5
Ondersteunende methodische vaardigheden Inleiding Er bestaan binnen het veld van systeemtherapie verschillende populaire behandelmodellen en interviewtechnieken. Het valt buiten het bestek van dit boek om hier uitgebreid op in te gaan, maar ik maak een uitzondering voor twee stromingen: de cybernetische en de narratieve. Beide stromingen worden in dit hoofdstuk kort toegelicht en beoordeeld op bruikbaarheid voor het transculturele systeemtherapeutisch perspectief. Alle gezinstherapiemodellen maken gebruik van de basisprincipes van de systeemtherapie (zie hiervoor § 3.3.1 en § 4.4.1, onderdeel ‘tweede orde systeemtheorie’). Vooral de cybernetische benadering gaf een nieuwe dimensie aan het concretiseren van de systeemtheorie. In de late zeventiger jaren waren het vooral vier Italiaanse psychiaters (Selvini, Checcin, Boscolo en Prata) die de cybernetische aanpak in de praktijk brachten en daarmee een nieuwe impuls gaven aan de systeem- en gezinstherapie. Hun instituut was in Milaan gevestigd en hun manier van werken kreeg de naam ‘De Milanese school’ (Selvini Palazzoli e.a., 1978, 1980; Cecchin, 1987). In de literatuur wordt de Milanese school en het cybernetisch perspectief vaak in één adem genoemd (Tomm, 1982, 1984a, Nichols, 2007). Het cybernetisch gedachtegoed omvat echter meer dan de manier van werken van de Milanese school. In dit hoofdstuk wordt gesproken over ‘cybernetisch perspectief’ als het gaat om de theorie en ‘Milanese school’ als het gaat om de praktische toepassingen ervan. De narratieve stroming is deels ontstaan als reactie op de bovenstaande ontwikkelingen en gebaseerd op een nieuwe visie over de menselijke identiteit in het poststructuralistische tijdperk. Voor de narratieven staat het eigen verhaal dat de cliënt over zijn klacht heeft centraal. In de therapie wordt de klacht middels het verhaal losgekoppeld van de persoon (geëxternaliseerd) waarna er narratieve methodieken als hertaling, verdichting en positief labe-
185
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
len aan de orde komen om genezing en verandering te bewerkstelligen. Dit wordt in paragraaf 5.2 toegelicht.
5.1
De cybernetische stroming 5.1.1 Bouwstenen van de cybernetische stroming De belangrijkste bouwstenen van de cybernetische stroming zijn: ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
terugkoppeling; circulaire kennisleer; klassieke en pragmatische waarheid; kracht van taalgebruik; paradox; positie van de cybernetische therapeut; circulair interviewen.
In het proces komen al deze zaken samen in: ■ de bijzondere vorm van de sessie.
Terugkoppeling Het idee van de Milanese school is gebaseerd op de vooronderstelling dat menselijk gedrag zich al doende en met vallen en opstaan ontwikkelt. Er is sprake van acties en reacties, en op grond van deze interacties ontstaan er ideeën over het gedrag. Deze kunnen positief dan wel negatief zijn, maar er ontwikkelt zich rondom die ideeën een patroon. Iedere actie van een individu of subsysteem geeft een reactie van het systeem dat weer als actie gezien kan worden. Zo ontstaan er cyclische processen die zichzelf in stand houden. Gezinssystemen zijn zelfregulerende systemen en er is ruimte om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden zoals bij een levensfaseovergang (zie § 3.3.1). Als de zelfregulatie om wat voor reden dan ook stagneert, draaien systemen steeds verder vast in interactiepatronen die niets nieuws opleveren en kan er een spiraal van ongewenst gedrag ontstaan. De Milanezen dachten dat kernpatronen gecentreerd waren rondom een punt van waaruit het patroon van interactie uitwaaierde (punt Ps). Zij zochten naar de ‘diepe verbanden’ in het systeem: coalities, verborgen agenda’s, geheimen of al generaties lang optredende spanningen. Ps is de constante factor in het cliëntsysteem waar alles om draait:
186
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
‘Het is het punt van het systeem waar het maximum aantal functies die essentieel zijn voor zijn bestaan samenkomen en die als ze verandert de grootste verandering bewerkstelligt met een minimum gebruik van energie’ (Selvini Palazzoli e. a., 1978, p. 4).
Als de therapeut een idee heeft op welk(e) punt(en) het systeem vast lijkt te zitten, ontwikkelt hij een interventie die tot doel heeft nieuwe verbanden aan te brengen of een nieuwe tijdsfactor te introduceren opdat het systeem een nieuw en een minder destructief punt Ps kan vinden. De Milanezen beschouwden het gezinssysteem als een fluïde geheel van verbanden die op een ander bewustzijnsniveau opereert en voortdurend van deelnemers en intensiteit verandert. Hierdoor is het niet mogelijk om het systeem tijdens de behandeling in een bepaalde richting te sturen en veranderingen geleidelijk te laten gebeuren. De aanrakingen van het punt Ps veroorzaken schoksgewijze veranderingen: het is alsof een caleidoscoop een slag draait.
De circulaire kennisleer De manier waarop mensen de wereld om zich heen organiseren en ervaren, bepaalt ook hoe zij problemen zien en hoe ze die willen behandelen. In de reguliere psychoanalyse, maar ook in psychodynamische en gedragsmatige aanpak regeert in het denken over en behandelen van symptomen de zogenaamde lineaire werkelijkheid. In een lineaire kennisleer gaat men ervan uit dat mensen of voorwerpen absolute kwaliteiten van zichzelf hebben (iemand is mooi, is psychisch gestoord, de vloer is hard, het werk is saai, enzovoort) en dat de situatie waarin iemand verkeert het gevolg is van een logische reeks van opeenvolgende gebeurtenissen. Volgens deze analytische opvattingen bevindt de oorzaak van de meeste klachten zich in de mens en zijn verstoorde ontwikkeling. Een cliënt met problemen is in deze optiek te helpen als de oorzaak van de klachten wordt gevonden c.q. verwerkt of als hij beter met de klachten leert omgaan. De westers georiënteerde gezondheidszorg is op lineaire kennisleer gebaseerd en het zoeken naar een oorzakelijk verband is gangbaar en dominant in ons denken over problemen. Toen in de jaren vijftig van de vorige eeuw het systeemdenken populair werd, verschoof de aandacht van de niet functionerende cliënt naar het niet functionerende systeem als oorzaak van de problemen (Tomm, 1980). Bij een circulaire kennisleer daarentegen is het uitgangspunt dat wij mensen alleen relatief kunnen waarnemen en dat mensen en dingen eigenschappen of vormen hebben, omdat andere voorwerpen en mensen contrasterende eigenschappen of vormen hebben (ik ben mooi in vergelijking met anderen; deze houten vloer is hard ten opzichte van de wollen vloerbedekking in de ka-
187
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
mer hiernaast, maar zacht ten opzichte van de betonvloer in de garage). Het interessante van deze benadering is dat een verschil altijd een wederzijdse relatie impliceert: als ik groter, aardiger, gestructureerder ben dan jij, dan ben jij kleiner, minder aardig en minder gestructureerd dan ik. Met andere woorden: verschillen roepen circulariteit op. Het zijn de verschillen tussen mensen, dingen, ervaringen en opvattingen die informatie en kennis verschaffen. De cybernetisch geschoolde therapeut denkt in termen van context, van wederkerigheid, van de resultaten van gedrag, van de implicaties van geloofsovertuigingen, van verbanden tussen gedragingen en van patronen die eeuwigdurende cirkels vormen. Hij denkt niet in bedoelingen of in oorzaken en/of in bronnen van gedrag. Door de verschillen uitgebreid en al vragend te exploreren, hoopt hij het systeem te stimuleren en de mechanismen die negatieve invloeden hebben bij te stellen.
De klassieke en de pragmatische waarheid Zoals al eerder (§ 3.2.3) is aangegeven, bestaat in de tweede orde systeemtheorie dé waarheid niet. Waarheid is een persoonsgebonden overtuiging: wat voor mij een waarheid als een koe is, kan en mag door een ander in twijfel worden getrokken en dat geldt omgekeerd ook. In de pogingen het menselijk gedrag in kaart te brengen, is er sprake van verschillende manieren waarop tegen de waarheid wordt aangekeken: ■ de lineaire of klassieke opvatting van de waarheid en ■ de pragmatische waarheid.
De klassieke waarheid gaat er vanuit dat de waarheid en hetgeen men waarneemt identiek zijn, en dat een juiste manier van waarnemen leidt tot het vinden van de ‘werkelijkheid’. Deze manier van denken is in het westen populair. Mensen willen graag zekerheid, en het lineaire model is daarbij aangenamer en gemakkelijker te begrijpen. De DSM-IV en de bijpassende zorgprogramma’s zijn voorbeelden van het toepassen van lineaire waarheden. Het feit dat eenzelfde volume sneeuw minder weegt dan water, is een voorbeeld van een lineaire werkelijkheid. Lastiger wordt de constatering dat sneeuw wit is. Of dit waar is, hangt af van de ouderdom, de plaatselijke vervuiling en de definiëring van wat ‘wit’ is. Nog moeilijker wordt het om vast te stellen of sneeuw prettig is. De postbezorger in de buitengewesten tijdens een sneeuwstorm denkt daar waarschijnlijk anders over dan diegene die net uit de sauna komt. Hier is dus sprake van twee waarheden, die afhangen van de situatie. In het cybernetisch perspectief speelt het bestaan van verschillende waarheden een belangrijke rol. Er zijn altijd meerdere verklaringen voor eenzelfde symptoom, gedrag of probleem: de therapeut die interpreteert wat hij ziet
188
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
of hoort, hanteert een andere waarheid dan de cliënt die middenin het probleem zit. Daarnaast blijkt de waarheid in de tijd gezien geen constante te zijn. De omstandigheden bepalen mede de waarheidsbeleving van het moment. Daardoor is de ene waarheid het ene moment meer waar en geeft meer kans op verbetering dan op een eerder of later moment het geval zou zijn. Met andere woorden: dat wat helpt en aansluit op de situatie van de cliënt op dat moment, is de waarheid: wat helpt is waar. Deze zogenaamde pragmatische waarheid geeft in de (geestelijke) gezondheidszorg en psychosociale zorg meer aanknopingspunten voor een diverse en pluriforme aanpak dan de lineaire variant. Dat geldt niet alleen voor mensen uit allerlei culturen die qua belevingswereld ver van de therapeut afstaan, ook bij ‘vertrouwde’ cliënten leidt het zoeken naar de pragmatische waarheid tot een onderzoekender werkwijze en zorgvuldiger aansluiting bij het cliëntsysteem (Tomm, 1984a, 1984b).
De kracht van taalgebruik Taal speelt in de cybernetische benadering een belangrijke rol. Taal op zich is al een reducerend en lineair gebeuren. Bepaalde begrippen en de volgorde in een zin belemmeren ons om creatiever en ‘circulairder’ te zijn. Er is bijvoorbeeld in een zin altijd sprake van een onderwerp en een gezegde waaromheen het verhaal op een bepaalde manier moet worden opgebouwd. Dit nodigt uit tot lineariteit. Vooral het werkwoord ‘zijn’ voegt absolute kenmerken toe aan mensen en dingen die het verder kijken en vragen afremmen. Het Milanese team besloot dit werkwoord te vervangen door ‘tonen’. Tonen nodigt uit tot doorvragen. Wat wordt er getoond? Hoe gebeurt dat? Aan wie wordt wat getoond? Wanneer gebeurt dat? Daardoor wordt de samenhang met de omgeving vanzelfsprekend en voortdurend bij het beschouwen van de dingen betrokken: Willem is niet asociaal, hij toont zich asociaal. Vragen als: ‘Hoe toont hij dat?’, ‘Aan wie en wanneer toont hij zijn asociaal gedrag?’ ‘Wat zou hij hiermee willen bereiken?’ liggen dan voor de hand. Dit type vragen benadrukt de verbondenheid van het gedrag met andere gebeurtenissen en/of personen in het systeem van Willem.
Ook bij het accepteren van het bestaan van verschillende waarheden speelt taal een voorname rol. Als de zender van een boodschap de aanhef ‘Het is onzin om …’ vervangt door ‘Ik vind het onzin, of het lijkt mij onzin om …’ maakt hij van een onweerlegbare lineaire waarheid een relatieve bewering en staat hij een dialoog over het onderwerp toe. De ontvanger kan deze waarheid overnemen of er zijn eigen waarheid naast leggen.
189
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
Paradox Het Milanese team besteedt veel aandacht aan het feit dat er in de ontwikkeling van een systeem een schijnbare paradox zit. Systemen hebben de eigenschap om stabiliteit te prefereren boven verandering. Menselijke systemen die zich door de tijd heen moeten aanpassen aan gewijzigde omstandigheden, zullen dat proberen te doen met zo min mogelijk ingrijpende veranderingen (Papp, 1983). Een systeem waar sprake is van een pathologische situatie zit vaak vast in een negatieve spiraal. Pogingen om de situatie te verbeteren stranden door de intrinsieke neiging van het systeem om de status quo te handhaven. Ik gebruik in mijn lessen daarvoor vaak de volgende metafoor: Het patroon van interacties in een cliëntsysteem is te zien als een soort netwerk dat het systeem draagt en stuurt. In dat netwerk zit een knooppunt dat te vergelijken is met de thermostaatkraan die aanslaat of afsluit als het nodig is. In menselijke systemen is dat de aanpassing die verandering of bestendiging dicteert. Bij sommige systemen stagneert dit mechanisme en draaien systemen zich steeds vaster in interacties die niets nieuws opleveren en ongewenst gedrag bevestigen. De nood stijgt hoger, maar de angst om te veranderen ook. De thermostaat zit vast.
In de optiek van de Milanezen is de kraan te vergelijken met het punt Ps. Daar zijn twee conflicterende tendensen tegelijkertijd aanwezig: één die voor bestendiging is, en een andere die verandering moet bewerkstelligen. Er is sprake van een paradox die het beste verwoord kan worden met de zin: ‘Zorg dat het beter gaat, maar verander niets.’
De Milanezen ontwikkelden methodieken en methoden om juist die kraan te bereiken, omdat zij aannamen dat wanneer je op dat punt een systeem kon aanraken en/of beter instellen er een ingrijpende verbetering kan plaatsvinden. Zij waren er op uit een nieuw interactiepatroon te ontwikkelen door niet alleen de interpunctie van een gedragscirkel te doorbreken, maar ook werkzaam te zijn op een dieper niveau. Zij deden dat door het systeem al vragend en met bijzondere interventies te helpen andere ideeën over gedrag en hun onderlinge gedragingen als systeem te ontwikkelen. Dit zou vanzelf leiden tot ander gedrag. Teveel duwen en trekken door het behandelteam, in de zin van inzetten op verandering, wezen zij resoluut af.
190
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
De positie van de cybernetische therapeut Centraal in de werkwijze van de Milanese school is dus de overtuiging dat het systeem zelf verantwoordelijk is voor een goed resultaat. Om de gezinnen daarbij behulpzaam te zijn, moet de therapie gericht zijn op het aanboren van de zelfgenezende krachten van het systeem. Dat vraagt een andere houding van de therapeut dan bij eerste orde therapeuten het geval was. Hij is niet de gids en handelt niet directief en oplossingsgericht, maar is vooral observerend, nieuwsgierig, vragend en moet voor het gedrag van ieder gezinslid een aanvaardbare connotatie (betekenisgeving) bedenken waar hij ook achter staat. De therapeut kan niet exact weten wat er op ieder niveau in het systeem rondom symptoom en/of klacht speelt. In zekere zin is de therapeut buitenstaander en moet dat ook blijven, maar aan de andere kant wordt hij onverbiddelijk een deel van het systeem zodra er contact gemaakt wordt. Hij is zich bewust van de eigen impact op het systeem. De Milanezen besteedden aandacht aan de invloed die de eigen opvattingen van de therapeut hebben op zijn relatie met het gezin en hoe de eigen verwachtingen van de therapeut aangaande de gewenste veranderingen meespelen tijdens het proces. Volgens de Milanese school is één van de grootste valkuilen de wens van therapeuten en instellingen de cliënten te willen veranderen opdat zij passen in het dominante vertoog. Hoe harder de therapeut aandringt op een bepaalde verandering, hoe meer het gezin neigt tot passiviteit en/of sabotage, zeker als de veranderingen niet aansluiten bij de belevingswereld en de wensen van het systeem, Binnen de transculturele systeemtherapie is de bewustwording van de rol van de therapeut een kernthema geworden (zie ook hoofdstuk 1 en 6).
Circulair interviewen Circulair interviewen is een techniek en onderdeel van de methodische en ethische opvattingen van de cybernetische school. Het omvat meer dan stellen van contextuele vragen of Wij-vragen (zie § 6.3.1). Het veronderstelt een eigen therapeutisch proces en vraagt als zodanig specifieke kennis, vaardigheden en zorgvuldigheid in het gebruik. Bij circulair vragen gaat de vraag altijd over meerdere personen in een systeem. Men kan dochter vragen wat vader doet wanneer moeder zo tekeer gaat tegen haar broertje, of, wanneer men de factor tijd bij het gesprek wil betrekken, of vader over vijf jaar verder van haar broertje af zou staan of juist dichterbij. Een belangrijk onderdeel van het circulair interview is één van de aanwezigen te vragen hoe hij niet alleen de gedragingen, maar ook de relaties van andere gezinsleden ziet. Er wordt altijd gevraagd naar verschillen:
191
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
■ Jan is zo druk en luidruchtig. ■ Drukker en luidruchtiger dan wie? ■ Wanneer is hij minder luidruchtig, wanneer meer?
De bedoeling is iedereen een idee te geven, liefst een nieuw idee, hoe anderen hem zien en hem te helpen zichzelf en zijn gedrag door de ogen van een ander te zien.
Deze vorm van vragen stellen kan, mits goed en zorgvuldig uitgevoerd, verhelderend werken, maar gemakkelijk is het niet. Een bekwame jeugdzorgwerker vertelt: ‘Ik ben niet zo weg van dat circulair interviewen. Gisteren werd een pupil zo razend dat ze door een glazen deur is gelopen.’ Desgevraagd beschrijft hij hoe hij de casus zorgvuldig had voorbereid en mooie circulaire vragen had bedacht om aan een broer van cliënte te stellen: ■ ‘Wie heeft er meer last van het gedrag van je zus: vader of moeder?’ ■ ‘En wie dan?’ ■ ‘En wat doet oma?’ Moeder werd steeds onrustiger en zat hoorbaar te snuiven. De werker had dat waargenomen, en moeder gevraagd of de antwoorden naar haar gevoel klopte. Moeder begon een hele tirade af te steken, waarop de toch al geagiteerde dochter in woede ontstak.
Checken van de juistheid van de vragen is geen onderdeel van het cybernetisch proces. Het is volgens de Milanezen ongewenst om tijdens de sessie op de antwoorden in te gaan omdat anders de multipartijdigheid van de therapeut in het gedrang zou komen en het ineens zou gaan over ‘juist’ of ‘onjuist’. Een circulaire vraag is al een interventie op zich en is bedoeld om gezinsleden als ‘reagerend op elkaar en denkend over elkaar te definiëren’. Gezinsleden beschouwen elkaar doorgaans op basis van persoonlijke eigenschappen ofwel karakters. Door te vragen wat vader doet als moeder Jan een uitbrander geeft, creëert de therapeut de mogelijkheid voor de gezinsleden om het onderling verband van hun gezinsfunctioneren anders en beter te begrijpen. zodat de ‘oude’ vaak rigide betekenis die gezinsleden aan elkaars gedrag toekennen plaats kan maken voor een nieuwe. In bovenstaande casus had de werker beter bij de broer kunnen blijven bijvoorbeeld met de vraag wie het beste zou weten wat er nu in moeder omgaat.
192
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
Of eenvoudig de onrust signaleren en vragen wie er dit moment nog meer onrustig wordt. Vanuit een transcultureel perspectief zitten er wel haken en ogen aan dit soort vragen, zeker wanneer het vanuit een cybernetisch perspectief gebeurt. Het is een op precieze formulering en taalgebruik gerichte methode, die bij gezinnen uit andere culturen of klassen tot misverstanden kan leiden. Bovendien is het voor het systeem onduidelijk wat er gebeurt en wat de bedoeling is van dit soort vragen. Het kan de behandeling een manipulatieve kleur en intentie geven die niet goed past bij een transculturele aanpak van transparantie en duidelijkheid. Dat betekent niet dat vanuit andere visies geen circulaire vragen kunnen worden gesteld, maar het doel vanuit cybernetisch perspectief is wel anders. Vanuit een levensfase-multicontextmodel illustreert het de verschillende opvattingen over de verschillende normen en waarden van de onderlinge leden, en kan een dieper en veelzijdiger inzicht van gezinsleden geven. Hetzelfde geldt voor andere elementen uit dit model. Wanneer het speels en zo nu en dan wordt gebruikt, heeft het stellen van circulaire vragen een paar voordelen:
■ het houdt het gesprek levendig. Via één persoon praat je over/met vier andere personen. Dit verhoogt de betrokkenheid van alle leden; ■ het werkt spanningsverhogend. Gezinsleden worden gedwongen ‘uitspraken’ over elkaar te doen. Onderschat nooit hoe bedreigend dit kan zijn; ■ soms werkt het spanningsverlagend. Bijvoorbeeld in gezinnen waar een im- of expliciet verbod bestaat om voor zichzelf te spreken; ■ door de vragen circulair te stellen vervalt men als therapeut minder snel in het alleen op de ‘inhoud’ reageren. ■ het betrekkingsdenken van de therapeut wordt erdoor gestimuleerd. Evenals het voor de systeemtheorie zo kenmerkende triadische denken. Gedetailleerd materiaal over deze manier van vragen stellen is te vinden in de artikelen van Carl Tomm (1987a, 1987b; 1988) over the reflective team in het artikel van Seywert (1995) en in Penn (1982). Tot slot. Circulaire vragen zijn altijd systemisch/contextueel, maar niet alle systemische/contextuele vragen zijn circulair.
5.1.2 Het proces
Bijzondere vorm van de sessie De Milanese school besteedde meer aandacht dan tot dan toe was gebeurd aan het proces waarin therapeut en gezin samen verwikkeld zijn. Vooral de
193
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
vorm van de sessie was heel doordacht ontworpen. De Milanezen zagen de gezinnen, die vanuit heel Italië naar Milaan kwamen, zeer gespatieerd (bijvoorbeeld één keer per maand of per twee maanden), maar daar stond tegenover dat een sessie uren kon duren. De gezinnen werden gezien door een team van therapeuten, waarbij één therapeut het gesprek voerde en de anderen achter een onewayscreen meekeken. De sessie werd uitgebreid voorbereid. Over de betekenis van de klachten werd gebrainstormd en er werden voor elke mogelijke hypothese circulaire vragen bedacht. Daarop volgde het interview. Soms werd er vanachter het screen via een telefoon geïnterrumpeerd door het team met andere vragen of het verzoek om iets nader toe te lichten. Aan het einde van de sessie trok het team zich terug om te overleggen over een eindinterventie. Deze werd aan het gezin voorgelezen en bevatte een samenvatting van wat de therapeuten gezien en gedacht hadden, meestal vergezeld van positieve meningen over het gezin en de inbreng en inspanningen van de individuele leden, en vooral ook over het nut en de betekenis van de klacht voor het systeem op dat moment. Daarnaast bevatte de eindinterventie een opdracht in de vorm van een paradoxale opdracht of een ritueel. De paradoxale opdrachten waren bedoeld om verwarring te zaaien bij systemen waar alles duidelijk lijkt en starre standpunten worden ingenomen. Een paradox is bijvoorbeeld de opdracht om vooral niet te veranderen – dat zou om die en die reden te voorbarig of te gevaarlijk lijken. Deze boodschap was een poging van het team om het symptoom vanuit een andere of diepere werkelijkheid begrijpelijk te maken. Door deze andere betekenisgeving werd het gezin in verwarring en dus in beweging gebracht. De rituelen hadden als doel rust en helderheid te geven in situaties waar veel onduidelijkheid en verwarring is. Het ritueel zocht een bestendiging door een element uit de interactiereeks te lichten en daaromheen een ritueel te bedenken dat bijvoorbeeld iedere avond herhaald diende te worden.
5.1.3 Alles is systeem
De cybernetische school benadrukt dat alles deel uitmaakt van het systeem. Zodra een cliënt contact opneemt met een instelling gebeurt er vanuit systemisch oogpunt al van alles. De Milanezen wilden dan ook vanaf het eerste telefoongesprek alle contact met het systeem zelf in handen houden. Geen secretaresse die alvast een aanmeldingsformulier invult, of intake-teams die vast de diagnoses stellen en behandelvoorstellen doen. Dat leidt volgens de Milanezen alleen maar tot meer disfunctionele en elkaar tegenwerkende processen (zie ook ‘driehoeken’ in § 4.4.1, Choy, 2002 en Gunneweg, 2010). Door het hulpverleningsproces altijd als onderdeel van het grotere systeem te zien, leerden de Milanezen therapeuten steeds na te denken over ‘Wie speelt er wanneer welke rol?’ ‘Wie mag er, waarover iets zeggen?’
194
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
Als een gezin via een verwijzing binnen kwam, werd dan ook altijd uitgebreid ingegaan op de rol van de verwijzer, zijn doel en zijn intentie en het contact dat hij al dan niet zou houden met het systeem.
Interacties buiten de therapiekamer In het gesprek met verwijzers was het belangrijk geen inhoudelijke vragen te stellen – dat zou alleen maar het denken over het gezin beïnvloeden. Wel belangrijk vond men te weten van wie de verwijzing was uitgegaan en of de verwijzer bijvoorbeeld nog contact had met het gezin. De eigen rol en positie moest, zoals boven reeds vermeld, altijd in het achterhoofd gehouden worden. Deze manier van werken is nog steeds actueel. Zo is het van belang bij verwijzingen te vragen: ■ ‘Mag het mij lukken wat het gezin of eerdere hulpverlening niet gelukt is?’ ■ ‘Wie heeft er op dit moment recht van spreken?’
Bij tussentijdse telefoontjes van huisgenoten, huisarts, verwijzer of andere betrokkenen moet men een neutrale houding behouden. Ga niet op de inhoud in, maar zeg zoiets als: ■ ‘Ja, ik hoor u. Kunt u aangeven wat mijn rol hierin zou moeten zijn?’ ■ ‘Ik kan er nu niet op ingaan, maar ik heb het genoteerd.’ ■ ‘Ik zal het met het team overleggen.’
Verbreden van de context De Milanezen- therapeuten waren de eersten die naar een verbreding van de context zochten wanneer het proces van verandering niet goed op gang kwam. Zij dachten daarbij vooral aan de rol van andere hulpverleningsinstanties, scholen en werkplekken. Ook dit element is heden ten dage nog van belang in een transculturele context: ■ ■ ■ ■ ■ .
Is er een verwijzer? Wat heeft hij gezegd of gedaan? Wat doet en zegt hij nu nog? Welke invloed heeft de buitenwereld? Welke invloed heeft dat op het proces van verandering?
Een alleenstaande moeder komt met haar 14-jarige zoon terecht in een van die gestructureerde jeugdhulpverleningsprogramma’s die gezinnen (overigens vaak succesvol) gedragsmatig en doelgericht helpen met het overwinnen van langdurig en ernstige gedragsproblemen middels een FFT-(Functional Family Therapy)pro-
195
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
gramma. Hoewel moeder en zoon erg goed meedoen, verbetert de situatie thuis en op school niet echt. In het kader van het programma is men gefocust op het hier-en-nu en niet zozeer op de bredere verbanden. Bij doorvragen en in kaart brengen van de hulpverleningsgeschiedenis, blijkt dat al sinds de geboorte van de zoon een SPV’er (Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige) van de afdeling Jeugd van een GGZ-instelling door de jaren heen regelmatig de steun en toeverlaat van deze vereenzaamde moeder is geweest. Deze SPV’er vond en vindt zo blijkt, de plaatsing in dit speciale programma een slechte zaak. Systemisch gezien is daarom iedere interventie van de FFT-therapeut bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Door de SPV’er bij de behandeling te betrekken, haar jarenlange bekendheid met moeder en zoon en het grote vertrouwen dat zij bij beiden geniet, te benutten, kon de behandeling op gang komen.
Verbreden van de context vanuit een transcultureel perspectief Verbreding kan ook gezien worden als oog hebben voor het grotere systeem van de cliënt in de zin van de invloed van de grootfamilie. Wie zijn de gezagsdragers in een systeem? Wat zeggen zij en hoe kan de hulpverlening daar goed op aansluiten? Een gezinstherapeut maakt met een Surinaams-creools gezin afspraken over de plaatsing van een van de kinderen op een school voor Buitengewoon Onderwijs. Het contact met dit gezin is erg prettig en goed. De therapeut is dan ook verbaasd en teleurgesteld wanneer ze ineens niet meer komen opdagen. Deze therapeut is echter vasthoudend en ziet kans het gezin nogmaals te spreken te krijgen. Het blijkt dat grootmoeder in Paramaribo, de voornaamste gezagsdrager in deze familie, zeer gekant is tegen plaatsing van dit kleinkind in het Buitengewoon Onderwijs. De voornaamste redenen zijn haar eigen slechte ervaringen met dit type scholen in Suriname. Na één telefoongesprek met Paramaribo was het hele plan van het gezin en de gezinstherapeut daardoor in duigen gevallen.
Wie mag waarover spreken Vanuit systemisch oogpunt is het goed zich bewust te zijn welke positie men in een interactie inneemt. Wanneer het gaat om contact met migrantcliënten is het niet altijd duidelijk wie er een oordeel kan en mag hebben over het migrant-zijn en de eventuele gevolgen daarvan. Niet alleen heeft iedereen een andere beleving en andere ervaringen, ook mag niet iedereen zich daar zomaar over uitspreken.
196
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
Een nieuwe jonge Surinaams-creoolse collega valt over me heen als ik iets zeg over zwart-witrelaties en de uitsluiting van sommige groepen. Het was allemaal onzin. Zij had nog nooit iets van dat alles waargenomen. Het ging gewoon om je eigen inzet. Ik zie haar denken: ‘Witte troela, wie denk je wel dat je bent’. Even later vertelt zij in de kantine dat zij naar Baarn is verhuisd omdat haar zwarte zoontje in de Bijlmer geen eerlijke kans zou krijgen zich te ontplooien. ‘Je bent bij voorbaat getekend, nou ja dat weet jij wel … wat ik bedoel’ zijn in dat gesprek haar eigen woorden. De boodschap is duidelijk: zij als betrokkene mag wel over uitsluiting en achterstelling praten, maar ik, die door haar wordt gezien als buitenstaander, mag dat niet.’
Het ‘Griekse koor’ Een ander bruikbaar element uit de cybernetische school is het ‘Griekse koor’. Het concept is ontstaan uit de oorspronkelijke opzet van het cybernetisch proces met hun boodschappen vanachter het screen. Het team dat zich daar bevond richtte zich tot de familie of schreef een brief. Deze werkwijze wordt niet meer toegepast omdat het veel te duur zou zijn, maar het gebruik van een ‘virtueel team’ is hiervoor een bruikbaar alternatief. Men kan de verschillende adviezen of standpunten uit de teambespreking daarvoor gebruiken, maar ook diverse hypothesen door ‘fictieve anderen’ laten uitspreken. Een 19-jarig jongste kind uit een boerengezin met vier kinderen wordt aangemeld met toenemende angststoornissen, slecht slapen, eten en algehele verwarring. Dit speelt sinds zijn eindexamen gymnasium afgelopen jaar. De therapeut heeft alleen of in de supervisie of met collega’s hypothesen geformuleerd die hij het gezin voorlegt om de meningen in de familie te peilen. ‘Ik heb uw situatie uitgebreid met mijn team besproken. Allereerst willen we duidelijk maken dat we aangenaam getroffen zijn door …’ De therapeut begint met zijn algehele waardering uit te spreken voor het gezin en geeft positieve connotaties aan het gezin en aan de verschillende deelnemers. ‘In de discussies over jullie situatie waren er eigenlijk drie visies die ik jullie wilde voorleggen: 1 De oudere seniortherapeut in het team is van mening dat het probleem met Jan te maken heeft met de levensfase waarin het gezin verkeert. De kinderen worden groter, hoe gaat het leven er nu voor iedereen uitzien? Uw eigen volwassenwording …. ’ (Er volgt een korte toelichting van ideeën die de therapeut erover heeft.) 2 Wanneer het gezin instemmend knikt, kan de therapeut daarop voortborduren en andere hypothesen laten liggen. Hij kan er ook voor kiezen de andere visies aan het gezin voor te leggen en goed op te letten wie het waar mee eens lijkt te zijn.
197
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
3 Onze jonge psycholoog daarentegen denkt dat de verwarring van cliënt komt omdat hij de enige is die het gymnasium heeft gedaan en nu niet goed meer weet waar hij bij hoort en wat hij verder wil. 4 De psychiater in het team is ongerust. Hij vraagt zich af of we hier te maken hebben met een zich ontwikkelende jeugdpsychose. Wie heeft dat ook wel eens gedacht? Zijn er in de familie voorbeelden van psychische stoornissen?’ De reacties van het gezin zijn bepalend voor het zetten van een volgende therapeutische stap.
Even en oneven dagen De Milanese methode kan nog steeds goed worden toegepast bij gezinnen waarvan de ouders hooglopende conflicten hebben over de aanpak van de kinderen, of gezinnen die weliswaar nooit conflicten hebben als het gaat om de opvoeding van de kinderen maar toch tegenstrijdige boodschappen uitzenden. Deze tegenstrijdigheden zijn vooral verwarrend als zij zich tegelijkertijd voordoen. Het Milanese team introduceert bij de begeleiding van dergelijke gezinnen de factor tijd door om de dag de ene en de andere ouder verantwoordelijk te maken voor de opvoeding. Zij noemen dit geen structurele aanpak, sterker nog, zij wijzen die betekenisgeving af – die zou immers te veel uitgaan van een speciaal model van wat goed is voor het gezin. Het Milanese team betoogt dat door het element tijd in te voeren, het kind of de kinderen zich beurtelings kunnen instellen op het gedrag van de ene dan wel de andere ouder, zonder dat er gevaar is om bekneld te raken tussen of verward te raken door de tegenstrijdige boodschappen. Ouders op hun beurt leren om te gaan met een gedifferentieerde aanpak. Dit sluit ook weer aan op de opvatting van Bowen en zijn volgelingen Carter en McGoldrick dat niets zo slecht is voor kinderen dan het zogeheten ‘één-lijn-trekkende ouders’. Niet alleen vorm je als ouders dan een onneembaar blok (alsof kinderen vijanden zijn die je in je eentje niet aan zou kunnen), kinderen leren daarmee ook niet omgaan met differentiëren en met verschillen en tegenstellingen.
5.1.4 Kritiek op de tweede orde cybernetica
De bezwaren tegen de cybernetische ontwikkelingen in de gezinstherapie zijn dat neutraliteit niet kon bestaan (Struijs & Brinkman, 1996), en dat de cybernetische werkwijze te manipulatief kon worden toegepast. Het systeem werd te veel gezien als een te bewerken instrument en het therapeutische proces als een techniek (Savenije e.a., 2009). Bovendien verhulde het taalgebruik naar de mening van de critici (vrouwenbewegingen, migrantengroeperingen) de verschillen in macht tussen mannen en vrouwen en de verschillende etni-
198
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
sche groeperingen. Daarmee gaan de dynamiek van de menselijke relaties, de rijkdom van het proces en het daarbij behorende verhaal verloren. Tot slot vond men wat meer bescheidenheid over de ‘invloed van de therapeut’ op zijn plaats, want al waren de scherpe kantjes er af, ook in de tweede orde cybernetische school was de therapeut nog steeds de uitvoerder van de ordered control-gedachte. (Rijnders & Nicolai, 1992; Rousseau, 2003). Oefeningen De cybernetische benadering De cybernetische manier van werken is al in heel veel oefeningen verwerkt. Een prominente eigenschap van de cybernetische aanpak is de manier waarop met taal en taalgebruik wordt omgegaan. De onderstaande oefeningen hebben allemaal met taal te maken. Oefening 5.1 ■ Positieve boodschappen voor het gezin Oefening 5.2 ■ Onderzoek naar de bredere context van instellingen Oefening 5.3 ■ Effect van taalgebruik
5.2
De narratieve stroming/het narratieve perspectief De narratieve stroming is ontstaan als reactie op de tweede orde cybernetische school en gebaseerd op een nieuwe visie over de menselijke identiteit in het poststructuralistische tijdperk. De oplossingsgerichte en de collaboratieve benaderingen behoren ook tot die nieuwere stroming.
De kritiek op de cybernetische aanpak betrof hun taalgebruik. Dat was te manipulatief en er werden betere mogelijkheden ontwikkeld om een boodschap verbaal over te brengen. Belangrijk voor deze ontwikkelingen waren twee artikelen van Anderson en Goolishian (1988, 1990). Deze auteurs beschrijven het gezin (of het systeem) als een sociaal taalsysteem met de therapeut als niet-wetende deelnemer en manager in de dialogen. Deze manier van werken met cliënten wordt de narratieve therapie genoemd.
Volgens de narratieve theorie is het leven een sociaal construct. Mensen vormen een beeld van zichzelf door de ervaringen die zij opdoen en de relaties die ze hebben met andere mensen. Het beeld wordt verscherpt doordat zij de eigen betekenisgeving koppelen aan de perceptie van anderen en de interac-
199
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
tie met anderen. Dit geheel vormt hun verhaal. In dit verhaal worden sommige delen, sommige betekenisgevingen dominant (ik ben ziek, gek, dom of leuk, slim, betrouwbaar). Bij cliënten prevaleren vaak de negatieve verhalen die hun zelfbeeld bepalen. De andere, meer positieve verhalen raken ondergesneeuwd. De narratieve therapeut gaat er vanuit dat wij zelf architect zijn van ons levensverhaal en dus ook het beste weten waar en hoe de problemen liggen – maar ook dat wij in staat zijn andere, hoopvollere verhalen te construeren (Freedman & Combs, 1996).
De narratieve therapeut gaat verder dan de cybernetisch geschoolde therapeut in het teruggeven van de verantwoordelijkheid aan de cliënt en gaat daar ook anders mee om. Hij is niet op zoek naar knooppunten in het cliëntsysteem, maar gaat er vanuit dat als het verhaal van de cliënt verandert, het gedrag en de houding van de cliënt zal mee veranderen. In narratieve therapie is het gesprek met de cliënt en zijn verhaal daarin de kern van de behandeling. Daarnaast wordt een transparante en een zoveel mogelijk gelijkwaardige houding van de therapeut van groot belang geacht. Alice Morgan (2000) beschrijft in haar uiterst handzame en compacte boekje What is narrative therapy? de therapie als een tocht die therapeut en cliënt gezamenlijk ondernemen. Men kan tijdens de tocht talloze wegen inslaan om het emotionele en sociale veld verder te onderzoeken en een pad te vinden voor de weg naar verbetering, troost of genezing. Het cliëntsysteem kijkt en denkt steeds mee over de ingeslagen weg. ‘Is dit een goede manier om over de problemen te praten?’ is de steeds weerkerende vraag.
Narratieve therapie is gebaseerd op een poststructuralistische visie op identiteit, mens-zijn en macht. Deze staat tegenover een structuralistische visie die ten grondslag ligt aan bijvoorbeeld de psychodynamische opvattingen en de huidige DSM-IV. In tabel 5.1 zijn beide visies naast elkaar gezet. Dit schema is gebaseerd op lesmateriaal van de Gezinstherapieopleiding Noord Nederland. Samenvattend:
■ In het contact met de cliënt wordt naar de specifieke details van iemands identiteit gezocht, en niet naar classificaties in algemene categorieën. ■ Expert knowledge is ondergeschikt aan local knowledge: de cliënt is ervaringsdeskundige en bepaalt zelf hoe zijn leven eruit moet gaan zien. ■ De cliënt kan zelf fenomenen interpreteren.
200
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
Tabel 5.1 ■ De kernbegrippen in de structuralistische en poststructuralistische visies Structuralistische visie
Poststructuralistische visie
Classificeert algemene types/categorieën.
Zoekt specifieke details van iemands identiteit.
De kennis van de expert heeft aanzien. Hij heeft de macht iemands identiteit te definië ren. Hij weet meer over iemands mens‑zijn dan de persoon zelf.
De eigen kennis bepaalt het aanzien van de cliënt. Mensen kunnen hun identiteit definiëren op basis van eigen kennis van de details van hun leven.
Oppervlaktefenomenen bevatten de sleutels tot de dieperliggende identiteit. Alleen een expert kan deze decoderen.
Oppervlaktefenomenen zijn het enige dat we echt kunnen weten. Ieder heeft zelf de macht deze te interpreteren.
Er zijn regels op basis waarvan iemands leven beoordeeld wordt.
Iemands leven wordt beoordeeld aan de hand van de uitzonderingen op wat verwacht wordt.
Experts kennen betekenis toe aan het levensverhaal van de cliënt door de formules die ten grondslag liggen aan de structuur van zijn systeem te decoderen. Iedereen heeft een kernidentiteit die gaaf en goed moet zijn. Een goede therapeut kan helpen die te vinden of te verkrijgen.
Mensen geven zelf betekenis aan hun leven door hun herinneringen en de verhalen die ze openbaar maken en aan anderen vertellen. Iedereen is een construct van zijn verhalen. Deze zijn niet statisch, maar veranderen in de tijd. Je bepaalt zelf de veranderingen in die verhalen en dus je identiteit.
Verhaallijnen Mensen organiseren hun levens en de manier waarop zij over zichzelf en anderen denken dus middels verhalen. Ervaringen en ontmoetingen vormen onze realiteit, en de meeste ervaringen zijn te vatten in een verhaal, het levensverhaal. Alice Morgan (2000) licht dit aan de hand van figuur 5.1 als volgt toe. De X-en symboliseren de talloze gebeurtenissen en ervaringen die een mens in zijn leven heeft opgedaan die te maken hebben met een bepaald aspect van zijn bestaan, bijvoorbeeld ervaringen in leer- en onderwijssituaties, op het sportveld, of in het verkeer. Een (levens)verhaal is een verslag van die gebeurtenissen en wordt in deze figuur aangegeven door een lijn die de gebeurtenissen verbindt. Een gebeurtenis heeft vaak koppelingen met voorgaande vergelijkbare gebeurtenissen, daarom kan een verhaallijn soms terug in de tijd gaan.
201
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
X X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X X
X
De dominante verhaallijn
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Tijd
Figuur 5.1 ■ De verhaallijnen. De kruisjes zijn alle ervaringen rondom sociale contacten, de dikke lijn is het dominante verhaal.
In deze tekening is de dikke lijn de dominante lijn van waaruit een negatief remmend, dan wel een positief bemoedigend verhaal is ontstaan. De dunnere lijnen zijn andere verhalen die gebeurtenissen binnen deze context verbinden. Soms kan één gebeurtenis de basis van verschillende verhalen vormen. Dat zijn de kruispunten van de lijnen. Maar er zijn ook gebeurtenissen waar (nog) geen verhaal van is gemaakt. Maar als men daar wel een verhaal van kon maken, zouden die gebeurtenissen wel eens kunnen leiden tot een ander, misschien wel te prefereren levensverhaal. Voor een narratieve therapeut is een levensverhaal:
■ een reeks van aan elkaar gekoppelde gebeurtenissen die plaatsvinden in een bepaald tijdsbestek en onderdeel zijn van een plot, een intrige. Voor de cliënt is het:
■ een verklaring van de bestaande situatie, die onafwendbaar is en buiten zijn schuld om is ontstaan.
Het probleemverhaal zit stevig verankerd in het voelen, denken, doen en waarnemen van de cliënten en hun systeem en heeft wortels in al hun relaties. Bij cliënten, die meestal een negatief levensverhaal hebben, zal de narratieve therapeut pogen het negatieve deel van het levensverhaal te ontrafelen en de cliënt te helpen daar een positiever verhaal voor in de plaats te stellen. Centraal staat dat de therapeut bereid is echt te luisteren, geen eigen menin-
202
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
gen verkondigt en door vragen het cliëntsysteem activeert zelf met nieuwe vragen en verhalen te komen.
Factoren die van invloed zijn op het levensverhaal Een drietal factoren heeft invloed op het levensverhaal: ■ de tijd ■ de context ■ de omgeving
De tijd ■ De meeste gebeurtenissen hebben in het verleden plaats gevonden. Omdat onze herinnering geen goede tijdas heeft, bevatten de verhalen die gebeurtenissen koppelen meestal geen chronologische opsomming van de gebeurtenissen. Ook het belang of de waarde die aan een gebeurtenis wordt gehecht is niet gerelateerd aan de tijd. Dat komt aan de ene kant omdat we al naar gelang de situatie van het moment meer of minder waarde hechten aan een gebeurtenis in het verleden, en aan de andere kant omdat de hiërarchische betekenis die wij aan gebeurtenissen geven losstaat van de factor tijd: in de loop van de tijd kan de een gebeurtenis een hogere of lagere plek op de hiërarchische ladder krijgen. De context ■ De meeste verhalen worden herverteld, maar omdat de omstandigheden gedurende de vertelling steeds anders zijn, zal eenzelfde verhaal nooit identiek zijn met het voorgaande verhaal. Verhalen die een zekere lading hebben, kunnen zo in de loop van de jaren een eigen leven gaan leiden waarin de betekenis van bepaalde gebeurtenissen over- dan wel onderschat wordt. De omgeving ■ De manier waarop wij gedurende ons leven een verhaal of construct maken is niet vrijblijvend en zuiver persoonlijk. De betekenis die aan een verhaal wordt gegeven is een sociaal interactioneel gebeuren, een onderhandeling met de omgeving. Daarin krijgen sommige betekenissen meer nadruk dan anderen. Er is een sociale werkelijkheid om ons heen die deze betekenissen vervat in verhalen en er een opvatting aan verbindt. Die sociale en maatschappelijke constructen kunnen heel bepalend zijn over hoe wij onszelf kunnen en mogen zien. Deze verhalen zijn dan dominant geworden.
De dominante ‘discourses’ Dominante discoursen weerspiegelen de opvattingen, de ‘vertogen’ van de samenleving. Ze hebben een grote invloed op wat wel en wat niet leidt tot een verhaal. Een vertoog is een systeem van woorden, gedrag (acties), regels, waarden en instituten die een gemeenschappelijke waarde vertegenwoordigen. Er zijn in iedere cultuur im- en expliciete afspraken over hoe de wereld
203
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
gezien moet worden en wat dus goed of slecht, ziek of gezond wordt geacht. Daarin wordt bepaald wat normaal is en wat niet. ‘Een hoofddoekje dragen is een teken van onderdrukking en dus in onze samenleving niet gepast.’
Met deze en talloze andere opvattingen wordt een bepaalde wereldvisie in stand gehouden. Vertogen hebben als vanzelfsprekend deel van onze werkelijkheid de eigenschap onzichtbaar te zijn, maar er gaat niettemin veel macht van uit. Als het aansluit bij jouw levensverhaal behoor je tot de ‘in-group’ en geef je jezelf daarmee controle en macht. Val je buiten het dominante vertoog dan kan je als afwijkend worden beschouwd. Je kan gek worden verklaard, incompetent als mens of ouder, of buitengesloten van de in het desbetreffende vertoog passende activiteiten. Jaren heb ik mijzelf gezien als een aardige therapeut, die echter wel het echte werk aan anderen moest overlaten. Mijn ideeën over aard en aanpak van problemen weken af van de gangbare opvatting en ik werd gezien als iemand die het allemaal niet helemaal snapte en eigenlijk zelf wellicht in therapie zou moeten. Op een gegeven moment vertrok ik voor een deel van mijn opleiding naar het Family Institute of Westchester, NY, USA. Daar veranderde het dominante vertoog over mijn handelen als therapeut 180 graden. Ik werd daar gezien als uitermate creatief en inventief. Een therapeut die de nieuwe ideeën en methodische aanpak van het daar gebezigde theoretische concept niet alleen meteen snapte, maar het ook kon combineren met eigen ideeën en opvattingen, iets wat daar hogelijk gewaardeerd werd. Een therapeut die de meest ingewikkelde families kon motiveren om aan de slag te gaan. Ik leerde in die tijd mijzelf ineens zien als een bijzonder goede therapeut, die allerlei vernieuwende ideeën methodisch vorm kon geven. Ik nam me voor om me dat nooit meer te laten afpakken (Jessurun, 1982).
Als de persoonlijke opvattingen botsen met die van het dominante vertoog kan iemand daar last van krijgen, wat uiteindelijk kan leiden tot ontreddering verwarring en psychische klachten. Narratieve therapie is een van de mogelijkheden om naar een nieuw evenwicht te zoeken.
204
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
5.2.1 Narratieve therapie Narratieve therapie bestaat uit drie onderdelen:
1 externaliseren: het aanhoren van het verhaal van de cliënt en het probleem
loskoppelen van de cliënt. 2 hertaling: het ontrafelen van het dominante, meestal negatieve deel van het verhaal en er een nieuw meer positief verhaal voor in de plaats stellen. Hoewel ‘hertaling’ in dit kader een ongebruikelijk woord is, geef ik er toch de voorkeur aan boven hervertelling, omdat het dichter bij de letterlijke vertaling van het Angelsaksische concept van re-authorizing komt: herschrijving van het verhaal. 3 verdichten: de cliënt bijzondere en positieve momenten (‘sparkling moments’) uit zijn leven laten (her)ontdekken en daarmee het nieuwe verhaal verbreden en verstevigen.
Externaliseren van gevoelens De narratieve therapeut zal proberen het probleem waar de cliënt mee komt buiten die cliënt te plaatsen. Dit wordt externaliseren genoemd. Al pratend stimuleert de therapeut de cliënt om het probleem een naam te geven. Hij zal daarbij opletten dat hij zijn woordgebruik aanpast aan dat van de cliënt. Door gedetailleerde vragen te stellen over allerlei gedragingen en opvattingen van ‘Het Probleem’ kan de therapeut het externaliseren vergemakkelijken. Alle facetten van het leven zijn te externaliseren door de manier van vragen stellen. Cliënten die klachten hebben over hun dagelijks functioneren zijn vaak angstig, boos, teruggetrokken of voelen zich schuldig. Een cliënt zegt: ‘Het gaat niet goed met mij, ik zit in een zwart gat. Ik ben heel onrustig en angstig; ik kom nergens meer toe. Ik zit de hele dag maar op de bank en doe niets. Nu ben ik ook nog bang dat ik zal worden ontslagen, ik zit te vaak in de ziektewet’.
Een narratief therapeut kan de cliënt uitnodigen meer te vertellen over de omstandigheden waarin de onrust en de angst het grootst zijn of juist het minst aanwezig en al pratend samen met de cliënt zoeken naar een woord of enkele woorden om het geheel een naam te geven. In dit geval werd over ‘Angst en Onrust’ gesproken alsof het een tastbaars iets was:
205
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
‘Ik begrijp uit uw verhaal dat uw leven bepaald wordt door “Angst en door Onrust”. Klopt dat?’ ‘Op welke manier zien zij kans om u te overtuigen dat u niet meer de straat op moet gaan of dat u maar beter niet naar uw werk kunt gaan?’ ‘Is Angst de grootste boosdoener of is het juist Onrust die probeert uw leven te bepalen?’
Cliënten kunnen ook problemen hebben met personen en hun gedrag uit hun directe omgeving: Vitten, Jaloezie, Wantrouwen zijn voorbeelden daarvan. Bij een cliënt die zegt dat haar hele leven verziekt wordt door een man die zit te vitten en overal korrels zout op legt, kan het probleem de naam Vitten krijgen: ‘Wat zegt Vitten tegen u over wat voor echtgenoot u bent?’
Externaliseren is iets wat veel mensen eigenlijk al vanzelf doen om een probleem of gevoel minder indringend, minder persoonlijk en beter hanteerbaar te maken. In haar boek Je mag me altijd bellen benoemt de jonge weduwe van de schrijver Karel Glastra-van Loon, Karin Kuiper, de rouw die haar overspoelt als Rouwrat. Ze beschrijft hoe die haar aanvankelijk voortdurend bedreigde en belaagde en hoe zij na 1000 dagen rouw en discussies met Rouwrat met hem ‘on speaking terms’ is gekomen (Kuiper, 2008). Een Turkse man is in psychiatrische behandeling wegens impulsdoorbraken waarbij hij thuis regelmatig de boel kort en klein slaat. Ondanks het feit dat de behandelend psychiater de hulp en inbreng van echtgenote en opgroeiende kinderen onmisbaar vindt om invloed uit te oefenen in de thuissituatie, lukt het niet om hen bij de behandeling te betrekken. Vader heeft aan invloed en gezag ingeboet door zijn gedrag en zijn onvermogen om na een faillissement van zijn bedrijf weer aan de slag te komen. De kinderen (zeer ‘Hollands’, allen op het vwo en sociaal succesvol) en ook de vrouw die soms met tegenzin meekomt, willen niet over de thuissituatie praten (te pijnlijk en te veel diskwalificatie naar de vader). Er wordt gekozen voor een meer narratieve aanpak waarbij het probleem wordt geëxternaliseerd en weggehaald van de vader. Dat zal in een huisbezoek met de kinderen moeten gebeuren. In het voorbereidende gesprek met vader wordt met hem uitgebreid gezocht naar een naam voor zijn probleem. Hij stelt voor het probleem de naam ‘Het Monster van de Woede’ te geven. In het gezinsgesprek wordt afgecheckt of deze metafoor aanslaat. De vraag ‘Wordt jullie gezin geplaagd door Het Monster van de Woede?’ vindt alom instemming. Ook op nieuwe ingangen en vragen als ‘Wie ziet het Mon-
206
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
ster aankomen’? en ‘Hoe dan?’, ‘Wie zou het de baas kunnen?’, ‘Wie in de familie zou daarover mee willen/kunnen/moeten praten?’ komt wel antwoord. Ook de man en zijn vrouw praten en denken mee. Verbanden worden gelegd en oplossingen aangedragen. Vader zou wel door de oudste zoon geholpen willen worden om Monster te kalmeren wanneer het hem bespringt. De gezagsdragers in de familie geven toestemming om de oudste zoon al in een vroeg stadium te laten ingrijpen. In de latere gesprekken, voornamelijk met vader alleen, wordt de invloed van Monster nader uitgewerkt en komt er ook ruimte voor nieuwe verhalen. Het probleem is niet opgelost, maar is bespreekbaar en beter hanteerbaar geworden zonder vaders positie verder te ondermijnen.
Het externaliseren van de klacht of het probleem mag zo kort samengevat wat geforceerd lijken, in de praktijk is het opvallend hoe gemakkelijk cliënten deze manier van werken oppakken en hoe bevrijdend het kan werken.
Het ontmaskeren van verhulde en onzichtbare vanzelfsprekendheden In het proces van oplossingen en verbeteringen zoeken is ook voor het blootleggen van het dominante verhaal achter het probleem een belangrijke rol weggelegd. Het ontmaskeren van de vanzelfsprekende dominante verhalen en opvattingen noemt men ‘het deconstrueren van het negatieve verhaal’. Dit doet de narratieve therapeut door alle ideeën, opvattingen, normen en waarden die ‘Probleem’ vertegenwoordigt stuk voor stuk te exploreren. Waar komen ze vandaan? Hoe kan het dat ze zo’n grote invloed hebben? Bij een probleem rondom ‘moederen’ zou dat onderzoek naar het vertoog over goed moederschap ‘Moeder’ kunnen zijn: ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Wat zijn de opvattingen binnen jouw klasse of cultuur over Moeder? Waarin zijn de ideeën van Moeder anders dan de jouwe? Wat vindt je partner / degene die het dichtst bij je staat van Moeder? Praat je wel eens met je (groot)ouders of kennissen over wat jij vindt van Moeder? Wat zegt het consultatiebureau of je huisarts over Moeder? Lees je boeken/tijdschriften waarin ‘goed moederschap’ wordt toegelicht? Wat vind je van die Moeder? Heeft Moeder in de familie wel eens voor problemen gezorgd?
Door met de cliënt na te gaan welke onderdelen van het dominante vertoog door Moeder worden gebruikt respectievelijk misbruikt, wordt ruimte gemaakt om die eigen opvattingen meer te benadrukken, en dat zijn de eerste stappen in het ‘hertalingproces’.
207
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
Externaliseren en deconstrueren van sociale problemen Externaliseren en deconstrueren van sociale problemen (armoede, racisme en discriminatie) is minder eenvoudig. Externaliseren is meestal nog wel te doen: Macht, Discriminatie, Uitsluiting, enzovoort kunnen een entiteit worden. Bij het deconstrueren van sociale problemen moet de bredere context betrokken worden. Vanuit een transcultureel perspectief is het maken van een genogram daarvoor een goed hulpmiddel. Tevens moeten de negatieve maatschappelijk connotaties en hun relatie tot het (voortbestaan van) het probleem worden benoemd. De maatschappelijke afkeuring, ontkenning of bagatellisering door de buitenwereld van de visie van de (migrant)cliënt kan natuurlijk niet worden weggenomen, laat staan veranderd worden. Het externaliseren kan echterwel helpen de impact op het persoonlijk beleven te verminderen en wegen te zoeken om de invloed van die diskwalificerende omgeving te verminderen. Maar zeker wanneer het gaat om geweld of maatschappelijke uitsluitingen, moet men heel erg oppassen dat het externaliseren niet gebruikt wordt om thema’s als geweld of racisme te bagatelliseren en te suggereren dat alles beïnvloedbaar is door de cliënt (Morgan, 2000). Op zoek gaan naar alternatieve verhalen en die versterken Het vinden van nieuwe verhalen is na het deconstrueren en ‘hertalen’ een logische volgende stap. Dit doet men door te zoeken naar ofwel momenten waarin het probleem niet of in mindere mate aanwezig is, ofwel naar verfrissende, positieve momenten – momenten dat de cliënt zich geweldig voelde of vrede had met zijn situatie: ■ ■ ■ ■
Wanneer was dat, waar was dat? Wie waren erbij? Wat was je eigen aandeel? Wat maakte dat ‘Probleem’ geen vat op je kreeg?
Een uitgebreide inventarisatie van al die gegevens en het uitbouwen van de positieve elementen is essentieel voor het vinden van een oplossing voor de problemen. De grote uitdaging hierbij is om het cliëntsysteem te helpen het nieuwe positieve gevoel vast te houden en uit te bouwen: het verdichten van de hertaling. Daarbij kunnen verschillende technieken worden gebruikt, zoals:
■ Her-innerings-verhalen (re-membering conversations) Nieuwe verhalen die een feestelijk, positief of krachtmoment uit het leven van cliënt beschrijven waarbij zeer uitgebreid wordt ingegaan op de details: waar iemand zich bevond, wat voor weer het was, hoe het voelde,
208
5 ■ Ondersteunende methodische vaardigheden
wie erbij waren, wie positief was, of die persoon in werkelijkheid of desnoods imaginair opnieuw een rol kan komen spelen, enzovoort. Het is belangrijk dat het verhaal steeds opnieuw verteld wordt, waardoor meer details naar boven komen en aldus het verhaal zich ‘verdicht’ tot een verhaal dat ook echt van de cliënt is. ■ Feedback geven op de behaalde resultaten Sommige narratieve therapeuten reiken certificaten uit voor de behaalde resultaten van de hertaling van de cliënt of het schrijven van een openbare brief erover (Morgan, 2000). ■ Uitnodigen van betrokken mensen om hen deelgenoot te maken van het nieuwe verhaal en hen om steun te vragen Hier horen ook rituelen en feestelijkheden bij. De toehoorders kunnen passief luisteren of actief deelnemen door positieve herinneringen op te roepen. ■ De cliënt uitnodigen tot allerlei vormen van documentatie over de hertaling Eenvoudig maar vaak effectief is een dagboekje of een bord in de keuken waarin ieder positief moment wordt opgeschreven. Tot de mogelijkheden behoren ook het schrijven van een essay of gedicht, het maken van een presentatie of videoclip, en die eventueel op een blog of YouTube zetten. Het belangrijkste is dat de acties en verrichtingen van Probleem in kaart worden gebracht, en dat met behulp van de positieve krachten van de cliënt en zijn systeem manieren worden gevonden waarop Probleem kan worden overwonnen. Enige technieken die hierbij behulpzaam zijn, zijn nader uitgewerkt in de oefeningen bij dit hoofdstuk.
5.2.2 Rol van de narratieve therapeut
De rol van de therapeut van de narratieve school is in verschillende opzichten anders dan die bij de andere scholen. Op de eerste plaatst gaat hij ervan uit dat de werkelijkheid, en dus de inhoud van de therapie, wordt gestuurd door de cliënt en hij zal zich dus uiterst terughoudend en bescheiden opstellen en een grote tolerantie hebben voor eigen onzekerheid, tegenstrijdigheden en dubbelzinnigheid. Hij moet ook echt overtuigd zijn van het feit dat een cliënt niet zijn probleem is. Daarnaast of tegelijkertijd mag hij ook eigen verhalen en ervaringen in de therapie gebruiken (het persoonlijke is ook professioneel). De therapeut put zijn kennis niet alleen uit theorieën, maar ook uit ervaringen uit het eigen leven, boeken, films, ontmoetingen met andere mensen. Er wordt uitgegaan van de vooronderstelling dat wetenschap een bron van inspiratie kan zijn, maar dat er geen enkele autoriteit aan kan worden ontleend. De therapeut weet ook dat niet alle verhalen in onze sociale werkelijkheid evenveel kans krijgen.
209
Deel II
Theoretische concepten en methodische bouwstenen
Hij helpt voornamelijk de cliënt de andere verhalen te ontmaskeren en er een nieuwe hoopgevender werkelijkheid tegenover te stellen. Oefeningen Het narratieve interview Vele oefeningen om narratief te leren werken hebben een vergelijkbaar format. Onderstaande oefeningen in het externaliseren van de klacht of het probleem zijn geschikt voor studenten aan opleidingen die nog weinig ervaring in het narratief werken hebben. Bij de alternatieven wordt voor de meer gevorderde therapeuten kort aangegeven hoe men op basis van deze oefening dingen als ontrafelen en hertaling van het probleem, verdichten en versterken, van het verhaal kan oefenen. Oefening 5.4 ■ Externaliseren van een probleem Oefening 5.5 ■ De context van een probleem Oefening 5.6 ■ Goede ervaringen Oefening 5.7 ■ Perspectieven
210