Onderzoek Autisme, Godsbeeld en Geloofsbeleving Deel 2 Een richtlijn voor de begeleiding
J. van Schothorst-van Roekel in samenwerking met Dr. J. Schaap-Jonker
Woord vooraf Deze richtlijn (deel II) is onderdeel van het onderzoeksrapport ‘geloof en autisme’, dat uitgevoerd is in opdracht van Eleos. In deze richtlijn wordt antwoord gegeven op de tweede onderzoeksvraag ‘welke richtlijnen er te geven zijn voor de begeleiding en behandeling vanuit de kenmerken van het godsbeeld’. Het onderzoekstraject en de resultaten zijn beschreven in het rapport ‘Onderzoek autisme, godsbeeld en geloofsbeleving, deel I onderzoeksrapport’. In het ontwikkeling van deze richtlijn is zoveel mogelijk de aansluiting gezocht bij de praktijk van de begeleiding van cliënten in de langdurige zorg, waarbij rehabilitatie de centrale visie is. Het Neuman Systems Model en de daarop gebaseerde methodiek, zoals gebruikt in cluster care, is leidend geweest in het maken van een vertaalslag van de onderzoeksresultaten naar de dagelijkse beroepspraktijk. Voor cluster care betekent dit een verdieping en naar we hopen ook een verrijking in de uitwerking van de ‘spirituele variabele’ van het NSM in de begeleiding van de individuele cliënt met ASS. Deze specifieke vertaalslag naar het NSM heeft als beperking dat deze mogelijk minder geschikt is in de beroepspraktijk van behandelaren. Het verdient de aanbeveling om met behandelaren te kijken naar de resultaten van het onderzoek, de vertaalslag zoals deze is gemaakt voor de langdurige begeleiding en de mogelijkheden die dit onderzoek biedt voor het cluster cure. Mijn bijzondere dank wil ik uitspreken naar Christiaan Jansen en Plonie Weststrate, locatiemanagers van twee beschermende woonvormen van Eleos, die gefungeerd hebben als klankbord in het ontwikkelen van de richtlijn. Hun inhoudelijke deskundigheid, betrokkenheid en feedback was voor mij van grote waarde en een stimulans om deze richtlijn te schrijven. Met Hanneke Schaap is het een bijzondere tijd geweest van elkaar steeds weer raadplegen, meedenken en discussiëren over de onderzoeksresultaten en de gevolgen voor cliënt, hulpverlening en kerkelijke gemeente. Het was heel verrijkend. Mijn hartelijke dank!
Utrecht, september 2009,
Jannine van Schothorst – van Roekel
2
Inhoudsopgave
Woord vooraf
2
Inhoudsopgave
3
-- opzet van het onderzoek-1. Probleem-, vraag- en doelstelling van het onderzoek
4
-- inhoud van de richtlijn -2. De plaats van spiritualiteit in de begeleiding
5
3. Aandachtspunten naar aanleiding van het onderzoek voor de begeleiding
6
4. De vertaalslag van de resultaten van het onderzoek naar het begeleidingsplan
8
5. Het begeleidingsplan
8
6. Het gebruik van de Vragenlijst Godsbeeld -- literatuur—
10 11
Bijlage 1 Interview ‘bijbel lezen’
12
Bijlage 2 Interview ‘gebed’
14
Bijlage 3 Interview ‘kerkgang’
16
Bijlage 4 Interview ‘godsbeeld en geloofsbeleving’
19
Bijlage 5 Vragenlijst Godsbeeld
22
3
Opzet van het onderzoek 1. Probleemstelling, vraag- en doelstelling De richtlijn ‘geloof en autisme’ is gebaseerd op het onderzoek ‘geloof en autisme’1, dat van 20082009 gehouden is onder cliënten die begeleiding of behandeling van Eleos ontvingen. Probleemstelling De probleemstelling voor het onderzoek was: Begeleiders en behandelaars weten onvoldoende over de specifieke kenmerken van de geloofsbeleving van cliënten met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS), waardoor zij moeite hebben om cliënten op dit levensgebied ondersteuning te bieden. In de wetenschappelijke literatuur zijn hierover nauwelijks gegevens voorhanden. Vraagstelling Het onderzoek kent twee hoofdvragen: • Welke kenmerken heeft het godsbeeld van mensen met ASS en zijn deze kenmerken gerelateerd aan specifieke kenmerken van hun stoornis? • Welke richtlijnen zijn te geven voor de begeleiding en behandeling vanuit de kenmerken van het godsbeeld? De eerste onderzoeksvraag ‘Welke kenmerken heeft het godsbeeld van mensen met ASS en zijn deze kenmerken gerelateerd aan specifieke kenmerken van hun stoornis?’, is beantwoord in het genoemde onderzoeksrapport, deel I. Voor een volledig overzicht van de resultaten verwijzen we naar dit rapport. Voor medewerkers en cliënten is er een samenvatting beschikbaar, waarin een korte weergave is gegeven van het onderzoek met de belangrijkste uitkomsten over de godsbeelden van mensen met ASS en de relatie met specifieke kenmerken van de stoornis2. In dit deel (II) van het onderzoeksrapport willen we antwoord geven op de tweede onderzoeksvraag: ‘Welke richtlijnen zijn er te geven voor de begeleiding en behandeling vanuit de kenmerken van het godsbeeld?’ Deze hoofdvraag splitst zich in twee deelvragen: • Welke aandachtspunten zijn er naar aanleiding van het onderzoek voor de begeleiding van mensen met ASS? • Hoe kan de Vragenlijst Godsbeeld gebruikt worden ter ondersteuning van de begeleiding van cliënten met ASS in BW en AWB? Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is: begeleiders c.q. behandelaars en cliënten een handreiking te doen, zodat zij beter in staat zijn de spirituele variabele van het NSM in te vullen.
1
Dr. J. Schaap – Jonker & J. van Schothorst – van Roekel, Onderzoek autisme, godsbeeld en geloofsbeleving, deel 1 onderzoeksrapport (Eleos, 2009) 2 J. van Schothorst – van Roekel & dr. J. Schaap – Jonker, Onderzoek geloof en autisme, een samenvatting (Eleos, 2009)
4
Inhoud van de richtlijn In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan bod: • De plaats van spiritualiteit in de begeleiding – een plaatsbepaling (hoofdstuk 2) • Aandachtspunten naar aanleiding van het onderzoek voor de begeleiding van mensen met ASS. (hoofdstuk 3) • De vertaalslag van de resultaten van het onderzoek naar het begeleidingsplan volgens NSM (hoofdstuk 4) • Het begeleidingsplan (hoofdstuk 5) • Het gebruik van de Vragenlijst Godsbeeld (hoofdstuk 6) • Specifieke interviews bij de spirituele variabele voor de begeleiding van mensen met een ASS (bijlage 1 t/m 4).
2. De plaats van spiritualiteit in de begeleiding In het ‘visiedocument identiteit in de begeleiding’ is eerder beschreven op welke manier Eleos gestalte wil geven aan identiteit en spiritualiteit in de begeleiding3. In dit document staat onder andere dat het het bevorderen van de psychische stabiliteit het uitgangspunt voor de begeleider is in geval van het betrekken van de geloofsdimensie van de cliënt bij de begeleiding. Dit betekent concreet dat de begeleider het gesprek aangaat met de cliënt over de plaats die het geloof heeft in het leven van de cliënt en met de cliënt inventariseert welke moeiten er liggen op dit gebied en waar de cliënt steun aan ontleent. De inventarisatie hiervan vindt plaats volgens het ordeningsprincipe van het Neuman Systems Model4. Het bevorderen van de psychische stabiliteit als hoofddoel voor de begeleiding betekent ook het minimaliseren van spirituele interventies in periodes waarin de cliënt ernstig ziek is. In zo’n periode zullen deze interventies tijdelijk meer op de achtergrond staan. Het is heel goed mogelijk dat de cliënt tegelijkertijd ondersteund wordt vanuit zijn of haar eigen kerkelijke gemeente. In de praktijk van de begeleiding blijkt nogal eens dat het pastoraat of gemeenteleden verlegenheid ervaren in het persoonlijke gesprek met de cliënt, in het bespreken van geloofsbeleving en geloofsvragen. De begeleider kan hierin een ondersteunende taak vervullen, vanuit haar deskundigheid met betrekking tot autisme, vanuit de specifieke richtlijn ‘geloof en autisme’ en het persoonlijke contact wat er in de langdurige begeleiding met de cliënt kan ontstaan. Het is onze gedachte dat de begeleider een belangrijke brugfunctie kan vervullen tussen cliënt, pastoraat en zorg. Concreet in het inventariseren met de cliënt van moeiten (stressoren) en steunende factoren (hulpbronnen) en het bespreken van de mogelijkheden die het pastoraat heeft richting cliënt en kerkelijke gemeente. Afstemming in een periodiek driegesprek kan bijdragen aan het welbevinden en de maatschappelijke participatie van de cliënt. Uiteraard is de wens van de cliënt leidend in keuzes die gemaakt worden en contacten die gelegd worden.
3
Visiedocument identiteit cluster care (Eleos, 2009). In cluster care wordt gewerkt met het Neuman Systems Model om het begeleidingsproces vorm en inhoud te geven. De vormgeving van de richtlijn sluit aan bij dit model. 4
5
3. Aandachtspunten naar aanleiding van het onderzoek voor de begeleiding van mensen met ASS. De onderzoeksresultaten geven inzicht in de geloofsbeleving van mensen met autisme, in de gevolgen van hun beperking voor het vormgeven van hun identiteit in het dagelijks leven, zoals kerkgang, bijbel lezen, bidden, kort samengevat de geloofspraxis. Daarnaast noemden respondenten ook belangrijke aandachtspunten ten aanzien van de begeleiding. In onderstaande paragrafen een overzicht hiervan. De specifieke interviews, die gebruikt kunnen worden in het begeleidingsgesprek en in het kader van het opstellen van een begeleidingsplan, zijn afgestemd op de verkregen inzichten en aandachtspunten die respondenten genoemd hebben. Aandachtspunten ten aanzien van godsbeeld en geloofsbeleving • Onder godsbeelden verstaan we de gedachten en gevoelens die iemand heeft of ervaart ten opzichte van God en hoe iemand denkt over Gods handelen. • Het godsbeeld dat de respondenten verwoorden, kent meerdere kanten. God is voor hen de nabije God die steunt en hoort, de besturende God die het leven leidt en de rechtvaardige Rechter. God wordt ook genoemd als de afwezige God die niet ziet en moeilijk te begrijpen en moeilijk in woorden te beschrijven is. Als respondenten aan God denken, ervaren zij positieve gevoelens van dankbaarheid en vertrouwen op, maar ook gevoelens van angst, boosheid en verlatenheid, verdriet en berouw. Ongeveer een derde van de respondenten noemt alleen negatieve ervaringen in relatie tot God. • In vergelijking met mensen zonder ASS rapporteert de onderzochte groep minder positieve en meer negatieve kenmerken van het godsbeeld. In vergelijking met cliënten met andere psychische stoornissen is het godsbeeld van mensen met ASS minder positief en meer passief. • Met name angst ten opzichte van God houdt verband met autistische kenmerken. Deze angst hangt samen met onzekerheid, mogelijk vanwege een gebrek aan tastbaarheid, concreetheid en structuur in relatie tot God. • Religieuze saillantie kan omschreven worden als de mate waarin het geloof een steun is voor mensen. De mate waarin geloof belangrijk is en een steun vormt voor mensen met ASS, modereert het verband tussen godsbeeld en autistische trekken. Bij mensen voor wie het geloof een belangrijke steun vormt, hangt het godsbeeld minder sterk samen met de meeste van hun autistische kenmerken dan bij mensen die minder hoog scoren op religieuze saillantie. Geloof biedt een zekere vastheid en structuur, anderzijds de ervaring dat God veilig en nabij is. De mate waarin het geloof een steun is, hangt niet samen met de mate waarin autistische kenmerken aanwezig zijn, of met de diagnose of met kerkbezoek. Het hangt wel samen met de frequentie van bidden. • Vragenlijst Godsbeeld: Mensen met autisme vinden het moeilijker om de items over hun gevoelens te opzichte van God in te vullen naarmate er meer autistische kenmerken zijn. In het onderzoek was het overigens ‘maar’ 5% van de respondenten die de vragenlijst Godsbeelden niet volledig had ingevuld. • De volgende aspecten van ASS komen terug in godsbeeld en geloofsbeleving: o de behoefte aan concreetheid en eenduidigheid. ‘Wie is God? Ik kan me zo moeilijk een voorstelling bij Hem maken, ik weet niet wie Hij is’. o de behoefte aan structuur, samenhangend met onzekerheid. ‘In de kerk weet ik waar ik aan toe ben. De dominee verdeelt zijn preek altijd in drie punten. Om 11 uur is de 6
•
tussenzang en om klokslag half 12 is de kerkdienst afgelopen. Voor mij is dat heel plezierig.’ o de moeite met plannen en overzicht krijgen of houden. ‘Ik zou wel elke dag uit de Bijbel willen lezen, maar heel vaak kom ik er gewoon niet aan toe’. o het verwerken van zintuiglijke prikkels. ‘Als ik bid ben ik ook heel snel weer afgeleid, dan kan ik zomaar weer met andere dingen bezig zijn’. Een ‘verstandelijke’ geloofsbeleving kan te maken hebben met de ASS. ‘Gevoelens, daar kan ik niet zoveel mee. Geloven is voor mij een vaste overtuiging en een zeker weten’.
Aanbevelingen ten aanzien van de begeleiding • Het helpt mensen met ASS als hen structuur wordt geboden wat godsbeeld en geloofsleven betreft. Dit impliceert ook dat voor hen concreet gemaakt wordt wie God is en voor hen wil zijn. • Om godsbeeld en geloofsleven bespreekbaar te maken is het belangrijk dat begeleider en cliënt elkaar herkennen qua geloofsovertuiging. Dan kan er sprake zijn van een maximale spirituele interventie. Cliënten die meer het verschil dan de overeenkomst ervaren in geloofsbeleving en praktijk, vinden het moeilijk om met de begeleider te praten over kerk en geloof. • Een aantal respondenten geeft aan dat er meer over geloof gesproken mag worden. Juist in de persoonlijke moeiten die cliënten ervaren in het dagelijks leven, is het van waarde als hierover gesproken wordt vanuit een Bijbels perspectief. ‘Het is fijn als je hier ook meekrijgt dat er een God in de hemel is die je kan helpen, dat Hij je alleen kan helpen in moeilijke situaties… je rust kan geven en dat alles afhankelijk is van Hem ook leuke dingen en de …ja ook de meevallers’. • Geloofsbeleving en godsbeeld verschilt voor ieder individu. Een persoonlijk gesprek is nodig om beide inzicht te verkrijgen en de juiste ondersteuning te bieden. Durf door te vragen, laat de ander uitleggen wat hij/ zij bedoelt/ ervaart. • Een aantal respondenten geeft aan het heel fijn te vinden als begeleiders met hen bidden, omdat hier zoveel moeiten liggen5. Hier ligt weleens aarzeling bij begeleiders in hoeverre dit overgenomen kan of moet worden. Als interventie zou ervoor gekozen kunnen worden om met de cliënt te bespreken hoe je hierin de cliënt (tijdelijk) tegemoet kan komen en tegelijkertijd aan de hand van het NSM te zoeken naar een persoonlijke ontwikkeling in het vormgeven van een gebed. • Reik ‘taal’ aan. Een aantal respondenten geeft aan dat het aanreiken van taal/ begrippen helpt om gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. • Om hulpbronnen en stressoren helder te krijgen kan de methode van ‘Geef me de vijf’ een handvat bieden. Aanvullende vragen die je stelt, beginnen bij voorkeur met ‘wat, hoe, waar, wanneer met wie’. • Stel je vraag zo concreet mogelijk. Doorvragen is belangrijk en tegelijk een valkuil als de cliënt niet weet wat hij/ zij moet antwoorden en meegaat in het verhaal van de begeleider. • De Vragenlijst Godsbeelden (VGB) en Zinnen Aanvul Test (ZAT) blijken goed bruikbare instrumenten. De VGB helpt cliënten gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. De ZAT geeft de cliënt de gelegenheid hun eigen gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. Dit kan voor zowel cliënt als begeleider heel verrassend zijn. Er is een groep die het
5
7
Zie het interview ‘gebed’, bijlage.
•
moeilijk zal vinden om eigen gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. De begeleider zal vanuit haar professionaliteit een afweging maken. Het zoeken van een contactpersoon met de cliënt binnen de kerkelijke gemeente is noodzakelijk om de hulpbronnen van de cliënt te versterken en stressoren de minimaliseren. De contactpersoon hoeft niet per definitie de predikant of ouderling te zijn. Belangrijk is dat de cliënt een basis van vertrouwen en veiligheid ervaart in het contact en dat de contactpersoon in staat is binnen de kerkelijke gemeente eventuele interventies te initiëren.
4. De vertaalslag van de resultaten naar het begeleidingsplan volgens NSM De spirituele variabele Het Neuman System Model is uniek vanwege de specifieke plaats en ruimte die er is voor spiritualiteit. Neuman ziet de spirituele variabele als een aangeboren eigenschap van elke cliënt. Daarbij kan het zijn dat deze variabele volledig onbewust blijft en de cliënt zich het bestaan van deze variabele in het geheel niet realiseert of dat deze variabele heel bewust is ontwikkeld naar een waarden- en normenpatroon, dat van invloed is op het totale functioneren van de cliënt6. De spirituele variabele biedt expliciet de ruimte om met de cliënt op zoek te gaan naar datgene wat zin geeft aan zijn of haar leven. Deze energiebron kan in het persoonlijke of relationele leven van de cliënt aanwezig zijn. Deze bron kan ook heel specifiek gevonden worden in de godsdienst van de cliënt. Cliënten met een christelijke achtergrond benoemen, naast zingevers in het ‘horizontale’ leven, vaak als basis van het leven de gerichtheid op God. Hiermee samen hangt een geheel van normen en waarden, waarin cliënten met een beperking stressoren ervaren of juist kracht aan ontlenen. Het onderzoek ‘geloof en autisme’ biedt veel mogelijkheden om de spirituele variabele in de begeleiding van cliënten met ASS de plaats te geven die het ook verdient, namelijk als essentieel voor een holistische benadering van de cliënt7. Om begeleiders hierin zoveel mogelijk te ondersteunen is gezocht naar een zo concreet mogelijke integratie met het NSM. In dit hoofdstuk geven we handvatten bij de verschillende stappen in het begeleidingsproces, waarbij de vormgeving van het interview een centrale plaats inneemt in de informatieverzameling, als basis voor een uitwerking in bij de cliënt passende doelen.
5. Het begeleidingsplan Het interview Als het gaat om spiritualiteit onderscheiden we, ook in het interview een aantal niveaus, die voor de cliënt van betekenis kunnen zijn: • Spiritualiteit als ‘zingeving/ hoop’. In het interview komt dit bijvoorbeeld terug in de vraag ‘hoe ziet u de toekomst tegemoet’. 6
Verberk, F. & M. Kuiper (2006), Verpleegkunde volgens het Neuman Systems Model. p. 43.
7
Verberk (2006), p.43.
8
•
•
Spiritualiteit in de betekenis van identiteit. Centraal staan hier de vragen ‘wie ben ik’, ‘ welke normen en waarden(patronen) zijn belangrijk in mijn leven, geven mij steun of geven mij spanning’. Spiritualiteit in de betekenis van een persoonlijk geloof. Thema’s als godsbeeld, geloofsbeleving, geloofsgemeenschap en geloofspraxis krijgen hierin een plaats.
In deze richtlijn gaat het heel specifiek op de invulling van de spirituele variabele op het niveau van godsdienst en persoonlijk geloof. Bij het afnemen van het interview is het raadzaam om allereerst de meer algemene vraag te stellen wat zin geeft aan iemands leven en hoe de cliënt de toekomst tegemoet ziet. Om daarna, indien gewenst, meer specifiek met de cliënt de betekenis van het christelijk geloof in zijn/ haar leven te bespreken. Samenvatting analyse van factoren • Geloofspraxis, waaronder geloofsgemeenschap zijn thema’s die qua ordening niet allemaal onder de spirituele variabele vallen, maar bijvoorbeeld een plaats krijgen onder de sociaal-culturele variabele. In deze richtlijn is ervoor gekozen om deze thema’s te benoemen bij de spirituele variabele. In de uitwerking van het begeleidingsplan kunnen begeleiders de ordening naar verschillende variabelen benutten. Hierin wordt concreet zichtbaar welke essentiële rol spiritualiteit speelt in de holistische benadering van de cliënt. • In de ‘samenvatting analyse van factoren’ komt coping, hulpbronnen en stressoren op alle levensgebieden weer bij elkaar en schets je als begeleider weer een totaalbeeld van de cliënt. De specifieke ‘uitstap’ die je maakt met de cliënt op het gebied van spiritualiteit wordt hier weer ingebed in het geheel van levensdomeinen. Diagnose • De diagnose biedt ruimte om aan te geven welke betekenis spiritualiteit heeft in het leven van de cliënt, welke doelen daarbij van belang zijn en in hoeverre de cliënt hierbij ondersteund dient te worden. In het kader van de conditie van de cliënt kan de begeleider aangeven of er in het kader van welbevinden ruimte is voor een minimale of maximale interventie op het gebied van spiritualiteit. Doelen & interventies • Doelen kunnen geformuleerd worden ten aanzien van ontwikkeling van het godsbeeld, geloofsgemeenschap en geloofspraxis, het verminderen van stressoren en optimaal gebruiken van hulpbronnen. • Interventies kunnen buiten het begeleidingsgebied van de zorg liggen. Hierbij is het belangrijk om, volgens het systeemdenken van het NSM, belangrijke anderen ingeschakeld worden. • In de interventies ten aanzien van spiritualiteit ook aandacht voor primaire, secundaire en tertiaire preventie.
9
6. Het gebruik van de vragenlijst Godsbeeld In het onderzoekstraject is gebruik gemaakt van de ‘Vragenlijst Godsbeeld’ van Dr. J. Schaap – Jonker. Deze vragenlijst is goed bruikbaar als hulpmiddel in het ontdekken van belangrijke gedachten en gevoelens ten aanzien van God en Gods handelen. In de begeleiding en behandeling kan hier in een oriëntatiefase op een goede manier gebruik van gemaakt worden. De mogelijkheden die deze lijst biedt zijn: • Het aanreiken van ‘taal’, gedachten en gevoelens, waardoor het voor de cliënt gemakkelijker kan zijn om eigen gedachten en gevoelens te verwoorden. • Het vergelijken van het godsbeeld van de individuele cliënt met de normgroep en eventuele afwijkingen daarin bespreken. • Als eerste aanzet voor een gesprek over godsbeeld en geloofsbeleving • Als inventarisatie voor bespreking van gedachten en gevoelens met het pastoraat Het gebruik van een instrument heeft meestal ook beperkingen in zich. Een beperking in het gebruik van dit instrument is: • Het inventariseren van een palet van gedachten en gevoelens, zonder dat de cliënt aangeeft wat voor hem/ haar de belangrijkste hulpbronnen of stressoren ten aanzien van spiritualiteit. • Het vergelijken van de score van de individuele cliënt met de normgroep. Dit geeft niet per definitie zicht op de belangrijkste hulpbronnen of stressoren. Kortom, het instrument biedt zeker mogelijkheden in de inventarisatie van godsbeeld en geloofsbeleving. Het is onze aanbeveling om eerst open vragen te stellen of vragen uit de Zinnen Aanvul Test te gebruiken, zodat de cliënt eigen gedachten en gevoelens kan aangeven, zonder de cliënt daarbij te sturen volgens een bepaald kader. Tijdens het onderzoek bleek hoe verrassend het eigen verhaal van de cliënt kon zijn.
10
Literatuur Bruin, C. de. (2004) Geef me de vijf. Doetinchem, Uitgeverij Graviant. (2009) Visiedocument identiteit in cluster care. Nieuwegein: Eleos, uitgave in eigen beheer. Schaap-Jonker, H. & Eurelings-Bontekoe, E.H.M. (2007). Handleiding Vragenlijst Godsbeeld. Schaap – Jonker, Dr. J & J. van Schothorst – van Roekel (2009). Onderzoek autisme, godsbeeld en geloofsbeleving, deel I Onderzoeksrapport. Nieuwegein: Eleos, uitgave in eigen beheer. Verberk, F & M. de Kuiper (2006). Verpleegkunde volgens het Neuman Systems Model. Assen: Van Gorcum.
11
Bijlage 1 BW/ AWB – het interview ‘bijbel lezen’ Stressoren n.a.v. het onderzoek In het kwalitatief onderzoeksdeel geven respondenten de volgende stressoren aan bij het lezen van de Bijbel: • Bijbel lezen is moeilijk, daarom is het moeilijk om het ook te doen. • Momenten om Bijbel te lezen zijn moeilijk te plannen. • Door moeite met plannen ontstaat er een tijdprobleem, waardoor het Bijbel lezen of bidden niet gedaan wordt. • Concentratieproblemen maken het moeilijk om de Bijbel te gaan lezen. • Bijbel lezen wordt vergeten, omdat er geen vaste structuur voor(gevonden) is. • Abstracte begrippen en metaforen die in de Bijbel gebruikt worden zijn moeilijk te begrijpen voor iemand met autisme. Dit maakt het moeilijk om de Bijbel te interpreteren. • De Bijbel is vaak meer een richtsnoer dan dat er concrete aanwijzingen in staan wat je wel of niet moet doen. De verschillende interpretaties van de Bijbel geven verwarring. Hulpbronnen n.a.v. het onderzoek • Het kan helpen als er één of meer vaste momenten op een dag zijn om bijbel te lezen. • Het kan helpen om een vaste volgorde aan te houden: bidden, bijbel lezen, evt. zingen. • Het kan helpen als er vragen gesteld kunnen worden over het gelezen Bijbelgedeelte of als iemand uitleg geeft. Het interview _______________________________________________________________________ stressoren Vragen die je kan stellen om stressoren te ontdekken ten aanzien van het Bijbel lezen: • Ervaart u moeilijkheden of spanning bij het Bijbel lezen? (ja/ nee, want…..) • Wat vindt u moeilijk/ geeft u spanning bij het Bijbel lezen? Andersoortige vragen zijn: • De Bijbel is…, want ….. • Bijbel lezen vind ik…., omdat…. • Bijbel lezen is…, want… • Ik vind Bijbel lezen moeilijk, want/ omdat …. leefpatronen Vragen die je kan stellen om patronen te ontdekken ten aanzien van het Bijbel lezen: • U vindt het moeilijk om (zelf) uit de Bijbel te lezen. Wat betekent dit voor uw dagelijkse leven? • Ik lees … x uit de Bijbel en …. • Ik lees uit de Bijbel, maar….. • Ik lees niet meer uit de Bijbel, want…. • …. leest uit de Bijbel en ….. 12
•
Hebt u altijd problemen ervaren bij het Bijbel lezen? o Zo nee, wat was er toen anders? o Wat zou u graag anders willen met het Bijbel lezen?
Copingstrategiëen • Zijn er andere dingen in uw leven waarbij u dezelfde problemen heeft? • Hoe bent u daarmee om gegaan? Wat was het effect/ hielp dat? • Hoe gaat u er op dit moment om? Wat is het effect? • Wat zou u nog meer kunnen doen om dit probleem te verhelpen of de spanning te verminderen? Hulpbronnen • Zijn er momenten dat het bijbel lezen wel lukte? o Kunt u vertellen wat u deed/ niet deed? o Wat er gebeurde er dan? o Wat ging er goed? o Wat was de aanleiding? • • • •
Op welke manier kunnen anderen u helpen? Op welke manier kan de begeleiding u hierin ondersteunen? Zijn er hulpmiddelen in uw kerkelijke gemeente waar u gebruik van kan maken? Heeft u steun aan wat God zegt in Zijn Woord?
Verwachtingen • Wat verwacht u in de toekomst m.b.t. het bijbel lezen? • Wat verwacht u van mij? • Wat verwacht u van de overige begeleiding?
13
Bijlage 2 BW/ AWB – het interview ‘gebed’ Stressoren In het kwalitatief onderzoeksdeel geven respondenten de volgende stressoren aan bij het gebed: • bidden is moeilijk, omdat je niet goed weet hoe het moet. Vragen leven, zoals ‘Wat is echt bidden?’, ‘ Wanneer is een gebed goed?’. ‘Mag je alleen ‘kleine vragen’ stellen?’ Het niet weten geeft onzekerheid. • Bidden kan moeilijk zijn door concentratieproblemen. Concentratie om een gebed te doen of concentratie tijdens het bidden. ‘Ik raak de draad kwijt, dan weet ik niet meer wat ik gezegd heb’. • Het kan moeilijk zijn ‘op gang te komen’ of een zoeken zijn naar woorden. • Praktische problemen komen voor, zoals angst om je ogen dicht te doen, het gevoel alleen te staan. Hulpbronnen • Een vaste structuur (tijdstip van de dag) kan helpen • Een vaste volgorde kan helpen: bijvoorbeeld bijbel lezen, zingen, bidden. • Als je wilt bidden kan het helpen een stukje van de preek in gedachten halen, muziek te luisteren, een Bijbelgedeelte te lezen en dan bidden, want het is net als met een gewoon gesprek: lastig op gang te brengen en te houden. • Een persoonlijk geloof, vertrouwen op God. ‘Als ik bid dan geloof ik dat Hij luistert, want Hij heeft me tot hiertoe geholpen’. Aanbevelingen bij het interview • Uitleg wat bidden is, kan belangrijk zijn: o Praten met God o Uiten van berouw en verdriet over je zonden en vragen om vergeving, vernieuwing, bekering en geloof o Bidden om en danken voor Gods steun en zorg, bidden vormt zo een steun en geeft rust. Mensen voelen zich afhankelijk van God en verbonden met Hem. o Alles aan God vertellen, bij God je gedachten en gevoelens kwijt kunnen • Om meer inzicht te krijgen wat een cliënt onder bidden verstaat en ervaart, kan goed gebruik gemaakt worden van de Zinnen Aanvul Test (ZAT). Bijvoorbeeld: bidden is……, want….. Mogelijke vragen zijn verwerkt in het onderstaande interview.
Het interview _______________________________________________________________________ stressoren Vragen die je kan stellen om stressoren te ontdekken ten aanzien van het gebed: • Ervaart u moeilijkheden of spanning bij het bidden? (Ja/ nee, want….) • Wat vindt u moeilijk/ geeft u spanning bij het bidden? 14
Andersoortige (ZAT)vragen zijn: • Het gebed is…, want… • Bidden is…., want…. • Bidden vind ik…., omdat…. • Ik vind bidden moeilijk, want…/ omdat… leefpatronen Vragen die je kan stellen om patronen te ontdekken ten aanzien van het bidden: • U vindt het moeilijk om (zelf) te bidden. Wat betekent dit voor uw dagelijks leven? • Ik bid …x per dag en ….. • Ik bid, maar…. • Ik bid niet meer, want… • …. Bidt voor mij/ met mij en…. •
Hebt u altijd problemen ervaren bij het bidden? Was het vroeger anders? Wat was er anders? Wat zou u nu graag anders willen?
Copingstrategieën • Zijn er andere dingen in uw leven waarbij u dezelfde problemen heeft? • Hoe bent u daarmee omgegaan? Wat was het effect/ hielp dat? • Hoe gaat u er op dit moment mee om? Wat is het effect? • Wat zou u nog meer kunnen doen om dit probleem te verhelpen of de spanning te verminderen? Hulpbronnen • Zijn er momenten dat het bidden wel lukte? • Kunt u vertellen wat u deed/ niet deed? • Wat er gebeurde er? Wat was er anders? • Wat ging er goed? • Wat was de aanleiding? • Kunt u bidden om de hulp van de Heilige Geest?8 • •
Op welke manier kunnen anderen u helpen? Waardoor wordt u gesteund? Waar krijgt u kracht/ moed uit?
Verwachtingen • Wat verwacht u in de toekomst m.b.t. het bidden? • Wat verwacht u van mij? • Wat verwacht u van de overige begeleiding? • Wat verwacht u van de HEERE? 9 8
Vanuit de Bijbel weten we dat we om de hulp van de Heilige Geest mogen vragen (Matth.). Niet als ‘escape’ voor ons onvermogen, wel om uitdrukking te geven aan het weten/ geloven dat we in dit alles afhankelijk zijn van het werk van de HEERE Zelf. Cliënten geven overigens aan behoefte te hebben aan dit ‘perspectief’ in de gesprekken.
15
Bijlage 3 BW/ AWB – het interview ‘kerkgang’ Algemene informatie uit het onderzoek • Een kwart van de respondenten gaat minder dan 1x per maand. Dit is opmerkelijk. De meerderheid van de respondenten is nl. afkomstig uit reformatorische kerken, waar het normaal is om 2x per zondag naar de kerk te gaan. • Hoe vaak iemand naar de kerk gaat houdt geen verband met de mate van autisme, met de diagnose of de mate waarin geloof voor iemand belangrijk is (religieuze saillantie). Stressoren In het kwalitatief onderzoeksdeel geven respondenten de volgende stressoren aan bij de kerkdienst: • Het is moeilijk om op tijd in de kerk te komen. Dit heeft vaak te maken met een planning- en keuzeprobleem. Heel eenvoudig kan dit zijn, bijvoorbeeld ’s morgens niet welke kleren je aan zal doen naar de kerk. • Onvoldoende structuur in de kerkdienst of een gewijzigde liturgie geeft spanning. • Abstracte begrippen en gelijkenissen zijn heel moeilijk te begrijpen, al is het heel goed om hierin te leren. • Niet zomaar uit de kerk kunnen lopen als de chaos in je hoofd te groot wordt, doet de angst en spanning toenemen. • Naar de kerk kan heel zwaar zijn, door het vele wat gezegd wordt. Iemand met autisme kan hier moeilijk grip op krijgen, als de boodschap niet concreet genoeg is. Dit kan extreme moeheid en concentratieproblemen veroorzaken. Een aantal respondenten geeft aan in de kerk in slaap te vallen. • Het kan een probleem zijn dat de cliënt de kerkdienst graag als volmaakt ziet, wat spanning geeft om te gaan. Hulpbronnen • Het helpt als in de preek abstracte begrippen, zoals rechtvaardigheid, genade, vergeving en metaforen, zoals ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop’ uitgelegd worden in duidelijke, concrete woorden en er in de preek een vertaalslag wordt gemaakt vanuit het Bijbelgedeelte naar het leven van elke dag. • Voor sommigen helpt het om moeilijke dingen tijdens de preek op te schrijven en later nog eens na te lezen of met iemand na te bespreken. • Een contactpersoon in de gemeente kan een enorme hulpbron zijn. Dit hoeft niet perse een ambtsdrager te zijn. Het gaat erom dat de cliënt iemand in de gemeente heeft, waar een basis van vertrouwen mee is en die in staat is om in de gemeente zaken te regelen die de kerkgang gemakkelijker maken. We pleiten voor afstemming in driegesprek cliënt – begeleider – contactpersoon.
9
Deze laatste vraag kan alleen gesteld worden als er onderling vertrouwen en afstemming is qua geloofsbeleving. Als de cliënt hierover iets kwijt wil, komen we heel eenvoudig bij geloof en godsbeeld. Met verwijzing/ evt. vervolgstap naar het pastoraat.
16
Aanbevelingen bij het interview • Dit interview kan de begeleider afnemen wanneer de cliënt aangeeft problemen te ervaren rondom het kerkbezoek. • Een deel van de interventies zullen de kerkdienst zelf betreffen. Dit ligt buiten de invloedssfeer van de begeleider. Toch is het goed als de begeleider met de cliënt de inventarisatie maakt, als deskundige om hulpbronnen en stressoren op verschillende levensdomeinen van de cliënt uit te vragen en te inventariseren. Het is wel belangrijk om met die informatie een gesprek aan te gaan met een contactpersoon die wel de interventies vorm kan geven en mogelijk in de toekomst meer voor de cliënt kan betekenen. Op deze manier wordt de vraag van de cliënt helder en met elkaar gewerkt aan een systeem, waardoor de cliënt naar tevredenheid kan participeren in de samenleving. Het interview _______________________________________________________________________ stressoren Vragen die je kan stellen om stressoren te ontdekken ten aanzien van de kerkgang: • Ervaart u moeilijkheden of spanning bij het naar de kerk gaan? (ja/ nee, want…..) • Wat vindt u moeilijk/ geeft u spanning voor, tijdens of na de kerkdienst? Andersoortige vragen zijn (ZAT): • De kerkdienst is…, want ….. • De kerkdienst vind ik…., omdat…. • Ik vind de kerkdienst moeilijk, want/ omdat …. • Naar de kerk gaan is…, want… • Naar de kerk gaan vind ik…, omdat… • Ik vind naar de kerk gaan moeilijk, want/ omdat… leefpatronen Vragen die je kan stellen om patronen te ontdekken ten aanzien van het naar de kerk gaan: • U vindt het moeilijk om naar de kerk te gaan. Wat betekent dit voor uw dagelijkse leven/ zondagsinvulling? • U vindt de kerkdienst moeilijk. Wat betekent dit voor uw dagelijkse leven? Wat betekent dit voor uw geestelijk leven? • Ik ga … x naar de kerk en …. • Ik ga naar de kerk, maar….. • Ik ga niet meer naar de kerk, want…. •
Hebt u altijd problemen ervaren bij het naar de kerk gaan/ in de kerkdienst? o Zo nee, wat was er toen anders? o Wat zou u graag anders willen bij het naar de kerk gaan/ in de kerkdienst?
Copingstrategiëen • Zijn er andere dingen in uw leven waarbij u dezelfde problemen heeft? • Hoe bent u daarmee om gegaan? Wat was het effect/ hielp dat? 17
• •
Hoe gaat u er op dit moment om? Wat is het effect? Wat zou u nog meer kunnen doen om dit probleem te verhelpen of de spanning te verminderen?
Hulpbronnen • Zijn er momenten dat het kerkbezoek wel lukte? o Kunt u vertellen wat u deed/ niet deed? o Wat er gebeurde er dan? o Wat ging er goed? o Wat was de aanleiding? • • •
Op welke manier kunnen anderen u helpen? Waar kunt u van genieten? Waar krijgt u energie van? Wat kunt u betekenen in/ rond de kerkdienst/ in de gemeente?
Verwachtingen • Wat verwacht u in de toekomst m.b.t. de kerkdienst? • Wat verwacht u van mij? • Wat verwacht u van de overige begeleiding? • Wat verwacht u van gemeenteleden?
18
Bijlage 4 BW/ AWB – het interview ‘godsbeeld en geloofsbeleving’ Algemene informatie ten aanzien van het interview Als het gaat om geloven, gedachten en gevoelens ten opzichte van God gaat het om moeiten op de volgende gebieden: • Moeiten om te geloven, gedachten ten aanzien van God • Moeiten om gevoelens onder woorden te brengen • Moeiten ten aanzien van Gods handelen in het (persoonlijk) leven Dit interview is bedoeld om over deze persoonlijke vragen in gesprek te gaan en inzicht te krijgen in de moeiten, de vragen die er op deze gebieden zijn (stressoren). Dit interview kan ook een mooi instrument zijn om met de cliënt inzicht te krijgen datgene wat steun en kracht geeft in het persoonlijke leven (hulpbronnen). Als het gaat om het begeleiden van cliënten met geloofsvragen, zal de begeleider altijd afwegen in hoeverre zij deze vragen begeleidt of doorverwijst naar het pastoraat of een contactpersoon die de cliënt heeft in de kerkelijke gemeente. Het is belangrijk in de afweging mee te nemen welke rol de begeleider heeft in het inzichtelijk maken met de cliënt waar eventuele moeiten liggen of waar de cliënt kracht aan ontleent in de eigen geloofsbeleving. Op deze manier kan de begeleiding een ondersteunende rol vervullen naar cliënt en pastoraat, in het verder bespreken hiervan. Stressoren In het kwalitatief onderzoeksdeel geven respondenten de volgende moeiten aan als het gaat om geloven: • Mensen met autisme kunnen onzekerheid ervaren wat een ‘normale’ geloofsbeleving is en de behoefte hebben zich hierin aan te passen aan de normen van de kerkelijke gemeente. • De verschillen tussen de kerken in uitleg van de Bijbel en Bijbelse principes geeft verwarring. Wat is de waarheid? • De Bijbel geeft niet altijd een concrete aanwijzing hoe we moeten handelen, terwijl de behoefte aan hele concrete regels voor het dagelijks leven er wel is. • Geloven is moeilijk. Het is moeilijk te begrijpen dat er een God is en dat alles door Hem ontstaan is. Dit is een bron van twijfel. • Het is moeilijk te begrijpen als je leven anders gaat dan jezelf gedacht hebt. Dan lijkt het alsof God niet zorgt. • Het is moeilijk om God voor te stellen, hoe hij eruit ziet. • De toe-eigening van het heil is een heel moeilijk punt. Het weten geen kind van God te zijn, kan verdrietig en angstig maken en de ‘drang’ of de ‘plicht’ geven om Gods Woord te onderzoeken. Anderzijds geven respondenten aan wel vertrouwen in God te hebben, die ze kennen vanuit de Bijbel als rechtvaardig, liefdevol, zegenend, heilig en ontzagwekkend. Gevoelens en gedachten ten opzichte van God
19
• •
•
•
Respondenten geven aan dat het ervaren van gevoelens niet zozeer het probleem is, als wel het uiten en verwoorden ervan De helft van de respondenten geeft aan alleen negatieve gevoelens ten opzichte van God te ervaren (angst, boosheid, verlatenheid). Andere respondenten laten ook zien dat er een zekere schakering of rijkheid kan zijn, in het ervaren van verschillende én positieve gevoelens. Angst en onzekerheid in relatie tot God hangen nauw samen met autistische kenmerken. Naarmate mensen meer beperktheden in het sociale domein ervaren, hebben zij ook meer angstige en onzekere gevoelens naar God toe. Angst naar God toe is dus een uitvloeisel of op z’n minst een analogie van sociale angst. In de relatie tot God lijken mensen met ASS te weinig structuur, concreetheid en tastbaarheid te ervaren, terwijl zij hier vanuit hun gebrekkige zelfstructuur juist behoefte aan hebben. Dit roept angst en onzekerheid op. Respondenten uit bevindelijk gereformeerde kerken ervaren meer angst ten opzichte van God dan de andere respondenten. Mogelijk houdt dit verschil verband met de nadruk op de uitverkiezing en heilsonzekerheid in bevindelijke kring.
Hulpbronnen • Informatie vanuit het onderzoek geloof en autisme geeft meer inzicht in de geloofsbeleving van mensen met en zonder psychische stoornissen. • Openheid over gedachten en gevoelens ten opzichte van God bij gemeenteleden kan de onzekerheid over een andere geloofsbeleving wegnemen. Daarnaast is het belangrijk om te spreken over de verscheidenheid die er is in geloofsbeleving. • Respondenten geven aan dat geloof is een steun is in de moeiten die ze in dit leven ervaren, omdat het uitzicht biedt op een nieuwe toekomst. • Gevoelens zijn moeilijk onder woorden te brengen. Een gevoelsmatige, expressieve geloofsbeleving kan voor mensen met autisme heel moeilijk zijn. Weten is soms veel belangrijker. Geloof is dan meer een ‘stellig weten en een vast vertrouwen’. Ook ‘doen’ (God dienen) is van belang. • Verwoorden van gevoelens kan ondersteund worden door het aanreiken van woorden. De vragenlijst Godsbeelden kan hierbij een hulpmiddel zijn, omdat hierin de verschillende gevoelens beschreven staan en aangekruist kunnen worden. • Als geloof beleven moeilijk is, kan psalmen zingen een hulpbron zijn. • Naarmate het geloof een belangrijker rol speelt in het leven van de respondenten, krijgt het godsbeeld meer positieve (dankbaarheid, vertrouwen, Gods aanwezigheid) en minder negatieve trekken. ‘Hij kent je gevoelens, hij kent je, hij heeft je geschapen, dus hij weet wat je kent, dat je pijn hebt. Dat is toch veilig. Geborgen bij God’. • De persoonlijke ervaring van Gods aanwezigheid in het leven en de overtuiging van vergeving van de zonden, geeft kracht en moed om verder te gaan. • De vragenlijst Godsbeelden (VGB) en de Zinnen Aanvul Test (ZAT) zijn goede instrumenten om te gebruiken bij het inzichtelijk maken van het godsbeeld van de individuele cliënt.
Het interview _______________________________________________________________________ Persoonlijke vragen ten aanzien van het geloof, geloofsbeleving en geloofspraxis 20
Vragen die je kan stellen in een gesprek over wie God voor de ander is: • Als ik aan God denk…., want… • God is voor mij…., want….. • God…., want….. • Ik voel…., want…. Als ik aan God denk, denk ik ook aan: • Steun • Verhoring • Leiding • Gehoorzaamheid • Afwezigheid • Straf Welke gevoelens ervaart u ten opzichte van God? • gevoelens van dankbaarheid en vertrouwen • Gevoelens van angst en onzekerheid • Gevoelens van boosheid en verlatenheid • Gevoelens van verdriet en berouw stressoren • Vragen die je kan stellen om stressoren/ moeiten te ontdekken ten aanzien van het geloven: • Ervaart u moeilijkheden of spanning als het gaat om geloven/ geloofsbeleving/ geloofspraxis? (ja/ nee, want…..) • Wat vindt u moeilijk als het gaat om geloven/ geloofsbeleving/ geloofspraxis? Andersoortige vragen zijn (ZAT): • Geloven is…, want ….. • Geloven vind ik…., omdat…. • Ik vind geloven moeilijk, want/ omdat …. • Persoonlijk geloof is…, want… • Ik geloof…., want…. • Geloofsbeleving is…, want…. • Ik voel…., want…. • Ik doe…., want…. leefpatronen Vragen die je kan stellen om patronen te ontdekken ten aanzien van spiritualiteit: • Wat betekent het geloof voor uw dagelijks leven/ gemeenteleven? • Op welke manier bent u met uw geloof bezig in het dagelijks leven (bidden, bijbel lezen, kerkbezoek, normen en waarden, levensstijl)?
21
• •
•
U vindt het moeilijk om te geloven. Wat betekent dit voor uw dagelijkse leven/ geestelijk leven/ kerkelijke leven? U vindt geloven moeilijk. Wat betekent dit voor uw dagelijkse leven? Wat betekent dit voor uw geestelijk leven? Hebt u altijd problemen ervaren met geloven/ geloofsbeleving/ geloofspraxis? o Zo nee, wat was er toen anders? o Wat zou u graag anders willen?
Copingstrategiëen • Zijn er andere dingen in uw leven waarbij u dezelfde problemen heeft? • Hoe bent u daarmee om gegaan? Wat was het effect/ hielp dat? • Hoe gaat u er op dit moment om? Wat is het effect? • Wat zou u nog meer kunnen doen om dit probleem te verhelpen of de spanning te verminderen? Hulpbronnen • Zijn er momenten dat het wel goed ging/ dat wat u graag wilde lukte/ het geloof beleefde/ kon geloven? o Kunt u vertellen wat u deed/ niet deed? o Wat er gebeurde er dan? o Wat ging er goed? o Wat was de aanleiding? • • •
Op welke manier kunnen anderen u helpen? Wat helpt u? Waar ervaart u kracht uit? Wat vindt u fijn om te doen? Wat kunt u betekenen voor anderen/ in of rond de kerkdienst/ in de gemeente?
Verwachtingen • Wat verwacht u in de toekomst m.b.t. …? • Wat verwacht u van mij? • Wat verwacht u van de overige begeleiding? • Wat verwacht u van gemeenteleden/ het pastoraat?
22
Bijlage 5 Vragenlijst Godsbeeld (autisme) De volgende uitspraken gaan over God. Geeft u aan in hoeverre deze uitspraken passen bij Wie God voor u is door bij iedere uitspraak één hokje aan te kruisen. 1 = dat is NOOIT zo 2 = dat is AF EN TOE zo 3 = dat is de ene keer WEL zo, de andere keer NIET 4 = dat is VAAK zo 5 = dat is ALTIJD zo
God… heeft macht over mij geeft mij troost bestraft mensen geeft mij kracht
1
2 3 4
5
heeft geduld met mij is betrouwbaar heerst over de wereld
laat alles op z’n beloop laat de mens aan zichzelf over bevrijdt mij van schuld beschermt mij
zendt mensen naar de hel leidt mij geeft mij zekerheid staat onvoorwaardelijk voor mij open
Ja
Nee
Dit onderdeel vond ik moeilijk
Dit onderdeel vond ik interessant
23
Als u aan God denkt, hebt u misschien bepaalde gevoelens. Hieronder vindt u enkele gevoelens die mensen bij God kunnen hebben. Zou u bij ieder gevoel willen noteren in hoeverre u dit gevoel ook hebt, ook als u misschien zou willen dat uw gevoelens naar God toe anders waren. Doet u dit door achter elk gevoel één kruisje te zetten. 1 = dat is bij mij NOOIT zo 2 = dat is bij mij AF EN TOE zo 3 = dat is bij mij de ene keer WEL zo, de andere keer NIET 4 = dat is bij mij VAAK zo 5 = dat is bij mij ALTIJD zo
Als ik aan God denk, voel ik… dankbaarheid nabijheid vertrouwen angst om afgewezen te worden
1
2
3 4
5
respect teleurstelling tevredenheid geborgenheid
liefde angst om niet goed genoeg te zijn verbondenheid boosheid
schuld onzekerheid genegenheid angst om gestraft te worden ontevredenheid
Ja
Nee
Dit onderdeel vond ik moeilijk
Dit onderdeel vond ik interessant
24
De volgende vragen gaan over geloof en kerk. Kruis bij de volgende vijf vragen steeds één vakje aan. 1 = dat is bij mij NOOIT zo 2 = dat is bij mij AF EN TOE zo 3 = dat is bij mij de ene keer WEL zo, de andere keer NIET 4 = dat is bij mij VAAK zo 5 = dat is bij mij ALTIJD zo
Mijn geloof is belangrijk voor mij. Als ik belangrijke beslissingen moet nemen, speelt mijn geloof daarbij een grote rol. Zonder mijn geloof zou ik niet kunnen leven. Mijn geloofsovertuiging heeft veel invloed op het leven van alledag. Ik ben godsdienstig opgevoed.
1
2
3
4
5
Ik ben lid van of voel me betrokken bij: (1 vakje uit dit lijstje aankruisen)
Rooms Katholieke Kerk Protestantse Kerk in Nederland (PKN)
Behoort uw gemeente tot de Gereformeerde Bond? ja/nee (streep het foute antwoord door) Christelijk Gereformeerde Kerken Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt Nederlands Gereformeerde Kerken Evangelische of Baptistengemeente Gereformeerde Gemeenten Gereformeerde Gemeenten in Nederland Oud Gereformeerde Gemeente Hersteld Hervormde Kerk Anders, nl. …………………..
Naar de kerk ga ik… (1 vakje aankruisen) 25
twee keer per zondag één keer per zondag om de andere week één keer per maand minder vaak nooit
Ik bid (of mediteer) … (1 vakje aankruisen) meermalen per dag dagelijks enkele malen per week eens per week minder dan eens per week nooit
26