Onderwerp Plaatje
Uitleg over plaatje
Gemaakt door naam Groep Inleverdatum
De voorkant is het visitekaartje, besteedt er genoeg aandacht aan Schrijf de titel van jouw werkstuk duidelijk op de voorkant Zorg voor een foto/plaatje en/of tekening op de voorkant die mensen aanspreekt Zet je naam, groep en datum op de voorkant
Voorwoord
Je schrijft het voorwoord nadat je klaar bent met alle anderen onderdelen van je werkstuk, dus achteraf. Vertel in het voorwoord waarom je het onderwerp hebt gekozen. Wat vond je leuk aan het onderwerp, kun je er iets persoonlijks bij vertellen? Wat denk je te gaan leren etc. Je kunt mensen die je hebben geholpen bij het maken van het werkstuk hier bedanken . Het voorwoord bestaat uit een half A4 tekst. Sluit het voorwoord af met je naam.
Belangrijke dingen om op te letten: Je mag maximaal lettergrootte 12 gebruiken, want dan is het voor iedereen leesbaar. Schrijf het liefst in één van de volgende lettertypes: Calibri, Arial of Times New Roman, deze lettertypes maken het makkelijker leesbaar. Als je informatie haalt uit boeken en/of internet zorg dan dat je niet de teksten letterlijk overschrijft. Het werkstuk moet geschreven zijn in jouw ‘eigen’ woorden. Zorg dat je je bronnen die je gebruikt hebt altijd in de bronnenlijst zet. Stop je werkstuk in een mapje, op deze manier zit het er netjes en verzorgd uit. Het kan zo zijn dat jouw school andere eisen heeft dan in deze werkstukwijzer wordt besproken, let daarom goed op wat de eisen van jouw school zijn voor een goed werkstuk!
1
Inhoudsopgave
Geef duidelijk aan wat de inhoud van je werkstuk is, zodat de lezer (en jijzelf) gemakkelijk kan zien wat op welke bladzijde staat. Geef de hoofdstukken een beknopte en duidelijke titel. Zet daarachter het bladzijdenummer waar een hoofdstuk begint. Het eerste onderdeel van de inhoudsopgave moet de inleiding zijn (dus het voorwoord en inhoudsopgave zelf worden niet genoemd in de inhoudsopgave!) Het nawoord, de bronvermelding en eventuele bijlagen komen er wel in te staan. Nummer altijd je hoofdstukken, dit kun je doen door: ‘Hoofdstuk 1’ of ‘1.’ voor de titel van je hoofdstuk te zetten. Zorg voor paginanummering. Dit kun je doen bij ‘Invoegen’, ‘Paginanummer’, ‘Onder aan pagina’ (rechtsonder) te klikken. In dit document is het al voor je gedaan. Zorg dat de paginanummering hetzelfde is als de nummering in de inhoudsopgave.
Een voorbeeld van een inhoudsopgave.
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 1 titel........................................................................................................................................................ 4 2 titel................................................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3 titel................................................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4 titel................................................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 5 titel................................................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 6 titel................................................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Nawoord .................................................................................................................................................. 5 Bronnenlijst ...................................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlagen .................................................................................................................................................... 6
2
Inleiding
Schrijf de inleiding nadat je de hoofdstukken hebt gemaakt.
Wat moet er in de inleiding? Waarom heb je dit werkstuk gemaakt? Wat ga je vertellen in welk hoofdstuk? De inleiding bestaat uit een half A4 tekst.
3
Hoofdstukken De kern (de hoofdstukken) Zorg dat de tekst er overzichtelijk uitziet. Dus maak gebruik van alinea’s en tussenkopjes. De kern bestaat uit verschillende hoofdstukken met elk een eigen titel. Probeer de titel kort te houden. Elk hoofdstuk begint op een nieuwe pagina. Elk hoofdstuk bestaat uit minimaal 1 A4 tekst. Het ziet er netter uit als je de tekst typt in plaats van schrijft. Denk aan een ruime kantlijn: wanneer je je werkstuk dan in een mapje doet is alle tekst nog goed zichtbaar. Zorg dat de regelafstand op ‘enkel’ of op ‘1’ staat, want op die manier is de tekst goed leesbaar Probeer om je werkstuk dubbelzijdig af te drukken (behalve als je leraar/lerares liever enkelvoudig heeft). Het is beter voor het milieu als je minder papier gebruikt.
Illustraties (plaatjes, tekeningen, foto’s) Zorg dat de plaatjes en de tekst goed bij elkaar passen. Zet onder elk plaatje een bijschrift: wat zie je op het plaatje? Het is handig om in de tekst te verwijzen naar een plaatje, bijvoorbeeld: “Waterzuiveringsinstallaties bestaan meestal uit … onderdelen (zie afbeelding x)”. Wanneer je de plaatjes erin plakt, zorg dat je ze netjes hebt uitgeknipt en dat je goede lijm gebruikt (bijv. een pritt stift).
4
Nawoord
Vertel wat je geleerd hebt van het maken van het werkstuk. Je kunt het nawoord pas schrijven als je alle hoofdstukken (de kern) afhebt.
Geef antwoord op de volgende vragen: Was het onderwerp net zo leuk als je gedacht had? Wat ging er heel goed bij het maken van het werkstuk? Wat ging er minder goed bij het maken van het werkstuk? Wat ga je de volgende keer anders doen? Vond je bepaalde dingen juist moeilijk of makkelijk? Het nawoord bestaat uit ongeveer ¾ A4 tekst.
5
Bronnen
Dit is een belangrijk deel van je werkstuk. Deze lijst laat zien waar je je informatie vandaan hebt gehaald en welke materialen je allemaal gebruikt hebt. Deze pagina komt na het nawoord in je werkstuk. Maak een apart kopje voor boeken, internet, krant/tijdschriftartikelen en afbeeldingen. Zo hou je ook voor de lezer duidelijk waar welke bronvermelding over gaat. Geef de bronnen per hoofdstuk. Bijvoorbeeld: Hoofdstuk 1 Klaas Pieterse (2012), titel, druk, plaats, uitgever Piet Janse……. Hoe beschrijf je een bron? Boeken: o Naam van de schrijver o Titel o De druk van het boek o De plaats en jaar van uitgifte o Uitgever Internet: o Websitelink (de link moet zo geschreven zijn dat als hij wordt ingevoerd je meteen bij de door jou gebruikte tekst komt). Krant/Tijdschriftartikelen: o Naam van de schrijver of het bedrijf wat het geschreven heeft o Titel o Datum van publiceren o Naam van de krant of het tijdschrift Afbeeldingen: o Naam van de fotograaf/tekenaar (als je die kunt vinden) o Titel (als je die kunt vinden) o Websitelink (waar je bij het plaatje uitkomt als je klikt) of de naam van de krant/tijdschrift waar je het uit hebt geknipt.
Voorbeeld boek: Peter Smit (2001), De geschiedenis van waterzuivering, 1e druk, Hilversum, Noordhoff. Voorbeeld Internet: http://www.witteroos.nl/onze-kennis/huis/water. Voorbeeld krant/tijdschriftartikel: ANP (Algemeen Nederlands Persbureau), EU wil harmonisering van milieuvriendelijke toiletten, 29 oktober 2013, Algemeen Dagblad. Voorbeeld afbeelding: http://www.bigblue.be/nl/bespaar-energie-water/water-besparen
6
Bijlagen
Wanneer je plaatjes of documenten hebt, die te groot of te lang zijn om in je hoofdstukken te zetten dan zet je dit in bijlagen. Een te grote hoeveelheid informatie kan namelijk afleiden van je verhaallijn.
7