Onderwijs moet de wereld van de armen leren kennen, toespraak Minister van Onderwijs, 18 februari 2006.
Gent, Huis van de mensenrechten In onze scholen komt iédereen over de vloer: kinderen uit de middenklasse, rijke kinderen, maar ook arme kinderen. In onze scholen moeten àl die kinderen zich goed voelen. En in onze scholen moeten kinderen die aan de start met minder kansen vertrekken, evenveel kansen krijgen als de anderen om aan de eindmeet te geraken. Er zijn gezinnen voor wie overleven een dagelijkse opdracht is - een aantal onder u ervaart dat iedere dag. En dat kan verschillende redenen hebben: tegenslagen, ziekte, geen diploma, echtscheiding, plotse werkloosheid? Niemand kiest voor armoede, of het nu gaat om gebrek aan geld, of "kansarmoede" in een bredere betekenis. Onderwijs - de plaats waar ieder kind langs komt - zou ervoor moeten zorgen dat kinderen uit kansarme gezinnen weg geraken uit die kansarmoede. Maar in de praktijk lukt dat niet zo goed. Kinderen uit kansarme gezinnen moeten vaker zittenblijven. Ze belanden vaker in het buitengewoon onderwijs. En ze gaan vaker weg van de school zonder een diploma op zak. Dat verhaal moeten we keren. Ik beschouw dat als een héél belangrijke opdracht voor wie minister van Onderwijs is. De voorbije jaren werden we er meer bewust van dat armoede een grote uitdaging blijft. Eén heel belangrijke aanzet daartoe was het Algemeen Verslag over de Armoede (1994). Daaruit zijn Vlaamse initiatieven ontstaan zoals het jaarlijkse Vlaams Actieplan Armoedebestrijding en het decreet over de armoedebestrijding (2004). We proberen het Vlaamse beleid nu ook meer op één lijn te krijgen met het Europese, federale en lokale beleid - en dat is van belang. We moeten samen aan hetzelfde zeel trekken. En dat zal niet vanzelf gaan, dat weet ik wel. Het probleem van de armoede is heel ingewikkeld en oplossingen liggen dus niet voor het grijpen. Ik sta dan ook helemaal achter de boodschap die u in uw programma centraal stelt: communicatie, uitwisseling van ideeën met verenigingen als de uwe is heel erg van belang. U kunt een inbreng doen in het beleid, recht uit het leven gegrepen. Uw beweging is ook ruim bekend, ze heeft een sterke werking, een ruim publiek, ze organiseert interessante publicaties en vormingsdagen. Er moeten de komende jaren in het Vlaamse onderwijs belangrijke beslissingen worden genomen. En die moeten goed zijn voor iedereen, ook voor de armen. Meer zelfs: ze moeten het verschil maken voor mensen in armoede. Toen ik als minister verantwoordelijk was voor gezondheidszorg, heb ik heel veel geleerd uit overleg met organisaties van armen, waardoor ik verschillende maatregelen ook beter heb kunnen afstemmen op de echte noden van wie arm is. Ik zal er daarom de komende jaren op toekijken dat mijn medewerkers de vinger met u aan de pols blijven houden.
Ik heb kansarmoede - en nog ruimer ongelijkheid van kansen - tot het centrale werkpunt gemaakt in mijn onderwijsbeleid. Toen ik minister van Onderwijs werd, heb ik een beleidsnota geschreven die de titel meekreeg: Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen. Want het onderwijs in Vlaanderen is in vergelijking met andere landen heel goed voor wiskunde, en ook voor talen en wetenschappen. Maar het is niet even goed voor alle leerlingen. Kinderen uit kansarme gezinnen en kinderen die thuis geen Nederlands spreken kunnen doorgaans nog altijd niet zo goed mee op school. En daar wil ik iets aan doen. Ik wil dat het onderwijs in Vlaanderen voor alle kinderen goed is. Want alle ouders willen dat hun kinderen het later goed hebben. Arme mensen zouden, misschien nog meer dan rijke, alles doen om hun kinderen een beter leven te geven! We moeten die droom helpen waarmaken. Mensen die leven in kansarmoede merken ook dat er een grote afstand gaapt tussen hun kansarme wereld en de wereld van het onderwijs. Want die is meer op de kansrijke mensen afgestemd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van schoolse achterstand. In grootsteden is er meer armoede en daar stellen we ook meer schoolse achterstand vast. In Gent bijvoorbeeld hebben veel mensen een laag inkomen. In deze stad moet 1,57% van de bevolking het stellen met een leefloon, wat het hoogste cijfer is in heel Vlaanderen. En wat stellen we vast? Meer dan een leerling op de vier in het basisonderwijs in Gent loopt minstens een jaar schoolse vertraging op, of 25%. Het gemiddelde in Vlaanderen is 15%. In het secundair onderwijs in Gent liggen die cijfers voor alle onderwijsvormen nog een stuk hoger, behalve in het ASO. Er is een duidelijke samenhang: in grootsteden waar er veel armen zijn, is er meer schoolse vertraging. Een deeltje daarvan is te verklaren door ziekte, maar het grootste deel heeft te maken met niet goed meekunnen op school. Zowel de school als de overheid moet er alles aan doen om ervoor te zorgen dat alle kinderen meekunnen in het onderwijs en nadien hun weg vinden in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Ik denk dat we dit op twee manieren kunnen doen: met meer centen, met onze centen gericht te gebruiken èn met een andere cultuur, een andere houding. Kansarmoede bestrijden is voor een stuk een kwestie van centen, maar het is niet alléén een kwestie van centen. Het eerste punt. Kansarmoede bestrijden doe je voor een stuk met centen. Ons Vlaams onderwijs kost veel geld. Het slorpt meer dan 40% van de volledige Vlaamse begroting op of niet minder dan 8 miljard euro. En dat is goed. Want in een land als het onze is het belangrijk dat de mensen behoorlijk opgeleid zijn. Wij hebben geen olie in de bodem of geen gas of geen goud. Veel mensen moeten hier de kost verdienen met hun hoofd, met wat ze kennen. Of met een combinatie van werk met hun handen en met hun hoofd. Want werk met de handen houdt meestal ook denkwerk in. Een stielman moet bijvoorbeeld nadenken over hoe hij een opdracht zal aanpakken, wat eerst en laatst moet gebeuren, hij moet allerlei berekeningen maken en ervoor zorgen dat hij het nodige materiaal meebrengt. Die stielmannen kunnen goed hun brood verdienen. Mensen zonder diploma hebben het veel moeilijker om een job te vinden.
Onderwijs is dus heel belangrijk. We hebben de voorbije tientallen jaren dan ook al zeer veel geïnvesteerd in leerkrachten. Er zijn nu meer leerkrachten dan vroeger, en ze hebben ook een beter loon. Terecht, want voor goed onderwijs heb je voldoende en gemotiveerde leerkrachten nodig. We hebben ook de zorgcoördinator en de GOKleerkracht ingevoerd, die zich vooral inzetten om de kansenongelijkheid in het onderwijs te bestrijden. Nog vorig jaar heb ik in budgettair moeilijke omstandigheden extra geld vrij gemaakt om meer GOK-leerkrachten in het onderwijs aan de slag te laten gaan. Ik wil overigens de financiering van het onderwijs helemaal herbekijken, zodat we ervan verzekerd zijn dat scholen die veel kansarme leerlingen tellen, voldoende omkaderd zijn met personeel en voldoende werkingsmiddelen hebben. Zorgen dat scholen voldoende geld krijgen van de overheid is belangrijk voor de werking van de school, maar het is ook belangrijk voor de factuur die de school aan de ouders voorlegt. Zoals ik zei, betaalt de Vlaamse overheid een heel groot deel van ons onderwijs. Het is altijd ook zo geweest dat de ouders een stukje van de kosten betalen. Maar de kosten die aan ouders doorgerekend worden, zowel in het basisonderwijs (kleuter- en lager) als in het secundair onderwijs, zijn de voorbije 10 jaar gestegen, sterker dan de stijging van de gemiddelde levensduurte. De tijd is gekomen om die trend te keren. Toen deze Vlaamse regering van start ging, heeft ze afgesproken dat de kosten van het onderwijs voor de ouders naar beneden moeten. We moeten ervoor zorgen dat ons onderwijs voor iedereen, zonder uitzondering, betaalbaar is. Ik bereid een aantal ingrijpende maatregelen voor. Die wil ik hier kort even overlopen. Eerst onze plannen voor het basisonderwijs. In het lager onderwijs en het kleuteronderwijs krijgen ouders eigenlijk twee soorten kosten gepresenteerd. Er zijn de echte onderwijskosten: schoolboeken en schoolmateriaal. Die zouden eigenlijk nooit mogen worden doorgerekend aan de ouders. Want dat materiaal is noodzakelijk om de "eindtermen" te bereiken, d.w.z. de onderwijsdoelstellingen die de overheid oplegt. Daarom zal ik vanaf september 2007 voor deze kosten geleidelijk - de volledige kosteloosheid voor ouders garanderen. We zullen dit inderdaad geleidelijk moeten doen. Wat die geleidelijkheid precies betekent, moeten we eigenlijk nog beslissen. We gaan waarschijnlijk beginnen met de facturen die voorgelegd worden aan ouders met kinderen in het zesde leerjaar en dalen dan af tot het kleuteronderwijs, zo staat het toch in het regeerakkoord. Maar misschien vinden we nog een betere manier. Vanaf september 2007 zullen scholen extra financiële steun krijgen voor hun werkingsbudget. Want als we zeggen: 'kosteloosheid voor de ouders', betekent dat ook: 'de overheid moet meer middelen geven aan de scholen'. Die hebben vandaag niet genoeg werkingsmiddelen om zelf nog veel extra kosten op te vangen. Tegelijkertijd zullen we héél duidelijk maken voor welke kosten het principe van de kosteloosheid geldt. Ouders moeten daarover heel goed geïnformeerd zijn! Naast de echte onderwijsactiviteiten die direct helpen om de eindtermen ter bereiken, organiseren de meeste basisscholen activiteiten die het onderwijs aantrekkelijker, interessanter, levendiger maken. Ze gebruiken tijdschriften in de klas, ze gaan naar toneel, naar een boerderij of een museum enzovoort. En dat is goed natuurlijk.
Ik kan niet zeggen dat scholen daar in de toekomst geen enkele bijdrage meer mogen voor vragen aan de ouders. Wel wil ik dat scholen die kosten beperkt houden. Geen enkele basisschool zal de kosten voor de ouders boven een bepaald plafond mogen laten stijgen. We zullen daar een scherpe "maximumfactuur" voor vastleggen. Voor meerdaagse uitstappen gaan we ook een maximumfactuur - iets minder scherp - bepalen. Bos-, sneeuw-, stadsklassen zijn heel positief en voor sommige kinderen misschien een enige kans, maar de kostprijs moet toch zo laag mogelijk blijven. Weinig ervaringen zijn zo triestig voor een kind als niet mee mogen omdat papa of mama de uitstap niet kunnen betalen. Die twee maximumfacturen - de scherpe en de iets minder scherpe - zouden moeten ingaan vanaf 1 september 2007. Vanzelfsprekend moet daarover overleg gepleegd worden met de vertegenwoordigers van inrichtende machten, maar ook met jullie. Want het mag allemaal niet te duur worden. Anders worden kinderen uitgesloten omdat ze het niet kunnen betalen. Of meer: dan kiezen ouders niet voor bepaalde scholen omdat die activiteiten organiseren die te veel kosten. In het secundair onderwijs is de uitdaging zowel groter als ingewikkelder. Niet alleen liggen de kosten voor de ouders daar hoger dan in het basisonderwijs. Hoeveel het secundair kost, hangt ook af van de studierichting die de leerling volgt. Daarom is een algemene regeling moeilijk. Ik zal twee verschillende sporen bewandelen. Het eerste spoor moet leiden tot een beperking van de kosten voor alle ouders. Die moeten worden beperkt, want nog meer dan in het basisonderwijs is de schoolfactuur in het secundair voor arme mensen een groot probleem. Volledige kosteloosheid is echter niet mogelijk. We zullen overleg plegen met de inrichtende machten, ouders en vertegenwoordigers van armenverenigingen om een stelsel van "maximumfacturen" vast te leggen voor het secundair onderwijs, waarbij we rekening zullen houden met de studierichtingen. Dat zal er dus anders uitzien dan in het basisonderwijs. We willen hierover tot goede afspraken komen met de inrichtende machten. Tegelijkertijd willen we ook in het secundair onderwijs méér investeren in werkingsmiddelen, zodat de scholen bepaalde kosten gemakkelijker zelf zullen kunnen dragen. Het tweede spoor betreft de studietoelagen voor het secundair onderwijs. Sinds 1981 zijn de bedragen daarvan niet meer aangepast en zelfs niet meer geïndexeerd. Daardoor kan zo'n toelage steeds minder de schoolkosten dekken en komen er ook minder en minder mensen in aanmerking voor een studietoelage. In 1991 kreeg nog ongeveer 25% van de leerlingen een toelage, nu is dit nog maar 17%. Ook het totale budget is in de loop van de jaren gedaald van bijna 17 miljoen euro (euro's van 1991!) naar 12 miljoen euro vandaag. Eigenlijk is dit beschamend. Deze beweging moeten we echt omkeren. Daarom komen er vanaf het schooljaar 2007-2008 meer en hogere studietoelagen. We zullen de gunstigere inkomensgrenzen die van toepassing zijn voor studiefinanciering in het hoger onderwijs ook toepassen op het secundair onderwijs. Mijn administratie heeft zopas berekend dat dit ongeveer 17.000 extra gerechtigden op studiefinanciering zal opleveren in het secundair onderwijs.
We moeten ook het bedrag van de studiebeurzen verhogen. Nu bedraagt dat gemiddelde 164 euro. Maar een studiebeurs kan uiteraard hoger zijn dan dat gemiddelde. Nu is dat maximum 447 euro in het lager secundair, 618 euro in het hoger secundair en 1403 euro in de 4de graad secundair onderwijs. Met hoeveel ik de bedragen in het secundair onderwijs zal aanpassen, kan ik vandaag nog niet zeggen. Ik ben voorzichtig als het gaat om beloften. Maar er moet zeker iéts gebeuren. Misschien moeten we daarbij vooral inspanningen doen voor de studierichtingen in het secundair onderwijs die vandaag het meest kosten aan de ouders, en die zitten in het technisch en het beroepsonderwijs. Hierover wil ik ook overleg met de armenverenigingen. Op die manier zou ik - gericht op kinderen uit arme gezinnen - een verlengstuk bouwen aan een maatregel die ik onlangs genomen heb. Onlangs heb ik 1 miljoen euro vrijgemaakt om de persoonlijke uitrusting voor leerlingen in opleidingen voor bepaalde knelpuntberoepen (zoals slagers, bakkers, en zorgberoepen) goedkoper te maken: 4000 leerlingen zullen hiervan dit jaar kunnen genieten. We zouden dit beleid kunnen versterken - eventueel zelfs voor méér studierichtingen uit het TSO en BSO voor die leerlingen die een studiebeurs genieten, via een selectieve verhoging van de studiebeurs wanneer ze een "dure" richting kiezen. En er is nog iets. Sommige mensen kunnen niet goed overweg met ingewikkelde formulieren, en sommige mensen kénnen hun rechten niet. De aanvraag van een studietoelage is de voorbije jaren eenvoudiger geworden. Bovendien houdt de afdeling Studietoelagen sinds 2004 ook zitdagen in diverse gemeenten. Daar geeft ze informatie over de wetgeving en helpt ze bij het invullen van de aanvragen, zodat de aanvraag meteen volledig is. Zo daalt het aantal onvolledige dossiers. De afdeling Studietoelagen zal in de toekomst ook gaan samenwerken met onder andere de Lokale Overlegplatforms (LOPs) en de OCMW's. Als dat goed aangepakt wordt, dan kunnen we de mensen die jullie vertegenwoordigen béter bereiken en béter helpen. Maar voor een deel kunnen scholen zelf het probleem aanpakken. Ze kunnen ook binnen het budget dat ze vandaag hebben, de kosten voor ouders bewust tot een minimum beperken. Gezamenlijke aankopen met andere scholen, hun uitgaven kritisch onder de loep leggen, prioriteiten stellen: dat kan al een flink pak schelen, voor de school en voor de ouders. Daarnaast kunnen scholen wanneer het nodig is met voorschotten of gespreide betalingen werken. Er zijn daarvoor al codes en vuistregels ontworpen, bijvoorbeeld in Antwerpen en Sint-Niklaas. Die codes vinden intussen hun weg naar heel wat scholen. Zo'n goede praktijken die op het terrein ontstaan, daar neem ik mijn hoed voor af. Verder kunnen ouders nooit meer worden verrast door totaal onverwachte facturen. Want scholen moeten de ouders via het schoolreglement informeren over de schoolkosten. Dat is zo sinds 2002. De kosten moeten ook worden besproken in de schoolraad, waarin ook vertegenwoordigers van de ouders zitten.
Ook steden en gemeenten kunnen iets doen om de schoolkosten binnen de perken te houden. Dat toont het voorbeeld van Aalst. De netoverschrijdende vzw SOS Schulden op School voerde daar bewustmakingsacties bij scholen en overheden. En de gevolgen lieten niet op zich wachten: een schooloverstijgend steunfonds, een gemeentelijke kansenpas voor cultuuractiviteiten en goedkoper schoolvervoer. Ook sommige OCMW's, bv. in Malle, zitten niet stil en steken met scholen en CLB's de koppen bijeen om tot duurzame oplossingen te komen. Ik zie ook nog veel mogelijk bij de Lokale Overlegplatforms (LOP's), die door het decreet op gelijke onderwijskansen in heel Vlaanderen zijn opgericht. Zo'n Lokaal Overlegplatform is een plaats waar onderwijsmensen en verschillende vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap met elkaar overleggen en afspraken maken. Dat ging niet overal vanzelf natuurlijk, maar ik denk dat ze nu de spreekwoordelijke kinderschoenen zijn ontgroeid. Ik geloof dan ook dat in een LOP goeie netwerken en samenwerkingsinitiatieven kunnen ontstaan - en ik hoop dat Verenigingen waar armen het woord nemen hun stem hebben in deze platforms. Nu is overleg met zoveel verschillende partners niet gemakkelijk. Goede communicatie vraagt ook tijd. Maar lokale actoren kunnen heel wat op gang brengen waar onderwijs beter van wordt. Zoals ik al zei is de betaalbaarheid van onderwijs zeer belangrijk. Maar zelfs als het onderwijs aan de ouders geen enkele euro zou kosten, zijn alle problemen nog niet van de baan. Centen zijn belangrijk als we het over gelijke kansen en armoede hebben. Maar met centen alléén zullen we er niet geraken. Armoedebestrijding is ook een kwestie van "schoolcultuur", van een open houding, van leren omgaan met verschillen, van begrijpen en blijven aanmoedigen. En dit zowel aan de kant van de school als van de ouders. Want het contact tussen school en kansarm gezin loopt niet altijd vlot. Toch weet ik dat er in Vlaanderen heel wat leerkrachten en ander personeel in scholen en CLB's zijn die wel een goed contact hebben met kansarme leerlingen en hun ouders. Er zijn echt veel leerkrachten die hen geregeld een schouderklopje geven voor wat ze goed doen. Die kleine en grote successen aanmoedigen. Die de schoolresultaten van een kind vergelijken met zijn vorige resultaten en niet met die van de andere kinderen in de klas. Die ook kinderen uit kansarme gezinnen blijven uitdagen om het beste te maken van de talenten die ze hebben en de lat daarbij voor zichzelf voldoende hoog te leggen. Die zorgen voor een warme en sterke school. En er zijn ook ouders die de inspanningen en bezorgdheid van leerkrachten dag in dag uit ervaren en waarderen. Toch hoor ik ook getuigenissen van onderwijsmensen over wat misloopt. Tegelijk hoor ik dezelfde klacht bij de armen. Want directies en leerkrachten hebben soms weinig voeling met kansarme mensen. Ze weten niet hoe hun wereld eruit ziet, met welke moeilijkheden ze worstelen, welke kwaliteiten ze in hun mars hebben. En omdat ze dat niet weten, houden ze daar te weinig rekening mee. Misschien hebben leerkrachten geleerd vooral 'dingen uit te leggen' en minder 'naar anderen te luisteren'. Ze voelen zich soms ook onwennig tegenover arme mensen. Ze denken vaak ook dat ouders met een laag inkomen geen interesse hebben in de school van hun kinderen omdat ze bijvoorbeeld niet naar oudercontacten komen.
Terwijl die ouders dat vaak wel zouden willen, maar niet durven. Of uitgaan van de idee dat ze daar toch niet worden gehoord. Vaak hebben die ouders zelf slechte ervaringen met onderwijs achter de rug. Ze schamen zich daarover of hebben geen vertrouwen meer in de school. Ze hebben schrik omdat ze de schuld zullen krijgen van problemen van hun kinderen. Er leven dus drempels en vooroordelen bij de leerkrachten én bij de kansarme ouders. Beide partijen vinden dat de ander voor een conflict zorgt, vlug op de tenen getrapt is, onverschillig reageert of een muur optrekt? Aan weerszijden voelt men zich niet erkend. Willen we misverstanden niet verder voeden, dan moet er gepraat worden. Scholen moeten initiatief nemen om de kloof tussen de wereld van de school en die van de armen overbruggen. School en gezin moeten bondgenoten zijn in de opvoeding van kinderen. Wanneer ze elkaars rol erkennen en ondersteunen, zal ook het kind sterker in zijn schoenen staan. Nu is het soms de speelbal tussen de ouders en de school. Hoe kan een kind zich dan goed voelen en leren? Tijd dus voor een nieuwe houding bij alle betrokkenen. Een nieuwe mentaliteit, een nieuwe cultuur. Het is een heel proces dat scholen en ouders samen moeten afleggen. En de school moet daar het voortouw nemen. Al van jongs af aan. Want recente cijfers over de sociale ongelijkheid in het kleuteronderwijs tonen aan dat vooral kinderen van ouders die niet beroepsactief zijn, wegblijven van school en daardoor een achterstand oplopen. Gemiddeld 1 op de 6 (16,4%) kleuters tussen 2,5 en 3 jaar gaat nog niet naar de kleuterschool. Op 4 jaar is dat nog maar 1%. Maar het gaat wel om een grote groep kleuters die niet naar de kleuterschool gaan vanaf het begin. We weten dat ze hun achterstand bij het einde van de kleuterschool niet meer inhalen. Daarom is het van belang dat ze vanaf 2,5 jaar naar de kleuterschool gaan. Dat is belangrijk voor hun onderwijskansen. De kinderen worden er in hun ontwikkeling gestimuleerd door deskundige leerkrachten. Ze leren er veel bij. Ze worden bijvoorbeeld beter in taal en ze leren omgaan met leeftijdsgenootjes en andere volwassenen. Ik zal aan de regering een plan voorleggen dat de deelname van kleuters aan het kleuteronderwijs aanmoedigt en bevordert. We moeten daarvoor de drempels wegnemen die ouders nu tegenhouden om hun jonge kleuter naar school te laten gaan. En we moeten sluitende afspraken maken met onderwijs, welzijn en anderen om ouders te overtuigen om hun jonge kind al geregeld naar school te brengen. Heel belangrijk om tot een nieuwe cultuur bij leerkrachten te komen, is de lerarenopleiding. Hoe kunnen jonge leerkrachten beter opgeleid worden op de onderwijsstiel - waar ze onvermijdelijk met kansarme leerlingen te maken krijgen? Hoe kunnen we hen beter laten kennismaken met de wereld van armoede? Dat doen we met het lopende project Diversiteit en/in de Lerarenopleiding. Dat project loopt voor het eerst dit schooljaar en wil leerkrachten helpen om beter om te gaan met verschillen tussen leerlingen. Lesgevers van de lerarenopleidingen overleggen hierover ondermeer met organisaties die rond armoede werken. We willen de antwoorden die zij geven, inbouwen in de vernieuwing van de lerarenopleiding die we voorbereiden tegen 2007.
Een van de bedoelingen daarvan is om toekomstige leraren beter voor te bereiden op de praktijk. Dat houdt onder meer ook in: omgaan met arme mensen en met andere culturen. In totaal maak ik voor deze hervorming 13,9 miljoen euro vrij. Geld dat zeker goed besteed is. Samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen is erg belangrijk. Een tijdje geleden heb ik kennis gemaakt met een heel sterk voorbeeld van samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen, waarover ik reuze enthousiast ben: het project "Leren Thuis Leren" van het schoolopbouwwerk in Limburg, samen met 3 hogescholen (XIOS, de Provinciale Hogeschool Limburg en de Katholieke Hogeschool Limburg). Laatstejaars van de lerarenopleiding begeleiden als stage kansarme leerlingen thuis bij hun huiswerk en andere schoolse taken. Ze werken ook aan taalachterstand en 'leren leren'. Niet alleen het gezin steekt daar veel van op. Ook de studenten zelf leren bij. Ze worden vertrouwder met de thuissituaties van leerlingen. Ze leren ook figuurlijk over drempels stappen en op maat werken van kansarme kinderen. Deze aanpak is niet uniek Limburgs, maar de lerarenopleidingen in deze provincie maken er wel echt werk van. (Elke student volgt één gezin. Hij moet minstens 10 keer aan huis gaan, en 5 andere contacten, bv. meegaan naar oudercontact, deelnemen aan klasseraad. Het nieuwe project zou een 50tal studenten betrekken.) Ik heb hen gevraagd of ze hun methode en hun ervaringen in mei kunnen bekend maken op een seminarie voor heel Vlaanderen. Want ik vraag me inderdaad af of we deze aanpak niet veel breder moeten verspreiden. Omwille van deze inspanning krijgt het Limburgse project drie jaar na elkaar financiële steun, niet alleen met het oog op de voorbereiding van het seminarie, maar ook voor de kosten verbonden aan het project, te beginnen vanaf dit jaar. Ik vind dit project niet alleen schitterend passen in mijn nieuwe visie op de lerarenopleiding, het straalt een hartverwarmend engagement uit van jonge mensen voor gelijke kansen. Engagement is de sleutel, niet alleen van warme en sterke scholen, maar ook van een warme en sterke samenleving. In dezelfde lijn ligt de herziening van het beroepsprofiel en de basiscompetenties voor leerkrachten, die aansluitend op de goedkeuring van het decreet lerarenopleiding zal worden afgerond. Ze is gericht dat leerkrachten meer dan vandaag leren omgaan met verschillen en een basishouding krijgen van respect en positieve aandacht voor elk kind en zijn gezin. Dit houdt in dat ze naast hun eigen manier van denken over de dingen, hun eigen normen en gewoonten ook de denkwijze, normen en gewoonten van anderen kunnen inschatten en een en ander zo nodig ook leren relativeren. In hun dagelijks optreden moeten leerkrachten en directies meer aandacht hebben voor het feit dat niet iedereen dezelfde bagage meekrijgt van thuis. Een ander belangrijk punt is het zogenaamde GOK-decreet, het decreet op gelijke onderwijskansen. Dat geeft scholen met veel kansarme kinderen niet alleen extra middelen voor extra begeleiding. Het decreet bepaalt ook het recht op inschrijving. Dat wil zeggen dat je als ouder je kind kan inschrijven in om het even welke school die je kiest. Maar dat liep niet zoals verwacht. Populaire scholen of scholen die bewust kleinschalig werken, lopen vlug vol en moeten dus vanaf een bepaald moment leerlingen weigeren.
Vaak kwamen vooral kansarme kinderen dan ook voor een gesloten deur te staan. Want armen zijn vooral minder goed geïnformeerd. Daarom hebben we het inschrijvingsrecht bijgestuurd en scholen de mogelijkheid gegeven om voorrang te geven aan kansarme leerlingen. In de realiteit staan we op dat vlak nog maar aan een beginpunt. Het komt er nu op aan deze principiële mogelijkheid om te zetten in praktijk. Dames en heren, ik onderstreepte al het belang van communicatie en samenwerkingsverbanden tussen verschillende partners in en om de school, op plaatselijk vlak. Daar kent men de troeven en noden het best. Vandaar dat we ook middelen willen uittrekken om stimulansen te geven aan initiatieven van onderuit. Ik verwijs graag naar het voorbeeld van de volkswijk Sluizeken-Tolhuis-HamBlaisantvest-Voormuide - op een steenworp van hier, dus. Daar zijn de vier wijkscholen de sociale spil geworden van de buurt. In samenspraak met het buurtwerk bieden de scholen na schooltijd en tijdens de vakanties een intens en gevarieerd vrijetijdsaanbod aan de kinderen uit de wijk. Het buurtwerk organiseert multiculturele wijkwandelingen voor leerkrachten om hen te laten kennismaken met de leefwereld van hun leerlingen - vaak maar niet uitsluitend allochtone kinderen. Het Centrum voor Basiseducatie organiseert voor ouders in de school Nederlandse taalles en maakt hen ook warm voor vertel- en voorleesprojecten voor hun kinderen. Verder wordt er gepraat over huiswerk, agenda?s, opvoedingsprincipes, enzovoort. Met de politie wordt in alle scholen gewerkt rond verkeersveiligheid. Dit samenbrengen rond een school van partners uit verschillende sectoren - welzijn, cultuur, jeugd en sport, noem maar op - maakt de leeromgeving slagvaardiger en boeiender. De inbreng van zo'n waaier aan mensen en instanties brengt een beweging op gang, in de school en in de wijk. We hebben daar een mooi woord voor gevonden: we noemen dit een "brede school". Kinderen voelen zich daar goed, en hun ontwikkeling vaart er wel bij. We willen dit model verder uitproberen. Daarom gaan we vijftien bredeschoolprojecten financieel ondersteunen. Er komt ook inhoudelijke steun. Medewerkers van het Steunpunt Gelijke Onderwijskansen zorgen voor de follow-up en de begeleiding van de proefprojecten. Voorstellen kunnen worden ingediend tot 1 mei. De projecten starten volgend schooljaar. In een brede school gaan leerkrachten en ouders altijd met elkaar in gesprek. Het schoolleven wordt zo georganiseerd dat ouders kunnen en willen meedoen. Ze voelen zich erbij betrokken. Ouders en leerkrachten leren elkaar beter kennen en begrijpen en kunnen samen aan veranderingen werken. De 'andere' bagage van kinderen uit arme gezinnen wordt nog te gemakkelijk als achterstand, als onvoldoende afgedaan? Kinderen worden vandaag ook vaak omwille van 'die andere bagage' onterecht naar het buitengewoon onderwijs verwezen. Dat moet echt veranderen, daarin hebben de verenigingen overschot van gelijk. Een aantal kansarme leerlingen wordt vandaag naar het buitengewoon onderwijs gestuurd, met de stempel van type 1, type 3 of type 8 kind. Hun ouders vinden dat zeker niet altijd slecht, omdat ze daar gratis alle nodige hulp en begeleiding krijgen, van leerkrachten, en van kinesisten en logopedisten als dat nodig is.
Maar het buitengewoon onderwijs mag geen opvangnet worden van kansarmen. Het doet voortreffelijk werk, daar niet van. Maar als leerlingen er niet op hun plaats zitten, dan kan het de kansen op opleiding en op werk van die leerlingen ook verminderen, in plaats van ze groter te maken. Daarom moeten kansarme leerlingen niet naar het buitengewoon onderwijs gaan als dat niet nodig is. Sommige van hen kunnen in het gewoon onderwijs blijven, eventueel met bijkomende begeleiding. Natuurlijk moet die school dan bijkomende middelen krijgen daarvoor. Voor andere kinderen blijft een specifieke aanpak in het buitengewoon onderwijs wél nodig - al dan niet tijdelijk. Met het nieuwe "kader voor leerzorg" - kortweg "leerzorgkader" - dat we aan het uittekenen zijn, zullen we een en ander verder uitklaren. En dan is er nog iets. U weet dat het Vlaamse armoedebeleid ervoor gekozen heeft om mensen die in armoede leven bij het overheidsbeleid te betrekken. Zo is de opleiding ontstaan van ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting. Als proef zijn in het onderwijs momenteel enkele ervaringsdeskundigen aan de slag om de kloof tussen scholen en armen te overbruggen. Hun ervaringen moeten ons helpen een zicht te krijgen op de mogelijkheden van die manier van werken. Daarnaast bekijken we welke kansen de opleiding tot ervaringsdeskundige kan openen op verdere opleiding of werk. Ik wil werk maken van gelijke kansen voor iedereen. Ik weet dat onderwijs dit niet alleen kan oplossen. Er zijn ook mechanismen van uitsluiting in andere domeinen, zoals wonen en werk. Maar ik wil alvast van op mijn stoel van minister van Onderwijs doen wat ik kan. Ik wil niet dat echte schoolkosten in het basisonderwijs gedragen moeten worden door de ouders: wat noodzakelijk is om de eindtermen te bereiken, moet kosteloos zijn. En daarnaast wil ik ouderbijdragen voor activiteiten die daarbuiten vallen en voor meerdaagse uitstappen en reizen beperken, door de invoering van een getrapt stelsel van "maximumfacturen" - een maximumfactuur voor activiteiten die het onderwijs verlevendigen en ééndaagse uitstappen, en een maximumfactuur voor meerdaagse uitstappen. Een en ander zal overleg vragen, ook met de verenigingen van armen. In het secundair onderwijs is de situatie ingewikkelder. Daar zal zeker veel overleg nodig zijn met de inrichtende machten, om tot beheersing van de kosten te komen. In het secundair onderwijs wil ik ook een grondige verbetering tot stand brengen van de studiebeurzen, en ervoor zorgen dat mensen ook goed geïnformeerd zijn over hun rechten en geholpen worden om studiebeurzen te verkrijgen. Maar armoede bestrijden in het onderwijs is niet alleen een kwestie van meer geld. Het is ook een kwestie van een andere schoolcultuur, een andere houding, een andere ingesteldheid. Scholen moeten de wereld van kansarmen beter leren kennen, zodat ze er beter op in kunnen spelen. Leerkrachten moeten kansarme kinderen blijven aanmoedigen om het beste te maken van hun talenten. Bij de hervorming van de lerarenopleiding zullen we daar een bijzonder aandachtspunt van maken. Ik geloof daarom heel sterk in samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen, zoals in Limburg, waarbij laatstejaars van de lerarenopleiding kansarme kinderen thuis gaan begeleiden bij hun schoolwerk. Ik hoop dat we dit na een proefperiode kunnen uitbreiden tot veel meer scholen en lerarenopleidingen. En het "leerzorgkader" dat we nu ontwikkelen, moet vermijden dat kansarme leerlingen onterecht in het buitengewoon onderwijs terechtkomen.
Een studiedag zoals vandaag zwengelt het contact aan tussen heel verschillende instanties en mensen die werken aan gelijke onderwijskansen. Hij inspireert en enthousiasmeert ook om dat te blijven doen, ieder vanuit zijn situatie. En dat is belangrijk. Want we moeten er allemaal samen werk van blijven maken, van gelijke kansen voor iederéén.