Onderwijsprogramma’s voor buitenlandse gedetineerden in Europese landen De Europese afspraken worden niet nagekomen. Door Frans Lemmers1.
Voor publicatie aangeboden
Samenvatting Ruim 18% van alle mensen die binnen de Europese Unie (EU) in de gevangenis zitten zijn buitenlandse gedetineerden2. Zij verblijven in een omgeving waarin een andere taal wordt gesproken, met andere gewoontes, ver weg van familie en vrienden en dat vaak voor vele jaren. Onder meer door middel van onderwijs tijdens de detentie kan de schade die de gevangenschap veroorzaakt worden beperkt en de kans op succesvolle terugkeer en reïntegratie in het algemeen en op de arbeidsmarkt in het bijzonder worden vergroot. Over de bejegening van buitenlandse gedetineerden en het onderwijs zijn door de Raad van Europa (CoE) aanbevelingen gedaan. Omdat alle lidstaten van de EU ook lid van de CoE zijn, zijn zij moreel aan die aanbevelingen gebonden. In deze bijdrage wordt uiteengezet wat de aanbevelingen inhouden en wordt nagegaan in hoeverre de EU-lidstaten zich daaraan houden. De gepresenteerde gegevens werden verzameld door het enquêteren van functionarissen die voor het beleid en/of de uitvoering van het gevangenisonderwijs in Europa verantwoordelijk zijn. Uit het onderzoek, dat is uitgevoerd in de periode augustus 2012 tot januari 2013, blijkt dat de aanbevelingen van de Raad van Europa niet worden uitgevoerd. Het lijkt voor de directies van gevangenissen onuitvoerbaar om passende onderwijsprogramma’s voor alle categorieën buitenlandse gedetineerden zelf te verzorgen; daarvoor is de verscheidenheid aan gedetineerden en talen te groot. Nakoming van de aanbevelingen is ook niet afdwingbaar3. Een andere aanpak lijkt noodzakelijk. Het lijkt zinvol om op EU-niveau een samenwerkingsverband te creëren dat bewerkstelligt dat gedetineerden toegang krijgen tot onderwijsprogramma’s vanuit hun land van herkomst: een organisatie met een steunpunt in elk EU-land dat vraag en aanbod aan elkaar koppelt.
1. Achtergrond en vraagstelling Uit gegevens van International Centre for Prison Studies van de universiteit van Essex blijkt dat binnen de 28 landen van de Europese Unie bijna 629.000 mensen in detentie verblijven en dat gemiddeld ruim 18% van hen de status van buitenlander heeft. In een aantal Oost-Europese landen ligt dat percentage ver onder dat gemiddelde, zoals in Polen en Roemenie (elk 0,6%). In enkele andere landen is het percentage buitenlandse gedetineerden veel hoger dan het gemiddelde, zoals in Luxemburg (72,2%), Griekenland (63,2%), Cyprus (53,8%), Oostenrijk (48,6%) en België (44,2%)4. Spanje en Italië herbergen ieder bijna 21000 buitenlandse gedetineerden; in het Verenigd Koninkrijk zijn er ruim 11000. Gedetineerden zijn – in vergelijking met het gemiddelde van niet-gedetineerden – lager opgeleid5. Dit kan een belemmering zijn voor het verkrijgen van werk en succesvolle (re)integratie in de
1
De auteur verricht zijn onderzoek als buiten-promovendus onder supervisie van Prof.mr.dr.H.Nelen, die is verbonden aan de capaciteitsgroep Strafrecht en Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Maastricht. E-mail:
[email protected] 2 Een buitenlandse gedetineerde is – in termen van dit artikel - een gedetineerde die niet de nationaliteit bezit van het land waar hij of zij gedetineerd is. Onder de termen gevangenen en gedetineerden worden in dit artikel zowel veroordeelden als voorlopig gehechten verstaan; onder gevangenis ook de huizen van bewaring. 3 Van Zuyl Smit, D. (2006) Strategies for improving prisoners’rights and prison conditios in Europe. 4 Prisonstudies.org/world-prison-brief/europe. Laatst geraadpleegd op 02 april 2014. Gegevens betreffen 2013 5 Council of Europe, Rec.(89)12, Commentary on the Recommendation on Education in Prison (Strasbourg, 1989) en. Morgan,M., Kett, M. (2003) The Prison Adult Literacy Survey, Results and Implications, Irish Prison Service. Geraadpleegd op 09 mei 2014 http://irishprisons.ie/documents/AdultLiteracySurvey.pdf 1
samenleving6. Detentie veroorzaakt onbedoelde negatieve effecten op de gedetineerde, hoe langer de detentie des te groter de detentieschade7. Buitenlandse gedetineerden verblijven in een omgeving met een voor hen vaak vreemde taal, vreemde cultuur, onbekende regels; vaak ver van hun huis, familie en vrienden. Deze vorm van isolatie versterkt de kans op psychische en relationele schade, vooral bij langere detenties. Het taalprobleem is tevens een bron voor conflicten met andere gedetineerden en met personeel8. Het gevangenisstelsel van ieder land behoort zo te zijn ingericht dat de behandeling van gedetineerden in de eerste plaats is gericht op het behoud van hun gezondheid, zelfrespect en gevoel voor verantwoordelijkheid, attitudes en vaardigheden ten behoeve van hun reïntegratie in de vrije samenleving na afloop van de gevangenschap9. Het detentieregiem moet de nadelige gevolgen van de opsluiting en de verschillen tussen het leven binnen en buiten de gevangenis zoveel mogelijk beperken en gericht zijn op het realiseren van een detentieperiode waarin: - de schade die door de detentie wordt veroorzaakt zoveel mogelijk wordt beperkt - de terugkeer van de gedetineerde in de vrije samenleving dusdanig wordt voorbereid dat de kans op succesvolle re-integratie en op de arbeidsmarkt wordt vergroot - meer specifiek: hen in staat te stellen een verantwoord en misdaadvrij leven te kunnen leiden10. Onderwijs tijdens de detentieperiode draagt volgens velen bij tot verbetering van basisvaardigheden, het gevoel aan eigenwaarde en van de kans op werk na vrijlating11. Door deelname aan gevangenisonderwijs vermindert recidive en verbetert de kans op succesvolle terugkeer in de samenleving in het algemeen en met name inzake werkgelegenheid12. Uit de literatuur komt echter geen eenduidig beeld naar voren of een dergelijke studie of training “op zichzelf” van invloed is op zo’n betere kans. Een multidisciplinaire en brede aanpak met mogelijk gelijktijdige aandacht voor gezondheid, relationele vaardigheden, huisvesting, financiële omstandigheden, etc. wordt hiervoor noodzakelijk geacht. Een beroepsgerichte opleiding, toerusting met vaardigheden en capaciteiten nodig om werk te vinden/behouden vergt een op genoemde leefgebieden gerichte aanpak met programma’s die zijn afgestemd op de individuele mogelijkheden, behoeften en omstandigheden van de gedetineerde13. In een studie van Van Kalmthout e.a. naar de bejegening in gevangenissen binnen de Europese Unie werd geconcludeerd dat buitenlandse gedetineerden formeel niet worden uitgesloten van deelname 6 Costelloe, A., & Langelid, T. (2011). Prison education and training in Europe: A review and commentary of existing literature, analysis and evaluation: Dictorate General for education and culture, European Commission framework contract No ECA 19/06, order 30. Geraadpleegd op 09 mei 2014 http://ec.europa.eu/education/adult/doc/literature_en.pdf 7 Dirkzwager, J.E., Nieuwbeerta, P., en Fiselier, J.P.S. (2009). `Onbedoelde gevolgen van vrijheidsstraffen` in Tijdschrift voor Criminologie 2009 (51)1 8 Snacken, S., Keulen, J., & Winkelmans, J. (2004) Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen. (Brussel, 2004) en Hüseynov, L. (2012). “Foreign prisoners: The CPT standards”, presentation 17th Council of Europe Conference of Prison Administration. Geraadpleegd op 09 mei 2014 https://www.google.nl/?gws_rd=ssl#q=Foreign+Prisoners%3A+The+CPT+standards 9 United Nations (1966). International Convenant of Civil and Political Rights. 10 Council of Europe, Rec.(2006)2, Recommendation (2006) 2 of the Committee of Ministers to member states on the European Prison Rules (Strasbourg, 2006) Artikel 102.2, 6, 106.1 en 102.1. 11 Alzúa, M.L., Rodriquez, C., & Villa, E. (2010). The quality of life in prisons: Do educational programs reduce in prison conflicts? In R. Di Tella, S. Edwards, & E.Schargrodsky (Eds.), The economics of crime: lessons for and from Latin America (pp. 239-264). Chicago & London: The University of Chicago Press (p. 263); Erisman, W., & Contardo, J.B. (2005). Learning to reduce recidivism: A 50-state analysis of postsecondary correctional education policy. The institute for higher education policy. en Manger, T., Eikeland, O., Diseth, A., Hetland, H., & Asbjørnsen, A.. (2010). Prison inmates’educational motives: Are they pushed or pulled? Scandinavian Journal of Educational Research, 54(6), 12 Gaes, G.G. (2008). The Impact of Prison Education Programs on Post-Release Outcomes. USA, Florida State University, 11. Geraadpleegd op 02 mei 2014 www.urban.org/projects/reentry-roundtable/upload/Gaes.pdf 13 Costelloe, A., & Langelid, T. (2011). Zie noot 6 en Wirth, W. (2008) Qualifizierung – Vermittlung – Nachsorge. Eine 3-Säulen-Strategie zur beruflichen Wiedereingliederung von (ehemaligen) Strafgefangenen
2
aan sociale activiteiten en onderwijs maar in de praktijk wel14. Als belangrijkste reden wordt genoemd het gebrek aan vaardigheid in de taal van het detentieland. Het European Committee for Prevention of Torture and Inhuman of Degrading Treatment or Punishment (CPT) heeft tijdens zijn bezoeken aan Europese gevangenissen in de afgelopen jaren geconstateerd dat veel buitenlandse gedetineerden worden benadeeld wat betreft de toegang tot diverse activiteiten zoals onderwijs15. De Verenigde Naties en Raad van Europa stellen dat buitenlandse gedetineerden gelijke faciliteiten moeten krijgen als degenen die in hun eigen land gevangen zitten16, zij mogen niet worden achtergesteld. Gebaseerd op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zijn de minimum rechten voor gedetineerden in het algemeen en meer specifiek voor buitenlandse gedetineerden en gevangenisonderwijs vorm gegeven in een drietal aanbevelingen van de Raad van Europa17. Samengevat houden die in dat: - alle gedetineerden – ook de buitenlandse – recht hebben op onderwijs dat past bij hun achtergrond, mogelijkheden en toekomstwensen en is afgestemd op de arbeidsmarkt; - het onderwijsaanbod tenminste moet bestaan uit basiseducatie18, moderne vreemde talen, beroepsgericht onderwijs, computeronderwijs en speciaal voor buitenlandse gedetineerden ook onderwijs van de taal die in het detentieland gesproken wordt; - de gevangenisautoriteiten primair verantwoordelijk zijn voor de benodigde middelen waarmee dit onderwijs kan worden gerealiseerd; - het onderwijs systematisch onderdeel moet uitmaken van de bejegening van de gedetineerden en dat voor iedere gedetineerde een detentieplan moet worden opgesteld waarin ook aandacht wordt besteed aan onderwijs; - het onderwijs moet kunnen worden vervolgd en afgerond na overplaatsing of ontslag uit detentie en de eventueel te behalen kwalificaties in de vrije samenleving moeten worden erkend19; - om te voorkomen dat buitenlandse gedetineerden minder toegang krijgen tot onderwijs de gevangenisdirectie desnoods extra aanvullende maatregelen moet treffen. ‘Europa-breed’ zijn nauwelijks empirische gegevens bekend over de uitvoering van de aanbevelingen van de Raad van Europa betreffende onderwijs voor gedetineerden. Het doel van het verkennende onderzoek dat aan het onderhavige artikel ten grondslag lag was om na te gaan of de bovengenoemde aanbevelingen omtrent onderwijs voor gedetineerden in het algemeen en voor buitenlandse gedetineerden in het bijzonder worden uitgevoerd20. De algemene vraagstelling luidt: In hoeverre en op welke wijze worden - naar het oordeel van de professioneel betrokkenen - de aanbevelingen van de Raad van Europa over onderwijs ten aanzien van buitenlandse gedetineerden uitgevoerd? Om dit goed te kunnen beoordelen is in het bijzonder aandacht besteed aan de detentieplanning, het onderwijsaanbod, de continuïteit van het onderwijs, de examinering en het diplomeren en aan initiatieven om uitsluiting van het onderwijs tegen te gaan.
14
Van Kalmthout, A.M., Hofstee – van der Meulen, F., & Dunkel, F.. Foreigners in European Prison. (Nijmegen, 2007) Laatst geraadpleegd 22 april 2014 www.cepprobation.org/.../pres%20Nie%2008%20Durnescu.pdf 15 L. Hüseynov. (2012). Zie noot 9. 16 Verder ‘binnenlandse gedetineerde’ genoemd. 17 Council of Europe, Rec.(2006)2, Reccomendation on the European Prison Rules (Strasbourg, 2006); Council of Europe, Rec.(2012)12, Reccomendation on Foreign Prisoners (Strasbourg, 2012) en Council of Europe, Rec.(89)12, Reccomendation on Education in Prison (Strasbourg, 1989). 18 Onder basiseducatie wordt hier taal en rekenen verstaan. 19 Alle landen hebben via nationale wetten de regels voor (erkenning en legalisering van) diploma’s en getuigschriften geregeld. Voor Nederland zie hiervoor www.ib-groep.nl/zakelijk/ho/diploma_erkenning_en_legalisatie.asp 20 De verkenning maakt deel uit van een promotieonderzoek waarin onderwijsprogramma’s voor elders in Europa gedetineerde Nederlanders worden geëvalueerd. 3
2. Methode en populatie In de tweede helft van 2012 zijn door de auteur Engelstalige semi-gestructureerde vragenlijsten toegestuurd aan 24 contactpersonen van de European Prison Education Association (EPEA)21, 21 landen binnen de EU en 3 daarbuiten. Voor de 19 Europese landen waar geen EPEA-contactpersonen waren, werden de lijsten gestuurd aan de Ministeries van Justitie22 (6 landen binnen de EU en 13 daarbuiten). Hun werd gevraagd mee te werken aan een inventarisatie onder personen die verantwoordelijk zijn voor het beleid en/of de uitvoering van onderwijs voor gedetineerden. Binnen de Raad van Europa zijn twee clusters van landen te onderscheiden. Enerzijds betreft het de (op het moment van onderzoek nog) 27 landen die deel uitmaken van de Europese Unie (EU)23, anderzijds de 16 landen die (op dat moment) geen deel uit maken van de Unie (niet EU). Bij dit (deel van het) onderzoek zijn geen gedetineerden als respondentenbetrokken; in een volgend deel van het totale onderzoek zal dat nadrukkelijk wel het geval zijn. Door respondenten van 17 van de 27 EU- landen en 5 van de 16 niet-EU-landen medewerking verleend (resp. 63% en 31%); in totaal 22 van de 43 bij het onderzoek betrokken landen van de tot de Raad van Europa toegetreden landen (51%). Er blijkt een groot verschil in bereidheid tot medewerking van enerzijds de contactpersonen van de EPEA en van de Ministeries van Justitie. Van de contactpersonen van de EPEA werkte 75% mee aan het onderzoek en van de aangeschreven Ministeries van Justitie, bijna allemaal in Oost-Europa, was dat slechts 21%. Per land werden 1 tot 4 enquêteformulieren ingevuld en terugontvangen; in totaal 41 respondenten werkten mee aan dit onderzoek. Van de respondenten vervulde 49% een functie op uitvoeringsniveau, 29% op beleids- en uitvoeringsniveau en 20% op beleidsniveau. Één persoon was actief als onderzoeker op het gebied van gevangenisonderwijs. Doordat niet alle lidstaten hebben meegewerkt aan dit onderzoek en de respondenten veelal de regionale of lokale situatie beoordeelden en hun antwoorden dus niet voor hun hele land gelden is dit onderzoek niet representatief voor de situatie in Europa. De representativiteit kan verder beïnvloed zijn door het ontbreken van de mening van de ‘buitenlandse’ gedetineerde. Ook het feit dat gebruik is gemaakt van een vorm van zelfrapportage kan hebben geleid tot een vertekening van de werkelijkheid ofschoon Bijleveld24 stelt dat dit vooral geldt bij erg gevoelige onderwerpen en dat het gebruik van zelfrapportage een geaccepteerde methode is om gegevens te verzamelen. 3. Resultaten 3.1. Verantwoordelijken voor de uitvoering van onderwijs De gevangenisautoriteiten, directies en departementen, zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs in de penitentiaire inrichting gerealiseerd kan worden en dat er middelen voor beschikbaar zijn. In tabel 1 is weergegeven of dit het geval is met betrekking tot resp. budget, cursusmaterialen en onderwijzend personeel. Middelentoewijzing naar functiesoort
Benodigde middelen Budget Cursusmaterialen Onderwijzend personeel
JA
35 39 31
NEE
5 1 6
ONBEKEND
1 1 4
Tabel 1. (n=41) 21
EPEA is een NGO bestaande uit professionals op gebied van gevangenis en onderwijs die zich inspannen om dat onderwijs te bevorderen en ontwikkelen conform de aanbevelingen van de Raad van Europa. Voor nadere informatie zie www.epea.org 22 de verzoeken werden gestuurd naar 43 van de 47 Europese landen: de 4 zogenoemde dwergstaten (met minder dan 75.000 inwoners) werd geen verzoek gestuurd omdat in die landen nauwelijks of geen of detentieplaatsen zijn. 23 Kroatië trad later, op 01 juli 2013, toe tot de Europese Unie. 24 Bijleveld, C.C.J.H. (2007). Technieken van Onderzoek in de Criminologie (Den Haag), p.183. 4
3.2. Onderwijs als onderdeel van de detentieplaning Een detentieplan benoemt , als het goed is, voor (in ieder geval veroordeelde) gedetineerden de aandachtspunten die belangrijk zijn voor hun voorbereiding op de terugkeer en reïntegratie in de vrije samenleving. Voor de binnenlandse gedetineerden is dat het land van detentie, voor buitenlandse gedetineerden in de meeste gevallen het ‘thuisland’25. Volgens 90% van de respondenten wordt aangegeven dat er voor binnenlandse gedetineerden een detentieplan wordt opgesteld en door 68% dat dit ook voor buitenlandse gedetineerden wordt gedaan. Door 95% wordt geantwoord dat in de detentieplannen voor binnenlandse gedetineerden aandacht aan onderwijs wordt besteed, door 86% dat dit ook bij buitenlandse gedetineerden het geval is. 3.3. Het onderwijsaanbod De respondenten is gevraagd aan welke vormen van onderwijs de binnenlandse en de buitenlandse gedetineerden kunnen deelnemen. Onderscheid is gemaakt naar basiseducatie, wereldtalen26 (anders dan de taal van het detentieland), beroepsgericht onderwijs en computervaardigheden. De resultaten zijn in tabel 2 weergegeven. Onderwijsaanbod voor binnenlandse en buitenlandse gedetineerden in procenten
Onderwijsaanbod Binnenlandse gedet. Buitenlandse gedet.
BE 100 85
WT 93 85
BO 95 85
CV 98 85
Tabel 2. (n=41) BE=Basiseducatie, WT=Wereldtalen; BO=Beroepsgericht onderwijs en CV=Computervaardigheden
Binnenlandse gedetineerden kunnen bijna altijd gebruik maken van het door de Raad van Europa aanbevolen onderwijs. Het lijkt er op dat buitenlandse gedetineerden bijna net zo vaak (in 85% van de gevallen) van deze onderwijsvormen gebruik kunnen maken. Door 94% van de respondenten werd aangegeven dat er wel voorwaarden gesteld worden om aan die programma’s deel te mogen nemen. Het betreft vooral vooropleiding en taalvaardigheid(59%), de gedetineerde moet tevens ‘van goed gedrag en groepsgeschikt’ zijn (21%) en er moet voldoende strafrestant zijn om de cursus af te kunnen maken en daarvoor geen ‘onnodige’ kosten te maken (15%). Er worden taaltoetsen gebruikt waarbij ‘niveau einde basiseducatie’ als kritische grens voor toelating tot voortgezet en beroepsgericht onderwijs wordt gehanteerd. Voor buitenlandse gedetineerden werd in alle gevallen vermeld dat er ook bij hen sprake moet zijn van aantoonbaar voldoende taalvaardigheid in de taal waarin het onderwijs geboden wordt: meestal de taal van het land van detentie. Slechts in drie landen, Denemarken, Malta en IJsland, geldt dat enkele onderwijsprogramma’s niet alleen in de taal van het detentieland worden aangeboden, maar ook in het Engels. Door respondenten uit Duitsland werd aangegeven dat aan beroepsopleidingen alleen mag worden deelgenomen als expliciet een besluit is afgegeven dat de buitenlandse gedetineerde na diens detentie in Duitsland mag blijven en niet terug hoeft naar zijn ‘thuisland’. In bijna alle gevallen (88%) worden buitenlandse gedetineerden in staat gesteld om de taal van het detentieland te leren (‘mits er plaats is’ werd er vaak bij gezegd, in bijna alle gevallen sprak men van wachtlijsten voor kortere of langere duur). Slechts 15% van de respondenten gaf aan dat buitenlandse gedetineerden na overplaatsing naar een andere gevangenis of na terugkeer naar hun thuisland de gestarte opleiding daar kunnen voortzetten en afronden. De rest liet weten dat dit niet mogelijk is (39%) of het niet te weten (42%). Door 5% werd aangegeven dat het ervan afhangt welk ‘thuisland’ het betreft. Als voor een afgeronde opleiding een getuigschrift of diploma werd behaald wordt dit document volgens 37% van de respondenten in het ‘thuisland’ van de buitenlandse gedetineerde erkend en volgens 20% is dat soms het geval (zoals bij computervaardigheden). Anderen stelden dat het behaalde document in de ‘thuislanden’ niet wordt erkend (10%) of het niet te weten (34%).
25
Onder ‘thuisland’ wordt hier verstaan het land waarvan de buitenlandse gedetineerde de nationaliteit bezit of waarvoor deze een geldige verblijfstitel heeft. 26 Hieronder worden verstaan Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans en Portugees. 5
3.4. Waardering van onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden Slechts 17% van de respondenten liet weten dat het aanbod van onderwijsprogramma’s waaraan buitenlandse gedetineerden deel kunnen nemen naar hun mening voldoet aan de eisen zoals die gesteld worden aan het aanbod voor binnenlandse gedetineerden. Daarbij werd tweemaal expliciet opgemerkt dat ‘er nu eenmaal een grens is aan wat de gevangenis kan bieden’. Tien procent gaf aan niet te weten of het voldoende is maar bijna drie kwart van de bevraagden (73%) gaf onomwonden toe dat het onderwijsaanbod voor buitenlandse gevangenen onvoldoende was. Als redenen hiervoor werden genoemd (meerdere antwoorden waren mogelijk): -het niet beschikken over onderwijsprogramma’s in de taal van buitenlandse gedetineerden (73%); -te weinig personeel (49%) of te weinig budget (37%) beschikbaar hebben; -het onderwijs voor buitenlandse gedetineerden heeft te lage prioriteit bij beleidsmakers (27%) of bij uitvoerend medewerkers (24%) en -buitenlandse gedetineerden, en dus ook hun onderwijs, genieten weinig publieke sympathie, dus heeft het onderwijsaanbod aan hen een lage politieke prioriteit. Één respondent uit Duitsland gaf aan dat buitenlandse gedetineerden genoeg tijd en mogelijkheden hebben om eerst Duits te leren alvorens met (beroepsgericht) onderwijs te starten; één respondent uit Ierland meende dat de meeste buitenlandse gedetineerden wel ‘wat’ Engels beheersen en dus aan onderwijs kunnen deelnemen. De percentages respondenten die het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden voldoende of onvoldoende vinden ontlopen elkaar overigens niet als gekeken wordt naar de achtergrond als beleidsmaker of uitvoerende. 3.5. Door de overheden overwogen of genomen maatregelen In de enquēte werd ook gevraagd of er de afgelopen vijf jaar27 maatregelen zijn overwogen of genomen om een eventuele uitsluiting van buitenlandse gedetineerden van onderwijs te beperken of voorkomen. Door 76% van de respondenten werd aangegeven dat eigen studiemateriaal voor afstandsonderwijs of zelfstudie tot de (binnenlandse- én buitenlandse) gedetineerden tot de inrichting wordt toegelaten. De anderen gaven aan dat dit niet is toegestaan (17%) of dat niet te weten (7%). Aan die toelating worden verschillende – los van elkaar staande - voorwaarden gesteld: het studiemateriaal moet door gevangenispersoneel goed te controleren zijn (22%), er moet geen internet voor nodig zijn (17%), er moeten geen financiële verplichtingen voor de inrichting uit voort komen (11%), het materiaal moet afkomstig zijn van een officiële onderwijsinstelling, NGO of universiteit (22%), het moet gaan om zelfstudie zonder begeleiding (17%), een gevangenisonderwijzer moet de supervisie over de studie hebben terwijl een externe docent de studiebegeleiding verzorgt (11%). Door 27% van de respondenten werd aangegeven dat binnen hun werksituatie in die afgelopen periode van vijf jaar gesproken is over of gezocht is naar een mogelijkheid om het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden uit te breiden. De anderen gaven aan dat dit niet het geval is geweest (29%) of hierover niets te weten (44%). Door 24% werd gemeld dat gesproken is over of gezocht naar mogelijkheden om het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden mogelijk te maken in één of meerdere andere talen dan de taal van het detentieland. De andere respondenten gaven aan dat in hun werksituatie niet is gesproken over of gezocht naar anderstalig onderwijs voor de buitenlandse gedetineerden (37%) of niet te weten of dat is gedaan (39%). Eén respondent gaf aan dat in die afgelopen periode van vijf jaren contact is gezocht met diplomatieke vertegenwoordigers van andere landen om te overleggen over de mogelijkheid bij het aanbod van onderwijs voor gedetineerden afkomstig uit die landen te helpen; de anderen lieten weten dat dit niet is gebeurd (33%) of dat dit hun niet bekend is (65%). Door 8% van de respondenten werd gesteld dat er overleg is gezocht met niet gouvermentele organisaties (NGO’s) uit het detentieland of het buitenland over de mogelijkheid het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden uit te breiden terwijl de anderen meldden dat dit niet is gebeurd (80%) of hierover niets te weten (12%).
27
De jaren 2008 tot en met 2012 6
Respondenten uit IJsland, Denemarken en Duitsland gaven aan in dit kader samen te werken met de Nederlandse Stichting “Educatie achter buitenlandse tralies”28 die Nederlandstalig schriftelijk (afstands)onderwijs verzorgt voor in het buitenland gedetineerde Nederlanders; andere Europese landen kennen een met die stichting vergelijkbare organisatie niet. Het initiatief voor die samenwerking is niet door de betreffende respondenten genomen maar door de Nederlandse organisatie. In die onderzochte periode is volgens 46% van de respondenten binnen hun werksituatie nagegaan of met behulp van computergestuurd of computerondersteund onderwijs het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden mogelijk kan worden gemaakt dan wel uitgebreid. Van de anderen stelde 49% dat dit niet is gebeurd of hierover niets te weten (5%). 4. Conclusies 4.1. Buitenlandse gedetineerden blijven in de praktijk meestal verstoken van onderwijs Bijna overal kunnen binnenlandse gedetineerden onderwijsprogramma’s volgen op het gebied van basiseducatie, wereldtalen, beroepsgericht onderwijs en computervaardigheden. Dat geldt formeel ook voor 85% van de buitenlandse gedetineerden. Als echter rekening wordt gehouden met het feit dat de onderwijsprogramma’s bijna overal alleen in de taal van het detentieland worden verzorgd en dat eerst getoetst wordt of de gedetineerde het vereiste niveau (meestal einde basiseducatie) taalvaardigheid beheerst, dan zal het aantal buitenlandse gedetineerden dat daaraan voldoet waarschijnlijk heel erg klein zijn. Het opleidingsniveau van de meeste gedetineerden is vaak beperkt tot (afgebroken) basiseducatie in de eigen landstaal en men beheerst weinig andere talen dan de eigen taal29. Daardoor zullen buitenlandse gedetineerden veelvuldig worden buitengesloten van deelname aan onderwijsprogramma’s. Onderwijsprogramma’s in de taal van het detentieland zijn voor de buitenlandse gedetineerden ook niet de programma’s die passen bij hun (taal)achtergrond en mogelijkheden. Anders dan Hüseynov meent, lijkt hier geen sprake te zijn van discriminatie omdat formeel geen nationaliteit of taalgroep wordt uitgesloten. Uitsluiting gebeurt in de praktijk wel, maardat wordt gedaan op basis van voor iedereen geldende taaltoetsen30. Daardoor is hier sprake van uitsluiting van buitenlandse gedetineerden van het onderwijs waardoor de kans op beperking van detentieschade en op succesvolle reïntegratie en de arbeidsmarkt voor hen kleiner is. De beleidslijn die in Duitsland lijkt te worden aangehouden dat buitenlandse gedetineerden alleen aan beroepsopleidingen mogen deel nemen als expliciet een besluit is genomen dat de buitenlandse gedetineerde na diens detentie in Duitsland mag blijven, komt neer op uitsluiting van een specifieke groep mensen en daarmee op discriminatie. Buitenlandse gedetineerden blijken volgens de gehouden enquête vaak wel in staat te worden gesteld om zich op te geven voor een onderwijsprogramma dat er op is gericht om de taal van het detentieland te leren. In bijna alle gevallen blijken er evenwel wachtlijsten te zijn waardoor het een tijd duurt alvorens daadwerkelijk na worden deelgenomen. Het verkeren in een omgeving met een vreemde cultuur, gewoonten en regels is naar verwachting het meest spanningsvol in de periode waarop de gedetineerde net is ingesloten, medegedetineerden en personeel nog nauwelijks kent en de onduidelijkheid over de strafrechtelijke procedure en gevolgen daarvan meestal nog erg onduidelijk zijn. Juist in die begin-fase van de detentie is deelname aan een cursus om de taal een beetje te leren van het grootste belang. Gedurende enkele maanden tot een jaar op de wachtlijst staan is dan erg onwenselijk en komt niet overeen met de (geest van de) aanbevelingen van de Raad van Europa. 4.2. Onderwijs is vaak geen onderdeel van een detentieplan voor buitenlandse gedetineerden Door het stelselmatig opmaken van een detentieplan waarin ook aandacht wordt gegeven aan onderwijs wordt een op de achtergrond en toekomstwensen van de gedetineerde afgestemd detentieprogramma gericht op reïntegratie mogelijk. Door bijna alle respondenten wordt aangegeven dat zo’n plan wel voor binnenlandse gedetineerden wordt opgesteld maar slechts tweederde van hen 28
voor nadere informatie zie www.eabt.nl zie noot 5. 30 Hüseynov, L. (2012). Zie noot 8. 29
7
geeft aan dat dit ook gebeurt voor buitenlandse gedetineerden. In bijna alle gevallen wordt hierin voor binnenlandse gedetineerden aandacht aan onderwijs besteed terwijl dat voor buitenlandse gedetineerden 10% lager is. 4.3. Buitenlandse gedetineerden die wel onderwijs volgen kunnen dat vaak niet voortzetten of afronden na invrijheidstelling; diploma’s zijn in het ‘thuisland’ niet geldig Gedetineerden moeten onderwijsprogramma’s die zij in de gevangenis zijn gestart kunnen voortzetten en afronden nadat zij zijn overgeplaatst naar een andere gevangenis of teruggekeerd in de vrije samenleving. Dat geldt uiteraard ook voor buitenlandse gedetineerden. Het volgen van onderwijs in detentie is er onder meer op gericht om de detentieschade te beperken maar ook om een grotere kans te maken op goede reïntegratie in de vrije samenleving en het kunnen gaan voorzien in eigen onderhoud zonder tot criminaliteit te vervallen. Daarvoor is het vinden van betaald werk belangrijk. Het verkrijgen van betaald werk lukt waarschijnlijk beter indien men een (beroeps)opleiding met succes heeft gevolgd en afgerond. Een groot deel van de respondenten geeft aan dat het niet mogelijk is om een diploma van een (beroeps)opleiding te behalen. Slechts een klein deel geeft aan dat het wel mogelijk is om gestarte opleidingen elders te vervolgen en af te ronden. Voor functionarissen die zelf verantwoordelijk zijn voor het beleid en/of uitvoering van het gevangenisonderwijs is het ronduit vreemd te noemen dat zij onderwijs aanbieden dat niet afgerond kan worden dan wel dat zij vaak zelf niet weten of zoiets kan. Het onderwijsaanbod en de uitvoering daarvan voldoet daarmee niet aan de aanbevelingen van de Raad van Europa. Het is van belang dat gedetineerden na het voltooien van onderwijsprogramma’s examen kunnen doen en dat een eventueel behaald diploma in de vrije samenleving erkend wordt31. Voor buitenlandse gedetineerden betekent dit dat een diploma in het thuisland van de gedetineerden erkend moet worden. Een diploma is volgens bijna de helft van de respondenten niet in het ‘thuisland’ van de buitenlandse gedetineerde erkend of weet men het niet. Als met een buitenlandse gedetineerde een detentieplan wordt opgesteld met daarin aandacht voor onderwijs en voordat men een gedetineerde deel laat nemen aan een opleiding is het van groot belang voor de gedetineerde als deze weet of de inspanningen voor de studie iets kunnen opleveren voor diens toekomst en met name voor diens arbeidsperspectief. Het is onbevredigend dat medewerkers die voor het onderwijs verantwoordelijk zijn gedetineerden onderwijs laten volgen waarvan het diploma geen waarde heeft of dat men niet weet of dat ‘buiten’ waarde heeft. 4.4. De penitentiaire autoriteiten zijn niet tevreden met de huidige situatie maar denken daar niets aan te kunnen veranderen Van de respondenten, die zelf verantwoordelijk zijn voor het beleid en de uitvoering van het gevangenisonderwijs, is drie kwart ontevreden over het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden. Vooral omdat er geen onderwijsprogramma’s beschikbaar zijn in de taal van de betreffende buitenlandse gedetineerden. Men stelt dat er onvoldoende menskracht, budget en aandacht zijn om hier iets aan te veranderen. Uit interviews met respondenten uit onder meer België, Duitsland en Nederland blijkt dat er in hun gevangenissen vaak 50 of meer nationaliteiten verblijven; dat veroorzaakt een mengkroes van talen. In Antwerpen gaat het om 48% van de gedetineerden die communiceren in diverse Germaanse, Romaanse, Slavische, Semitische en andere talen32. We mogen aannemen dat dit, gelet op de grote aantallen buitenlandse gedetineerden, elders niet veel anders zijn. Dat houdt in dat er een grote verscheidenheid aan onderwijstalen nodig is om aan het uitgangspunt tegemoet te komen dat voor iedere gedetineerde passend onderwijs – waaronder de taal die deze beheerst – beschikbaar moet worden gesteld. Bovengenoemde respondenten betwijfelen ten sterkste of dat ooit te realiseren valt.
31
Zie noot 19. Brosens, D., De Donder, L., & Verté, D. (2013). Hulp- en Dienstverlening Gevangenis Antwerpen: Een onderzoek naar de behoeften van gedetineerden (Brussel). Laatst geraadpleegd 22 april 2014 www4wvg.vlaanderen.be/.../hulpaangedetineerden/.../db_onderzoeksrapport_behoefteonderzoek_gevangenis_an twerpen.pdf
32
8
De medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het beleid en/of de uitvoering van het onderwijs voor (buitenlandse) gedetineerden zijn in grote meerderheid niet tevreden met het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden. Maar is er door hen dan in de periode 2008 tot en met 2012 gebruik gemaakt van, dan wel gezocht naar, mogelijkheden om de kans op achterstelling van buitenlandse gedetineerden te compenseren? Een van de mogelijkheden hiertoe is om studiematerialen voor afstandsonderwijs of zelfstudie in de taal van de buitenlandse gedetineerden toe te laten. Dat is, zo wordt door driekwart van de respondenten gesteld, toegestaan. De vraag is nu of en, zo ja, wat er aan acties ondernomen is om er voor te zorgen dat zulk materiaal in de praktijk ook beschikbaar komt. Driekwart van de respondenten geeft aan dat er niet gezocht is naar mogelijkheden of dat zij hiervan niet weten. In beperkte mate is er wel over gesproken maar slechts in een enkel geval heeft dat geleid tot nadere actie of samenwerking met diplomatieke vertegenwoordigers en/of NGO’s van andere Europese landen. De mogelijkheid om met behulp van computergestuurd of computerondersteund onderwijs het onderwijsaanbod voor buitenlandse gedetineerden mogelijk te maken is volgens bijna de helft respondenten ‘wel eens’ besproken. Tot verdere actie en/of beleid heeft dit evenwel niet geleid. Ook op dit gebied worden de aanbevelingen van de Raad van Europa dus niet uitgevoerd. 5. De aanbevelingen van de Raad van Europa worden niet uitgevoerd Buitenlandse gedetineerden worden nauwelijks in staat gesteld om onderwijsprogramma’s te volgen die het best passen bij hun achtergrond en mogelijkheden omdat er eenvoudigweg in het detentieland geen programma’s zijn in de eigen taal van de buitenlandse gedetineerde. Voor een cursus in de taal van het land van detentie zijn veelal wachtlijsten. Als buitenlandse gedetineerden een cursus mogen volgen kan die niet worden voortgezet en afgerond in een volgende gevangenis of in eigen land of is dit niet bekend. Indien een diploma wordt behaald is dat diploma vaak niet erkend in het land van herkomst van de gedetineerde of is ook dat bij de autoriteiten onbekend. De respondenten zijn enerzijds ontevreden over de onderwijsprogramma’s voor buitenlandse gedetineerden maar hebben anderzijds geen maatregelen gezocht of genomen om de achterstelling van die groep te voorkomen of beperken. De aanbevelingen van de Raad van Europa worden derhalve niet uitgevoerd. Het lijkt voor de gevangenissen onuitvoerbaar om passende onderwijsprogramma’s voor alle categorieën buitenlandse gedetineerden zelf te verzorgen; daarvoor is de verscheidenheid te groot. Nakoming van de aanbevelingen is niet afdwingbaar33. Daarom lijkt een andere aanpak nodig. Het lijkt zinvol om – vooralsnog op EU-niveau - een internationaal samenwerkingsverband te creëren dat bewerkstelligt dat gedetineerden toegang krijgen tot onderwijsprogramma’s die beschikbaar komen uit hun land van herkomst en bij voorkeur in hun eigen taal: een organisatie met een steunpunt in elk EU-land dat de vraag van buitenlandse gedetineerden en het aanbod uit hun thuisland aan elkaar kan koppelen. De European Prison Education Association zou hiertoe het voortouw moeten nemen.
33
Van Zuyl Smit, D. (2006) zie noot 3 9