Onderwijs- en examenregeling 2012 – 2013 Bacheloropleiding
Personeel en Arbeid voltijd, crohonummer 34609
Advies afgegeven door Opleidingscommissie,
d.d. 31 mei 2012
Instemming verleend door Centrale Medezeggenschap,
d.d. 17 juli 2012
Vastgesteld door het College van Bestuur,
d.d. 18 juli 2012
1
Inhoudsopgave 1 Algemeen Art. 1 Begripsbepalingen Art. 2 Reikwijdte van de regeling Art. 3 Vaststelling en looptijd van de regeling
4
2 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
Toelating tot de opleiding 7 1 Vooropleidingseisen voor opleidingen 2 Nadere vooropleidingseisen voor opleidingen 3 Aanvullend onderzoek ex. art. 7.25 lid 4 WHW 4 Aanvullende eisen 5 Colloquium doctum (toelatingsonderzoek 21 jaar en ouder) 6 Eisen werkkring voor de deeltijdopleidingen 7 Toelating duaal onderwijs, eisen werkkring 8 Vrijstelling van vooropleidingseisen op grond van andere diploma’s ex. art. 7.28 WHW 9 Aanvullend onderzoek ex. art. 7.28 lid 3 en 4 10 Toelating tot de post-propedeutische fase 11 Rechtsbescherming
3 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
1 2 3 4 5 6 7 8
Onderwijsprogramma Doelstelling van de opleiding Inrichting en studielast van de opleiding Voertaal in het onderwijs Voorzieningen voor student met functiebeperking Samenstelling van de propedeutische fase Samenstelling van de post-propedeutische fase Samenstelling Associate-degreeprogramma Minor
12
4 Examens en getuigschriften Art. 1 De examens van de opleiding Art. 2 Toekenning graden Art. 3 Getuigschriften Art. 4 Toekenning van getuigschriften Art. 5 Ondertekening getuigschriften Art. 6 Data van de uitslag en uitreiking getuigschriften Art. 7 Cum Laude-regeling Art. 8 Verklaringen Art. 9 Vergelijkingstabel van Nederlands, Duits scoringssystemen en Grade Point Average Art. 10 Rechtsbescherming
16
5 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
21
1 2 3 4 5 6 7 8
Tentamens, toetsen en beoordelen Vorm van de tentamens en toetsen Volgorde van tentamens en toetsen Tijdvakken en frequentie van tentamens en toetsen Gestelde eisen tentamens en toetsen Inschrijvingsprocedure voor tentamens en toetsen Praktische gang van zaken bij schriftelijke tentamens en toetsen Mondelinge tentamens en toetsen Vaststelling van de beoordelingen
2
Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
9 Normering van de beoordelingen 10 Het verlenen van vrijstellingen 11 Toekenning van studiepunten 12 Vastlegging en bekendmaking van de beoordelingen 13 Geldigheidsduur van studieresultaten 14 Inzage van tentamens en toetsen 15 Bewaring van afgelegde tentamens en toetsen 16 Fraude en plagiaat 17 Intellectueel eigendom 18 Rechtsbescherming
6. Studieloopbaanbegeleiding en Studieadvies 32 Art. 1 Studieloopbaanbegeleiding Art. 2 Studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling Art. 3 Studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling Art. 4 Voorwaarden Bindend Studieadvies met afwijzing (BSA) Art. 5 Gevolgen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) Art. 6 Doorstroom van propedeutische fase naar postpropedeutische fase Art. 7 Verwijzing in de postpropedeutische fase Art. 8 Rechtsbescherming 7. Examencommissie Art. 1 Instelling en samenstelling Examencommissie
37
8. Art. Art. Art. Art.
38
1 2 3 4
Slot- en invoeringsbepalingen Hardheidsclausule Onvoorziene omstandigheden Bekendmaking van de regeling Citeertitel, inwerkingtreding
Bijlage A Bijlage B Bijlage C
Competenties van de opleiding Nadere uitwerking van de onderwijseenheden van het curriculum voor de propedeutische fase Nadere uitwerking van de onderwijseenheden van het curriculum voor de postpropedeutische fase
3
1
Algemeen
Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: afstudeerrichting: een specialisatie binnen de opleiding als bedoeld in artikel 7.13 WHW, niet zijnde een Associate-degreeprogramma of een minor; Associate-degreeprogramma: programma als bedoeld in artikel 7.8a WHW met een studielast van tenminste 120 studiepunten; bezwaar, beroep en klachtenloket: faciliteit als bedoeld in artikel 7.59a WHW; college van beroep voor de examens: college als bedoeld in artikel 7.60 WHW; college van bestuur: het instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1 en 10.8 WHW; competentie: een integraal geheel van beroepskennis, -houding en -vaardigheden die een persoon nodig heeft om binnen relevante beroepscontexten adequaat te kunnen functioneren; EVC-procedure: procedure die wordt uitgevoerd door een als zodanig door de instelling erkende organisatie – niet zijnde een opleiding of een Examencommissie - om op basis van deugdelijk onderzoek te komen tot erkenning van verworven competenties en het waarderen van kennis en vaardigheden die buiten het onderwijs zijn opgedaan, van een persoon die niet als student of extraneus bij de opleiding is ingeschreven; examen: afsluitend onderdeel van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3 WHW of de propedeutische fase als bedoeld in artikel 7.8 WHW; examencommissie: commissie als bedoeld in artikel 7.12 WHW; examinator: persoon als bedoeld in artikel 7.12c WHW, niet zijnde een student of extraneus; extraneus: degene die als extraneus als bedoeld in artikel 7.32 en 7.36 WHW is ingeschreven bij de opleiding die voltijds of deeltijds is ingericht; gedragscode internationale student: gedragscode internationale student hoger onderwijs, zoals deze geldt per 1 oktober 2009; instelling: Stenden Hogeschool; les-, toets- en tentamentijden: 8.00 uur tot 21.30 uur. centrale medezeggenschapsraad: raad als bedoeld in artikel 10.17 WHW; minorprogramma: een samenhangend keuzeprogramma van 30 studiepunten, dat gevolgd wordt in de postpropedeutische fase, niet zijnde een afstudeerrichting; onderwijseenheid: onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.3 WHW, die in samenhang met andere onderwijseenheden het onderwijsprogramma van de opleiding vormt, waaraan 4
één eindbeoordeling is verbonden. Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op een praktische oefening; opleidingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10.3c WHW; opleidingsjaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar en, indien men zich inschrijft per 1 februari, het tijdvak dat aanvangt op 1 februari en eindigt op de laatste dag van februari van het daaropvolgende kalenderjaar; opleidingsvariant: een opleiding kan in de voltijd-, deeltijd- en/of duale variant aangeboden worden; post-propedeuse: de hoofdfase van de opleiding direct volgend op de propedeuse; praktische oefening: een onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.3 lid 2 WHW waarin de nadruk ligt op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voor zover deze activiteiten onder begeleiding van de instelling plaatsvinden. Een praktische oefening kan vormgegeven zijn in een project, werkstuk, of ontwerp, scriptie, mondelinge presentatie, doorlopen van een stage, deelname aan excursie, werken in (thema)groepen; programma: het samenhangend geheel van onderwijseenheden verzorgd door de opleiding; propedeuse: propedeutische fase van de opleiding, als bedoeld in artikel 7.8 WHW; progRESS: studenten informatie systeem; schooldag:alle dagen die in de jaarplanning doorgaans niet als vakantiedagen, zaterdagen, zondagen of reguliere feestdagen zijn aangeduid, zijn schooldagen, waarbij de zaterdag uitsluitend bestemd mag worden voor afname van tentamens en of toetsen en of examens. schoolmedezeggenschapsraad: raad bedoeld als in artikel 16.25 WHW. student: degene die als student als bedoeld in artikel 7.32 WHW is ingeschreven bij de instelling; studentenstatuut: statuut als bedoeld in artikel 7.59 WHW; studiejaar: het wettelijk studiejaar dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar; studieloopbaanbegeleider/studiecoach/studiebegeleider: degene die namens de opleiding is aangewezen om de student te begeleiden in zijn studie, keuze- en planningsprocessen, gericht op een effectieve studievoortgang; studiepunt: eenheid voor berekening van de studielast als bedoeld in artikel 7.4 WHW, waarbij 1 studiepunt gelijk staat aan 28 uren studie;
5
tentamen: een onderzoek naar kennis, inzicht, vaardigheden als bedoeld in artikel 7.3 en 7.10 WHW, waarvan de uitkomst in een beoordeling wordt uitgedrukt en die de afsluiting vormt van een onderwijseenheid; toets: een onderdeel van een tentamen waaraan een beoordeling door een examinator is verbonden; WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Artikel 2
Reikwijdte van de regeling
1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding Personeel en Arbeid voltijd, crohonummer 34609, verder te noemen: de opleiding. 2. Deze regeling is van toepassing op de studenten en extraneï die staan ingeschreven bij de opleiding en op aspirant-studenten en -extraneï die verzoeken om toegelaten te worden tot de opleiding. 3. Wordt de opleiding aangemerkt als een gezamenlijke opleiding, dan is deze regeling onverkort van toepassing, tenzij in de overeenkomst die aan de gezamenlijke opleiding ten grondslag ligt anders is bepaald. 4. Kent de opleiding een of meer afstudeerrichtingen, dan is deze regeling onverkort van toepassing, tenzij in de overeenkomst(en) die aan deze afstudeerrichting(en) ten grondslag lig(t)(en)anders is bepaald. 5. Indien van toepassing, een Associate-degreeprogramma is een onderdeel van de bachelor opleiding. Artikel 3
Vaststelling en looptijd van de regeling
1. Deze Onderwijs- en examenregeling wordt, gehoord de centrale medezeggenschapsraad conform artikel 10.20 WHW, vastgesteld door het College van Bestuur. 2. De opleidingscommissie wordt jaarlijks tijdig in de gelegenheid gesteld deze regeling te beoordelen en daarover advies uit brengen aan de Head of School. De opleidingscommissie zendt een afschrift van dit advies aan de Schoolmedezeggenschapsraad (SMR). 3. De regeling geldt voor de duur van een studiejaar. Gedurende het studiejaar kan de regeling niet worden gewijzigd, tenzij dit als gevolg van overmacht noodzakelijk is en studenten daar niet onevenredig door worden benadeeld. Een tussentijdse wijziging behoeft de voorafgaande instemming van de Head of School; de bepalingen in dit artikel zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.
6
2
Toelating tot de opleiding
WHW:
7.24, 7.25, 7.26, 7.27, 7.28, 7.29.
Artikel 1
Vooropleidingseisen voor opleidingen
1. Voor de inschrijving voor een opleiding in het hoger onderwijs geldt als vooropleidingseis het bezit van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) of hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of een diploma van een middenkaderopleiding of van een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) (mbo-niveau 4). Met een diploma bedoeld in de eerste volzin wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld het diploma van de bij ministeriële regeling aangewezen vakopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van de WEB. Artikel 2
Nadere vooropleidingseisen voor opleidingen
1. De volgende diploma's van middelbaar beroepsonderwijs (mbo niveau 4), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) geven rechtstreeks toegang tot de opleiding, waarbij op grond van een ministeriële regeling eisen aan het vakkenpakket kunnen worden gesteld: a. b. c. d. e. f. g. h. i.
mbo-diploma niveau 4; havo-diploma, profiel natuur en techniek, geen eisen aan het vakkenpakket; havo-diploma, profiel natuur en gezondheid, geen eisen aan het vakkenpakket; havo-diploma, profiel economie en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket; havo-diploma, profiel cultuur en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel natuur en techniek, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel natuur en gezondheid, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel economie en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel cultuur en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket. De diploma’s vermeld onder de letters b tot en met i hebben betrekking op profielen havo/vwo die gelden vanaf 1 augustus 2007.
j. k. l. m. n. o. p. q.
havo-diploma, profiel natuur en techniek, geen eisen aan het vakkenpakket; havo-diploma, profiel natuur en gezondheid, geen eisen aan het vakkenpakket; havo-diploma, profiel economie en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket; havo-diploma, profiel cultuur en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel natuur en techniek, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel natuur en gezondheid, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel economie en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket; vwo-diploma, profiel cultuur en maatschappij, geen eisen aan het vakkenpakket. De diploma’s vermeld onder de letters j tot en met q hebben betrekking op profielen havo/vwo die tot 1 augustus 2007 werden gehanteerd.
Artikel 3
Aanvullend onderzoek ex. art. 7.25 lid 4 WHW
1. Het College van Bestuur kan bepalen dat de bezitter van een diploma genoemd in artikel 1, die niet voldoet aan de in dit artikel 2 genoemde voorwaarden, toch wordt ingeschreven, onder de voorwaarde dat blijkens een onderzoek wordt voldaan aan 7
inhoudelijk daarmee vergelijkbare eisen. Aan deze eisen moet zijn voldaan voor de aanvang van de opleiding. 2. In geval van een aanvullend onderzoek wordt de kennis van de vereiste vakken dan wel het vereiste niveau, genoemd in artikel 2, getoetst. Artikel 4
Aanvullende eisen (DIT ARTIKEL IS NIET VAN TOEPASSING)
1. Indien de uitoefening van het beroep of de beroepen waarop een opleiding voorbereidt, dan wel de organisatie en de inrichting van het onderwijs, specifieke eisen stelt ten aanzien van kennis of vaardigheden die niet of niet in voldoende mate onderdeel zijn van het voortgezet onderwijs of van het beroepsonderwijs, bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs, onderscheidenlijk specifieke eisen stelt ten aanzien van de eigenschappen van de student, kunnen bij ministeriële regeling in verband daarmee eisen worden gesteld in aanvulling op de eisen, bedoeld in artikel 1 en 2. 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld ten aanzien van welke opleidingen het eerste lid toepassing kan vinden. Artikel 5
Colloquium doctum (toelatingsonderzoek 21 jaar en ouder)
1. Het College van Bestuur kan personen van eenentwintig jaar en ouder die niet voldoen aan de vooropleidingseisen genoemd in artikel 1, noch daarvan krachtens art. 7.28 WHW zijn vrijgesteld, van die vooropleidingseis vrijstellen, indien zij bij een onderzoek door een door het College van Bestuur in te stellen commissie hebben blijk gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs en van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. 2. De bij het onderzoek te stellen eisen worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER) van de opleiding. Naast deelname aan het Algemene Toelatingsonderzoek 21 jaar en ouder, stelt de opleiding geen extra eisen aan dit onderzoek. 3. Het College van Bestuur kan ten aanzien van een bezitter van een buiten Nederland afgegeven diploma dat in het eigen land toegang geeft tot een opleiding aan een instelling voor het hoger onderwijs, afwijken van de in lid 1 genoemde leeftijdsgrens. Van die leeftijdsgrens kan het College van Bestuur ook afwijken, indien in bijzondere gevallen geen diploma kan worden overlegd. Artikel 6
Eisen werkkring voor de deeltijdopleidingen (DIT ARTIKEL IS NIET VAN TOEPASSING)
1. Het College van Bestuur kan met het oog op de inschrijving voor een deeltijdse opleiding eisen omtrent het verrichten van werkzaamheden tijdens het volgen van de opleiding stellen. 2. In het geval het College van Bestuur werkzaamheden aanmerkt als onderwijseenheden, kunnen er eisen gesteld worden aan de werkzaamheden.
8
Artikel 7 Toelating duaal onderwijs, eisen werkkring (DIT ARTIKEL IS NIET VAN TOEPASSING) 1. Extraneï worden niet toegelaten tot een duale opleiding. 2. De beroepsuitoefening van een duale opleiding vindt plaats op basis van een overeenkomst, namens de instelling gesloten door de opleiding, de student en het bedrijf of de organisatie waar het beroep in de praktijk wordt uitgeoefend. 3. De overeenkomst als bedoeld in het tweede lid omvat tenminste bepalingen over: de duur van de overeenkomst en de tijdsduur van de periode of perioden van de beroepsuitoefening, de begeleiding van de student, het deel van de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student bij beëindiging van de opleiding moet hebben verworven en die tijdens de beroepsuitoefening dienen te worden gerealiseerd, alsmede de beoordeling daarvan, en de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden. 4. Degene die tot een duale opleiding wenst te worden toegelaten dient op het moment van toelating, dan wel uiterlijk zes maanden nadien te beschikken over een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid. Wordt niet voldaan aan de eis als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt betrokkene geacht niet te voldoen aan de voorwaarden om aan de duale opleiding deel te nemen. Dit betekent dat de Examencommissie alsdan kan besluiten de student de toegang tot de duale opleiding te ontzeggen. Over een besluit als bedoeld in de vorige volzin wordt de student schriftelijk geïnformeerd. 5. Wordt een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid voortijdig beëindigd als gevolg van toerekenbaar verzuim van de student, dan wordt de student voor een periode van maximaal zes maanden in de gelegenheid gesteld een nieuwe overeenkomst te sluiten als bedoeld in het tweede lid. Lukt dit niet, dan wordt de student geacht niet meer te voldoen aan de voorwaarden om aan de duale opleiding deel te nemen. Dit betekent dat de Examencommissie alsdan kan besluiten de student de toegang tot dit onderwijs te ontzeggen. Over een besluit als bedoeld in de vorige volzin wordt de student schriftelijk geïnformeerd. Artikel 8
Vrijstelling van vooropleidingseisen op grond van andere diploma’s ex. art. 7.28 WHW
1. Degene aan wie een graad (bachelor of master) is verleend, en de bezitter van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch examen aan een instelling voor hoger onderwijs zijn vrijgesteld van de in artikel 1 bedoelde vooropleidingseisen, onverminderd het vierde en vijfde lid van dit artikel. 2. Van de vooropleidingseisen is eveneens vrijgesteld degene die toegang heeft tot het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs in het land van een verdragspartij die het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Trb. 2002, 137) heeft geratificeerd, onverminderd de bevoegdheid van het College van Bestuur om op grond van artikel IV.1 van het genoemde verdrag een aanzienlijk verschil aan te tonen tussen de algemene eisen betreffende de toegang op het grondgebied van het bedoelde land waar de kwalificatie werd behaald en de algemene eisen bij of krachtens deze wet. 9
3. Het College van Bestuur, na advies van de Examencommissie, verleent vrijstelling van de in artikel 1 bedoelde vooropleidingseis aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat bij ministeriële regeling is aangemerkt als tenminste gelijkwaardig aan het in het desbetreffende lid bedoelde diploma, onverminderd het derde en vierde lid. Het College van Bestuur kan vrijstelling verlenen aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat niet in de in de eerste volzin genoemde ministeriële regeling is opgenomen, indien dat diploma naar het oordeel van het College van Bestuur, na advies van de Examencommissie tenminste gelijkwaardig is aan het bepaalde in artikel 1. Indien het een buiten Nederland afgegeven diploma betreft, kan het College van Bestuur bepalen dat geen examens of onderdelen daarvan worden afgelegd dan nadat ten genoegen van de desbetreffende Examencommissie het bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. Het College van Bestuur kan, na advies van de Examencommissie tevens bepalen dat betrokkene niet wordt ingeschreven zolang het in de voorgaande volzin bedoelde bewijs niet is geleverd. 4. Indien bij ministeriële regeling nadere vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.25 WHW en opgenomen in artikel 2, zijn vastgesteld kan de bezitter van een diploma geen examens afleggen voordat hij op een door het College van Bestuur te bepalen wijze op grond van een aanvullend onderzoek heeft aangetoond te beschikken over de kennis en vaardigheden waarop de eisen, bedoeld in artikel 2 betrekking hebben. 5. Het College van Bestuur kan bepalen dat de bezitter van een diploma als bedoeld in art. 1 niet kan worden ingeschreven indien dat bestuur van oordeel is dat de nadere vooropleidingseisen, bedoeld in artikel 2 van dien aard zijn dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat niet tijdens het eerste jaar van inschrijving voor de opleiding op grond van een aanvullend onderzoek als bedoeld in het vierde lid aangetoond kan worden dat betrokkene beschikt over de kennis en vaardigheden waarop die eisen betrekking hebben. Het College van Bestuur bepaalt op welke wijze betrokkene op grond van een aanvullend onderzoek met het oog op de inschrijving vrijgesteld kan worden van die eisen. 6. De bij het onderzoek, bedoeld in de leden 4 en 5, te stellen eisen zijn opgenomen in art. 9. Artikel 9
Aanvullend onderzoek ex. art. 7.28 lid 3 en 4 WHW
1. Indien de aspirant-student beschikt over een propedeutisch getuigschrift (hbo of wo), een hbo-getuigschrift of een wo-getuigschrift, maar niet voldoet aan de nadere vooropleidingseisen, genoemd in artikel 2, wordt in het aanvullend onderzoek de kennis van de vereiste vakken dan wel het vereiste niveau, genoemd in artikel 2, getoetst. 2. Indien een aspirant-student beschikt over een buitenlands diploma dat gelijkwaardig is aan een havo, vwo-diploma maar niet voldoet aan de nadere vooropleidingseisen, genoemd in artikel 2, wordt in het aanvullend onderzoek de kennis van de vereiste vakken dan wel het vereiste niveau, genoemd in artikel 2, getoetst en worden er ten aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal of Engelse taal eisen gesteld. 3. Indien een aspirant-student als bedoeld in lid 2 zich wil inschrijven voor een Nederlandstalige opleiding moet het diploma NT2-tweede niveau aantoonbaar zijn 10
behaald. In afwijking hierop kan voor een aspirant-student met een Duits gelijkwaardig diploma van deze eis worden afgeweken. 4. Indien de aspirant-student als bedoeld in lid 2 zich wil inschrijven voor een Engelstalige opleiding moet de aspirant-student aantoonbaar hebben voldaan aan een IELTS score zes. Onder een - met een IELTS-test score 6.0 te vergelijken - test wordt verstaan: a. TOEFL10 Paper: 550; b. TOEFL Computer: 213; c. TOEFL Internet: 80: d. TOEIC11: 670; e. Cambridge ESOL12: CAE – C. Artikel 10
Toelating tot de post-propedeutische fase
Een student kan op verschillende manieren rechtstreeks toegang krijgen tot de postpropedeutische fase van een opleiding: 1. Voor de inschrijving voor een opleiding na het propedeutisch examen geldt als eis het bezit van een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde propedeutisch examen van die opleiding. 2. Het College van Bestuur kan vrijstelling verlenen van de in het eerste lid bedoelde eis aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma, indien dat diploma naar het oordeel van het College van Bestuur ten minste gelijkwaardig is aan het in het eerste lid bedoelde getuigschrift. Indien het een buiten Nederland afgegeven diploma betreft, kan het College van Bestuur daarbij bepalen dat geen examens of onderdelen daarvan worden afgelegd dan nadat ten genoegen van de desbetreffende Examencommissie het bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. 3. De Examencommissie kan, in afwijking van het eerste lid, aan degene die is ingeschreven, op zijn verzoek, reeds de toegang tot het afleggen van een of meer onderdelen van het afsluitend examen verlenen voordat hij het propedeutisch examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Artikel 11
Rechtsbescherming
1. Een (aspirant) student kan binnen zes weken na dagtekening tegen besluiten over de toelating via
[email protected] bezwaar maken bij het College van Bestuur. Alvorens te beslissen wint het College van Bestuur advies in bij de Geschillen- en Klachtenadviescommissie. 2. Tegen een beslissing op bezwaar staat beroep open bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag.
11
3
Onderwijsprogramma
WHW:
6.13, 7.2, 7.4, 7.4b, 7.7, 7.8, 7.8b, 7.9, 7.11, 7,13.
Artikel 1
Doelstelling van de opleiding
1. Met de opleiding wordt beoogd de student zodanige kennis, houding en vaardigheden bij te brengen op het terrein van Human Resource Management, zodat deze bij het voltooien van de opleiding in staat is tot de professionele uitvoering van taken op dat gebied en tevens in aanmerking komt voor een eventuele voortgezette opleiding. Na voltooiing van de opleiding moet de student als beroepsbeoefenaar zelfstandig en met kritische instelling kunnen werken en beschikt de student over de competenties op hbo-niveau zoals vermeld in bijlage A. Artikel 2
Inrichting en studielast van de opleiding
1. De opleiding heeft een studielast van 240 studiepunten, waarvan 60 studiepunten behoren tot de propedeutische fase en 180 studiepunten behoren tot de postpropedeutische fase. 2. De opleiding is voltijds ingericht en wordt verzorgd door de School of Business. 3. De voltijds opleiding kent geen afstudeerrichting(en). De voltijds opleiding kent geen Associate-degreeprogramma. 4. De afstudeerrichting [Naam afstudeerrichting invullen] is [kies alternatief] voltijds [of] deeltijds ingericht. De afstudeerrichting kent een studielast van [aantal studiepunten invullen] studiepunten. DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING 5. Het Associate-degreeprogramma kent een studielast van [aantal studiepunten invullen] studiepunten]. DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING 6. Voor studenten die de opleiding in duale vorm volgen, worden de perioden waarin werkzaamheden in de beroepspraktijk worden verricht, aangemerkt als een onderwijseenheid, voor zover deze werkzaamheden onder begeleiding van de opleiding plaatsvinden. Aan deze werkzaamheden worden de volgende eisen gesteld: a. de tijdsduur van de perioden in de beroepspraktijk bedraagt [omvang in maanden of weken invullen]; b. de studielast van de perioden in de beroepspraktijk bedraagt [omvang in studiepunten invullen] c. een zodanige inrichting van elke periode dat de student in staat wordt gesteld de competenties te ontwikkelen tot het niveau dat voor die periode is genoemd in de overeenkomst tussen instelling, student en bedrijf; d. onderwijseenheden die in de beroepspraktijk worden uitgevoerd, worden afgesloten met een tentamen. DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING 12
Artikel 3
Voertaal in het onderwijs
1. Het onderwijs in de opleiding wordt gegeven in het Nederlands, tenzij: a. het onderwijs betreft dat betrekking heeft op een andere taal; b. het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege gegeven wordt door een anderstalige gastdocent; c. de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten noodzaakt een andere taal te gebruiken. Het College van Bestuur heeft hiertoe een Gedragscode voor het gebruik van andere talen dan het Nederlands in het onderwijs, vastgesteld. 2. In een opleiding die in het Nederlands wordt aangeboden kan gebruik gemaakt worden van anderstalige literatuur. Artikel 4
Voorzieningen voor student met functiebeperking
1. De Head of School biedt aan studenten met een functiebeperking een onderwijsomgeving aan die zo veel als mogelijk gelijkwaardig is aan die van studenten zonder functiebeperking en die gelijkwaardige kansen op studiesucces biedt. De Regeling Studie & Handicap voorziet in de benodigde en afgesproken facilitering van betrokkene. Artikel 5
Samenstelling van de propedeutische fase1
1. De propedeutische fase heeft drie doelstellingen: a. oriëntatie; b. verwijzing; c. selectie. 2. De propedeutische fase van de opleiding omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in bijlage B, met de daarbij vermelde studielast (totaal 60 studiepunten). Artikel 6
Samenstelling van de postpropedeutische fase2
1. De postpropedeutische fase van de opleiding - alsmede de daarmee verbonden afstudeerrichting(en- omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in bijlage C, met de daarbij vermelde studielast (totaal 180 studiepunten).
1
Voor de opleiding tot leraar basisonderwijs wordt in het voltijd en deeltijdonderwijs de inhoud van het onderwijsprogramma mede bepaald door de afspraken die daarover in de HBO-raad op 3 februari 2011 zijn gemaakt. Deze afspraken worden als bijlage opgenomen in de OER van de betreffende opleidingen en maken daar deel van uit. 2
Voor de opleiding tot leraar basisonderwijs wordt in het voltijd en deeltijdonderwijs de inhoud van het onderwijsprogramma mede bepaald door de afspraken die daarover in de HBO-raad op 3 februari 2011 zijn gemaakt. Deze afspraken worden als bijlage opgenomen in de OER van de betreffende opleidingen en maken daar deel van uit.
13
Artikel 7
Samenstelling Associate-degreeprogramma DIT ARTIKEL IS NIET VAN TOEPASSING
1. Het Associate-degreeprogramma als bedoeld in artikel 2 lid 5 omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in de betreffende bijlage met de daarbij vermelde studielast. Artikel 8
Minor
1. Het minorprogramma heeft een omvang van 30 studiepunten en maakt deel uit van de postpropedeutische fase. 2. De minor die een student volgt, is gerelateerd aan de ambities van de student en heeft een duidelijke relatie met de eindcompetenties van de opleiding. De minor dient een aanvulling te zijn op overige onderdelen van de opleiding die de student volgt. 3. De Examencommissie van de School die de minor heeft ontwikkeld, is verantwoordelijk voor de inhoud van de minor en draagt er zorg voor dat de minor ten minste voldoet aan de eisen gesteld in het volgende lid. 4. De door de instelling aangeboden minoren worden voor het begin van het opleidingsjaar geplaatst op de voor alle studenten toegankelijke website. Op de website wordt tenminste vermeld: a. welke minoren binnen de instelling worden aangeboden; b. of het aanbieden van de minor wel of niet gebonden is aan een minimum aantal deelnemers; c. welke procedure wordt gehanteerd voor het inschrijven op een minor; d. welke toelatingseisen voor een minor van toepassing zijn; e. welke school verantwoordelijk is voor de inhoud van de minor en wie de verantwoordelijke is binnen het school; f. uit welke onderdelen de minor bestaat, met inbegrip van het aantal studiepunten en de wijze van toetsing en herkansing van elk onderdeel. 5. Gedurende het opleidingsjaar kan de inhoud van een minor niet worden gewijzigd. Het bepaalde in artikel 1.3, lid 5 is van overeenkomstige toepassing. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin kan een aangeboden minor niet worden verzorgd, ingeval van onvoldoende belangstelling, mits op de website als bedoeld in het vierde lid is aangegeven dat voor het verzorgen van een minor een minimaal aantal deelnemers is vereist. Een minor kan pas worden gevolgd als het propedeutisch examen en tenminste 60 studiepunten zijn behaald. 6. Ongeacht het voorgaande behoeft de toelating van een student tot een minor de goedkeuring van de Examencommissie van de opleiding die de student volgt. De Examencommissie kan ervoor kiezen een lijst te publiceren van minoren die studenten mogen volgen zonder persoonlijk toestemming te hoeven vragen. 7. Buiten de door de instelling aangeboden minoren kunnen studenten minoren volgen via www.kiesopmaat.nl. De toelating van een student tot een minor via deze route behoeft goedkeuring van de Examencommissie van de opleiding waar de student ingeschreven is. 14
Downloads: Gedragscode voor het gebruik van andere talen dan het Nederlands in het onderwijs. Regeling Studie & Handicap.
15
4
Examens en getuigschriften
WHW:
7.10, 7.10a, 7.11, 7.12c, 7.19a, 7.33
Artikel 1
De examens van de opleiding
1. In de opleiding wordt de propedeutische fase afgesloten met een examen en de postpropedeutische fase met een afsluitend examen. Is aan de opleiding een Associate-degreeprogramma verbonden dan wordt ook dat programma afgesloten met een examen. 2. De examens als bedoeld in het eerste lid zijn behaald, indien alle onderwijseenheden van de betreffende fase dan wel programma met goed gevolg (examen en beoordeling tezamen) zijn afgelegd, dan wel daarvoor vrijstelling is verkregen. 3. Het afsluitend examen in de postpropedeutische fase kan niet eerder worden behaald dan nadat het propedeutisch examen is behaald, dan wel vrijstelling is verleend voor het afleggen daarvan. 4. De Examencommissie stelt de uitslag vast van de examens bedoeld in het eerste lid, nadat zij heeft onderzocht of de student aan alle voor het betreffende examen geldende verplichtingen heeft voldaan. 5. De Examencommissie reikt een getuigschrift uit aan de student die een examen heeft behaald en ook verder voldoet aan de wettelijke vereisten. Per opleiding wordt één getuigschrift uitgereikt. Geen propedeuse getuigschrift wordt uitgereikt aan degene die van de Examencommissie vrijstelling heeft verkregen om deze fase van de opleiding te volgen. Artikel 2
Toekenning graden
1. De Examencommissie verleent namens het College van Bestuur de graad Bachelor Business Administration, indien het afsluitend examen in de postpropedeutische fase met goed gevolg is behaald. 2. In geval van onderwijs in het buitenland is de notitie “Gedragslijn Nederlands Onderwijs in het buitenland” van de Minister van OCW van toepassing. 3. De Examencommissie verleent namens het College van Bestuur de graad Associate Degree [afgesproken aanduiding van de graad invullen], aan degene die met goed gevolg het examen heeft afgelegd van een Associate-degreeprogramma. DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. Artikel 3
Getuigschriften
1. Het College van Bestuur hanteert het model van de getuigschriften en stelt de hierna genoemde bijlagen vast met inachtneming van artikel 7.11 WHW. In ieder geval wordt vermeld:
16
a. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt, zoals die worden vermeld in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO); b. welke onderwijseenheden het examen omvatte; c. in voorkomende gevallen welke minor is behaald; d. in voorkomende gevallen welke bevoegdheid met betrekking tot de uitoefening van een beroep aan het getuigschrift is verbonden; e. welke graad door het College van Bestuur is verleend; f. op welk tijdstip de opleiding voor het laatst is geaccrediteerd dan wel de toets nieuwe opleiding met goed gevolg heeft ondergaan; 2. De onderwijseenheden van het examen en de behaalde minor worden benoemd in een gewaarmerkte bijlage, waarbij tevens per onderwijseenheid de omvang in studiepunten en de behaalde beoordeling worden vermeld. De beoordeling als bedoeld in de vorige volzin wordt uitgedrukt in gehele cijfers als bedoeld in artikel 9 van hoofdstuk 5. 3. De Examencommissie voegt aan een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen, een diplomasupplement toe dat voldoet aan het Europese overeengekomen standaardformat. Het diplomasupplement heeft tot doel inzicht te verschaffen in de aard en inhoud van de afgeronde opleiding, mede met het oog op internationale herkenbaarheid van opleidingen. Het in het Engels gesteld diplomasupplement bevat in elk geval: a. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt, b. of het een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs dan wel een opleiding in het hoger beroepsonderwijs betreft, c. een beschrijving van de inhoud van de opleiding, en d. de studielast van de opleiding. Artikel 4
Toekenning getuigschriften
1. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de Examencommissie een getuigschrift uitgereikt. 2. De student die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift, kan overeenkomstig door het College van Bestuur vast te stellen regels de Examencommissie verzoeken daartoe nog niet over te gaan. 3. Indien de student een fout constateert op zijn resultatenoverzicht dan dient de student direct contact op te nemen met de afdeling ESO – Information & Registration Centre. Indien daar geen fout wordt geconstateerd dan dient hij uiterlijk binnen vier schoolweken na vaststelling van de definitieve uitslag van een onderwijseenheid, schriftelijk te reageren naar de Examencommissie. 4. Voor de datum op het getuigschrift wordt de datum aangehouden waarop de Examencommissie heeft vastgesteld dat de student aan de voorwaarden heeft voldaan. Als procedurele voorwaarde voor toekenning van het getuigschrift geldt dat de student ingeschreven moet staan bij de opleiding.
17
Artikel 5
Ondertekening getuigschriften
1. Het getuigschrift wordt namens het College van Bestuur ondertekend: a. Door de voorzitter en de secretaris van de Examencommissie of hun plaatsvervangers; b. Door de student. 2. Het diplomasupplement bij het getuigschrift genoemd in artikel 3 worden ondertekend en voorzien van naam door de voorzitter van de Examencommissie en secretaris of hun plaatsvervangers. 3. De namen tekenbevoegden worden geregistreerd in een handtekeningenregister. Dit register wordt beheerd door de afdeling ESO-Toetsbureau. Artikel 6
Data van de uitslag en uitreiking getuigschriften
1. Aan het begin van elk studiejaar stelt de Examencommissie de data vast waarop de uitslag als bedoeld in artikel 1 wordt vastgesteld, met inachtneming van het derde en vierde lid van artikel 1. 2. Aan het begin van elk studiejaar stelt de Head of School de data vast waarop de getuigschriften als bedoeld in artikel 3 in een openbare bijeenkomst worden uitgereikt. 3. Het vaststellen van de uitslag van het propedeutisch examen vindt tweemaal per jaar plaats, aan het einde van het opleidingsjaar, na verwerking van de resultaten van de laatste herkansingen. Op verzoek van de student kan de uitslag ook tussentijds in de loop van het opleidingsjaar vastgesteld worden. Artikel 7
Cum laude-regeling
1. De student dient bij de Examencommissie een verzoek in tot toekenning van het predicaat Cum Laude bij het propedeuse- en bachelorgetuigschrift. Het verzoek wordt vergezeld van een door de student aangeleverd overzicht van alle door de student behaalde beoordelingen op basis waarvan de student meent aanspraak te kunnen maken op het predicaat Cum Laude. 2. Het beoordelen van de toekenning van het predicaat Cum Laude vindt plaats door de Examencommissie. 3. Het predicaat Cum Laude als bedoeld in lid 1 wordt toegekend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarde(n): a. de student heeft elke individueel beoordeelde onderwijseenheid behaald met minimaal het cijfer 8 (op een beoordelingsschaal van 1 tot en met 10); b. en/of- de student heeft elke individueel beoordeelde onderwijseenheid behaald met de score van minimaal 80% van de te behalen punten binnen de onderwijseenheid; c. en/of- de student heeft elke individueel beoordeelde onderwijseenheid behaald met minimaal de beoordeling “goed”; d. de student heeft elke niet individueel beoordeelde onderwijseenheid behaald met minimaal het cijfer 8 (op een beoordelingsschaal van 1 tot en met 10); 18
e. en/of- de student heeft elke niet individueel beoordeelde onderwijseenheid behaald met de score van minimaal 80% van de te behalen punten binnen de onderwijseenheid; f. en/of- de student heeft elke niet individueel beoordeelde onderwijseenheid behaald met minimaal de beoordeling “goed”; g. de bedoelde beoordelingen in lid 3 zijn in beginsel behaald in de eerste (toets)kans, zonder dat er sprake is of is geweest van het behalen van een beoordeling na herkansing. Artikel 8
Verklaringen
1. Een student die meer dan één tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in artikel 4 kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd, mits binnen een jaar na uitschrijving van de student, een door de desbetreffende Examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd. Artikel 9
Vergelijkingstabel van Nederlands, Duits scoringssystemen en Grade Point Average
1. Aan het diplomasupplement, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3, wordt de navolgende tabel toegevoegd:
© Stenden Hogeschool. 19
Artikel 10
Rechtsbescherming
1. De student die het oneens is met een beslissing van de Examencommissie op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk kan daar tegen bezwaar maken bij de Examencommissie van de opleiding. 2. De student heeft de mogelijkheid om tegen het besluit van de Examencommissie op het ingediende bezwaar in beroep te gaan bij het College van Beroep voor de Examens (COBEX). 3. De student heeft de mogelijkheid om tegen het besluit van de COBEX in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag. Download: “Gedragslijn Nederlands Onderwijs in het buitenland” van de Minister van OCW van toepassing.
20
5
Tentamens, toetsen en beoordelen
WHW:
7.3, 7.8b, 7.11, 7.12b, 7.12c, 7.13, 7.34, 7.61, 7.10.
Artikel 1
Vorm van de tentamens3 en toetsen4
1. De onderwijseenheden 5 van het onderwijsprogramma worden getoetst op de wijze zoals aangegeven in de bijlage met de samenstelling van de propedeutische en postpropedeutische fase. 2. Een tentamen en of toets die door een groep van studenten gezamenlijk dient te worden uitgevoerd, wordt zodanig ingericht dat deze voor elke betrokken student tot een individuele beoordeling leidt. Daarbij wordt in ieder geval gewaarborgd dat de kwalificatie ‘onvoldoende’ als beoordeling wordt toegekend aan de student die zich onvoldoende heeft ingezet bij de uitvoering van deze toets. In de formulering van de opdracht wordt aangegeven hoe hieraan concreet invulling is gegeven. 3. Van een tentamen en of toets die bij herhaling in hetzelfde opleidingsjaar wordt aangeboden, moeten alle gelegenheden in dat opleidingsjaar dezelfde vorm hebben. 4. Van de bepaling in het vorige lid kan worden afgeweken in geval van overmacht of indien het om organisatorische en/of onderwijskundige redenen niet mogelijk is een herkansing aan te bieden met dezelfde vorm als de eerste gelegenheid in het betreffende opleidingsjaar. In dat geval mag de herkansing een andere vorm hebben, maar moet wel zijn voldaan aan de eisen van gelijkwaardigheid zoals bedoeld in artikel 4 van dit hoofdstuk. Behalve ingeval van overmacht dient een situatie zoals beschreven in de vorige volzin aan het begin van het opleidingsjaar te worden bekend gemaakt en betreft de volgende onderwijseenheden: a. [Onderwijseenheid invullen]; b. [Onderwijseenheid invullen]; c. .... DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. 5. Een student met een functiebeperking kan aan de Examencommissie verzoeken gelegenheid te krijgen de toetsen op een zo veel mogelijk aan zijn individuele beperking aangepaste wijze af te leggen. De procedure is beschreven in de Regeling Studie & Handicap. 6. Een student die voldoet aan de criteria van de door het College van Bestuur vastgestelde Regeling Financiële ondersteuning student-topsporter kan de Examencommissie verzoeken om een aangepaste inroostering van de toetsen, waarbij - indien dit naar het oordeel van de Examencommissie mogelijk is en voor de 3
Tentamen = een onderzoek naar kennis, inzicht, vaardigheden als bedoeld in art. 7.3 en 7.10 WHW, waarvan de uitkomst in een beoordeling wordt uitgedrukt en die de afsluiting vormt van een onderwijseenheid. 4 Toets = een onderdeel van een tentamen waaraan een beoordeling door een examinator is verbonden. 5
Onderwijseenheid = als bedoeld in art. 7.3 WHW, die in samenhang met andere onderwijseenheden het onderwijsprogramma van de opleiding vormt, waaraan een tentamen is verbonden. Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op een praktische oefening.
21
opleiding niet bezwaarlijk - zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de individuele mogelijkheden van de student. In geval van een aan OSNN verbonden studenttopsporter vindt er overleg plaats tussen de betrokkenen. Artikel 2
Volgorde van tentamens en toetsen
1. De tentamens en toetsen van de onderwijseenheden van het propedeutisch examen en van het afsluitend examen kunnen binnen de desbetreffende fase in een willekeurige volgorde worden afgelegd. 2. Aan de tentamens of toetsen van de hierna genoemde onderwijseenheden kan niet eerder worden deelgenomen dan nadat de toetsen van de daarbij aangegeven onderwijseenheden zijn behaald: a. [Onderwijseenheid invullen] na het behalen van [Onderwijseenheid invullen]; b. [Onderwijseenheid invullen] na het behalen van [Onderwijseenheid invullen]; c. .... DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. 3. Aan de tentamens of toetsen van de hierna genoemde onderwijseenheden kan niet eerder worden deelgenomen dan nadat de student eerst heeft deelgenomen aan de bijbehorende praktische oefeningen: a. [Onderwijseenheid invullen]; b. [Onderwijseenheid invullen]; c. .... DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. 4. Ongeacht het bepaalde in de vorige leden kan een minor pas worden gevolgd als is voldaan aan het bepaald in artikel 8 van hoofdstuk 3. Artikel 3
Tijdvakken en frequentie van tentamens en toetsen
1. Tot het afleggen van de tentamens en toetsen van de propedeutische fase wordt elk opleidingsjaar ten minste tweemaal gelegenheid gegeven, de eerste maal direct aansluitend op het onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid. 2. Tot het afleggen van de tentamens en toetsen van de postpropedeutische fase wordt elk opleidingsjaar ten minste tweemaal gelegenheid gegeven, waarvan eenmaal direct aansluitend op het onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid. 3. Bij het bepalen van de datum van de tweede tentamen- en of toetsgelegenheid in een opleidingsjaar, wordt rekening gehouden met de vereiste studeerbaarheid van het totale programma voor een student. 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt in een opleidingsjaar slechts eenmaal gelegenheid gegeven voor het afleggen van het tentamen of een toets van een onderwijseenheid waarvan het onderwijs in dat opleidingsjaar niet is gegeven, met dien verstande dat voor het tentamen en de toets van voornoemde onderwijseenheid nog tweemaal gelegenheid wordt gegeven, te rekenen vanaf het laatste opleidingsjaar waarin het onderwijs wordt aangeboden. 22
5. De tijdvakken waarin de toetsgelegenheden worden aangeboden, worden jaarlijks door de Examencommissie vastgesteld en uiterlijk bij aanvang van het opleidingsjaar bekend gemaakt. 6. Een student die verhinderd is van een toetsgelegenheid gebruik te maken, is aangewezen op de volgende toetsgelegenheid. In bijzondere gevallen kan de Examencommissie besluiten in een voor de student gunstige zin af te wijken van deze regel. Artikel 4
Gestelde eisen tentamens en toetsen
1. De Examencommissie maakt voor elk tentamen en elke toets afzonderlijk tijdig bekend welke eisen worden gesteld bij het afleggen van dat tentamen of die toets, zodat de student zich zo goed mogelijk kan voorbereiden. De Examencommissie vermeldt daarbij ook welke hulpmiddelen zijn toegestaan en welke beoordelingsnormen zullen worden gehanteerd. [de opleiding HRM vermeldt de beoordelingsnormen, toetsmethoden, beoordelingscriteria , hulpmiddelen, tijdstip en andere relevante informatie bij aanvang van het onderdeel in het studiemateriaal]. 2. Van een tentamen of toets die bij herhaling binnen een opleidingsjaar wordt aangeboden, moet elke gelegenheid wat betreft inhoud, niveau en zwaarte gelijkwaardig zijn aan de voorafgaande gelegenheid. 3. Wanneer een student een onderwijseenheid niet heeft behaald in het opleidingsjaar waarin hij het onderwijs in die onderwijseenheid heeft gevolgd en in het volgende opleidingsjaar alsnog een tentamen of toets in die onderwijseenheid wil afleggen, gelden ten aanzien van de gestelde eisen de eisen van het lopende opleidingsjaar. Artikel 5
Inschrijvingsprocedure voor tentamens en toetsen
1. Voor mondelinge tentamens en toetsen en voor tentamens of toetsen ter afsluiting van praktische oefeningen dient de student zich tijdig in te schrijven, op een nader door de Examencommissie aan te geven wijze. Voor de inschrijving dient de student persoonlijk contact op te nemen met de betreffende examinator. 2. Voor andere toets- en tentamenvormen dan genoemd in het eerste lid is de student verplicht zich te houden aan de volgende inschrijvingsprocedure voor deelname aan schriftelijke tentamens en toetsen: a. De student is verplicht zich digitaal voor een schriftelijke tentamen- en of toetskans in te schrijven, tenzij anders is bepaald. De student moet na inschrijving een bewijs van inschrijving uitprinten. b. Indien een student niet kan intekenen voor een toets en of tentamen dan neemt de student rechtstreeks contact op met het ESO-Toetsservicebureau. Voor de vestigingen Emmen, Meppel en Assen geldt dat de student contact opneemt met het secretariaat van de opleiding, die vervolgens contact opneemt met het ESOToetsservicebureau. c. Inschrijven betekent verplicht deelnemen aan de toets en of tentamen én een kans gebruiken, overmachtsituaties uitgezonderd. 23
d. Iedere secretaris van de Examencommissie meldt aan het ESO-Toetsservicebureau voor 15 mei van elk opleidingsjaar het aantal tentamen- en toetsgelegenheden dat een student aan de desbetreffende opleiding aangeboden krijgt. Bij overschrijding van dit aantal gelegenheden wordt de intekening voor deelname aan de betreffende toets en of tentamen geblokkeerd. e. Het ESO-Toetsservicebureau publiceert bij aanvang van het opleidingsjaar het jaartoetsrooster per opleiding. Het definitieve rooster worden uiterlijk twee schoolweken voor een tentamenperiode gepubliceerd. f.
Verzoek tot wijziging van intekening voor een toets en of tentamen moet altijd door de student ter beoordeling aan de secretaris van de Examencommissie worden voorgelegd, overmachtsituaties uitgezonderd. Na toestemming van de secretaris van de Examencommissie kan tot twee werkdagen voor aanvang van de toetsweek/periode tot 12.00 uur de toegestane wijzigingen door ESO-Toetsservicebureau worden verwerkt.
g. Indien de student te laat is met digitaal intekenen én er is daarbij sprake van bijzondere omstandigheden dan neemt de student rechtstreeks contact op met de secretaris van de Examencommissie. Artikel 6
Praktische gang van zaken bij schriftelijke tentamens en toetsen
Bij het afnemen van tentamens en toetsen moet aan de eisen gesteld in de volgende leden worden voldaan. 1. De student dient zich te kunnen legitimeren door middel van zijn of haar Multifunctionele kaart (MFK). Daarnaast moet de student zich desgevraagd kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs. 2. De student dient vijf minuten voor aanvang van het aanvangstijdstip in de tentamenzaal aanwezig te zijn en plaats te nemen op de door de organisatie aangewezen plaats. 3. Degene die als gevolg van overmacht meer dan 30 minuten te laat arriveert, kan de toegang worden geweigerd. 4. Het is niet toegestaan om gedurende de eerste 30 minuten het lokaal te verlaten. 5. De aanwijzingen van de examinator of surveillant moeten worden opgevolgd. 6. De aangegeven tijd voor een toets en/of tentamen is inclusief het uitreiken en verzamelen van tentamenopgaven en antwoordformulieren. 7. De student dient bij ontvangst van de toets- en/of tentamenopgaven te controleren of hij een juist en volledig exemplaar heeft ontvangen. 8. Het is niet toegestaan om het tentamen en toets te maken op ander dan door de surveillant uitgedeelde antwoordformulieren.
24
9. De student dient -indien van toepassing- op de toets- en of tentamenopgaven en het antwoordformulier te vermelden: a. b. c. d. e. f.
naam studentnummer / relatienummer toets en/of tentamen aantal antwoordformulier-bladen dat wordt ingeleverd datum waarop aan de toets en of tentamen is deelgenomen handtekening van de student
10. Het gebruik van andere hulpmiddelen dan schrijfgerei en het ter plekke uitgereikte materiaal is uitsluitend toegestaan als dit uitdrukkelijk is aangegeven. 11. Informatie- en communicatiemiddelen dienen vóór de aanvang te worden uitgezet en te worden weggeborgen. Het gebruik van dergelijke hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij toestemming voor gebruik is gegeven op de wijze zoals beschreven in het vorige lid. 12. Het is niet toegestaan zonder toestemming van de examinator of surveillant te communiceren met andere personen in of buiten het lokaal waar het tentamen of de toets wordt afgenomen. 13. De examinator en de surveillant zijn bevoegd passende maatregelen te nemen indien de orde en rust wordt verstoord. 14. De toets- en of tentamenopgaven moeten tegelijkertijd met de antwoordformulieren bij aftekening worden ingeleverd bij de surveillant. 15. De student wordt geacht aan een schriftelijk toets en of tentamen te hebben deelgenomen als de toets- en of tentamenopgaven en het totale aantal antwoordformulieren is ingeleverd en de presentielijst is getekend. Dit artikellid is onverkort van toepassing op degene die het antwoordformulier niet dan wel onvolledig heeft ingevuld. 16. Aan studenten met een functiebeperking kan de Examencommissie een verlenging van de standaardduur van het tentamen en of toets en/of het gebruik van hulpmiddelen toestaan, naast de bevoegdheid bepaald in artikel 1 voor studenten met een functiebeperking de toetsvorm nog verder aan te passen aan de mogelijkheden van de betrokken student. 17. Indien de student een klacht wil indienen betreffende de afname van een toets en of tentamen dan laat de student zijn/ haar klacht direct op het protocolformulier noteren door een surveillant van de toets en of tentamen. Daarnaast schrijft de student een schriftelijke klacht aan de betreffende Examencommissie. 18. Indien een student een klacht heeft betreffende de inhoud van de toets en of tentamen dan moet deze klacht schriftelijk binnen twee werkdagen ingeleverd worden bij de secretaris van de betreffende Examencommissie. De benodigde toetsen of tentamensleutel wordt binnen 24 uur na afloop van de toets en of tentamen beschikbaar gesteld.
25
Artikel 7
Mondelinge tentamens en toetsen
1. Mondeling wordt niet meer dan één student tegelijk getoetst, tenzij de Examencommissie anders heeft bepaald. 2. Het mondeling afnemen van een toets en of tentamen is niet openbaar, tenzij de Examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt. 3. Bij het afnemen van een mondeling tentamen en of toets met een studiebelasting van minimaal 28 uur dient een tweede examinator aanwezig te zijn of dient het examen met behulp van audiovisuele middelen te worden vastgelegd. Artikel 8
Vaststelling van de beoordelingen
1. De examinator stelt de beoordeling vast. De termijn voor de vaststelling van de beoordeling is in de regel vijftien werkdagen, nadat het schriftelijke werk is gemaakt. Indien deze termijn wordt overschreden, wordt dit door de Examencommissie met redenen omkleed aan de student gemeld. 2. Niet iedere onderwijseenheid hoeft met goed gevolg afgelegd te zijn. 3. Ten aanzien van de uitslagen van de laatste onderwijsperiode van een opleidingsjaar kan door de opleidingen een versnelde procedure worden toegepast. 4. De beoordeling van een tentamen en of toets door een examinator geschiedt voor elke student afzonderlijk. 5. Indien de voorlopige uitslag van een tentamen en of toets door meer dan één examinator wordt vastgesteld, geschiedt de vaststelling in onderling overleg. Indien de examinatoren niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt, nadat de betrokken examinatoren zijn gehoord, de definitieve uitslag vastgesteld door de voorzitter van de Examencommissie. 6. De datum waarop een student een toets en/of tentamen heeft behaald is de datum waarop de toets en of tentamen is afgelegd en beoordeeld. Antedatering is niet toegestaan. 7. De examinator stelt de beoordeling van een mondelinge toets en of tentamen vast direct, dan wel dezelfde dag na het afnemen van die toets en of tentamen en verstrekt de student een schriftelijke verklaring met de uitslag. 8. De Examencommissie stelt vast of de student aan de gestelde eisen voor de toets en/of tentamen heeft voldaan. Artikel 9
Normering van de beoordelingen
1. De uitslag van een tentamen en of toets wordt uitgedrukt in een cijfer op een schaal van 1 tot en met 10 met ten hoogste één decimaal dan wel in een kwalificatie uitmuntend / goed / voldoende / onvoldoende. 2. Als laagste kwalificatie ‘voldoende’ geldt het cijfer 5,5. 26
3. Voor het afronden van decimale getallen gelden de volgende regels: a. Het gemiddelde van meerdere cijfers wordt naar beneden afgerond (=afgekapt) op één decimaal. b. Indien aan de orde wordt een cijfer met één decimaal op de normale, rekenkundige manier afgerond op een geheel getal (het cijfer 5,5 wordt dan afgerond tot een 6). 4. Indien de tentamen- en of toetsuitslag samengesteld wordt uit verschillende deelresultaten, wordt de wijze waarop de uitslag berekend wordt (bijvoorbeeld een rekenkundig of gewogen gemiddelde) nauwkeurig in de OER beschreven. 5. Bij deelname aan een tentamen en of toets krijgt de student tenminste het cijfer één of de kwalificatie onvoldoende. 6. Indien een tentamen en of toets niet met goed gevolg is afgelegd kan een student een verzoek indienen bij de Examencommissie tot een second opinion van de betreffende toets en of tentamen. De Examencommissie kan hiervoor een termijn stellen. 7. Indien de student een reeds eerder afgelegde toets en of tentamen nogmaals aflegt, is de hoogst behaalde beoordeling bepalend voor de vraag of de student aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Artikel 10
Het verlenen van vrijstellingen
1. Een vrijstelling wordt door een Examencommissie altijd individueel verleend op basis van haar vrijstellingenbeleid en met in achtneming van de navolgende bepalingen van dit artikel. 2. Studenten studerend op één van de site(s) van Stenden Hogeschool volgen op enig moment een representatief deel van het onderwijs van de opleiding met een omvang van 60 EC bij de Nederlandse instelling. Dit onderwijsprogramma wordt uitgewerkt in de betreffende bijlage. Dit is van toepassing voor studenten die ingeschreven zijn vanaf september 2012. DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. 3. Studenten met het diploma [Soort diploma invullen en zo nodig toevoegen van welke toeleverende school] zijn vrijgesteld van het afleggen van de toetsen van de volgende onderwijseenheden genoemd in de bijlage met de samenstelling van propedeutische en postpropedeutische fase: 1. [Onderwijseenheid invullen] (... studiepunten); 2. [Onderwijseenheid invullen] (... studiepunten); 3. ... DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. 4. De student die in aanmerking wil komen voor de in dit artikel genoemde vrijstellingen, dient hiertoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek in bij de Examencommissie. Bij het verzoek moet het diploma worden overgelegd evenals verdere bewijsstukken om aan te tonen dat reeds is voldaan aan de vereisten voor de onderwijseenheden waarvoor vrijstelling wordt gevraagd. 27
DIT ARTIKELLID IS NIET VAN TOEPASSING. 5. Vrijstellingen kunnen mede gebaseerd zijn op de EVC-procedure. Degene die op basis van een EVC-procedure meent in aanmerking te komen voor een of meer vrijstellingen, dient hiertoe een gemotiveerd verzoek in bij de Examencommissie, met bijsluiting van de EVC-rapportage. 6. Degene die op andere dan in de vorige leden bedoelde gronden meent in aanmerking te komen voor vrijstelling van het afleggen van een tentamen of toets, dient daartoe een schriftelijk en gemotiveerd verzoek in bij de Examencommissie, waarbij tevens de bewijsstukken ter onderbouwing van het verzoek worden overgelegd. 7. De Examencommissie beoordeelt mede aan de hand van de overgelegde bewijsstukken of wordt voldaan aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid of onderdelen daarvan. 8. De Examencommissie kent een individueel verzoek om een vrijstelling toe, indien verzoeker aantoonbaar voldoet aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid, dan wel voor – in voldoende mate afgeronde - onderdelen daarvan. De Examencommissie informeert de student over haar beslissing binnen vier schoolweken gerekend vanaf de datum waarop het verzoek is ontvangen. 9. Vrijstellingen worden in het resultatenoverzicht van de student getoond met de omschrijving „vrijstelling‟. Een tentamen en of toets waarvoor de student vrijstelling heeft gekregen, telt niet mee in eventuele middelingen tot een eindcijfer van de onderwijseenheid waarbij dit tentamen en toets is betrokken. Artikel 11
Toekenning van studiepunten
1. Als een onderwijseenheid wordt afgesloten met een tentamen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend indien de student voor het tentamen en of toets een voldoende resultaat heeft behaald. 2. Als een onderwijseenheid wordt afgesloten met twee of meer (deel)toetsen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend indien de student als beoordeling voor de onderwijseenheid een voldoende resultaat heeft ontvangen en tevens de resultaten voor de (deel)toetsen en of (deel) tentamens voldoen aan de daaraan gestelde eisen. 3. Als de student voor een onderwijseenheid een vrijstelling heeft gekregen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend. 4. Een minorprogramma is behaald en de bijbehorende studiepunten worden toegekend indien de student alle onderwijseenheden heeft behaald waaruit de minor is samengesteld. 5. Als datum waarop de studiepunten zijn behaald, wordt geregistreerd de datum waarop de toets en of tentamen, c.q. de laatste deeltoets [wel of niet van toepassing] is afgelegd inclusief de beoordeling die heeft geleid tot het behalen van de onderwijseenheid c.q. de minor. Antedatering is niet mogelijk.
28
6. Heeft een onderwijseenheid in het voltijd of deeltijd onderwijs betrekking op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening, dan worden aan die onderwijseenheid alleen studiepunten toegekend als de activiteiten onder begeleiding van de opleiding plaatsvinden. Artikel 12
Vastlegging en bekendmaking van de beoordelingen
1. De beoordelingen die een student heeft behaald, worden opgenomen in een geautomatiseerd systeem van studievoortgangregistratie (ProgRESS.www). Op het gebruik van dit systeem is de Regeling Bescherming Persoonsgegevens van de instelling van toepassing. 2. De registratie van studieresultaten vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Examencommissie. 3. De student ontvangt van de behaalde beoordelingen geen schriftelijk bewijsstuk maar kan deze inzien in ProgRESS.www. 4. Indien de student een fout constateert op zijn resultatenoverzicht dan dient de student direct contact op te nemen met de afdeling ESO-Toetsservicebureau. Indien daar geen fout wordt geconstateerd dan dient hij uiterlijk vier schoolweken, na vaststelling van de definitieve uitslag van een onderwijseenheid, schriftelijk te reageren naar de Examencommissie. 5. Indien er een toets en of tentamenuitslag ontbreekt op de publicatielijst dan neemt de betreffende student direct contact op met de afdeling ESO-Toetsservicebureau. 6. Bij het ontbreken van een toets- en of tentamenuitslag worden protocolformulier, presentielijst en toets- en of tentamenopgaven door de afdeling ESOToetsservicebureau gecontroleerd. 7. Indien de student op protocolformulier en presentielijst als aanwezig staat geregistreerd en de toets- en of tentamenopgave ontbreekt dan dient de student schriftelijk een klacht in bij de secretaris van de Examencommissie. Artikel 13
Geldigheidsduur van studieresultaten
1. De geldigheidsduur van examenonderdelen is in beginsel onbeperkt. In afwijking hiervan kan de Examencommissie aan de student een aanvullend dan wel een vervangend tentamen opleggen indien het examenonderdeel langer dan acht jaar geleden is behaald. 2. Als wettelijk bewijs gelden de resultaten zoals vastgesteld door de Examencommissie. Artikel 14
Inzage van tentamens en toetsen
1. De Examencommissie draagt er zorg voor dat de student het door hem gemaakte en beoordeelde schriftelijk tentamen en of toetswerk kan inzien binnen twee maanden na de laatste dag van een tentamen en of toetsperiode of tenminste tien schooldagen voor een eventuele herkansing, tenzij afgeweken moet worden van 29
gestelde termijnen op grond van redelijkheid en billijkheid6. 2. Een student kan alleen inzage worden geboden in schriftelijk en beoordeeld tentamen- en of toetswerk in het bijzijn van de betrokken examinator of diens plaatsvervanger. 3. De Examencommissie kan bepalen, dat de inzage of kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. Artikel 15
Bewaring van afgelegde tentamens en toetsen
1. De Examencommissie draagt er zorg voor dat de inspectie en organisaties in het kader van het accreditatieproces kennis kunnen nemen van de opdrachten, de opgaven en de bijbehorende beoordelingsnormen voor de schriftelijke en praktische examenonderdelen, alsmede inzage kunnen hebben in het schriftelijk tentamen- en of toetswerk. 2. In geval van beroep tegen de uitslag van een schriftelijk tentamen en of toets wordt het werk bewaard gedurende de periode dat nog niet op het (hoger) beroep is beslist. 3. De Examencommissie draagt er zorg voor, dat van elke student de tijdens het (post) propedeutisch examen behaalde cijfers dan wel kwalificaties en de uitslag van het examen en het bijbehorende toets- en of tentamenwerk bewaard blijven in het archief van de opleiding, conform de geldende regeling bewaartermijnen. 4. Wanneer een student na afloop van een schriftelijke toets en/of tentamen de toetsen/of tentamenopgaven en het totale aantal antwoordformulieren heeft ingeleverd wordt dit door de surveillant afgetekend op het protocolformulier. Op dat moment gaat de verantwoordelijkheid tot zorgvuldige bewaring van een schriftelijke tentamenwerk over op de hogeschool. 5. In het geval dat tentamen- en of toetswerk als bedoeld in artikel 15.4 desalniettemin zoek raakt waardoor geen beoordeling kan plaatsvinden, wordt deze gang van zaken door de Examencommissie vastgesteld. Vervolgens wordt, na de betreffende student te hebben gehoord, door de betrokken docent, onderscheidenlijk coördinator, vastgesteld op welk tijdstip en in welke vorm de toets en/of tentamen opnieuw moet worden afgelegd. 6. De Examencommissie geeft de documenten bedoeld in de vorige leden op zodanige wijze in bewaring dat de authenticiteit van de documenten gedurende de bewaartermijn gewaarborgd is. 7. De student is gehouden een afschrift (schriftelijk en/of digitaal) van het ingeleverde toets- en of tentamen(onderdeel) onder zich te houden gedurende één jaar na inlevering, voor zover de omstandigheden zich hiertegen niet verzetten. 8. Een kopie van het getuigschrift en diplomasupplement wordt gedurende dertig jaren in het archief bewaard.
6
De landelijk verplichte toetsen van de opleiding Leraar Basisonderwijs zijn hier van uitgezonderd.
30
Artikel 16
Fraude en plagiaat
1. Indien een student of extraneus fraudeert en of plagiaat pleegt, kan de Examencommissie betrokkene het recht ontnemen één of meer door de Examencommissie aan te wijzen toetsen, tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de Examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. 2. Bij ernstige fraude kan het College van Bestuur op voorstel van de Examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokken student of extraneus definitief beëindigen. 3. Wat in dit artikel wordt aangemerkt als fraude of ernstige fraude als bedoeld in artikel 7.12b WHW is nader uitgewerkt in het Reglement Fraude en Plagiaat Stenden Hogeschool. Artikel 17
Intellectueel eigendom
1. Het auteursrecht van een werk komt toe aan de student, mits deze als maker ervan kan worden aangemerkt. 2. Als maker wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd degene die als zodanig op of in het werk is aangeduid. 3. Indien het werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander dan de student en de student tevens heeft gewerkt onder diens leiding en toezicht, dan wordt deze ander als maker van dat werk aangemerkt. Artikel 18
Rechtsbescherming
1. De student die het oneens is met een beslissing van de Examencommissie op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk kan daar tegen bezwaar maken bij de Examencommissie van de opleiding. 2. De student heeft de mogelijkheid om tegen het besluit van de Examencommissie op het ingediende bezwaar in beroep te gaan bij het College van Beroep voor de Examens (COBEX). 3. De student heeft de mogelijkheid om tegen het besluit van de COBEX in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag. Downloads Regeling Studie & Handicap Reglement Fraude en Plagiaat Stenden Hogeschool
31
6
Studieloopbaanbegeleiding en Studieadvies
WHW:
Artikel 1
art. 5.5, 7.8b, 7.13, 7.34, 7.51, 7.59, 11.15.
Studieloopbaanbegeleiding
1. De Head of School draagt zorg voor de studieloopbaanbegeleiding van elke student, mede ten behoeve van zijn oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. 2. De Head of School besteedt bij de studieloopbaanbegeleiding bijzondere zorg aan de begeleiding van studenten met een functiebeperking waarvan de deelname in het hoger onderwijs in belangrijke mate achterblijft bij de deelname van studenten die hier niet toe behoren. 3. De Head of School besteedt namens het College van Bestuur bij de studieloopbaanbegeleiding bijzondere zorg aan de begeleiding van studenten die behoren tot een etnische of culturele minderheid waarvan deelname aan het hoger onderwijs in betekenende mate achterblijft bij de deelname van Nederlanders die niet behoren tot een dergelijke minderheid. 4. De student kan zich wenden tot zijn studieloopbaanbegeleider voor problemen die rechtstreeks samenhangen met de studie. 5. De student kan zich wenden tot de decaan voor problemen van persoonlijke aard, al dan niet rechtstreeks samenhangend met de studie. Artikel 2
Studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling
1. Namens het College van Bestuur brengt de Examencommissie aan iedere student aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling voor de propedeutische fase van de opleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen de opleiding. 2. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de september-instroom niet later worden verstuurd dan in de derde week van de maand juli. 3. Voor de februari-instroom wordt in afwijking van lid 1 het woord ‘jaar’ vervangen door 13 maanden. Deze uitzondering ten opzichte van de reguliere instroom in september vindt plaats op grond van organisatorische redenen die worden veroorzaakt door een afwijkende opbouw van het opleidingsjaar bij de februariinstroom. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de februari-instroom niet later worden verstuurd dan in de laatste week van februari. 4. Het studieadvies heeft een bindend afwijzend karakter indien de student minder dan 42 studiepunten uit de propedeutische fase heeft behaald, alsmede niet de door de opleiding aangewezen onderwijseenheden uit de propedeutische fase met een 32
voldoende heeft afgesloten op het moment dat het advies wordt uitgebracht. 5. De door de opleiding aangewezen onderwijseenheden als bedoeld in de vorige volzin zijn: a. Studieloopbaanbegeleiding (6 studiepunten). 6. Resultaten behaald door vrijstelling tellen wel mee bij de vaststelling of het minimum van 42 studiepunten is behaald. 7. Studenten die hun inschrijving bij de opleiding in de loop van het opleidingsjaar tussentijds hebben beëindigd ontvangen uiterlijk aan het einde van het opleidingsjaar een studieadvies propedeuse en dat kan ook een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) zijn, tenzij er - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de student - voor de Examencommissie aanleiding bestaat geen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) uit te brengen. 8. Studenten die zich bij een opleiding hebben ingeschreven, de studie staken en zich vervolgens weer opnieuw inschrijven bij dezelfde opleiding bij dezelfde instelling worden wettelijk beschouwd als ‘studenten tweede jaar van inschrijving’. Dit betekent dat deze studenten aan het einde van hun tweede jaar van inschrijving aan al hun propedeuse verplichtingen moeten hebben voldaan. Artikel 3
Studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling
1. De Examencommissie brengt een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) uit indien de student aan het einde van het tweede jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling het propedeutisch examen niet heeft behaald. 2. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de september-instroom niet later worden verstuurd dan in de derde week van de maand juli. 3. Voor de februari-instroom wordt in afwijking van lid 1 het woord ‘jaar’ vervangen door 13 maanden. Deze uitzondering ten opzichte van de reguliere instroom in september vindt plaats op grond van organisatorische redenen die worden veroorzaakt door een afwijkende opbouw van het opleidingsjaar bij de februariinstroom. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de februari-instroom niet later worden verstuurd dan in de laatste week van februari. 4. Studenten die hun inschrijving bij de opleiding in de loop van het opleidingsjaar tussentijds hebben beëindigd ontvangen uiterlijk aan het einde van het opleidingsjaar een studieadvies propedeuse en dat kan ook een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) zijn, tenzij er - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de student - voor de Examencommissie aanleiding bestaat geen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) uit te brengen. 5. Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel kan geen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) meer worden uitgebracht. 33
Artikel 4
Voorwaarden Bindend studieadvies met afwijzing (BSA)
1. Een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) wordt niet uitgebracht wanneer de student gedurende het opleidingsjaar niet tijdig ten minste eenmaal via de opleiding en op een redelijke termijn door de opleiding is gewaarschuwd dat hij bij ongewijzigde omstandigheden een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) zal kunnen ontvangen, alsmede wat de gevolgen daarvan zijn. 2. Indien aan de orde meldt een student bijzondere omstandigheden tijdig bij de studentendecaan en eventueel de studieloopbaanbegeleider en verzoekt de Examencommissie deze mee te wegen in haar besluit over het uitbrengen van een bindend studieadvies met afwijzing (BSA). Slechts met toestemming van de student kan de Examencommissie de betrokken studentendecaan en studieloopbaanbegeleider om nader advies vragen ten aanzien van mogelijke persoonlijke omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat wordt afgezien van het uitbrengen van een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) aan de betrokken student. 3. Een melding van een bijzondere omstandigheid wordt aangemerkt als tijdig wanneer de student de omstandigheden meldt zodra deze zich voordoen dan wel zeer spoedig daarna. 4. Als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt: a. b. c. d. e.
ziekte zwangerschap bijzondere familieomstandigheden lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis bestuursactiviteiten die een student in het kader van de medezeggenschap van Stenden verricht, waarbij sprake is van een substantiële tijdsbesteding, ter beoordeling aan het College van Bestuur, onder voorwaarde dat de student kan aantonen dat de geldende facilitering de studievertraging niet compenseert en derhalve als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.
5. De situaties genoemd onder a t/m d dienen schriftelijk te worden vastgesteld door een onafhankelijke deskundige. 6. Als de Examencommissie besluit af te zien van een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) in gevallen zoals bedoeld in het vorige lid, dan is de Examencommissie bevoegd om in plaats daarvan een niet-bindend advies uit te brengen aan de betrokken student. 7. Afhankelijk van de aard van de persoonlijke omstandigheden kan de student de Examencommissie verzoeken de informatie verstrekt in het kader van het advies als bedoeld in het tweede lid vertrouwelijk te behandelen. 8. Ongeacht het bepaalde in de vorige leden stelt de Examencommissie - alvorens tot een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) over te gaan - de student in de gelegenheid om door of namens de Examencommissie te worden gehoord.
34
Artikel 5
Gevolgen bindend studieadvies met afwijzing (BSA)
1. Degene die een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) heeft ontvangen, kan zich gedurende minimaal één jaar niet meer aan de instelling voor dezelfde opleiding als student of extraneus worden ingeschreven. Na deze periode moet bij een hernieuwde inschrijving ten genoege van de Examencommissie van de opleiding aannemelijk gemaakt worden dat de opleiding met vrucht zal kunnen volgen. 2. Indien de student een Bindend studieadvies met afwijzing (BSA) ontvangt, wordt de inschrijving beëindigd door het College van Bestuur conform de geldende uitschrijfprocedure in hoofdstuk 2 van het Studentenstatuut. 3. De Examencommissie is bevoegd in bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij toepassing van het verstrekken van een Bindend studieadies met afwijzing (BSA) mochten voordoen. Artikel 6
Doorstroom van propedeutische naar postpropedeutische fase
1. Aan het einde van het eerste opleidingsjaar stelt de Examencommissie vast welke studenten kunnen doorstromen van de propedeutische fase naar de postpropedeutische fase. De volgende categorieën studenten zijn toelaatbaar: a. studenten die het propedeutisch examen hebben behaald; b. studenten die ten minste 42 studiepunten hebben behaald in de propedeutische fase en niet om andere redenen een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) hebben gekregen. 2. De student die 42 of meer maar minder dan 51 studiepunten van de propedeutische fase heeft behaald, dient in overleg met de studieloopbaanbegeleider een studieplan op te stellen primair gericht op het inlopen van de achterstand in de propedeuse. In dit studie-plan wordt vastgelegd tot welke onderwijseenheden van de postpropedeutische fase de student toegang heeft. 3. De student die 51 of meer maar minder dan 60 studiepunten van de propedeutische fase heeft behaald, dient eerst te overleggen met de studieloopbaanbegeleider maar heeft daarna rechtstreeks toegang tot alle onderwijseenheden van de postpropedeutische fase. 4. Bij de uitwerking van de beide vorige leden wordt er rekening mee gehouden dat het de student niet is toegestaan deel te nemen aan een onderwijseenheid uit de postpropedeutische fase die een rechtstreekse voortzetting vormt van een onderwijseenheid uit de propedeuse die hij nog niet heeft behaald. Ook wordt rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk 5, artikel 2 over de volgorde waarin toetsen en of tentamens kunnen worden afgelegd. 5. Aan het volgen van onderwijs uit zowel de propedeutische fase als de postpropedeutische fase kan de student geen rechten ontlenen ten aanzien van de wijze van inroostering. Het is dus mogelijk dat dergelijke onderwijsactiviteiten gelijktijdig gegeven worden.
35
Artikel 7
Verwijzing in de postpropedeutische fase DIT ARTIKEL IS NIET VAN TOEPASSING
1. [Alternatief 1. Indien dit alternatief van toepassing is, de tekst van lid 2 en 3 vervangen door Niet van toepassing] Studenten van de opleiding hebben toegang tot alle afstudeerrichtingen beschreven in hoofdstuk 3, artikel 2. 2. [Alternatief 2] De Examencommissie kan beslissen dat een student in de postpropedeutische fase slechts toegang heeft tot één of enkele van de afstudeerrichtingen beschreven in hoofdstuk 3, artikel 2. 3. De Examencommissie baseert haar beslissing op: a. de studieresultaten van de student: [Nadere eisen invullen] b. en/of in hoeverre het door de student gevolgde studieprogramma voldoende aansluit op de door de student gewenste afstudeerrichting:[Nadere eisen invullen]. 4. De Examencommissie stelt de student in de gelegenheid te worden gehoord alvorens tot een beslissing over te gaan. Bij de beslissing houdt de Examencommissie rekening met de persoonlijke omstandigheden van de student. Artikel 8
Rechtsbescherming
1. De student die het oneens is met het verstrekte studieadvies kan daar tegen bezwaar maken bij de Examencommissie van de opleiding. 2. De student heeft de mogelijkheid om tegen het besluit van de Examencommissie op het ingediende bezwaar in beroep te gaan bij het College van Beroep voor de Examens (COBEX). 3. De student heeft de mogelijkheid om tegen het besluit van de COBEX in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag. 4. De consequentie van een bezwaar- en beroepsprocedure betreffende een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) is dat zolang de student nog geen onherroepelijk uitspraak heeft ontvangen vóór de start van het onderwijs op 1 september, zich niet kan herinschrijven. Downloads Gedragscode Internationale student in het hoger onderwijs
36
7
Examencommissie
WHW:
7.10,7.11,7.12,7.12b, 7.12c, 7.13, 7.28, 7.30, 7.42a, 7.61
Artikel 1
Instelling en samenstelling Examencommissie
1. Elke opleiding of groep van opleidingen heeft een Examencommissie. De Examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die deze regeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad als bedoeld in artikel 4.2. De samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van de Examencommissie zijn uitgewerkt in het Reglement Examencommissie van de Stenden Hogeschool. Download: Reglement Examencommissies Opleiding of groep van Opleidingen.
37
8
Slot- en invoeringsbepalingen
WHW:
10.20
Artikel 1
Hardheidsclausule
1. De examencommissie is bevoegd in bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij toepassing van deze OER mochten voordoen. Artikel 2
Onvoorziene omstandigheden
1. In gevallen waarin deze OER niet voorziet en waaromtrent een onmiddellijke beslissing noodzakelijk is, beslist de examencommissie op basis van redelijkheid en billijkheid. Artikel 3
Bekendmaking van de regeling
1. De Head of School draagt zorg voor een passende en tijdige bekendmaking van deze onderwijs- en examenregeling. Artikel 4
Citeertitel, inwerkingtreding
1. Deze Onderwijs- en examenregeling wordt, gehoord de centrale medezeggenschapsraad conform artikel 10.20 WHW, vastgesteld door het College van Bestuur, vervangt de eerder voor de opleiding geldende Onderwijs- en examenregeling en kan worden aangehaald als Onderwijs- en examenregeling opleiding Personeel en Arbeid voltijd, crohonummer 34609 en treedt in werking op 1 september 2012.
38
Bijlage A Competenties van de opleiding Na voltooiing van de opleiding moet de student als beroepsbeoefenaar zelfstandig en met kritische instelling kunnen werken en beschikt de student over de volgende competenties op hbo-niveau: [Kerntaken HRM uit het Format 2008+: 1. De hr-professional initieert en ontwikkelt activiteiten op de te onderscheide n en samenhangende hr-werkterreinen in relatie tot institutionele en maatschappelijke ontwikkelingen, voert deze uit, evalueert deze en stelt ze zonodig bij. 2. De hr-professional is verantwoordelijk voor de informatievoorziening op het gebied van hr; gee ft gevraagd en ongevraagd informatie aan de diverse stakeholders binnen en buiten de organisatie op het terrein van hr, richt daarvoor hr -informatiesystemen in en beheert deze. 3. De hr-professional adviseert het management over de inhoud en aanpak van de hr-werkterreinen, de interne en externe arbeidsverhoudingen, organisatieontwikkeling, organisatieontwerp, taakontwerp en de daaruit voortkomende implementatievraagstukken. 4. De hr-professional ontwikkelt activiteiten op het terrein van interne - en externe-arbeidsmarkttransities, voert deze uit, evalueert deze en stelt ze zonodig bij. 5. De hr-professional ontwikkelt activiteiten op het terrein van loopbaanontwikkeling en loopbaanbegeleiding en (andere) professionele ‘één-op-één situaties’, voert deze uit, evalueert deze en stelt ze zonodig bij. 6. De hr-professional adviseert het management over hr-activiteiten op een zodanige wijze dat (primaire) processen binnen de organisatie geoptimaliseerd worden; daarbij formuleert hij meetbare hr -doelstellingen, assisteert het management bij de uitvoering van de activiteiten, evalueert deze en relateert de uitkomsten aan de organisatie -uitkomsten/resultaten. 7. De hr-professional maakt financiële verkenningen, berekeningen en kosten-baten-analyses op de hr-werkterreinen, maakt hierbij gebruik van ken- en stuurgetallen en rapporteert daarover aan het management. 8. De hr-professional anticipeert op de gewenste organisatiestrategie en organisatiecultuur, en vertaalt strategie - en cultuurveranderingen naar hrwerkterreinen en hr-uitvoeringspraktijken. 9. De hr-professional is in staat om de rol van effectief hr-leiderschap ten opzichte van het management vorm te geven en gebruikt de implicaties daarvan in zijn uitvoeringspraktijken. 10. De hr-professional is in staat om zich positief te identificeren en om te gaan met culturele verschillen in een internationaal team. 11. De hr-professional is in staat om zich te richten op zijn of haar managementvaardigheden en ondernemerschap, bekeken door zijn of h aar eigen ogen, op basis van waarden die bijdragen aan de zorg voor mensen en zorg voor de wereld.
Perio de.
Onderdeel + eigenaar
Kerntaak
Niveau
Doelstellingen
Werkvor Toetsvo m rm
Literatuur
1.1
Management 1
2, 3, 6, 10, 11
Kennis en Inzicht
Na afloop van deze bouwsteen kan de student:
Hoorcoll eges, PGO en Project, consulta tie
Marcus e Van Dam: Hoofdstu (Denken over organisat en
Gjalt van der Meulen
Toepassing Kennis en Inzicht
een beschrijving geven van de kenmerken van een organisatie (wat is een organisatie/wat is het doel van een organisatie/hoe en waarom interacteert een organisatie met de omgeving);
Particip atie Opdrach t
in eigen woorden uitleggen wat management is inclusief 39
Geïntegreerd met Management Accounting
1.1
Management Accounting (BE 2)
Maarten Raangs
uiteenzetten wat het onderscheid is tussen leiderschap en ondernemerschap;
managem )
verschillende organisatiestructuren en –stelsels (ook netwerkorganisaties) beschrijven en typeren;
Hoofdstu (Omgevin nvloeden
verschillende organisatieculturen beschrijven en verklaren hoe de organisatiedoelstelling, organisatiestructuur en organisatiecultuur samenhangt;
7, 10, 11
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
de informatiestromen binnen een organisatie weergeven;
Hoofdstu (Strategis managem )
vraagstukken op het gebied van organisatie en ethiek aangeven en beargumenteren en vraagstukken op het gebied van organisatie en duurzaamheid;
Hoofdstu (Managem t)
de belangrijkste theorieën en denkrichtingen op het gebied van organisatiekunde noemen en de diverse theoretici herkennen en plaatsen binnen vervolgbouwstenen zoals marketing en strategisch management.
Hoofdstu (Structure g)
Na deelname aan deze bouwsteen moet de student: kunnen uitleggen waarom begrip van Management Accounting belangrijk is voor de dagelijkse praktijk van elke manager (Inzicht); kunnen onderscheiden welke verschillende soorten kosten er zijn en wat het onderlinge verband is (Inzicht);
Werkcol leges, PGO en Project, consulta tie
Particip atie Opdrach t
40
Boer, Brouwers Koetzier: hoofdstuk n: 1, 2, 11 12, 13, 14
alle soorten kosten kunnen berekenen (Toepassing); Geïntegreerd met Management 1
een schatting kunnen maken van de kosten per eenheidsfactor voor elk type product in zowel singleproductals multipleproductomgevingen (Toepassing); een omschrijving kunnen geven van de verschillende soorten budgetten (Inzicht); kunnen beoordelen welke factoren de afwijkingen tussen geplande en werkelijke resultaten veroorzaken (Toepassing); kunnen beoordelen wat de gevolgen zijn van de directe kostenmethode bij het vaststellen van de bedrijfswinst (Toepassing); kunnen berekenen wat het omslagpunt is van elke standaard bedrijfsactiviteit (Toepassing).
1.1
Engels 1
Vac.
Communicatie
Listening B1:
I can understand the main points of clear standard speech on business matters regularly encountered in work, school, leisure, etc. I can understand the main point of business related radio or TV programs on topics of professional interest when the delivery is relatively slow and clear.
Werkcol leges
Mondeli ng MC toets
Reading B1: I can understand texts that consist mainly of high frequency job-related language. I can understand the description of events, feelings and wishes in business
Longman Market Leader (Upper Intermed ) Course Book
Longman market 41
Leader (U Practice F Book
letters, memos, emails, etc.
1.1
Studieloopbaan -begeleiding 1a
vac
Leervaardighed en
Spoken Production B1:
I can connect phrases in a simple way in order to describe experiences, information, and events. I can briefly give reasons and explanations for opinions and plans. I can narrate a business related plan or business related story.
Spoken Interaction B1:
I can deal with most situations likely to arise in business meetings and settings. I can enter unprepared into conversation on topics that are familiar, of personal interest or pertinent to everyday life (e.g. family, hobbies, work, travel and current events).
Writing B1:
I can write straightforward connected text on business topics, which are familiar, or of personal interest.
Na het volgen van dit onderdeel ben je in staat om: De opleiding en het HR werkveld te beschrijven Je eigen visie op studeren, het werkveld en de opleiding te benoemen M.b.v. de feedback die je krijgt, je sterke punten en ontwikkelpunten te herkennen
Werkcol leges Bijeenko msten studielo opbaancoachin g
Particip atie Portfoli o
Je eigen sterke punten en ontwikkelpunten waar te nemen SMART leerdoelen op te stellen 42
Te oefenen met nieuw gedrag Een reflectie te geven op je eigen ontwikkeling Aan te geven waarom de opleiding Personeel en Arbeid al of niet een goede keuze is 1.1
Basiscommunic atie
Communicatie
Werkcol leges
Product enmap
Gramsber n, Y. Gesprekk in organisat
Aan het eind van deze bouwsteen,
PGO
Kluytman
a. kun je:
Project
Particip atie
Na afronding van dit onderdeel kan de student adequaat feedback geven en ontvangen een gesprek voeren waarin de student oplossingsgericht kan omgaan met weerstanden en emoties bij zichzelf of de gesprekspartner
Alwin Coolen
een interview voorbereiden, afnemen en synthetiseren teneinde niet evidente informatie te verkrijgen over een opdracht of een probleem een adviesgesprek voorbereiden en voeren. 1.2
HRM 1 Basis
Gjalt van der Meulen
6, 11
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
Verschillende organisatiestructuren kritisch beschouwen;
Opdrach t
De HRM-functie beschrijven binnen de Ondernemersmix; Essentiële aspecten benoemen van Organisatiecultuur; Essentiële aspecten van Leiderschap benoemen in relatie tot management; 43
Verschillende HRM-aspecten van de managementfunctie in een organisatie uitleggen, op operationeel en tactisch niveau; Operationele en strategische rapportages lezen begrijpen (met ken- en stuurgetallen); de reikwijdte van HR-planning inschatten en gebruiken; (delen van) een personeelsplan opstellen en/of benutten; een forecast maken voor de middellange en lange termijn; op verantwoorde wijze een wervings- en selectietraject opzetten voor een bepaalde functie (incl. implementeren en budgetteren); adviseren m.b.t. wervingsmethoden en wervingsinstrumenten in relatie tot de arbeidsmarkt; op verantwoorde wijze een keuze maken uit selectieinstrumenten in relatie tot een functie; op verantwoorde wijze een selectie-interview arrangeren; een goed introductieprogramma voor een nieuwe medewerker opzetten en de gevolgen aangeven; de verschillende trainingsvormen aangeven m.b.t. nieuwe medewerkers.
44
b. heb je inzicht in: De strategische en operationele HRM-aspecten; De positie, doelstelling en taak van HRM binnen een organisatie; Bedrijfsvormen die een organisatie kan kiezen bij internationaliseringstrategieën.;
1.2
Onderzoek 1 Gjalt van der Meulen
2
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
Na afronding van deze periode: Kun je de belangrijkste onderzoeksopvattingen onder woorden brengen Weet je hoe je onderzoek moet voorbereiden
Hoorcoll eges Werkcol leges
Essay vragen toets
Verhoeve N. Wat is onderzoe
H 1 t/m 5
Weet je hoe je een onderzoek moet opzetten Begrijp je hoe je een probleemstelling formuleert Begrijp je hoe je een toetsbare onderzoeksvraag formuleert Begrijp je de relatie tussen de onderzoeksvraag en de conclusie Weet je de betekenis van validiteit van een onderzoeksresultaat. Ken je de belangrijkste onderzoeksinstrumenten Weet je ook wat de betrouwbaarheid van een instrument 45
inhoudt Ken je de relatie tussen populatie en steekproef Weet je welke eisen je moet stellen aan een steekproef Ken je het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek Ben je in staat de structuur van een onderzoeksopzet aan te geven Kun je de gangbare onderzoekstermen uitleggen Begrijp je de data-analyse-voorbeelden uit het boek (Verhoeven) Weet je wat univariate analyse bivariate analyse is Ken je onderscheid tussen correlatie en causaliteit Begrijp je de basis van de inferentiële statistiek Ken je de basis en betekenis van SPSS
1.2
Bedrijfsadministratie (BE 1) Maarten
7, 11
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
Na afronding van de bouwsteen heb je inzicht in: De samenstelling van een balans; Het maken van een journaal; Het maken van een grootboek;
Hoorcoll eges
Opdrach t
Project, Consult 46
Klerks, C.A.M. (2009) Introduct bedrijfsad nistratie.
Raangs
Het maken van een kolommenbalans;
atie
H13
Het boeken van omzetbelasting; Het omgaan met enkele veel voorkomende financiële feiten binnen de bedrijfsadministratie. 1.2
Financiering (BE 3) Maarten Raangs
7, 11
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
Na afronding van dit onderdeel ben je in staat om: Aan te geven welke soorten activa zich op de debetzijde van de balans bevinden. Uit te leggen met welke soorten vermogen deze activa zijn gefinancierd en het beste gefinancierd kunnen worden.
Hoorcoll eges Werkcol leges
Short answer test
De Boer, P (2007). Basisboek Bedrijfsec omie. H1-H10
Uit omzet- en kostengegevens een winst- en verliesrekening op te stellen. Uit informatie over geldstromen een kasstroomoverzicht op te stellen. De drie hiervoor genoemde financiële overzichten te analyseren om tot een oordeel over de financiële situatie van een onderneming te komen. Activa zoals voorraden, debiteuren en liquide middelen op een financieel verantwoorde wijze te beheren. De kengetallen die voor analyse nodig zijn te berekenen en te interpreteren. Verbanden te leggen tussen de financiële overzichten 47
onderling en in samenhang met de kengetallen. De diverse vermogensvormen met hun kenmerkende eigenschappen te benoemen en hieruit in een gegeven situatie een verantwoorde keuze te maken. Op basaal niveau aan te geven of en waarom een voorgenomen investering op financiële gronden levensvatbaar zal zijn of niet. 1.2
Schriftelijke Communicatie
Communicatie
Na afloop van de bouwsteen kan de student: passende structuur gebruiken bij doel en doelgroep;
Werkcol leges
Literatu urversla g
passende stijl gebruiken bij doel en doelgroep; Jacqueline Rietveld
volgens de methode van Toulmin een argumentatie opbouwen; in de volgende fases schrijven: bouwplan, eerste opzet, herschrijven, vorm geven; op de APA manier je bronnen vermelden in je schriftelijke communicatie. Een introductie schrijven op een probleem, idee of praktijkvoorbeeld uit zijn/haar werkveld en kan de lezer motiveren verder te lezen. Argumenten op een gebalanceerde wijze weergeven ter ondersteuning van een ingenomen standpunt, met behulp van concrete, onderbouwde en gedifferentieerde bewijzen. Conclusies trekken en communiceren die logisch, duidelijk 48
Haag, E & Dirven. (2005). Schrijven stappen, handboek voor verslagleg g van literatuur erzoek.
en consistent zijn met het voorgaande in het document. Informatie correct samenvatten Na afloop van dit onderdeel is de student zich bewust dat er meerdere versie nodig zijn om tot het definitieve document te komen. 1.3
Recht 1
3, 6
Kennis en Inzicht
Na afloop van deze bouwsteen kan de student:
Hoorcoll eges
concrete situaties herkennen waarin rechtsregels een belangrijke rol spelen;
Marjolein HensenBroeders
Geslote n toets (MC)
Basisboek Recht, Mr O.A.P van der Roest e.a., Noordhof Uitgevers twaalfde druk.
in concrete situaties relevante informatie over toepasselijke rechtsregels verzamelen en alle informatie correct interpreteren; situaties waarin rechtsregels een belangrijke rol spelen herkennen en een plan van aanpak opstellen. veelgebruikt juridisch jargon begrijpen, zodat hij/zij zowel mondeling als schriftelijk adequaat kan communiceren met juridische en andere professionals.
1.3
Loopbaan 1
Jan Peter
5
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
Na afronding van dit onderdeel kan de student Beschrijven waarom theoretische modellen voor loopbaanadvisering van belang zijn. De Matchingstheorie beschrijven
Wettekste Hoger Economis Onderwij
Project Consult atie
groepso pdracht individu ele opdrach 49
Spijkerma R. (2000). Loopbaan mpetenti managem van
Peterson
De theorie van Holland (RIASOC, congruentie, differentiatie, consistentie) beschrijven HollandZelfOnderzoek (HZO) maken. De fasen in de ontwikkeling beschrijven
t Leervers lag Eindges prek
Het ontstaan van de zone van acceptabele beroepen (L. Gottfredson) beschrijven Besluitvormingsstijlen opnoemen Sociale stratificatie en herkomst beschrijven Loopbaancompetenties op de arbeidsmarkt opnoemen Op een actieve en effectieve manier communiceren met groepsgenoten door actief te luisteren, door door te vragen en door zijn/haar mening te delen met teamleden. Opnoemen welke fasen in een intakegesprek zijn Beschrijven welke basisgespreksvaardigheden je vooral gebruikt in een intakegesprek Opnoemen welke gespreksonderwerpen af te leiden zijn uit de 5 besproken invalshoeken Na het werkcollege een intakegesprek op film op te nemen. Het begrip loopbaanbegeleiding uitleggen Uitleggen hoe het intakegesprek zich verhoudt tot de daarop 50
mogelijkh en
volgende begeleiding Goede begeleidingstenchieken en -instrumenten vinden Uitleggen hoe een verbatim er uit moet zien Het nut van een verbatim uitleggen Interventies benoemen Opnoemen welke typen loopbaanvragen bestaan Een reflectie over het gevoerde intakegesprek schrijven Beoordelen welk begeleidingsprogramma passend is voor welk type loopbaanvraag en aangeven waarom Aangeven wat een passend aantal gespreksmomenten zijn 1.3
Arbeidsmarkt
4
Kennis en Inzicht Toepassing Kennis en Inzicht
Maarten Raangs
Na afronding van de opdracht kan de student….
Project
1. Het aanbod op de arbeidsmarkt in een bepaald gebied onderzoeken
werkcoll eges
2. De vraag op de arbeidsmarkt in een bepaald gebied onderzoeken
Opdrach t Leervers lag Eindges prek
3. De trends en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt bepalen 4. Een concurrentie analyse uitvoeren 5. Een presentatie geven over het uitgevoerde onderzoek.
1.3
Ontslag / outplacement 1
6
Kennis en Inzicht
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om De in de praktijk- bestaande ontslagprocedures te
Project Consult
Opdrach t 51
Schets va het
Toepassing Kennis en Inzicht
Wolter van der Berg
benoemen
atie
Een praktisch, uitvoerbare, oplossing rondom een specifieke ontslagsituatie te geven.
Leervers lag Eindges prek
Een schriftelijk beleidsvoorstel met betrekking tot ontslag te schrijven .
present atie
Een presentatie aan het management (docenten) en ondernemingsraad (studenten) te geven.
Nederlan arbeidsre Bakels, Pr Mr. I.P. (meest recente druk).
Wettekste Hoger Economis Onderwij 2010-201 (…druk)
Arbeidsre , Marion Treep, 10 druk
1.3
Onderzoek 2
Gjalt van der Meulen
2
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
Na afronding van dit onderdeel kan je: een onderzoeksplan maken een tijdspad opstellen
Werkcol leges, Project
Onderzo eks opdrach t
beschrijven waaruit een onderzoeksplan is opgebouwd begrippen omzetten in meetbare instrumenten voor een 52
Verhoeve N. Wat is onderzoe
H 6,7,8 en 11.
survey en/of een interview keuzes maken voor de wijze waarop enquêtes en/of interviews uitgevoerd moeten worden keuzes maken voor de wijze waarop bij enquêtes en interviews respondenten en deelnemers benaderd dienen te worden manieren beschrijven waarop interviews zo informatief mogelijk verlopen een aantal eenvoudige, beschrijvende analyses van telkens één of twee variabelen beschrijven, herkennen, uitvoeren en interpreteren gegevens overzichtelijk weergeven in een grafiek of tabel een aantal samenvattende eigenschappen van variabelen beschrijven (centrum maten, modus, mediaan, gemiddelde, gewogen gemiddelde, standaard deviatie) deze samenvattende eigenschappen herleiden (berekenen) enkele basistechnieken met behulp van SPSS uitvoeren een stuk tekst samenvatten en begripsmatig zodanig beschrijven dat het antwoord geeft op voorafgestelde onderzoeksvragen de aspecten van kwantitatief onderzoek ten aanzien van betrouwbaarheid en validiteit benoemen 53
een aantal basale statistische technieken toepassen en de uitkomsten ervan interpreteren op basis van het meetniveau van variabelen een beredeneerde keuze maken voor een passende statistische techniek zelfstandig een eenvoudig kwantitatief onderzoek volledig uitvoeren
1.4
Vergaderen/pre senteren
Communicatie
Na afronding van dit onderdeel, 1. weet je hoe communicatie werkt en wat de rol is van non-verbale communicatie
Werkcol leges
product enmap
2. kun je een presentatie houden: Alwin Coolen
je laat zien hoe je een presentatie voorbereidt; je laat zien hoe je een presentatie opbouwt;
met
je laat zien hoe je een presentatie ondersteunt (bijvoorbeeld Powerpoint); je laat zien dat je je publiek kunt boeien
kunt
je laat zien dat je constructieve feedback op een presentatie geven.
3. weet je hoe je moet vergaderen:
54
Gramsber n, Y. Gesprekk in organisat
je weet en laat zien hoe je een vergadering voorbereidt; je laat zien hoe je een vergadering als voorzitter leidt; je laat zien hoe je als deelnemer actief een goede bijdrage aan de vergadering levert. 1.4
Operationeel Management (planning en logistiek)
8, 11
Toepassing Kennis en Inzicht
Na afronding van dit onderdeel kan de student, 1. de stappen van het ontwerpproces voor een dienst of productieproces uitleggen 2. de inzet van middelen (mensen, faciliteiten, machines, verbruiksgoederen) verklaren 3. aangeven welke criteria te gebruiken zijn voor planning en sturing van de operationele processen 4. de planning van operationele processen verklaren 5. uitleggen onder welke omstandigheden een majeure wijziging van de operationele processen geboden is (o.a. BPR); 6. uitleggen hoe een dergelijke wijziging kan worden doorgevoerd.
PGO
Short anser test
Leervaardighed en
Na het voldoende voltooien van deze bouwsteen:
Bijeenko msten studielo opbaancoachin g
Particip atie
Frederiek Dekens
1.2, 1.3, 1.4
Studieloopbaan -begeleiding 1b
vac
kan je de 5 studieloopbaancompetenties benoemen en op toepassen op een niveau dat past bij jouw actuele staat van ontwikkeling; heb jij je beroepsbeeld verder ontwikkeld en ben je in staat om deze zo nodig bij te stellen;
VAS Portfoli o
kan je een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) en een portfolio samenstellen dat voldoet aan jouw leerbehoefte 55
Schulp, Ja A. (2010). Operation managem in de dienstver ng
en de eisen van jouw opleiding en kan je het goed beheren; ben je bereid tot, en zie je de waarde van zelfreflectie en kan je hiervoor passende instrumenten kiezen en toepassen; kan je aan de hand van jouw portfolio op zowel inhouds- als procesniveau reflecteren op jouw eigen ontwikkelproces. 1.4
Marketing 1
6, 8, 11
Kennis en Inzicht
Na afloop van deze bouwsteen kan de student: diverse marketingmanagement concepten onderscheiden;
Hoorcoll eges
Short answer test
de termen maatschappelijke verantwoordelijkheid en marketingethiek omschrijven; Rinke Bolster
het verloop van de beslissingsprocessen bij klanten en de beïnvloedende factoren beschrijven; het perceptieproces van de klant aanduiden; de verschillen tussen goederen en diensten beschrijven; het strategisch marketing-managementproces, de onderdelen daarvan en mogelijke hulpmiddelen daarbij uitleggen in eigen woorden; de verschillen tussen consumenten en zakelijke klanten aangeven en de marketingimplicaties hiervan omschrijven; op basis van relevante criteria de markt segmenteren en segmenten beschrijven; op basis van marktsegmentatie een aantrekkelijke 56
Kotler
doelgroep kiezen; positioneringstrategieën formuleren; belang van klantrelaties en concurrentievoordeel aangeven.
1.4
Engels 2
Communicatie
Listening B2:
vac
I can understand standard spoken language, live or broadcast, on both familiar and unfamiliar topics normally encountered in personal, social, academic or vocational life. Only extreme background noise, inadequate discourse structure and/or idiomatic usage influences the ability to understand. I can understand the main ideas of propositionally and linguistically complex speech on both concrete and abstract topics delivered in a standard dialect, including technical discussions in his/her field of specialization.
Reading B2:
I can read with a large degree of independence, adapting style and speed of reading to different texts and purposes, and using appropriate reference sources selectively. Has a broad active reading vocabulary, but may experience some difficulty with low frequency idioms.
Spoken Production B2:
I can give clear, systematically developed descriptions and presentations, with appropriate highlighting of significant points, and relevant supporting detail.
Werkcol leges
MC test Oral exam
57
Spoken Interaction B2:
I can use the language fluently, accurately and effectively on a wide range of general, academic, vocational or leisure topics, marking clearly the relationships between ideas. Can communicate spontaneously with good grammatical control without much sign of having to restrict what he/she wants to say, adopting a level of formality appropriate to the circumstances.
Writing B2:
I can interact with a degree of fluency and spontaneity that makes regular interaction, and sustained relationships with native speakers quite possible without imposing strain on either party. Can highlight the personal significance of events and experiences, account for and sustain views. I can express news and views effectively in writing, and relate to those of others. I can write letters conveying degrees of emotion and highlighting the personal significance of events and experiences and commenting on the correspondent’s news and views.
2.1
Bedrijfscommu nicatie
2, 11
Communicatie
Na afronding van dit onderdeel kan de student:
PGO
1. uitleggen dat communicatie een proces is dat uit meerdere lagen bestaat;
Werkcol leges
2. de relatie uitleggen tussen bedrijfsidentiteit, bedrijfsimago en
Opdrach
Particip atie Opdrach t
58
Herle, M. Corporate communi on worldwid
Jane Klaarwater
bedrijfsreputatie;
t
3. de belanghebbenden in kaart brengen; 4. de communicatiedoelen formuleren op een doeltreffende wijze (met betrekking tot kennis, houding, gedrag van de doelgroepen); 5. een geïntegreerd communicatieplan (inclusief communicatiedoelen) formuleren, waarbij interne en externe communicatie goed op elkaar zijn afgestemd; 6. het communicatieplan toepassen door de boodschap in verschillende media over te brengen, zowel intern als extern; 7. die media (bijv. folders, websites, advertenties) correct en effectief ontwerpen. 2.1
HRM 2 Functiewaarder ing
2, 6 7
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
Gjalt van der Meulen
ARBEIDSRECHT Aan het eind van de bouwsteen kan de student aangeven welke wettelijke regelingen en verplichtingen tussen een werkgever en werknemer gelden (Arbeidsrecht, Sociale Verzekeringen e.d.); kan de student op verantwoorde wijze een arbeidsovereenkomst opstellen Kan een student op verantwoorde wijze een arbeidsovereenkomst beëindigen Kent de student de rol van de vakbonden Kan de student uitleggen welke vormen van medezeggenschap er zijn Kan de student uitleggen wat een CAO inhoudt en wat de werkingssfeer is.
PGO, Project
Opdrach t
Consult atie
Mondeli ng
BELONING 59
Kluytman
Aan het eind van de bouwsteen kan de student beschrijven en uitleggen wat Belonen (compensation and benefits) inhoudt kan de student het verschil uitleggen tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden COACHEN STIMULEREN EN MOTIVEREN Aan het eind van de bouwsteen
Kan de student het belang van coachen, motiveren en stimuleren van personeel uitleggen Weet de student hoe functionele gesprekken moeten worden gevoerd (verzuimgesprek, functioneringsgesprek, slecht nieuwsgesprek, beoordelingsgesprek) Uitleggen wat performancemanagement is en het belang hiervan voor de organisatie uitleggen Kan de student uitleggen wat scholing training en loopbaanontwikkeling inhoudt FUNCTIEANALYSE TAKEN VERANTWOORDELIJKHEDEN BEVOEGDHEDEN BEOORDELEN Aan het eind van de bouwsteen kan de student: Taken, Verantwoordelijkheden en Bevoegdheden koppelen aan functies. Uitleggen welke beoordelingssystemen er zijn, hoe deze worden toegepast en welke gespreksmethodieken er worden gebruikt; Het belang functieanalyse en functiebeschrijvingen uitleggen ZORGSYSTEMEN ARBO KWALITEIT MILIEU Aan het eind van de bouwsteen 60
Kan de student uitleggen en beschrijven wat Verzuimmanagement inhoudt Kan de student uitleggen welke zorgsystemen (Kwaliteit, Arbo en Milieu) (KAM) er zijn Kan de student uitleggen wat de effecten van „Occupational Health and Safety‟ Law zijn (USA) 2.1
Marketing 2
6, 8, 11
Rinke Bolster
2.1
Verplichte Algemene Studiepunt (VAS)
2.1
Conceptueel denken
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
Na afronding van dit onderdeel kan de student, 1. het door een onderneming te voeren productbeleid op elementair niveau ontwikkelen en beoordelen. 2. het door een onderneming te voeren distributie-beleid op elementair niveau ontwikkelen en beoordelen. 3. het door een onderneming te voeren prijsbeleid op elementair niveau ontwikkelen en beoordelen. 4. het door een onderneming te voeren promotiebeleid op elementair niveau ontwikkelen en beoordelen.
Hoorcoll eges
Short answer test
Kotler
Werkcol leges
Opdrach t
Byttebier
Na afronding van dit onderdeel, 1. Heeft de student door middel van een vrij te kiezen extra-curriculaire activiteit een bijdrage kunnen leveren aan zijn te ontwikkelen competenties. 2. Heeft de student door middel van een vrij te kiezen extra-curriculaire activiteit kennis gemaakt met voor het werkveld relevante werkzaamheden/werksituaties. 3. De student kan zelf activiteiten plannen en organiseren en leert hiervoor verantwoordelijkheid te dragen. 3, 6, 8
Toepassing Kennis en
De student Kan verschillende theoretische modellen ten aanzien van
61
(ontwerpen / creëren)
Inzicht Oordeelsvormin g
Danny Beetsma
creatieve/conceptuele processen en bijbehorende denkwijzen begrijpen.
leerversl ag presena tie
Kan door het opdoen van filosofische kennis, los komen van bestaande structuren en processen (lateraal leren denken). Kan verschillende theoretische modellen ten aanzien van creatieve/conceptuele processen en bijbehorende denkwijzen hanteren. Kan door het uitvoeren van bewustwordingsoefeningen, los komen van bestaande structuren en processen (lateraal leren denken) Kan bijdragen aan een creativiteitsstimulerend klimaat. Kan denken en werken in termen van concepten en nieuwe concepten ontwikkelen Wordt zich bewust van de eigen leerstijl, aannames en paradigma’s en creëert een open houding Kan middels reflectie de eigen rol en positie in de groep bepalen Kan middels een pitch een vernieuwd concept / visie / ideeën / of andere uitkomst presenteren en onderbouwen, en de werkwijze waarop deze ideeën tot stand gekomen zijn uiteenzetten
2.2
Prestatiebeoordeling en
2, 3, 7
Toepassing Kennis en
1.Ken je de vigerende beoordelingssysteem
Project
Opdrach
62
prestatiemanagement
Inzicht
2. Ken je de vigerende beloningssystemen
Oordeelsvormin g
3.Kun je deze kennis toepassen op een concrete probleemsituatie
Consult atie
4. Heb je een presentatie gegeven
Wolter van der Berg 2.2
HRM 3
9
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
1.Weet je waarom organisaties en medewerkers veranderen
Project
2.Kun je activiteiten die flexibilisering stimuleren/waarborgen adviseren in een concrete probleemsituatie
Consult atie
3Kun je deze prioritiseren
2, 3
Toepassing Kennis en Inzicht
1Ken je Competentie Management
Project
2. Ken je Management Development
Oordeelsvormin g
3.Ken je de relatie met andere personeelsinstrumenten en de waarde van koppeling
Consult atie
2.2
Reïntegratie / Arbeid / Gezondheid
3, 5
Toepassing Kennis en Inzicht
Leervers lag
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om: Psychologische theorieën met betrekking tot Arbeid en Gezondheid toe te passen (inclusief epidemiologie van
Opdrach t Leervers lag Eindges prek
4Kun je adviseren hoe deze in te zetten om doelen te helpen bereiken cq problemen helpen op te lossen.
Wolter van der Berg
Opdrach t
Eindges prek
Wolter van der Berg Competentie management /Management Development
Leervers lag Eindges prek
Flexibilisering van de arbeidsorganisatie
2.2
t
Project Consult
Opdrach t Short 63
Weijts, W Van Duinhove
Jane Klaarwater
Oordeelsvormin g
werkgerelateerde aandoeningen en klachten).
atie
answer test
C. (2004). Casemana ment bij verzuim e reïntegra Zo werkt het!
Werkcol leges
product enmap
Gramsber n
Relevante assessmentinstrumenten te gebruiken. Specifieke groepen en hun problemen met betrekking tot Arbeid en Gezondheid te kunnen kenschetsen. Het sociaalzekerheidsstelsel in Nederland uit te leggen. Wetgeving op het gebied van Arbeid en Gezondheid toe te passen. Het wettelijk kader van casemanagement weer te geven. Reïntegratie vanuit het casemanagementperspectief te typeren. Procesmanagement en procesbegeleiding van reïntegratie te kunnen voeren. De belangen en mogelijkheden van interne en externe partijen te onderkennen en te benutten. Interventies te initiëren, (laten) implementeren en te evalueren volgens de PDCA-cyclus.
2.2
Mondelinge Communicatie 3 (HR gesprekstechnieken)
Communicatie
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om: De begrippen ‘interculturele gespreksvoering’ en ‘systeemtheoretische visie’ uit te leggen.
Hofstede
Aan te geven op welke wijze culturele verschillen van 64
invloed kunnen zijn op de gespreksvoering. Jan Peter Peterson
Hoffman
De begrippen ‘cultuur’, ‘normen’, ‘waarden’ en ‘circulaire beïnvloeding’ uit te leggen. Te benoemen wat het TOPOI-model van Edwin Hoffman inhoudt. Te benoemen wat het onderzoek van Geert Hofstede inhoudt en op welke wijze de uitkomsten van dit onderzoek toe te passen zijn. Het verschil uit te leggen tussen F-, M- en G-culturen. De interactiepatronen en de pyramide van David Pinto te benoemen. De drie stappen methode van David Pinto uit te leggen. Verschillende gespreksvaardigheden zoals actief luisteren, parafraseren, doorvragen, concretiseren, reflecteren van gevoel, open vragen stellen, aandachtgevend gedrag, samenvatten etc. ten toon te spreiden spreiden in de context van interculturele gespreksvoering. Verschillende instroomgesprekken te benoemen Verschillen tussen instroomgesprekken aan te geven ten aanzien van de inhoud en rol van de gespreksleider. Een intakegesprek uit te voeren en hierbij relevante gespreksvaardigheden en regulerende vaardigheden tonen. 65
De doelstellingen van en verschillen tussen een functioneringsgesprek, beoordelingsgesprek en disciplinegesprek te benoemen. De doelstellingen en opzet van een POP uit te leggen. Eerder genoemde gesprekken uit te voeren en hierbij relevante gespreksvaardigheden inzetten en regulerende vaardigheden te tonen. De doelstellingen van een exit-gesprek te benoemen en deze uit te voeren. Een slecht-nieuwgesprek uit te voeren. Om verschillende gespreksvaardigheden zoals actief luisteren, parafraseren, doorvragen, concretiseren, reflecteren van gevoel, open vragen stellen, aandachtgevend gedrag, samenvatten etc. ten toon te spreiden spreiden in de context van een slecht-nieuws gesprek.
2.1, 2.2, 2.3, 2.4
Studieloopbaan -begeleiding 2
Leervaardighed en
Na afronding van dit onderdeel, Werkveldorientatie 1. kan de student verantwoorden waarom hij/zij bepaalde keuzes maakt in zijn/haar studie en persoonlijke ontwikkeling 2. ontwikkelt de student een beroepsbeeld en stelt dit voortdurend bij op grond van verworven kennis en inzichten
Bijeenko msten studielo opbaancoachin g
Particip atie Portfoli o VAS 66
Zelfmanagement
3. zet de student StudieLoopbaan-Coaching actief in ten behoeve van eigen professionele ontwikkeling 4. kan de student een POP en Portfolio samenstellen dat voldoet aan zijn leerbehoeften en de eisen van de opleiding en hij kan het goed beheren 5. kan de student bruikbare zelfreflectie schrijven, maakt hier actief gebruik van en kan hiervoor passende instrumenten kiezen en toepassen 6. kan de student adhv Portfolio op inhouds- en procesniveau reflecteren op eigen ontwikkelingsproces tot beroepsbeoefenaar 2.3
Loopbaan 2
Jacqueline Rietveld
5
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om: De stakeholders in een loopbaan te benoemen. De modellen van loopbaanmanagement uit te leggen.
Hoorcoll eges werkcoll eges
Opdrach t leerversl ag
Te benoemen waarom kennis van beroepen en zelfkennis van belang zijn voor loopbaanmanagement. Uit te leggen wat jobhunting is. Sociologische begrippen als ‘field’ en ‘habitus’ een deel van de verschillen en ongelijkheid in loopbanen te verklaren. De invloed van sociale klasse, etnische afkomst, opleiding en
67
Inkson, K. Understa ng Career
geslacht op loopbanen te onderkennen. Loopbanen als resultaat van eigen acties in kaart te brengen. Uit te leggen hoe mensen hun identiteit en talenten willen uitdrukken in hun werk. Uit te leggen wat Career Construction Theory betekent. De begrippen ‘destination’, ‘topography’ en ‘career maps’ in loopbaanreizen uit te leggen. Het verschil uit te leggen tussen grenzen aan loopbanen en grenzeloze loopbanen. Theoretische begrippen op de loopbaan van een zelfgekozen individu toe te passen De economische waarde van loopbanen te benoemen. Uit te leggen hoe bedrijven hun human recourses beschermen. Te benoemen waarom flexibiliteit in bedrijven een voorwaarde is voor loopbaanpaden. Uit te zoeken wat bedrijven hun personeel voor hun loopbaan aanbieden. Te benoemen welke veranderingen in houdingen en aspiraties t.a.v. loopbanen kunnen ontstaan. Patronen van psychologische ontwikkeling in ieders leven te 68
benoemen. De Five-stage theory van Super uit te leggen. De Life-span theory van Levinson uit te leggen. Verschillen tussen loopbanen van vrouwen en mannen te benoemen. De theorie over ‘Taken in early, mid en late career’ uit te leggen. De faciliterende werking van sociale netwerken in loopbanen uit te leggen. Effectieve netwerken te benoemen. Het begrip Social capital uit te leggen. De techniek van ‘impression management” toe te passen. Het begrip mentorship uit te leggen. Een interview met een MRM-er voor te bereiden. De congruentie tussen persoon en werk uit te leggen De Work Adjustment theory uit te leggen Het psychometrische assessment uit te leggen De theorie van Holland uit te leggen De methoden om werkmogelijkheden in te schatten 69
Het process van career decision making uit te leggen De theorie over ‘rollen in het theater van het (werk)leven’ uit te leggen De formele en informele verwachtingen van werkrollen toe te lichten Role transitions te herkennen Role innovations te herkennen Balans tussen werk en privé te benoemen Storytelling in loopbanen in loopbaanveranderingen te gebruiken.
2.3
HRD 1 (training en ontwikkeling, het ontwerp, uitvoering en evaluatie)
5 en 6
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om: Het belang van HRD binnen een organisatie te duiden Een ontwerp te maken voor een leersituatie Het belang van het vaststellen van de leernoodzaak te verwoorden
Opdrach t werkcoll eges
Opdrach t Eindges prek
Gewenst gedrag te analyseren Leerdoelen op te stellen Danny Beetsma
Leerstof te bepalen en te ordenen
70
Didactisch vorm te geven Te evalueren Verbeteringen voor te stellen op basis van een evaluatie De elementaire aspecten van schoolloopbaanbegeleiding (SLB) te benoemen. 2.3
Psychologie / Diagnostiek
Karen Sikkel
3, 5
Toepassing Kennis en Inzicht Oordeelsvormin g
Na afloop van deze opdracht is de student in staat om:
Project
Essentiele kenmerken van en verschillen tussen de belangrijkste psychologische mensvisies en hun manifestaties binnen het HR werkveld te benoemen
Consult atie
De implicaties van resultaten van internationaal onderzoek op het gebied van interactie psychologie en verhouding persoon-taakorganisatie voor het HR vakgebied te onderkennen
Opdrach t Leervers lag Eindges prek
Uit te leggen welke gevolgen menselijke perceptie mogelijkheden en attributie hebben voor de HR praktijk Te benoemen hoe groepen ontstaan en onder welke condities processen van conformatie en gehoorzaamheid optreden. Een definitie te geven van psychodiagnostiek Te omschrijven wat de waarde is van standaardisatie Kenmerken van selecteren te schetsen (ethisch, juridisch, wenselijke antwoorden) Verschillen weer te even tussen een ongewapend oordeel 71
Wijsman, Psycholog en sociolo
en psychodiagnostiek Het matchingsprincipe te omschrijven De meetpretentie en de voorspellende waarde van verschillende instrumenten te benoemen Factoren te onderkennen die de betrouwbaarheid en validiteit van een meetinstrument beïnvloeden De onderzoeksgegevens te vergelijken met het functieprofiel Vast te stellen waar de geschiktheidsdrempel ligt Mondeling en schriftelijk systematisch te rapporteren over de resultaten van het selectieonderzoek. De COTAN-kwaliteitseisen toe te passen op de meetinstrumenten van het selectieonderzoek 2.3
Coaching / Mediation
5
Toepassing Kennis en Inzicht
Jane Klaarwater
Oordeelsvormin g
Alwin Coolen
Communicatie
6 credits
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om: Uit te leggen uit welke verschillende fasen een veranderingsproces kan bestaan.
Werkcol leges
Product map
Training
Uit te leggen wat verstaan wordt onder coaching en het verschil met adviseren en therapie aan te geven.
Apol, G. Conflictha ering en mediation
Ham, M. v den. Duurzaam coachen arbeidsge ateerde coaching
Verschillende vormen van coaching te onderscheiden en aan te geven in welke situaties deze verschillende vormen juist wel of juist niet goed inzetbaar zijn. De rol van een coach te benoemen. 72
met een blijvend effect.
Een coachingstraject te ontwerpen. Een coachingsgesprek in te richten en een gesprek in de exploratiefase (en eventueel in de doelenfase) uit te voeren. Verschillende coachingstechnieken uit te leggen en toe te passen. Valkuilen bij coaching te benoemen. Vormen van conflictbehandeling te benoemen. Een conflictanalyse uit te voeren. Conflicthanteringsstijlen te onderscheiden en de eigen conflicthanteringsstijl te benoemen. Conflictstrategieën te benoemen. Uit te leggen wat mediation inhoudt. Voor- en nadelen van mediation te benoemen. Aan te geven wanneer mediation een geschikte vorm is voor conflictbehandeling. De rol van een (interne) mediator te benoemen. Fasen in een mediationproces te benoemen. Juridische aspecten van conflicten en mediation te benoemen. Onderhandelingsmethoden uit te leggen en toe te passen. Als bemiddelaar op te treden in een gesprek tussen twee 73
partijen.
2.4
Strategic Management
Maarten Raangs Jan Peter Peterson
6 credits
8, 10, 11
Toepassing Kennis en Vaardigheden Oordeelsvormin g
After completion the student,
Project
After having completed this course, the student: uses strategic management terms, concepts, research, theories, and techniques and makes contextual applications to a given case;
Hoorcoll eges
Opdrach t MC test
CBL
Identifies the central strategic issues and problems in complex, comprehensive cases; analyzes forces in an organisation’s internal environment and draws strategically significant conclusions based on the analysis; analyzes the forces in an organisation’s external strategic environment and draws strategically significant conclusions based on the analysis; makes an accurate profile of strengths, weaknesses, opportunities, and threats as a basis for further strategic decision making; develops, and evaluates, a range of appropriate strategic options based on an understanding of the organisation’s strategic position; communicates a strategy effectively to stakeholders; understands the various processes of strategy development, 74
strategic planning and implementation; is competent at describing the company’s organisational culture and the interaction between national culture and organisational culture; explains how culture affects structure, processes and leadership styles in a company; makes well-founded assumptions on the influence of different cultures on international joint ventures and other types of co-operation.
2.4
Consultancy
Jan Peter Peterson
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om: Verschillende rolopvattingen en adviesoriëntaties te onderscheiden
werkcoll eges
product map
De invloed van de eigen paradigma’s en die van de gesprekspartner te onderkennen Adviesvraagstukken te typeren Een adviesproces te ontwerpen Een realistische offerte op te stellen en het offerteproces vorm te geven Kernprocessen van adviseren toe te passen Adviesconcepten te onderscheiden en een horizontaal 75
Nathans, (2005) Adviseren tweede beroep.
adviesproces in te richten Onderzoek te doen om de vorm en inhoud van het advies te optimaliseren Weerstanden en tegenstellingen te onderkennen en passende acties te ondernemen Factoren te herkennen die van invloed zijn op de acceptatie en passende strategieën te ontwikkelen Het adviesproces af te ronden Middels een presentatie het adviesproces en het organisatieadvies over te brengen. 2.4
Change Management
8, 10
Toepassing Kennis en Vaardigheden Oordeelsvormin g
Frederiek Dekens
After completion of this component, the student, 1. is able to describe the tools, processes, skills and principles involved in change management 2. is able to relate change to required objectives 3. is able to manage people in a process of change
Hoorcoll eges
Opdrach t
Project
Short answer test
4. is able to design a plan for implementation of change
Kotter Joh P. Leading Chang
present ation 3.1
Strategic HRM (reorganisatie)
Wolter van der
8
Toepassing Kennis en Vaardigheden Oordeelsvormin g
Na afronding van dit onderdeel, 1. Kan de student rollen van diverse spelers beoordelen 2. Weet de student wat een reorganisatie is en wat een sociaal plan is 3. Kan de student een bezuinigingsdoelstelling middels toepassing ontslagrecht realiseren, gebaseerd op wetgeving, ethiek , werkbaarheid
Project Consult atie
Opdrach t Leervers lag Eindges 76
Kluytman F.(2010). Leerboek human resource
Berg
3.1
Ziekteverzuim / arbeidsmotivati e/ medewerkertevredenheid
2, 6, 7
Toepassing Kennis en Vaardigheden Oordeelsvormin g
4. Kan de student een outplacement programma beoordelen op toepasbaarheid en prijs/ kwaliteitverhouding voor jouw boventallige medewerkers 5. Kan de student een ontslaggesprek voeren Na afronding van dit onderdeel, 1. Kan de student ziekteverzuim kwantificeren 2. Weet de student waardoor verzuim ontstaat 3. Kan de student verzuim analyseren 4. Kan de student effectiviteit maatregelen beoordelen
Project Consult atie
prek
managem
Opdrach t
Kluytman F.(2010). Leerboek human resource managem
Leervers lag
5. Kent de student wet en regelgeving terzake Eindges prek
Wolter van der Berg 3.1
Strategisch jaarplan
6
Oordeelsvormin g
Wolter van der Berg
3.1
Externe opdrachten en Trends in HRM
Jane Klaarwater
Toepassing Kennis en Vaardigheden
2, 6, 7, 10
Toepassing Kennis en Vaardigheden
Na afronding van dit onderdeel, 1. Kan de student de omgeving van een organisatie beoordelen op P&O effecten 2. Kan de student de interne organisatie beoordelen op P&O effecten
Project Consult atie
3. Kan de student zijn prioriteiten in een overtuigend strategisch jaarplan weergeven
Na afronding van dit onderdeel, 1. Kent de student internationale trends en ontwikkelingen op HRM gebied. 2. Kan de student de geschiedenis van HRM beschrijven
Opdrach t Leervers lag Eindges prek
Project Consult atie
particip atie
Oordeelsvormin g
77
Kluytman F.(2010). Leerboek human resource managem
3.1, 3.2
Studieloopbaan -begeleiding 3
Leervaardighed en
Incl (VAS en Onderzoeksvraa g)
Na afronding van de dit onderdeel, 1. Kan de student de verschillende technieken van intervisie toepassen; 2. Kan de student de student en keuze voor het minor programma onderbouwen; 3. Kan de student de voorlopige keuze voor een stage onderbouwen; 4. Kan de student reflecteren op zijn/haar ontwikkeling tijdens dit onderdeel.
Bijeenko msten studielo opbaancoachin g
Particip atie
Project
Opdrach t
Portfoli o VAS
Na afronding van dit onderdeel, 1. Heeft de student door middel van een vrij te kiezen extra-curriculaire activiteit een bijdrage kunnen leveren aan zijn te ontwikkelen competenties. 2. Heeft de student door middel van een vrij te kiezen extra-curriculaire activiteit kennis gemaakt met voor het werkveld relevante werkzaamheden/werksituaties. 3. De student kan zelf activiteiten plannen en organiseren en leert hiervoor verantwoordelijkheid te dragen.
Karen Sikkel
Na afronding van dit onderdeel, 1. kan de student zelfstandig een onderzoeksvraag formuleren, gerelateerd aan de persoonlijke ontwikkeling 2. kan de student zelfstandig de theorie tav de onderzoeksvraag verwerken en opties voor nieuw te oefenen gedrag formuleren 3. kan de student nieuw gedrag oefenen en hierop reflecteren in het onderzoeksverslag. 3.2
Strategic HRD
5, 6, 10
Toepassing Kennis en
Na afloop van dit onderdeel is de student in staat om: 1. Het verschil te onderkennen tussen strategisch HRD en HRD strategieën
Consult
78
Vaardigheden
Externe opdrachten en Trends in HRD
2, 6, 7
Jane Klaarwater 3.2
Arbeidsmarkt 2
atie
Toepassing Kennis en Vaardigheden
Na afloop van deze bouwsteen is de student in staat om:
Project
Oordeelsvormin g
2. de geschiedenis van HRD te beschrijven
Toepassing Kennis en
Na afronding van dit onderdeel, 1. Kent de student het Europese, Nationale en Regionale (Friesland) werkgelegenheidsbeleid.
Oordeelsvormin g
vac
3.2
2. Verschillende internationale HRD strategieën te kunnen toepassen 3. De ontwikkeling te schetsen van training en Ontwikkeling naar Strategisch HRD 4. De relatie te kenschetsen tussen HRM en HRD 5. De rol van management in SHRD te beschrijven 6. Beslissingen te kunnen nemen mbt outsourcing van HRD 7. Gestructureerde HRD initiatieven te nemen binnen kleine en middelgrote organisaties 8. Het fenomeen van „De lerende organisatie‟ te beschrijven en het ontwikkelingsperspectief ten kenschetsen 9. Transformationele veranderingen te sturen vanuit een HRD perspectief 10. HRD beslissingen te kunnen nemen in een internationale omgeving 11. Te onderkennen op welke manier HRD kan bijdrage aan de waarden van de organisatie, integriteit, diversiteit, milieu.
4, 10, 11
Vanuit een focus op SHRD HRD strategieën toe te passen bij externe opdrachtgevers
Leervers lag Eindges prek
Consult atie
Project Consult
Particip atie
onderzo eksrapp 79
Vaardigheden Danny Beetsma
3.2
Teambuilding
Oordeelsvormin g
2. Kan de student aangeven welke invloed het geformuleerde beleid heeft voor een specifieke doelgroep. 3. Kan de student de verschillende beleiden met elkaar in verband brengen en een eigen oordeel vormen hierover.
atie
ort
Na afronding van dit onderdeel is de student in staat om:
Training en
product map
1. Uit te leggen wat groepsdynamica is en hoe het werkt. Alwin Coolen
2. Uit te leggen wat de verschillende stadia zijn van het groepsvormingsproces.
Remmers al, J.(2004 Handboek Groepsdy mica
Remmers al, J.(2001 Begeleide van groep Groepsdy mica in praktijk
3. Uit te leggen wat teamrollen zijn en hoe deze van invloed zijn op de teameffectiviteit. 4. Zijn of haar voorkeursteamrollen te benoemen en de bijdrage die daarmee aan het team wordt geleverd. 5. De belangrijkste thema’s te benoemen die de effectiviteit van teameffectiviteit beïnvloeden.
Belbin, M.(2006) Managem t teams
6. De principes van teamcoaching te kunnen benoemen en toelichten. 7. Verschillende interventies voor teameffectiviteit te kunnen toepassen.
Belbin, M.(2009) Teamrolle op het we 80
Schouten J.(2007). Verbetere van team
Lingsma, M.(2005) Aan de sla met teamcoac g 3.2
Arbeids- en organisatiepsychologie
Na een succesvolle afsluiting van dit onderdeel is de student in staat om:
Hoorcoll eges
de oorzaken en gevolgen van de wederzijdse beïnvloeding van individu en organisatie te beschrijven;
Zelfstudi e
Jacqueline Rietveld
de belangrijkste motivatietheorieën te benoemen en te kunnen toepassen in een specifieke bedrijfssituatie;
Consult atie
Gjalt van der Meulen
uit te leggen hoe individuen zich in groepen gedragen;
Short answer test
de dynamiek van groepen en van groepen onderling te beschrijven; aan te geven hoe informatieoverdracht door communicatie zo effectief mogelijk kan plaats vinden; voorkomende vormen van bedrijfsoverleg te beschrijven;
81
Ablas, G. Wijsman, (2009). Gedrag in Organisat
besluitvormingsstrategieën te beschrijven; uiteen te zetten op welke gronden macht wordt uitgeoefend; het verschil tussen management en leiderschap aan te geven; processen en structuren binnen een organisatie te beschrijven; de verschillende organisatieculturen in relatie met de markt, het management en de aard van het bedrijf te beschrijven; de bronnen, ontwikkeling, stadia en beheersing van conflicten te beschrijven; de factoren die verandering in organisaties bepalen te benoemen; stressoren te onderscheiden en uit te leggen hoe die de gezondheid en welzijn van werknemers kunnen beïnvloeden.
Mino r
Healthy Careers
Jacqueline
2,5 en 8
Toepassen kennis en inzicht, oordeelsvormin
Na de minor demonstreert de student dat hij/zij; Kennis heeft van Motivatie en Arbeid & Gezondheidtheorieën vanuit psychologie, sociologie/recht,
Colleges , gastcoll eges
Particip atie Onderzo eksrapp 82
Hofstee, M Bredt, F. (2011). Gezond
Rietveld
g
filosofie/ethiek en economie;
communicatie
Weet hoe werknemers met psychische klachten gemotiveerd aan het werk kunnen (blijven) en deze kennis kan toepassen in arbeidssituaties; Muzische interventies kan toepassen bij loopbaanadvisering of loopbaantraining;
training en
orten Present atie leerversl ag
Weet hoe psychodiagnostiek gebruikt kan worden als start van loopbaanadvisering of loopbaantraining; Leeftijdsgericht organisatiebeleid kan ontwikkelen op het gebeid van gezondheid en ziekte; Onderzoek kan doen naar de motivatiebehoeften van een specifieke leeftijdsgroep (20-30, 30-40, 40-50, 50-60 jarigen); Deze onderzoeksvragen van het werkveld methodisch kan onderzoeken en op basis daarvan een advies voor vervolgstappen kan formuleren; Multidisciplinair kan samenwerken binnen een projectgroep en reflecteren op eigen inbreng en bijdrage; Verschillende mens- en arbeidsvisies kan onderscheiden, herkennen en gebruiken bij eigen visieontwikkeling in loopbaanvraagstukken en de meerwaarde van muzische interventies bij loopbaanadvisering.
83
gedrag is besmette
Luth, J.K.W samenst. (2011) Muzische Theorie.
Mino r
International HRM
Frederiek Dekens
1, 2, 3, 4, 6, 8, 10, 11.
After completion of the minor the student is able to: Describe and analyse the characteristics, contributions and limitations of prominent models of human resource management (HRM) Explain the differences between contingency and divergence theories of HRM and different institutional and cultural factors Understand how and why HRM approaches in the Asian context are similar to, or different from, those in the West Evaluate the applicability of HRM approaches and discuss the implications of change for HRM Understand the origin and validity of three different views on culture: positivist, interpretive and critical Explain the major points of difference between these views. Present the different management knowledge developed by each view
CBL Student Led Seminar s Lectures Guest Lectures
Learner reports
Harzing, A.W.; Pinningto Particip A. ation (2011). In Literatur national e review Human Resource Case Managem t,
Assignm ent Worksh op consulta ncy
Analyse a situation using each of the three views Combine each mode of analysis to reach an enriched understanding of a Situation Understand the concepts of ethics, corporate social responsibility, equal opportunity and diversity management Differentiate perspectives of corporate social responsibility 84
and diversity management Explain how ethical employment practices can contribute to sustainable business success and social development Critically evaluate the gaps between the aspirations of corporate social responsibility and diversity management and actual practices in workplaces Appreciate the global challenges to MNCs in developing and implementing equality and diversity management strategies Describe the role of European/International Labour Unions Understand the process of strategic management and appreciate its implementation from differing perspectives Know and distinguish between the various modes of entry for international strategy Identify ways that project management and organisational behaviour conceptualise the implementation of strategy Explain why IHRM and SHRM are an integral part of all stages of the process of strategic management Analyse the competitive position of an organisation, its resources and core competences Formulate IHRM strategies, policies and practices based on the corporate, international and business level strategies of the organisation 85
Critically evaluate the success of IHRM from multiples perspectives (e.g. customers, owners, managers and employees) Explain the importance of knowledge sharing for the competitiveness of the multinational Distinguish the range of mechanisms that multinationals have at their disposal to enhance knowledge sharing Discuss how multinationals can access and retain external knowledge Understand dualities involved in exploring existing knowledge and exploiting new areas Explain the term global leader with reference to a) the main tasks that global leaders undertake and b) the competencies global leaders need to practice in order to be effective Discuss the nature of development programmes for global leaders with reference to the objectives, content and limitations of these programmes Critically evaluate the main objectives and effectiveness of cross-cultural skills training for expatriates Identify and discuss a range of emerging issues relating to the design, content and delivery of cross-cultural skills
86
training for expatriates Identify the key components of an effective performance management system (PMS) Explain why PMSs developed for domestic employees are not automatically usable at international locations Explain the role that a nation’s culture plays in the effective execution of PMSs Compare and contrast PMSs in some leading world economies Design a comprehensive and effective PMS for an MNC Understand the complexities faced by IHR managers Identify the international total rewards objectives for the MNC and the employee Differentiate between the key components of global total rewards Explain the going rate and balance sheet approaches to international compensation and their advantages/disadvantages Explain the current best practices to the tax equalisation and tax protection approaches to international taxation Apply IHRM competences to a comprehensive case study 87
Defend chosen IHRM methods to implement change Using the right IHRM terms Understand the complexities faced by IHR managers Mino r
Change & Innovation
Danny Beetsma
1, 2, 3, 6, 8, 9, 10, 11.
Toepassen Kennis en Inzicht, Oordeelsvormin g Communicatie
After completion of the minor the student should be able to: Discuss the origins, development and popularity of organization strategy; Describe the main features of the Prescriptive stream of strategy; List the strengths and weaknesses of the Prescriptive stream; Discuss the key elements of the Analytical stream of strategy; State the major advantages and shortcomings of the Analytical stream; Understand the key differences between the Prescriptive and the Analytical streams of strategy;
CBL Student Led Seminar s
Learner reports Particip ation Case
Lectures Guest Lectures Assignm ent consulta ncy
Describe the constraints faced by organizations and whether these can be manipulated or overcome; Appreciate the relationship between strategy and change; Describe the three basic approaches to strategy that organizations can adopt; 88
Burnes, B (2009). Managing Change
Discuss the three levels of strategic decision-making in organizations; List the main strategic planning tools; State the strengths and weaknesses of quantitative tools; List the advantages and disadvantages of qualitative tools; Understand why quantitative tools have tended to be preferred to more qualitative ones; Appreciate the growing interest in vision-building techniques; Identify the implications for organizational change of both quantitative and qualitative tools and techniques; Describe the main theoretical foundations of change management; Discuss the contribution of Kurt Lewin to managing change; State the core elements of Lewin’s Planned approach to change; Show how Planned change has evolved under the Organization Development movement; Be aware of the limitations and contradictions of Organization Development; Understand the key differences between Lewin’s view of 89
Planned change and that promoted by Organization Development; Appreciate the benefits of the Planned approach to change; List the main criticisms of Planned change and Organization Development; Describe the incremental, punctuated-equilibrium and continuous transformation models of change; List the reasons for the decline in popularity of the Planned approach to change; Discuss the main elements of the Emergent approach to change; Describe the processualist approach to change; Explain the implications of complexity theories for organizational change; State the strengths and weaknesses of the Emergent approach; Understand how Emergent change can be applied in practice; Appreciate the role of the change agent; Recognize that, even taken together, the Planned and Emergent approaches do not cover all change situations; 90
List the range of change situations that organizations face; Appreciate the variety of approaches to change; Understand the situations in which the various approaches to change are most appropriately used; Describe how organizations can increase their degree of choice when undertaking change; Understand the rationale underlying the Choice Management-Change Management model; Discuss the three organizational processes which make up the Choice-Change model; Describe how organizations can manage change effectively; Identify the range of choices that organizations have when considering change; Appreciate how organizations can influence their circumstance to align them with their preferred way of working; Understand the need for managers to play a proactive role in the change process; Define globalization and understand the importance of sustainability, workforce diversity and business ethics; List the key duties of managers; 91
Understand that much of what managers do is reactive and driven by expediency; Describe the three main perspectives on leadership; Identify the primary approaches to managerial development and education; Appreciate the difference between management and leadership and the different skills required for each; Explain the relationships between management, leadership and organizational change; Appreciate the need for managers to identify and examine the full range of choices facing them; Understand the impact of managers’ decisions on society as a whole, and their wider and longer-term responsibilities.
Mino r
Sociale Innovatie
Suzan Bosch
1, 2, 3, 6, 10.
Toepassing Kennis en Inzicht, oordeelsvormin g
na het volgen van deze minor demonstreert de student dat hij/zij:
Project
1. sturing kan geven aan het eigen leerproces;
consulta tie
2. vraagstukken rond sociale innovatie kan integreren en communiceren naar het werkveld;
Onderzo eksrapp ort present atie
3. multidisciplinair kan samenwerken binnen een projectgroep en 92
Communicatie
reflecteert op eigen inbreng en bijdrage;
leervaardighede n
4. projectmatig kan werken en methodisch een actie-onderzoek kan uitvoeren; 5. verschillende visies op sociale innovatie kan onderscheiden, herkennen en gebruiken bij eigen visieontwikkeling in (organisatie)vraagstukken; 6. een bijdrage kan leveren aan innovatie- en leerprocessen in organisaties
Bijlage B Nadere uitwerking van de onderwijseenheden van het curriculum van de opleiding voor de propedeutische fase: [* voor jaar 1 (propedeuse); * voor elke variant (vt, dt, du) van de opleiding; * de informatie uit de moduultentamenregeling van de opleiding (vt, dt, du) moet gekoppeld worden aan de desbetreffende onderwijseenheid van het curriculum waar voor het van toepassing is. Daarnaast mag het niet strijdig zijn met het bepaalde in de OER hoofdstuk 5.] Bijlage C Nadere uitwerking van de onderwijseenheden van het curriculum voor de post-propedeutische fase: [* voor jaar 2, 3 en 4 (postpropedeuse); * voor elke variant (vt, dt, du) van de opleiding per onderscheiden afstudeerrichting, eventuele trajecten binnen de variant; * de informatie uit de moduultentamenregeling van de opleiding (vt, dt, du) moet gekoppeld worden aan de desbetreffende onderwijseenheid van het curriculum waar voor het van toepassing is. Daarnaast mag het niet strijdig zijn met het bepaalde in de OER hoofdstuk 5.] 93
94