4 Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak Dodelijke incidenten in Utrecht
R.A. Lichtveld, R.B.J. Smit, Chr. van der Werken
Ingestuurd Nederlands Tijdschrift voor Sociale geneeskunde
Samenvatting Doel Het bepalen van het aantal personen dat overlijdt in de provincie Utrecht als gevolg van een niet-natuurlijke oorzaak en de omstandigheden waaronder dit sterven optreedt. Opzet Prospectieve cohort studie Methode Het onderzoek werd uitgevoerd in de periode 1 januari 1999 tot en met Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
31 december 2000 en betrof het verzorgingsgebied van de Regionale Ambulance Voorziening Utrecht, dat de provincie Utrecht met circa 1.100.000 inwoners omvat. In dit onderzoek zijn gegevens gebruikt vanuit meerdere bronnen namelijk van het Openbaar Ministerie, forensische geneeskundigen, politie, ambulancezorgverleners en het centraal bureau voor de statistiek (CBS). Resultaten 574 sterfgevallen (361 (63%) mannen en 213 vrouwen) ten gevolge van niet-natuurlijke doodsoorzaak zijn onderzocht. 366 (64%) patiënten stierven buiten het ziekenhuis. Zelfdoding was de belangrijkste oorzaak, gevolgd door verkeersongevallen en ongevallen in de privé-sfeer. Veel van de dodelijk verongelukte verkeersdeelnemers hadden zich niet aan de verkeersregels gehouden. Mannen stierven tweemaal zo vaak een niet-natuurlijk dood dan vrouwen. Er was een onderrapportage bij het CBS wat betreft het aantal personen dat overleed als gevolg van een verkeersongeval. Conclusie Het aantal sterfgevallen ten gevolge van een niet-natuurlijk overlijden kon door het gebrek aan eenduidige gegevens niet worden vastgesteld. De registratie van sterfgevallen moet enerzijds beter op elkaar worden afgestemd en anderzijds aangevuld worden met gegevens van Ambulancezorg en ziekenhuizen. Investering in verbetering van registratie en de uitvoering van onderzoek kunnen de basis vormen van preventieve activiteiten.
60
Inleiding In Nederland zijn meerdere instellingen betrokken bij de afhandeling van dodelijke incidenten. Door het gebrek aan samenhang in de registratie hiervan is deze mogelijk incompleet, waardoor het totale aantal sterfgevallen als gevolg van een niet-natuurlijke overlijden niet bekend is. Hiervan is sprake als het overlijden veroorzaakt is door een van buitenaf komend onheil zoals moord, doodslag, geweld, ongeval, of door zelfdoding. Dit in tegenstelling tot een natuurlijke dood waarbij iemand sterft door ouderdom of het normale beloop van een ziekte. Volgens het door een zogenaamde niet-natuurlijke doodsoorzaak.1 Uitgaande van het totale aantal sterfgevallen van 140.000 per jaar, sterft in ons land 1 op de 28 mensen een niet-natuurlijke dood. Procedure afhandeling incident In de provincie Utrecht komt een melding van een ernstig incident, via het alarmnummer 112, terecht bij de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). Een verpleegkundige met ervaring in spoedeisende geneeskunde weegt de melding en dirigeert een ambulance en eventueel politie en/of brandweer naar de plaats van het ongeval. Wanneer een slachtoffer buiten het ziekenhuis door een incident overlijdt, schakelt de politie een forensische geneeskundige in. Overlijdt iemand later in een ziekenhuis aan de gevolgen van een niet-natuurlijke doodsoorzaak dan mag - zoals beschreven in de wet op de lijkbezorging - de behandelend arts geen overlijdenspapieren invullen, maar dient onverwijld de forensische geneeskundige te waarschuwen. Deze zal, samen met de politie, een onderzoek naar de toedracht van het overlijden instellen. Alle sterfgevallen als gevolg van een niet-natuurlijke doodsoorzaak worden gemeld bij het Openbaar Ministerie (OM) die, bij verdenking op een strafbaar feit, een gerechtelijk vervolgonderzoek gelast en bepaalt of er obductie verricht moet worden door een forensische patholoog anatoom. Dit onderzoek is uitgevoerd om meer duidelijkheid te verkrijgen over het exacte aantal personen dat overlijdt ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak en de omstandigheden waaronder het overlijden plaatsvindt.
61
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) overlijden jaarlijks ruim 5.000 personen
Methode Het onderzoek werd uitgevoerd in de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 en betrof het verzorgingsgebied van de Regionale Ambulance Voorziening Utrecht (RAVU), dat de provincie Utrecht met circa 1.100.000 inwoners omvat. - Uitgegaan is van de op dat moment bestaande bestanden van verschillende organisaties te weten: dossiers van het OM, door de lijkschouwers ingevulde doodsoorzaakformulieren en opgestelde rapportages, ongevalsrapporten van de politie, gegevens van de ambulancezorgverleners en data van het CBS. Omdat het OM de centrale plek Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
is waar alle informatie over deze sterfgevallen van de verschillende disciplines bijeenkomt is bij de vaststelling van het aantal dodelijke ongevalsslachtoffers uitgegaan van de dossiers van het OM aangevuld met de gegevens van de ambulancezorgverleners. De politie en de verkeersdienst stellen ingeval van een verkeersongeval een rapport op voor het OM. In Nederland worden, in tegenstelling tot andere landen, geen juridisch gevoelige gegevens vastgelegd over mogelijke oorzakelijke factoren van het overlijden (eventueel alcohol gebruik, wel of niet dragen van een gordel of helm etc.). In het kader van dit onderzoek zijn deze gegevens door de politie echter wel genoteerd. Alle dossiers zijn persoonlijk door de onderzoekers beoordeeld en werden de van te voren vastgestelde parameters volgens een vast stramien verzameld: - Persoonskenmerken o.a. leeftijd, geslacht. - Tijdstip van ongeval, aard incident en ongevalsmechanisme. - Sterfte; direct c.q. preklinisch; op afdeling SEH; tijdens opname in het ziekenhuis; tijdens de follow up periode. - Doodsoorzaken en beschrijving uitwendig zichtbaar letsel door forensische geneeskundige. - Bij verkeersongevallen: omstandigheden, het type voertuig; dragen autogordel; plaats slachtoffer in een voertuig; dragen van helm; eventueel opgevoerd zijn van de brom- of snorfiets. Een oorzakelijke indeling van het niet-natuurlijk overlijden is gemaakt, te weten een bedrijfsongeval, verkeersongeval, ongeval in de privé-sfeer, overlijden t.g.v. medische handelen, moord of suïcide. Ongevallen in de privé-sfeer omvatten ongevallen in- of om de woning en in openbare gebouwen (school, winkels e.d.), in de recreatieve sfeer (park, strand e.d.), sportongevallen en ongevallen op de openbare weg voor zover dit geen verkeersongeval betrof. Statistische analyse De gegevens werden geanalyseerd met behulp van Statistical Product and Service Solutions (SPSS) versie 12. De Mann-Whitney U-test is gebruikt om de eventuele verschillen tussen de diverse groepen te toetsen.
62
Resultaten In de onderzoeksperiode werden 574 sterfgevallen (361 (63%) mannen en 213 vrouwen) ten gevolge van niet-natuurlijke doodsoorzaak gemeld bij het OM. In tabel 1 zijn deze weergegeven naar oorzaak en locatie van overlijden. 366 (64%) patiënten stierven buiten het ziekenhuis. Suïcide was de belangrijkste oorzaak, gevolgd door verkeersongevallen en ongevallen in de privé-sfeer. Deze laatste twee waren de belangrijkste doodsoorzaken van de groep die in het ziekenhuis overleed (tabel 1). De gemiddelde leeftijd van degenen die overleden buiten het ziekenhuis was 46,1 jaar ziekenhuis stierven de meeste slachtoffers in de leeftijdscategorie van 23 tot 55 jaar en in het ziekenhuis waren de meeste dodelijke slachtoffers ouder dan 55 jaar (tabel 2). Tabel 1. Oorzaak overlijden verdeeld in buiten en binnen ziekenhuis
Oorzaak
Buiten ziekenhuis
In ziekenhuis
Totaal
(n=366) (64%)
(n=208) (36%)
(n=574)
Suïcide
191
13
204
Verkeer
83
74
157
Privé-sfeer
60
93
153
Misdrijf
27
10
37
Bedrijf
4
13
17
Medisch handelen
0
5
5
Onbekend
1
0
1
Tabel 2. Leeftijdsverdeling
leeftijd in jaren
Leeftijd
<3
4 (1.1)
In ziekenhuis
Totaal
14 (6.7)
18
9 (2.5)
5 (2.4)
14
16 tot 23
27 (7.4)
19 (9.1)
46
23 tot 55
218 (59.6)
69 (33.2)
287
≥ 55
108 (29.5)
101 (48.6)
209
366
208
574
3 tot 16
Totaal
Buiten ziekenhuis
63
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
tegen over 52,5 jaar van hen die in het ziekenhuis overleden (p=0,002). Buiten het
Suïcide In de onderzoeksperiode slaagden 204 personen in een suïcidepoging. De meesten waren mannen (127; 62,3%) met een gemiddelde leeftijd van 45 jaar (range 10,4-93,6) en een mediaan van 43,1 jaar. Bij vrouwen was de gemiddelde leeftijd 49 jaar (range 16,8-88,2) met een mediaan van 47,7 jaar. 94% van de personen die suïcide pleegden stierven buiten het ziekenhuis. Meer dan de helft van de personen die met succes suïcide pleegde, was niet onder behandeling van de geestelijke gezondheidszorg. Acht suïcides vonden plaats tijdens een opname in een psychiatrische instelling en 2 tijdens het verblijf in een algemeen ziekenhuis. Bij tien personen was Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
er sprake van onderliggend somatisch lijden zoals neurologische problematiek (3 personen) en kanker (3 personen). Zowel bij de mannen (43,3%) als bij de vrouwen (29,9%) kwam verhanging op de eerste plaats van de methoden waarmee suïcide werd gepleegd, direct gevolgd door auto-intoxicatie. Vrouwen (22,1%) kozen vaker voor deze laatste methode dan mannen (15%). ‘Treinsuïcides’ kwamen bij vrouwen vaker voor (18,2%) dan bij mannen (14,2%). Verdrinking was de oorzaak van 13% van de suïcides bij vrouwen en 4,7% bij mannen. Het springen van hoogte kwam bij mannen viermaal vaker voor. In de studie pleegde 1 vrouw suïcide met een vuurwapen, terwijl 8 mannen door middel van een vuurwapen de hand aan zichzelf sloegen (Figuur 1). Verkeersslachtoffers Gegevens over de 157 dodelijke verkeersslachtoffers (83 in 1999 en 74 in 2000) (Figuur 2) die gemeld waren bij het OM werden uit verschillende bronnen verkregen. De verkeerspolitie rapporteerde echter over 116 ongevallen in de regio (65 in 1999 en 51 in 2000). Het CBS meldde 133 verkeersdoden (76 in 1999 en 57 in 2000). De gemiddelde leeftijd van de 157 verkeersslachtoffers was 39,6 jaar (de oudste was bijna 94 jaar). Van de 84 automobilisten hadden de 62 mannen (73,8%) een gemiddelde leeftijd van 35,7 jaar (jongste 0,9 oudste 78,1), de 22 vrouwelijke automobilisten waren gemiddeld 42,5 jaar (oudste 89). De mannelijke motorrijders (9 personen) waren gemiddeld 31,6 jaar oud (jongste 20,7, oudste 50). 53% van de verkeersslachtoffers overleed buiten het ziekenhuis. Van alle slachtoffers onder de automobilisten droegen 21 personen (13,4%) geen veiligheidsgordel. Dit betrof 14 bestuurders, 5 passagiers voorin en 2 achterin. Bij 14 sterfgevallen (8,9%) was alcohol in het spel, 5 keer bij snelverkeer (motor of auto) en 9 keer bij langzaam verkeer (fiets of brommer). Vijftien (9,6%) dodelijk verongelukte bromfietsers/snorfietsers reden 6 keer op een opgevoerde brommer of scooter en 8 keer werd geen helm gedragen door bestuurder of passagier.
64
Figuur 1. Methoden van suïcide bij mannen (127) en vrouwen (77)
geslacht man
60
vrouw
40
30
20
10
0 rs de An g in to nd Au rwo ve es M en ap w ur Vu ng ki tik rs Ve ng ro Sp ng ki rin rd Ve
n ei Tr ie at ic ed M ng gi an rh Ve
De sterfte op de plaats van het ongeval trad bij alle personen in (met uitzondering van één) voordat professionele hulp ter plaatse was. De belangrijkste doodsoorzaken waren schedelhersenletsel bij 36 personen (39%), verbloeding bij 18 personen (22%) en nekfractuur bij 11 personen (13%). Van alle patiënten die levend het ziekenhuis bereikten overleden er 42 binnen 24 uur, 12 tussen de 1-5 dagen en 14 tussen 6-28 dagen. Drie patiënten overleden na 28 dagen. De belangrijkste doodsoorzaken binnen de groep die in het ziekenhuis stierf waren schedelhersenletsel (62%) en verbloeding (20%) (tabel 3). Ongevallen in de privé-sfeer In de privé-sfeer vonden 153 dodelijke ongevallen plaats (77 mannen). De gemiddelde leeftijd van de mannen (56,9 jaar) was ruim 14 jaar lager dan die van de vrouwen (71,2 jaar) (p<0,001). 117 personen (76,5%) overleden aan de gevolgen van een val, waarbij alcohol 23 maal (15%) een rol speelde. De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers van een valpartij was bij de 62 vrouwen eveneens significant hoger dan bij mannen (76,6 jaar tegen over 62,7 jaar, p<0,001). Hierbij ontstonden vaak fracturen van heup of bekken. Binnen deze patiëntengroep kwam in 12% neurologische ziekten voor en in 5% diabetes mellitus. Twee baby’s overleden door een val. 65
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
Aantal zelfdoingen
50
Figuur 2. Aantal dodelijke verkeersslachtoffers naar geslacht en soort vervoermiddel
geslacht man
70
vrouw
Aantal dodelijke slachtoffers
50
40
30
20
10
0 rs de An
or ot M
er m om Br
er ng ga et Vo
s et Fi
to Au
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
60
De andere oorzaken van ongevallen in de privé-sfeer waren verdrinking (8), verstikking (8), verbranding (3), onderkoeling (3), vergiftiging (5) en overig (9). Negen kinderen met een leeftijd jonger dan 3 jaar zijn overleden als gevolg van verdrinking. In 4 gevallen door val van hoogte en in 2 gevallen door verstikking, waarbij de hals per ongeluk werd omsnoerd. Eén kind overleed aan de gevolgen van een glassplinter die door de grote fontanel in de sinus sagitalis terecht kwam. De doodsoorzaken van de personen die ten gevolge van een ongeval in de privésfeer kwamen te overlijden waren in 36% schedelhersenletsel, gevolgd door Adult Respiratory Distress Syndroom (17%) en cardiaal lijden, verbloeding, verdrinking en verstikking (tabel 4). Misdrijven Van de 37 slachtoffers van een misdrijf waren 22 man (60%) met een gemiddelde leeftijd van 35,3 jaar, de gemiddelde leeftijd van de 15 vrouwen was iets lager (33,4 jaar). Vuurwapens, messen en verwurging waren de meest toegepaste methoden (Figuur 3).
66
Tabel 3. Doodsoorzaken verkeersslachtoffers buiten- en in het ziekenhuis
Plaats van overlijden
Schedelhersenletsel
Buiten het ziekenhuis
In het ziekenhuis
32 (41 %)
46 (59 %)
Verbloeding
78
18 (55 %)
15 (45 %)
33
Nekfractuur
11 (92 %)
1 (8 %)
12
Onbekend
11
10 (91 %)
1 (9 %)
Cardiaal lijden
4 (50 %)
4 (50 %)
8
Verdrinking
4 (67 %)
2 (33 %)
6
Adult Respiratory Distress Syndroom
0
3 (100 %)
3
3 (100 %)
0
3
0
2 (100 %)
2
Onderkoeling
1 (100 %)
0
1
Totaal
83 (52 %)
74 (48 %)
157
Verbranding Multiple Organ Failure
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
Doodsoorzaak
Totaal
Tabel 4. De doodsoorzaken van de ongevallen in de privé sfeer
Aantal
Percentage
35,9
Schedelhersenletsel
55
Adult Respiratory Distress Syndroom
26
17
Onbekend
13
8,5
Cardiaal lijden
10
6,6
Verbloeding
10
6,5
Verdrinking
10
6,5
Verstikking
9
5,9
Intoxicatie
5
3,3
Multiple organ failure
4
2,6
Nekfractuur
3
2
Onderkoeling
3
2
Verbranding
3
2
Nierinsufficiëntie
2
1,3
153
100,0
Totaal
67
Figuur 3. Ongevalsmechanisme bij dodelijke slachtoffers van een misdrijf
12
Aantal dodelijke slachtoffers misdrijf
10
8
6
4
2
0 s ug Dr nd ie ed eg to
en ed er ng aa
Ongevalsmechanisme
to au or Do
ng ki rin rd Ve
ng gi ur W
ek ste es M
d on tw ho Sc
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
12
Bedrijfsongevallen 15 mannen en 2 vrouwen overleden ten gevolge van een bedrijfsongeval; 4 van hen op de plaats van het ongeval. Schedelhersenletsel (71%) was hierbij de meest voorkomende doodsoorzaak, gevolgd door verbloeding (3 personen), traumatische asfyxie bij beknelling van de thorax (1 persoon) en multiple ribfracturen in combinatie met een haematothorax (1 persoon). Bespreking Onderzoek naar de oorzaken van niet-natuurlijk overlijden in Nederland is tot 1999 beperkt gebleven. Ook zijn geen gegevens beschikbaar over de mogelijkheden van vermijdbare sterfte. 574 niet-natuurlijke sterfgevallen zijn door ons onderzocht. Het is niet gelukt om alle noodzakelijke informatie te verzamelen, zodat harde uitspraken over factoren die de niet-natuurlijke sterfte kunnen beïnvloeden onder voorbehoud worden gemaakt. Het beperkte aantal postmortale gegevens, én het ontbreken van standaardnormen voor de registratie hiervan door forensische geneeskundigen, was
68
deels verantwoordelijk voor het tekort aan benodigde informatie. Nederland kent in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk geen traditie van postmortaal onderzoek. Daar wordt bij ieder overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak een gerechtelijke obductie uitgevoerd. In Nederland wordt in geval van een niet-natuurlijke doodsoorzaak meestal volstaan met een uitwendige lijkschouw door een forensische geneeskundige. Slechts bij een (sterke) verdenking op een misdrijf wordt door de officier van justitie een gerechtelijke obductie gelast. De rapportage van de afzonderlijke lijkschouwers kent een gebrek aan eenduidigheid. De inhoud en volledigheid van de verslaglegging varieerde sterk van zeer summier tot gedetailleerd. Tevens werden
Postmortale gegevens (verkregen door obducties) over de exacte doodsoorzaak waren slechts in 26 gevallen (4,5%) beschikbaar en dit betrof in vijf gevallen een ongeval, éénmaal een zelfmoord onder verdachte omstandigheden en in twintig gevallen een misdrijf. Met name over de sterfgevallen buiten het ziekenhuis werden geen gedetailleerde diagnosen beschreven. De verwachting bestond dat de gegevens bij het overlijden in het ziekenhuis wel betrouwbaar zouden zijn. Deze diagnosen moeten echter kritisch worden bezien. Alan E. O’Connor et al. hebben aangetoond dat klinische diagnosen lang niet altijd overeen kwamen met bevindingen bij obductie.2 Bij patiënten die gereanimeerd werden op de afdeling Spoedeisende Hulp werd in éénderde van de gevallen een belangrijke doodsoorzaak gemist. Mannen stierven tweemaal zo vaak een niet-natuurlijk dood dan vrouwen. Dit is niet opmerkelijk en past bij de algemene opvatting dat mannen vaker betrokken zijn bij criminele activiteiten, geweld en risicovol (rij-)gedrag. De meeste personen stierven buiten het ziekenhuis. De meest voorkomende oorzaken van een onnatuurlijke dood waren suïcides, verkeersongevallen en ongevallen in de privé-sfeer, samen ongeveer 90%. Misdrijven, bedrijfsongevallen en medisch handelen droegen met 10% bij aan de niet-natuurlijke sterfte. De grootste winst in het terugdringen van de sterfte zou - tenminste theoretisch bereikt kunnen worden in het terugdringen van de eerste groep (suïcide, verkeersongevallen en ongevallen in de privé-sfeer). Van de sterfgevallen buiten het ziekenhuis waren 258 personen (70%) jonger dan 55 jaar, wat verklaarbaar is door het grote aantal suïcides in deze leeftijdscategorie. Jaarlijks overlijden landelijk circa 1.500 (vaak jonge) mensen door suïcide. De methoden van suïcide kwamen overeen met bevindingen van eerdere studies in Nederland.3 Bij suïcides zijn mannen verreweg in de meerderheid. De jongste persoon was 10 jaar en de oudste 94 jaar. Opmerkelijk was het feit dat meer dan de helft van deze personen niet onder behandeling was bij de geestelijke gezondheidszorg. In
69
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
bij letselbeschrijvingen lang niet alle diagnosen vermeld.
vergelijking met de landelijke cijfers werd in de provincie Utrecht relatief vaak voor autointoxicatie gekozen (17,6% tegen 14,5% landelijk) of voor een sprong voor een voertuig (15,7% tegen 11,4% landelijk). Voor verdrinking (7,8%) is geen verschil gevonden. In de leeftijdscategorie boven de 55 jaar was de sterfte in het ziekenhuis het hoogst (101 personen 48,6%). Dit hing samen met de hoge gemiddelde leeftijd van de patiënten die kwamen te overlijden aan de complicaties van een val in de privé-sfeer, waarbij zij meestal een heupfractuur hadden opgelopen.
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
25% van de dodelijk verongelukte inzittenden van een auto droeg geen veiligheidsgordel. James Mayrose et al. hebben aangetoond dat de kans op overlijden aanmerkelijk groter was voor de bestuurder, indien de passagier achter de bestuurder geen gordel droeg.4 De kans op overlijden was ook hoger voor de andere passagiers op de achterbank indien er geen gordels werden gedragen. Bromfietsers zijn een kwetsbare groep omdat zij de verkeersregels niet altijd in acht nemen. In 40% van de gevallen was de bromfiets opgevoerd en bij ruim de helft werd geen helm gedragen. In dit onderzoek werd in 12% van de sterfgevallen ten gevolge van een verkeersongeval alcoholgebruik geconstateerd. Het aantal verkeersdoden daalde in 2000 ten opzichte van 1999. Deze tendens is in het begin van de zeventiger jaren van de vorige eeuw ingezet. Het aantal verkeersdoden in de provincie Utrecht bedroeg in 1990 nog 9.2 /100.000. Tien jaar later is dit cijfer gedaald naar 6,8/100.000 inwoners (CBS). Deze cijfers moeten echter met voorzichtigheid worden gehanteerd en geïnterpreteerd, omdat tijdens dit onderzoek een verschil in het aantal geregistreerde verkeersslachtoffers aan het licht kwam. Zo verschilden de cijfers van het CBS sterk met die van het OM en de verkeersdienst. Het CBS registreerde 6% meer verkeersdoden dan de politie. Het lage aantal van de politie kan verklaard worden door de systematiek van de afhandeling door de politie. De dossiers van de politie worden dertig dagen na het ongeval afgesloten en het is mogelijk dat het slachtoffer daarna pas overlijdt. Dan wordt deze niet als dode geregistreerd. De cijfers van het OM wat betreft de verkeersdoden waren 10% hoger dan die van het CBS. We concluderen hieruit dat een onderrapportage door het CBS plaats heeft gevonden. Het CBS maakt gebruik van dezelfde gegevens als wij, echter zonder die van de rapportages van de lijkschouwers en de gegevens van de ambulancezorgverleners. Dit maakt het aannemelijk dat de daadwerkelijke landelijke cijfers met betrekking tot de verkeersdoden wel eens hoger zouden kunnen uitkomen dan die van het CBS.
70
Aanbevelingen De gegevens van het OM, de politie en het CBS betreffende niet-natuurlijke dood moeten beter op elkaar worden afgestemd. Voorgesteld wordt dat ze aangevuld worden met gegevens van de Ambulancezorg en de ziekenhuizen. Om de kennis van de factoren die bijdragen aan het overlijden van ongevalslachtoffers te vergroten, zouden registratie en onderzoek verfijnd moeten worden. Specifieke kenmerken zoals de aard van de letsels, de wijze waarop het geweld op het slachtoffer inwerkte, het wel of niet dragen van helm of gordels en gebruik van alcohol moeten, naast algemene kenmerken, expliciet vastgelegd worden. Primair zou meer aandacht opleiding tot arts. Na het overlijden door een ongeval wordt in ons land - uitgezonderd bij verdenking op een misdrijf - slechts globaal uitwendig onderzoek op een lichaam uitgevoerd door een forensische geneeskundige. Hierdoor gaat relevante informatie verloren. Obductie of CT-scan van het hele lichaam en bloedonderzoek (afwijkende bloedsuiker waarden, hartenzymen, etc.) van een slachtoffer zouden standaard uitgevoerd moeten worden op zoek naar traumatische letsels en organische beschadiging (hartinfarct etc.) of intoxicaties (alcohol, drugs, medicatie etc.).4,5 Invoering van een duidelijke systematiek in de (regionale) registratie door de forensische geneeskundigen zal zeker bijdragen aan een betere verslaglegging. Bij de scholing tot forensische geneeskundige zal tevens specifiek moeten worden stilgestaan bij letselbeschrijving van slachtoffers van ongevallen met dodelijke afloop. Een betere controle op het dragen van veiligheidsgordels door automobilisten, helmen door bromfietsers en het strenger handhaven van snelheidsbeperkingen kunnen het aantal letsels en dodelijke ongevallen verder doen dalen. Ook strengere alcoholcontroles en betere informatiecampagnes zullen hiertoe bijdragen. De aanbeveling om altijd de autogordel te dragen is, weliswaar oud maar nog steeds actueel.7 Patiënten van auto-ongevallen, die geen gordel droegen, verbleven na een ongeval langer in het ziekenhuis en hadden ernstigere letsels. Bij de ongevallen in de privé-sfeer is meer aandacht aan het voorkomen van het vallen wenselijk en zal het gebruik van alcohol beter moeten worden gereguleerd.8 Conclusie Het aantal personen dat overleed kon niet nauwkeurig worden vastgesteld door het gebrek aan eenduidige gegevens. Er is een discrepantie gevonden tussen de landelijke cijfers over het aantal verkeersdoden en de regionale gegevens. De registratie van sterfgevallen moet beter op elkaar worden afgestemd en aangevuld worden met gegevens van Ambulancezorg en ziekenhuizen. Investering in verbetering van registratie en uitvoeren van onderzoek kunnen de basis vormen van preventieve activiteiten.
71
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
moeten worden gegeven aan forensische geneeskundige aspecten tijdens de basis-
Literatuur 1.
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2006-10-16.
2.
O'Connor AE, Parry JT, Richardson DB, Jain S, Herdson PB. A Comparison of the Antemortem Clinical Diagnosis and Autopsy Findings for Patients Who Die in the Emergency Department. Acad Emerg Med 2002; 9(9):957-959.
3.
Timen A, Venrooy van HMJM, Das C. Suïcides in Amsterdam en omstreken, 1993-1997.
4.
Mayrose J, Jehle D, Hayes M, Tinnesz D, Piazza G, Wilding GE. Influence of the
Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 2000; 78:342-346.
Hoofdstuk 4 | Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak
Unbelted Rear-seat Passenger on Driver Mortality: “The Backseat Bullet” Acad Emerg Med 2005; 12(2):130-134. 5.
Aghayev E, Yen K, Sonnenschein M, Ozdoba C, Thali M, Jackowski C et al. Virtopsy post-mortem multi-slice computed tomography (MSCT) and magnetic resonance imaging (MRI) demonstrating descending tonsillar herniation: comparison to clinical studies. Neuroradiology 2004; 46(7):559-564.
6.
Osuna E, Perez-Carceles MD, Alvarez MV, Noguera J, Luna A. Cardiac troponin I (cTn I) and the postmortem diagnosis of myocardial infarction. Int J Legal Med 1998; 111(4):173-176.
7.
Allen S, Zhu S, Sauter C, Layde P, Hargarten S. A Comprehensive Statewide Analysis of Seatbelt Non-use with Injury and Hospital Admissions: New Data, Old Problem. Acad Emerg Med 2006; 13(4):427-434.
8.
Close J, Ellis M, Hooper R, Glucksman E, Jackson S, Swift C. Prevention of falls in the elderly trial (PROFET): a randomised controlled trial. Lancet 1999; 353(9147):93-97.
72