Secretariaat: E. Doornebal-Deenik, Maalkoppelweg 6, 4105 HH Culemborg E-mail:
[email protected] Tel. 0345 515747 Rabo: 312596502
Aan de (leden van de) Raad van de gemeente Culemborg d.t.v. het College van Burgemeester en Wethouders van Culemborg
Culemborg, 3 mei 2013
Onderwerp: voortzetting lokale internationale ontwikkelingssamenwerking
Geachte Raad en College, In onze brief van 25 oktober 2012 hebben wij u uitvoerig geïnformeerd over een mogelijke koerswijziging in het beleid op het gebied van internationale ontwikkelingssamenwerking met ingang van de bestuursperiode 2014 - 2018. In die brief hebben wij u niet alleen in kennis gesteld van onze fundamentele (proces)benadering van uw vragen maar ook, op basis van inhoudelijke argumenten, aangegeven hoe en op basis waarvan dat lokale beleid dan in de toekomst zou kunnen rusten. In een vergadering van 29 november 2012 heeft de Raad, mede op basis van dat door ons neergelegde advies van 25 oktober 2012, van gedachten gewisseld over de toekomst vanaf 2014 van lokale internationale ontwikkelingssamenwerking (hierna verder LIOS) in Culemborg. Wij hebben kennis genomen van de bij de verschillende fracties levende opvattingen en komen daar, in het verlengde van onze brief van 25 oktober 2012, graag bij uw Raad en College op terug in deze brief.
Onze conclusies op hoofdlijnen uit de vragen en opvattingen van de Raad zijn: 1. Een deel van de Raad is van oordeel dat SCOS haar werk moet voortzetten vanuit het advies dat nu op tafel ligt. Met het College, op basis van de geschetste criteria en uitgangspunten, zoeken naar een concrete nieuwe locatie om in 2014 daadwerkelijk een nieuw LIOS-project op en aan te pakken. 2. Een deel van de raad is van mening dat er veel meer energie, aandacht en (financiële) ondersteuning naar andere (kleine) lokale initiatieven op LIOS-gebied zou moeten gaan en dat SCOS een actieve faciliterende en ondersteunende rol m.b.t. die initiatieven zou moeten vervullen. Geen “eigen gemeentelijke” projecten meer! 3. Een deel van de Raad is van oordeel dat het werk van SCOS niet transparant is en op een andere wijze zou moeten worden georganiseerd. De concrete invulling van die werkwijze moet vooralsnog worden ontwikkeld. 4. Een deel van de Raad is van oordeel dat de expertise om lokaal LIOS-werk op te zetten en uit te voeren niet voldoende bij een vrijwilligersorganisatie als SCOS is verzekerd. Dit deel van de Raad pleit ervoor om jaarlijks een financiële bijdrage voor dit werk te doen aan een nader te bepalen internationale organisatie die op dit gebied actief werkzaam is. 5. Tenslotte vindt een deel van de Raad dat de procesrol van SCOS niet helder is en verbetering behoeft. Aan de ene kant adviseert SCOS de Gemeenteraad over het beleid en de toekomst van LIOS, terwijl SCOS anderzijds dat beleid in de praktijk voor de gemeente concreet uitvoert naast de zgn. eigenstandige verantwoordelijkheid die SCOS als zelfstandige stichting heeft. Wij hebben ons op basis van de gevoerde discussie en opvattingen binnen de Gemeenteraad beraden op de toekomst van het LIOS-werk en de rol van SCOS daarbinnen en zijn tot de volgende conclusies gekomen. 1. meer middelen naar andere lokale initiatieven Er bestaat sedert een aantal jaren de BBIS-regeling die, met inachtneming van bepaalde criteria, een belangrijk instrument is om lokale initiatieven op het gebied van LIOS een (extra) financiële stimulans te geven. Lokale organisaties kennen inmiddels de weg om subsidie voor hun projecten aan te vragen. Na wat opstartproblemen, als gevolg van onbekendheid met het bestaan van deze nieuwe regeling, wordt regelmatig gebruik gemaakt van de mogelijkheden van deze regeling. In jaren dat een (overzienbaar) tekort dreigt om lokale initiatieven dat financiële steuntje vanuit de BBIS-regeling in de rug te geven wordt zoveel mogelijk vanuit de algemene
financiële middelen van SCOS tijdelijk een overbrugging gecreëerd. Er wordt dan gelijk een financieel plan gepresenteerd om dat tijdelijke tekort weer in te lopen. Het tijdelijke gebrek aan financiële middelen zou geen recht doen aan die waardevolle lokale maatschappelijke initiatieven. Onze ervaring is dat met de bestaande middelen en de wijze waarop die concreet worden ingezet de BBIS-regeling aan haar doelstelling beantwoordt. Conclusie: er is op zich geen reden de BBIS-regeling op het punt van financiële mogelijkheden uit te breiden. 2. Actieve ondersteuning en facilitering lokale initiatieven Bij de wens/opvatting van de Raad om SCOS een nadrukkelijker rol te laten vervullen m.b.t. de ondersteuning dan wel facilitering van lokale initiatieven plaatsen wij de kanttekening dat die organisaties niet zitten te wachten op meer “bemoeienis” van een als extern ervaren organisatie als SCOS. De kleinschalige lokale initiatieven mogen zich verheugen in zeer gemotiveerde vrijwilligers die weten wat ze willen en ook hoe ze dat voor elkaar kunnen krijgen. Een ondersteunende rol van SCOS is van niet meer dan marginale betekenis. Daarnaast gaat het om allerlei spontaan opborrelende lokale initiatieven (waar SCOS soms pas later kennis van krijgt). SCOS heeft niet de spankracht om een actieve ondersteuning en begeleiding voor al deze initiatieven te realiseren. Uiteraard zijn wij meer dan bereid, op het moment dat een verzoek om ondersteuning wordt ingediend, daar binnen onze mogelijkheden actief mee aan de gang te gaan. Conclusie: op dit vlak ziet SCOS geen actieve rol voor zich weggelegd. 3. Donatie aan internationaal opererende organisatie Het geven van een jaarlijkse donatie aan een internationaal opererende ontwikkelingsorganisatie is naar de opvatting van SCOS een eenvoudige wijze om gemeentelijk geld aan dergelijke doelen te spenderen. Tegelijkertijd heeft dit type organisaties een (stevige) overhead waarin (naar verhouding) een deel van het subsidiegeld naar toe zal (moeten) gaan. Het lokale draagvlak voor een dergelijke manier van ontwikkelingsbeleid zal buitengewoon schraal zijn. Er wordt elk jaar een cheque uitgeschreven en elk jaar komt er een fraaie brochure waarin die organisatie uiteenzet waar zij operationeel is geweest en wat zij met de haar ter beschikking staande middelen in het algemeen voor elkaar heeft gekregen. Het zal zoeken zijn om in die rapportage een duidelijk beeld te krijgen waar specifiek de Culemborgse middelen aan zijn besteed.
Conclusie: Indien de Gemeenteraad voor deze pragmatische aanpak kiest, dan maakt SCOS haar werk af conform de bestaande afspraken en verplichtingen.
4. Betuwe Wereldwijd en Werkgroep Fairtrade SCOS ziet beide organisaties als lokale partners die vanuit verschillende optieken werken aan hun doelstellingen. Doelstellingen die net wat anders gericht zijn dan de doelen van SCOS. Op zich is dat allerminst een bezwaar; het leidt zelfs tot een bredere en actievere gemeenschap op dit gebied. Gesprekken met het oog op een verdergaande samenwerking dan wel betrokken op en bij elkaars werk, zijn gestart. Die gesprekken zullen de komende tijd verder worden gevoerd met als centrale vraag wat kunnen deze organisaties voor elkaar betekenen. Op termijn zouden deze gesprekken kunnen leiden tot verdere inhoudelijke samenwerking. Tegen de achtergrond van deze te voeren gesprekken is SCOS geïnteresseerd in de visie en opvattingen van het College van Burgemeester en Wethouders over de inrichting van het beleidsveld LIOS. SCOS kan zich dan ook zeer wel voorstellen dat de gesprekken tussen de genoemde drie vrijwilligersorganisaties plaatsvinden onder regie van de verantwoordelijk portefeuillehouder. Een eerste stap heeft SCOS intussen richting de WGFT gezet. De WFTG wordt nl. vanuit de middelen van SCOS voor twee jaar (2012 en 2013) gefinancierd om haar werk en activiteiten te kunnen doen. Conclusie: Gesprekkencyclus tussen SCOS, BWW en WFTG voortzetten onder regie van het College van Burgemeester en Wethouders. 5. Andere werkwijze annex positie van SCOS SCOS bestond vorig jaar 20 jaar en heeft gedurende die periode de gemeente niet alleen geadviseerd op de te kiezen ontwikkelingsdoelen maar ook vervolgens – als vrijwilligersorganisatie – die doelen concreet trachten te realiseren. SCOS heeft over haar activiteiten ook rekening en verantwoording afgelegd. SCOS vindt haar positie niet ingewikkeld of ontransparant. Als enige algemeen werkende (vrijwilligers)organisatie op dit gebied heeft SCOS de verantwoordelijkheid gekregen om: 1. de Raad, via het College van Burgemeester en Wethouders, aan het begin van een nieuwe bestuursperiode van advies te dienen over het te ontwikkelen beleid annex activiteiten om vervolgens, nadat College en Raad daarmee hebben ingestemd, 2. dat beleid c.q. die activiteiten in de “markt” te zetten en daarover jaarlijks te rapporteren en verantwoording af te leggen.
Indien de Raad van mening is dat SCOS een andere positie dan wel werkwijze in de toekomst moet gaan innemen, dan zijn wij zeker bereid daarover in gesprek te gaan. SCOS heeft, op verzoek van de Raad, tijdens de lopende bestuursperiode veel energie gestopt in een heroriëntatie op haar activiteiten. Dit proces heeft ook betekend dat aan andere relevante zaken minder aandacht kon worden besteed. Nieuwe duidelijkheid betekent ook een nieuw perspectief waarop SCOS zich vervolgens kan gaan richten. Die nieuwe duidelijkheid, op basis van de huidige discussie, betekent vervolgens ook dat SCOS zich met nieuwe dynamiek, verve en elan, opnieuw kan gaan wijden aan haar taken. Een eerste activiteit zal dan gericht zijn op het werven van een aantal nieuwe vrijwilligers. Conclusie: SCOS vraagt College en Raad zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen over haar toekomstige positie en werkwijze.
Hoogachtend,
Jack H. van Aken, voorzitter.
E.E.M. Doornebal-Deenik, secretaris.
Bijlagen: geen