Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3807
Ondernemingsrecht
Sociaal-economisch recht Ondernemingsrecht Prof.mr. G. van Solinge, mr. J.J. Prinsen Periode 1 januari — 31 maart 2000
Regelgeving SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 Op 17 maart heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) de Fusiegedragsregels (ook wel: ‘Fusiecode’) gewijzigd. De Fusiecode zal voortaan uitsluitend gedragsregels bevatten met betrekking tot de bescherming van werknemers bij een fusie (hoofdstuk II van de Fusiegedragsregels 1975). Deze gedragsregels krijgen geen wettelijke basis; de overgebleven Fusiecode blijft een vorm van zelfregulering van het in de SER georganiseerde bedrijfsleven. De gedragsregels ter bescherming van de aandeelhouders in geval van een openbaar bod op aandelen (het huidige hoofdstuk I) zullen wel een wettelijke basis krijgen: zij worden overgebracht naar de Wet toezicht effectenverkeer (Wte 1995) en de daarop gebaseerde regelgeving. Een voorstel van wet dienaangaande is door de Ministerraad op 24 maart ter advies voorgelegd aan de Raad van State. De bedoeling is dat de gewijzigde Wte 1995 op 1 oktober 2000 in werking zal treden; op deze datum zal dan ook het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 in werking treden. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen van de gedragsregels ter bescherming van de belangen van werknemers betreffen een nieuwe geschillenregeling en de instelling van een Geschillencommissie (art. 9-33), alsmede een uitzondering op de hoofdregel dat de vakbonden moeten worden ingelicht voordat een openbare mededeling over een voorgenomen openbaar bod of fusie wordt gedaan (art. 3 lid 2). In de praktijk wordt deze regel niet nageleefd, omdat het onwenselijk en onjuist wordt geacht dat de vakbonden eerder op de hoogte worden gesteld dan de aandeelhouders. De uitzondering van de nieuwe Fusiecode geldt voor het geval dat een algemeen voor het effectenverkeer geldend voorschrift (bijvoorbeeld de verplichting tot publicatie van ‘koersgevoelige informatie’ o.g.v. art. 28 sub h AEX-Fondsenreglement, Wte 1995 of ver-
gelijkbare buitenlandse regelingen) zich tegen voorafgaande kennisgeving aan de vakbonden verzet. Leidraad is dat het oordeel van de vakbonden ‘van wezenlijke invloed kan zijn op het al dan niet totstandkomen van de fusie en de modaliteiten daarvan’ (art. 4 lid 6). Hiermee is een betere aansluiting op de Wet op de ondernemingsraden beoogd (zie art. 25 lid 2 WOR waarin het criterium ‘wezenlijke invloed’ ook wordt gehanteerd). Wetsvoorstel beschermingsconstructies/Dertiende richtlijn inzake overnamebedingen Op 2 maart heeft de minister van Justitie een brief gestuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer inzake de gevolgen van de op handen zijnde dertiende richtlijn inzake overnamebedingen voor het al weer enkele jaren aanhangige wetsvoorstel doorbreking beschermingsconstructies (Kamerstukken II 25 732, nr. 11). De minister concludeert dat de twee elkaar niet bijten. Hij wil de behandeling van het wetsvoorstel doorzetten en bij de invoering van de richtlijn eventuele aanpassingen doorvoeren. De toekomst van het structuurregime Een van de pijlers van het Nederlandse poldermodel, het structuurregime, staat ter discussie. Ingevolge het wettelijke structuurregime worden bepaalde kernbevoegdheden van de algemene vergadering (bijvoorbeeld de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van bestuurders) overgeheveld naar de raad van commissarissen (rvc). Aangezien de leden van de rvc zich zelf benoemen (met een aanbevelingsrecht voor de algemene vergadering en de ondernemingsraad), spreekt men wel van ‘gecontroleerde coöptatie’. Kritiek op dit systeem is dat de aandeelhouders monddood zijn gemaakt en dat aldus een kleine kring van commissarissen het voor het zeggen heeft in het Nederlandse bedrijfsleven (‘old boys network’). De tweedekamerfracties van D66 en GroenLinks zijn voornemens een wetsvoorstel in te dienen dat ertoe zou moeten leiden dat de rvc voortaan voor 1/3 wordt benoemd door de algemene vergadering, voor 1/3 door de ondernemingsraad en voor 1/3 door de rvc. Vanuit de vakbeweging is er enige steun voor dit plan (de FNV heeft echter een soortgelijk voorstel laten varen). VNO-NCW is tegen. De PvdA wacht het KATERN 75
3807
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3808
Ondernemingsrecht advies af dat door de minister van Justitie aan de SER is gevraagd. Zie: SER-bulletin 2000/3, p. 26. Antilliaanse Landsverordening inzake de BV Op 1 januari 2000 trad in werking de Antilliaanse Landsverordening waarbij de tot dan in het Antilliaanse recht onbekende rechtsfiguur van de besloten vennootschap in het leven werd geroepen. De regeling onderscheidt zich ten opzichte van de BV naar Nederlands recht door een grote mate van flexibiliteit, zodat zij een aantrekkelijk vehikel is voor de belangrijke off-shore industrie op de Antillen. Opvallend zijn de grote vrijheid van inrichting, de soepele kapitaalbeschermingsregeling, de mogelijkheid van onevenredige winst- en stemrechten per aandeel en de mogelijkheid tot grensoverschrijdende fusie en omzetting. Zie verder: P. van Schilfgaarde, Ondernemingsrecht 2000, pp. 31-36 en J.W. Winter, WPNR 6385 en 6386 (2000). Effectenrecht Op 23 december 1999 sloten het Openbaar Ministerie, de STE, DNB, de Verzekeringskamer, de minister van Financiën en de Belastingdienst/ECD een convenant (Stcrt. 2000, nr. 4, p. 9). Het convenant betreft de afstemming over de keuze tussen de oplegging van bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening bij bepaalde overtredingen van de financiële wetgeving (waaronder de Wtb, de Wte 1995, de Wtk 1992 en de Wmz 1996). Bij brief van 8 juli 1999 bood de minister van Financiën aan de Tweede Kamer een vergelijkende analyse aan van de voorschriften in de verschillende financiële sectoren rond informatieverstrekking aan de consument (Kamerstukken 26 676, nr. 1). Op 27 december 1999 werd een lijst van vragen en antwoorden vastgesteld (nr. 2) die naar aanleiding van de genoemde brief zijn gesteld aan, respectievelijk gegeven door de minister van Financiën. In de verslagperiode was sprake van enige hectiek op de AEX-Effectenbeurs. Mede naar aanleiding van de problematisch verlopen beursintroductie van Via Networks en de verwachte stormloop op de inmiddels geïntroduceerde aandelen World Online kondigde de AEX mogelijke maatregelen aan van de commissaris voor de notering (AEX-Mededeling 2000-036). Deze moeten een ordelijke markt waarborgen in geval van een (te) grote hoeveelheid particuliere bestensorders bij gelegenheid van een beursintroductie. Een grote toevloed van bestensorders kan een 3808
KATERN 75
verstorend effect hebben omdat de orderconditie ‘bestens’ impliceert dat dergelijke orders in beginsel tegen elke prijs uitgevoerd kunnen worden. De beurs adviseerde dan ook terughoudendheid bij het inleggen van bestensorders. De aangekondigde maatregelen bestaan onder meer in het weigeren van bepaalde limietorders en een betere informering van de markt omtrent de hoogte en het moment van de eerste notering. Voorts is het Fondsenreglement op drie punten gewijzigd. De wijzigingen betreffen: de zogenaamde ‘draagvlakprocedure’; de verlichting van het prospectusregime; het vervallen van bijlage IX bij het Fondsenreglement (Modelcode Voorkoming Misbruik Voorwetenschap). Overigens verscheen in het Tijdschrift voor Effectenrecht 1999-9 (pp. 150-154) een overzicht van in 1999 gepubliceerde AEX-Mededelingen, al dan niet leidende tot wijzigingen in Reglementen AEX.
Jurisprudentie Verschenen noten bij eerder gesignaleerde rechtspraak In de NJ verschenen geannoteerd: HvJ EG 9 maart 1999, C-212-97, NJ 2000, 48 (Centros) m.nt. Vlas (zie Katern 72 en 74); HR 19 maart 1999, NJ 2000, 99 (IBC/Grenoble) m.nt. Vlas (zie Katern 72). In Ars Aequi 2000, pp. 102-107 verscheen een noot van S.C.J.J. Kortmann onder de twee enquêtebeschikkingen van HR 19 mei 1999 inzake De Haan Beheer (zie Katern 73). World Online De media stonden bol van berichten omtrent de hierboven genoemde beursgang van World Online International NV (WOL) op 17 maart jl. De koers ging na een introductieprijs van 43 euro in een duikvlucht naar beneden toen bekend werd dat chairwoman Nina Brink op 27 december 1999 een groot pakket aandelen in WOL had verkocht voor ongeveer 6 euro. Grote groepen gedupeerde beleggers voelen zich misleid door het prospectus en bereiden — al of niet in samenwerking met de Vereniging van Effectenbezitters — strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures voor tegen Nina Brink, WOL en de begeleidende banken ABN Amro en Goldman Sachs. De roep om scherper toezicht door de beurs en de Stichting Toezicht Effectenverkeer en scherpere regelgeving klinkt luider dan ooit. Waarschijnlijk gaat deze affaire de komende maanden (jaren?) leiden tot een stroom van rechtspraak.
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3809
Ondernemingsrecht Voordat de storm rond de mislukte beursgang losbarstte, was WOL nog op een andere manier in het nieuws. De Stichting Cambuur Leeuwarden vorderde in kort geding nakoming van een sponsorovereenkomst die zij meende te hebben gesloten met WOL ten behoeve van de voetbalclub met dezelfde naam. In rechte bleek dat de stichting had onderhandeld met een persoon die noch bestuurder, noch bevoegd vertegenwoordiger van WOL was. De president in kort geding zag geen reden om WOL het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging te laten dragen. Kennelijk zag hij dus ook geen reden om Cambuur het WOL-shirt te laten dragen. Achteraf bezien zal Cambuur waarschijnlijk niet rouwig zijn over deze uitspraak. Johan Cruijff zou zeggen: ‘Ieder nadeel heb z’n voordeel’. Zie Pres. Rb. Leeuwarden 13 januari 2000, Kort Geding Kort 2000, 1526. Wet op de ondernemingsraden In Katern 71, 72 en 73 kwam uitgebreid aan de orde de rechtspraak van Ondernemingskamer (OK) inzake het adviesrecht van ondernemingsraden bij publiekrechtelijke rechtspersonen. In deze zaken heeft de OK steeds het beroep van de ondernemer op het zogenaamde ‘primaat van de politiek’ (art. 46d WOR) verworpen. Volgens de OK moet ook een overheidslichaam, in hoedanigheid van een (mede)ondernemer in de zin van de WOR, advies vragen over een voorgenomen besluit indien het besluit gevolgen heeft voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen. De Hoge Raad heeft nu korte metten gemaakt met deze vaste jurisprudentie van de OK door toewijzing van het cassatieberoep dat de Provincie Zuid-Holland had ingesteld tegen enkele randgemeenten van Den Haag. In geschil was de vraag of de provincie, als medeondernemer, over de voorgenomen gemeentelijke herindeling advies had moeten vragen aan de ondernemingsraden van de desbetreffende gemeenten. De OK had op 28 januari 1999, NJ 1999, 185, de vraag bevestigend beantwoord. In de eerste plaats overwoog de Hoge Raad dat er voor medeondernemerschap meer nodig is dan een rechtstreeks ingrijpen van het besluit (van de provincie) in de onderneming (van de gemeenten). Van medeondernemerschap is sprake indien feiten en omstandigheden worden gesteld en zonodig aannemelijk gemaakt, waaruit blijkt dat een ander dan de ondernemer die de OR heeft ingesteld, een positie inneemt die hem stel-
selmatig een zodanige invloed op de besluitvorming binnen de onderneming verschaft dat gezegd kan worden dat de onderneming door die ander mede in stand wordt gehouden. In de verhouding provincie-gemeente is daarvan volgens de Hoge Raad geen sprake. Dit is in de lijn met eerdere jurisprudentie over de verhouding moeder- en dochtervennootschap, zie HR 20 januari 1994, NJ 1994, 545 (Heuga). In de tweede plaats overwoog de Hoge Raad, met een beroep op de wetsgeschiedenis, dat het primaat van de politiek (van art. 46d WOR) inhoudt dat de besluiten van een democratisch gecontroleerd orgaan zijn uitgesloten van de medezeggenschap ingevolge de WOR. De Hoge Raad overwoog dat de wetgever voldoende onder ogen heeft gezien dat zulke besluiten personele gevolgen kunnen hebben, maar dat daaraan niet de conclusie mag worden verbonden dat het democratisch orgaan advies moet vragen aan de ondernemingsraad op grond van de WOR. Dit mede om te voorkomen dat besluiten van democratische organen in het kader van het beroepsrecht van de WOR aan de rechter ter toetsing worden voorgelegd. Op dit laatste punt verwerpt de Hoge Raad dus de ruimere uitleg van artikel 46d WOR door de OK. Intussen kan men zich afvragen of de Hoge Raad hier wel voldoende in het oog heeft gehouden dat de door de WOR te beschermen belangen andere zijn dan de belangen die worden gediend met de democratische controle van een gekozen vertegenwoordigend lichaam op een overheidsorgaan. Zie HR 26 januari 2000, NJ 2000, 223 m.nt. Maeijer. Op dezelfde dag kwam de Hoge Raad tot hetzelfde oordeel in een cassatieberoep van de provincie Gelderland tegen de ondernemingsraden van enkele waterschappen (zie NJ 2000, 224). Enquêterecht De wet noemt de faillissementscurator niet als een bevoegde persoon in enquêtezaken. Uit de rechtspraak blijkt echter dat de OK de curator in ieder geval wel bevoegd acht tot het doen van een verzoek tot het treffen van voorzieningen na gebleken wanbeleid ex artikel 2:355 BW (OK 23 april 1999, JOR 1998/98 (Village Scaldia). Restte nog de vraag: is de curator ook bevoegd om het initiële verzoek tot het houden van een enquête te doen (art. 2:350 BW)? De OK heeft deze vraag impliciet — van overwegingen daaromtrent blijkt niet uit de beschikking — bevestigend beantwoord in OK 4 november 1999, JOR 1999/7 (Holding Agrarische Fossilisatie BV) m.nt. Huiskes. KATERN 75
3809
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3810
Ondernemingsrecht Een volgende enquêtezaak die de aandacht vraagt, betreft het verzoek van een aandeelhoudster in een joint venture (Cromwilld Ltd.) tot het houden van een enquête in de joint venture-vennootschap (Versatel Telecom International NV). De OK overwoog dat Cromwilld op grond van de aandeelhoudersovereenkomst tussen de joint venture-partners aanspraak kan maken op een andere behandeling dan in het algemeen op grond van het vennootschapsrecht toekomt aan (minderheids)aandeelhouders. Tenzij anders is afgesproken, zo overwoog de OK verder, betekent dit niet dat besluiten in de joint venture unaniem moeten worden genomen. Op een joint venture-partner rust echter de verplichting naar beste vermogen de totstandbrenging van een gemeenschappelijk gedragen beleid te bevorderen. Cromwilld is volgens de OK door Versatel voldoende in het beleid betrokken en in de gelegenheid gesteld daarop invloed uit te oefenen. De aanvankelijk gebrekkige informatievoorziening aan Cromwilld was na geuite kritiek inmiddels ook verbeterd. De OK wijst het enquêteverzoek af. Zie: OK 20 mei 1999, NJ 2000, 199. Het bijzondere van deze beschikking is dat de OK de contractuele afspraken in het kader van een joint venture in beginsel niet laat wijken voor het vennootschapsrecht. Dat mag opmerkelijk heten, gezien de in Nederland sinds jaar en dag heersende leer, gebaseerd op het Wennex-arrest (HR 30 juni 1944, NJ 1944, 465), inhoudende dat aan (stem)overeenkomsten tussen aandeelhouders geen vennootschapsrechtelijke werking toekomt. Zie nader: J.M. Blanco Fernández, Ondernemingsrecht 1999, pp. 148-151. Toerekening gedragingen van bestuurder aan rechtspersoon Een huurder heeft achterstand in het betalen van de huurpenningen. Ten einde raad probeert hij de verhuurder te bewegen afstand te doen van de desbetreffende vorderingen door de verhuurder op te sluiten in een vriescel. Indien de verhuurder vervolgens ontbinding van de huurovereenkomst vordert wegens een tekortkoming in de nakoming zal — in het licht van deze ongebruikelijke en ongeoorloofde wijze om kwijtschelding te verzoeken — de rechter niet twijfelen om de vordering toe te wijzen. De zaak ligt gecompliceerder indien huurder en verhuurder rechtspersonen zijn en de directeur van de ene rechtspersoon de directeur van de andere rechtspersoon in de vriescel opsluit. In casu kon volgens de kantonrechter en de rechtbank in hoger be3810
KATERN 75
roep dit niet tot ontbinding van de huurovereenkomst leiden, omdat de misdraging niet door huurder zelf jegens verhuurder zelf is gepleegd, maar door de ene rechtspersoon jegens de andere. De Hoge Raad kan zich niet vinden in het vonnis en geeft de rechtbank een klein college over toerekening in het rechtspersonenrecht. Ten eerste heeft de rechtbank miskend dat een gedraging van de directeur van een rechtspersoon in het maatschappelijk verkeer kan worden aangemerkt als een gedraging van de rechtspersoon (HR 6 april 1979, NJ 1980, 34 (Kleuterschool Babbel)). Verder heeft de rechtbank miskend dat ook een misdraging jegens een derde onder omstandigheden een tekortkoming in de huurovereenkomst kan opleveren, in het bijzonder indien die derde de directeur is van de rechtspersoon die verhuurder is. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat in een geval als het onderhavige, waarin huurder en verhuurder beide rechtspersonen zijn, een gedraging van een directeur van de huurder jegens de directeur van de verhuurder onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een gedraging van huurder jegens verhuurder. Hieruit volgt dat de actieve kant van de misdraging wordt toegerekend aan de rechtspersoon/ huurder en de passieve kant aan de rechtspersoon/verhuurder. Dientengevolge vernietigt de Hoge Raad het vonnis. Anders dan de rechtbank laat de Hoge Raad de verhuurder dus niet in de vrieskou staan. Zie HR 25 juni 1999, NJ 2000, 33 m.nt. Stein. Aansprakelijkheid van bestuurder wegens eigen onrechtmatig handelen Indien een bestuurder van een vennootschap in naam van de vennootschap verplichtingen aangaat, terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de niet-nakoming door de wederpartij van de vennootschap te lijden schade, zal – behoudens door hem aan te voeren verontschuldigende omstandigheden – moeten worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen. Verwijtbaar is dus het weten van de bestuurder ten tijde van het aangaan van de overeenkomst ten behoeve van de vennootschap. Dit is vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld: HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286 (Beklamel). In een recente zaak deed zich een enigszins andere casus voor. De bestuurder werd verweten te hebben bewerkstelligd of
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3811
Ondernemingsrecht toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door de vennootschap aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent. Ook in zo’n geval kan de bestuurder persoonlijk aansprakelijk worden gehouden, zo overwoog de Hoge Raad, maar zal het van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of het hem te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te stellen. De verwijtbaarheid betreft hier dus het handelen of nalaten van de bestuurder met betrekking tot de nakoming van een reeds bestaande overeenkomst. In een dergelijk geval heeft de bestuurder een lichtere bewijspositie dan in het Beklamel-geval. Zie HR 18 februari 2000, JOR 2000/56 (New Holland Belgium NV/Oosterhof). Effectenrecht In HR 4 januari 2000 (JOR 2000/58 m.nt. D. van Bruggen en K. Werkhorst) ging de Hoge Raad onder meer in op de uitleg van het begrip ‘toebehoren’ in artikel 321 Sr. Geoordeeld werd dat daarvoor de civielrechtelijke eigendom niet doorslaggevend is. In casu werden obligaties verduisterd door overboekingen van tegoeden op effectenrekeningen. Het arrest betreft bovendien de strafrechtelijke nasleep van de affaire rondom effectenkantoor Nusse Brink Commissionairs. In dat kader werd geoordeeld over de verhouding tussen toezicht, strafbaarheid en geheimhouding. Onontbeerlijk voor de kennisname van geschillenbeslechting tussen partijen bij beurstransacties is het Uitsprakenblad. Daarvan verscheen in de 12e jaargang nr. 1, februari 2000 (Amsterdam: NIBE-SVV).
Literatuur Literatuur ondernemingsrecht (selectie) — T.J. van der Ploeg/L.H. van den Heuvel (red.), Ontslag van bestuurders van rechtspersonen, Utrecht 1999; — Th. Baums/E. Wymeersch, Shareholder Voting Rights and Practices in Europe and the United States, The Hague 1999; — Gerard van Solinge/M.P. Nieuwe Weme, Gedragsregels inzake een openbaar bod op aandelen, Onderzoek in opdracht van het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken naar het functioneren van Hoofdstuk I SER-Fusiecode, Serie Onderneming & Recht, deel 16, Deventer 1999;
— P.W. van Straalen, Behoud van rechten van werknemers bij overgang van onderneming, diss. RU Groningen, Monografieën Sociaal Recht, deel 19, Deventer 1999; — P.J. Dortmond, Stemovereenkomsten rondom de eeuwwisseling, oratie Leiden, Deventer 2000; — Pitlo-Raaijmakers, Het Nederlands burgerlijk recht, deel 2, Vennootschaps- en rechtspersonenrecht, Deventer 2000. Literatuur effectenrecht (selectie) In de verslagperiode werd de voorgenomen fusie tussen de beurzen van Amsterdam, Parijs en Brussel aangekondigd (AEX-Mededeling 2000051). Voorafgaand aan dat nieuws verscheen een artikel van M.A. Blom, getiteld ‘Een veranderende beurs in een veranderend Europa’ in Ondernemingsrecht 2000-2, pp. 42-50. In de Serie Onderneming en Recht verscheen deel 17, getiteld Vertegenwoordiging en tussenpersoon, Tjeenk Willink, Deventer 1999. In deze opstellenbundel zijn drie effectenrechtelijke bijdragen opgenomen: W.A.K. Rank, ‘Vermogensscheiding bij opties’; M.H.E. Rongen, De trustee bij obligatieleningen, in het bijzonder de security trustee; M.G. van ’t Westeinde en R.H. Maatman, Beleggersgiro: een bijzondere tussenpersoon. Het tijdschrift Ondernemingsrecht 1999-17 is geheel gewijd aan door vennootschappen, ten behoeve van eigen functionarissen en personeelsleden uitgegeven opties op eigen aandelen. Aan de orde komen onder meer: de aanbevelingen van de werkgeversorganisaties VNO-NCW en NCD; het voorkomen van voorwetenschapproblemen bij de uitoefening van opties door het overdragen van het beheer over opties in vrije hand aan een onafhankelijke derde; het optievervalbeding en de schadevergoeding bij einde dienstverband; personeelsopties en jaarrekening; de beloning van topmanagers in perspectief van het Engelse Greenbury-rapport. In de verslagperiode verschenen meerdere artikelen over de bestrijding van het gebruik van voorwetenschap. Zie, naast één van de artikelen in het reeds genoemde nummer van Ondernemingsrecht, onder meer: D.R. Doorenbos, Vraagtekens bij de nieuwe voorkenniswetgeving, Ondernemingsrecht 2000-1, pp. 2-10; J.W. Hoevers, Een jaar voorwetenschap; invloed op personeelsoptieregelingen wordt zichtbaar, V&O 2000/2, pp. 22-26; A.N. Krol, Wetgeving inzake voorwetenschap, Een tweetal onderwerpen naKATERN 75
3811
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3812
Vervoersrecht der belicht: meldingsplicht van beleggingsinstellingen en informatieverstrekking in het kader van een ‘controlled auction’ en openbaar bod, V&O 2000/2, pp. 26-29. Tenslotte kan worden genoemd het verschijnen van de Effectengids 1999/2000. Gids bij de Officiële Prijscourant van de AEX-Effectenbeurs, 104de jaarlijkse editie, Kluwer, Deventer 1999, met daarin veel informatie over alle beursgenoteerde fondsen.
Vervoersrecht Mr. J.W.L.M. ten Braak
Wet- en regelgeving Wetgeving Op 10 december 1998 is titel 6 afdeling 2 van Boek 8 aangepast aan het per diezelfde datum voor Nederland in werking getreden Hulpverleningsverdrag van Londen van 1989. Bij besluiten van 5 februari 2000 zijn artikel 8:613 en artikel 8:1022 terzake averij grosse aangepast aan de wijzigingen in de York-Antwerp Rules door Comité Maritime Internationaal van oktober 1994 respectievelijk de wijzigingen in de Rijnregels van de Raad van Beheer van de Internationale Vereniging van Rijnschepenregister (IVR) van november 1995. Verdragen Op 12 maart 1999 is te Genève een nieuw verdrag voor conservatoir beslag op schepen tot stand gekomen als beoogde opvolger van het eerdere verdrag van Brussel van 10 mei 1952. Het nieuwe verdrag zal in werking treden na 10 ratificaties. Het verdrag is van toepassing op ieder schip dat zich binnen de jurisdictie van een verdragsluitende staat bevindt. Het eerdere verdrag maakt een onderscheid tussen schepen die varen onder de vlag van een verdragsluitende staat en schepen die varen onder de vlag van een niet-verdragsluitende staat. Onder het eerdere verdrag kan op schepen varend onder de vlag van een niet-verdragsluitende staat voor alle vorderingen beslag gelegd worden. Op grond van het nieuwe verdrag mag alleen nog beslag worden gelegd tot zekerheid voor vorderingen die vallen onder het begrip maritieme vordering zoals gedefinieerd in 3812
KATERN 75
artikel 1 van het nieuwe verdrag. Artikel 1 van het nieuwe verdrag geeft een limitatieve opsomming van maritieme vorderingen. Het nieuwe verdrag is verder aangepast aan de internationale rechtsontwikkelingen op het gebied van jurisdictie. Het nieuwe verdrag geeft de beslagrechter in het algemeen bevoegdheid om van het bodemgeschil kennis te nemen. Het luchtrecht is verrijkt met het Verdrag van Montreal van 28 mei 1999. Dit Verdrag bevat elementen van het oorspronkelijke Verdrag van Warschau van 1929, het Haagse Protocol van 1955 en de Protocollen van Montreal van 1975. Het Verdrag is ondertekend door 52 landen maar zal pas in werking treden na 30 ratificaties. Het zal nog even duren voordat het nieuwe verdrag in werking zal treden. Zo is het MontrealProtocol nr. 4 van mei 1975 pas op 14 juni 1998 (ook voor Nederland) in werking getreden. Het nieuwe verdrag heeft de aansprakelijkheidsregeling voor ladingschade van het Montreal-Protocol nr. 4 volledig overgenomen. Het Verdrag van Montreal is van toepassing tussen twee verdragssluitende staten en in andere gevallen geldt dus veelal nog het Verdrag van Warschau (al dan niet geamendeerd). Het Verdrag van Montreal vertoont voor wat betreft passagiersvervoer overeenkomsten met de op 17 oktober 1998 in werking getreden EU-verordening 2027/97 (risicoaansprakelijkheid tot een bedrag van SDR 100.000 en daarboven een schuldaansprakelijkheid, met dien verstande dat de bewijslast is omgedraaid). Voor wat betreft Montreal-Protocol nr. 4 en Verordening 2027/97 verwijs ik naar de luchtvaartspecial van het Tijdschrift Vervoer en Recht (TVR) van maart 1999. Algemene Voorwaarden Op 4 januari 1999 zijn de nieuwe Nederlandse Expeditie-voorwaarden (Fenex) gedeponeerd. De aansprakelijkheidslimieten zijn verhoogd tot SDR 2 per kg en SDR 2.000 per zending. De aanvang van verjaring en verval is verduidelijkt. Stichting Vervoeradres heeft op 9 maart 2000 de Algemene Voorwaarden voor Distributievervoer gedeponeerd. Bij distributievervoer vindt vooral geen echte opslag plaats maar alleen overslag. De aansprakelijkheid van de distributievervoerder is beperkt tot 7,50 per kg (de huidige wettelijke beperking van aansprakelijkheid van de binnenlands wegvervoerder).