestatie-eis (EPC = energieprestatiecoefficient) voldoen. Deze eis is en wordt steeds verder aangescherpt om de milieudoelstellingen te behalen: van 1,2, 1,0 en 0,8 in het verleden naar 0,6 sinds januari en 0,0 in 2020. Vereniging Eigen Huis vraagt zich af of ten eerste met deze aanscherping het beoogde milieudoel in de praktijk wordt behaald, of ten tweede de overheid niet beter (ook) op andere factoren kan sturen om het doel te bereiken en ten derde wat de voors en tegens van de aanscherping zijn voor eigenwoningbezitters. Aan Bureau voor Bouwpathologie BB de vraag bovenstaande vraagstelling te onderzoeken en hiervan rapportage op te stellen.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 4 van 30
3.
OMSCHRIJVING ONDERZOEK
Het onderzoek is deels kwalitatief en deels kwantitatief uitgevoerd. Ten aanzien van het kwalitatieve deel zijn slechts conclusies getrokken aangaande de onderzochte woningen. De getrokken conclusies kunnen niet zonder meer worden doorgetrokken naar andere woningen daar de aantallen woningen die zijn onderzocht niet representatief zijn voor het totale woningbestand in Nederland. Ten aanzien van het kwantitatieve deel, zijn vragen aan het ledenpanel voorgelegd, waaruit representatieve resultaten zijn gekomen. De voor het kwalitatieve deelonderzoek betrokken woningen zijn geselecteerd uit het totale leden bestand van Vereniging Eigen Huis. Er is een mailbericht aan de leden gestuurd met de vraag of ze bereid zijn mee te werken aan het onderzoek op basis van een korte toelichting in dat bericht. Hierop zijn vele aanmeldingen gekomen van leden. Hieruit is een selectie van adressen gemaakt door Bureau voor Bouwpathologie BB op basis van het bouwjaar, de bouwkundige en installatietechnische eigenschappen van de woningen zoals door de bewoners zelf opgegeven. Het totale onderzoek is opgedeeld in meerdere deelonderzoeken waarbij per deel in gezamenlijkheid met Vereniging Eigen Huis subvragen zijn opgesteld. Het onderzoek is in delen opgesplitst daar de omvang van het onderzoek te groot zou worden wanneer alle te onderzoeken woningen ook fysiek zouden worden bezocht. Hierop is besloten een grote groep woningen via de e-mail te raadplegen, een (kleinere) groep woningen fysiek te bezoeken en hier slechts visueel onderzoek te verrichten en een (kleinere) groep woningen in detail te onderzoeken en hierbij ook enkele metingen te verrichten. Het onderzoek is in de volgende delen opgesplitst met de daarbij vermelde aantallen: a. Globale opname, landelijk, 10 woningen. (kwalitatief) b. Gedetailleerde opname, 1 straat, 5 woningen. (kwalitatief) c. Enquête, landelijk, circa 1800 woningen. (kwantitatief en representatief) d. Bureau onderzoek EPC berekeningen. (kwalitatief) Om op praktische wijze onderzoek te doen naar de hoofdvraag is per deel onderzoek een aantal subvragen samengesteld welke hieronder in een tabel zijn weergegeven.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 5 van 30
a. Globale opname
b. Gedetailleerde opname
c. Enquête d. Bureau onderzoek
1. Wordt in de praktijk gebouwd wat ook daadwerkelijk in de EPC-berekeningen staat? 2. Zitten er verschillen in werkelijk energieverbruik t.o.v. het berekende energieverbruik? 3. Zo ja, zijn die verschillen te verklaren? (denk o.a. aan bewonersgedrag, onderhoud en gebruik installaties, bouw- en installatiefouten en omgevingsfactoren) 1. Wordt in de praktijk gebouwd wat ook daadwerkelijk in de EPC-berekeningen staat? 2. Zitten er verschillen in werkelijk energieverbruik t.o.v. het berekende energieverbruik? 3. Zitten er verschillen in energieverbruik tussen de woningen? 4. Zo ja, zijn die verschillen te verklaren? (denk o.a. aan bewonersgedrag, onderhoud en gebruik installaties, bouw- en installatiefouten en omgevingsfactoren) 1. Hoe beïnvloeden EPC-maatregelen de gebruikservaring, het gebruiksgedrag en het wooncomfort? 1. Wat is de invloed van een steeds lagere EPC op de woonlasten? 2. Weegt de extra investering, benodigd voor het behalen van de lagere EPC, op tegen de energiebesparing?
De voornoemde vragen zullen aan de hand van de onderzoeksresultaten zo ver mogelijk worden beantwoord onder Analyse.
3.1
Werkwijze „Globale opname‟
Voor de globale opname is een selectie van 10 adressen gemaakt, verspreid door heel Nederland. Deze selectie is gemaakt uit de aanmeldingen die zijn gekomen op het verzoek van VEH voor medewerking van leden aan het onderzoek. De adressen zijn geselecteerd op bouwkundige en installatietechnische voorzieningen. De bevraagde leden hebben aangegeven welke energiebesparende maatregelen zij in hun woning hebben en welk bouwjaar de woning heeft. Op basis hiervan is een selectie van adressen gemaakt. Met de geselecteerde adressen zijn afspraken gemaakt waarna deze zijn bezocht. Tijdens dit onderzoek ter plaatse is met de bewoners een interview afgeSdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 6 van 30
nomen, een vragenlijst doorgenomen en de woning doorlopen. Bij het doorlopen van de woning is voornamelijk bezien of de in de energieprestatieberekening aangegeven installaties ook in de woning zijn aangebracht en of de bouwkundige situatie niet afwijkt van de berekende situatie. Aan de hand van de ingevulde vragenlijst, de door de bewoner meegedeelde bijzonderheden al dan niet onderbouwd met extra gegevens en de eigen globale opname van de bouwkundige en installatietechnische situatie is analyse opgemaakt als in deze rapportage omschreven.
3.2
Werkwijze „Gedetailleerde opname‟
De werkwijze bij het gedetailleerde onderzoek is gelijk aan de werkwijze van het globale onderzoek. Hierbij is echter een project geselecteerd op basis van een contactennetwerk. Bij de selectie is aan een bewoner gevraagd om meerdere mensen uit zijn straat te motiveren om mee te doen aan het onderzoek. Het betreft hier 5 nagenoeg identieke woningen met een gelijke oriëntatie. Het onderzoek is uitgebreid met een luchtdichtsheidsmeting, een volumestroommeting van de ventilatie, een uitgebreide rondgang met veel aandacht voor de bouwkundige schil en een nauwkeuriger opname van de installaties. Van deze gegevens is analyse opgemaakt als in deze rapportage weergegeven.
3.3
Werkwijze „Enquête‟
De enquête is uitgevoerd in juli 2011 onder 1799 deelnemers aan het Eigenhuispanel. De data is gewogen op woonplaats, lidmaatschapsduur, leeftijd, geslacht en NPS (NPS van paneldeelnemers afgezet tegen NPS onder leden die aan het Intomartpanel meedoen). De verkregen gegevens zijn bestudeerd en geanalyseerd. Hiervan is een analyse weergegeven in onderliggende rapportage.
3.4
Werkwijze „Bureau onderzoek‟
Van de onderzochte woningen zijn de energieprestatieberekeningen opgevraagd. Deze zijn aangevuld met enkele extra berekeningen van woningen die in het verder onderzoek niet zijn opgenomen om een bredere selectie aan EPC’s te verkrijgen. Van de in de berekeningen aangegeven maatregelen zijn globaal kostenramingen gemaakt. Op basis van deze kostenramingen en de verwachte opSdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 7 van 30
brengst is geprobeerd een reële een terugverdientijd te bepalen. Aan de hand hiervan is een analyse opgesteld als in onderstaande rapportage weergegeven.
4. 4.1
ANALYSE
Analyse „Globale opname‟
Subvraag a.1. Wordt in de praktijk gebouwd wat ook daadwerkelijk in de EPCberekeningen staat? Antwoord a.1. Nee, veelal niet. Van de 10 geselecteerde adressen zijn twee vergund in de tijd dat nog geen EPC-berekening werd gemaakt. De beantwoording van de vraag betreft dan ook 8 van deze 10 geselecteerde woningen. Uit de globale, visuele opname blijkt dat bij 6 van de 10 woningen essentieel is afgeweken van de aannames in de EPCberekeningen. De afwijkingen zijn echter divers waarbij de beslissing om af te wijken ook door verschillende partijen in de bouwkolom is genomen. Tussenwoning met stadsverwarming, centrale mechanische ventilatie en extra isolatie. Bij deze woning is direct na oplevering een wasemkap aangebracht met een afvoer rechtstreeks naar buiten. Deze is niet opgenomen in de mechanische ventilatie. In de eerste winter na oplevering is gebleken dat de woning op de eerste verdieping onvoldoende warm te krijgen was, minder dan 18 graden. Hierdoor heeft de bewoner, vanwege onwil van de aannemer, zelf besloten in eigen beheer de toevoer van de verwarming te verdelen in een hoofdtoevoer voor de eerste verdieping een één voor de begane grond met afzonderlijke thermostaten. Dit heeft geleid tot wel voldoende warmte op de eerste verdieping. Ook de andere woningen van hetzelfde type in het blok hebben volgens mededeling gelijke klachten. De bewoner heeft eveneens na de oplevering besloten in eigen beheer zonnepanelen te plaatsen op zijn carport. Het rendement valt tot op heden licht tegen. Er zijn enkele duurdere reparaties geweest aan het systeem. De bewoner overweegt nog een extra set te plaatsen om zodoende mogelijk het rendement nog iets te kunnen verhogen. SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 8 van 30
Twee-onder-één kap woning met hete luchtverwarming, balansventilatie met warmteterugwinning, extra isolatie en eigen verwarmingsinstallatie. Bij deze woning is direct na oplevering een wasemkap aangebracht met een afvoer rechtstreeks naar buiten. Deze is niet opgenomen in de mechanische ventilatie waarbij de woning is voorzien van een luchtverwarmingssysteem. Ook is in deze woning een deur aangebracht tussen de hal van de woning en de onverwarmde garage hetgeen niet in de berekening is meegenomen. Op de zolder is de aanvoer van lucht voor het luchtverwarmingssysteem niet aangesloten op de WTW unit. De WTW unit voert lucht aan door een inblaasventiel in de zolderruimte waaruit het luchtverwarmingssysteem de lucht haalt voor de verwarming van de rest van de woning. Tijdens de bouw is gekozen voor een dakkapel op de achterzijde van de woning om hier in de toekomst een verblijfsruimte van te maken, welke is voorzien van natuurlijke ventilatieroosters in de ramen. De WTW unit is geplaatst op de zolder. Na oplevering is door de bewoners zelf een kamerindeling gemaakt op de zolder. Vanaf het begin hebben de kinderen die op de zolderkamer slapen last gehad van de luchtwegen. Hierop heeft de bewoner een tijdschakelklok geplaatst in de stroomtoevoer van de WTW unit. ’s Nachts wordt de unit ingeschakeld en overdag staat deze uit. De woning en een drukke verkeersroute worden slechts gescheiden door een tuin en een water. De bewoner heeft klachten dat de woning niet overal warm wordt. De ruimtes worden niet gelijkmatig warm en de zolderkamers blijven koud. Deze heeft geen eigen inblaasventiel voor verwarmde lucht. De zolder wordt dus verwarmd door de deuren op de 1e verdieping te openen en die van de zolder. Dit geldt ook voor de hal beneden. De bewoner geeft aan meer energie te verbruiken dan in hun vorige woning met een gelijk aantal personen, kleinere woning en mindere isolatie. Geschakelde woning met warmtepomp, balansventilatie met warmte terugwinning en extra isolatie. In deze woning is door de bewoners gekozen voor een extra bijkeuken. Het vloeroppervlak hiervan is niet in de berekening meegenomen. Deze bijkeuken sluit de garage aan op de keuken van SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 9 van 30
de woning en bevindt zich aan de achterzijde van de woning. De deuren tussen garage en bijkeuken van de woning en tussen de bijkeuken en de keuken van de woning zijn niet tochtwerend uitgevoerd. De garage behoort oorspronkelijk niet tot de verwarmde zone. Ondanks de aanwezige balansventilatie is in de keuken van de woning direct na oplevering een wasemkap met motor aangebracht met een rechtstreekse afvoer door de gevel naar buiten. In deze woning hebben de bewoners ondanks het aanwezige balansventilatiesysteem het advies gekregen bij te ventileren met behulp van het openen van ramen en deuren in de gevels, niet bedoeld als spuien maar als natuurlijke ventilatieopeningen. De bewoner geeft aan meer energie te verbruiken dan in hun vorige woning welke voorzien was van een CV ketel, mindere isolatie en geen balansventilatie. Vrijstaande woning met balansventilatie met warmteterugwinning extra isolatie en eigen CV ketel. Bij deze woning is door de opdrachtgever besloten geen zonneboiler toe te passen in verband met de te lange terugverdientijd. In dat geval is gekozen voor een normale HR-combiketel. Tevens is in deze woning direct na oplevering een houtkachel geïnstalleerd op een tijdens de bouw, door de hoofdaannemer gerealiseerde schoorsteen. Deze houtkachel haalt geen lucht van buiten maar vanuit de woonkamer waar deze is geplaatst en heeft een schoorsteenkanaal vertikaal door de verdiepingsvloer en het dak rechtstreeks naar buiten. Ook in deze is ondanks de aanwezigheid van een balansventilatiesysteem met warmte terugwinning een afzuigkap met motor en afvoer rechtstreeks naar buiten aangebracht. De bewoners geven aan uit een oude woning te komen welke veel minder was geïsoleerd, niet was voorzien van moderne installaties en hun energieverbruik was destijds hoger.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 10 van 30
Tussenwoning met een zonneboiler, douchewater warmteterugwinning, balansventilatie en extra isolatie. Deze woning maakte onderdeel uit van een groot project waarbij energieprestatie een grote rol speelde. Tevens zijn veel meer zaken ten bate van het milieu hierin doorgevoerd. Door de aannemer is een wasemkap aangebracht met afvoer rechtstreeks naar buiten. Deze is niet aangesloten op het centrale ventilatiesysteem. Door de bewoner zelf zijn kleine veranderingen aan de woning uitgevoerd als het vervangen van de entreedeur, tussen de hal en het onverwarmde, met buitendeur afgesloten entreeportaal. Deze deur is uitgevoerd als een ongeïsoleerde binnendeur zonder tochtwering. De woonkamer is aan de achterzijde uitgebouwd waarbij de bouw een fout is gemaakt in de isolatie en dampremming van de buitenschil. In de winter is bij wind duidelijk een koude wind vanuit de spotjes in het plafond voelbaar op de bank in de woonkamer. Bewoners willen dit in de toekomst mogelijk nog laten aanpassen. In de woning is een grijswater circuit aangelegd. Deze is echter nooit in gebruik geweest in verband met problemen met de installatie, met name op het gebied van de gezondheid. De bewoner geeft aan minder energie te verbruiken dan in zijn vorige woning. Tussenwoning met warmtepomp op gezamenlijke grondwaterbron, balansventilatie met warmteterugwinning en extra isolatie. Geen bijzondere afwijkingen. Door de bewoners is na circa 1 jaar opgemerkt dat de energierekening zeer hoog was. Hierop is de installatie gecontroleerd en bleek de warmtepomp al minimaal 1 jaar defect. De leverancier van de installatie was failliet en dus moest een nieuwe firma worden ingeschakeld welke de installatie niet kende. Dit heeft tot hogere kosten geleid en een lange ergernis volle reparatieperiode. In deze wijk loopt een juridische procedure over de aanleg en dus de rendementen van de gezamenlijke bron. Het rendement blijkt namelijk veel lager dan voorspelt. De kosten zijn dan ook hoger dan verwacht.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 11 van 30
Vrijstaande woning met warmtepomp, zonnepanelen, balansventilatie met warmte terugwinning. In deze woning is vrij kort na de oplevering een tochtprobleem ontstaan welke de bewoners telkens met kit hebben geprobeerd te verhelpen. In deze woning is een deel vervaardigd door houtskeletbouw. De aansluitingen van het hout op de steenachtige constructies zijn door houtkrimp vrijwel allemaal gaan kieren. In de berekeningen wordt uitgegaan van een extreem goede kierdichting voor de eisen van destijds. Deze bleek echter na korte tijd niet meer zo goed. Dit is door de bewoners veelal met behulp van kit verholpen. Ook in deze woning is een wasemkap aangebracht met een afvoer rechtstreeks naar buiten. Deze is niet door de bewoner zo aangebracht maar voor oplevering door de aannemer ondanks de aanwezigheid van balansventilatie. De bewoner heeft uitgerekend dat het rendement van de warmtepomp nagenoeg nul is, deze is vrijwel niet ingeschakeld. De buren hebben de leidingen welke in de grond rondom de woning lagen om dezelfde reden reeds laten vervangen en een eigen, diepe bron laten boren in de tuin. De bewoners zijn voornemens hun installatie daar op aan te sluiten. Vrijstaande woning, balansventilatie met warmte terugwinning, douchewater warmteterugwinning en extra isolatie. In deze woning is een meerwerkoptie uitgevoerd in de vorm van een combiketel met meer vermogen in verband met een tweede badkamer. Deze ketel is niet in de berekeningen opgenomen. Uit herberekening met de forfaitaire methode is gebleken dat de EPC niet meer voldoet aan het wettelijk vereiste. Wanneer specifiek wordt berekend, uitgebreide berekening, dan zou blijken dat de woning ruim voldoet aan de EPC eis. De bewoners geven aan veel meer energie te verbruiken dan in hun vorige, kleinere woning met mindere isolatie en een gelijk aantal personen. Bijzonderheden Algemeen In de berekeningen zijn meerdere kleinere afwijkingen geconstateerd ten opzichte van de gerealiseerd situatie. Dit betreft vooral de keuze voor andere buitendeuren maar ook ander kozijnen/puien dan in de berekeningen voorzien. Tevens zijn veelal de SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 12 van 30
lineaire koudebruggen niet specifiek in gevoerd maar forfaitair aangenomen. Dit geldt overigens voor vrijwel alle berekeningen dat slechts forfaitair is berekend in plaats van specifiek voor de betreffende woning. In alle onderzochte woningen waar een balansventilatie al dan niet met warmteterugwinning aanwezig is, is door de bewoners aangegeven dat minimaal in de hoofd slaapkamer ’s nachts (de hele nacht tot in de ochtend) wordt geventileerd met een open raam. Slechts in de winter bij vriesweer wordt hier in meerdere gevallen van afgeweken. In geval van lage temperatuurverwarming is veelal een tocht/koude klacht geuit. Met name bij grote glasoppervlakken. Ook is vaak de klacht vernomen van geluidoverlast bij een op hoge stand ingeschakelde centrale ventilatie. Bij de onderzochte woningen welke zijn gebouwd toen nog geen EPC eis werd gesteld is geconstateerd dat de bewoners zelf extra maatregelen hebben getroffen om het energieverbruik te compenseren of terug te dringen. In één geval zijn extra zonnepanelen geplaatst en is de stadsverwarminginstallatie aangepast. In een ander geval is de kierdichting van de woning verbeterd en is het gebruik van de installatie geoptimaliseerd. Subvraag a.2. Zitten er verschillen in werkelijk energieverbruik t.o.v. het berekende energieverbruik? Antwoord a.2. Ja, hierin zit in alle gevallen een verschil. In één geval is bij het werkelijke energieverbruik sprake van een duidelijke overschrijding, in één geval nagenoeg gelijk en in de overige gevallen van een onderschrijding. De onderschrijdingen lopen sterk uiteen. De onderschrijdingen bij de zeven woningen die dit betreft liggen tussen de 48 en 90% van het (in alle gevallen forfaitair) berekende energieverbruik. Subvraag a.3. Zo ja, zijn die verschillen te verklaren? (denk o.a. aan bewonersgedrag, onderhoud en gebruik installaties, bouw- en installatiefouten en omgevingsfactoren) Antwoord a.3 Ja, op hoofdlijnen zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. De onderschrijding van het berekende verbruik is in hoofdzaak te wijten aan de veelvuldig gehanteerde forfaitaire berekeningsmethode. Hierdoor wordt in vrijwel alle onderzochte gevallen een negatief SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 13 van 30
beeld geschetst van het verwachtte energieverbruik van de woning. Wanneer een woning specifiek wordt berekend dan levert dit in veel gevallen een daling van de EPC op. Dit verklaart in hoofdzaak de onderschrijding van het berekende energieverbruik. Een tweetal van de grootste onderschrijdingen is voornamelijk te verklaren door de door de bewoners in eigen beheer gedane wijzigingen aan installaties en woning alsook het toevoegen van installatie, zonnepanelen. Door de toevoeging van de zonnepanelen is het stroomverbruik sterk gereduceerd door de eigen opbrengst en door het ingrijpend modificeren van de cv-huisinstallatie is een sterke reductie van het warmteverbruik voor verwarming gerealiseerd. Door verbetering van het warmtepompsysteem, het toepassen van zeer energiezuinige installaties in huis en het zeer zuinig omspringen met energie (bewonersgedrag) is de tweede onderschrijding te verklaren. De ondervraagden en de onderzochte woningen hebben zich vrijwillig opgegeven mee te doen aan het onderzoek. Lopende het onderzoek is sterk naar voren gekomen dat degene die bereid zijn gebleken mee te doen in het onderzoek zich meer dan gemiddeld bezig houden met energieverbruik/-besparing en milieu. Dit houdt in dat de onderzochte woningen relatief bewust worden gebruikt. De uitkomst hiervan is dat het energieverbruik in deze woning alleen daardoor mogelijk al lager ligt dan een landelijk gemiddelde. Genoemde kan worden geschaard onder bewonersgedrag. In het geval van de sterke overschrijding van het berekende energieverbruik is afgeweken van de uitgangspunten in de berekening. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door een afwijkende installatiekeuze door de opdrachtgever. In de berekeningen is uitgegaan van een zonneboiler welke in werkelijkheid niet is geplaatst. De bewoners hebben hierin een financiële afweging gemaakt en besloten deze niet te laten plaatsen vanwege de lange ‘terugverdientijd’. Hier is een HR ketel voor in de plaats gekomen. In deze woning is ook duidelijk sprake van een afwijkend bewoners gedrag ten aanzien van het beoogde gebruik van de installatie in de woning. De bewoners geven aan graag een kachel aan te hebben en
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 14 van 30
overdag wanneer iemand thuis is, vrijwel altijd de ramen de deuren naar buiten geopend te hebben. Voor het overige zijn door ondergetekende nauwelijks grote, op het gebruik invloedrijke wijzigingen waargenomen tijdens het onderzoek. Wel zijn meerdere ingrepen en mogelijk invloedrijke wijzigingen in bouwkundige en instalatietechnische situaties aangetroffen. Echter vrijwel allen na oplevering van de woning en door bewoners zelf geïnitieerd. Bij deze wijzigingen zijn echter geen opmerkelijke zaken geconstateerd in het verbruik van energie in de woning.
4.2
Analyse „Gedetailleerde opname‟
Subvraag b.1. Wordt in de praktijk gebouwd wat ook daadwerkelijk in de EPCberekeningen staat? Antwoord b.1. Nee. Dit betreft in hoofdzaak de kierdichting van de woningen. Bij twee van de 5 gedetailleerd onderzochte woningen is de luchtdichtheid van de woningen gemeten, de zogenoemde kierdichting. Uit de uitgevoerde metingen blijkt dat de luchtdichtheid zowel de eisen van het Bouwbesluit ver overstijgen als de aannames in de berekeningen van de energieprestatie. Zie hiervoor bijlage 1. Tijdens de bouw van de woningen zijn fouten gemaakt waardoor er meerdere open verbindingen zijn ontstaan tussen binnen en buiten. De kierdichting van met name de entreedeur van de woning laat voor wat betreft de aangebrachte tochtstrips te wensen over. Deze sluiten in de praktijk onvoldoende af. Er waait zand onder de deur door naar binnen en langs de tochtstrips is een zwarte aftekening van vuil zichtbaar welke ontstaat door tocht langs de tochtwering. De bewoners klagen ook allen over tocht in de hal van de woning. In de onderzochte woningen is door de aannemer tijdens de nieuwbouw een wasemkap in de keukens aangebracht met een rechtstreekse afvoer naar buiten. De afvoer van deze wasemkap is niet voorzien van een terugslagklep ter plaatse van de wasemkap. Er zijn slechts terugslagkleppen aanwezig in het gevelrooster van de afvoer. Meerdere bewoners ervaren hierdoor veel tocht met name in koude perioden. SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 15 van 30
Bij enkele woningen is door de bewoners aangegeven dat ze niet weten of er een douchewater-warmteterugwinapparaat is geplaatst. Dit is ter plaatse ook niet gecontroleerd vanwege het niet bereikbaar zijn van deze installatie door de wandafwerkingen die hierop zijn aangebracht en de schade die hieraan zou ontstaan op het moment dat de installatie zou worden gecontroleerd. Deze installatie bevindt zich overigens in de schacht welke door de gebreken aan de kierdichting van de woning wordt geventileerd met buitenlucht. De vraag is dan ook of het rendement van de douchewater-warmteterugwinning het rendement haalt als berekent in de EP- berekening. In de EP-berekening is slechts een berekening gemaakt voor het maatgevende type woning op basis van een aantal globale uitgangspunten. Één van de opties van de voor de woningen is het wijzigen van het type verwarming. Er kan gekozen worden tussen radiatoren en vloerverwarming of radiatoren met vloerverwarming. Al deze verschillende varianten zijn ook uitgevoerd en onderzocht. Uit de berekeningen blijken deze varianten niet en kan vanuit het onderzoek ook niet worden gesteld dat dit in de praktijk is uitgevoerd volgens de berekeningen. Een feit is dat de berekeningen dus niet specifiek voor de betreffende woningen zijn opgesteld ondanks de meerdere meerwerkopties waaruit gekozen kon worden door de kopers welke ook een relatief grote invloed kunnen hebben op de energieprestatie van de woning. Subvraag b.2. Zitten er verschillen in werkelijk energieverbruik t.o.v. het berekende energieverbruik? Antwoord b.2. Ja. Er zitten in alle gevallen verschillen tussen het berekende en het werkelijke energieverbruik van de woning. Slechts in één van de gevallen is een onderschrijding van de berekende hoeveelheid energie geconstateerd. Het werkelijke verbruik van de bewoners ligt hier op circa 90 procent van het berekende energieverbruik. Voor de overige woningen geldt dat alle woningen een overschrijding vertonen van het berekende energieverbruik. Het energieverbruik ligt in werkelijkheid op circa 111 tot 144 procent van het berekende verbruik.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 16 van 30
Opmerkelijk is dat de woning die eigenhandig maatregelen heeft getroffen om de slechte kierdichting van de woning te verbeteren, een onderschrijding heeft van het berekende energieverbruik. De overige woningen hebben nauwelijks tot geen extra maatregelen genomen en hebben allen een meer of mindere overschrijding. Subvraag b.3. Zitten er verschillen in energieverbruik tussen de woningen? Antwoord b.3. Ja, er zitten verschillen in het energieverbruik tussen de woningen. Zoals onder het voorgaande antwoord al genoemd is er in één situatie sprake van een onderschrijding en in de overige situaties sprake van een overschrijding van het berekende energieverbruik. Geen van de woningen heeft een onderling gelijk energieverbruik. Wanneer de woningen onderling met elkaar vergeleken worden dan blijkt de grootste gebruiker circa 1,5 keer meer energie te gebruiken dan de kleinste gebruiker die circa 10% onder het berekende energieverbruik ligt. Noodzakelijk is het om de omstandigheden in de verschillende situaties enigszins beter te kennen om een vergelijk enigszins mogelijk te maken. De huishoudens zijn over het beschouwde jaar nagenoeg gelijk (2 bewoners, één man en één vrouw) met uitzondering van twee van de woningen waaronder die het hoogste energieverbruik vertoont (3 bewoners, één man, één vrouw en één dochter). De andere woning, vertoont een gemiddeld gebruik, betreft een gezinssamenstelling van één man, één vrouw, één zoon en één dochter. Op één uitzondering na zijn vrijwel alle onderzochte woningen op normale werkdagen grotendeels niet bewoont. Er wordt vrijwel niet thuis gewerkt. In het geval van de gezinssamenstelling met één dochter is de dochter regelmatig thuis vanwege roostervrije uren en in het geval van het andere gezin is één van de kinderen nog regelmatig overdag thuis vanwege roostervrije uren. In het eerste genoemde geval is de vrouw eveneens 1,5 werkdag thuis en in het tweede geval is de vrouw 5 werkdagen thuis. De woningen zijn in technische zin vrijwel identiek op enkele uitzonderingen na. In alle gevallen is op de zolder een extra slaapSdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 17 van 30
kamer gemaakt voorzien van één radiator waarvan het type licht verschilt. Het trappengat is open over de volledige hoogte van de woning. Dit is op de begane grond bij een tweetal woningen afgedicht met een deur in de woonkamer. Dit is na oplevering uitgevoerd in verband met koudeklachten. In de badkamer is in een aantal woningen een vloerverwarming aangebracht en in de overige woningen niet. De begane grond kent de meeste onderlinge verschillen voor wat betreft het type verwarmingselement. In één van de woningen is vloerverwarming aangebracht als hoofdverwarming zonder radiatoren. In één van de woningen is vloerverwarming aangebracht als bijverwarming met het volledige aantal en de volledige capaciteit van radiatoren alsof er geen vloerverwarming zou zijn aangebracht. In de overige woningen is sprake van verwarming met behulp van wandconvectoren in een metalen omkasting. Overige technische verschillen bestaan uit het al dan niet uitgevoerd hebben van tochtwerende maatregelen als het afdichten van de doorvoeren van de meterkastvloer, het afdichten van het inspectieluik in de leidingschacht, het afdichten van het wandcontact in de woonkamer aan de achtergevel. Het dagpatroon en het daarbij behorende stookgedrag verschilt niet heel veel per woning. Inzake het dagpatroon is slechts één uitschieter te noemen en dat is de volcontinudienst van een van de bewoners welke tot gevolg heeft dat er onregelmatig extra wordt verwarmd. In de overige woningen wordt overdag en ’s nachts een verlaging toegepast of wordt continue op gelijke temperatuur verwarmd. Klachten omtrent het klimaat en de installatie in de woning kennen geen uitzonderingen. In alle gevallen is er sprake van tocht/koudeklachten en klachten. Slechts in één van de woningen heeft dit geleid tot het eigenhandig nemen van permanente isolerende maatregelen. In een ander geval zijn tijdelijke maatregelen getroffen.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 18 van 30
Het aantal voorzieningen in de woning welke in de woning elektra verbruiken is vrijwel in alle woningen gelijk. Tevens wijkt het gebruik hiervan nauwelijks af. In één van de woningen is een bad aanwezig welke nauwelijks wordt gebruikt. In het gebruik van het warme tapwater is slechts één uitzondering en dit betreft het gezin met dochter waarbij de bewoners een factor 2 bovengemiddeld lang douchen en waarbij ook het aantal keer douchen een factor 1,5 ligt boven het gemiddelde van de straat. Dit betreft niet de woning met het bad. Subvraag b.4. Zo ja, zijn die verschillen te verklaren? (denk o.a. aan bewonersgedrag, onderhoud en gebruik installaties, bouw- en installatiefouten en omgevingsfactoren) Antwoord b.4. De verschillen zijn in veel gevallen niet eenduidig te verklaren. Door de afwijkingen in de bouwkundige situatie, de kierdichting, is het klimaat in de woning niet wat het moet zijn. Dit veroorzaakt een aangepast bewonersgedrag waardoor het energieverbruik wordt beïnvloed. Door de geconstateerde grote gebreken in de luchtdichtheid van de woningen is tijdens het gesprek met de bewoners geconstateerd dat in de woningen van een aangepast bewonersgedrag sprake is. Er wordt sterk gereageerd op de invloeden van de slechte luchtdichtheid van de woningen. In enkele gevallen is echter wel degelijk mogelijk enkele oorzaken aan te wijzen. Dit betreft in het geval van het hoogste energieverbruik dat een groot aandeel hiervan ligt in het bewonersgedrag. De familie die hierin woont gaat bovengemiddeld vaak en lang onder de douche. Tevens wordt het huis boven gemiddeld vaak gereinigd met behulp van warm tapwater. Ook wordt de verwarming op werkdagen waarop één of meer bewoners thuis zijn ingeschakeld. In het geval van de kleinste verbruiker is eveneens het bewoners gedrag een oorzaak van de afwijking maar ook de verbeterde kierdichting in de woning. Doordat de bewoners een extra trui aan trekken bij extreem koud weer en de verwarming veelal op circa 16 graden staat ingeschakeld (handmatig) vanwege onregelmatige werktijden is de beleving van de warmte duidelijk anders dan in de overige woningen. Tevens heeft deze bewoner vanwege aanhouSdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 19 van 30
dende koudeklachten tochtwerende maatregelen genomen op de plaatsen waar de meeste tocht vandaan komt. Daarnaast hebben deze bewoners de minste elektrische apparaten in de woning waarbij de apparaten die er aanwezig zijn ook het minst worden gebruikt.
4.3
Analyse „Enquête‟
Subvraag c.1. Hoe beïnvloeden EPC-maatregelen de gebruikservaring, het gebruiksgedrag en het wooncomfort? Antwoord c.1. Voorafgaande aan de beantwoording van de vraag moet worden gesteld dat de beantwoording van de vragen door de bewoners niet door een deskundige is gecontroleerd. In het stellen van de vragen en de verwerking van de resultaten is zoveel als mogelijk een beroep gedaan op het vermogen van de ondervraagden de voorzieningen zelf in hun eigen woning te herkennen en de vragen daaromtrent naar waarheid te beantwoorden. Er wordt, mits niet op andere wijze duidelijk te betwijfelt, uitgegaan van de betrouwbaarheid van de door de ondervraagden gegeven antwoorden. De ondervraagden betreffen allen woningeigenaren welke als lid zijn aangesloten bij Vereniging Eigen Huis. De gegeven antwoorden zijn samengevat in een rapportage als opgenomen in bijlage 2. Algemeen Uit de vragen blijkt in hoofdzaak dat wanneer mensen in algemene zin gevraagd wordt naar positieve en negatieve zaken met betrekking tot hun woning er relatief weinig wordt gedacht aan het onderwerp energie of aanverwante onderwerpen. Een greep uit aanverwante onderwerpen die in positieve zin worden genoemd zijn comfort, isolatie en vloerverwarming. In negatieve zin capaciteit radiatoren en geluiden van de verwarming. Veel vaker worden negatieve aspecten genoemd als geluidoverlast van buren en onderhoudgerelateerde zaken. In positieve zien worden eveneens onderhoud gerelateerde bouwkundige zaken vaker genoemd alsook de omgeving waarin wordt gewoond.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 20 van 30
Wanneer wordt gevraagd welke energiebesparende maatregelen in de woning aanwezig zijn dan wordt door 43% geantwoord dat geen van de genoemde voorzieningen aanwezig zijn. Mogelijk worden de voorzieningen niet herkent, is men niet op de hoogte dat deze voorzieningen in de woning aanwezig zijn of zijn de voorzieningen niet aanwezig. Dit is verder niet uitgevraagd. Opmerkelijk is dat een hoog percentage van de ondervraagden vloerverwarming aangeeft te hebben in de woning en/of extra dikke isolatie in de buitenmuren. Ook balansventilatie al dan niet in combinatie met warmte terugwinning wordt vaak aangegeven. In mindere mate aanwezig zijn stads- of blokverwarmingen, serre’s en zonnepanelen. Enkele maatregelen blijken zo weinig voor te komen of te worden herkent dat hiervan te weinig gegevens zijn verkregen om uitspraken te kunnen doen. Gedrag Wanneer bewoners wordt gevraagd naar de invloed op het gedrag van dergelijke voorzieningen inclusief een beknopte toelichting zijn er de volgende zaken opgemerkt. Van zonnepanelen, zonneboilers en serre’s weten nagenoeg alle ondervraagden (tussen de 95 en 100%) welke invloed dit heeft op het gedrag. Tussen de 87 en 89% weet duidelijk welke invloed automatische zonwering, vloerverwarming en luchtverwarming op het gedrag heeft. Voor de overige maatregelen blijkt rond de 75% een duidelijk beeld te hebben van de invloed op het gedrag, met één uitzondering. Opmerkelijk is dat minder dan 50% weet of een microwarmtekrachtinstallatie een invloed heeft op het gedrag. De ondervraagden met een serre, stroom leverende zonnepanelen en/of een zonneboiler zijn in volgorde overtuigd dat dit een positief effect heeft op hun gedrag (tussen de 46 en 57%). Een negatief effect op het gedrag zouden in volgorde voornamelijk hebben stadsverwarming, balansventilatie al dan niet met warmteterugwinning en luchtverwarming (tussen de 8 en 10%). Comfort De grootste positieve invloed op het comfort hebben volgens de ondervraagden in volgorde van belangrijkheid de maatregelen vloerverwarming, automatische zonwering, serre en extra dikke SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 21 van 30
isolatie. Een bevestiging van de bekendheid bij de ondervraagden met zonnepanelen die stroom leveren is het feit dat 92% aangeeft dat dit geen invloed heeft op het comfort. Voor meerdere voorzieningen geldt dat dit niet of nauwelijks invloed heef op het comfort hetgeen echter minder duidelijk uit de beantwoording naar voren komt. De grootste negatieve invloed op het comfort hebben in volgorde van belangrijkheid de stadsverwarming, lage temperatuur verwarming en luchtverwarming. Van de warmte kracht installatie en de balansventilatie al dan niet in combinatie met warmte terugwinning wordt het sterkst betwijfeld of dit een invloed heeft op het comfort. Energierekening Bij de vraag naar de invloed op de energierekening wordt door de ondervraagden aangegeven dat in volgorde van belangrijkheid zonnepanelen, extra dikke isolatie, zonneboiler, lage temperatuurverwarming en een warmte kracht installatie een positieve invloed heeft. Een negatieve invloed wordt in volgorde van belangrijkheid toegekend aan stadsverwarming (met voorsprong ca 52%), Luchtverwarming, warmtepomp en wandverwarming. Een invloed op de energierekening wordt het sterkst betwijfeld van de balansventilatie als dan niet in combinatie met de warmteterugwinning. Op de vraag of de invloed op de energierekening vooraf bekend was wordt door de ondervraagden (wanneer is geantwoord en er voldoende antwoorden zijn om conclusies te trekken) overtuigend geantwoord. Met name over zonnepanelen is men zeer duidelijk, 100% van de personen die hebben geantwoord wist van te voren dat dit een positief effect zou hebben. Hierna volgen een micro warmte kracht installatie (96%) en automatische zonwering (86%). Vooraf bekende verwaarloosbare invloed op de energierekening hebben een serre (86%) en vloerverwarming (53%). Van vloerverwarming wordt over het algemeen vooraf gedacht dat dit een duidelijke invloed heeft op de energie berekening hetgeen uit de ervaring dus niet zo blijkt te zijn. Over stadsverwarming wordt door 73% van de antwoorders aangegeven dat men onbekend was dat dit een negatief effect zou hebben op hun energierekening. Dit percentage is relatief hoog.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 22 van 30
4.4
Analyse „Bureau onderzoek‟
Subvraag d.1. Wat is de invloed van een steeds lagere EPC op de woonlasten? Antwoord d.1. In meerdere onderzochte gevallen is de invloed op de woonlasten niet éénduidig vast te stellen. Er is een groot verschil tussen maatregelen welke worden gerealiseerd bij nieuwbouw van de woning en maatregelen welke na oplevering worden gerealiseerd. Het bureau onderzoek betreft maatregelen die tijdens de nieuwbouw worden gerealiseerd, dus voor oplevering van de woning. Het blijkt niet goed mogelijk, onvoldoende betrouwbaar, om de maatregelen als getroffen in het verleden in financiën te vertalen. Wanneer dit wordt gedaan dan ontstaat een niet realistisch beeld. Dit heeft als oorzaak dat de techniek in veel gevallen inmiddels is gewijzigd en de prijzen van de oude technieken niet meer voor handen zijn. Het is niet zonder meer mogelijk om op basis van de prijzen voor de nieuwe technieken een prijs te bepalen voor de oudere technieken met behulp van indexeren. Daarnaast blijkt er over het rendement van de maatregelen als in het verleden gerealiseerd niet eenduidige informatie te bestaan. Veelal is deze informatie divers. Daarnaast is het in alle onderzochte gevallen gebleken dat het systeem zoals bedacht niet goed functioneerde door technische gebreken of onvoldoende rendementen. Kortom, het rendement is omgeven door vele vragen welke met de voor handen zijnde informatie niet objectief genoeg, eenduidig en feitelijk kunnen worden beantwoord. In meerdere gevallen is echter geconstateerd en ook door de bewoners voorgerekend dat de woonlasten niet zijn verlaagd maar verhoogd. De terugverdientijd zonder subsidie is eigenlijk in alle gevallen langer dan 10 jaar. Uit het overige onderzoek blijkt dat de rendementen tegenvallen, er relatief duur, specialistisch en vaker dan verwacht technisch onderhoud noodzakelijk is. In het geval van zonnepanelen blijken omvormers vaker defect dan gespecificeerd en voorzien. In het geval van warmtepompen blijken de rendementen van de bronnen in alle gevallen lager dan voorzien en blijken de specialistische bedrijven voor het onderhoud veel duurder dan bij een conventionele ketel. In het geval van stadsverwar-
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 23 van 30
ming blijken de vaste kosten hoog en deze zijn niet te beïnvloeden. Kort gezegd lijkt het er in dit onderzoek sterk op dat zonder subsidie de invloed van de maatregelen op de woonlasten negatief is. Het lijkt er dus sterk op dat de woonlasten voor de woningeigenaar per saldo hoger wordt door de aanscherping. Subvraag d.2. Weegt de extra investering, benodigd voor het behalen van de lagere EPC, op tegen de energiebesparing? Antwoord d.2. Deze vraag is gezien antwoord d.2. niet volledig te beantwoorden. De investering wordt veelal gedaan door de projectontwikkelaar en/of aannemer welke dan ook de subsidie verkrijgt. In dergelijke gevallen zijn bewoners van mening dat het kan lonen. De gegevens uit het onderzoek geven echter aan dat dit nog steeds onduidelijk is vanwege tegenvallende rendementen, technisch onderhoud en hogere energieprijzen. In het geval van hogere energieprijzen is dit gunstig voor onder meer zonnepanelen en zonneboilers maar ongunstig voor warmtepompinstallaties. In eigenlijk alle gevallen niet of slechts met subsidie van de overheid op langere termijn. Of dit opweegt is van veel factoren afhankelijk. De investering is veelal fors. Wanneer een eenvoudige kosten-opbrengsten berekening wordt gemaakt van de verschillende voorzieningen dan blijkt dat de terugverdientijd zonder subsidie even lang of zelfs langer is dan de verwachtte levensduur van de voorziening, kortom per saldo geen opbrengst. De mening van verschillende ondervraagden om niet tot investering over te gaan is divers waarbij enkele vaker gehoorde argumenten hieronder zijn opgesomd voor verschillende energiebesparende maatregelen: Te duur. Te lange terugverdientijd, veelal zelfs inclusief subsidie langer dan 10 jaar. Milieuoverwegingen vanwege het extra afval dat de extra installaties meebrengen na te zijn afgeschreven.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 24 van 30
-
Mogelijke binnenklimaat- of schimmelproblemen in geval van naïsolatie van de bouwkundige schil van de woning. Onvoldoende ‘objectieve’ informatie voor handen om een juiste afweging te kunnen maken.
Wat uit de ondervraagden van het onderzoek naar voren kwam als meest gehoorde argument om wel tot investering over te gaan is: Het verwachtte financiële voordeel (vaak in combinatie met subsidies). Idealisme. Hoger comfort.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 25 van 30
5.
CONCLUSIE
Vereniging Eigen Huis vraagt zich af, of ten eerste met deze aanscherping het beoogde milieudoel in de praktijk wordt behaald, ten tweede de overheid niet beter (ook) op andere factoren kan sturen om het doel te bereiken en ten derde wat de voors en tegens van de aanscherping zijn voor eigenwoningbezitters. Milieudoel Ten eerste vanuit de onderzochte woningen een antwoord op de vraag of met de aanscherping het beoogde milieudoel wordt behaald. Het beoogde milieudoel wordt dan als volgt geïnterpreteerd als het verminderen van de CO2 uitstoot per woning en dus het verminderen van het verbruik van energie per woning. Wanneer alle onderzochte woningen in dit onderzoek worden geanalyseerd dan is het energieverbruik per woning van een woning met meest aangescherpte EPC eis 0,8 ten opzichte van een woning zonder EPC eis (<1,4) lager. Bij de onderzochte woningen blijkt de gemiddelde reductie circa 20% ten opzichte van de woningen gebouwd voor 1995, nog geen EPC eis. Uit de onderzochte woningen blijkt dat een vermindering van het energieverbruik lijkt te worden behaald. Kijkend naar de reductie die de aanscherping van de EPC eis heeft beoogd sinds 1995 dan lijkt deze reductie bij onderzochte woningen in ieder geval bij lange na niet te worden gehaald. De gemiddelde in dit onderzoek onderzochte woning realiseert nog net niet de helft van de reductie die met de aanscherping van de factor is beoogd. Wanneer wordt gekeken naar het gemiddelde energieverbruik van alle onderzochte woningen tezamen dan is het energieverbruik van de woningen zonder EPC eis gebouwd net enkele procenten boven gemiddeld. Kijkend naar de gezinssamenstelling, het gebruik van de woning en de bouw van de woning dan lijkt het ondergetekende dat het energieverbruik in de betreffende woningen zeer gemiddeld is. Er zijn hierin geen afwijkingen of bijzonderheden gevonden ten opzichte van de overige onderzochte woningen die hierop van grote invloed kunnen zijn geweest. Ondergetekende wil hierbij vermelden dat de bewoners van de onderzochte woningen allen, dit geldt dus ook voor de woningen welke voldoen aan de meest aangescherpte EPC eis, meer dan gemiddeld bezig zijn met het onderwerp energie met betrekking tot hun woning. Tevens wil ondergetekende benadrukken dat de onderzochte woningen bouwkundig en installatie technisch gezien duidelijk meer gedateerd zijn dan de woningen welke gebouwd zijn onder een EPC eis. SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 26 van 30
Dat het energieverbruik van de onderzochte woningen van voor 1995 dus gemiddeld is ten opzichte van de andere onderzochte woningen lijkt dus gevonden in het bewonersgedrag. De onderzochte woningen welke zijn gebouwd onder een EPC eis zijn gemiddeld genomen voorzien van meer installatietechnisch en bouwkundig materiaal dan de onderzochte woningen van voor 1995. Een interessante onderzoeksvraag zou zijn of de meerdere bouwkundige en installatietechnische materialen met hun fabricageproces een reductie van het energieverbruik als meetbaar rechtvaardigen. Kortom, realiseert het reduceren van het werkelijke energieverbruik door installaties en materialen daadwerkelijk de totale uitstoot van CO2 en broeikasgassen of zijn de voordelen weg te strepen tegen de nadelen? Andere factoren Ten tweede of er (ook) op andere factoren gestuurd kan worden om het beoogde doel te bereiken. Ja, uit dit onderzoek blijkt dat er zeker (ook) op andere factoren (meer) gestuurd kan worden. Uit het onderzoek blijkt dat de bewoners van de woningen die zich hebben opgegeven voor een bezoek zich meer dan gemiddeld bewust zijn van hun energieverbruik en ook in nagenoeg alle gevallen actief bezig zijn met het nemen van maatregelen om het verbruik te reduceren. Opvallend is dat uit de landelijke enquête blijkt wanneer wordt gevraagd naar de positieve en negatieve punten ten aanzien van de woningen, niet of nauwelijks het onderwerp energie of aanverwant wordt genoemd. Een voorzichtige conclusie hieruit is dat de gemiddelde woningbezitter veel dingen positief en negatief en dus belangrijk vindt aan zijn woning maar dat energie en aanverwante onderwerpen hier een zeer gering onderdeel van uitmaken. Kortom, bewustwording van de technische prestaties van de eigen woning op het gebied van energie is een punt om op bij te sturen. Uit het onderzoek blijkt dat het gedrag van bewoners, het gebruik van de woning en de voorzieningen daarin een zeer grote invloed heeft op het uiteindelijke energieverbruik van de woning. Veel van de bewoners zijn zich hiervan onvoldoende bewust. Er zijn bij de woningeigenaren veel verschillende beelden over wat een gemiddeld of een standaard gebruik/gedrag zou kunnen zijn. Een factor van sturing kan dus zijn meer duidelijkheid over een standaard gedrag/gebruik van een woning en zijn voorzieningen. Betere, eenduidiger en meer instructie op dit gebied bij de levering van een woning zou wenselijk zijn en het gedrag en gebruik efficiënter maken. SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 27 van 30
Uit het onderzoek blijkt dat het in de EPC berekeningen gehanteerde energieverbruik niet realistisch is ten opzichte van het werkelijke energieverbruik. Dit houdt in dat het energieverbruik in het geval van geen grote bouwkundige of installatietechnische afwijkingen in de praktijk vrijwel altijd lager ligt dan de berekende hoeveelheid. Daarnaast is het zo dat de forfaitaire methode een zeer onnauwkeurige methode is die weinig realisme kent. Hierdoor wordt relatief snel naar besparende maatregelen gegrepen als alternatief voor reductie van de EPC door realistische berekening. Dit is op de langere termijn vrijwel altijd in het nadeel van de woningeigenaar. Meer realistische berekening van het energieverbruik is dan ook noodzakelijk naar onze mening. Uit de enquête blijkt dat comfortverhoging een belangrijk beslispunt is wanneer energiebesparende maatregelen worden genomen. Meerdere maatregelen worden gewaardeerd om hun verhoging van het comfort in de woning, als voorbeeld een serre of lage temperatuurverwarming. Hierop wordt overwegend positief gereageerd. Verhoging van comfort sluit dus aan op de wensen van de woningeigenaren. In de reacties op de enquête wordt eveneens duidelijk zichtbaar dat wanneer een besparing direct gemeten en zichtbaar is voor de bewoners dit veelal een bewustwording en gedragsverandering met zich meebrengt. Als voorbeeld gelden hierbij de teruglopende meter bij zonnestroom en de temperatuur indicator vaneen zonneboiler. Er kan dus worden gezocht naar de meest concrete, éénduidige en inzichtelijke methode om energiebesparing of opbrengsten van hulpbronnen te meten. Tijdens het woningonderzoek is nadrukkelijk gevraagd naar de beweegredenen om energiebesparend bezig te zijn. Het antwoord was op één uitzondering na de eigen portemonnee. De uitzondering betrof een van de ondervraagden die aangaf het te doen ten bate van het milieu en hiervoor extra wilde betalen. Vrijwel in alle gevallen ligt aan de beslissing een kosten en baten berekening ten grondslag. Veel van de ondervraagden geven aan dat het rendement niet is wat in de berekeningen is aangehouden. De oorzaken hiervan zijn verschillend als tegenvallende energieopbrengst, hoge kosten onderhoud, onvoorziene reparatiekosten en wegvallende subsidies. Er wordt door de ondervraagden tijdens de woningbezoeken veelal aangegeven dat het financieel niet aantrekkelijk is. Zonder de in het verleden verstrekte subsidies zou er niet zijn gekozen voor de bewuste maatregelen. Uit de enquête blijkt eveneens dat de kosten voor velen een beweegreSdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 28 van 30
den zijn om tot extra energiebesparende maatregelen over te gaan. Nog een punt waarop sturing kan worden gegeven is dus kosten en baten. Uit het woning onderzoek blijkt dat twaalf van de dertien onderzochte woningen, dit lijkt in het geheel geen toeval, technische niet voldoen aan de eisen van de energieprestatie. Dit houdt in dat er een betere controle op de bouwplaats dient te worden uitgevoerd voordat het product aan de klant wordt afgeleverd. Hierop kan beter worden gestuurd. Uit het woning onderzoek blijkt de controle op de bouwplaats slechts vluchtig en visueel te worden uitgevoerd. Dit blijkt te beperkt gezien de relatief vaak aangetroffen afwijkingen. Uit de bouwvergunningdossiers blijkt veelal een grote tijd te zitten tussen de aanvraag van de bouwvergunning en de oplevering van de woning. De woning dient te voldoen aan de EPC eis van het moment van de aanvraag. In één van de onderzochte EPC berekeningen is een periode van 8 jaar tussen aanvraag en oplevering aangetroffen. Gemiddeld bedroeg deze periode in dit onderzoek 4 jaar (afgerond op hele jaren). Dit betekent dat een aanscherping van de EPC eis pas na verloop van meerdere jaren mogelijk effect zal hebben voor de consument. Uit de enquête blijkt dat er relatief weinig maatregelen invloed lijken te hebben op de gebruikservaring, het gebruiksgedrag en het wooncomfort. Overwegend comfort wordt belangrijk ervaren. Juist op het gebied van comfort zijn er relatief veel maatregelen die hierop negatief scoren. Installaties en/of bouwkundige maatregelen sluiten niet altijd evengoed aan op de comfortwensen van de gebruiker. Dit betekent dat zijn gedrag vaak in conflict komt met het beoogde rendement en dus hierop beter kan worden gestuurd. Effecten Ten laatste wat de positieve en negatieve effecten zijn van verdere aanscherping. Een positief effect van aanscherping welke uit dit onderzoek is af te leiden is ondermeer dat er een energiebesparing lijkt te worden bereikt op het gebied van energieverbruik van woningen. Uit dit onderzoek lijkt een negatief effect te zijn dat de aanscherping echter een minimaal tweemaal zo grote besparing beoogd dan in werkelijkheid wordt gerealiseerd. Een ander positief effect is dat mensen nog meer dan voorheen gedwongen worden na te denken over energiebesparing. De negatieve zijde hiervan is dat de bewustwording niet vanuit de consument zelf komt door positieve stimulering maar door een negatieve prikkel. De ondervraagden tijdens de woningbezoeken SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 29 van 30
geven overwegend aan dat een financiële stimulering hen zal doen besluiten nog meer maatregelen te nemen. Een aanscherping van de wetgeving niet wanneer daar geen financiële stimulering tegenover staat. Uit het onderzoek van de woningen lijkt een negatief effect dat aanscherping van de energieprestatie van de woning niet per definitie leidt tot minder energieverbruik per hoofd van de bevolking. De energieprestatiecoëfficiënt is gerelateerd aan woning specifieke zaken. Dit staat echter niet in verhouding tot het aantal gebruikers en het gedrag van gebruikers. De huidige woningen zijn groter dan de woningen welke veelal zijn gebouwd zonder EPC eis. Het energieverbruik is bij de ondervraagden in nagenoeg alle gevallen niet minder dan in hun vorige woning die veelal kleiner en slechter was geïsoleerd. Uit de onderzochte woningen blijkt eveneens dat minder goed geïsoleerde woningen, bewoond door meer dan twee personen in meerdere gevallen evenveel energie verbruiken als een beter geïsoleerde woning bewoond door minder personen. Een negatief effect is dan ook dat de gebruiker, die van grote invloed is op de hoeveelheid energieverbruik, niet wordt beloond met aanscherping. Dit betekent voor hem namelijk een extra investering terwijl zijn energieverbruik daartoe geen aanleiding geeft.
Montfoort, 31 oktober 2011 Auteur:
Autorisatie:
ing. S. den Ouden Bureau voor Bouwpathologie BB
ing. E.P.G. Borgers Bureau voor Bouwpathologie BB
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bladzijde 30 van 30
Bijlage 1:
Kopie onderzoeksrapportages Isovast.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bijlagen
Bijlage 2:
Kopie resultaten onderzoek ledenpanel.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bijlagen
Bijlage 3:
Overzicht kenmerken onderzochte woningen.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bijlagen
Bijlage 4:
Gebruikte vragenlijst.
SdO / Bureau voor Bouwpathologie BB Rapportnummer 11.195 / 31 oktober 2011
Bijlagen