STEUNPUNT ONDERNEMEN EN REGIONALE ECONOMIE NAAMSESTRAAT 61 – BUS 3550 BE-3000 LEUVEN TEL + 32 16 32 66 61 | FAX + 32 16 37 35 11
[email protected] www.steunpuntore.be
Beleidsrapport STORE-B-12-007
ONDERNEMERSCHAPSCULTUUR: BASISINDICATOREN I VOORNAAMSTE MEETINSTRUMENTEN IN DE ECONOMISCHE ONDERNEMERSCHAPSLITERATUUR
Tine Holvoet Niels Bosma Hans Crijns
2013
INHOUD 1.
INTRODUCTIE ............................................................................................................................................... 3 1.1. Probleemstelling: fragmentatie van begrippenkader zorgt voor nood aan duidelijk theoretisch kader ......... 3 1.2. Nood aan transparantie over de context van ons onderzoek ....................................................................... 3 1.3. Doel van dit basisrapport: een duidelijk theoretisch kader en een slim onderzoeksontwerp ....................... 4
2.
BESTAANDE MEETINSTRUMENTEN .......................................................................................................... 4 2.1. UNIZO Startersatlas (met medewerking van Graydon) ............................................................................... 4 2.2. Eurobarometer ............................................................................................................................................. 8 2.3. European Union Labour Force Survey (EU-LFS) en de Enquête naar Arbeidskrachten (EAK) ................. 16 2.4. Global Entrepreneurship Monitor (GEM) ................................................................................................... 19 2.5. Global Entrepreneurship & Development Monitor (GEDI) ......................................................................... 26 2.6. Doing Business Index ................................................................................................................................ 28 2.7. OECD-Eurostat Entrepreneurship Indicators Programme (EIP) ................................................................ 29 2.8. Experimentele opzetten ............................................................................................................................. 29
3.
COMBINATIE VAN BESTAANDE MEETINSTRUMENTEN ......................................................................... 30 3.1. Toelichting groepering parameters ............................................................................................................ 31 3.2. Overzicht parameters ................................................................................................................................ 31 3.2.1. Voorraad of huidige ondernemerspopulatie ............................................................................................ 31 3.2.2. In- en uitstromend ondernemerschap ..................................................................................................... 31 3.2.3. Ondernemingsklimaat ............................................................................................................................. 32 3.2.4. Ondernemerschapsmentaliteit ................................................................................................................ 33 3.2.5. Waardecreatie uit ondernemerschap ...................................................................................................... 34 3.3. Suggesties voor een helder begrip ............................................................................................................ 35
4.
CONCLUSIE ................................................................................................................................................ 35 4.1. De aandacht voor de minder tastbare aspecten van ondernemerschap is beperkt ................................... 35 4.2. Ondernemerschapscultuur is nog vaak restcategorie ................................................................................ 35 4.3. Mentaliteit over eigen ‘ondernemen’ of huidige ‘ondernemers’? ................................................................ 35 4.4. Beperkingen van de bestaande basisindicatoren ...................................................................................... 36 4.5. Uniform gehanteerde begrippen zijn nodig voor een heldere communicatie ............................................. 36
REFERENTIES ..................................................................................................................................................... 37
Noot: De resultaten in dit rapport geven de mening van de auteurs weer en niet deze van de Vlaamse Overheid: de Vlaamse Gemeenschap / het Vlaams Gewest is niet aansprakelijk voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de in deze mededeling of bekendmaking opgenomen gegevens.
2
1. INTRODUCTIE Dit rapport (STORE-B-12-007) biedt een overzicht van de in de economische literatuur meest frequent beschreven basisindicatoren voor ondernemerschapscultuur in Vlaanderen. Het is opmerkelijk hoe bij de meeste meetinstrumenten en parameters de nadruk voornamelijk ligt op ‘ondernemerschap’ en in mindere mate op ‘cultuur’. Daarom hanteren we in een tweede rapport (STORE-B-13-007) dezelfde doelstelling, maar vertrekken we niet vanuit de economische literatuur, maar vanuit de bredere traditie van cultuuronderzoek. Samen met een literatuurstudie (STORE-B-13-001) vormen deze basisrapporten het theoretisch kader waarop latere empirische keuzes kunnen steunen. We leggen immers bij aanvang van onze studie niet één enkele pragmatische definitie van ondernemerschapscultuur vast, maar onderzoeken welke diverse theoretische argumenten de verschillende definities en bijhorende operationaliseringen gronden. In een onderzoeksspoor binnen Entrepreneurship naar de verschillen in betekenis van ondernemerschap zullen we in kaart brengen welke indicatoren de ondernemerschapscultuur in Vlaanderen kunnen beschrijven en duiden (STORE werkpakket A1) en welke meetmethoden voor culturele dragers van ondernemerschap relevant zijn voor vergelijking in subregionaal en internationaal 1 perspectief (STORE werkpakket A2). 1.1. Probleemstelling: fragmentatie van begrippenkader zorgt voor nood aan duidelijk theoretisch kader Het mag duidelijk zijn dat in de literatuur diverse begrippen van ondernemerschap onderscheiden kunnen worden en dat elke begripsafbakening te verbinden is aan specifieke operationaliseringen en analyseniveaus. Zo kunnen we stellen dat we op basis van het ‘aantal formeel opgerichte ondernemingen’ weinig kunnen zeggen over het ‘latent ondernemerschap’ in een regio en dat we geen eenduidige verwachtingen omtrent ‘economische groei’ kunnen formuleren op basis van het ‘aantal starters’. We weten vandaag dat de link veel complexer is en ‘alles of niets’ argumentaties aan de hand van indicatoren voor in- en uitstomend ondernemerschap, waarin het element van analyse (onderneming of ondernemer) soms weinig helder is, tot het verleden behoren. Ondernemerschap is een complex fenomeen dat zich moeilijk in een enkelvoudige indicator laat uitdrukken. Aan de hand van de in de voorafgaande literatuurstudie (STORE-B-13-001) geëxpliciteerde verschillen in benadering (concept en niveau van analyse) willen we bijdragen tot het genuanceerd interpreteren van de bestaande meetinstrumenten en parameters. We zullen daarbij in dit rapport over basisindicatoren voor ondernemerschapscultuur in de economische ondernemerschapsliteratuur: de onderliggende theoretische concepten onderscheiden; nagaan welke operationaliseringen worden gehanteerd; onderzoeken waar combinatie van indicatoren en gegevens (i) mogelijk en (ii) wenselijk is; onderzoeken waar (longitudinale, subregionale en internationale) vergelijking (i) mogelijk en (ii) wenselijk is. 1.2. Nood aan transparantie over de context van ons onderzoek Aangezien de humane wetenschappen zelf onderdeel vormen van de maatschappelijke cultuur, detecteren we de nood aan een kritische introspectie van ons onderzoek. Wat zijn de gevolgen van de tijdsgeest en de context waarbinnen we ons onderzoek kunnen situeren? Met welke bril bestuderen we ondernemerschapscultuur in dit e 3 generatiesteunpunt en wat is het gevolg voor de gekozen uitgangspunten en methodologie? Dit onderzoeksspoor situeert zich binnen het onderzoeksgebied Entrepreneurship waar (i) zeker tot de jaren 1990 het ‘proces’ van ondernemerschap en de ‘variatie’ van ondernemerschap tussen regio’s en landen onderbelicht bleef en (ii) voornamelijk de relatie tussen ondernemerschap en economische ontwikkeling in de literatuur uitgebreid onderzocht werd. Omdat die relatie echter niet eenduidig is, bleek een loutere ondernemerschapsactivering te beperkend. Aan de basis van de vele ‘black boxes’ waar meer inzicht nodig is, lijkt onder meer het moeilijk af te bakenen begrip ‘ondernemerschap’ te liggen. Tot dusver concentreerde empirisch onderzoek binnen Entrepreneurship zich enerzijds op het aantal oprichtingen (vennootschappen en zelfstandige starters, die traditioneel beschouwd worden als de brandstof voor werkgelegenheidscreatie). Anderzijds worden de ondernemende attitudes en het latent ondernemerschap bij de (actieve) bevolking als geheel onder de loep genomen. Dit onderzoek kadert eveneens binnen het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie (STORE) waar e het de Vlaamse Overheid informeert over Startende ondernemingen en Ondernemerskapitaal. STORE is een 3 generatiesteunpunt dat past binnen het kader van de perspectiefplannen Pact 2020 en Vlaanderen in Actie (ViA) om tegen 2020 uit te munten als een economisch innovatieve, duurzame en sociaal warme samenleving. Binnen dat kader is er reeds een aantal jaren verscherpte beleidsaandacht voor de mate van ondernemerschap, een tendens die strookt met een groeiende Europese vraag naar meer inzicht in ondernemerschap en specifiek naar
1
Deze studie kadert binnen het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie (STORE), opgericht op 1 januari 2012, en adviseert de Vlaamse Overheid op basis van fundamenteel en toegepast economisch onderzoek binnen het domein Startende ondernemingen en Ondernemerskapitaal. http://steunpuntore.be
3
2
de impact van (startende) ondernemingen op de economie en de welvaart van een regio. Ondernemerschap wordt ook daar traditioneel gezien als potentiële motor van economische en maatschappelijke innovatie, industriële verjonging, aanjager van economische groei en bron van nieuwe werkgelegenheid. Het afgelopen decennium toonden cijfers uit onder meer de Global Entrepreneurship Monitor aan dat Vlaanderen laag scoorde wat ondernemerschap betreft. Toch weerklonk ook binnen het Steunpunt steeds luider de nood aan nuancering van de cijfers (zoals bijv. door Sels et al., 2008 en Debrulle et al., 2011). De vraag naar uitbreiding van het aantal parameters ontstond om te komen tot een grondige analyse van de drempels en hefbomen tot daadwerkelijk ondernemend gedrag in internationale en regionale vergelijking. De aandacht van onderzoekers en beleidsmakers werd met andere woorden verbreed van ondernemingen en zelfstandige ondernemers naar de hele actieve bevolking van een regio of economie en haar specifieke ondernemerschapscultuur. Het is precies hier dat ons onderzoek zich situeert. 1.3. Doel van dit basisrapport: een duidelijk theoretisch kader en een slim onderzoeksontwerp Een literatuurstudie (STORE-B-13-001) levert inzicht in het divers gebruik van de noties ‘ondernemerschap’ en ‘ondernemerschapscultuur’ in ‘Vlaanderen’. Twee basisrapporten (STORE-B-12-007 en STORE-B-13-007) leveren een overzicht van de bestaande meetinstrumenten en bijhorende parameters voor ondernemerschapscultuur. Elk van de rapporten hanteert een eigen perspectief. We bekijken het onderwerp enerzijds vanuit de economische ondernemerschapsliteratuur, anderzijds vanuit het breder sociaalwetenschappelijk cultuuronderzoek. Op die basis tekenen we de krijtlijnen uit voor ons uiteindelijk onderzoeksdoel: het modelleren van een meetinstrument voor ondernemerschap in brede zin (i) inclusief ondernemerschapscultuur; met (ii) een transparant begrippenkader; en (iii) een beargumenteerde benchmarking voor subregionale vergelijking. Fig. 1.
Situering van het basisrapport STORE-B-12-007 binnen ons onderzoeksspoor
(1) Literatuurstudie: Conceptafbakening STORE-B-13-001 Ondernemerschap Cultuur Vlaanderen
Theoretisch kader Onderzoeks -ontwerp A1 en A2
(2) Rapportering bestaande basisindicatoren (instrumenten en parameters): Uit economische ondernemerschapsonderzoek: STORE-B-12-007 Uit sociaalwetenschappelijk cultuuronderzoek: STORE-B-13-007
Inclusief meetmodel
2. BESTAANDE MEETINSTRUMENTEN In wat volgt bespreken we de in de economische literatuur vaakst voorkomende longitudinale meetinstrumenten voor ondernemerschapscultuur in Vlaanderen: (2.1) Startersatlas (UNIZO i.s.m. Graydon), (2.2) Eurobarometer, (2.3) European Union Labour Force Survey (EU-LFS) en de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) en (2.4) Global Entrepreneurship Monitor (GEM). Daarna stippen we kort ook de recenter gelanceerde (2.5) Global Entrepreneurship & Development Index (GEDI) aan en bekijken we welke toegevoegde waarde het (2.6) Doing Business onderzoek en het (2.7) OECD-Eurostat Entrepreneurship Indicators Programme (EIP) kunnen bieden. Tot slot vergelijken we summier de opgesomde kwantitatieve meetinstrumenten met het (2.8) experimenteel luik binnen ondernemerschapsonderzoek. 2.1. UNIZO Startersatlas (met medewerking van Graydon) De UNIZO Startersatlas brengt sinds 2004 het aantal administratieve oprichtingen in België per jaar gedetailleerd in kaart. Data van de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO), het Belgisch Staatsblad, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en BTW-gegevens worden hiervoor samengebracht en verrijkt. Sinds 2011 staat Graydon Belgium NV in voor het aanleveren van de starterscijfers. Nieuwe methodologische keuzes om de statistieken dichter te laten aansluiten bij de werkelijkheid moeten in rekening gebracht worden bij vergelijking tussen de startersatlassen voor en na 2011, gezien de gegevens uit de KBO vanaf 2011 verrijkt werden met andere databases.
2
Europa 2020 is een zeer veelzijdige strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; zie ook voorganger Lissabon akkoord. http://ec.europa.eu/europe2020.
4
2.1.1. Onderliggend theoretisch concept Dit meetinstrument volgt de beroepskeuzebenadering (‘occupational choice’) voor het afbakenen van het begrip ondernemerschap. Hier staat het opzetten van een eigen onderneming als gebeurtenis centraal. Het totaal aantal (nieuwe) oprichtingen (vennootschappen en zelfstandig ondernemers) wordt daarbij traditioneel beschouwd als de brandstof voor werkgelegenheidscreatie en economische groei. Volgens deze benadering is de ‘ondernemer’ gelijk aan de ‘zelfstandig ondernemer of bedrijfsleider’ en behoudt deze persoon ook jaren na oprichting dezelfde identiteit als ondernemer. 2.1.2. Operationalisering en belangrijkste metingen Centraal in deze meting staat de creatie van een nieuw ondernemingsnummer. De eenheid van analyse is hier niet de ondernemer, maar de onderneming. Een term zoals ‘starter’ moet dan ook in die context begrepen worden. Binnen deze benadering wordt traditioneel de relatie tussen het aantal (nieuwe) oprichtingen (aan de hand van opgerichte en stopgezette ondernemingsnummers) en de economische conjunctuur van een regio (aan de hand 3 van de indexwaarde) onderzocht. Deze benadering laat toe het aantal oprichtingen (en stopzettingen) enerzijds longitudinaal in kaart te brengen en anderzijds proportioneel te vergelijken met het totale aantal actieve ondernemingen (turbulentie). Zo geeft de Startersatlas een zicht op (i) de procentuele evolutie van het aantal geregistreerde nieuwe ondernemingsnummers ten opzichte van voorgaande jaren (zie bijvoorbeeld Tabel 1 en 2), (ii) op de starterdichtheid, dit is de verhouding van het aantal nieuwe oprichtingen per duizend inwoners (zie bijvoorbeeld Tabel 3) en (iii) op de groeipotentie, aan de hand van de verhouding tussen de relatieve aanwas van nieuwe ondernemingen en de aanwas van stopzettingen in vergelijking met de indexwaarde (GINOO-S) (zie Fig. 2). Aanvullend wordt de overlevingsgraad na vijf jaar in beeld gebracht alsook de effectieve tewerkstelling in werknemersverband. Deze parameters worden uitgesplitst naar Regio: federaal, gewestelijk en provinciaal niveau (op basis van maatschappelijke zetel) Type: eenmanszaak versus vennootschap (NV, BVBA, EVBA, SVBA, VOF, COMA, COMV, CVBA, 4 CVOH, MS, LV, VBR, ESV) 5 Activiteit (sector): aan de hand van de NACE codes Geslacht: enkel voor de eenmanszaken Onderstaande tabellen bieden een overzicht van de belangrijkste basisindicatoren van de Startersatlas voor het Vlaams Gewest voor de periode 2005-2012: Tabel 1. Aantal startende ondernemingen per Gewest 2005-2012
VLAAMS GEWEST
BRUSSELS GEWEST
WAALS GEWEST
Totaal
Totaal
Totaal
7.454
Aandeel van het Gewest 13,08%
BEDRIJVEN MET ZETEL IN BUITENLAND of zonder gekend adres in België
2005
33.403
Aandeel van het Gewest 58,61%
Totaal
15.531
Aandeel van het Gewest 27,25%
607
Aandeel van het Gewest 1,07%
2006
38.134
58,11%
8.453
12,88%
18.254
27,81%
788
1,20%
2007
41.259
57,78%
9.702
13,59%
19.724
27,62%
728
1,02%
2008
40.126
58,41%
8.775
12,77%
18.812
27,39%
979
1,43%
2009
37.918
57,19%
8.073
12,18%
17.779
26,81%
2.533
3,82%
2010
40.804
56,64%
9.169
12,73%
19.365
26,88%
2.706
3,76%
2011
41.654
56,01%
9.901
13,31%
20.311
27,31%
2.508
3,37%
2012
39.726
54,69%
10.081
13,88%
20.332
27,99%
2.504
3,45%
Bron: UNIZO – Graydon Belgium (2013)
3
Dat gebeurt in de Startersatlas aan de hand van de Graydon Index van de Nieuw Opgerichte Ondernemingen versus Stopzettingen (GINOO-S). 4 Deze opsomming komt overeen met de rechtsvormen zoals die in rekening werden genomen in de Startersatlas 2013. 5 Toelichting NACE codes: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/nacebel.
5
Tabel 2. Evolutie startende ondernemingen per Gewest 2005-2012 FEDERAAL NIVEAU
Totaal
VLAAMS GEWEST
Procen tuele verand ering t.o.v. vorig jaar
Totaal
(in %)
BRUSSELS GEWEST
Procen tuele verand ering t.o.v. vorig jaar
Totaal
(in %)
BEDRIJVEN MET ZETEL IN BUITENLAND of zonder gekend adres in België
WAALS GEWEST
Totaal
Procen tuele verand ering t.o.v. vorig jaar (in %)
Proce ntuele verand ering t.o.v. vorig jaar
Totaal
(in %)
Procent uele verande ring t.o.v. vorig jaar (in %)
2005
56.995
2006
65.629
15,15
38.134
14,16
8.453
13,40
18.254
17,53
788
29,82
2007
71.413
8,81
41.259
8,19
9.702
14,78
19.724
8,05
728
-7,61
2008
68.692
-3,81
40.126
-2,75
8.775
-9,55
18.812
-4,62
979
34,48
2009
66.303
-3,48
37.918
-5,50
8.073
-8,00
17.779
-5,49
2.533
158,73
2010
72.044
8,66
40.804
7,61
9.169
13,58
19.365
8,92
2.706
6,83
2011
74.374
3,23
41.654
2,08
9.901
7,98
20.311
4,89
2.508
-7,32
2012
72.643
-2,33
39.726
-4,63
10.081
1,82
20.332
0,10
2.504
-0,16
33.403
7.454
15.531
607
Bron: UNIZO – Graydon Belgium (2013)
Tabel 3. Starterdichtheid: aandeel starters in % op totale bevolking per Gewest en Provincie 2005-2012 Aantal inwoners Bron: FOD Economie bevolkingscijfers per 1 januari 2012
Aandeel in % op totale bevolking federaal
Aantal starters Bron: Graydon Belgium NV i.s.m. UNIZO
Aandeel in % op totaal aantal starters federaal
1 starter per … inwoners
Aantal starters per 1.000 inwoners
Brussel Hoofdstad
1.138.854
10.32%
10.081
13.88
113
3.9
Vlaams Gewest
6.350.765
57.55%
39.726
54.69
160
6.3
West-Vlaanderen
1.169.990
10.60%
7.651
10.53
153
6.5
Oost-Vlaanderen
1.454.716
13.18%
8.778
12.08
166
6.0
Antwerpen
1.781.904
16.15%
11.502
15.83
155
6.5
849.404
7.70%
5.261
7.24
161
6.2
Vlaams Brabant
1.094.751
9.92%
6.534
8.99
168
6.0
Waals Gewest
3.546.329
32.13%
20.332
27.99
174
5.7
Waals Brabant
385.990
3.50%
2.934
4.04
132
7.6
1.323.196
11.99%
6.699
9.22
198
5.1
480.105
4.35%
2.925
4.03
164
6.1
1.083.400
9.82%
6.394
8.80
169
5.9
273.638
2.48%
1.380
1.90
198
5.0
152
6.6
Limburg
Henegouwen Namen Luik Luxemburg Federaal
11.035.948
72.643
Bron: UNIZO – Graydon Belgium (2013)
6
Fig. 2. Verhouding tussen de relatieve aanwas van nieuwe ondernemingen en de aanwas van stopzettingen in vergelijking met de indexwaarde (GINOO-S)
Bron: UNIZO – Graydon Belgium (2013) 2.1.3. Specifieke kenmerken voor combinatie en vergelijking met andere parameters en instrumenten Deze secundaire databank vertrekt van een duidelijk afgebakend ondernemerschapsbegrip dat volgens uniek ondernemingsnummer geoperationaliseerd wordt. Op basis van dit registratienummer kunnen gegevens uit diverse databases samengevoegd worden en kan de evolutie per onderneming op verschillende vlakken (bijv. overlevingsgraad of werkgelegenheidscreatie) geregistreerd worden. Een groot voordeel is dat binnen deze afbakening de cijfers voor heel België per jaar reeds aanwezig zijn. We lijsten hieronder echter ook de beperkingen voor analyse en gaan na welke uitspraken we op basis van de gehanteerde parameters wel en niet kunnen doen: Aan de hand van de Startersatlas kunnen we enkel nationaal vergelijken gezien de administratieve procedure voor de oprichting van een onderneming (vennootschap of eenmanszaak) per land verschilt. Deze databank registreert enkel eenmanszaken en vennootschappen en niet alle vormen van een 6 ‘onderneming’ in de meest brede zin van het woord. De Startersatlas kan enkel conclusies maken op niveau van de onderneming en niet op individueel niveau. Wanneer twee of meer personen samen één nieuwe onderneming oprichten, worden zij immers in de statistiek slechts als één nieuwe starter geteld. Analoog daarmee wordt één persoon die twee ondernemingen opricht, als twee starters geteld. Het is belangrijk om de term ‘starter’ in die context te 7 begrijpen en te communiceren. De administratieve stappen bij de initiële registratie en de latere aanpassing in de loop van het bestaan van de onderneming hebben implicaties op de leesbaarheid van de cijfers. Door de administratieve procedure in België is het bijvoorbeeld moeilijk om omvormingen van een eenmanszaak naar een vennootschap als dusdanig te duiden, bij een omvorming wordt de onderneming immers verwerkt als stopgezette én als startende onderneming.
6
Startersatlas 2013; 9: “Dit houdt meteen in dat volgende juridische vormen niet werden opgenomen in de statistiek: vzw’s, verenigingen van mede-eigenaars, Europese Economische Samenwerkingsverbanden in diverse vormen en publiekrechtelijke vennootschappen. Al deze juridische entiteiten ‘verontreinigden’ tot nu toe de gegevens over startende ondernemingen.” 7 Zo kan bijvoorbeeld de term ‘starterdichtheid’ een heldere communicatie in de weg staan gezien het aantal starters (uitgedrukt in aantal ondernemingen) per duizend inwoners (uitgedrukt in personen) wordt gerapporteerd. Juister kan: het aantal opstartregistraties per 1000 inwoners, of het aantal startende ondernemingen (incl. eenmanszaken) per 1000 inwoners, zoals wij in ons overzicht verder zullen hanteren.
7
-
-
Wat de graad van jobcreatie betreft, dient verduidelijkt dat dit meetinstrument niet in rekening brengt of en hoeveel ondernemers binnen een onderneming voor zichzelf een job creëren. Wel kan de aanwerving in werknemersverband longitudinaal bekeken worden. De Startersatlas maakt geen onderscheid tussen starters in hoofd- en bijberoep gezien dit pas administratief opgelijst wordt in het volgend werkjaar. De operationalisering volgens ondernemingsnummer heeft gevolgen voor de vergelijking naar (1) regio: de ‘herkomst’ van een onderneming wordt bepaald aan de hand van de maatschappelijke zetel van de onderneming of het formele adres van de eenmanszaak en is niet noodzakelijk identiek aan de 8 woonplaats van de betrokken individuen ; (2) sector: in de praktijk is het zo dat de KBO niet voor alle 9 bedrijven een Europese activiteitennomenclatuur (NACE ) bijhoudt waardoor een grote groep 10 organisaties niet werd opgenomen in de opsplitsing volgens sector ; (3) geslacht: deze vergelijking is beperkt, want geslacht wordt enkel in rekening gebracht bij de oprichting of stopzetting van eenmanszaken en niet voor vennootschappen.
2.2. Eurobarometer Eurobarometer is een initiatief van de Europese Commissie en peilt naar de publieke opinie bij individuen in de Europese lidstaten en kandidaat-lidstaten. Doel is bij te dragen aan beleidsteksten, het nemen van beslissingen en het evalueren van de interne werking. De Standaard Eurobarometer peilt sinds 1973 via ongeveer 1000 faceto-face interviews per land naar de algemene publieke opinie. Speciale edities zoomen dieper in op specifieke thema’s, zoals bijvoorbeeld ondernemerschap. Deze data worden ook vaak gerecapituleerd in de Standaard Eurobarometer. Via Flash Eurobarometers wordt ad hoc onderzoek verricht aan de hand van telefonische enquêtes bij specifieke doelgroepen. Tot slot bieden kwalitatieve studies aan de hand van discussiegroepen bijkomend inzicht in motivaties en attitudes. De gegevens worden niet alleen geanalyseerd weergegeven in rapporten, de primaire data worden ook ter beschikking gesteld via de GESIS ZACAT online datacatalogus en worden frequent gekoppeld in secundaire databanken. 2.2.1. Onderliggend theoretisch concept De methodologie die de Eurobarometer hanteert is afgebakend per type meting (Standard, Special, Flash, 11 Qualitative ) en wordt aan de hand van technische nota’s per rapport toegelicht. Het specifieke onderwerp ondernemerschap past sinds 2000 binnen de afdeling Entreprise & Industry en concentreerde het afgelopen decennium voornamelijk op ondernemerschapsmentaliteit. De onderzoeksbevindingen vertaalden zich voornamelijk in het toekomstplan Europe 2020 dat ondernemerschap erkent als een sleutelelement voor slimme, duurzame en inclusieve groei. We merken op dat deze bevolkingsstudies zowel werkelijk als latent ondernemerschap in rekening brengen. Ondernemerschap wordt met andere woorden bekeken als een transitieproces waaraan elk individu kan deelnemen, hierdoor kunnen we stellen dat dit meetinstrument de gedragsbenadering volgt. 2.2.2. Operationalisering en belangrijkste metingen Wat ondernemerschap betreft, peilt de Eurobarometer naar latent en werkelijk ondernemerschap bij de respondenten aan de hand van het actueel administratief sociaal statuut van een individu, alsook de preferenties van een persoon voor het statuut van werknemer (bediende of arbeider) versus zelfstandige. De eenheid van analyse is hier het individu en ondernemerschap wordt als proces bekeken. Het actuele statuut wordt niet achterhaald via registratiegegevens, maar via de vraagstelling: As far as your current occupation is concerned, would you say you are self-employed, an employee, a manual worker or would you say that you are without a professional activity? De preferentie voor elk statuut wordt bevraagd: If you could choose between different kinds of jobs, would you prefer to be an employee or selfemployed? De motivaties voor deze keuze worden verder onderzocht onder meer aan de hand van percepties van inkomen, stabiliteit, werkuren, sociale bescherming, administratieve barrières en beschikbaarheid van startkapitaal, opportuniteiten en vaardigheden. Naar de ondernemerschapsmentaliteit wordt verder gepeild aan de hand van aanwezigheid van ondernemers in het persoonlijke netwerk (bijv. via sociaal statuut ouders), imago en status van ondernemers. Recent werden voor het eerst ook persoonlijke kenmerken van mensen die actief zijn als ondernemer bekeken zoals risicotolerantie, competitieve ingesteldheid, inschatting van eigen inventiviteit, geloof in eigen kunnen, geloof in belang van geluk en toeval bij het oplossen van problemen. De dataset bevat
8
Startersatlas 2013; 16: “De ‘herkomst’ van een bedrijf wordt immers bepaald aan de hand van de maatschappelijke zetel van de onderneming en Brussel trekt als hoofdstad verhoudingsgewijs meer ondernemingen en maatschappelijke zetels aan. De Brusselse cijfers moeten dan ook vanuit een andere context bekeken worden dan die voor Vlaanderen en Wallonië.” 9 Toelichting NACE codes: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/nacebel. 10 Voor 2012 werden 28.299 starters in 25 categorieën ingedeeld, ter vergelijking op federaal niveau werden er dat jaar 72.643 starters geteld, waarvan 39.726 voor het Vlaams Gewest. 11 Zoals weergegeven op http://ec.europa.eu/public_opinion/description_en.htm.
8
eveneens demografische factoren, waardoor vergeleken kan worden naar onder meer regio (meer in het bijzonder graad van urbanisatie), leeftijd, gender. De 2012 Flash Eurobarometer 354 "Entrepreneurship in the EU and beyond", uitgevoerd door TNS Opinion & Social network, is een laatste specifieke update op het onderwerp en vergelijkt ook met niet-EU landen, zoals Zwitserland, Noorwegen, Turkije, Israël, US, Brazilië, China, India, Rusland en Zuid Korea. Meer dan 42.000 respondenten van 15 jaar en ouder (1000 voor België) werden in hun moedertaal telefonisch bevraagd tussen 15 12 juni en 8 augustus 2012. Ook in 2009 werd bijzondere aandacht op ondernemersmentaliteit gevestigd in een 13 Special Report, aan de basis van dat rapport lag ook de Flash Eurobarometer van 2007. 14
Onderstaande figuren bieden een overzicht van de belangrijkste basisindicatoren voor België aan de hand van de 2012 Flash Eurobarometer 354 "Entrepreneurship in the EU and beyond". Daarbij behandelen we eerst de parameters voor latent ondernemerschap: (i) Preferentie voor zelfstandig ondernemerschap (ii) Haalbaarheid van keuze voor zelfstandig statuut; (iii) Wenselijkheid om zelfstandig te worden binnen dit en vijf jaar en (iv) Ervaring met het opstarten van een onderneming. Nadien bekijken we enkele parameters voor individuele zelfpercepties m.b.t. ondernemerschap: (v) Ervaring met ondernemerschapsonderwijs en voor maatschappelijke indrukken m.b.t. ondernemerschap: (vi) Beeldvorming. Tot slot bekijken we de parameters voor onderliggende motivaties (drijfveren en hinderpalen) m.b.t. ondernemerschap: (vii) Belangrijkste drijfveren/hinderpalen/overwegingen en angsten m.b.t. ondernemerschap en (viii) Voornaamste risico’s voor business startup. Latent ondernemerschap: Fig. 3. Preferentie administratief statuut (werknemer vs. zelfstandige) in België in vergelijking met het Europees gemiddelde + relatieve evolutie in vergelijking met de bevraging in 2009
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium Voor België ligt de preferentie voor zelfstandig ondernemerschap vrij stabiel rond de 30 procent. Dit is lager dan het EU-gemiddelde (37% in 2012), maar vergelijkbaar met bijv. Denemarken, Nederland en Duitsland. We kunnen concluderen dat er een grotere voorkeur bestaat voor het statuut van de werknemer in België. Het onderste deel van Fig. 3 laat echter zien hoe een Europese afname m.b.t. het zelfstandig statuut niet wordt 12
Behalve in India, waar de interviews face-to-face werden georganiseerd. Voor een volledig overzicht van Eurobarometer surveys m.b.t. ondernemerschap: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-analysis/eurobarometer. 14 In de rapportage splitst de Eurobarometer niet uit voor Vlaanderen. De data moeten dus op nationaal niveau worden geïnterpreteerd. 13
9
opgetekend in België in de periode tussen 2009 en 2012. Fig. 4 toont de diversiteit aan tussen de lidstaten, wat het begrip van het ‘Europese gemiddelde’ ook nuanceert. Overigens is het vermeldenswaardig dat het ste percentage in de Verengde Staten, dat zeer hoog was in de eerste jaren van de 21 eeuw, sinds de 2000 Flash Eurobarometer gedaald is van 69 procent (in vergelijking met 36% voor België, en 51% voor de 15 Europese 15 lidstaten dat jaar) naar 51 procent in 2012. Fig. 4.
Overzicht preferentie administratief statuut in alle bevraagde landen
Base: N=42.080 (The total number of respondents)
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Entrepreneurship in the EU and beyond
Fig. 5.
Haalbaarheid van keuze voor een zelfstandig statuut binnen dit en 5 jaar
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium 15
Dit in contrast met één van de meest opvallende uitkomsten van de vorige edities van de Eurobarometer waar, in vergelijking met de Verenigde Staten, in Europa beduidend minder mensen de voorkeur gaven aan zelfstandig ondernemerschap. Een gegeven dat de Europese Commissie heeft aangezet om ondernemerschap meer te promoten, bijvoorbeeld in het Groenboek Ondernemerschap (2003) en als onderdeel van de Lissabon Strategie en Europa 2020: http://ec.europa.eu/europe2020.
10
Fig. 6.
Haalbaarheid van keuze voor een zelfstandig statuut binnen dit en 5 jaar
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium Opvallend is hoe de meerderheid van bevraagde Belgen (zonder huidig zelfstandig statuut) het helemaal niet haalbaar vindt om zelfstandig te worden binnen dit en 5 jaar. Enkel 24% van de respondenten schat deze keuze wel haalbaar in, daarmee scoren in 2012 enkel Hongarije, Spanje, Malta en Tsjechië lager dan België. Toch werd in vergelijking met de bevraging in 2009 voor België een relatieve toename van dit aandeel opgetekend, en nam de proportie ‘helemaal niet haalbaar’ af. Opvallend in Fig. 6 is de grote groep respondenten die ‘andere redenen’ aanduidt om de gebrekkige haalbaarheid om zelfstandig te worden binnen dit en 5 jaar te duiden. Verder onderzoek zou hierop kunnen inzoomen.
Fig. 7.
Wenselijkheid om zelfstandig te worden binnen dit en 5 jaar
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium
11
In slechts 3 lidstaten, stelt een meerderheid van bevraagde niet-zelfstandigen dat een zelfstandig statuut binnen de 5 jaar gewenst is: Bulgarije (58%), Roemenië (58%) en Letland (55%). Daartegenover staan 22 lidstaten waar e ondernemerschap door de meerderheid niet binnen de 5 jaar als gewenst wordt beschouwd. Minstens 3/4 van de respondenten delen deze opvatting in Zweden (80%), Duitsland (78%), Nederland (78%), België (76%) (zie Fig. 7), Slovakije (76%) en Denemarken (75%). Als zelfstandig worden in België al weinig haalbaar wordt ingeschat, kan men stellen dat het door nog minder niet-zelfstandigen als wenselijk wordt geëvalueerd.
Fig. 8.
Ervaring met het opstarten van een onderneming in alle bevraagde landen
Base: N=42.080 (The total number of respondents)
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Entrepreneurship in the EU and beyond Waar voor de bevraagde EU landen ongeveer een kwart van de respondenten reeds ervaring had met het starten of overnemen van een onderneming, ondernam 84% van de Belgen nog geen enkele stap om een zaak op te richten (Fig. 8). Daarmee staat België op de voorlaatste plaats, na Frankrijk (85% zonder ervaring). Individuele zelfpercepties m.b.t. ondernemerschap: Het Eurobarometer rapport voor België brengt ook ondernemerschapsonderwijs in kaart. In de survey wordt ervaring met lessen of activiteiten op school of universiteit die gerelateerd zijn aan ondernemerschap geconcretiseerd in ‘het vertalen van ideeën in actie en het ontwikkelen van eigen projecten’ (Fig. 9). Het internationaal rapport levert een bijkomend inzicht in de ingeschatte bijdrage van onderwijs aan ondernemende attitudes en gedrag (Fig. 10).
12
Fig. 9.
Ervaring met ondernemerschapsonderwijs in België in vergelijking met Europees gemiddelde
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium Fig. 10. Belang onderwijs in ondernemerschapsactivering Europees gemiddelde 2009-2012
Base: N=27.059 (The total number of respondents in the EU27)
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Entrepreneurship in the EU and beyond
13
Maatschappelijke indrukken m.b.t. ondernemerschap: Fig. 11. Percepties op ondernemers in België in vergelijking met Europees gemiddelde
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium In het algemeen vinden de meeste bevraagde Belgen dat ondernemerschap economische voordelen met zich meebrengt, wel denkt de meerderheid dat eigenbelang de belangrijkste motivatie van ondernemers is (Fig. 11). Wat beeldvorming betreft, valt op hoe het internationaal rapport over “perceptions of entrepreneurship” rapporteert en het Belgisch rapport over “perceptions of entrepreneurs”. Het Belgische rapport gaat in tegenstelling tot het globaal rapport niet dieper in op de beeldvorming van de verschillende types tewerkstelling (bijvoorbeeld ook imago vrije beroepen, ambtenaren en topmanagers). Onderliggende motivaties (drijfveren en hinderpalen) m.b.t. ondernemerschap: Fig. 12. Voornaamste reden voorkeur zelfstandig administratief statuut in België in vergelijking met Europees gemiddelde
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium Fig. 12 tekent de voornaamste redenen op om het statuut van zelfstandige te verkiezen. Ook in België is persoonlijke onafhankelijkheid en zelfvervulling de voornaamste reden. Toch zien we dat in vergelijking met het Europese gemiddelde, relatief meer belang gaat naar keuzevrijheid van werkplaats en werkuren.
14
Fig. 13. Voornaamste risico’s voor business startup in België in vergelijking met Europees gemiddelde
Bron: 2012 Flash Eurobarometer 354 – Country Report Belgium Fig. 13 tekent de voornaamste risico’s voor opstart op. De resultaten voor België zijn vergelijkbaar met het Europees gemiddelde. Faling, persoonlijke aansprakelijkheid en een onregelmatig of niet-gegarandeerd inkomen behoren tot de drie voornaamste risico’s. 2.2.3. Specifieke kenmerken voor combinatie en vergelijking met andere parameters en instrumenten Deze primaire databank biedt zicht op de ondernemerschapsmentaliteit van de bevolking (15 jaar en ouder) in de Europese (kandidaat-)lidstaten. Ondernemerschap wordt in eerste instantie geoperationaliseerd op basis van het statuut van zelfstandige. Deze status steunt op zelfidentificatie en wordt niet getoetst aan de hand van formele registraties. Samenvoeging met andere databases op basis van een registratienummer is daarom niet mogelijk en we kunnen geen uitspraken doen wat de evolutie betreft (bijv. overlevingsgraad of werkgelegenheidscreatie) van de respondenten en hun zelfstandige activiteit. Zowel individuen met als zonder het sociaal statuut van zelfstandige worden bevraagd. In tweede instantie wordt ervaring met het starten van en onderneming gemeten door te vragen of de respondent ooit een bedrijf gestart heeft of hiertoe stappen aan het ondernemen is. Hierbij dient opgetekend dat vragen over preferenties en wenselijkheid van het statuut van de zelfstandige niet direct gekoppeld worden aan ondernemerservaring. De Eurobarometer houdt er dus rekening mee dat een substantieel aandeel van de zelfstandigen aangeeft nooit een bedrijf gestart te hebben en daartoe nu ook geen stappen te nemen. Deze data m.b.t. ondernemerschap worden sinds 2000 aangemaakt volgens niet vooraf bepaalde tijdsintervallen. Een nadeel is dat de rapportering niet uitsplitst naar regio en de cijfers tot op heden enkel voor België op nationaal niveau kunnen geïnterpreteerd worden. We formuleren hieronder de belangrijkste parameters en gaan na welke uitspraken we wel en niet kunnen doen: De belangrijkste bevindingen van het laatste Flash rapport (2012) werden ingedeeld volgens: Voorkeursstatuut: zelfstandige of werknemer. Drivers voor ondernemerschap: haalbaarheid en wenselijkheid van zelfstandig statuut; ervaring met het starten van een onderneming; opstart versus overname; belangrijke overwegingen, gevreesde angsten en moeilijkheden bij het starten van een onderneming; wat de respondent zou doen bij het ontvangen van een grote erfenis. Percepties: imago ondernemerschap / ondernemers; rol van onderwijs in ondernemerschapsactivering. Ondernemers: motivaties; voornaamste startsituatie; voornaamste bron van inkomsten bij zelfstandigen. Werknemers: motivaties; voorkeurtype van onderneming (met voornaamste opsplitsing tussen familiebedrijf en beursgenoteerd bedrijf).
15
Wat beeldvorming betreft, valt een wijziging in terminologie op. Het internationaal rapport spreekt over “perceptions of entrepreneurship” en het Belgisch rapport over “perceptions of entrepreneurs”. Terwijl het internationale rapport dus een breder perspectief suggereert en ondernemend handelen bekijkt, verwijst het Belgisch rapport indirect eerder naar de identiteitsvorming en perceptie van het ondernemend individu. Het Belgische rapport gaat in tegenstelling tot het internationaal rapport niet dieper in op de beeldvorming van de verschillende types tewerkstelling (bijv. ook vrije beroepen, ambtenaren en top managers). Ook komen de volgende onderwerpen weinig of niet aan bod voor de Belgische analyse: opstart versus overname; wat de respondent zou doen bij ontvangen van een grote erfenis; voornaamste startsituatie; voornaamste bron van inkomsten bij zelfstandigen; voorkeurtype van ondernemingen (met voornaamste opsplitsing tussen familiebedrijf en beursgenoteerd bedrijf). In hoofdstuk 3 zullen we verder evalueren op welke factoren meer of minder gefocust wordt in Belgische en Vlaamse rapportage en wat dat zegt over de bril waarmee we het onderwerp bekijken. 2.3. European Union Labour Force Survey (EU-LFS) en de Enquête naar Arbeidskrachten (EAK) De European Union Labour Force Survey (EU-LFS) vergelijkt aan de hand van een grootschalige bevolkingsbevraging de arbeidsmarktparticipatie in de verschillende EU-lidstaten (met uitbreiding van kandidaat-lidstaten en enkele EFTA-landen). Dit meetinstrument wordt gecoördineerd door Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, in samenwerking met de Nationale Instituten voor de Statistiek, en vindt zijn oorsprong in 1960 wanneer huishoudens in de zes oprichtende landen, waaronder België, bevraagd werden. De belangrijkste indicatoren werden sindsdien uitgebreid en geharmoniseerd voor nu 33 deelnemende landen. Aan de hand van doorlopende enquêtes, worden de resultaten per kwartaal geactualiseerd. Voor België worden de data ontleend aan de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) in opdracht van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Dit levert op jaarbasis informatie op over de arbeidsmarktsituatie van 90.000 inwoners van België van 15 jaar en ouder. 2.3.1. Onderliggend theoretisch concept Ondernemerschap wordt in dit meetinstrument benaderd als een specifieke vorm van werkgelegenheid. Voornamelijk wordt gepeild naar het aandeel ondernemers in de beroepsbevolking. De databank beschouwt een ‘ondernemer’ als een persoon die ofwel (i) als zelfstandige gedurende de referentieperiode enig werk verrichtte voor winst of voor het gezinsinkomen, in geld of natura (niet-betaalde meewerkende familieleden worden ook beschouwd als zelfstandige), ofwel (ii) als loontrekkende of meewerkend familielid aan het hoofd van een zaak of bedrijf (dit kan een industriële onderneming, een handelsonderneming, een landbouwbedrijf of een dienstverlenend bedrijf zijn) staat, maar niet perse op de werkvloer aanwezig was tijdens de referentieperiode. In de groep ‘zelfstandigen’, wordt een onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen zonder personeel en zelfstandigen met personeel. 2.3.2. Operationalisering en belangrijkste metingen Deze enquête heeft tot doel het opmaken van vergelijkbare statistieken op Europees niveau over de omvang, de structuur en de evolutie van de werkgelegenheid en de werkloosheid. In de eerste plaats wordt het aandeel werkende, werkeloze en economisch inactieve personen van 15 jaar en ouder bekeken. Daarbij wordt conform de EU-LFS methodologie niet de administratieve status in acht genomen, maar wel specifiek gedrag van de respondent tijdens de referentieweek van het interview (zie Fig. 14).
16
Fig. 14. Flowchart: labour force status
Bron: EU-LFS Eurostat Sinds 1999 wordt de steekproef gelijkmatig over de 52 weken van het jaar gespreid. Om de cijfers internationaal 16 vergelijkbaar te houden, worden ze volgens de definities van het Internationaal Arbeidsbureau berekend. In de tweede plaats biedt de enquête een betere kennis van (1) deeltijdse arbeid en de motivering ervan; (2) de wekelijkse arbeidsduur; (3) de verschillende vormen van tijdelijke arbeid: PWA-werknemers en dienstencheques, interim, afgewisseld met een opleiding, studentencontract etc.; (4) het zoeken van werknemers naar een andere baan; (5) ontmoedigde werklozen; (6) de redenen waarom sommigen, hoewel ze werk zoeken, niet beschikbaar zijn om op korte termijn te beginnen werken, of, omgekeerd, zich bereid verklaren te werken maar geen werk zoeken; (7) de opleidingen (school- of beroeps-, in of buiten het bedrijf); (8) het onderwijsniveau van de bevolking; (9) de geografische mobiliteit van de werknemers volgens bepaalde individuele kenmerken. Tot slot vullen ook specifieke onderwerpen, die volgens minder regelmatige intervallen worden bevraagd, de 17 basisindicatoren aan. Voor België worden de data ontleend aan de EAK, de sinds 1999 vernieuwde Enquête naar de Arbeidskrachten. De EAK is gebaseerd op een tweetrapssteekproef met geografische stratificatie. De totale initiële steekproef omvat 58.500 huishoudens. Elk lid van het huishouden van 15 jaar of ouder, wordt gevraagd de individuele vragenlijst te beantwoorden (in geval van afwezigheid mag een ouder lid van het huishouden de inlichtingen verstrekken). Op basis van KB 10.01.1999 is men verplicht om aan de enquête deel te nemen. Op Belgisch niveau nemen telkens om en bij de 90.000 personen deel aan de enquête. Indicatoren die expliciet op ondernemers inzoomen aan de hand van de Enquête naar de Arbeidskrachten 2012: Tabel 4. Beroepsstatuut, geslacht, leeftijd en woonplaats. Vlaams Gewest. Van 15 tot Van 25 tot 50 jaar en Vlaams Gewest 24 jaar 49 jaar meer Algemeen totaal Totaal
Mannen Vrouwen Totaal Mannen
116.384 91.892 208.276 109.648
967.290 856.624 1.823.914 805.237
414.954 308.766 723.721 320.880
Totaal 1.498.628 1.257.282 2.755.910 1.235.765
16
Toelichting methodologie: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/EU_labour_force_survey__methodology en http://economie.fgov.be/nl/binaries/LFS2007_NL_tcm325-59250.pdf. 17 Zoals m.b.t. thema’s welzijn en werk, loopbaanduur, levenslang leren, arbeidstoetreding van jongeren, arbeidsmarkt voor migranten, tewerkstelling van personen met een handicap, arbeidsongevallen en beroepsziekten.
17
loontrekkenden
Arbeider private sector
Bediende private sector
Openbare sector
Totaal nietloontrekkenden
Zelfstandige
Werkgever
Helper zonder vergoeding
Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal
87.985 197.633 70.059 24.600 94.659 30.462 49.718 80.180 9.127 13.667 22.794 6.736 3.907 10.643 4.581 2.459 7.040 1.212 618 1.830 943 830 1.774
770.600 1.575.837 338.309 149.800 488.109 326.196 400.572 726.768 140.732 220.228 360.960 162.053 86.024 248.077 103.847 58.242 162.089 56.567 19.380 75.947 1.638 8.402 10.041
264.921 585.801 114.521 61.971 176.492 115.139 110.314 225.453 91.220 92.636 183.857 94.074 43.845 137.919 61.054 26.811 87.865 29.988 7.929 37.917 3.033 9.105 12.137
1.123.506 2.359.271 522.888 236.371 759.259 471.797 560.604 1.032.401 241.080 326.531 567.611 262.863 133.776 396.639 169.482 87.512 256.994 87.767 27.927 115.694 5.614 18.337 23.952
Bron: EAK 2012. FOD Economie ADSEI. Tabel 5. Gewoonlijke gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de niet-loontrekkenden, economische activiteit NACE, beroep ISCO, geslacht (uitgedrukt in uur). Vlaams Gewest. Totaal activiteiten (A-U)
Vlaams Gewest
Totaal
Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel Intellectuele en wetenschappelijke beroepen
Intermediaire functies
Bedienden in administratieve functies Diestverlenend en verkoopspersoneel Landbouwers en geschoolde arbeiders in de landbouw en de visserij
Totaal Primaire sector
Totaal Secundaire sector
Totaal Tertiaire sector
Mannen
55,9
61,7
54,5
56,0
Vrouwen
46,0
50,9
39,9
46,2
Totaal
52,6
58,6
52,9
52,1
Mannen
60,7
50,0
57,5
61,6
Vrouwen
56,7
.
46,1
57,5
Totaal
59,6
50,0
56,5
60,3
Mannen
52,6
.
50,0
52,6
Vrouwen
44,6
.
34,8
44,8
Totaal
49,7
.
45,3
49,8
Mannen
53,6
70,0
55,3
53,4
Vrouwen
40,5
.
39,3
40,6
Totaal
49,3
70,0
50,4
49,1
Mannen
42,4
.
50,0
41,9
Vrouwen
33,4
20,0
32,6
34,2
Totaal
35,5
20,0
33,9
36,3
Mannen
57,7
.
53,3
57,8
Vrouwen
46,5
40,0
54,7
46,4
Totaal
51,3
40,0
54,1
51,4
Mannen
60,3
63,5
.
51,0
Vrouwen
52,7
53,4
.
45,6
Totaal
58,7
61,0
.
50,5
18
Mannen
55,7
.
54,3
60,7
Vrouwen
48,0
.
37,2
53,1
Totaal
55,3
.
53,9
59,5
Machine- en installatiebestuurders, montagearbeiders
Mannen
57,7
60,0
58,1
57,5
Vrouwen
34,7
.
33,8
34,9
Totaal
53,8
60,0
55,2
53,3
Ongeschoolde arbeiders en bedienden
Mannen
50,2
39,8
39,9
55,1
Vrouwen
45,8
50,4
10,7
47,1
Totaal
48,7
44,9
35,3
52,2
Mannen
66,0
.
.
66,0
Totaal
66,0
.
.
66,0
Ambachtsberoepen en ambachtelijke vakarbeiders
Strijdkrachten
Bron: EAK 2012. FOD Economie ADSEI. 2.3.3. Specifieke kenmerken voor combinatie en vergelijking met andere parameters en instrumenten In de recente rapportering van de EAK en EU-LFS cijfers (jaarlijks en per kwartaal) wordt beperkt stilgestaan bij ondernemerschap. In het persbericht van 28 maart 2013, opgemaakt door FOD Economie, met de belangrijkste conclusies voor de cijfers uit 2012 voor België, wordt ondernemerschap of zelfstandige arbeid helemaal niet uitgelicht. Ook de beschikbare uitgebreide tabellen voor dat jaar bieden weinig expliciete aandacht: enkel wordt het aantal niet-loontrekkenden (zelfstandige, werkgever, helper zonder vergoeding) en de gewoonlijke, gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van niet-loontrekkenden in beeld gebracht (Tabel 4 en 5). Het belang van deze primaire databank voor de ondernemerschapsliteratuur blijkt wel uit afgeleide, gespecialiseerde, externe rapporten die beroep doen op deze data. Vaak worden voor specifieke indicatoren cijfers over verschillende jaren samengenomen om tot meer precieze schattingen te komen. De impact van EU-LFS en EAK voor het Vlaamse ondernemerschapsbeleid bleek een eerste keer door het kritische rapport “Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in Europees vergelijkend 18 perspectief.” (Sels et al., 2009 ). Op basis van de EU-LFS data spraken de auteurs immers het algemene pessimisme tegen dat bleek uit de lage ondernemerschapscijfers voor België in de Eurobarometer en Global Entrepreneurship Monitor. Op basis van de specifieke indicator ondernemersgraad bleek dat het Vlaamse Gewest niet moest onderdoen voor andere EU-lidstaten. In 2007 bedroeg de zogenaamde ondernemersgraad in het Vlaamse Gewest immers 9,8% (7,9% voor het Waalse Gewest, 9% voor België) tegenover 10,1% voor de EU-27. Internationaal vergeleken bleek dat heel wat van de meest relevante benchmarks, zoals bijvoorbeeld Duitsland, Denemarken, Zweden, Frankrijk en Finland, het moesten afleggen tegen deze Vlaamse ondernemersgraad. Enkel Ierland (12,1%), Nederland (10,8%) en het Verenigd Koninkrijk (10,3%) bleven ons voor. Bovendien leken de cijfers ook te duiden op een stijging van de ondernemersgraad in Vlaanderen. Tussen 2003 en 2007 steeg deze met 0,9 procentpunten, de derde sterkste groei opgemeten in de EU-15. Ook op basis van inzichten in de loopbaanhistoriek en de transitiekansen vanuit loonarbeid en werkloosheid kon het pessimisme weerlegd worden. De zelfstandige arbeid in het Vlaams Gewest bleek immers in internationale vergelijking erg stabiel. Wie zelfstandig is in het Vlaamse Gewest, heeft een relatief grote kans om zelfstandig te blijven. Het aantal transities van zelfstandige arbeid naar een werknemersstatuut of werkloosheid is beperkt in vergelijking met de overige EU-lidstaten. Voor het Vlaams Gewest bleken ook onder de starters beduidend meer ex-loontrekkenden en minder ex-werklozen dan de twee andere gewesten, wat wijst op minder ondernemerschap uit noodzaak. Sels et al. concluderen in 2009 op die gronden dat we een stabiele ondernemersgraad hebben. Dat we er niet in slagen om veel werknemers te verleiden om de stap naar ondernemerschap te zetten werd geargumenteerd als ‘niet verwonderlijk’ op basis van eerdere bevindingen over de geringe arbeidsmobiliteit en de differentiële sociale zekerheid voor loonarbeid en zelfstandige arbeid (zie ook Sels, 2008). Tot onze spijt werden deze evoluties niet verder in rekening gebracht op basis van 2012 data. We stellen dan ook dat een update op basis van deze bevindingen verder inzicht kan leveren. 2.4. Global Entrepreneurship Monitor (GEM) De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) peilt naar de houding van de actieve bevolking tegenover ondernemerschap en gaat na hoeveel personen aangeven actief betrokken te zijn in nieuw ondernemerschap. De wereldwijde schaal en de geharmoniseerde benadering van het GEM-onderzoek laat toe om sinds 2001 jaarlijks regio’s en landen longitudinaal met elkaar te vergelijken. De internationale coördinatie en supervisie van deze primaire databank is in handen van het GEM-consortium dat in 1999 in het leven werd geroepen door London Business School (UK) en Babson College (US) om de relatie tussen ondernemerschap en de economische ontwikkeling in een land te begrijpen. Sinds 2004 werkt het project vanuit de stichting Global
18
Zoals ook in 2008 gepubliceerd in het Jaarboek van Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen.
19
Entrepreneurship Research Association vanuit Londen. Vlerick Business School is de nationale partner voor Vlaanderen en België en verzamelt en verwerkt sinds 2001 data volgens de GEM-methodologie (zie Bosma et al. 2012 voor een handleiding). 2.4.1. Onderliggend theoretisch concept Dit meetinstrument volgt de gedragsbenadering en bekijkt ondernemerschap als een proces. In het GEMonderzoek worden de verschillende fasen van ondernemerschap, zoals deze voortkomen uit de literatuur, als volgt onderscheiden: latent ondernemerschap, ontluikend ondernemerschap, nieuw ondernemerschap, gevestigd ondernemerschap en uitstromend ondernemerschap door verkoop, stopzetting of faling (zie Fig.15). De eenheid van analyse is bij het GEM-onderzoek niet de onderneming, maar het individu dat zichzelf identificeert binnen het transitieproces dat ondernemerschap kenmerkt. Een term zoals ‘starter’ moet dan ook in die context begrepen worden. Fig. 15. Het ondernemerschapsproces en GEM operationele definities Discontinuance
Entrepreneurship Phases
Potential Entrepreneurs: Beliefs and Attitudes
Potential Entrepreneurial Employees: Individual Drivers, Organizational Context and Institutional Levers
Total Early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) Intentions
Idea Development
Nascent
New
Established
Preparation and Exploitation
Entrepreneurial Employee Activity Phases
Bron: Bosma et al. (2013) 2.4.2. Operationalisering en belangrijkste metingen In 2012 werd het GEM-onderzoek in 69 verschillende economieën uitgevoerd, voor de elfde keer in Vlaanderen en België. Aan de hand van vragenlijsten wordt voor de Adult Population Survey de actieve bevolking (18-64 jaar) van elk land via een representatieve steekproef van ongeveer 2000 respondenten bereikt. Voor een uitgebreide evaluatie van de gehanteerde vragenlijsten, betrouwbaarheid- en validiteittesten verwijzen we naar Reynolds et al. (2005). Het GEM conceptuele model (herziening Bosma et al. 2009) vat samen hoe het GEMonderzoek ondernemerschap als dynamische interactie bekijkt tussen ondernemende attitudes, activiteiten en ambities, en verschillend interpreteert naar ontwikkelingsfase. De Adult Population Survey peilt enerzijds naar individuele attitudes ten aanzien van ondernemerschap (individuele zelfpercepties, individuele intenties en maatschappelijke indruk). Alle respondenten worden gevraagd persoonlijk in te schatten of er zich in de komende 6 maanden goede opportuniteiten zullen voordoen in de regio waar ze wonen (opportuniteitsdetectie), in welke mate ze zelf beschikken over de nodige kennis en vaardigheden om een bedrijf op te richten, of angst voor falen hen zou belemmeren een onderneming op te starten. Hun maatschappelijke indruk wordt ook in rekening gebracht en de respondenten schatten ondernemerschap als een al of niet wenselijke carrièrekeuze in, evalueren de status van succesvolle ondernemers en de aanwezigheid van positieve berichtgeving over ondernemerschap in de media. Ten tweede rapporteert GEM-onderzoek hoeveel personen aangeven zich in elke specifieke fase van de levenscyclus van een onderneming te bevinden. De TEA-indicator is daarbij een belangrijke GEM-indicator voor instromend ondernemerschap en geeft weer hoeveel mensen aangeven actief betrokken te zijn bij het oprichten van een nieuwe onderneming (nascent ondernemerschap) of leiding te geven aan een eigen bedrijf dat niet
20
19
ouder is dan 3,5 jaar (nieuw ondernemerschap) . Het onderscheid tussen nascent en nieuw ondernemerschap wordt bepaald op basis van uitbetaling van salarissen, lonen of betalingen in natura door de nieuwe onderneming; bij uitbetaling meer dan 3 maanden (maar minder dan 42 maanden) wordt de ondernemer geschaard onder ‘nieuw ondernemerschap’. Bij uitbetaling minder dan 3 maanden spreken we van ‘nascent ondernemerschap’: TEA-Indicator= het aandeel personen in de totale bevolking tussen 18-64 jaar dat stelt actief betrokken te zijn bij het oprichten en leiden van een nieuwe onderneming of leiding geeft aan een eigen bedrijf dat niet ouder is dan 3,5 jaar. Ten derde worden vragen over groeiambities voor tewerkstelling, innovatieve en internationale oriëntatie gesteld aan die individuen uit de steekproef die reeds actief betrokken zijn bij het starten of managen van een bedrijf. Met behulp van jaarlijks afwisselende speciale thema’s werd in de GEM Adult Population Survey ook aandacht geschonken aan strategische vernieuwing binnen bestaande ondernemingen (ondernemende werknemers) en aan sociaal ondernemers, die een initiatief beginnen om tot maatschappelijke waardecreatie te komen of dit nu gepaard gaat met een (geregistreerd) bedrijf of niet (Lepoutre et al. 2013). Onderliggend wordt hierbij gesteld dat ook niet-zelfstandig ondernemers, zoals werknemers binnen bestaande organisaties of vrijwilligers, uitermate ondernemend kunnen zijn en als zodanig de positieve uitwerking genereren die met ondernemerschap wordt geassocieerd (Wennekers & Thurik, 1999; Bosma, Stam, Wennekers, 2010; Meuleman et al., 2012). Wat ondernemend gedrag betreft, werd de TEA-indicator zo uitgebreid met de EEA-indicator (entrepreneurial employee activity). De onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste GEM-indicatoren voor individuele attitudes, activiteit en ambities voor de periode 2001-2012: Tabel 6. Overzicht van de belangrijkste GEM-basisindicatoren voor het Vlaamse Gewest 2001-2012 (in % van de bevolking 18-64 jaar, tenzij anders aangegeven) 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
21
13
16
39
40
12
21
13
13
38
40
33
33
37
37
40
47
36
42
39
38
41
40
37
36
26
25
34
26
26
24
32
22
36
39
42
.
3
3
4
6
3
6
5
4
7
8
8
Individuele zelfpercepties Ziet in de komende 6 maanden voldoende opportuniteiten om een bedrijf op te richten Heeft de nodige kennis, bekwaamheid en ervaring om een nieuw bedrijf op te richten Angst voor mislukking weerhoudt het starten van een bedrijf * Individuele intenties Intenties: verwacht binnen de drie jaar een bedrijf te starten **
Nationale maatschappelijke indruk Ondernemerschap wordt gezien als goede carrièrekeuze Succesvolle ondernemers genieten een hoge status
.
.
57
75
66
46
44
43
44
63
67
66
.
.
52
69
74
54
51
44
48
53
59
60
19
Net zoals bij de Eurobarometer is deze indicator gebaseerd op zelfidentificatie: respondenten in de GEM Adult Population Survey geven desgevraagd zelf aan of ze betrokken zijn bij startups. Er bestaan in vrijwel ieder land ook andere indicatoren die gebaseerd zijn op registraties en administratieve data (zoals in België het uniek ondernemingsnummer), echter de definities verschillen zodanig dat het een internationale vergelijking bemoeilijkt.
21
2001
Veel media aandacht voor succesverhalen
2002
.
.
2003
2004
2005
42
48
52
2006
42
2007
2008
43
41
2009
2010
37
45
2011
2012
48
55
Activiteitratio’s voor ontluikend en nieuw ondernemend gedrag Ontluikend (nascent) ondernemerschap (activiteit minder dan 3 maand) Nieuw ondernemerschap (tussen 3 en 42 maanden) TEA-indicator (combinatie ontluikend en nieuw ondernemerschap) EEA-indicator (ondernemende werknemers)
1.8
1.7
3.1
1.5
2.6
2.1
2.7
2.1
1.6
2.2
2.3
1.3
0.7
1.0
1.5
1.2
1.3
1.2
0.7
1.0
1.8
1.3
2.5
1.6
2.4
2.6
4.4
2.7
3.7
3.2
3.4
3.0
3.3
3.5
4.8
2.8
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
9.4
6.6
Groeiambities Jobcreatie (% van TEA) Innovatieve oriëntatie (% van TEA) Internationalisatie (% van TEA)
0.9
0.9
1.0
30
22
22
27
23
29
* percentage van de respondenten die goede kansen zien een bedrijf te starten ** percentage van de respondenten die (nog) niet actief betrokken zijn in ondernemerschap
Bron: Bosma et al. (2013)
Fig. 16. Ondernemerschapsprofiel voor het Vlaams Gewest en België, 2012
Bron: Bosma et al. (2013)
22
Wat subregionale en internationale vergelijking betreft, splitsen de GEM Global Reports uit naar de specifieke economische ontwikkelingsfase van een land. De empirische vaststelling dat verschillende economische contexten zich anders verhouden tot ondernemerschap ( Bosma & Levie, 2010; Levie & Autio, 2008; Shane, 2009) heeft immers gevolgen voor het onderling vergelijken van landen en regio’s. In plaats van een lineaire en positieve relatie tussen (ontluikend) ondernemerschap en economische ontwikkeling (per capita inkomen), lijkt deze relatie immers gekenmerkt door een U-vorm zoals aangetoond sinds Wennekers et al., 2005; Sternberg & Wennekers, 2005 (Fig. 17). Wanneer de indicatoren voor ondernemerschap (aan de hand van de Global Entrepreneurship Monitor) en indicatoren voor economische groei (aan de hand van de Global Competitiveness Index) vergeleken worden, blijkt dat ondernemerschap het hoogst is in landen met de laagste economische ontwikkeling, daalt naarmate de industrialisering toeneemt en licht stijgt in de meest ontwikkelde landen. Het theoretisch minimumniveau wordt tot slot bereikt in landen die de overgang maken van een zogenaamd efficiency-driven economie naar een innovation-driven economie. Met andere woorden, landen die meer necessity entrepreneurs zien bewegen naar hetzij opportunity entrepreneurship, hetzij betaalde werkgelegenheid zullen een toename zien in economische ontwikkeling. Deze bevinding maakt gebruik van de typologie van Porter et al. (2002). Fig. 17. Verdeling van benchmark landen op basis van verhouding ontluikend ondernemerschap (2002) en het niveau van economische ontwikkeling (2001)
Bron: Wennekers et al. (2005)
23
Fig. 18. TEA voor deelnemende landen in 2012, ingedeeld per economische ontwikkelingsfase
Bron: Global Entrepreneurship Monitor 2012 Global Report Fig. 19. Indeling en sleutelfocus in internationale vergelijking Factor-Driven Economies From subsistence agriculture to extraction of natural resources, creating regional scale-intensive agglomerations.
Basic Requirements
Efficiency-Driven Economies
Innovation-Driven Economies
Increased industrialization and economies of scale. Large firms dominate, but supply chain niches open up for small and medium enterprises.
Efficiency Enhancers
R&D, knowledge intensity, and expanding service sector. Greater potential for innovative entrepreneurial activity.
Entrepreneurship & Innovation Conditions
Bron: GEM Op basis van de Global Competitiveness Index laat de bevolking in Vlaanderen zich naar houding ten aanzien van ondernemerschap goed vergelijken met Europese referentielanden Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (Bosma et al., 2013). De achterliggende hypothese daarbij is dat een stijging op de ladder van de scores ten opzichte van de andere landen en regio’s als vooruitgang beschouwd wordt en een relatieve daling in de volgorde als een achteruitgang (Lepoutre et al., 2009). De vraag is echter of de traditionele vergelijking tussen deze benchmarklanden zich longitudinaal laat verderzetten, of dat deze landen op termijn anders zullen ingedeeld worden als gevolg van bijvoorbeeld de economisch-financiële crisis en wanneer een indeling als deze dus opnieuw geëvalueerd wordt, we merken daarbij op dat bovenstaande indeling (Fig. 17) gebaseerd is op gegevens die dateren uit 2001-2002. Aanvullend aan de Adult Population Survey biedt een kwalitatieve expertbevraging inzicht in de omgevingsfactoren (entrepreneurial framework conditions) die een impact kunnen hebben op de graad van ondernemerschap in een land of regio. Het ondernemingsklimaat wordt in rekening gebracht aan de hand van impressies van het aanwezige financiële kapitaal, het overheidsbeleid en specifieke overheidsprogramma’s, onderwijs en training in ondernemerschap, onderzoek en ontwikkeling, de aanwezige fysieke, commerciële en diensteninfrastructuur, marktopenheid en de heersende culturele en sociale normen. Deze National Expert Survey (NES) werd uitgevoerd in België in 2001-2007, 2009 en 2012. In 2012, deelden 53 nationale experten (37 voor Vlaanderen) hun inzichten in de sterke en zwakke randvoorwaarden voor een goed functionerend
24
20
ondernemingsklimaat in België . Vier domeinen werden door de experten in 2012 gedetecteerd als ‘kritisch’ aan de hand van zowel Likert schalen als open vragen: Het overheidsbeleid wordt als meest belemmerend ervaren voor een goed functionerend ondernemingsklimaat en aanbevelingen werden geformuleerd aangaande (1) de verschillen tussen administratieve status van werknemer en zelfstandige die zogenaamd ‘pulled’ ondernemerschap in de weg staan, (2) hoge loonlasten die aspiraties voor jobcreatie in de weg staan, (3) complexe en veranderende fiscale, juridische, en milieuregelgeving, (4) hoge administratieve last die een voor ondernemerschap noodzakelijke tempo in de weg staat. (5) Specifieke verbeterpunten werden geformuleerd voor een gender-neutraal ondersteuningsbeleid en een bekrachtiging van proactief gedrag, en tegen de heersende perceptie van ‘falen voor het leven’. In het algemeen werd om een consistent langetermijnbeleid en om meer politieke stabiliteit gevraagd. Culturele en sociale normen worden negatief beoordeeld en de experten formuleerden maatregelen aangaande (1) een risicomijdende cultuur met negatieve connotatie van mislukking, (2) gebrek aan communicatie over de voordelen van zelfstandig werk wat work-life balance betreft, (3) een ontmoedigende publieke opinie en media, (4) een gebrek aan transparantie in de bedrijfscultuur die werknemers belet om zelf ondernemer te worden, (5) een algemene aanmoediging om manager te worden, en geen leider. Over ondernemerschapsonderwijs en -training zijn de meningen verdeeld. In de open vragen wordt onderwijs in België in het algemeen hoog gewaardeerd, en meertaligheid wordt expliciet als plus genoemd. Uit de Likertschalen blijken echter negatieve waardes. We kunnen voorzichtig concluderen dat ondernemerschapsonderwijs in beperkte mate als afgebakend vakgebied wordt behandeld op school. Aanbevelingen worden geformuleerd aangaande (1) meer praktisch gebaseerd leren, (2) meer geïntegreerde aandacht voor ondernemerschapsonderwijs en -training op alle niveau van onderwijs, (3) intrede van de markt tijdens de studies zou moeten aangemoedigd worden. Interne marktopenheid (toegangsregulatie) wordt unaniem gezien als een sterk punt voor een goed functionerend ondernemingsklimaat. Dit kan gelinkt worden aan de context van een klein land. De experten benadrukken ook dat de voordelen horend bij de unieke geografische en culturele locatie van België meer succesvol kunnen geëxploiteerd worden. Ook benadrukken de experten de nood aan een globale focus. Fig. 20. Pros en contra’s van het ondernemingsklimaat in België o.b.v. GEM National Expert Survey 2012
+ Simple registration procedure by single Enterprise Counter
Complete entity of facilitating organizations Grants for startups
Patents by university research centres
-Geographical location
Insufficient childcare
Good market opportunities
Lack of centralization of support programs
Support for collaborative initiative
Entrepreneurial cities
Good infrastructure
People want to do things right
Multilingualism
Perception Failure for life
Administrative burden Risk aversion by venture capital providers
International attitude Long-term stability
Culture of riskaversion
Independent status
Crisis in Europe
Multiculturalism
Sustained efforts to promote entrepreneurship
Image self-employed
Saturation in small country Acces regulations to private credit
Readiness for valorisation
Subsidies, scholarships & competitions
Easy access to research results
High labor costs
Golden cage for employees
Family run business
Curiosity & openness to innovation Talent & education
Inertia & bureaucracy
Restrictive credit policy policy banks
Political maneuvers
Tax system is complex & regulations often change
No incentives for proactiveness
Old fashioned unions Instability of environmental legislation No mature entrepreneurial culture yet
Traffic & mobility Too much talking about ‘the crisis’
Cumbersome building permit procedures
*Extract van expertopinies als antwoord op open vraag naar top 3 van respectievelijk sterke of zwakke randvoorwaarden voor een goed functionerend ondernemingsklimaat.
Bron: Bosma et al. (2013)
20
NES-vragen hebben betrekking op het ondernemersklimaat in België, data dienen op nationaal niveau geïnterpreteerd.
25
2.4.3. Specifieke kenmerken voor combinatie en vergelijking met andere parameters en instrumenten Deze primaire databank vertrekt vanuit ondernemerschap als een transitieproces waaraan alle actieve burgers (18-64 jaar) potentieel en op verschillende manieren kunnen deelnemen. Dit staat een ruim begrip toe, inclusief aandacht voor latent en uittredend ondernemerschap, en levert naast inzicht in ondernemerschapsactiviteit, ook wereldwijde vergelijking van attitudes en aspiraties (in 2012 in 69 verschillende economieën). Toch moet opgemerkt dat ondanks de gehanteerde gedragsbenadering de GEM vraagstelling nog direct en indirect verwijst naar het moment van oprichting van een eigen zaak. Hoewel GEM focust op ondernemend gedrag, suggereert het daarbij dat toch efficiënter gemeten kan worden aan de hand van een specifiek moment, zoals oprichting of eerste inkomsten (conform beroepskeuzebenadering). Complex af te bakenen concepten als ‘entrepreneur’ en ‘business’ en de vertalingen ‘ondernemer’ en ‘bedrijf’ in de vraagstelling liggen hier aan de basis: Bent u momenteel, alleen of samen met anderen, bezig om een nieuw bedrijf op te richten? Hiermee bedoelen we ook om het even welke zelfstandige activiteit of de verkoop van goederen of diensten aan 21 anderen. Oorspronkelijk was de wens om internationaal te vergelijken de voornaamste drijfveer om de operationalisering van ondernemerschap aan zelfidentificatie te koppelen (zie Reynolds et al. 2005 voor meer details). De GEM vraagstelling maakt zo immers een internationale vergelijking mogelijk met landen waar bijvoorbeeld erg verschillende formele registratiesystemen gelden voor (nieuw) opgerichte ondernemingen. Wat bijvoorbeeld onder ‘een nieuw bedrijf’, ‘zelfstandige activiteit’ of ‘verkoop van goederen of diensten aan anderen’ begrepen wordt, bepaalt de respondent in GEM-onderzoek zelf. Ook wat schijnzelfstandigheid betreft, kan deze methode een oplossing bieden. Toch dient opgemerkt dat de zelfidentificatie op geen enkel moment getoetst wordt aan formele registraties. Wellicht kan dit echter met name voor België en Vlaanderen bijkomende informatie opleveren. In hoofdstuk 3 willen we bekijken hoe de besproken werkwijzen elkaar verder kunnen aanvullen en hoe we de operationalisering van het brede concept ondernemerschap kunnen optimaliseren. Voor een overzicht van de wereldwijde impact van GEM op Ondernemerschapsonderzoek verwijzen we tot slot naar Bosma (2013) waar aan de hand van 89 GEM-gebaseerde academische publicaties die opgelijst werden in de Social Sciences Citation Index, de mogelijkheden, kwaliteiten en beperkingen van GEM worden besproken. De bevindingen uit GEM-onderzoek kunnen dit (en mogelijk ook andere) wereldwijd gehanteerde meetinstrumenten verder operationaliseren en aanscherpen: De uitkomst van de verschillende omgevingsfactoren die binnen het GEM-model aan het licht kwamen dienen verder onderzocht. Het samenspel tussen structurele elementen in de samenleving en individuele attitudes, ambities en gedragingen blijft immers beperkt onderzocht. Een ander onderbelicht aspect is het stopzetten van ondernemerschap, zeker gezien de oorzaak van veel stopzettingen niet blijken te liggen in lage prestaties (zie bijvoorbeeld Bosma & Levie, 2010). Inzicht in de oorzaken van stopzetting kan mogelijk de relatie tussen stopzetting en nieuwe oprichtingen belichten en het cijfermateriaal verder nuanceren (zie bijvoorbeeld Hessels et al., 2011). De band tussen de aanwezige instituties, de ondernemerschapsgraad en het ontwikkelingsstadium van een land dient verder onderzocht met bijzondere aandacht voor ontwikkelingslanden. Wat dat laatste betreft kan het inzetten van technische innovaties meer accurate metingen wereldwijd 22 bevorderen. Door het groter aantal samen te leggen metingen kunnen we niet alleen steeds beter longitudinaal vergelijken, maar ook een beter subnationaal of subregionaal inzicht winnen. 2.5. Global Entrepreneurship & Development Monitor (GEDI) Het sinds 2011 ontwikkelde meetinstrument GEDI heeft de ambitie om als complexe, samengestelde index inzicht te bieden in de multidimensionale kwaliteit van ondernemerschap. Aan de hand van 31 variabelen, 14 thematische pilaren en 3 sub-indices combineert het instrument individuele en institutionele variabelen, en 23 tracht het onderlinge afhankelijkheden systemisch op te nemen in de analyse. Bij het opzetten van deze ondernemerschapsindicator wordt ambitieus verwezen naar bekendere complexe, samengestelde indices zoals Gross Domestic Product (GDP) en Gross National Income (GNI). Lászlo Szerb en Zoltán Ács, de voornaamste auteurs, zijn expliciet voorstander van het vertalen van de bredere benadering van ondernemerschap in meer complexe meetinstrumenten. Volgens hen leggen de gangbare enkelvoudige parameters nog te vaak de nadruk op kwantitatieve aspecten van ondernemerschap, en leveren zij weinig inzicht in de kwaliteit van ondernemen (opportuniteitsdetectie, vaardigheden, creativiteit, innovatie, gazelle). De auteurs merken op hoe in de theorie het ondernemerschapsconcept recent wel veel breder wordt benaderd, maar dat concrete operationaliseringen uitblijven. Met GEDI proberen zij op deze lacune een eerste antwoord te bieden (Szerb & Ács, 2011). Aan de basis van deze jonge samengestelde ‘super-index’ ligt in eerste instantie het GEM-onderzoek wat de individuele variabelen betreft. Voor de institutionele variabelen (ook wel omgevingsfactoren genoemd) wordt beroep gedaan op de beschikbare data van de Global Competitiveness Index (GCI), Doing Business Index en 21
Elk nationaal team past deze vraag aan op basis van het Engelse model: “Are you, alone or with others, currently trying to start a new business, including any self-employment or selling any goods or services to others?” 22 Zoals bijv. het bevragen van bevolkingsgroepen die moeilijk via vaste lijn te bereiken zijn via tablets en mobiele telefoon. 23 Voor een overzicht van de onderliggende methodologie en gehanteerde variabelen verwijzen we naar “The Global Entrepreneurship and Development Index methodology” (Szerb & Acs, 2011).
26
Index of Economic Freedom, en op cijfermateriaal van United Nations Industrial Development Organization (UNIDO) of Organization for Economic Co-operation and Development (OECD). Aan het GEM conceptuele model (herziening Bosma et al. 2009) wordt ontleend hoe ondernemerschap een dynamische interactie inhoudt tussen ondernemende attitudes, activiteiten en ambities, en verschillend geïnterpreteerd dient naar 24 ontwikkelingsfase. In contrast met GEM wordt echter de relatie tussen de pilaren in rekening gebracht aan de hand van de zogenaamde penalty for bottleneck methodologie (PFB). De zwakkere factoren krijgen daarbij een hoger gewicht, in de veronderstelling dat hoge scores op het terrein moeilijk kunnen compenseren voor zwakkere randvoorwaarden. Hoge ondernemende ambities compenseren bijvoorbeeld niet voor lage internationalisatie en omgekeerd. De PFB-methode maakt op die manier ook snel inzichtelijk waar de grootste winst kan gemaakt worden. Voor België betreft dat bijv. de attitude angst voor falen, de ambitie hoge groei (gazelle) en waargenomen status en respect voor ondernemers. Deze methode staat een wisselende internationale benchmarking toe: landen worden niet langer aan de hand van een enkelvoudige indicator zoals GDP (bijv. conform de indeling factor, efficiency & innovation driven countries) vergeleken, maar volgens verschillende thema’s (zie de 14 pilaren). Het functioneren van deze complexe index wordt momenteel verder geoptimaliseerd. Daarbij zal het toekennen van het belang van elke pilaar (aan de hand van gewicht en ‘penalty’) en de rangschikking van de pilaren (we kunnen niet uitsluiten dat een positief kenmerk, minder goed presterende kenmerken uitbalanceert) de werkbaarheid als beleidsondersteunend meetinstrument moeten bewijzen. Momenteel zijn globale rapporten beschikbaar voor 2011, 2012 en 2013 (in 2013 werden 118 landen in de vergelijking opgenomen) en wordt de GEDI methodiek toegepast op Europese regio’s, de eerste uitkomsten worden begin 2014 verwacht. Voor België biedt het 2012 GEDI Country Rankings Excerpt inzicht in de volgens deze methode beste en slechtst presterende factoren en de relatieve internationale positie en ranking per pilaar (Fig. 21). Fig. 21. Relatieve positie van België op pilaarniveau in 2012
Bron: 2012 GEDI Country Rankings Excerpt for Belgium. CEPP-GEDI 2012
24
Veertien interagerende pilaren in het initiële GEDI model: opportunity perception, startup skills, nonfear of failure, networking, cultural support, opportunity startup, technology sector, quality of human resources, competition, product innovation, process innovation, highgrowth (gazelle), internationalization, risk capital.
27
2.6. Doing Business Index Na een overzicht van de voornaamste longitudinale meetinstrumenten en het aanstippen van de recenter gelanceerde Global Entrepreneurship and Development Index, bekijken we welke toegevoegde waarde het Doing Business onderzoek kan bieden. Dit onderzoeksinitiatief van The World Bank vergelijkt sinds 2002 wereldwijd de formele regelgeving voor het bedrijfsleven en biedt zo inzicht in enkele randvoorwaarden voor een goed functionerend ondernemerschapsklimaat. Door een internationale vergelijking van de feitelijke regelgeving waarmee ondernemers (KMO) geconfronteerd worden, fungeert dit meetinstrument als katalysator voor meer efficiënte regelgeving in een land of regio. De jaarlijkse rapporten evalueren hoe makkelijk het in een regio is om een onderneming op te starten en verder te zetten, en bieden een ranking van de verschillende regio’s op dat vlak, en aanbevelingen tot vereenvoudiging. In 2013 werden 185 economieën vergeleken op basis van 11 sets van indicatoren: opstartregulatie, bouwvergunningen, tewerkstelling werknemers, eigendomsregistratie, kredietaanschaf, investeerdersbescherming, belastingen, internationale handel, afdwingen van contracten, het oplossen van insolvabiliteit, 25 elektriciteitsvoorziening. Voor België leverden een 50-tal experten (voornamelijk juristen, accountants, maar ook architecten, ingenieurs en andere professionals) inzicht in diverse wetten, reguleringen, kalenders en 26 honoraria. Deze informatie bevat bijvoorbeeld een inzicht in het aantal officiële procedures, aantal dagen, kostprijs (uitgedrukt in % van het inkomen per capita) en te voorziene minimumkapitaal bij registratie van een onderneming wat de indicator ‘Starting a Business’ betreft. Fig. 22. Ranking van België voor 11 samengestelde Doing Business indicatoren in 2013 (op totaal van 185 economieën)
Bron: 2013 Doing Business 2013 Belgium. World Bank. Dit meetinstrument focust traditioneel op de formele instituties op vlak van ondernemerschap. Deze formele instituties zijn directer door overheden te beïnvloeden. In ons onderzoek leggen we de nadruk op de informele instituties, die samen met de formele, een sociaal integrerende, normatieve en bindende kracht uitoefenen, zodat individuen bepaalde gedeelde voorstellingen, maar ook bepaalde gedeelde gedragingen vanzelfsprekend vinden en andere niet. In verder onderzoek gaan we na in welke mate de werkwijze van Doing Business inspirerend kan zijn voor onderzoek naar de meer cultureel-cognitieve en normatieve pilaren van instituties (cfr. Scott, 2001).
25
Voor de meest recente update verwijzen we naar het “Doing Business 2013. Smarter Regulation for Small and Medium-Size Enterprises”: http://www.doingbusiness.org/~/media/GIAWB/Doing%20Business/Documents/Annual-Reports/English/DB13-fullreport.pdf. 26 Voor een overzicht van de personen die bijdroegen aan de analyse voor België in 2013: http://www.doingbusiness.org/contributors/doing-business/belgium.
28
2.7. OECD-Eurostat Entrepreneurship Indicators Programme (EIP) Sinds 2006 verzamelt en categoriseert het OECD-Eurostat Entrepreneurship Indicators Programme (EIP) bestaande indicatoren voor de internationale vergelijking van ondernemerschap. Sinds 2011, biedt het “Entrepreneurship at a Glance” rapport een jaarlijks overzicht van de belangrijkste bevindingen m.b.t. de ondernemende prestaties van een land (entrepreneurial performance). Daarbij wordt een opsomming van parameters aangereikt voor constructen zoals bijvoorbeeld Ondernemingsklimaat, Toegankelijkheid tot financieel kapitaal, en Ondernemerschapscultuur. Vooral wat dat laatste betreft, laten we ons inspireren door deze 27 categorisering in ons verder onderzoek (zie Fig. 23). Fig. 23. Indicatoren voor determinanten van ondernemerschap, wat ondernemerschapscultuur betreft Desirability of Becoming Self-Employed
Entrepreneurial Intention
Entrepreneurial Motivation
Entrepreneurship among Managers
Entrepreneurs are Job Creators Entrepreneurs Exploit other People’s Work Entrepreneurs is Basis for Wealth Creation Entrepreneurs think only about their Own Wallets Fear of Failure would prevent Starting a Business
Good Conditions to Start a Business
Image of entrepreneurs
Risk for Business Failure The Wish to Own one’s Own Business’ Entrepreneurship education (mindset) Self-Employment Preference
Survey responses to: desire to become self-employed within the next 5 years. This question was asked only to nonself-employed individuals. The percentage of 18-64 population (individuals involved in any stage of entrepreneurial activity excluded) who intend to start a business within three years. The percentage of early stage entrepreneurs who were motivated by either a) a desire for independence or b) a desire to increase their income. How senior executives rank the level of entrepreneurship of business managers in the given country from a scale of 0 to 10. Survey responses. Survey responses. Survey responses. Survey responses. The percentage of non-entrepreneurially active adult population aged 18-64 that sees good opportunities to start a business, where fear of failure would prevent starting a business The percentage of non-entrepreneurially active adult population aged 18-64 that sees good opportunities for starting a business in the next 6 months. Survey responses to: image of entrepreneurs according to their status in society. Entrepreneurs are ranked against civil servants and managers. Survey responses to: being willing to start a business if a risk exists that it might fail. Survey responses.
Survey responses to: preferences towards being self-employed or being an employee.
European Commission, Flash Eurobarometer
Global Entrepreneurship Monitor (GEM) 2009 Executive Report
Global Entrepreneurship Monitor (GEM) 2007 Executive Report
IMD World Competitiveness Yearbook.
European Commission, Flash Eurobarometer European Commission, Flash Eurobarometer European Commission, Flash Eurobarometer European Commission, Flash Eurobarometer Global Entrepreneurship Monitor (GEM) 2008 Executive Report
Global Entrepreneurship Monitor (GEM) 2008 Executive Report
European Commission, Flash Eurobarometer
European Commission, Flash Eurobarometer European Commission, Flash Eurobarometer European Commission, Flash Eurobarometer
Bron: Annex A List of Indicators of Entrepreneurial Determinants. Excerpt from Table A.1. Entrepreneurship at a Glance 2012. OECD. 2.8. Experimentele opzetten Tot slot vergelijken we summier de opgesomde kwantitatieve meetinstrumenten met het experimenteel luik binnen ondernemerschapsonderzoek. Experimentele opzetten volgen vaak een gedragsbenadering. De focus ligt dan op specifieke gedragingen en voorkeuren die met ondernemerschap geassocieerd worden en een dusdanig positieve uitwerking kunnen genereren op vlak van waardecreatie. Het gaat zo bijvoorbeeld over opportuniteitsdetectie, ideeëngeneratie, effort investment, prestatiegerichtheid, realisatie van groei-intenties, 27
Voor het laatste Entrepreneurship at a Glance rapport: http://www.oecd.org/std/entrepreneurshipataglance.htm.
29
onafhankelijkheid, creativiteit, omgang met uitkomstonzekerheid, altruïsme etc. In experimentele settings kunnen deze gedragingen en voorkeuren van individuen getest worden. Opgemerkt dient dat deelnemers aan deze experimenten veelal uit de studentenpopulatie gerekruteerd worden en dat er zelden beroep wordt gedaan op professionele ondernemers. Ook wordt ondernemend gedrag vaak onderscheiden van het statuut van de zelfstandig ondernemer, en wordt geopperd dat het oprichten van een onderneming niet perse hand in hand gaat met ondernemend talent en/of succes (daarbij wordt bijvoorbeeld ook verwezen naar de literatuur over destructief ondernemerschap (Baumol, 1990)). Voor ons onderzoek is het in de eerste plaats inspirerend hoe diverse aspecten van ondernemerschap in een concrete experimentele setting meetbaar worden gemaakt. We argumenteren niet hoe dit een mogelijk haalbare alternatieve onderzoeksbenadering kan vormen, maar illustreren wel graag aan de hand van enkele voorbeelden het exploratief en aanvullend karakter van deze aanpak. Zo onderzoekt Frédérik C. Witte (2012) in een experimentele setting de inspanning die 70 participanten (uit de studentenpopulatie van de TU Berlijn) investeren bij het toepassen van hun eigen idee, dan wel dat van een ander, indien de uitkomst onzeker is. Deze vraag komt vanuit de bevinding dat ondernemers vaak meer 28 arbeidsuren (een van de parameters voor effort investment) presteren dan werknemers. Huidige consensus verklaart dit verschil voornamelijk aan de hand van inkomensonzekerheid (Camerer et al., 1997; Thornton, 1998). Daarbij wordt verondersteld dat een ondernemer meer investeert vandaag om zijn/haar inkomen van morgen te garanderen (Parker et al., 2005). Effort investment wordt in die zin losgekoppeld van ideeëngeneratie. Witte grijpt echter voor deze experimentele studie terug naar Wittgenstein (1980) die sprak over de inspanningskost en de prijs van het ontwikkelen van ideeën zelf. Zo brengt de onderzoeker dit experiment binnen in de ondernemerschapsliteratuur over ideeëncreatie en uitkomstonzekerheid. Daarbij verwijst hij naar Mark Casson (1982) wat het onderscheid tussen de uitvinder (exploratie) en de innovator (exploitatie) betreft. Het experiment zelf combineert een ideeëngeneratiespel met een standaard inspanningsspel (letterherkenning). In het algemeen (i) spenderen de deelnemers die op een eigen idee werken minder tijd aan het vervullen van de bijkomende spelopdracht, (ii) hun inspanning leidt bovendien tot een minder accuraat eindresultaat op de letterherkenningstest, (iii) tenzij er echter sprake is van cognitieve dissonantie door confrontatie met negatieve feedback. Wanneer de verwachting van de deelnemer niet strookt met de verwachting die geuit wordt in zijn/haar omgeving, leidt dat tot meer inspanning bij het individu dat een eigen idee uitwerkt. Uit de test blijkt dus het belang van externe (negatieve) feedback, waardoor een alternatieve verklaring geleverd wordt voor de zogenaamde ‘effort puzzle’. Tot slot kan de impuls van negatieve feedback, ook gekoppeld worden aan uitgebreider werk van Casson (2010) m.b.t. de openheid voor zogenaamde betwistbare kennis (disputable knowledge) in een samenleving. In “The good, the bad, and the talented: Entrepreneurial talent and selfish behavior” testen Weitzel et al. (2010) de relatie tussen ondernemend talent en egoïsme. Daarbij splitsen de onderzoekers ondernemend talent op in zakelijk en creatief ondernemend talent (conform de literatuur van onder meer Chen et al., 1998; Danziger et al., 2008; Long, 1983; Schein, 1975). Bij de 132 deelnemers (60 studenten van verschillende faculteiten aan 29 Universiteit Utrecht , 72 studenten van verschillende universiteiten in het Duitse Jena) wordt gepolst naar hun subjectieve perceptie van eigen zakelijk en creatief ondernemend talent aan de hand van een 7-puntenschaal. De voorkeur voor positionering van de deelnemers ten opzichte van hun medestudenten, beargumenteren de onderzoekers enerzijds vanuit het belang van zelfpositionering ten opzichte van de overige marktspelers wat bijvoorbeeld markttoetreding betreft. Anderzijds verwijzen ze naar Baum et al. (2001 en 2004) en Hmieleski & Corbett (2006) voor een duiding van het verband tussen subjectieve talentperceptie en werkelijk succes en groei. In de experimentele setting spelen de deelnemers een variant van het zogenaamde ‘dictatorspel’, een gangbaar experiment binnen experimentele economie over altruïsme en risico. In het spel krijgt speler A (de zogenaamde ‘proposer’ of ‘dictator’) strategische beslissingstaken om zijn/haar winst te verhogen ten koste van speler B (de ‘responder’) zonder dat die iets terug kan doen. De belangrijkste conclusie van het experiment was dat de minder creatieve deelnemers met ondernemend talent significant meer egoïstische beslissingen namen in de testsituaties, en dat zowel in vergelijking met de groep creatieve talentvolle ondernemers en de niet talentvolle ondernemers.
3. COMBINATIE VAN BESTAANDE MEETINSTRUMENTEN Tot slot evalueren we in dit hoofdstuk hoe we de opgeleverde data kunnen combineren met betrekking tot de Vlaamse ondernemerschapscultuur in longitudinaal, subregionaal en internationaal perspectief. Dit als eerste aanzet om cijfers uit verschillende meetinstrumenten verder te vergelijken en de bevindingen te nuanceren. We doen dat vanuit een communicatief perspectief, en suggereren enkele aanpassingen die volgens ons een heldere interpretatie van de cijfers kunnen bevorderen.
28
Dat blijkt ook uit EAK/EU-LSF voor de indicator ‘gewoonlijke gemiddelde wekelijkse arbeidsduur’. In 2012 presteerden de bevraagde voltijdse loontrekkenden uit het Vlaams Gewest gemiddeld 39,6 u versus 52,6 u voor niet-loontrekkenden (zie 2.3). 29 Exclusief de faculteit Psychologie.
30
3.1. Toelichting groepering parameters We kiezen ervoor om de parameters enerzijds te categoriseren op basis van de gehanteerde methodes van onderzoek (methodologische aanpak), namelijk op basis van: 30 Onderzoekspopulatie: huidige ondernemerspopulatie vs. beroepsgeschikte bevolking Eenheid van analyse: ondernemer vs. onderneming Informatiebron: ambtelijk statistisch materiaal (bijv. registraties), primaire of secundaire analyse van enquêtes Ondernemerschapsbenadering: gedrag vs. beroepskeuze Kengetal: voorraadgrootheid vs. stroomgrootheid Voorwaarden voor longitudinale vergelijking, subregionale en internationale vergelijking Anderzijds, structureren we de parameters op basis van hun inhoud en leggen we het verband met de specifieke onderzoekcontext van ondernemerschapscultuur. We laten ons daarbij inspireren door enkele indelingen die 31 reeds voor de besproken meetinstrumenten worden gehanteerd, maar hergroeperen de parameters om de complementariteit van de instrumenten te verduidelijken en de verzamelterm ondernemerschapscultuur verder af te bakenen en te structureren: Ondernemerspopulatie: voorraadgrootheden en stroomgrootheden Ondernemingsklimaat: omgevingsfactoren bij het starten en voortzetten van een onderneming Ondernemerschapsmentaliteit: individuele zelfpercepties, maatschappelijke indrukken, onderliggende drijfveren en hinderpalen m.b.t. ondernemerschap Waardecreatie uit ondernemerschap: economische groei, tewerkstelling, innovatie en internationalisatie Onderstaand overzicht is niet exhaustief, maar levert een belangrijke indicatie over welke aspecten van ondernemerschapscultuur in Vlaanderen gemeten worden en hoe dat tot hiertoe gebeurt.
3.2. Overzicht parameters 3.2.1. Voorraad of huidige ondernemerspopulatie: gevestigd ondernemerschap De in de literatuur meest frequent beschreven parameter hiervoor is de ondernemersgraad of ondernemersquote. Deze indicator vat het percentage ondernemers in verhouding tot de bevolking van 15-64 jaar. Deze parameter bekijkt ondernemerschap als specifieke vorm van werkgelegenheid binnen de totale arbeidsmarktparticipatie. Beschikbaar meetinstrument: De EU-LFS (EAK) ondernemersgraad kadert de ondernemerspopulatie binnen de samenstelling van de werkende en niet-werkende bevolking van 15 jaar en ouder op basis van de actuele beroepsstatus van individuen op het moment van bevraging. De groep niet-loontrekkenden wordt opgesplitst in zelfstandigen zonder personeel, zelfstandigen met personeel, werkgevers en helpers zonder vergoeding. Eenheid van analyse: Individu. Benchmark: Deze data zijn subregionaal vergelijkbaar op gewestelijk niveau. Europese vergelijkbaarheid wordt gegarandeerd op basis van de gedeelde definities van het Internationaal Arbeidsbureau. De data zijn ook longitudinaal vergelijkbaar, sinds 1999 wordt de steekproef gelijkmatig over de 52 weken van het jaar gespreid en worden de resultaten per kwartaal geüpdatet. Complementariteit meetinstrumenten: Subregionaal kunnen we de EU-LFS ondernemersgraad afzetten tegen de opstartcijfers afkomstig uit de kruispuntdatabank (administratief geregistreerde eenmanszaken en vennootschappen). Let wel de eenheid van analyse is daar de onderneming en niet de ondernemer, de meting gebeurt op basis van het ondernemingsnummer en dus conform de nationale registratiewetgeving, wat internationale vergelijking bemoeilijkt. Internationaal is de EU-LFS ondernemersgraad vergelijkbaar met cijfers van de Eurobarometer over actueel zelfstandig statuut en van GEM over gestelde betrokkenheid in ondernemerschap. Deze parameters hanteren beiden de ondernemer als eenheid van analyse, resp. aan de hand van statuut en ondernemend gedrag.
3.2.2. In- en uitstromend ondernemerschap: latent, ontluikend (nascent), nieuw (new) en uitstromend ondernemerschap In de literatuur meest frequent beschreven parameters voor latent ondernemerschap (5): 1. Preferentie voor zelfstandig ondernemerschap meet het aandeel van de bevolking dat een zelfstandig statuut verkiest boven dat van een werknemer. We krijgen een beeld van de relatieve evolutie en een vergelijking met het Europese gemiddelde (Eurobarometer) 2. Haalbaarheid van keuze voor zelfstandig statuut binnen dit en vijf jaar (Eurobarometer) 30
We merken op dat de beroepsgeschikte bevolking op twee manieren wordt geoperationaliseerd, enerzijds de indeling 18-64 jaar (bijv. GEM), anderzijds de bevolking van 15 jaar en ouder (bijv. Eurobarometer en EU-LFS). 31 Zoals ook de opsomming in het rapport ENTREPRENEURSHIP AT A GLANCE 2012 © OECD 2012.
31
3. 4. 5.
Wenselijkheid om zelfstandig te worden binnen dit en vijf jaar (Eurobarometer) Individuele startintentie binnen dit en drie jaar (GEM) Ervaring met het opstarten van een onderneming wordt gemeten aan de hand van de vragen ‘Ooit een bedrijf gestart of nu hiertoe stappen ondernemend’ en ‘Nooit aan gedacht om een bedrijf te starten (indien nooit gestart en nu geen stappen ondernemend)’ (Eurobarometer)
In de literatuur meest frequent beschreven parameters voor ontluikend en nieuw ondernemerschap (6): 6. Total Early-stage Entrepreneurial Activity index (TEA) bekijkt ontluikend (minder dan 3 maanden) en nieuw (tussen 3 en 42 maanden) ondernemerschap, als het aandeel personen in de totale bevolking van 18-64 jaar dat stelt actief betrokken te zijn bij het oprichten en leiden van een nieuwe onderneming of leiding geeft aan een eigen bedrijf dat niet ouder is dan 3,5 jaar (42 maanden) oud (GEM) 7. Entrepreneurial Employee Activity index (EEA) meet de ondernemende gedragingen van werknemers in bestaande bedrijven (GEM) 8. Het aantal administratieve oprichtingen (eenmanszaken en vennootschappen) in België wordt per jaar gedetailleerd in kaart gebracht. Deze opstartaantallen worden uitgedrukt als procentuele evolutie (Startersatlas) 9. Opstartdichtheid: Aantal opstartregistraties uitgedrukt als % op totale bevolking of het aantal startende ondernemingen per duizend inwoners (Startersatlas) 10. Turbulentie: aantal oprichtingen en stopzettingen proportioneel vergeleken met het totale aantal actieve ondernemingen (Startersatlas) 11. Transitie vanuit loonarbeid en werkeloosheid naar zelfstandig ondernemerschap (EU-LFS) In de literatuur meest frequent beschreven parameters voor uitstromend ondernemerschap (3): 12. Procentuele verandering van het aantal administratieve stopzettingen ten opzichte van voorgaande jaren (Startersatlas) 13. Overlevingsgraad na vijf jaar aan de hand van registratienummer (Startersatlas) 14. Aandeel uitstromende ondernemers door faling, stopzetting of verkoop (GEM) Beschikbare meetinstrumenten: zowel Startersatlas als GEM concentreren zich op de stroomgrootheden van ondernemerschap. Waar de Startersatlas enkel het volume in rekening brengt aan de hand van aantal oprichtingen (eenmanszaak of vennootschap), focust GEM ook op de drijfveren tot ondernemerschap, en brengt daarbij ook ondernemend gedrag buiten het opstarten of managen van een eigen bedrijf (bijv. ondernemende werknemers) in rekening. Tot slot biedt de Eurobarometer inzicht in het voorkeursstatuut van de bevolking van 15 jaar en ouder en bekijkt de EU-LFS de transitie vanuit loonarbeid en werkeloosheid naar zelfstandig ondernemerschap. Eenheid van analyse: Startersatlas: onderneming; GEM, Eurobarometer, EU-LFS: individu. Complementariteit meetinstrumenten en benchmark: De data afkomstig van Startersatlas en GEM kunnen een subregionale vergelijking bieden. De eenheid van analyse is echter verschillend: onderneming (administratieve oprichting) versus individu (gedrag), het begrip ‘starter’ moet aldus genuanceerd worden en kan mogelijk tot verwarring leiden. De Startersatlas doet beroep op opstartaantallen volgens de nationale registratiewetgeving wat internationale vergelijking bemoeilijkt, voor longitudinale vergelijking, moeten de cijfers voor en na 2011 anders geïnterpreteerd worden door methodologische wijzigingen. Eurobarometer splitst niet uit naar regio en laat dus geen subregionale vergelijking toe. Internationaal zijn de stroomgrootheden van GEM (sinds 2001) te vergelijken met andere innovation-driven countries dankzij het conceptuele model dat hier aan de basis ligt. Ook wat de ondernemerschapsparameters van de Eurobarometer betreft, is Europese vergelijking mogelijk sinds 2000.
3.2.3. Ondernemingsklimaat: omgevingsfactoren bij het starten en voortzetten van een onderneming In de literatuur meest frequent beschreven parameters (27): 1. Aanwezigheid en toegang tot financieel risicokapitaal incl. beurzen en subsidies (GEM NES, Eurobarometer, GEDI) 2. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: oplossen van insolvabiliteit (Doing Business) 3. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: kredietaanschaf (Doing Business) 4. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: investeerdersbescherming (Doing Business) 5. Overheidsbeleid: administratieve ballast bij oprichting en groei, falingswetgeving, marktregulatie, belastingen en patentwetgeving etc. (GEM NES, Eurobarometer) 6. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: opstartregulatie (aantal verrichtingen, dagen en kostprijs) (Doing Business) 7. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: belastingen (Doing Business) 8. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: tewerkstelling werknemers (Doing Business) 9. Differentiële sociale zekerheid (EU-LFS) 10. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: eigendomsregistratie (Doing Business) 11. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: afdwingen van contracten (Doing Business) 12. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: bouwvergunningen (Doing Business)
32
13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: elektriciteitsvoorziening (Doing Business) Specifieke overheidsprogramma’s wat starters en groeibedrijven betreft (GEM NES) Onderwijs en training in ondernemerschap (GEM NES, Eurobarometer) Onderwijsniveau van de bevolking (EU-LFS) Kwaliteit van human resources (GEDI) Arbeidsmarktparticipatie en werkeloosheid (EU-LFS) Arbeidsmobiliteit (incl. loopbaanhistoriek en transitiekansen) (EU-LFS) Geografische mobiliteit van werknemers (EU-LFS) Gewoonlijke gemiddelde wekelijkse arbeidsduur (EU-LFS) De verschillende vormen van tijdelijke arbeid (EU-LFS) Onderzoek & ontwikkeling (GEM NES, GEDI) Aanwezige fysieke, commerciële en diensteninfrastructuur (GEM NES) Marktopenheid: toegang tot buitenlandse markt, publieke en private vraag, competitie etc. (GEM NES, GEDI) 26. Formele regelgeving voor het bedrijfsleven: internationale handel (Doing Business) 27. Heersende culturele en sociale normen (GEM NES, GEDI) Complementariteit meetinstrumenten: Deze meetinstrumenten streven internationale vergelijkbaarheid na. Subregionale vergelijking is soms moeilijk aangezien onduidelijk is hoe we de ‘omgeving’ regionaal kunnen afbakenen, het gaat immers vaak over de formele regelgeving of de gangbare tendensen in een landelijke economie eerder dan in een regio. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen de meetinstrumenten die voor deze bevraging beroep doen op experten (GEM NES, Doing Business) versus de instrumenten die de bevolking bevragen (EU-LSF, Eurobarometer). GEDI is hier een bijzonder geval, vermits het beroep doet op meerdere databanken. In de bovenstaande opsomming valt de brede verzamelterm ‘heersende culturele en sociale normen’ op. Verdere uitsplitsing en combinatie met andere parameters lijkt ons aangewezen.
3.2.4. Ondernemerschapsmentaliteit: zelfpercepties, maatschappelijke indrukken en onderliggende motivaties m.b.t. ondernemerschap In de literatuur meest frequent beschreven parameters voor individuele zelfpercepties m.b.t. ondernemerschap (14): 1. Opportuniteitsdetectie (GEM, GEDI) 2. Vertrouwen in eigen kunnen (GEM, GEDI) 3. Inschatting eigen inventiviteit (Eurobarometer) 4. Inschatting eigen zakelijk ondernemend talent (experiment) 5. Inschatting eigen creatief ondernemend talent (experiment) 6. (Geen) angst voor falen (GEM, Eurobarometer, GEDI) 7. Risicotolerantie (Eurobarometer) 8. Omgang met onzekerheid (experiment) 9. Geloof in belang van geluk en toeval bij het oplossen van problemen (Eurobarometer) 10. Competitieve ingesteldheid (Eurobarometer) 11. Percepties inzake welzijn en work-life balance (EU-LFS, GEM special topic) 12. Ervaring met ondernemerschapsonderwijs (Eurobarometer) 13. Inschatting belang van onderwijs voor eigen ondernemerschapsactivering (Eurobarometer) 14. De aanwezigheid van ondernemers in het persoonlijke netwerk (GEM, Eurobarometer, GEDI) In de literatuur meest frequent beschreven parameters voor maatschappelijke indrukken m.b.t. ondernemerschap (11): 15. Ondernemerschap wordt gezien als goede carrièrekeuze (GEM) 16. Status succesvolle ondernemers (GEM) 17. Status ondernemers versus ambtenaren, topmanagers en vrije beroepen (Eurobarometer) 18. Beeldvorming: Ondernemers creëren nieuwe producten en diensten die bijdragen aan ons allen (Eurobarometer) 19. Beeldvorming: Ondernemers creëren jobs (Eurobarometer) 20. Beeldvorming: Ondernemers exploiteren het werk van anderen (Eurobarometer) 21. Beeldvorming: Ondernemers denken in de eerste plaats aan hun eigen portefeuille (Eurobarometer) 22. Media-aandacht voor succesverhalen (GEM) 23. Algemene opvatting t.a.v. levenslang leren (EU-LFS) 24. Algemene opvattingen over loopbaanduur (EU-LFS) 25. Algemene openheid voor betwistbare kennis en (negatieve) feedback (experiment) In de literatuur meest frequent beschreven parameters voor onderliggende motivaties (drijfveren en hinderpalen) m.b.t. ondernemerschap (10): 26. Belangrijkste drijfveren/hinderpalen/overwegingen/angsten m.b.t. ondernemerschap incl. belang van persoonlijke onafhankelijkheid en zelfvervulling, keuzevrijheid van werkplaats en werkuren, inkomen, opportuniteiten, stabiliteit en zekerheid, maatschappelijk belang, economisch klimaat, familie, sociale
33
27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35.
bescherming, administratieve barrières, beschikbaarheid startkapitaal, vaardigheden, het (niet) hebben van een business idee (Eurobarometer) Voornaamste risico’s voor business startup (Eurobarometer) Wens naar eigenaarschap (Eurobarometer) 32 Wens naar meer inkomen en onafhankelijkheid (Eurobarometer) Voorkeur voor opstart versus overname (Eurobarometer) Voornaamste startsituatie van ondernemers (Eurobarometer) Voornaamste bron van inkomsten bij zelfstandigen (Eurobarometer) Voorkeurtype van bedrijf met voornaamste opsplitsing tussen familiebedrijf en beursgenoteerd bedrijf (Eurobarometer) Wat de respondent zou doen bij het ontvangen van een grote erfenis (Eurobarometer) Deeltijdse arbeid en motivering ervan (EU-LFS)
Complementariteit meetinstrumenten: Deze instrumenten streven internationale vergelijking na. De data steunen op bevraging van de algemene bevolking, waarbij de groep ondernemers uitgelicht wordt wat de onderliggende motivaties betreft. Opsplitsing volgens demografische factoren is mogelijk: gender, leeftijd, regio, urbanisatiegraad, habitat, afkomst, etc. We merken op hoe de bovenstaande lijst niet-exhaustief is, en hoe de parameters erg variëren. Het aandeel van de bevraagden die ‘overige redenen’ opgeeft als motivatie voor bijv. haalbaarheid van keuze voor een zelfstandig statuut is opmerkelijk en nodigt uit tot verdere verdieping. Experimentele settings dragen bij tot het introduceren van nieuwe invalshoeken en thema’s. Verder onderzoek moet dus de krijtlijnen leveren voor een relevante inhoudelijke afbakening m.b.t. de ondernemerschapsmentaliteit in Vlaanderen en onze specifieke focus op het onderwerp ondernemerschapscultuur binnen STORE. 3.2.5. Waardecreatie uit ondernemerschap In de literatuur meest frequent beschreven parameters ten aanzien van economische groei (3): 1. Groeipotentie: verhouding tussen de relatieve aanwas van nieuwe ondernemingen en de aanwas van stopzettingen in vergelijking met de indexwaarde: GINOO-S (Startersatlas) 2. Huidig ontwikkelingsstadium van de economie: factor-, efficiency- en innovation-driven economy op basis van de Global Competitiveness Index (GEM) 3. Ambities m.b.t. hoge groei (gazelle) (GEDI) In de literatuur meest frequent beschreven parameters ten aanzien van tewerkstelling (4): 4. Tewerkstelling in werknemersverband aan de hand van ondernemingsnummer (Startersatlas) 5. Actuele tewerkstelling volgens bevraagde ondernemers (exclusief eigenaars, toeleveranciers, onderaannemers, of werknemers die niet alleen voor dit bedrijf werken) (GEM) 6. Groeiambities m.b.t. jobcreatie, verwachtte tewerkstelling binnen dit en vijf jaar (GEM) 7. Perceptie: “ondernemers creëren banen” (Eurobarometer) In de literatuur meest frequent beschreven parameters ten aanzien van innovatie (4): 8. Groeiambities m.b.t. innovatie (GEM) 9. Productinnovatie (GEDI) 10. Procesinnovatie (GEDI) 11. Perceptie: “ondernemers creëren nieuwe producten en diensten die van belang zijn voor ons allen” (Eurobarometer) In de literatuur meest frequent beschreven parameters ten aanzien van internationalisatie (1): 12. Groeiambities m.b.t. internationale oriëntatie (aandeel klanten in het buitenland) (GEM, GEDI) Complementariteit meetinstrumenten: Deze instrumenten streven internationale vergelijking na. Opvallend is hoe voornamelijk de relatie tussen startend ondernemerschap en economische groei wordt onderzocht en dat ondanks de vele black boxes en het afwezig zijn van een eenduidig inzicht in deze relatie. Sinds het begin van deze eeuw benaderen de Europese richtlijnen en perspectiefplannen het verband met groei nochtans vanuit een breder perspectief en wordt de link 33 gelegd tussen ondernemerschap en een zogenaamde slimme, duurzame en inclusieve groei. Echter, parameters die hierop longitudinaal inzoomen blijven nog uit en tot hiertoe zijn het vooral ad hoc bevragingen en speciale onderwerpen die de bredere context van waardecreatie onderzoeken. De bovenstaande opsomming moet dus uitgebreid. We merken tot slot op dat we in de context van ons onderzoek niet enkel gerealiseerde groei zullen bekijken, maar ook maatschappelijke indrukken en ambities t.a.v. de waardecreatie uit ondernemerschap.
32
Deze twee ambities worden opvallend samengenomen in één parameter in het Eurobarometer-onderzoek. Zie bijv. het opzet van Eurobarometer “Entrepreneurship in the EU and beyond” binnen de afdeling Enterprise & Industry, maar ook recente jaarrapporten van GEM waar de nadruk ligt op participatie en inclusie. 33
34
3.3. Suggesties voor een helder begrip In de bovenstaande opsomming hanteren we de verschillende prefixen ‘ondernemers-’, ‘ondernemings-’, ‘ondernemerschaps-’ doelbewust. We proberen zo nauwkeurig mogelijk de eenheid van analyse (ondernemer vs. onderneming) mee te geven per gehanteerde term. We onderscheiden voor de verschillende parameters ook consequent wat gemeten wordt: (i) gedrag, (ii) motivaties en (iii) ambities, (iv) zelfperceptie, (v) maatschappelijke indruk en (vi) omgevingsfactoren/randvoorwaarden. Tot slot maken we in de opsomming ook duidelijk wanneer de brede beroepsgeschikte bevolking bevraagd wordt, en waar het gaat over de huidige ondernemerspopulatie of experten. Voor ons onderzoek naar ondernemerschapscultuur (STORE werkpakket A1 en A2) zullen we in het bijzonder focussen op de minder tastbare categorieën ondernemingsklimaat en ondernemerschapsmentaliteit. We onderzoeken de randvoorwaarden voor het starten en voortzetten van een onderneming, en de zelfpercepties, maatschappelijke indrukken en onderliggende motivaties m.b.t. ondernemerschap. We vermijden zo de nadruk te blijven leggen op de eerder tastbare categorie ondernemerspopulatie. Wel bestuderen we alle categorieën in voortdurend verband met elkaar, en moet het duidelijk zijn dat de voorraad- en stroomgrootheden voor de ondernemerspopulatie, het ondernemingsklimaat, de ondernemerschapsmentaliteit en de waardecreatie uit ondernemerschap voortdurend met elkaar in relatie staan. De nieuwe aanwas en uitstroom zal via het ondernemingsklimaat en de ondernemerschapsmentaliteit immers op termijn de totale hoeveelheid gevestigd ondernemerschap (voorraad) en haar impact op diverse aspecten van waardecreatie bepalen.
4. CONCLUSIE Dit rapport beschrijft de voornaamste basisindicatoren die relevant zijn voor het meten en duiden van de ondernemerschapscultuur in Vlaanderen, ook in vergelijking met andere regio’s en landen. Deze rapportage moet bekeken worden in de wetenschap dat systematische datacollectie over ondernemerschap (laat staan ondernemerschapscultuur) internationaal nog een relatief jonge bezigheid is. Mede door het reeds verkregen cijfermateriaal zijn reeds nieuwe inzichten ontstaan die kunnen bijdragen tot het beter vatten van (verschillende componenten van) een ondernemerscultuur. Onderstaande bevindingen zijn geen kritiek op de bestaande parameters en meetinstrumenten, maar een opsomming van uitdagingen voor de nabije toekomst en richtlijnen voor vervolgrapportages binnen het Steunpunt. 4.1. De aandacht voor de minder tastbare aspecten van ondernemerschap is beperkt De besproken indicatoren voor ondernemerschapscultuur hebben voornamelijk betrekking op ‘ondernemerschap’ en in mindere mate op ‘cultuur’. Vaak steunen conclusies in de literatuur over ondernemerschapscultuur in een regio op de voorradige of instromende ondernemerspopulatie en minder of niet op het latent ondernemerschap in een regio. Het gaat vaak zelfs zover dat het aantal ondernemers in de beroepsbevolking wordt gezien als ‘indicator’ voor ondernemerschapscultuur. Bovendien wordt nog vaak een positief verband tussen instromend ondernemerschap en economische groei als vanzelfsprekend gezien, wat op basis van de literatuur over necessity-driven of pushed en destructief ondernemerschap kan tegengesproken worden. In ons verder onderzoek zullen we bijzonder focussen op de minder tastbare categorieën (intangibles) zoals ondernemingsklimaat en ondernemerschapsmentaliteit en zullen we vermijden de nadruk te blijven leggen op de eerder tastbare categorie ondernemerspopulatie, en het in het verleden sterk op de voorgrond geplaatste verband met economische groei. De bijdrage van ons onderzoek situeert zich dan ook in het verbreden van de aandacht van de kwantiteit van ondernemerschap naar de kwalitatieve aspecten van de ondernemerschapscultuur. 4.2. Ondernemerschapscultuur is nog vaak restcategorie Het is duidelijk dat de besproken meetinstrumenten erg uiteenlopende parameters voor ondernemerschapscultuur hanteren en de mogelijke overzichten niet-exhaustief zijn. Sommige parameters zoals bijv. ‘heersende culturele en sociale normen’ zijn erg breed en moeilijk te operationaliseren en dreigen als een restcategorie weinig concreets op te leveren in de rapportering. We merken ook op dat vraagstelling en antwoordmogelijkheden verder op punt moeten gesteld worden, aangezien het aandeel van de bevraagden die ‘overige redenen’ opgeeft als motivatie voor bijv. haalbaarheid van zelfstandig ondernemerschap opmerkelijk is. Op vele vlakken nodigt het onderzoeksonderwerp uit tot verdere verdieping, afbakening en opdeling in subdomeinen. In vervolgrapporten zullen wij hiertoe een aanzet bieden. 4.3. Mentaliteit over het eigen ‘ondernemen’ of de huidige ‘ondernemers’? Tot slot concluderen we op basis van dit overzicht dat ondernemerschapscultuur aan de hand van de bestaande indicatoren niet alleen onderzocht wordt aan de hand van de attitudes, activiteiten en ambities bij individuen met betrekking tot hun eigen ondernemend handelen, maar in grote mate op basis van hun houding ten opzichte van bestaande ondernemers. We kunnen als volgt opsplitsen:
35
Fig. 24. Dimensies van Ondernemerschapsmentaliteit
FOTO
SPIEGEL
Ondernemerschapsmentaliteit bij de algemene beroepsbevolking over eigen ondernemen
Ondernemerschapsmentaliteit bij de huidige ondernemerspopulatie over eigen ondernemen
OPINIE
SELF ASSESSMENT
Ondernemerschapsmentaliteit bij de algemene beroepsbevolking over bestaande ondernemers
Ondernemerschapsmentaliteit bij de huidige ondernemerspopulatie over bestaande ondernemers
In ons onderzoek naar de positie van ondernemerschap in een veranderende samenleving, willen we de relatie bekijken tussen de beeldvorming op basis van bestaande ondernemers en de ontwikkelde mentaliteit ten aanzien van het eigen ondernemerschapsinitiatief. 4.4. Beperkingen van de bestaande basisindicatoren Waardecreatie wordt nog vaak beperkt tot economische groei (a.h.v. bijv. GDP, tewerkstelling en indexwaarde) De Europese en Vlaamse beleidsaandacht voor de relatie tussen ondernemerschap en een economisch innovatieve, duurzame en sociaal warme samenleving werd sinds het begin van deze eeuw verscherpt. Toch zoomen maar weinig parameters hier longitudinaal op in en zijn het vooral ad hoc bevragingen en speciale onderwerpen die de relatie met waardecreatie in bredere zin onderzoeken. De bestaande parameters kunnen dus uitgebreid m.b.t. duurzame en inclusieve aspecten van groei. We zullen daarbij niet enkel gerealiseerde groei bekijken, maar ook maatschappelijke indrukken en ambities. Mogelijkheden tot wisselende benchmarking zijn nog onderbelicht Naar aanleiding van de wereldwijde economisch-financiële crisis willen we nagaan in welke mate de lijst van landen waarmee Vlaanderen en België traditioneel vergeleken wordt aan herziening toe is. De meeste parameters drukken immers een stijging op de ladder van de scores ten opzichte van de andere referentielanden en regio’s uit als vooruitgang, en een relatieve daling als een achteruitgang. Wat zijn daarbij de mogelijkheden van een wisselende benchmarking: landen worden daarbij niet langer aan de hand van een enkelvoudige indicator zoals GDP (bijv. conform de indeling factor-, efficiency- en innovation-driven countries) of geografische locatie vergeleken, maar volgens verschillende thema’s wordt een land of regio met andere benchmark landen en regio’s geconfronteerd. Onvolledig cijfermateriaal Tot slot wijzen we op enkele tekortkomingen van de bestaande meetinstrumenten. Zo merken we dat enkel eenmanszaken en vennootschappen meegenomen worden in opstartdata en niet alle vormen van ‘onderneming’ in brede zin van het woord. Ook wat de operationalisering van de gedragsbenadering betreft, merken we dat de meeste indicatoren toch in de eerste plaats pijlen naar het moment van oprichting van een onderneming of de voorkeur voor een zelfstandig administratief statuut. Daarbij wordt zelden de koppeling tussen zelfidentificatie en formele registratie gemaakt. Daarnaast wijzen we ook op de beperkingen van de huidige opstartcijfers waarbij (i) geen onderscheid gemaakt wordt tussen startende ondernemingen en wijzigingen van eenmanszaak naar vennootschap, (ii) noch tussen hoofd- en bijberoep, en (iii) geen rekening wordt gehouden met het aantal betrokkenen bij opstart (wat tewerkstelling betreft, noch wat starterdichtheid betreft). Tot slot merken we de beperkingen van internationale vergelijking van cijfermateriaal op en moedigen we aan tot een kritische analyse van de kwaliteit van data verzameld in verschillende landen en regio’s. 4.5. Uniform gehanteerde begrippen zijn nodig voor een heldere communicatie In dit beleidsrapport voorzien we suggesties tot een heldere interpretatie van de beschikbare onderzoekscijfers. We categoriseren de in de economische literatuur vaak beschreven parameters en hanteren de verschillende prefixen ‘ondernemers-’, ‘ondernemings-’, ‘ondernemerschaps-’ daarbij consequent. Door definities en begrippen uniform te hanteren, dragen we bij aan een meer genuanceerd begrip.
36
REFERENTIES Ács, Z.J. & Szerb, L. (2012). The 2012 Global Entrepreneurship & Development Index (GEDI). Country Rankings Excerpt: Belgium. Fairfax, USA: George Mason University. Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. (2013). Enquête naar de arbeidskrachten 2011-2012. FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/arbeidsmarkt_levensomstandigheden/enquete _sur_les_forces_de_travail_2011.jsp Baum, J.R. & Locke, E.A. (2004). The relationship of entrepreneurial traits, skill, and motivation to subsequent venture growth. Journal of Applied Psychology, 89, 587–598. Baum, J., Locke, E.A. & Smith, K. (2001). A multidimensional model of venture growth. Academy of Management Journal, 44, 292–303. Baumol, W. (1990). Entrepreneurship: Productive, unproductive and destructive. Journal of Political Economy, 98, (5), part 1, 893-921. Bosma, N. (2013) The Global Entrepreneurship Monitor (GEM) and Its Impact on Entrepreneurship Research. Foundations and Trends® in Entrepreneurship 9(2), 143-248. Bosma, N., Acs, Z. J., Autio, E., Coduras, A. & Levie, J. (2009). GEM executive report 2008. Babson College, Universidad del Desarrollo, and Global Entrepreneurship Research Consortium. Bosma, N., Coduras, A., Litovsky, Y. and Seaman, J. (2012). GEM Manual: a report on the design, data and quality control of the Global Entrepreneurship Monitor. www.gemconsortium.org. Bosma, N., Holvoet, T., & Crijns, H., (2013). Global Entrepreneurship Monitor 2012: Report for Belgium & Flanders. STORE-B-13-016. http://steunpuntore.be. Bosma, N. & Levie, J. (2010). Global Entrepreneurship Monitor, 2009 Executive Report. Babson Park, MA, US: Babson College, Santiago, Chile: Universidad del Desarollo & Reykjavík, Iceland: Háskólinn Reykjavík university, London, UK: Global Entrepreneurship Research Association. Bosma, N., Stam, E. and Wennekers, S. (2013). Institutions and the allocation of entrepreneurship across new and established organizations. Panteia / EIM Research Report H201213. Zoetermeer: Panteia. Camerer, C., Babcock, L., Loewenstein, G. & Thaler, R. (1997). Labor supply of New York City cabdrivers: One day at a time. The Quarterly Journal of Economics, 112, 407–441. Casson, M. (1982). The entrepreneur: An economic theory. Rowman & Littlefield Pub Inc. Casson, M. (2010). Entrepreneurship: theory, institutions and history. Eli F. Heckscher Lecture, 2009. Scandinavian Economic History Review, 58 (2), 139-170. Chen, C.C., Greene, P.G., Crick, A. (1998). Does entrepreneurial self-efficacy distinguish entrepreneurs from managers. Journal of Business Venturing, 13, 295–316. Danziger, N., Rachman-Moore, D., Valency, R. (2008). The construct validity of Schein’s career anchors orientation inventory. Career Development International, 13, 7–19. Debrulle, J., Maes, J., Verbruggen, M. & Sels, L. (2011). Eenmaal zelfstandige, altijd zelfstandige? Een onderzoek naar demografische en loopbaangerelateerde uitstroomfactoren van vrijwillige en noodgedwongen zelfstandigen. In Ondernemen tussen wetenschap en beleid in Vlaanderen. Inzichten van vijf jaar Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen, 162-188. Gent: STOIO. Europese Commissie. (2003). Groenboek. Ondernemerschap in Europa. Europese Commissie. http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2003/com2003_0027nl01.pdf. European Commision. (2012). 2012 Flash Eurobarometer 354. Entrepreneurship in the EU and beyond. TNS Opinion & Social. http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-analysis/eurobarometer. European Commision. (2012). 2012 Flash Eurobarometer 354. Entrepreneurship in the EU and beyond. Country report Belgium. TNS Opinion & Social. http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figuresanalysis/eurobarometer. Hessels, J., Grilo, I., Thurik, A.R. & Zwan, P.W. van der (2011). Entrepreneurial exit and entrepreneurial engagement. Journal of Evolutionary Economics, 21(3), 447-471. Holvoet, T., Bosma, N. & Crijns, H. (2013). Ondernemerschapscultuur: Literatuurstudie. STORE-B-13-001. http://steunpuntore.be. Holvoet, T., Bosma, N. & Crijns, H. (2013). Ondernemerschapscultuur: Basisindicatoren II. Complementaire meetinstrumenten uit sociaal wetenschappelijke hoek. STORE-B-13-007. http://steunpuntore.be. Hmieleski, K.M. & Corbett, A.C. (2006). Proclivity for improvisation as a predictor of entrepreneurial intentions. Journal of Small Business Management, 41, 45–63. Lepoutre, J., Crijns, H., Tilleuil, O. & Meuleman, M. (2009). Synthesenota over de staat van het ondernemerschap in Vlaanderen. STOIO. Lepoutre, J., Justo, R., Terjesen, S. & Bosma, N. (2013). Designing a global standardized methodology for measuring social entrepreneurship activity: the Global Entrepreneurship Monitor social entrepreneurship study. Small Business Economics, 40, (3), 693-714. Levie, J. & Autio, E. (2008). A theoretical grounding and test of the GEM model. Small Business Economics. (31), 235-63. Long, W. (1983). The meaning of entrepreneurship. American Journal of Small Business, 8, 7–56. Meuleman, M., Cools, E., Cobben, M. & Deprez, J. (2012). Succesfactoren voor intrapreneurship bij diverse types organisaties. Flanders District of Creativity.
37
OECD Publishing. (2013). Entrepreneurship at a glance 2013. OECD-Eurostat. http://www.oecd.org/std/entrepreneurshipataglance.htm. Parker, S. Belghitar, Y. & Barmby, T. (2005). Wage uncertainty and the labour supply of self-employed workers. The Economic Journal, 115, C190–C207. Porter, M.E., Sachs, J.J., & McArthur, J. (2002). Executive Summary: Competitiveness and stages of economic development. In Porter, M., Sachs, J., Cornelius, P.K., McArthur, J. & Schwab, K. (eds.), The Global Competitiveness Report 2001-2002 (pp 16-25) New York: Oxford University Press. Reynolds, P. D., Bosma, N. S., Autio, E., Hunt, S., De Bono and N. & Servais, I.. (2005). Global Entrepreneurship Monitor: Data collection design and implementation 1998–2003. Small Business Economics, 24, 205– 231. Schein, E.H. (1975). How career anchors hold executives to their career paths. Personnel 52, 11–24. nd Scott, W.R. (2001). Institutions and Organizations. Thousand Oaks, CA: Sage, 2 ed. Sels, L. (2008). Arbeidsmobiliteit, vaart de arbeidsmarkt er wel bij? Een diagnose op macroniveau. Over.Werk, Tijdschrift van het Steunpunt Werk en Sociale Economie, 18(2): 54-70. Sels., L., Booghmans, A-M. & De Winne, S. (2009). Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in Europees vergelijkend perspectief. SWSE. http://www.werk.be. Sels, L., Debrulle, J. en Maes, J. (2008). Ondernemend Vlaanderen. Startende ondernemingen onder de loep. Roeselare: Roularta Books. Shane, S. (2009). Why encouraging more people to become entrepreneurs is bad public policy. Small Business Economics 33 (2), 141-149. Sternberg, R. & Wennekers, S. (2005). Determinants and effects of new business creation using global entrepreneurship monitor data. Small Business Economics 24 (3), 193-203. Szerb, L. & Ács, Z.J. (2011). The Global Entrepreneurship & Development Index methodology. Working paper. Thornton, J. (1998). The labour supply behaviour of self-employed solo practice physicians. Applied Economics 30, 85–94. Vandorpe, G., Bortier, J., Le Roy, A. & Van den Broele, E. (2013). UNIZO Startersatlas 2013 met medewerking van Graydon. UNIZO Studiedienst. www.unizo.be. Weitzel, G.U., Urbig, D., Desai, S., Acs, Z. & Sanders, M. (2010). The Good, the Bad, and the Talented: Entrepreneurial Talent and Other-Regarding Behavior. Journal of Economic Behavior and Organization, 76(1), 64-81. Wennekers, S. & Thurik, R. (1999). Linking entrepreneurship and economic growth. Small Business Economics, (13), 27-55. Wennekers, S., van Stel, A., Thurik, R., Reynolds, P. (2005). Nascent entrepreneurship and the level of economic development. Small Business Economics (24), 293-309. Witte, F.C. (2012). Investing effort under ambiguity. Experimental evidence explaining entrepreneurs’ work hours. Lyon: EMLYON Business School. Wittgenstein (1980). Culture and Value. Trans. Peter Winch. Ed. G.H. von Wright. Chicago, IL: University of Chicago Press. World Bank & International Finance Corporation. (2013). Doing Business 2013. Smarter regulations for small and th medium-size enterprises. Comparing business regulations for domestic firms in 185 economies. 10 Edition. http://www.doingbusiness.org/reports/global-reports/doing-business-2013. Xavier, S.R., Kelley, D., Kew, J., Herrington, M. & Vorderwülbecke, A. (2013). Global Entrepreneurship Monitor. 2012 Global Report. Babson Park, MA: Babson College; Santiago: Universidad del Desarrollo; Kuala Lumpur: Universiti Tun Abdul Razak.
38