Modulebeschrijving
Methodische ouderbegeleiding
INDEX
Samenvatting
3
A. Modulebeschrijving: probleem, doelgroep, doel, aanpak, materialen en uitvoering
4
1. 2. 3. 4. 5.
Risico- of probleemomschrijving Doel van de module Doelgroep van de module Aanpak van de module Materialen en links
4 4 5 7 11
B. Onderbouwing van de module
12
6. 7. 8. 9.
12 17 18 19
Verantwoording: doelgroep, doelen en aanpak Samenvatting onderbouwing Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Onderzoek naar de uitvoering van de module
C. Effectiviteit
20
10. 11.
20 20
Nederlandse effectstudies Buitenlandse effectstudies
D. Overige informatie
21
12. 13. 14.
21 21 21
Toelichting op de naam van de module Uitvoering (uitvoerende en/of ondersteunende organisaties en partners) Overeenkomsten met andere modules
Bijlagen -
CAP-J classificatie-overzicht (assen en rubrieken) Richtlijnen afname Ouderschapsgesprek Ouderschapsgesprek Welk gezicht toont het kind? Sociogram Matrix
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 2/46
SAMENVATTING
Doel Daar waar opvoedingsopgaven van ouders onvoldoende afgestemd zijn op de ontwikkelingstaken van het kind, is sprake van problemen in het dagelijks grootbrengen van kinderen, van problemen op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer. Het al dan niet ontstaan van problemen op de ouderlijke werkvloer is afhankelijk van het functioneren van de zogenaamde bufferprocessen, te weten: het innemen van de metapositie, een goede taakverdeling, steun en „goede ouder‟-ervaringen. Deze module richt zich op het versterken van deze bufferprocessen. Dit beschermt het dagelijks handelen van ouders tegen zowel spanning van de werkvloer zelf als tegen de negatieve ongunstige omstandigheden daaromheen. Hierdoor zijn ouders (weer) in staat hun dagelijks handelen op de werkvloer af te stemmen op de ontwikkelingstaken en behoeften van hun kind. Dit komt tot uiting in een uitgebalanceerde draaglast-draagkracht verhouding en een vermindering van complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen.
Doelgroep Deze module richt zich op ouders bij wie sprake is van ernstige problemen in de bufferprocessen waardoor adequaat handelen op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer en daarmee de ontwikkeling van het kind ernstig wordt belemmerd, wat tot uiting komt in complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen. Er is sprake van opvoedingsnood en een ernstig verstoorde draagkracht-draaglastverhouding.
Aanpak De module Methodische Ouderbegeleiding wordt ingezet vanuit het Behandel- en Expertisecentrum 0-7 jaar en 6-13 jaar1 van Jeugdhulp Friesland. Onder regie van de gedragswetenschapper worden vanuit de vraag van ouders, kind en verwijzer en op basis van een geïntegreerd diagnostisch beeld doelen en een behandelplan opgesteld. Diagnostiek en behandeling vanuit het Behandel- en Expertisecentrum vinden altijd plaats binnen de context en bij voorkeur in de natuurlijke omgeving van kinderen. In overleg met alle betrokkenen kunnen daarnaast ook die vormen van specialistische zorg (modules) ingezet worden die noodzakelijk zijn om de bedreigde ontwikkeling van het kind bij te sturen, waaronder de module Methodische Ouderbegeleiding. Het activeren en/of versterken van bufferprocessen staat centraal in deze module. Gezien de gevarieerde problematiek wordt er gebruik gemaakt van de referentiekaders van de pedagogiek, de relatietherapie, de gezinstherapie, de contextuele therapie en individuele psychotherapie, maar altijd vanuit de focus op de ouder met een besef van verantwoordelijk-zijn. Tevens wordt gebruik gemaakt van de principes van het oplossingsgericht, dialooggestuurd, systeemgericht, competentiegericht en resultaatgericht werken. Ten slotte worden ook specifieke interventies ingezet waarmee de bufferprocessen worden versterkt, zoals Video Ouderbegeleiding, „Welk gezicht toont het kind‟, het maken incidentanalyses en het maken van een genogram en sociogram.
Materiaal In de module Methodische Ouderbegeleiding wordt gebruik gemaakt van het Ouderschapsgesprek, ´Welk gezicht toont het kind en een sociogram. Deze materialen zijn als bijlage opgenomen in de modulebeschrijving.
Onderzoek Er zijn geen studies voorhanden.
1
In ontwikkeling
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 3/46
A. MODULEBESCHRIJVING: PROBLEEM, DOELGROEP, DOEL, AANPAK, MATERIALEN EN UITVOERING
1. Risico- of probleemomschrijving Ontwikkeling wordt gezien als een interactief proces tussen kind en (pedagogische) omgeving, ze beïnvloeden elkaar wederzijds: de omgeving heeft invloed op het kind en het kind heeft invloed op zijn omgeving. Een evenwichtige ontwikkeling ontstaat wanneer er een goede balans is tussen de ontwikkelingsopgaven en opvoedingsopgaven. Dit wil zeggen dat kinderen in de loop van hun ontwikkeling voldoende steun ervaren van hun omgeving, positieve verwachtingen opbouwen van anderen en zichzelf en beter in staat zijn opeenvolgende ontwikkelingstaken uit te voeren. Door deze opgaven goed te vervullen doen kinderen kennis en vaardigheden op en ontwikkelen ze zich verder. De zogenaamde opvoedingsopgaven houden in dat de pedagogische omgeving goed afgestemd moet zijn op de ontwikkelingsopgaven die op dat moment actueel zijn voor het kind. De kerngedachte hierbij is dat het niet goed oplossen van een eerdere ontwikkelingsopgave gevolgen heeft voor latere ontwikkelingsopgaven. Die latere opgaven kunnen dan niet of onvoldoende uitgevoerd worden, waardoor de ontwikkeling kan stagneren of ontsporen. Om dit te voorkomen is het belangrijk dat kinderen bij elke ontwikkelingsopgave voldoende ondersteund worden. Dit betekent dat de pedagogische omgeving goed afgestemd moet zijn op de ontwikkelingsopgaven die voor het kind op dat moment spelen. „Stresserende omgevings- en ouderfactoren hebben via de ouderkindrelatie dan ook een grote invloed op de ontwikkeling van het (jonge) kind. Psychosociale problemen bij ouders en verstoringen in de ouder-kindrelatie of hechting zijn risicofactoren voor het ontstaan van emotionele en gedragsproblemen en kunnen al tijdens de zwangerschap geïdentificeerd worden. Andersom kunnen ook ernstige kindfactoren het ouderschap sterk onder druk zetten.‟ (Majoor, 2013). Daar waar opvoedingsopgaven van de ouders onvoldoende afgestemd zijn op de ontwikkelingstaken van het kind, is sprake van problemen in het dagelijks grootbrengen van kinderen, van problemen op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer. Het al dan niet ontstaan van problemen op de ouderlijke werkvloer is afhankelijk van het functioneren van de zogenaamde bufferprocessen, te weten: het innemen van de metapositie, een goede taakverdeling, steun en „goede ouder‟-ervaringen. Deze bufferprocessen spelen een cruciale rol in het grootbrengen van kinderen. “Functioneren deze processen optimaal, dan beschermen ze het opvoeden tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve effecten van ongunstige omstandigheden daaromheen (…)”(Van der Pas, 2012, p. 105). Geen enkele buffer kan alléén de werkvloer beschermen. Mocht één van de vier stagneren, dan moeten de andere drie harder werken‟. (Van der Pas, 2009, p.229). Nagenoeg elke ouder kan elk kind grootbrengen, hoe problematisch beiden ook zijn, mits er bufferprocessen werkzaam zijn (Van der Pas, 20096, p.12,). De verklaring, zowel als de oplossing van opvoedproblemen moet dan niet worden gezocht in ouder of kind of in enigerlei risicofactor, maar in de stagnatie van één of meer bufferprocessen. Kortom: ernstige problemen in de bufferprocessen belemmeren het adequaat handelen (het afstemmen van opvoedingstaken op ontwikkelingstaken) op de ouderlijke werkvloer en daarmee in ook de ontwikkeling van het kind.
2. Doel van de module Deze module richt zich op het versterken van de bufferprocessen wat het dagelijks handelen van ouders op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer beschermt tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve ongunstige omstandigheden daaromheen. Hierdoor zijn ouders (weer) in staat hun dagelijks handelen op de werkvloer af te stemmen op de ontwikkelingstaken en behoeften van hun kind, wat tot uiting komt in een uitgebalanceerde draaglast-draagkracht verhouding en een vermindering van complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen. Bij de uitvoering van deze module wordt bovenstaande algemene doelstelling geconcretiseerd door te werken aan een combinatie van één of meerdere onderstaande subdoelen2:
2
uit: ‘Handleiding voor de ouderbegeleider’, Xonar & Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: 2004.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 4/46
A. Herstel van de metapositie staat open voor reflectie op zijn/haar ouderschap, op de emoties die met het ouderschap gepaard gaan en op zijn manier van opvoeden; is in staat het bestaan van positieve en negatieve gevoelens inzake ouderschap en kind te onderkennen; wanneer er iets misgaat in de opvoeding overziet de ouder wat er is gebeurd en hoe dit gekomen is (overzicht); wanneer er iets misgaat in de opvoeding overziet de ouder wat er beter had gekund of hoe het opgelost kan worden (overwicht). B. Taakverdeling en steun beschikt over steun als opvoeder van zijn partner; heeft informele steun als opvoeder in zijn directe omgeving; weet (in)formele steun te mobiliseren; de ouder ervaart niet alleen praktische steun maar voelt zich ook emotioneel gesteund door geruststelling en bemoediging. C. Positieve ouderschapservaringen, onder te verdelen in: Conflicthantering o is in staat conflicten met zijn kind te hanteren; o heeft controle over de uiting van zijn emoties jegens het kind. Leiding en bescherming o draagt zorg voor een veilige omgeving voor het kind; o heeft toezicht op en controle over het gedrag van het kind; o heeft overwicht in het reguleren van het gedrag van het kind. Rolverhouding o heeft gepaste verwachtingen jegens het kind; o draagt zorg voor een passend evenwicht in wederzijdse zorg; o heeft in voldoende mate plezier in het betonen van zorg.
3. Doelgroep van de module 3.1 Voor wie is de module bedoeld? Deze module richt zich op ouders bij wie sprake is van ernstige problemen in de bufferprocessen waardoor adequaat handelen op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer en daarmee de ontwikkeling van het kind ernstig wordt belemmerd, wat tot uiting komt in complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen. Er is sprake van opvoedingsnood en een ernstig verstoorde draagkracht-draaglastverhouding. Een verbetering in de vijf basisvaardigheden (veiligheid bieden, verzorgen, zicht houden op het kind, verwachtingen overbrengen op het kind en grenzen stellen) dragen bij aan de ervaring (…) van geslaagd ouderschap en versoepelen hiermee het (her)innemen van de metapositie.‟ ( Van der Pas, 1994, p.33). Daar waar dit proces onvoldoende in gang wordt gezet kan worden met enkel de inzet van specialistische (orthopedagogische) ambulante gezinsinterventies is de module Methodische Ouderbegeleiding geïndiceerd. Met behulp van de OBVL & een incidentanalyse (zie figuur 1) kan in het eerste intakegesprek3 worden gescreend of er sprake is van een stagnatie in de bufferprocessen en de aard van de problemen op de ouderlijke werkvloer.
3
Zie module Intake & diagnostiek
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 5/46
Figuur 1: Incident-analyse (tussen haakjes de domeinen en aspecten van het ouderschapsmodel) Situatie
Gedachte
Gevoel
Gedrag
Gevolg
Wat was het concrete gedrag van het kind? (omstandigheid)
Wat dacht de ouder? (metapositie)
Wat voelde de ouder? (metapositie, emotieregulatie)
Wat deed de ouder? (5 basisgedragingen en timen & doseren)
Wat gebeurde er? („goede ouder‟ervaringen)
Wie waren erbij? (taakverdeling en steun)
Indien geïndiceerd4 kan nadere diagnostiek plaatsvinden met behulp van: het Ouderschapsgesprek (Schuengel & Van der Veen, 2000, zie bijlage 1 en 2) een ‘aangeklede levenslijn’ van het kind. (Van der Pas, 2000, p.92). Elk gegeven van het kind kan worden aangevuld met bijbehorende informatie over de ouders. Parallel aan de levenslijn van het kind loopt immers het verhaal van hun ouderschapsgroei of –stagnatie. Waren ze er klaar voor toen hun kind werd geboren? Met wie konden ze praten over zijn vele huilen? Wie begreep hoe moeilijk ze het ermee hadden? Hoe woonden ze toen? Werkten ze? Bleven ze werken? Hoe werd dat allemaal geregeld? Elk feit uit de levenslijn van het kind kan worden aangekleed met verschillende soorten gegevens (vijf fffff-en): Feiten betreffende het kind, Familie, Financiën, Feelings ( gevoelens die ouders toen ervoeren en welke rol die speelden) en Fantasieën (mythes, narratieven rationalisaties van ouders). Dit resulteert een ingevuld ouderschapsschema, zie figuur 2. Figuur 2: Voorbeeld ingevuld ouderschapsschema, (4-168)
WERKVLOER
BUFFERPROCESSEN
OMSTANDIGHEDEN
Is een chaos doordat de ouders geen zicht meer hebben op wat Rickie kan en mag
Netwerk moet worden geactiveerd
Plotselinge ziekte verstoort normale leven en functioneren van kind: de vooruitzichten zijn onzeker
Timen & doseren moeten geleidelijk en al experimenterend opnieuw worden ingesteld Emotieregulatie onvoldoende: te veel bekommernis
Taakverdeling is nu verstoord, maar was goed en kan worden bijgesteld Metapositie is goed, maar moet worden versterkt: opdat ouders niet kopje-onder gaan in de ellende
Toegewijde ouders Verdere omstandigheden zijn gunstig
‘goede ouder’-ervaringen zijn er geweest, maar blijven voorlopig uit; intrapsychische groei lijkt mogelijk
Het schema zelf begint met de werkvloer, links, omdat daar het feitelijke grootbrengen plaatsvindt. Bij probleemloos ouderschap is de werkvloer het centrum van dat universum. Schema‟s van ouderonderzoek5 moeten echter worden ingevuld en gelezen van rechts naar links: te beginnen bij „het kind als omstandigheid‟ (Van der Pas, 2000, p.168).
4
5
Zie module Intake & diagnostiek Van der Pas pleit er overigens voor niet te spreken van ouderschapstaxatie, maar van buffer-taxatie: „Ouderschap taxeren we
niet‟ (6-238).
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 6/46
3.2 Indicatie en contra-indicatiecriteria Jeugdhulp Friesland biedt specialistische jeugdzorg op het gebied van opgroei- en opvoedingsproblemen, in de leeftijdscategorie 0 t/m 18 (met een uitloop tot 23) jaar. Kinderen, jongeren en hun ouders/opvoeders kunnen een beroep doen op Jeugdhulp Friesland. Dit doen zij als de normale ontwikkeling van het kind wordt belemmerd. Mogelijk is er sprake van psychosociale problemen, psychiatrische problemen, gezinsgerelateerde problemen, psychische problemen, gedragsproblemen of een combinatie daarvan. Kinderen en jeugdigen met een psychiatrische, zintuiglijke, lichamelijke en/of verstandelijke beperking die redelijk sociaal redzaam zijn, worden ook behandeld en/of opgevangen, als dit past binnen de behandelprogramma‟s en mogelijkheden van Jeugdhulp Friesland. We nemen ook jeugdigen op met een civielrechtelijke maatregel. In specifieke situaties worden kinderen met een strafrechtelijke maatregel behandeld (Gedragsbeïnvloedende maatregel). De door Jeugdhulp Friesland gehanteerde indicatiecriteria en contra-indicaties zijn uitgebreid beschreven in De Betekenis onder het hoofdstuk Doelgroepenbeleid op pagina 15. Deze folder is te downloaden op www.jeugdhulpfriesland.nl onder het tabblad „Jeugdhulp Friesland‟. Voor de module Methodische Ouderbegeleiding gelden naast de algemene indicatiecriteria en contraindicaties de volgende indicatiecriteria en contra-indicaties. Indicatiecriteria Er is bij ouders sprake van ernstige problemen in de bufferprocessen waardoor adequaat handelen op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer wordt belemmerd, en daarmee uiteindelijk de ontwikkeling van het kind. Er is sprake van complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen waarbij een risico op uitval dreigt te bestaan. Tevens is er sprake van opvoedingsnood en een ernstig verstoorde draagkrachtdraaglastverhouding. Een verbetering in de vijf basisvaardigheden (veiligheid bieden, verzorgen, zicht houden op het kind, verwachtingen overbrengen op het kind en grenzen stellen) dragen bij aan de ervaring (…) van geslaagd ouderschap en versoepelen hiermee het (her)innemen van de metapositie.‟ ( Van der Pas, 1994, p.33). Daar waar dit proces onvoldoende in gang wordt gezet kan worden met enkel de inzet van specialistische (orthopedagogische) ambulante gezinsinterventies is de module Methodische Ouderbegeleiding geïndiceerd. Contra-indicaties „Voor de meeste ouders ligt het binnen hun bereik om de metapositie te hervinden. […] Zeker wel dient er altijd aandacht te zijn voor de vermogens van ouders om op metaniveau te functioneren (Van der Pas, 2012, p.157).‟ „Uiteraard zijn sommige ouders niet in staat tot metadenken. Ze missen daartoe de benodigde intellectuele vermogens, de relationele vermogens (denk aan een autistoforme ouder), de rustige aandacht (denk aan een ouder met ADHD) of zijn psychotisch of verslaafd.‟ (Van der Pas, 2012, p.155). 3.3 Toepassing bij migranten De module is niet specifiek ontwikkeld voor kinderen of gezinnen met een allochtone achtergrond echter is in principe ook goed te gebruiken bij allochtonen kinderen en gezinnen, aangezien bufferprocessen „in elke tijd of cultuur het opvoeden van kinderen afschermen voor de negatieve invloed van wat wij aanduiden als risicofactoren‟. (Van der Pas, 2006, p. 25). Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
4. Aanpak van de module 4.1 Structuur en opbouw Inbedding van de module De module Methodische Ouderbegeleiding wordt vormgegeven vanuit het Behandel- en Expertise Centrum 0-7 jaar en 6-13 jaar, dat wordt gekenmerkt door het zogenaamde Matched Care principe; de mogelijkheid om specialistische zorg flexibel en op maat (vraaggericht) in te richten. Onder regie van de gedragswetenschapper wordt, vanuit de vraag van ouders, kind en verwijzer, op basis van een Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 7/46
geïntegreerd diagnostisch beeld een ambulante orthopedagogisch hulpverlener ingezet. Diagnostiek 6 en behandeling vanuit het Behandel- en Expertisecentrum vinden altijd plaats binnen de context en bij voorkeur in de natuurlijke omgeving van kinderen. In overleg met alle betrokkenen kunnen daarnaast ook die vormen van specialistische zorg (modules) ingezet worden die noodzakelijk zijn om de bedreigde ontwikkeling van het kind bij te sturen, waaronder de module Methodische Ouderbegeleiding. Op basis van het (voorlopige) integratieve beeld worden in overleg met ouders, opvoeders, verwijzer en het multidisciplinaire team behandeldoelen geformuleerd. Daar waar deze behandeldoelen primair samenhangen met en/of betrekking hebben op het (versterken van) de zogenaamde bufferprocessen (zie par. 2), kan de module Methodische Ouderbegeleiding worden ingezet. Opbouw Het activeren van bufferprocessen staat dan ook centraal in de module Methodische Ouderbegeleiding. Bufferprocessen spelen een cruciale rol in het grootbrengen van kinderen. “Functioneren deze processen optimaal, dan beschermen ze het opvoeden tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve effecten van ongunstige omstandigheden daaromheen (…)” (Van der Pas, 2012, p. 105). Volgens Van der Pas (2006, p.97) is het eerste doel de metapositie te versterken. Herstel van de metapositie begint volgens Van der Pas (2006, p.99) altijd met het creëren van goede ouder-ervaringen. Om die reden wordt de begeleiding die gericht is op het laten opdoen van positieve ouderschapservaringen hieronder dan ook als eerste besproken en bij voorkeur dan ook als eerste in gang gezet. Algemene werkwijze Gezien de gevarieerde problematiek waarmee elke ouderbegeleider te maken krijgt, kan hij met één methode niet toe. Net zo min als ouderproblematiek zonder meer gekoppeld kan worden aan klinische kindbeelden, kan dat met de ouderbegeleiding (Van der Pas, 1994b, in Van der Pas, 2006, p.47). Ouderbegeleiding is dus een multimethodische bezigheid (Van der Pas, 2006, p. 47). Het werkterrein van de ouderbegeleider (…) is een gebied waarin (…) verschillende relaties en posities op verschillende niveaus interacteren: de ouderrelatie, de persoon-met-zijn-verleden-en toekomst als ouder, de ouder in de metapositie en de ouder in interactie met het kind. Een theorie die dit alles recht wil doen, kan niet anders dan verschillende invalshoeken hebben en moet weet hebben van verschillende theoretische referentiekaders (Van der Pas, 2006, p.68). Deze referentiekaders betreffen de pedagogiek, de relatietherapie, de gezinstherapie, de contextuele therapie en individuele psychotherapie, waarbij echter sprake is van een duidelijke afbakening tussen deze referentiekaders en die van de methodische ouderbegeleiding (zie par. 14). Bij het bereiken van de behandeldoelen wordt naast bovengenoemde referentiekaders tevens gebruik gemaakt van: Oplossingsgericht werken: de cliënt zo veel als mogelijk zijn/haar eigen oplossingen laten bedenken, aansluiten bij de betekeniswereld en de krachten van het kind. Dialooggestuurd werken: de uitkomst van het gesprek staat van te voren niet vast, de gesprekspartners hebben een gelijkwaardige positie. Systeemgericht werken: de hulpverlening richt zich op het kind en zijn/haar omgeving (gezin, kinderopvang, peuterspeelzaal, school etc.). Dat betekent „het regelen van de onderlinge betrekkingen‟ in de leefwerelden waarin het kind actief is. Deze leefwerelden verhouden zich onderling tot elkaar, zijn van invloed op elkaar en bepalen in grote mate hoe een kind zich ontwikkelt. Competentiegericht werken: het aanleren en uitbreiden van vaardigheden bij kinderen en ouders. Dit wordt zoveel mogelijk in fases aangeboden, passend bij de ontwikkeling en vooral het niveau van functioneren van het kind. Resultaatgericht werken: in gezamenlijk overleg worden einddoelen opgesteld en wordt structureel gemeten of deze doelen ook worden behaald. Specifieke werkwijze Het inzetten van bovenstaande principes wordt altijd ingegeven vanuit het perspectief van de ouder, de zogenaamde ouderbegeleidende positie. Hiermee verwijst van der Pas naar het feit dat het hebben van ouders als cliënt, de hulpverlener in een speciale positie plaatst. Deze ouderbegeleidende positie is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Ouderschap impliceert een besef van verantwoordelijk-zijn (zie par. 6); Ouderschap maakt kwetsbaar (zie par. 6); 6
Module Intake & diagnostiek
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 8/46
-
De ouder wordt gezien als consultvrager. „Bejegend worden als consultvrager is op zich een „goedeouder-ervaring‟ en versterkt het ouderlijk meta-denken.‟(Van der Pas, 2006, p. 96). „Het toekennen van deze rol spreekt de ouder aan als degene die de leiding heeft, gaat uit van diens besef van verantwoordelijk-zijn voor het kind (…). (Van der Pas, 2006, p. 91), ook in een gedwongen kader: „De ouderbegeleider onderneemt dan de geëigende stappen ter bescherming van het kind, maar zonder de rechten van ouders als cliënt te veronachtzamen: hij legt rekening en verantwoording af tegenover hen; hij rapporteert over hun tekortschieten, maar formuleert zodanig dat niemand wordt gekwetst; het besef van verantwoordelijk-zijn van de falende ouder wordt niet in twijfel getrokken, ook al zet men vraagtekens achter de wijze waarop de ouder er vorm aan geeft en ook al gebieden de wet en de professionele verantwoordelijkheid dat men intervenieert in het belang van het kind‟ (Van der Pas, 2006, p.29).
De ouderbegeleidende positie impliceert dus dat psychotherapeutische deeltechnieken kunnen worden ingezet, mits deze passen bij de ouderbegeleidende positie (Van der Pas, 2006, p.66). Anders geformuleerd: de ouder blijft de rol van consultvrager te allen tijde behouden en krijgt niet de rol van patiënt toegekend. Deze rol staat haaks op de ouderbegeleidende positie van waaruit nadrukkelijk wordt aangesloten bij het perspectief van de ouder als een persoon met een besef van verantwoordelijk zijn voor het kind dat hulp krijgt.‟(Van der Pas, 2006, p.97). „Juist bij ouders die zo kwetsbaar zijn en zich als ouders zwak voelen staan, is het van belang hen uit de patiëntenrol te halen (Van der Pas, 2006, p.95). Ten slotte betekent het feit dat ouder binnen de module Methodische Ouderbegeleiding als consultvrager wordt gezien niet dat er met ouders in jargon moet worden gesproken, in tegendeel. Er is volgens Van der Pas (Van der Pas, 2009, p.237) al genoeg jargon als struikelblok in de communicatie met ouders en doet de aanbeveling vakjargon te vermijden: „Gewone woorden horen thuis in de gesprekken met ouders en ook die woorden horen thuis in dossiers, brieven en rapportage.‟ (Van der Pas, 2009, p.237). Het woord „metapositie‟ is dan ook taboe, maar beelden van de helikopter en de stoel van de coach -buiten het speelveld- spreken ouders aan. Deze beelden suggereren „erboven staan‟, en „afstand nemen‟ en nodigen onmiddellijk uit tot meta-overwegingen.‟(Van der Pas, 2009, p.232). Specifieke interventies Hieronder wordt een (niet uitputtend) overzicht van specifieke interventies besproken met als gemeenschappelijke focus het herstel van de bufferprocessen. Specifieke interventies gericht op het laten opdoen van ‘goede ouder’-ervaringen Interventies met betrekking tot de ouderlijke werkvloer met als doel ouders „goede ouder‟ ervaringen op te laten doen. Van der Pas (Van der Pas, 2006, p.106) spreekt in dit verband van „de verzameling opvoedfoefen en kinderweetjes die men [als ouderbegeleider, red.] al doende verzamelt, zoals; het is voor een peuter veel vermoeiender om stil te zitten dan om rond te hollen‟. Van der Pas beschouwt dit als de methodische huis-, tuin- en keukenaspecten van ouderbegeleiding, die mogelijk niet deskundig ogen, maar desalniettemin een onontkoombaar deel uitmaken van de ouderbegeleiding. „Welk gezicht toont het kind?‟ Dit is een door Van der Pas ontwikkelde techniek waarbij – zonder te oordelen en zonder emoties van ouders te interpreteren – samen met de ouder die reacties worden geëxploreerd. Niet zelden worden ze daarna minder heftig of vallen weg. (Van der Pas, Van der Pas, 2009, p.255). Deze techniek versterkt de metapositie van de ouder en verhelpt stagnerende groei als ouder. […] De aandacht van de ouder blijft gericht op het functioneren als ouder en op de ouder-kindinteractie, maar al reflecterende daarop komen soms onbewuste of lang vergeten emoties en associaties naar boven. Aan de hand daarvan doorlopen ouder en ouderbegeleider gezamenlijk en bewust de (meestal onbewuste) intrapsychische processen die leiden tot ouderschapsgroei (zie par. 6). Deze techniek hoort niet thuis in de onderzoeksfase, in die fase ontbreekt nog het veilige contact dat een voorwaarde is om slecht gereguleerde, onaangename emoties op deze manier te bespreken. In zekere zin is het „een therapeutisch uitstapje, in andere zin niet. De ouder blijft idealiter op metaniveau, introspectie is niet aan de orde en emoties worden niet geïnterpreteerd. Cruciaal is dat de ouder in de metapositie blijft. Dat is: zich aan de veilige kant weet van slecht gereguleerde emoties. „(Van der Pas, 2009, p. 261). De techniek is uitgewerkt in bijlage 3.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 9/46
-
Video Ouderbegeleiding (VOB)7 Het gebruik van video binnen de methodische ouderbegeleiding is gestoeld op een combinatie van twee theorieën, te weten de methodiek Videohometraining / Video Interactie Begeleiding volgens de Associatie Intensieve Thuisbehandeling (AIT) en de praktijktheorie rondom ouderbegeleiding volgens Alice van der Pas. Door inzet van de video verschuift de rol van ouder als acteur naar observator. De ouder zit niet meer in de emotioneel beladen situatie van dat moment, maar krijgt de mogelijkheid om (letterlijk) van een afstand naar zijn kind te kijken. Het bekijken van beelden geeft ouders dus de mogelijkheid om in de metapositie te komen (Xonar, 2004) en vanuit die positie ook te kunnen zien wat goed gaat van waaruit gewerkt kan worden aan „goede ouder‟ervaringen. Bij het bespreken van de beelden is het van belang dat dat ouderbegeleider bewaakt dat er wordt gefocust op het innemen van de metapositie door de ouder. Het kan gebeuren dat ouders voorbeelden geven om de situatie te verduidelijken, waardoor er wordt gesproken over de „werkvloer‟. De ouderbegeleider zal zijn vragen dan zo moeten stellen dat de metapositie behouden blijft. Bijvoorbeeld: Ouder : „Hoe had ik het ander kunnen oplossen?‟ Ouderbegeleider : Welke mogelijkheden overweegt u op zo‟n moment?‟
Specifieke interventies gericht op het herstel van de metapositie Interventies met betrekking tot de ouderlijke werkvloer met als doel de metapositie te versterken „Idealiter zijn werkvloer en metaniveau verbonden door een feedbackproces […] Stagneert het feedbackproces, dan raakt de ouder zijn richting op de werkvloer kwijt. (Van der Pas, 2012, p.149). „Als een interventie uitsluitend en alleen op het niveau van de werkvloer plaatsvindt, praktisch en directief of adviserend beklijft hij waarschijnlijk niet‟. (Van der Pas, 2012, p.157). Het systematisch en op metaniveau voor- en nabespreken van de hulp maakt echter meestal deel uit van de werkwijze, ook van op directe interventie gerichte vormen van hulp voor ouders. (Van der Pas, 2012, p.157). „Welk gezicht toont het kind?‟ Zie de tekst hierboven. Incidentenanalyse (zie par. 3.1). Video Ouderbegeleiding (VOB): zie hierboven. Specifieke interventies gericht op het activeren van steun en het aanpassen van de taakverdeling Het maken van een genogram Door middel van een genogram wordt samen de ouder(s) gegevens over het gezin en de familie van herkomst verzameld en overzichtelijk weergegeven. Het levert een globaal beeld op van de relatiepatronen binnen dit gezin over verschillende generaties (Xonar, 2004, p.34). Het maken van een sociogram Middels het maken van een sociogram (zie bijlage 4) kan ook gezocht worden naar goedlopende relaties buiten het genogram die gevitaliseerd kunnen worden als steunbronnen. Het sociogram biedt aanknopingspunten voor het op een systematische manier zoeken naar personen binnen de familie of het sociale netwerk die de ouder kunnen ondersteunen ((WorkWise, 2007) De analyse van de kwaliteit van het netwerk richt zich op: De omvang: met wie heeft u contact? De variatie: met welke soort mensen heeft u contact? De dichtheid: hoe vaak heeft u contact? De bereikbaarheid: op welke manier contact: bezoek, telefonisch of schriftelijk? 4.2 Duur De module Methodische Ouderbegeleiding kan worden ingezet gedurende maximaal 10 maanden. 4.3 Frequentie De module Methodische Ouderbegeleiding wordt gemiddeld eens per twee weken ingezet. Daarbij is een flexibele op- en afbouw mogelijk. Met behulp van de matrix in bijlage 5 kan hiervan een inschatting worden gemaakt. 4.4 Intensiteit De ouderbegeleider kan maximaal 30 sessies inzetten (zie ook bijlage 5).
7
Indien de ouderbegeleider hiertoe is opgeleid
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 10/46
4.5 Setting De module Methodische Ouderbegeleiding vindt plaats in de thuissituatie, en/of een locatie van het Behandel- en Expertisecentrum van Jeugdhulp Friesland.
5. Materialen en links De ouderbegeleider kan gebruik maken van de volgende middelen, welke als bijlage zijn opgenomen bij deze modulebeschrijving: Het Ouderschapsgesprek (Bonnet, Schuengel & Baartman, 2005) : bijlage 1 & 2 „Welk gezicht toont het kind?‟(Van der Pas, 2009, p 255 ev.) : bijlage 3 Sociogram (WorkWise, 2007) : bijlage 4
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 11/46
B. ONDERBOUWING VAN DE MODULE
6. Verantwoording: doelgroep, doelen en aanpak Probleemanalyse Ouders worden door Van der Pas omschreven als „al die grote mensen die, hoe jong of oud ook, alleen of groepsgewijs, zich onvoorwaardelijk en blijvend verantwoordelijk weten voor een kind, ongeacht of er sprake is van bloedverwantschap en of men de feitelijke zorg voor het kind heeft‟ (Van der Pas, 2006, p.15). Een besef van verantwoordelijk zijn voor een kind is volgens Van der Pas de kern van het ouderschap. ‟Deze kern is niet biologisch van aard, noch maatschappelijk of juridisch, maar ethisch. […] Het betekent dat zo iemand niet meer onverschillig kàn staan tegenover dat kind, ook al zou hij of zij dat willen. Het betekent tevens dat een die persoon niet anders kan tekortschieten in deze opdracht (Van der Pas, 2006, p. 22). „Alle ouders zijn kwetsbaar wegens de niet te realiseren opdracht die zij zichzelf hebben gesteld: het tijdloos en onvoorwaardelijk verantwoordelijk-zijn voor een kind, en ouders met opvoedproblemen zijn extra kwetsbaar. Verantwoordelijkheid en schuld liggen in ieders denken immers vlak naast elkaar‟(Van der Pas, 2006 p.25) 8 . Dit besef van verantwoordelijk-zijn geeft sturing aan het dagelijks grootbrengen door ouders. ´(…) Ghesquière (1993, in Van der Pas, 2012) vond bij multiprobleemgezinnen dat de ervaring van ouders dat hun intentie tot competent ouderschap wordt gezien en bevestigd de cruciale factor is voor het al dan niet slagen van hulpverlening. Hebben zij die ervaring, dan zijn zij tot veel bereid. Ontbreekt die ervaringen, dan strandt ook de meest hulpvaardige hulp‟ (Van der Pas, 2012, p.158). Problemen in ouderschap kunnen worden begrepen aan de hand van het verklaringsmodel zoals dat is ontwikkeld door Van der Pas. Dit verklaringsmodel heeft betrekking op domeinen (zie ook figuur 1), namelijk: 1. De ouderlijke (pedagogische) werkvloer 2. Bufferprocessen 3. Omstandigheden
OUDERLIJKE WERKVLOER
Basisgedragingen Veiligheid Verzorging Zicht houden Verwachtingen Grenzen
BUFFERPROCESSEN
Solidaire gemeenschap
Goede taakverdeling
Metapositie
Timen & Doseren ´Goede ouder´-ervaringen Emotieregulatie
8
OMSTANDIGHEDEN KIND, OUDERS, broers, zussen, grootouders, andere familie sociaal netwerk behuizing baan, inkomen stad, platteland, buurt cultuurverschil, godsdienst schoolsysteem geweld op tv en videospelletjes migratie, vluchten gsm, sms, internet reclame voor alcohol opvoeddeskundigen enzovoort
). Een besef van verantwoordelijk zijn garandeert overigens niet dat er bekwaam word geouderd (boek 1, p. 24).
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 12/46
DE OUDERLIJKE WERKVLOER Het domein van de dagelijkse praktijk van het ouderschap, de ouderlijke werkvloer is onder te verdelen in drie aspecten, namelijk vijf basisgedragingen- of vaardigheden (door Van der Pas ook wel de Schijf van Vijf genoemd), timen & doseren en emotieregulatie. Deze drie aspecten zullen hieronder worden toegelicht. Vijf basisvaardigheden (wat doen ouders) 1. 2.
3. 4. 5.
Veiligheid bieden. Deze vaardigheid heeft zowel betrekking op concrete daden als er zijn en impliceert ook veel vooruit denken. Verzorging. Hierbij gaat het om een geheel van taken die ervoor „zorgen‟ dat er bij het kind geen sprake is van honger, dorst, kou, warmte, zon, ziekte, vuil, ongedierte, oververmoeidheid of boze dromen. Terwijl veiligheid bieden vooral een kwestie is van vooruitzien, speelt het verzorgen zich vooral af in het hier en nu en is een kwestie van doen (Van der Pas, 2012, p.36). Zicht houden. Alles wat een ouder doet of laat is mede gebaseerd op een inschatting wat het kind behoeft, wat ze wil of niet wil, haar stemming, waar ze aan toe is […]‟ (Van der Pas, 2012, p.39). Verwachtingen. Verwachtingen van ouders hebben zowel betrekking op het heden als het verleden en creëren spanning (waar gaan verwachtingen over in eisen?). Grenzen. Bij het stellen van grenzen gaat het om nee zeggen tegen het kind, waarbij de grenzen van ouders samenhangen met verschillende soorten regels die worden overtreden: Een regel van de ouder zelf wordt overtreden Het kind overtreedt eigen regels of regredieert Het kind overtreedt een huishoudelijke regel of afspraak Het kind overtreedt een sociale regel Het kind overtreedt een regel die hem scheidt van de ouder als degene die regels stelt: de strijd om het gezag zelf De vaardigheden zijn in de dagelijkse praktijk met elkaar verweven: „In de praktijk van het ouderschap worden altijd meer vaardigheden tegelijk gebruik, maar zelden zijn ze goed van elkaar te onderscheiden‟ (Van der Pas, 2012, p.28). Daarnaast komen vaardigheden in vele vormen en combinaties voor, maar zijn niet voorbehouden aan bepaalde ontwikkelingsfase van het kind, er zijn vele „vaardighedencocktails‟ mogelijk (Van der Pas, 2012, p.31). „Bovenstaande vaardigheden vormen het basisgereedschap van ouders. Bijna elke ouder beschikt erover, maar het leren hanteren ervan vraagt tijd en oefening, en leidt tot vragen en onzekerheid‟ (Van der Pas, 2012, p. 52).
Timen en doseren (hoe beslissen ouders) „Timing betekent: niet te vroeg en niet te laat met het oog op hoe ver het kind is in zijn ontwikkeling […]. Doseren betekent: niet te veel en niet weinig op dit moment‟ (Van der Pas, 2012, p.58). „Zeer veel ouderschapsproblematiek kan […] worden geherformuleerd in termen van een niet goed afgesteld zijn van timen en doseren‟ (Van der Pas, 2012, p.60). “…het ouderlijk timen en doseren schippert tussen alles zelf doen en alles overlaten: alles zelf doen - samen doen – toekijken - alles overlaten. Deze fasen zijn van toepassing op alle leeftijden en op elke functie, taak, vaardigheid, rol, die het kind zich eigen moet maken‟. (Van der Pas, 2012, p.61). Emotieregulatie (wat voelen ouders) Onaangename emoties zijn niet van negatieve invloed op kinderen zolang de ouder deze emotie zo hanteert dat deze niet interfereert met zijn timen en doseren (Van der Pas, 2012, p.75). Binnen het ouderschap zijn een aantal bronnen van onaangename emoties te onderscheiden, namelijk: Het opvoeden van gewone kinderen confronteert ouders met een groot aantal aversieve situaties Het kind met al zijn impulsen die zijn gedrag bepalen De ontwikkelingsfasen van het kind; „elke nieuwe fase van het kind stelt andere eisen aan de basisvaardigheden van ouders […]” (Van der Pas, 2012, p.77). Het dagelijkse werk, de basisgedragingen van ouders worden door het kind vaak als frustrerend beleefd; „Sterke emoties zijn een dagelijks nevenverschijnsel van ouderschap. Conflictueuze interactie tussen ouders en kinderen doen zich 3,5 tot 15 keer per uur voor in gezinnen met jonge Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 13/46
-
-
kinderen en nog frequenter wanneer het kind ziek is, gehandicapt of agressief […] (Dix, 1991, In: Van der Pas, 2012, p.76). Werkvloerthema‟s die voor de ouder zelf een speciale betekenis hebben. Dit kan een oude ambivalentie in de ouder wakker maken en daarmee de onaangename emoties die daarbij horen, wat het timen en doseren bemoeilijkt (Van der Pas, 2012, p.79). Het besef van verantwoordelijk- zijn voegt aan alle onaangename emoties een extra onaangename dimensie toe.‟ Ouders verwachten immers van zichzelf dat zij niet alleen doen wat goed is voor het kind en het gelukkig te maken, maar dat ze ook te allen tijde en onvoorwaardelijk van het kind houden. Elke onaangename emotie uit bovenstaande bronnen […] is dus eigenlijk niet gepermitteerd‟ (Van der Pas, 2012, p.79).
Ouders krijgen dus veel onaangename emoties te verwerken, maar hun besef van verantwoordelijk-zijn staat hen niet toe om zich geheel door een spontane emoties of „hete cognitie‟ (de allereerste reactie op een prikkel) te laten leiden. Door middel van regulatie voorkomen ouders dat een dergelijke hete cognitie niet tot onbekookt gedrag leidt‟ (Van der Pas, 2012, p.93). Van der Pas noemt drie hypothesen die kunnen verklaren hoe ouders hun emoties zodanig reguleren „dat onaangename hete cognities hem niet zijn zicht op het kind doen verliezen‟ (Van der Pas, 2012, p.94): -
-
Een instinct voor het goede; welke bij ouders extra impulsen krijgt door hun besef van verantwoordelijk zijn; Constructieve aspecten van haatgevoelens; door het bewust durven voelen ervan, realiseert de ouder zich onmiddellijk dat het kind beter verdient, in tegen testellen tot ouders die deze gevoelens ontkennen of verdringen; De intrapsychische route van hete cognitie naar goed ouderschap (zie hieronder bij „bufferprocessen‟).
BUFFERPROCESSEN Bufferprocessen spelen een cruciale rol in het grootbrengen van kinderen. “Functioneren deze processen optimaal, dan beschermen ze het opvoeden tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve effecten van ongunstige omstandigheden daaromheen […]” (Van der Pas, 2012, p. 105). En „wanneer één van deze processen stagneert, dan kunnen de andere het tekort compenseren (Van der Pas, 2012, p.106) Deze bufferprocessen betreffen de taakverdeling & steun9, de metapositie en „goede-ouder‟-ervaringen. Solidaire gemeenschap; taakverdeling rond het uitvoerend ouderschap „Wat elke ouder allereerst nodig heeft is morele en feitelijke steun in de rug, èn vanuit de maatschappij, én vanuit een sociaal netwerk. Voor de schouders van ouders is de opvoedtaak te zwaar en te veelomvattend‟ (Van der Pas, 2012, p.105). Twee soorten taken zijn te onderscheiden: voorwaardenscheppende taken waarbij het gaat om het faciliteren van de opvoeding (kostwinning en huishouding) en het feitelijke grootbrengen (praktisch en opvoedkundig). „Taakverdeling reikt echter verder dan de direct betrokkenen. […] Waar die maatschappij zich niet solidair voelt met ouders, hun inzet niet waardeert, zich niet mee verantwoordelijk voelt en niet bereid is in te springen waar nodig, helpen danwel corrigeren, daar is ouderschap een loodzware last‟ (Van der Pas, 2012, p.109). Goede taakverdeling binnen het uitvoerend ouderschap Hoe zijn taken en verantwoordelijkheden verdeeld? Van der Pas (2012, p.128) onderscheidt een drietal factoren die een soepele taakverdeling bemoeilijken:
9
„.. de maatschappelijke positie van de moederende ouder is zwakker dan die van de vaderende ouder [...] Alleen een maatschappelijke opwaardering van het kinderen grootbrengen, thuis of elders, kan ertoe leiden dat een man die vader niet wordt beschouwd als een man van tweede garnituur‟ (Van der Pas, 2012, p.128).
Het betreft hier de twee bufferprocessen taakverdeling en steun, die vaak gezamenlijk worden benoemd.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 14/46
Ouders zijn niet alleen ouder, maar ook elkaars partner. ‟Ze hebben niet één, maar twee relaties, doel en regels van beide relaties zijn verschillend, en soms onderling strijdig‟ (Van der Pas, 2012, p.128). „In toenemende mate willen ouders het feitelijk opvoedwerk juist niet aan elkaar delegeren maar delen. […] Dit blijkt nog lastiger in de praktijk te brengen dan samen koken‟ (Van der Pas, 2012, p.128). “Een beiderzijds bevredigende taakverdeling op de werkvloer is een enorme steun, maar elke spanning tussen ouders over de vraag of en hoe de ander zijn werk doet, zet meteen beider vermogen tot timen en doseren en tot emotieregulatie onder druk‟ (Van der Pas, 2012, p.140).
Metapositie De metapositie „doelt op het vermogen van ouders om al wat zich op de werkvloer afspeelt óók het eigen optreden aldaar, te overzien, te evalueren, te toetsen aan de normen die het besef van verantwoordelijk-zijn voorhoudt, en om waar nodig zijn optreden bij te stellen‟ (Van der Pas, 2012, p.106). „De relatie die de ouders vanuit die positie heeft met het kind is een andere dan die op de werkvloer‟. […] Idealiter zijn werkvloer en metaniveau verbonden door een feedbackproces […] Stagneert het feedbackproces, dan raakt de ouder zijn richting op de werkvloer kwijt. Zoiets is ook meteen hoorbaar. [..] Het verschil zit in het al dan niet gereguleerd zijn van onaangename emoties‟ (Van der Pas, 2012, p.149). “Alleen de ouder in de metapositie is een veilige ouder. „Veilige binding is slechts mogelijk met een ouder die zich niet totaal laat binden‟. (2-151). De metapositie helpt zicht te houden op het kind, helpt timen en doseren, helpt emoties onder controle te houden. Problemen in de metapositie hangen samen met dreigingen vanuit (Van der Pas, 2012):
de werkvloer: de veelheid aan eisen die worden gesteld en het dwingende karakter ervan; het kind: bejegening door het kind waardoor het kind de ouder uit de metapositie dreigt te halen of waardoor het kind deze dreigt over te nemen, psychopathologie bij het kind (hierbij hebben ouders niet volledig zicht op hun kind); de partner: „De metapositie raakt gauw besmet door […] verschillen van visie tussen ouders over hoe ze aan hun verantwoordelijk-zijn vorm willen geven en wie wat doet; buiten de werkvloer:‟ Als omstandigheden om de werkvloer heen, dichtbij danwel veraf, ongunstig zijn, worden er aan het vermogen van een ouder om de metapositie te handhaven hoge eisen gesteld‟.
Daarnaast ontstaan metaproblemen onder druk van het onvoldoende functioneren van de andere twee bufferprocessen: taakverdeling en ouderschapsgroei. Intrapsychische groei van ouderschap: ‘goede ouder’-ervaringen Het gaat hierbij om intrapsychische groei van het ouderschap, waardoor ouders telkens weer in staat zijn een egocentrische overweging of impuls in miniseconden om te zetten in kind-centrisch ouderschap (Van der Pas, 2012, p.106). Uitgangpunt hierbij is dat niet de slechte ervaringen van toen datgene is wat groei tegenhoudt en ernstige ouderschapsproblematiek doet ontstaan, maar slechte ervaringen van nu, op de werkvloer‟ (Van der Pas, 2012, p.178). Van der Pas beschrijft een proces van intrapsychische groei van ouderschap waarmee verklaard kan worden hoe het kan dat de ene ouder „groeit in de richting van soepeler gebruik van vaardigheden en de andere afglijdt naar steeds groter wordende hulpeloosheid‟ (Van der Pas, 2012, p.162): 1.
2.
Herbeleving van de ouder van een soortgelijke situatie in de eigen kindertijd en van de wijze waarop hijzelf toen werd geouderd, of geouderd had willen worden „Hoewel hij nu als het ware aan de andere kant van de tafel zit en vanuit het „ouderperspectief‟ nu toegang heeft tot de andere helft van de relatie die hij tot nu toe alleen kende vanuit het kindperspectief, de herinnering aan wat toen beleefde is er nog (Weille, 194, in Van der Pas, 2012, p.163). ‟De herinnering wordt herbeleefd, met alle emoties van dien. Dat is niet pathologisch: zo gaat dat als je kinderen grootbrengt‟ (Van der Pas, 2012, p.163). Identificatie door de ouder met het kind „Vanuit het herbeleven van vroegere ervaringen, kan de ouder zich daarmee identificeren […]. Identificatie wordt hier opgevat als […] een emotioneel zich verplaatsen in en accepteren van de wensen en emoties van een ander (Van der Pas, 2012, p.164).
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 15/46
3.
4.
5.
6.
Empathie met het kind „Terwijl het kind een seconde eerder onaangename emoties bij hem wekte, voelt de ouder nu van harte- want uit eigen ervaring- mee met het kind‟. […] Empathie brengt zo de ouder terug in de metapositie, met een nieuw zicht op het kind en diens wensen en emoties‟ (Van der Pas, 2012, p.165). Bijsturen van de empathische reactie en van zijn gedrag met behulp van zijn volwassen beeld als ouder „Het zal duidelijk zijn dat hier de wegen van de ouder en het kind soms scheiden. Hoezeer de ouder ook empathiseert met het kind, het is de vraag of zijn ouderlijk zelfbeeld (gevormd door zijn besef van verantwoordelijk zijn, red.) hem toestaat te doen wat het kind wil‟ (Van der Pas, 2012, p.166). Zelfvertrouwen als ouder Daar waar het kind door goed ouderschap vertrouwen krijgt in de ouder, krijgt de ouder door introjectie10 van succesvol ouderen vertrouwen in zichzelf als ouder (Van der Pas, 2012, p.168). Het helen van oud zeer Als de herbeleving een ervaring betreft van niet goed geouderd zijn, dan neemt de onaangename beleving van toen iets af doordat ouder zelf nu beter oudert‟ (Van der Pas, 2012, p.168).
Bovenstaand proces wordt hieronder geïllustreerd (Block, 1991, in: Van der Pas, 2012, p.169):
Susan vertelt jaren later over een keer toen Brendan vijf weken oud was en elke nacht maar weer huilde. Die avond had zij zich voorgenomen om hem te laten huilen, zoals sommige deskundigen adviseerden: dan leert hij zichzelf troosten. ‘Susan kon bijna de stem van haar moeder horen die koeltjes adviseerde om hem zichzelf in slaap te laten huilen; maar die vertrouwde stem bracht ook verwarring teweeg. Susan hoorde opeens weer heel duidelijk het huilen vanuit de kamer van haar jongere broertje toen hij nog een baby was en zijzelf oud genoeg om zich zorgen om hem te maken (herbeleving). Haar moeder had vastbesloten zijn huilen genegeerd: het zou zijn karakter sterker maken, maar Susan wist toen niet wat ze ervan moest denken (identificatie). Liggend in haar bed, nu, met de baby huilend in de kamer ernaast, al vijf minuten (empathie), wist Susan opeens wat zij wilde (bijsturen van empathische reactie, red.) Ze sprong uit bed, holde naar de kamer van haar zoon en pakte hem op. Zijn huilen stopte bijna meteen toen zij hem aanraakte. Terwijl ze hem in haar armen wiegde, heen en weer lopend in de donkere flat, werd ze overspoeld door tegenstrijdige gevoelens. Tederheid stroomde door haar heen en mengde zich tezamen met verdrietig verlangen tot een liefdevolle droefheid waarin bevrediging en pijn door elkaar heenliepen (herbeleving). Terugkijken begrijpt Susan (volwassen ouderlijk zelf) dat ze, terwijl ze haar zoon troostte, ook zichzelf als baby aan het troosten was; en omdat haar moeder zich niet zo vrijelijk had kunnen geven aan haar kind, was Susan nu al verder dan haar moeder (zelfvertrouwen als ouder). Nadat ze zich door dit gebaar van tederheid (voor Brendan), had vrijgemaakt uit de pijnlijk strakke greep die haar moeder had op haar emoties, was ze in staat om de diepe tederheid te voelen die haar emotioneel geremde moeder zichzelf en haar kinderen had ontzegd. Susan voelde verdriet voor zichzelf als baby (herbeleven)….Het was ook verdriet om haar moeder (helen). .. Door zichzelf toe te staan om meer te geven dan ze had gekregen, liet ze haar moeder achter zich, en dat was zowel triest als een enorme opluchting.’
Het lijkt mogelijk een schaal van ouderschapsgroei te ontwerpen die loopt van soepel, via stroef naar stagnerend groeien: Ongestoord verlopende ouderschapsgroei: de omzetting van een onaangename eerste reactie op het gedrag van het kind via het bovenstaande (kleine) proces in goed timen en doseren wordt beloond met ouderlijk zelfvertrouwen (Van der Pas, 2012, p.175). Stroef verlopende groei: Het nu en het toen (respectievelijk het dagelijks grootbrengen en het onbewuste) staan voortdurend met elkaar in verbinding en reageren op elkaar. „Zolang de „vergeten‟ emoties toegankelijk zijn, zal veelvuldige omgang met het kind de oude pijn langzaam doen oplossen‟ (Van der Pas, 2012, p.175). Stagnerend groeien: „herbeleving en identificatie zijn niet mogelijk doordat oude ervaringen en de behorende emoties zijn gebarricadeerd‟ (Van der Pas, 2012, p.176). Van der Pas maakt hierbij de nuancering dat er gradaties zijn in het gemak waarmee ouders groeien als ouder. Stagnerende
10
Introjectie heeft betrekking op het zich eigen maken en het innerlijk verankeren van opvattingen, gedragingen, gevoelens en dergelijke uit de buitenwereld.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 16/46
emoties hoeven dus niet bij elk kind een rol te spelen, niet per se vroeg in het ouderschap te beginnen en niet het gehele ouderschap aan te tasten‟ (Van der Pas, 2012, p.176). OMSTANDIGHEDEN Van der Pas onderscheidt omstandigheden op verschillende niveaus, die zowel steunend als een bron van stress kunnen zijn: 1.
2. 3. 4.
Omstandigheden op microniveau die alleen voor deze ouder als omstandigheid functioneren (bijvoorbeeld de genetische kenmerken kind, maar ook de „beliefs‟ van een ouder: de ideeën, noties, idealen, illusies, theorieën, overtuigingen, fantasieën die elke ouder heeft over hoe een ouder kinderen grootbrengt‟ (Van der Pas, 2012, p.197), bijvoorbeeld: „je mag nooit een kind voortrekken!‟; Omstandigheden op exoniveau 11 zijn omstandigheden die een omstandigheid op microniveau beïnvloeden (bijvoorbeeld de school van een kind, het werk van ouders); Omstandigheden op mesoniveau vanwege het gegeven dat elke ouder tot grotere sociale vervangen behoort (bijvoorbeeld tweeverdieners, migranten); Omstandigheden op macroniveau die gelden voor alle ouders in een maatschappij, land of cultuur (bijvoorbeeld het Sinterklaasfeest).
Beïnvloedbare factoren De module Methodische Ouderbegeleiding richt zich primair op het versterken van de bufferprocessen. Bufferprocessen spelen een cruciale rol in het grootbrengen van kinderen. “Functioneren deze processen optimaal, dan beschermen ze het opvoeden tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve effecten van ongunstige omstandigheden daaromheen […]” (Van der Pas, 2012, p.105). En „wanneer één van deze processen stagneert, dan kunnen de andere het tekort compenseren (Van der Pas, 2012, p.106). Verbinding probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak De module Methodische Ouderbegeleiding richt zich op ouders bij wie sprake is van ernstige problemen in de bufferprocessen waardoor adequaat handelen op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer en daarmee de ontwikkeling van het kind ernstig wordt belemmerd, wat tot uiting komt in complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen. Doordat de aanpak van deze module zich primair richt op het versterken van de bufferprocessen wordt het dagelijks handelen van ouders op de ouderlijke (pedagogische) werkvloer beschermt tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve ongunstige omstandigheden daaromheen. Hierdoor zijn ouders (weer) in staat hun dagelijks handelen op de werkvloer af te stemmen op de ontwikkelingstaken en behoeften van hun kind, wat tot uiting komt in uitgebalanceerde draaglastdraagkracht verhouding en een vermindering van complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen. Werkzame factoren /mechanismen Door ouders te bejegenen als consultvrager wordt in de module Methodische Ouderbegeleiding uit gegaan van het besef van verantwoordelijk-zijn van ouders. Ghesquière (1993, in Van der Pas, 2012) vond bij multiprobleemgezinnen dat de ervaring van ouders dat hun intentie tot competent ouderschap wordt gezien en bevestigd de cruciale factor is voor het al dan niet slagen van hulpverlening. Hebben zij die ervaring, dan zijn zij tot veel bereid. Ontbreekt die ervaringen, dan strandt ook de meest hulpvaardige hulp‟ (Van der Pas, 2012, p.158). Verantwoording Voor de verantwoording wordt verwezen naar de aangehaalde literatuur.
7. Samenvatting onderbouwing Door het versterken van niet goed functionerende bufferprocessen wordt de ouderlijke werkvloer beschermt tegen spanning op de werkvloer zelf en tegen de negatieve ongunstige omstandigheden daaromheen, waardoor, ouders weer in staat zijn hun dagelijks handelen af te stemmen op de ontwikkelingstaken en 11
Exo is afgeleid van het Griekse woord „buiten‟
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 17/46
behoeften van hun kind, wat tot uiting komt in een uitgebalanceerde draaglast-draagkracht verhouding en een vermindering van complexe en meervoudige ontwikkelingsproblemen, internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen en gezins- en/of opvoedingsproblemen.
8. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking 8.1 Eisen ten aanzien van opleiding De volgende uitvoerend medewerkers zijn betrokken bij de module Methodische Ouderbegeleiding. Voor de eisen ten aanzien van opleiding en training wordt verwezen naar de taakfunctieomschrijving van de onderstaande functies: Ouderbegeleider (HBO-MW) Gedragswetenschapper (WO) Afdelingsmanager Secretarieel medewerker B Naast de eisen die staan omschreven in de taakfunctieomschrijving van de ouderbegeleider 12 is intervisie en/of supervisie van belang om de methodische zuiverheid (ouders benaderen als consultvrager, gebaseerd op hun besef van verantwoordelijk-zijn) te borgen. „De ouderbegeleidende positie staat het meest onder druk in situaties waarin „een kind wordt bedreigd in zijn groei of ontwikkeling door ouders wier ideeën of gedrag als het ware vragen om ingrijpen. (…) als alles tegen de ouder pleit, als er ten hemel schreiende dingen worden gedaan met het kind en als team en maatschappij en ieders instinctieve reactie zich van de ouders afwendt, dan is het aan de ouderbegeleider om, zonder ogen en oren te sluiten voor wat er aan de hand is, in de ouderbegeleidende positie te blijven‟ (Van der Pas, 2006, p.29). Systematische training en steun in de vorm van intervisie of supervisie van ervaren vakgenoten zijn nodig om te voorkomen dat de ouderbegeleidende positie gaat wankelen. Vooral onder barre opvoedomstandigheden gaat er een helend effect uit van het vasthouden aan de ouderbegeleidende positie (Van der Pas, 2006, p.30, zie ook par. 6, „Intrapsychische groei van ouderschap‟). 8.2 Eisen ten aanzien van overdracht en implementatie Er is geen handleiding of protocol voor overdracht of implementatie. Nieuwe medewerkers worden ingewerkt door uitvoerende medewerkers in dezelfde functie. 8.3 Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking De kwaliteit van de module wordt bewaakt aan de hand van de resultaten uit de prestatie-indicatoren: doelrealisatie, cliënttevredenheid, reden beëindiging hulp en afname ernst problematiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de vragenlijsten CBCL en OBVL. Jeugdhulp Friesland voldoet aan de kwaliteitsnormen HKZ, hetgeen betekent dat de cliënt centraal staat en er continu gewerkt wordt aan het verbeteren van de hulpverlening. 8.4 Kosten van de module Betrokken professionals: (methodisch) ouderbegeleider13 Gedragswetenschapper methodiekcoach Opleider / supervisor Verblijf: nee Verzorgingskosten: nee Pleeggeld: nee Licentie: nee Training / opleiding: zie 8.1 Specifiek materiaal: zie 5 overige kosten: supervisie i.v.m. registratie HBO Jeugdzorgwerker
12
13
Een taakfunctieomschrijving die aansluit bij de module Methodische Ouderbegeleiding is in ontwikkeling. Deze functie is in ontwikkeling
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 18/46
9. Onderzoek naar de uitvoering van de module Er is geen onderzoek gedaan naar de uitvoering van de module. Binnen de module Methodische Ouderbegeleiding wordt gewerkt met de prestatie-indicatoren. Hiermee worden de resultaten en effecten van de behandeling gemonitord.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 19/46
C. EFFECTIVITEIT
10. Nederlandse effectstudies 10.1 Studies naar de effectiviteit van de module in Nederland Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de module. 10.2 Samenvatting Nederlandse effectstudies Niet van toepassing.
11. Buitenlandse effectstudies Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van de module aantonen.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 20/46
D. OVERIGE INFORMATIE
12. Toelichting op de naam van de module Reber (1993, in Van der Pas Van der Pas, 2006, p.97) omschrijft een methode als een doordachte manier van handelen om een van te voren gespecificeerd doel te bereiken´. Methodisch wil zeggen dat men volgens een methode te werk gaat: gestuurd door de regels van die methode. Het handelen wordt controleerbaar en evalueerbaar en men kan er nieuwe kennis aan ontlenen (Van der Pas, 2006, p.98). Van der Pas kiest hierbij nadrukkelijk voor de term „begeleiding‟ en niet voor behandeling of therapie, ook niet daar waar nadrukkelijk sprake is van therapeutische momenten. Eén van redenen hiervoor is het voorkomen van „impliciete boodschappen als: „u moet éérst inzicht hebben, groeien of veranderen, als persoon of paar, voordat we ons met u als ouders bezighouden‟. De term „begeleiding‟ versterkt de metapositie van de ouder (…)‟ (Van der Pas, 2006, p.97).
13. Uitvoering (uitvoerende en/of ondersteunende organisaties en partners) De module wordt uitgevoerd bij ouders thuis en/of op een locatie van het Behandel- en Expertisecentrum van Jeugdhulp Friesland.
14. Overeenkomsten met andere modules Soortgelijke modules Methodiek Behandeling van Verstoorde Gehechtheid (Xonar). Dit is een interventie voor ouders en kinderen van nul tot zeven jaar waarbij sprake is van een verstoorde gehechtheidsrelatie. Het kind krijgt dagbehandeling in een medisch kleuterdagverblijf. Om de vastgelopen relatie weer op gang te brengen en de ontwikkeling van het kind te stimuleren wordt gedurende één tot anderhalf jaar ouderbegeleiding geboden en worden ouder-kind activiteiten georganiseerd. Methodische afbakening Ten opzichte van de pedagogiek „De opstelling van de pedagogiek is kindbeschermend, en ouders zijn instrumenteel voor het welzijn van het kind. […] Ouderbegeleiders zijn daar uiteraard niet op tegen, maar hebben een andere visie op opvoedproblemen. Volgens de ouderbegeleider zijn kind niet ouders debet aan een problematische opvoedingssituatie, maar belemmert „iets‟ de ouders in hun functioneren.[…] Ouderbegeleiding en pedagogiek zijn verstrengeld in die zin dat de ouderbegeleider soms gebruik maakt van pedagogische inzichten om aan ouders hun kind en het opvoeden „uit te leggen‟, maar kinder- en opvoedkennis zijn ondergeschikt aan het proces van de ouderbegeleiding. […] Het probleem van ouders mag zich presenteren als een pedagogisch probleem, en de oplossing mag pedagogische adviezen behelzen, verklaring en oplossing van opvoedproblemen zoekt de ouderbegeleider in de aanname dat bufferprocessen het opvoeden moeten afschermen voor negatieve effecten van ongunstige omstandigheden (Van der Pas, 2006, p.53). Ten opzichte van relatietherapie In de denktrant van de gezinstherapeut is de problematiek van het kind niet alleen een gevolg van relatieproblemen, maar ook een functie vervult voor die relatie (Van der Pas, 2006, p.54). De ouderbegeleider daarentegen „gaat ervanuit dat samenwonende ouders twee relaties hebben met elkaar: een partnerrelatie en een ouderrelatie. Elk van die relaties stelt andere eisen aan hen en soms staan die eisen lijnrecht tegenover elkaar‟ (Van der Pas, 2006, p.55). „Het onderscheiden van ouderrelatie en partnerrelatie geeft de hulpverlener zicht op de problemen die inherent zijn aan het ouderschap zelf en aan gezamenlijk ouderschap-zonder dat er ook maar iets aan de partnerrelatie hoeft te veranderen‟ (Van der Pas, 2006, p.58).
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 21/46
Ten opzichte van gezinstherapie Volgens Van der Pas zet de wijze waarop het concept „hiërarchie‟ in de gezinstherapeutische literatuur is omschreven de hulpverlener op een verkeerd been bij ouder-kindproblemen (Van der Pas, 1994a, In Van der Pas, 2006, p.59). ‟Wat de ouder-kindrelatie onderscheidt van andere relaties, is dat de ouder- ook tijdens het opvoeden- boven het kind en boven zichzelf blijft staan, boven het feitelijke opvoeden: in een meta-positie‟ (…). Dit vermogen tot het innemen van de metapositie ten opzichte van de interactie rond het kind, plaatste de ouder bovenaan in de hiërarchie van het gezinssysteem‟ (Van der Pas, 2006, p.60). Ten opzichte van contextuele therapie „Biologisch ouderschap staat (…) duidelijk centraal in het denken van de contextueel therapeut over familierelaties. (…). Deze nadruk op biologisch ouderschap contrasteert (…) met de nadruk die methodische ouderbegeleiding legt op het definiëren van „ouder‟ als persoon met een besef van verantwoordelijk-zijn jegens een kind. Het kan een stief-, pleeg- of adoptieouder zijn, of ieder ander die een kind voorgoed en onvoorwaardelijk onder zijn hoede neemt‟ (Van der Pas, 2006, p.62) Ten opzichte van individuele psychotherapie ‟De aanname is dat bij lichte ouderschapsproblematiek verheldering van een achterliggend conflict het probleem zal oplossen, en dat bij ernstige problemen alleen intensieve individuele therapie uitkomst biedt. Fraiberg (1980, in Van der Pas Van der Pas, 2006, p.64) „ontkent niet de destructieve invloed van oude spoken op nieuw ouderschap, maar weet ze de kinderkamer uit te werken. Ze worden niet bestreden of behandeld, en hoeven zelfs niet verwerkt te zijn vóórdat iemand als ouder kan functioneren. Via een corrigerende ervaring in het heden worden ze definitief naar het verleden geschoven‟ (Van der Pas, Van der Pas, 2006, p.65): ouderschap helpt bij uitstek bij het opruimen van „oude‟ problemen. Ouderbegeleiding wil geen psychotherapie zijn omdat de ouderbegeleiding enerzijds andere mogelijkheden in huis heeft, zoals het activeren van bufferprocessen en anderzijds niet de boodschap aan ouders wil geven dat ze eerst een beter, evenwichtiger, volwassen persoon moet zijn voordat hij een goede ouder kan worden‟ (Van der Pas, 2006, p.66). Afbakening ten opzichte van modules van het zorgprogramma Ambulante Gezinsinterventies Een verbetering in de vijf basisvaardigheden (veiligheid bieden, verzorgen, zicht houden op het kind, verwachtingen overbrengen op het kind en grenzen stellen) dragen bij aan de ervaring (…) van geslaagd ouderschap en versoepelen hiermee het (her)innemen van de metapositie‟ ( Van der Pas, 1994, p.33). Daar waar dit proces onvoldoende in gang wordt gezet kan worden met enkel de inzet van specialistische (orthopedagogische) ambulante gezinsinterventies is de module Methodische Ouderbegeleiding geïndiceerd.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 22/46
Aangehaalde literatuur
Pas, A, van der (1994). Ouderbegeleiding als methodiek. Handboek methodische ouderbegeleiding 1. Rotterdam: AD. Donker. Pas, A, van der (2006). Ouderbegeleiding als methodiek. Handboek methodische ouderbegeleiding 1. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Pas, A, van der (1996). Naar een psychologie van Ouderschap. Handboek methodische ouderbegeleiding 2. Rotterdam: AD. Donker. Pas, A, van der (2012). Naar een psychologie van Ouderschap. Handboek methodische ouderbegeleiding 2. Rotterdam: AD. Donker. Pas, A, van der (2000). Aanmelding en onderzoek. Handboek methodische ouderbegeleiding 4. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Pas, A., van der (2009). De interventiefase. Keuzes en kansen. Handboek Methodische Ouderbegeleiding 6. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Portfolio dagbehandeling Jeugdhulp Friesland (2013). Schuengel, C. & Van der Veen, M. (2000). Nederlandse vertaling en bewerking van het Caregiving Interview. Amsterdam: Vrije Universiteit. Xonar & Universiteit van Amsterdam (2004). Methodiek Behandeling Verstoorde Gehechtheid’ & ‘Handleiding voor de ouderbegeleider’. Amsterdam Weille, K. (2012). Ouderschap als complexe ervaring (http://prezi.com/p7-lc7suws_v/ouderschap-alscomplexe-ervaring/) Work-Wise Programmahandleiding Buitenprogramma December 2007 http://docs.minszw.nl/pdf/135/2008/135_2008_1_21990.pdf
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 23/46
Bijlage CAP-J CAP-J classificatieoverzicht (assen en rubrieken): Naam van de module: Onderdeel van het zorgprogramma:
Methodische ouderbegeleiding BEC 0-7 jaar & 6-13 jaar
Legenda: X (probleem waar de module aan werkt), X! (probleem waar de module aan werkt, niet genoemd in de modulebeschrijving), C (contra indicaties of belemmerende factoren genoemd in de beschrijving), 0 (kenmerken van de doelgroep, genoemd in de moduleomschrijving maar de module is hier niet op gericht) ? (niet duidelijk, discussiepunt) Richt zich op CAP-J Groep As A: Psychosociaal functioneren jeugdige A100 Emotionele problemen A101 Introvert gedrag A102 Angstproblemen A103 Stemmingsproblemen A200 Gedragsproblemen A201 Druk en impulsief gedrag A202 Opstandig gedrag en/of antisociaal gedrag A300 Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling en identiteit(sontwikkeling) A301 Problemen met de competentiebeleving A302 Problemen in de gewetensvorming/morele ontwikkeling A303 Identiteitsproblemen A400 Gebruik van middelen/verslaving A900 Overige psychosociale problemen jeugdige A901 Problemen bij de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen A902 Overmatige stress A903 Automutilatie A904 Andere problemen psychosociaal functioneren jeugdige CAP-J groep As B: Lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden functioneren jeugdige B100 Lichamelijke ziekte, aandoening of handicap B101 Gehooraandoeningen B102 Oogaandoeningen B103 Spraakaandoening B104 Motorische handicap B105 (Chronische) lichamelijke ziekte B200 Gebrekkige zelfverzorging, zelfhygiëne, ongezonde levenswijze B201 Problemen met zelfverzorging en zelfhygiëne B202 Ongezonde levenswijze B203 Overgewicht B300 Aan lichamelijke functies gerelateerde klachten B301 Lichamelijke klachten B302 Voedings-/eetproblemen B303 Zindelijkheidsproblemen B304 Slaapproblemen B305 Groeiproblemen B306 Onverklaarbare lichamelijke klachten B900 Overige problemen lichamelijke gezondheid B901 Andere problemen lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden Module Methodische Ouderbegeleiding
0
0
0
Pagina 24/46
functioneren jeugdige CAP-J Groep As C: Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling jeugdige C100 Problemen in de cognitieve ontwikkeling C101 Problemen met schoolprestaties/leerproblemen C102 Aandachtsproblemen C103 Problemen verbandhoudend met hoogbegaafdheid C104 Problemen met het sociaal aanpassingsvermogen C200 Problemen met vaardigheden C201 Sociale vaardigheidsproblemen C900 Overige problemen vaardigheden en cognitieve ontwikkeling C901 Andere problemen cognitieve ontwikkeling jeugdige C902 Andere problemen vaardigheden jeugdige CAP-J groep AS D: Gezin en opvoeding D100 Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding D101 Ontoereikende opvoedingsvaardigheden D102 Problemen met ondersteuning, verzorging en bescherming kinderen D103 Pedagogische onwil D104 Onenigheid tussen ouders over opvoedingsaanpak D105 Problematische gezinscommunicatie D200 Problemen in de ouder-kindrelatie D201 Gebrek aan warmte in ouder-kindrelatie D202 Symbiotische relatie tussen ouder en jeugdige D203 Jeugdige in de rol van ouder (parentificatie) D204 Vijandigheid tegen of zondebok maken van jeugdige door de ouder D205 Problemen in de loyaliteit van jeugdige naar ouder D206 Problemen in de hechting van jeugdige aan ouder D207 Generatieconflict D208 Problemen door religieuze en/of culturele verschillen tussen ouder en jeugdige D209 Mishandeling ouder door jeugdige D210 Jeugdige weggelopen van huis D211 Jeugdige weggestuurd door ouders D300 Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdige in het gezin D301 Jeugdige slachtoffer verwaarlozing D302 Jeugdige slachtoffer mishandeling D303 Jeugdige slachtoffer seksueel misbruik D400 Instabiele opvoedingssituatie D401 Problemen bij scheiding ouders D402 Problemen met omgangsregeling D403 Problemen met gezagsrelaties D404 Problemen die gepaard gaan met het samengaan van twee gezinnen/samengestelde gezinnen D405 Problematische relatie tussen ouders D406 Problematische relatie jeugdige met partner opvoeder D407 Problematische relatie (stief)broers/zussen D500 Problemen van ouder D501 Negatieve jeugdervaring/traumatische ervaring ouder D502 Problemen met werkloosheid ouder D503 Problemen bij zwangerschap of bevalling D504 Moeilijke start ouderschap D505 Gezondheidsproblemen of handicap/invaliditeit ouder D506 Antisociaal gedrag ouder Module Methodische Ouderbegeleiding
X
X
X
X
Pagina 25/46
D507 Gebruik van middelen/verslaving ouder D508 Pleger seksueel misbruik D509 Overmatige stress ouder D510 Psychische/psychiatrische problematiek ouder D600 Problemen van ander gezinslid D601 Gezondheidsproblemen of handicap/invaliditeit ander gezinslid D602 Antisociaal gedrag ander gezinslid D603 Gebruik van middelen/verslaving ander gezinslid D604 Psychische/psychiatrische problematiek ander gezinslid D700 Problemen in het sociaal netwerk gezin D701 Problemen in de familierelaties (niet het gezin) D702 Gebrekkig sociaal netwerk gezin D800 Problemen in omstandigheden gezin D801 Problemen met huisvesting D802 Financiële problemen D803 Problemen met hulpverleners of (vertegenwoordigers van ) instanties D804 Problematische maatschappelijke positie gezin als gevolg van migratie D900 Overige problemen gezin en opvoeding D901 Andere problemen gezin en opvoeding
X
0
X
CAP-J Groep As E: Jeugdige en omgeving E100 Problemen op speelzaal, school of werk E101 Problematische relatie met leerkracht, werkgever of leidinggevende/problemen met hiërarchische relatie E102 Problematische relatie met medeleerlingen, collega‟s of groepsleden E103 Motivatieproblemen op school of werk (onder andere spijbelen) E104 Van school gestuurd E105 Problemen met school-, studie- of beroepskeuze of vakkenpakket E106 Problemen met werkloosheid jeugdige E107 Problemen met speelzaal, schoolorganisatie of onderwijsstijl, arbeidsorganisatie E200 Problemen met relaties, vrienden, sociaal netwerk en vrije tijd E201 Problemen met vrijetijdsbesteding E202 Problemen met verliefdheid/liefde en relaties E203 Problematische relatie met leeftijdgenoten (onder andere gepest worden buiten school/werk) E204 Gebrekkig sociaal netwerk jeugdige E205 Risicovolle vriendenkring (antisociaal gedrag, gebruik middelen) E300 Problemen in omstandigheden jeugdige E301 Problemen met zelfstandige huisvesting jeugdige E302 Financiële problemen jeugdige E303 Problemen van jeugdige met hulpverleners of (vertegenwoordigers van) instanties E304 Problematische maatschappelijke positie jeugdige (onder meer als gevolg van migratie) E305 Problemen jeugdige met justitiële instanties E900 Overige problemen omgeving jeugdige E901 Andere problemen jeugdige en omgeving
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 26/46
Bijlage 1: Richtlijnen afname Ouderschapsgesprek14 Het Ouderschapsgesprek is een semi-gestructureerd interview dat ontworpen is om met ouders te kunnen praten over gebeurtenissen en emoties die samenhangen met het ouderschap. De manier waarop de ouder over deze gebeurtenissen en gevoelens vertelt is daarbij even belangrijk als de werkelijke voorbeelden die daarbij gegeven worden. Volgens de gehechtheidstheorie zal de ouder deze voorbeelden namelijk selecteren, bewerken en beschrijven op basis van zijn/haar interne werkmodel met betrekking tot zichzelf, het kind en de relatie. Om een goede analyse van het gesprek te kunnen maken zijn details en specifieke gebeurtenissen die de ouder als voorbeeld geeft heel belangrijk. Veel ouders zullen deze informatie echter niet spontaan geven. Zij praten vaak in het algemene termen over deze onderwerpen. Een belangrijke taak voor de ouderbegeleider is daarom door te vragen naar specifieke herinneringen en gebeurtenissen, met het liefst heel veel details. Hoe weet je nu of een beschrijving die de ouder geeft specifiek genoeg is? Het is een grote valkuil om op basis van eigen kennis en ervaringen met het gezin, de details voor de ouders in te vullen. Wanneer de ouderbegeleider denkt dat hij/zij wel begrijpt wat de ouder bedoelt, ontstaat als snel de indruk dat het plaatje compleet is. Maar als het gesprek later geanalyseerd wordt blijkt dat er toch niet zoveel bekend is over wat er nu werkelijk gebeurde tussen ouder en kind. Een vuistregel is daarom dat de ouderbegeleider een film in zijn/haar hoofd af moet kunnen spelen van de gebeurtenissen die de ouder beschrijft. Hierbij is belangrijk dat zowel gedragingen als gevoelens van ouders en kind een plaats krijgen. Wat kun je doen om de ouder een specifieke en gedetailleerde beschrijving te laten geven? Het is belangrijk ouders naar gebeurtenissen uit het recente verleden te vragen, bijvoorbeeld: Wanneer was de laatste keer dat u boos was op het kind? Vertel me daar eens over. Wat gebeurde er? Of: Kunt u me een voorbeeld geven van vorige week dat u boos was op het kind? Wat gebeurde er? Hoe heeft u de situatie aangepakt? Deze vragen geven de ouder een gericht startpunt om na te denken over een specifiek voorval in de ouderkindrelatie, waarbij de ouder problemen met het kind ervaarde. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de gebeurtenissen vooral de relatie met het betreffende kind beschrijven, niet zozeer de relatie met anderen. Wanneer de ouder informatie geeft die je niet begrijpt, bijvoorbeeld de ouder vertelt dat liefde een kenmerk van de ouder-kindrelatie is en legt dit verder niet uit, dan mag je vragen: Kun je een voorbeeld geven van deze liefde? Wat doe je als het niet lukt om een beschrijving van een specifieke, gedetailleerde gebeurtenis te krijgen? Als ouders na twee keer vragen om specifieke voorvallen nog geen goed voorbeeld weten te bedenken, dan zal dat ook niet gaan lukken. Je kunt de vraag dan afsluiten met : „Dat is oké, misschien kun je straks nog iets bedenken‟ , en verdergaan met de volgende vraag. Wat is er nog meer belangrijk om te weten? Bij het afnemen van het gesprek is het heel belangrijk om uit te stralen dat je graag naar de ouder luistert. Veel ouders zullen het gevoel hebben dat er nooit goed naar hun verhaal geluisterd is door de hulpverlening. In de meeste gevallen wordt het accent gelegd op de problemen van het kind. Het Ouderschapsgesprek is voor velen een nieuwe ervaring, omdat er nu specifiek gevraagd wordt naar de ouder zelf.
14
Overgenomen uit Xonar, 2004.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 27/46
Om uit te stralen dat je graag naar de ouder luistert, is het van belang: • een open houding aan te nemen • oogcontact te maken • aandachtig te luisteren • stil te zijn • niet „ hhmmm‟ of „ ja, ja‟ tussendoor te zeggen • de ouder te bekrachtigen als deze een goed voorbeeld gegeven heeft bijvoorbeeld: “ dat was een goed voorbeeld, ik heb nu een duidelijk beeld wat je met….bedoelt” • tijdens het gesprek geen aantekeningen te maken, omdat dit een verdeelde aandacht geeft. De enige uitzondering hierop is vraag 3 waarbij gevraagd wordt naar 5 kenmerken van de ouderkindrelatie. Deze 5 woorden mag je opschrijven om te weten wat de ouder genoemd heeft. • wel af en toe instemmend te knikken, maar niet overdreven • te proberen om het gesprek uit je hoofd te leren. Dit komt natuurlijker over dan dat de vragen voorgelezen worden van een blaadje. Verder is het belangrijk om van tevoren rekening te houden met de mogelijkheid dat het voor ouders heel emotioneel kan zijn om op deze manier over de relatie met hun kind te spreken. Indien de ouder emotioneel wordt is het goed om respectvol te zwijgen, sympathie te betonen zodat de ouder weer even tot zichzelf kan komen. Alleen in het uiterste geval, of als de ouder daar zelf om vraagt kun je de tape een moment stopzetten. Daarna kun je verdergaan waar je gebleven was. Concrete stappen bij het afnemen van het Ouderschapsgesprek 1. Neem het gesprek af en maak een opname op taperecorder a. Maak een vervolgafspraak met de ouder 2.
Luister de opname van het gesprek af. a. Besteed vooral aandacht aan de beschrijvingen van de "scènes" uit het leven van het gezin.
3.
Terugkomen op het gesprek a. Vat met de ouder het gesprek nog eens samen. Besteed alleen aandacht aan de concrete "scènes" die de ouder heeft beschreven, hoe onbetekenend deze ook mogen lijken. Zorg ervoor dat de ouder voldoende gelegenheid heeft om terug te kijken op het gesprek, en te vertellen of het hem nog heeft beziggehouden in de dagen erna. b.
Vermijd het plakken van labels, bedrijven van diagnostiek, interpreteren van achterliggende gedachten, motieven of stoornissen bij de ouder, ook als de ouder daarom vraagt. Het gaat erom je als ouderbegeleider een voorstelling te kunnen maken hoe het er in het gezin aan toegaat, door de ogen van de ouder gezien.
1. Kom later terug op het gesprek. Het ouderschapsgesprek is meestal inspannend voor ouder en ouderbegeleider. De meeste gesprekken bevatten veel informatie. Dat kan niet allemaal al tijdens het gesprek opgeslagen en geordend worden. Sluit het gesprek daarom rustig af, praat nog wat na, en maak een volgende afspraak, waarin jullie beide zullen terugkomen op het gesprek. Ook daarna is het goed om in het verloop van het verdere contact zo nu en dan terug te komen op het gesprek. 2. Luister de opname van het gesprek af. Je zult bemerken dat het cruciaal is om gesprekken opnieuw te beluisteren, want tijdens het gespreken gaat veel langs je heen. Tijdens het afluisteren kan je bovendien aantekeningen maken, tijdens het gesprek niet, dat leidt teveel af. 2a. Besteed vooral aandacht aan de beschrijvingen van de "scènes" uit het leven van het gezin. Het gesprek is erop gericht om de ouder beschrijvingen te ontlokken van recente gebeurtenissen tussen ouder en kind. Meestal is het zo dat de hoofdpunten voor de ouder geïllustreerd worden aan de hand van een beperkt aantal "scènes" (doorgaans tussen de 5 en 15). Het zijn juist die scènes die aanknopingspunten vormen voor het werken met de ouders.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 28/46
Wat is een "scène"? Een scène is een bespreking van een gebeurtenis of een voorval uit het leven van de ouder met zijn kind. Het voorval wordt zodanig gedetailleerd beschreven dat de luisteraar zich een goed beeld kan vormen van wat er op dat moment allemaal gebeurde. Je moet er een soort film van kunnen maken waarin gedrag en gevoel van ouder en kind een plaats krijgen. Een voorbeeld: "Gisteren nog. Ik was met Jordy naar de supermarkt. Kom ik aan bij de kassa, begint hij te zeuren dat we zijn vergeten om limonadesiroop te halen. Zet hij zo'n pruilgezichtje op. Ik probeer hem rustig uit te leggen dat we nog limonadesiroop in de koelkast hebben staan, maar hij wil aardbeiensmaak, en ik had nog grenadine staan. Zet hij me toch een keel op! Ik heb snel afgerekend en hem buiten de winkel op z'n donder gegeven.” Hoe ging dat? Hij liep voor me uit en van me weg, terwijl ik stond te schreeuwen. Machteloos voel je je dan." Een ander voorbeeld van een beschrijving van een gebeurtenis die regelmatig voorkomt. De ouder vertelt dan niet over een bepaalde keer, maar het "script" bevat zoveel persoonlijke details, dat het duidelijk is dat het een scène is die inderdaad herhaaldelijk voorkomt. "Elke avond dan sluiten we samen de dag af. Hij komt dan lekker bij me in bed, en dan praten we nog na wat we die dag allemaal hebben meegemaakt. Hij op zijn eigen manier natuurlijk, meestal zegt hij niet zo heel veel, maar ik vind het wel fijn om even iemand te hebben om tegenaan te kletsen. Ik heb zelf nooit een broer gehad, maar ik stel me op die momenten voor dat het net voelt alsof hij mijn broertje is." Géén scène zijn beschrijvingen van gebeurtenissen die zo weinig persoonlijke details bevatten, dat het over iedereen zou kunnen gaan, niet specifiek deze ouder en dat kind. Bijvoorbeeld: "Ja ik voel me wel eens schuldig. Hij luistert bijvoorbeeld heel erg slecht. Dan weet ik soms niet meer wat ik doe, ja." "Afgelopen keer was hij plotseling verdwenen in het winkelcentrum. Ik was behoorlijk ongerust ja. Gelukkig werd hij snel omgeroepen en kon ik hem afhalen." "Het is typisch iets voor hem om gepest te worden en aan mij niets te vertellen." 3. Terugkomen op het gesprek Bij de volgende afspraak met de ouder staat het gesprek opnieuw centraal. 3a. Samenvatten Vat met de ouder het gesprek nog eens samen. Besteed alleen aandacht aan de concrete "scènes" die de ouder heeft beschreven, hoe onbetekenend deze ook mogen lijken. Deze scènes kunnen voor de ouderbegeleider en ouder gaan dienen als ijkpunten tijdens de hulpverlening. Zorg ervoor dat de ouder voldoende gelegenheid heeft om terug te kijken op het gesprek, en te vertellen of het hem nog heeft beziggehouden in de dagen erna. Ga na hoe het gesprek de ouder al aan het denken heeft gezet. De wens van de ouder om steun te krijgen bij zij ouderschap is het belangrijkste aangrijpingspunt voor de interventie en tevens een belangrijke eerste stap in het (her)innemen van de metapositie door de ouder. 3b. Beleving van ouder staat centraal De ouderbegeleider moet de ouder activeren en steunen bij het eerst samen en daarna zelfstandig aanpakken van problemen die een goed ouderschap in de weg staan. Als de ouder de boodschap krijgt dat hij in een bepaald "hokje" past, een stoornis heeft, of een bepaald type ouder is, dan geeft dat de ouder een alibi om te berusten in zijn vermeende aard. Het neemt de motivatie weg om te veranderen, en het versterkt het gevoel van hulpeloosheid. Bovendien is het niet de taak van de pedagogisch ouderbegeleider om ouders te diagnosticeren. Het versterkt het deskundige-patiënt gevoel, daar waar Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 29/46
ouders juist benaderd dienen te worden in rol van consultvrager. Vermijd het plakken van labels, bedrijven van diagnostiek, interpreteren van achterliggende gedachten, motieven of stoornissen bij de ouder, ook als de ouder daarom vraagt. Zowel voor de ouder als voor de ouderbegeleider kan het heel comfortabel voelen om het wel te doen, maar het is een valkuil. Het gesprek is ervoor bedoeld om je als ouderbegeleider een voorstelling te kunnen maken hoe het er in het gezin aan toegaat, door de ogen van de ouder gezien. Met andere woorden, het is de bedoeling met dit gesprek naast de ouder te gaan staan door „ een ouderbegeleidende positie‟ in te nemen.
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 30/46
Bijlage 2
Ouderschapsgesprek
Caregiving Interview, 1996
C. George Department of Psychology Mills College, Oakland, CA 94613
J. Solomon Judith Wallerstein Center for the Family in Transition Berkeley, CA
Nederlandse vertaling en bewerking: C. Schuengel & M. van der Veen, 2000
Aanwijzingen voor de afname van het interview zijn gedeeltelijk gebaseerd op het AAI-protocol (George, Kaplan & Main, 1996)
Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 31/46
AANWIJZINGEN VOOR AFNAME Hetgeen tussen [rechte haken] staat, is van belang wanneer het interview voor onderzoek wordt gebruikt, Bij gebruik van het interview in wetenschappelijke studies is het streven interviewers op ongeveer gelijke wijze te laten reageren op vragen die respondenten naar aanleiding van het interview kunnen stellen. Suggesties voor toelichting wanneer de respondent daar tijdens het interview expliciet om vraagt:
“ Ik hoef toch geen antwoord te geven, ik ben het toch niet verplicht?” Natuurlijk is uw deelname vrijwillig, en u hoeft niet overal op te antwoorden. We hopen dat u toch probeert zoveel mogelijk te vertellen, omdat uw antwoorden van (groot) belang zijn voor ons onderzoek.
“ Waarom vraagt u dit?” We willen graag weten hoe u dit ervaart, omdat sommige ouders hier anders over denken dan andere.
“ Waarom wilt u dit allemaal over mijn kind en mijzelf weten?” Het is belangrijk om meer te weten te komen over hoe het is om een ouder te zijn, en om te leren hoe mensen hun relatie met hun kind ervaren. Dit kan per persoon verschillen en wij zijn geïnteresseerd in uw persoonlijke ervaringen.
“ Ik vind het moeilijk!” Probeert u toch te bedenken wat u zou willen zeggen. Er zijn geen goede of slechte antwoorden. Ik ben benieuwd naar uw mening.
OPENING
Ouders maken veel verschillende situaties met hun kinderen mee en we horen daar van hen vaak interessante verhalen over. Ik zou vandaag graag van jou horen wat je zoal meemaakt met je kind, hoe het voor jou is om ouder te zijn van (kind). Ik wil me optimaal concentreren op luisteren en me proberen voor te stellen hoe dat dan gaat bij jullie thuis. Daarom neem ik het ook op met het apparaat. Je zult merken dat ik vaak naar voorbeelden ga vragen. Dat is omdat ik echt door jouw ogen voor me wil zien wat er nou werkelijk gebeurt. De reden daarvan is dat wanneer ik goed kan begrijpen wat er gebeurde in die situatie, het voor mij ook een stuk makkelijker is om te begrijpen wat het voor jou als ouder betekent. Begrijp je wat ik bedoel?
1 Laten we beginnen. Kunt u mij wat over uw gezin vertellen? Wie maken er deel van uit en hoe oud zijn uw kinderen? Module Methodische Ouderbegeleiding
Pagina 32/46
2 Laten we ons richten op hoe het voelt om (kinds) vader/ moeder te zijn.
Wat voor beschrijving zou u geven van uzelf als ouder? • Alternatief: “ Wat voor soort ouder bent u?” .
2a Waaraan beleeft u als ouder van (kind) het meeste plezier?
Kunt u een voorbeeld geven van een situatie kort geleden dat u zich blij voelde met (kind)?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
2b Wat vindt u als ouder van (kind) het meest pijnlijk of moeilijk?
Kunt u een voorbeeld geven van een situatie met (kind) die pijnlijk of moeilijk was?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
Indien nodig: Hoe heeft u de situatie aangepakt?
2c Heeft u wel eens het gevoel dat u als ouder tekort komt?
Met „ tekort komen„ wordt hier bedoeld „ iets nodig hebben als individu‟ . Het is niet de bedoeling dit voor de ouder zo te omschrijven, tenzij de ouder er niets bij kan bedenken. Wanneer de ouder zelf met een omschrijving komt, ga daar dan in mee.
Vertelt u eens over een situatie waardoor u zich pas geleden zo voelde.
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
Hoe gaat u om met deze gevoelens?
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 33/46
2d Bent u ooit boos geweest op (kind)? •
Alternatief: “ Raakt u wel eens geïrriteerd door (kind)?”
Indien nodig: Vertelt u eens over een situatie waardoor u pas geleden écht boos was op (kind)/ waarbij (kind) u irriteerde.
Het doel van deze vraag is situaties te ontdekken waarin de ouder boos wordt op het kind. Sommige ouders zeggen nooit boos te zijn op hun kind. De boze gevoelens die ze hebben komen voort uit andere situaties zoals werk, partnerrelatie etc. Ga hier op door, maar kom daarna terug op de oorspronkelijke vraag: ‘ Raakt u wel eens geïrriteerd door (kind)?’ . Zo maak je duidelijk dat je geïnteresseerd bent in situaties met betrekking tot het kind.
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
2e Heeft u zich wel eens erg schuldig gevoeld ten opzichte van (kind)? Alternatief: “ Heeft u wel eens erg spijt gehad van iets dat te maken had met (kind)?”
Kunt u zich een situatie van pas geleden herinneren, waarbij u zich erg schuldig voelde over iets dat te maken had met (kind)? (waarbij u spijt had)
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
2f Als u zich zorgen maakt om (kind), waarover maakt u zich dan de meeste zorgen?
Kunt u een voorbeeld geven van een keer, pas geleden, dat u zich zorgen maakte om (kind)?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
2g Wanneer voelt u zich zelfverzekerd als ouder van (kind)? •
Alternatief: “ Wanneer heeft u vertrouwen in uzelf als ouder van (kind)?” of “ Wanneer bent u zeker van uw zaak?” .
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 34/46
Kunt u mij over een recente situatie vertellen, toen u zich zo voelde?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
3 Laten we ons nu richten op uw relatie met (kind). Neem even de tijd om na te denken over u en (kind). Ik wil u vragen om vijf kenmerken te noemen van uw relatie met (kind). Ik zou graag willen dat u beschrijft hoe het voelt om samen te zijn. Denkt u daarom aan de momenten waarop jullie samen zijn. Ik kan mij voorstellen dat u even tijd nodig heeft om na te denken, dus neemt u rustig de tijd. Straks zal ik u vragen waarom u deze woorden heeft gekozen. Terwijl u ze noemt, schrijf ik ze even op.
•
Als een stilte valt: Ik kan me voorstellen dat het moeite kost, neem er rustig de tijd voor. Eventueel: Zeg maar wat er bij u op komt.
•
Bij een stagnatie na enkele, maar minder dan vijf kenmerken: We hebben er nu…(het juiste aantal). Ik stel voor dat we deze even bespreken en dan komen er misschien nog wel meer naar boven.
•
Als minder dan vijf kenmerken werden genoemd: We hebben er nu….(juiste aantal) gehad. Zijn u intussen misschien nog meer kenmerken te binnen geschoten?
Voor ieder woord: U gebruikte het woord….. Kunt u een voorbeeld geven waaruit blijkt dat…..?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
3a Kunt u uit de afgelopen week een moment beschrijven dat het echt klikte tussen u en (kind)? • Alternatief: “ Toen jullie heel goed met elkaar omgingen?” .
Kunt u mij wat (meer) over dat moment vertellen?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 35/46
3b Kunt u nu een moment beschrijven toen het vorige week helemaal niet klikte tussen u en (kind)? • Alternatief: “ Toen jullie helemaal niet goed met elkaar omgingen?” .
Kunt u mij wat (meer) over dat moment vertellen?
(probeer voor zover mogelijk een beschrijving te krijgen met interacties: wat gebeurde er? Wat deed het kind? Hoe reageerde de moeder? Wat deed het kind toen? Wat deed de moeder toen?)
3c Zijn er wel eens gebeurtenissen geweest waardoor u voelde dat uw relatie met (kind) achteruitging?
Kunt u uitleggen waardoor (…) een terugslag was?
Het is belangrijk de details van de situatie te verkrijgen. De ouder kan bij deze vraag een situatie uit het verleden beschrijven. Zorg ervoor dat je een duidelijk beeld krijgt wanneer deze situatie zich heeft voorgedaan en hoe oud het kind toen was. 3d Ouders merken vaak overeenkomsten op tussen hun kinderen en zichzelf. In welk opzicht vindt u dat (kind) op u lijkt?
Hoe is deze gelijkenis van invloed op jullie relatie, denkt u?
Vraag indien nodig door zodat de aard van de gelijkenissen duidelijk in beeld zijn gebracht. 3e En in welk opzicht verschilt (kind) met u?
Hoe is dit van invloed op uw relatie met (kind)?
Vraag indien nodig door zodat de aard van de verschillen duidelijk in beeld zijn gebracht.
4 Wat hoopt u dat (kind) geleerd heeft van zijn/ haar ervaringen met u als zijn/ haar ouder?
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 36/46
Bijlage 3: Welk gezicht toont het kind?15 Bij deze techniek horen acht bladen met elk twaalf karikaturale gezichten (zier hieronder) 16 , aangepast voor meisjes en jongens en uitgebreid voor gebruik met ouders. Elk blad gaat over de volgende vier categorieën ongewenste gezichtsuitdrukkingen: lastig, zielig, beetje maf en hulpeloos. Nadat de ouder zich heeft geconcentreerd op een recent incident thuis wordt gevraagd wat voor gezicht het kind daarbij trok. Meestal is snel duidelijk bij welke categorie dat gezicht hoort en de ouder krijgt de bijbehorende kaart voorgelegd. Er is altijd wel één gezichtje uit de twaalf dat de ouder aanspreekt. Zo niet, dan een andere kaart. Vervolgens wordt er aan de hand van het gekozen gezicht uitgewerkt wat het bij de ouder oproept. Hieronder worden de 9 stappen in het proces van deze interventie toegelicht via mogelijke vragen aan de ouder. De eerste stap duurt vijf tot tien minuten; de volgende gaan sneller, en binnen één sessie kunnen ze alle worden doorlopen. De follow-up is, zo nodig, voor de volgende sessies. De techniek is bedoeld als startmotor voor een proces dat minstens één sessie vraagt plus tijd voor follow-up. Let op: Een ouder mag niet meteen na fase A naar huis moeten – vol boosheid op het kind of schuldgevoelens daarover. De oefening wordt gestaakt wanneer ouders in de emotionele gevarenzone komt en er wordt gesproken over de emoties in plaats van deze te laten uiten.
A – Voorfase: focussen op een incident 1.
De aandacht focussen Ouder en ouderbegeleider maken zich vrij om zich te concentreren op een ervaring van de ouder. Er wordt gezocht naar een representatief incident en de ouder wordt gevraagd om dat gedetailleerd na te vertellen – en om vervolgens het cruciale moment te selecteren. Er liggen nog geen gezichtjes op tafel. Mogelijke vragen zijn: o Wat is eigenlijk haar moeilijkste gedrag? Waar hebt u het vooral moeilijk mee? o Kiest u wat u het allermoeilijkste vindt. o Is zoiets kort geleden voorgekomen? o Weet u nog wanneer precies? Waar was u? o Beschrijft u eens wat er toen gebeurde. o Is dit een goed voorbeeld van wat vaker gebeurt? o Op welk moment loopt het dan mis? o Wat doet ze dan?
B – Hoofdfase: exploratie van het incident 2.
Projectie en andere afweren de vrije loop laten: Ouder en ouderbegeleider maken contact met een onaangename ervaring van de ouder. In deze fase komt een kaart met gezichtjes op tafel. Weet de ouder daar geen raad mee, raakt zij in verwarring of kijkt ze van de plaat weg, stop de „oefening‟ dan en praat op een minder indringende, meer verkennende manier verder over het voorbeeld van de ouder gaf). Mogelijke vragen zijn: o Wat voor gezicht laat zij u dan zien? o Hoe ziet dat er precies uit? Beschrijft u het eens. o Ik wil graag verder met u hierop doorgaan. Daarom geef ik u een vel met daarop allerlei niet-zo-leuke gezichten van het soort dat u beschrijft. Lijkt het gezicht dat u daarnet beschreef enigszins op één van deze gezichtjes? o Vindt u het vervelend om ernaar te kijken of kunnen we er over door praten?
15
Van der Pas, 6-255 ev) De volledige serie bladen met gezichtjes is ook te downloaden via: www.alicevanderpas.nl/welk-gezichtje Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling 16
Pagina 37/46
o o 3.
Ja? – Stel dat er een wolkje boven hing, net zoals bij een stripverhaal, met daarin wat ze denkt, wat zou er in staan? En als het zou praten – wat zegt dat gezichtje dan tegen u?
Het interactionele aspect benoemen: Ouder en ouderbegeleider blijven in de metapositie, om te reflecteren op wat het gezichtje oproept aan werkvloerinteractie. Let wel: de ouder kan afwijzend en kwaad op het kind reageren, maar ook toegeeflijk en met teveel bekommernis. Mogelijke vragen zijn: o Wat gebeurt er dan bij u? Wat roept het bij u op? o En wat doet u of zegt u dan? (als de ouder eerst een gevoel uit) o Wat zou u dan spontaan willen doen of zeggen? o En wat voor gevoel roept dat dan bij u op? (als de ouder eerst gedrag noemt) Daarnaast is het belangrijk om bij onderstaande vragen in het achterhoofd te houden dat het gaat om het benoemen van emoties, niet om het uiten ervan, en zeker niet om uitvoerige uitingen. Durf die te stoppen dor bijvoorbeeld zelf de emotie te benoemen, ietwat zakelijk, en dan de overstap te maken naar de volgende fase: „Ja, dat soort gezicht roept bij een boosheid op die soms bijna niet in de hand hebt. Ik wil het nu hebben over hoe andere mensen op datzelfde gezicht reageren – is dat goed? – ja?
4.
Op metaniveau alternatieven exploreren: Nadat de ouder de slecht gereguleerde emoties en fantasieën duidelijk heeft geformuleerd, verkennen ouder en ouderbegeleider mogelijke andere percepties van het gezicht, en dus andere reacties – maar zonder ook maar de geringste kritiek op de eigen emoties van de ouder. Mogelijke vragen zijn: o Laat ze dat gezicht ook aan anderen zien? o Ziet u partner het ook? De leerkracht? De buren? Hoe reageert die erop? o Als ze een jongen was-zou dat verschil maken? o Hoe zou uw eigen vader/moeder erop gereageerd hebben? o En stel dat u een zoon/of dochter had met zo‟n kind: wat zou u als opa/oma dan zeggen?
C – De fase van de groeicirkel (facultatief) In deze fase gaat het om het terughalen van soortgelijke ervaringen van de ouder als kind, zich identificeren met het kind van toen, en tenslotte empathie genereren voor het kind van nu-hetzelfde kind dat zoveel onaangename emoties oproept. Soms hoeft een ouder daar niet bij geholpen te worden. Die ouder zet zelf al de stap naar eindfase D, en fase C kan dan worden overgeslagen. Soms moet fase C worden overgeslagen: omdat hij intellectueel of emotioneel misschien teveel vraagt. In dat geval wordt overgeschakeld naar fase D, naar oefeningen die vooraf kunnen worden gedoseerd en die hoe dan ook minder bedreigend zijn. 5.
Groeicirkel op gang brengen: herbeleven Mogelijk vragen zijn: o Wat zou uw vader of moeder hebben gezegd als u vroeger zo‟n gezicht had getrokken? o Kunt u zo‟n situatie beschrijven? o Wat voor gezicht liet u dan zien, denkt u? o Hoe reageerde uw moeder/vader daarop? o Weet u nog hoe u zich dan voelde? Heeft de ouder zelf vroeger nooit zo‟n gezicht getrokken als het kind van nu, en ook niet hetzelfde soort gedrag heeft vertoond, dan kan eventueel gevraagd worden naar ander gedrag dat niet gepermitteerd was of andere gezichten waarop de eigen ouders allergisch reageerden.
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 38/46
6.
Groeicirkel op gang brengen: identificatie Mogelijke vragen zijn: o Wat voor reactie had u toen, als kind, eigenlijk nodig gehad? o Wat hadden uw ouders moeten zeggen of doen? o Wie had dat moeten doen, en hoe precies? o Hoe was dat dan voor u geweest, toen, als kind? o Hoe had u dan misschien gereageerd?
7.
Groeicirkel op gang brengen: empathie Mogelijke vragen zijn: o Zou het ook kunnen zijn dat zij zich, nu, ook wel eens zo voelt als u vroeger? o Zou zij dan ook zoiets willen, anders dan u natuurlijk, maar ook zoiets? o Wàt zou zij misschien willen?
D – Eindfase en follow-up 8.
Groeicirkel voltooien: volwassen ouderschap Ouder en ouderbegeleider verkennen mogelijkheden van een andere perceptie van het kind met behulp van tel-, denk- schrijf- of voelopdrachten. Het gedrag al willen veranderen is voorbarig, zelfs veronderstellingen dat de ouder al anders denkt of voelt. Beter is het oom een aantal oefeningen te proberen en om vooral de ouder daarbij te volgen. Leveren oefeningen „oefeningen‟ zoals in het lijstje hieronder niets op, dan zijn ze te veeleisend en wordt overgeschakeld naar fase 9. Oefeningen: o Telt u de komende week eens hoe vaak u dat gezicht weer ziet. o Kijkt u de komende week nog eens naar wat er gebeurt voor dat gezicht en erna. o Probeert u eens om – als het gezicht weer verschijnt – te denken dat ze misschien helemaal niet boos / maf / zielig / hulpeloos is. Zou dat lukken, één keer? o Schrijft u de komende week twee keer op hoe het ging toen ze weer dat gezicht liet zien. o Probeert u eens één keer precies het omgekeerde te voelen dan meestal –en kijk hoe dat is.
9.
Anticiperen op nieuw gedrag: Ouder en ouderbegeleider verkennen mogelijkheden voor ander gedrag bij de ouder. Mogelijke vragen: o Wat zou u kunnen doen als ze weer dat gezicht trekt? o En hoe zou het dan toch weer mis kunnen lopen?
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 39/46
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 40/46
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 41/46
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 42/46
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 43/46
Bijlage 4: Sociogram17 Familie
Vrienden/kennissen
Instellingen
Contacten
Met wie?
Wie is dat?
Hoe vaak?
Op welke manier?
Wat vind u in het contact?
Wat doet u samen?
Wat levert het u op?
17
Bewerking van Programmahandleiding Buitenprogramma Work-Wise (2007)
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 44/46
Bijlage 5: Matrix t.b.v. inschatting frequentie en intensiteit ouderbegeleiding Vorm geven aan het ouderschap: 1. Ouders nemen de metapositie in. Ze hebben regie over het kind, de eigen gevoelens, verwachtingen en mogelijkheden die het grootbrengen sturen. Overzicht, overwicht en oplossingsrichtingen zijn zichtbaar. 2. Ouders laten zien dat ze hun verantwoordelijkheid als ouder waarmaken. Via onderlinge taakverdeling maar ook via het inschakelen van hun omgeving. 3. Ouders voelen zich vertrouwd in hun rol als ouders en doen positieve ouderschapservaringen op, beleven er ondanks teleurstellingen, tegenstrijdigheden en niet realiseren van verwachtingen plezier aan. Op een schaal van tien afgebakend door 10, zoals boven omschreven en door een 0 waarbij het bovenstaande afwezig is wordt per item een inschaling gemaakt. Deze wordt als volgt vertaald: 00 tot en met 06 punten: -07 tot en met 13 punten: -+ 14 tot en met 21 punten: +22 tot en met 30 punten: ++ Motivatie om met hulp het vormgeven van het ouderschap te versterken. Indien bijvoorbeeld het vorm geven aan het ouderschap aangaande het innemen van de metapositie wordt ingeschaald op 5, welke motivatie is er dan bij de ouders om met hulp uiteindelijk tot de gewenste inschaling te komen. Via het intake gesprek met behulp van motivatieschaal (10 staat voor: ik heb er veel voor over om vorm te geven aan mijn ouderschap, 0 staat voor: ik heb er niks voor over om vorm te geven aan mijn ouderschap) komen tot: ++ zeer gemotiveerd +- gemotiveerd -+ gematigd gemotiveerd -- onvoldoende gemotiveerd Op basis van het vormgeven van het ouderschap en de mate van motivatie om dit te versterken wordt indicatief de intensiteit van de inzet van de ouderbegeleider weergegeven. Deze kan uiteenlopen van geen inzet via lage inzet, gemiddelde inzet tot intensieve inzet. Nader geoperationaliseerd betekent: Lage inzet: max. 10 sessies (1 keer/maand) Gemiddelde inzet: max. 20 sessies (2 keer/maand) Intensief: aantal contacten: max. 30 sessies (5 maanden wekelijks, 5 maanden 2 keer/maand)
Ouders:
Vormgeven ouderschap
Motivatie tot verbetering
Inzet van ouderbegeleider
++
++
Geen
+-
Laag
-+
Laag
--
Gemiddeld
++
Geen
+-
Gemiddeld
-+
Gemiddeld
--
Intensief
++
Laag
+-
Gemiddeld
-+
Gemiddeld
--
Intensief
++
Gemiddeld
+-
Intensief
-+
Intensief
--
Intensief
+-
-+
--
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 45/46
Module Methodische Ouderbegeleiding – Dagbehandeling
Pagina 46/46