Ondernemerschap aan de onderkant Discussiestuk bevindingen eerste fase Onderlegger expertmeeting november Nico Beukema en Marcel van Dam
Ter voorbereiding op de expertmeeting van 29 november a.s. is op basis van literatuuronderzoek en interviews in kaart gebracht wat er bekend is over ‘ondernemerschap aan de onderkant van de arbeidsmarkt’. In dit discussiestuk zijn de eerste inzichten weergegeven, toegespitst op drie thema’s die in de expertmeeting centraal staan: zin en onzin van onderscheid in doelgroepen, succesformulering en obstakels richting ondernemerschap. Een overzicht van literatuur die veelal digitaal beschikbaar is, is te vinden in bijlage 1. Een overzicht van de geïnterviewde personen is opgenomen in bijlage 2. Elk thema wordt hieronder uitgewerkt met wat bekend is, waarover verschil van mening bestaat en wat de kernvragen zijn voor de expertmeeting.
Thema 1 Selectie en doelgroep De zin en onzin van doelgroepenbenadering voor mensen met een afstand tot ondernemerschap. Het is niet ongebruikelijk bij projecten of trajecten gericht op “ondernemerschap aan de onderkant” deelnemers te selecteren op bepaalde kenmerken: vluchtelingen, oudere allochtone mannen, alleenstaande vrouwen, ex-gedetineerden, etc. In het vooronderzoek zijn daar vraagtekens bij geplaatst. Wat nodig is om je als ondernemer te kunnen handhaven, zijn eigenschappen en vaardigheden die niet systematisch samenhangen met doelgroepkenmerken. In een artikel van Van Praag e.a.1 worden de eigenschappen en vaardigheden voor ondernemers onderscheiden: Eigenschappen • resultaatgericht • behoefte aan autonomie • behoefte aan macht / invloed • sociale oriëntatie • zelfredzaamheid • duurzaamheid, uithoudingsvermogen • bereidheid risico’s te nemen
Vaardigheden • Marktbewustzijn • Creativiteit • Flexibiliteit
1
Praag, C.M. van, Oosterbeek, H. and IJsselstein, A. (2009). The impact of entrepreneurship education on entrepreneurship skills and motivation. The European Economic Review
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
1
Het is bijvoorbeeld niet zo dat Marokkaanse vrouwen systematisch minder resultaatgericht zijn dan andere mensen. Mensen met een afstand tot ondernemerschap moeten alleen hun eigen specifieke afstand overbruggen, verder zijn het gewone ondernemers. Kernvaardigheden en kerncompetenties zijn voor iedereen hetzelfde. Ongeacht de achtergronden moet een ondernemer zich altijd weten te handhaven. Zoals De Tour op niemand wacht, wacht ook de markt op niemand.Selectie naar doelgroepen op kenmerken die weinig of niets met ondernemerschap te maken hebben, lijkt dan ook niet zo zinvol. Doelgroepkenmerken worden meestal uitgedrukt in termen van kenmerken die iemands maatschappelijke achterstandsituatie bepalen. Vandaar het net genoemde voorbeeld van Marokkaanse vrouwen. Voor die groep mensen geldt dat specifieke kenmerk. Aanpak van het kenmerk dat tot een maatschappelijke achterstand leidt, kan losstaan van de kansen op ondernemerschap. Zo bezien lijkt er maar één zinvolle reden te zijn om een achterstandskenmerk als selectiecriterium te hanteren: het kan een middel zijn om potentiële deelnemers te benaderen, om met hen in contact te komen. Of als “drempelverlager” om een een gezamenlijk traject in te gaan. Zijn ze echter eenmaal ‘binnen’, dan heeft doelgroepdenken geen meerwaarde meer. Dan gelden voor elke individuele Marokkaanse vrouw de wetten van de markt. Een mogelijke uitzondering hierop zijn mensen met een fysieke handicap. Zij ervaren regelmatig vooroordelen bij potentiële klanten. Deze zijn niet aanwezig zolang er geen visueel contact is. Dat is een doelgroepkenmerk dat wel een directe relatie heeft met één van de ondernemersvaardigheden: marktbewustzijn. Weet als ondernemer die bijvoorbeeld moeilijk kan lopen dat klanten dat bewust of onbewust negatief kunnen interpreteren en bedenk strategieën om daarmee om te gaan. Omgekeerd is extra doorzettingsvermogen een doelgroepkenmerk dat in dit voorbeeld juist positief werkt voor mensen met een fysieke handicap. Dat kun je ook benutten. Als we ervan uitgaan dat belangrijke ondernemerscompeteties voor iedereen gelijk zijn, is er nog een reden vraagtekens te zetten bij het denken in doelgroepen. Waarschijnlijk zijn er mensen waarvan de afstand tot ondernemerschap kleiner is dan de afstand tot de reguliere arbeidsmarkt. Wie hoog scoort op ondernemerscomptenties, is mogelijk minder succesvol als werknemer. Die mensen herken je niet op basis van doelgroepkenmerken, maar zouden in het denken van overheden, uitkerings-, en reïntegatieinstanties nadrukkelijker een plaats moeten krijgen. Al is nog niet direct duidelijk hoe je die mensen herkent. Verder blijkt over het algemeen dat eigenschappen minder gemakkelijk te ontwikkelen dan vaardigheden. Coaching en begeleiding van mensen die als ondernemer willen starten, kan een meerwaarde bieden maar een risicomijdende persoonlijkheid verander je er niet door.2 Kennis en inzicht wat wel en niet te ontwikkelen is, helpt om coaching en begeleiding zinvoller en succesvoller te laten zijn. Een aardige observatie is nog dat begeleiding bij de aanvang mensen kan helpen structuur te brengen in het hele proces van echt van start gaan. Je krijgt overzicht over alle elementen daarin, vergeet geen dingen, holt niet van het een naar het andere zonder iets af te maken. Mogelijk dat voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt (ongeacht de specifieke doelgroep) dit net het verschil kan maken. De eerder aangehaalde eigenschappen en vaardigheden zijn gebaseerd op onderzoeken naar allerlei soorten ondernemers. Het zijn de belangrijkste factoren, maar een volstrekt hard selectieinstrument kan er niet op worden gebaseerd. Bij intake speelt intuïtie altijd een rol (zoals in thema 3 verder wordt uitgewerkt). Intuïtie laat zich soms leiden door hele basale constateringen. Het nakomen van afspraken is daar een tastbaar voorbeeld van. In meerdere voorbereidende interviews kwam dit als belangrijk punt naar voren. Deelnemers die zich binnen het traject al niet aan afspraken kunnen houden (inclusief iets basaals als op tijd komen), zullen het later ook niet als ondernemer redden. Dat is met nadruk een vaardigheid: afspraken nakomen valt te leren In de praktijk blijkt er nogal verschillend tegen coaching en begeleiding te worden aangekeken. Binnen sommige trajecten krijgen deelnemers automatisch een coach. Anderen zijn het 2
Tillaart, H. van den (2008), Effect Start Smart project. Begeleiding startende ondernemers. Nijmegen, ITS.
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
2
daar niet mee eens: coaching begint bij een wens tot coaching van de betrokkene en kan dus geen automatisme zijn. Ook de persoon van de coach of begeleider verschilt: sommige trajecten werken met vrijwilligers, anderen met betaalde krachten. Verder kiezen sommige trajecten ervoor te werken met coaches die zelf bij een grote onderneming werken (manager bij Shell bijvoorbeeld), terwijl anderen juist heel bewust kiezen voor iemand die zelf een bedrijf is gestart en daardoor ervaringsgenoot is. Gedeeltelijk zijn deze verschillen te verklaren vanuit de behoefte van de starter: bij een praktische vraag hoort een praktisch antwoord. Twijfel of hij wel op het juiste spoor zit, verdient een coachingsaanpak. Voor de expertmeeting is binnen het eerste thema een belangrijke vraag of we hiermee definitief afscheid kunnen nemen van doelgroepdenken of dat er mogelijk toch uitzonderingen zijn. 1. Wanneer doet een doelgroepbenadering er wel toe? 2. Wat zijn dan de doelgroepkenmerken die nauw samenhangen met factoren die voor succesvol ondernemerschap nodig zijn? 3. Wat zijn in het verlengde hiervan mogelijkheden en beperkingen om bij mensen factoren te ontwikkelen die succesvol ondernemerschap bevorderen?
Thema 2: Wat is succes? De grenzen tussen succes en falen bij trajecten voor mensen met een afstand tot ondernemerschap. Een van de uitkomsten uit het vooronderzoek is dat visies en opvattingen over succes en succescriteria van projecten en trajecten gericht op ondernemerschap aan de onderkant uiteenlopen. In het algemeen wordt ondernemerschap gezien als bijdrage aan de groei en innovatie van de nationale economie. In die optiek passen ondernemers die een bedrijf starten met als ambitie het zo snel mogelijk te laten groeien en medewerkers in dienst te nemen. Ondernemers die erop gericht zijn geen personeel aan te nemen en juist alleen te blijven werken, passen al niet goed in dit beeld. Voor ondernemers aan de onderkant geldt nog sterker dat groei noch innovatie een betekenisvolle maatstaf is. Voor de groep waar het ons om gaat kan het doel van ‘ondernemerschap’ als volgt worden omschreven: mensen kunnen zelfstandig functioneren in de samenleving door in hun eigen levensonderhoud en eventueel dat van hun gezin te voorzien. Eventueel kan daar nog aan worden toegevoegd de mogelijkheid om maatschappelijk te participeren. Zo bezien is het een ladder. Het basale doel van ondernemerschap is zelfstandig functioneren in de samenleving. Een wat hoger doel is maatschappelijke participatie van betrokkenen en een mogelijk hoogste doel is bijdragen aan groei en innovatie van de nationale economie. Voor de expertmeeting ligt het accent op de eerste en tweede sport van de ladder. Deze doelomschrijving maakt ook duidelijk dat aan de onderkant ondernemerschap geen doel maar een middel is om zelfstandigheid en maatschappelijke participatie te realiseren. Een ander middel is een baan in loondienst. Ondernemerschap als zodanig is geen beter of hoogwaardiger instrument dan andere instrumenten. De mate waarin het doel wordt gerealiseerd, bepaalt of het instrument zinvol is. Daarmee wordt het lastiger enkelvoudige succescriteria voor een traject “ondernemerschap aan de onderkant” te definiëren. Als een deelnemer er door het traject achter komt dat voor hem een dienstbetrekking een beter middel is dan ondernemerschap en een baan vindt, is dat dan een positief of een negatief resultaat van het traject? Louter kijken naar het aandeel onder de deelnemers dat een onderneming start (of zoveel jaar na de start nog bestaat) is te beperkt. In het gesprek met prof. dr. C. M. van Praag bood zij een breder perspectief op succescriteria: de mate waarin deelname aan een traject de persoonlijke opties en alternatieven van iemand verruimt om zelfstandig een bestaan op te bouwen en maatschappelijk te participeren. Ruimere opties kunnen betekenen dat iemand ondernemer kan worden, maar ook dat de kans op een Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
3
betaalde baan stijgt. Daarbij dient ook het startpunt van een deelnemer nadrukkelijk in ogenschouw te worden genomen: wat voegt het traject toe aan iemand, wat is de persoonlijke groei die een deelnemer doormaakt? De verandering tussen wat iemand bij aanvang aan mogelijkheden heeft op zelfstandigheid en maatschappelijke participatie en na afloop vormt de kern van een succesmaatstaf. De vervolgvraag is wel hoe je deze verandering dan zichtbaar maakt. Tot op heden is dit niet de manier waarop naar succes of falen van de trajecten wordt gekeken. Als er al systematisch wordt beoordeeld, gaat het bovenal om het percentage deelnemers dat een onderneming is gestart en eventueel het aandeel daarbinnen dat na een aantal jaar nog bestaat. Een op het oog eenvoudiger meetmethode. Daarbij valt dan nog op te merken dat in dit soort evaluaties zelden of nooit een vergelijking wordt gemaakt met een controlegroep. Als je al een traject alleen zou willen beoordelen op het aantal mensen dat daadwerkelijk start, zegt zo’n percentage weinig als niet bekend is hoe het niet-deelnemers vergaat. Als bijvoorbeeld 40% van de deelnemers een onderneming start, heeft dat een andere betekenis als het percentage onder de niet-deelnemers 25% is dan wanneer 60% van de niet-deelnemers een bedrijf start. Dat soort vergelijkingen zijn weliswaar methodisch niet eenvoudig, maar onontbeerlijk om succes en falen in kaart te brengen. Dat geldt overigens ook bij evaluaties waarin breder wordt gekeken dan alleen het aantal starters; ook als wordt gekeken wat een traject aan iemands opties toevoegt, zijn voor een zinvolle beoordeling controlegroepen noodzakelijk. In de gesprekkenkwam nog een succesmaatstaf naar voren dat vooral van toepassing is op kredietverschaffers: in hoeverre wordt het geleende geld binnen de gestelde afspraken terugbetaald. Of de onderneming als zodanig vervolgens is geslaagd, is voor de kredietverstrekker van secundair belang. Indien het krediet voor de onderneming met de verschuldigde rente wordt terugbetaald, kan de kredietverlening als een succes worden aangemerkt, ook al is de kredietnemer inmiddels gestopt en in loondienst gegaan. Wel zijn kredietverleners op dit domein er veelal alert op dat een gestarte ondernemer wiens bedrijf mislukt niet daarna ook nog met een hoge schuld blijft zitten. Start Foundation heeft een nog wat andere visie op succes. Het ziet zichzelf als ondersteuner van experimenten en soms als laatste redmiddel. Mensen afwijzen die overal elders ook al zijn afgewezen, betekent dat ze er zeker niet meer uitkomen – daarmee worden ze definitief afgeschreven. Daarin ligt een morele vraag besloten. Start Foundation kiest er voor trajecten voor die mensen wel te ondersteunen, wetend dat de kans op succes (hoe ook gedefinieerd) daardoor waarschijnlijk kleiner is. De vraag is of dit verstandig is. Gevraagd naar criteria die Start Foundation dan aanlegt om te bepalen of zulke initiatieven worden ondersteund, komen de volgende maatstaven naar voren: innovatief, moeite van het proberen waard en een aansprekend idee. Legitimeren deze maatstaven een dergelijke keuze? Voor de expertmeeting willen we ons binnen dit thema concentreren op de volgende drie vragen: 1. Wanneer zijn projecten gericht op ondernemerschap succesvol? 2. Welke ontwikkelingsstappen kunnen mensen met een afstand tot ondernemerschap maken? 3. Hoe betekenisvol is een organisatie die een laatste mogelijkheid geeft, daar waar alle andere partijen al hebben bedankt?
Thema 3: Effectieve steun Obstakels op weg naar het ondernemerschap en het organiseren van effectieve steun. Bij het eerste thema is aangetekend, dat voor “ondernemerschap aan de onderkant” het wegnemen van extra obstakels een belangrijk gegeven is. De vraag is daar aan de orde of doelgroepkenmerken deze obstakels bepalen. Alle startende ondernemers kennen obstakels die overwonnen moeten worden. Dit heeft in belangrijke mate te maken met de persoon van de starter: vaardigheden en eigenschappen. In thema 3 gaat het om obstakels die minder in de persoon van de ondernemer zelf liggen maar juist in zijn of haar omgeving. Wij zijn meerdere obstakels tegengekomen die zich in
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
4
grote lijnen concentreren in wet-en regelgeving enerzijds en vooroordelen anderzijds. Pas als deze obstakels zijn ondervangen, resteert de zuivere werking van de markt en is het, zoals een geïnterviewde relativerend opmerkte: een kwestie van de (markt)omstandigheden of een portie geluk. De tweedeling in obstakels wordt geïllustreerd door de volgende voorbeelden: Wet- en regelgeving • Wwb vraagt om de snelste weg naar werk • Bbz kent een lang traject, terwijl marktkansen vluchtig zijn • UWV: Kortingen op budgetten voor ondersteuning starters vanuit uitkering • Veel extra administratie bij ondernemen met behoud van uitkering • Financieringsvoorwaarden banken
Subjectieve invloeden • Oordelen over verleden (bijv. detentie) • Oordelen over uiterlijk of gedrag (bijv. handicap) • Schulden • Beoordeling kredietwaardigheid • Beoordelaars zijn zelf geen ondernemers • Oordelen van klanten
Voor het overwinnen van obstakels op weg naar ondernemerschap is hulp nodig. Een slimme ondernemer regelt deze door de meest profijtelijke weg te kiezen tussen eigen kennis en vaardigheden en de mogelijkheden die de omgeving biedt. Tegenwerkende krachten worden omzeild of gepositioneerd. Ondernemers aan de onderkant hebben minder mogelijkheden om hier flexibel mee om te gaan. Soms is echter ook sprake van botte tegenwerking. Wetten en regels zijn er om mensen gelijkwaardige kansen te bieden. Wetten en regels gericht op het stimuleren van ondernemerschap gaan daarom in de eerste plaats om hulp bij de eerste stappen. Zij houden geen rekening met bijzondere omstandigheden. Dit zien we niet alleen bij mensen aan de onderkant, maar ook bij nieuwere vormen van ondernemerschap zoals de steeds groter wordende groep zelfstandige professionals. De rechten van deze zzp-ers is momenteel een dankbare bron van onderzoek. De Sociaal Economische Raad (SER) constateert in een recent advies, dat er zowel wettelijk als bovenwettelijk aanpassingen nodig zijn op diverse beleidsterreinen om de positie van zzp-ers meer recht te doen3. Tegelijkertijd waarschuwt de SER dat zzp-ers zich sterker bewust moeten zijn voor hun eigen verantwoordelijkheid om arbeidsrisico’s af te dekken op bijvoorbeeld het terrein van arbeidsongeschiktheid, pensioen en scholing. Veel starters aan de onderkant zijn zzp-ers. De SER constateert terecht dat ondernemerschap i.c. het zzp-schap kansen biedt aan “… groepen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt of met andere voorkeuren ten aanzien van werktijden, werklocatie en dergelijke”4. Over het zzp-schap van uitkeringsgerechtigden zegt de Raad dat: “… [deze] ook aan uitkeringsgerechtigden mogelijkheden [biedt] om via het verrichten van betaalde arbeid deel te nemen aan de samenleving en een inkomen te verwerven, zij het dat dit niet voor elke uitkeringsgerechtigde een realistische optie is”5. Met deze laatste woorden benoemt de SER exact het pijnpunt. Er zijn kansen, ook voor uitkeringsgerechtigden, maar deze zijn niet altijd realistisch. De vraag wie bepaalt of een mogelijkheid realistisch is, wordt niet beantwoord. De SER staat overigens verder niet specifiek stil bij ondernemerschap voor de onderkant. Hierboven staan voorbeelden waarbij in wet- en regelgeving uitgangspunten worden gehanteerd die haaks kunnen staan op belangen van starters aan de onderkant. De wetten in kwestie zijn primair georiënteerd op een terugkeer naar werk. Zelfs met het bestaan van de Bbz zijn daardoor de mogelijkheden voor startende ondernemers in de groep waar het hier om gaat marginaal vergeleken 3
SER (4 oktober 2010), ZZP-ers in beeld; een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, advies 2010-4, pag. 152.
4
Idem, pag. 20.
5
Idem, pag. 140.
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
5
bij de reïntegratie mogelijkheden richting loondienst. Ook het overgrote deel van de projecten heeft terugkeer naar loondienst als doel. Het UWV illustreert deze eenzijdige aandacht door bij de huidige bezuinigingsronde als eerste te snoeien in de ondersteuning van startende ondernemers. In 2013 start de Wet werken naar Vermogen. Respondenten zijn zeer geïnteresseerd in de vraag welke consequenties deze wet met zich mee zal brengen voor startende ondernemers aan de onderkant. Een respondent spreekt zelfs van een mogelijke belangrijke paradigmawisseling, doordat hetgeen een mens kan uitgangspunt is voor deelname op de arbeidsmarkt in plaats van zijn of haar beperking. Het deel “niet kunnen” wordt gecompenseerd door loondispensatie. Op dit moment gaat de algemene discussie over het wetsontwerp amper over het onderdeel ondernemerschap. Gaat een instrument als loondispensatie hier ook werken? Als mogelijkheden het vertrekpunt wordt, komt dan ondernemerschap als optie eerder of vaker in beeld? Wellicht kan de expertmeeting hier een helder licht op laten schijnen. Een tweede blok van obstakels vormen (voor-)oordelen. Er is in de wereld van startend ondernemerschap aan de onderkant veel ruimte voor oordeelsvorming over de vermeende kansen van de ondernemer. Deze oordeelsvorming is vaak intuïtief van aard. Op diverse plaatsen wordt gewerkt aan betrouwbare scans, zoals bijvoorbeeld de E-scan. Deze scans zijn handig, maar blijven tegelijkertijd voorspellers waarvan over de waarde verschillend wordt gedacht. Binnen uitkeringsinstanties komt oordeelsvorming per definitie veel voor. De keuze tussen werkervaringstraject en Bbz-traject wordt daarbij gemaakt door mensen die zelf geen eigen ervaring hebben met ondernemerschap, maar wel moeten oordelen of iemand geschikt is als ondernemer. In hoeverre zijn zij oordelingsbekwaam? Op basis waarvan? Voor mensen met een handicap gaat dit mogelijkerwijs nog verder. Mariët Veen onderzocht deze groep als onderdeel van haar promotieonderzoek. Volgend op de constatering dat er natuurlijk veel kan in Nederland, signaleert zij dat in met name de zorgsector een soort “zorgwals” bestaat die alles wil overnemen en geen ruimte laat voor de eigen ontwikkeling van ondernemers. Veen constateert dat starters met een handicap: “… vaak het gevoel [hebben] dat deze instanties liever hebben dat ze werkloos zijn en daarmee aan een bepaalde norm voldoen”6. Ook bij kredietverstrekkers is ruimte voor subjectieve oordeelsvorming over de vraag of een ondernemer voor een krediet in aanmerking komt. Kredietverstrekkers hanteren daarbij vaak vaste normen, waardoor mensen die een ‘vlekje’ hebben snel buiten de boot dreigen te vallen. Denk hier vooral aan mensen met schulden, een detentieverleden of anderszins een ‘naam’. De respondenten in het onderzoek erkennen de mate van subjectiviteit vrijwel unaniem. Het lijkt een onlosmakelijk onderdeel van deze niche te zijn. Hoe moeten we dit beschouwen? Als een noodzakelijk kwaad, een onuitroeibaar feit of als een hinderlijk obstakel waar snel iets aan gedaan moet worden? Het zijn vragen die binnen dit thema centraal staan. In discussies over oplossingen via Wet- en regelgeving komen ook varianten voor partieel ondernemerschap aan de orde. Meerdere respondenten noemen de behoefte hieraan. Gaat ondernemerschap over het volledig zelfstandig zijn (zie de vraagstelling bij thema 2) of mogen we ook tevreden zijn met gedeeltelijk ondernemerschap, afhankelijk van het vermogen van de ondernemer in kwestie? Het meest duidelijk is dit bij mensen met een psychische of lichamelijke beperking. Mogen deze mensen een deel van hun inkomen verdienen door ondernemerschap en de rest door een uitkering vanuit de AWBZ? In hoeverre speelt concurrentievervalsing hierbij een rol? In deze expertmeeting zijn we vooral op zoek naar de vragen waarop nog geen goede antwoorden bekend zijn. Binnen dit thema zijn er diverse genoemd. In de samenvatting leidt dit tot wederom drie kernvragen: 1. Gezien de gevonden obstakels: Welke concrete mogelijkheden zijn er om deze obstakels te verlagen of zelfs te slechten? 6
Veen, M.L., Koster, S. & Groote, P.D. (2010), Zelfstandig ondernemerschap door mensen met een lichamelijke beperking, In: Medische antropologie, jaargang 22, nummer 2, pag. 402.
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
6
2. Heeft de Start Foundation (alleen of in combinatie met anderen) unieke beïnvloedingsmogelijkheden? 3. Leidt de Wet werken naar vermogen tot nieuwe mogelijkheden (paradigma wisseling)?
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
7
Bijlage 1
Publicaties
Evaluatie-onderzoek microkredietverlening Rapport Evaluatie Microkredietpilots http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/06/01/evaluatiemicrokredietpilots.html Aanbiedingsbrief aan Tweede Kamer http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2011/06/01/kamerbrief-evaluatie-pilots-microkredieten/kamerbriefevaluatie-pilots-microkredieten.pdf Overige publicaties en rapporten e.d. Berg, N. van den, Mevissen, J.W.M. & Tijsman N. (2009), Zzp-ers en hun marktpositie; onderzoek naar de mate waarin zzp-ers investeren in en ondersteuning (kunnen) krijgen bij het behouden en vergroten van hun marktpositie, Den Haag: Raad van Werk en Inkomen http://rwi.nl/CmsData/CmsData/Onderzoeksrapport%20zzp'ers%20en%20hun%20marktpositie.pdf Driessen, M.P. (2005) E-Scan Ondernemerstest : beoordeling en ontwikkeling ondernemers competentie (dissertatie), Rijksuniversiteit Groningen Groot, I. en Houkes, A. (2008), Zelfstandig uit de bijstand; de kosten en baten van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, Amsterdam: SEO economisch onderzoek . http://www.seo.nl/uploads/media/2008-50_Zelfstandig_uit_de_bijstand.pdf IJssel, S.E. van (2010), Rapport vragenlijstonderzoek business classes Ex-gedetineerden, Zingeving en professie Praktijkcentrum van de Universiteit voor Humanistiek. Koster, J. (2009), Welke factoren bepalen het al of niet slagen van gevestigde ondernemers met een Bbz-financiering. Een studie naar succes- en faalfactoren bij ondernemningen die een beroep hebben gedaan op de (her) financieringsmogelijkheden vanuit het Bijstandsbesluit Zelfstandigen 2004. masterthesis, Open Universiteit Heerlen. Overweel, M.J., Rijt-Veltman, W.V.M. van, Snoei J. (2011), Een succesvolle start op maat; evaluatie van het startersprogramma IkStartSmart Gelderland, EIM. http://www.ikstartsmart.nl/uploads/gelderland/downloads/IkStartSmart_is_een_succesvolle_start_ op_maat.pdf Praag, C.M. van, Oosterbeek, H. and IJsselstein, A. (2009). The impact of entrepreneurship education on entrepreneurship skills and motivation. The European Economic Review. Praag, C.M. van (2006). Entrepeneurship and Human Capital. Entrepreneurship Update , 2, , 84. Praag, C.M. van (2006). Nieuwe Combinaties. (Oratie). Andere publicaties over ondernemerschap van deze auteur zijn te vinden op http://www1.fee.uva.nl/pp/cmvanpraag/ en dan pagina “publications”
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
8
SER (1998), Starten vanuit een uitkeringssituatie, advies 1998-17. http://www.ser.nl/~/media/DB_Adviezen/1990_1999/1998/b16756%20pdf.ashx SER (2010), ZZP-ers in beeld; een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, advies 2010-4. (http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/2010-2019/2010/b29123.aspx) Tillaart, H. van den (2008), Effect Start Smart project. Begeleiding startende ondernemers. Nijmegen, ITS. Tillaart, H. van den, e.a. (2009), Coaching van startende ondernemers. Onderzoek naar vorm, inhoud en kwaliteit van de coaching in de optiek van aanbieders en gebruikers. Nijmegen, ITS. Veen, M.L., Koster, S. & Groote, P.D. (2010), Zelfstandig ondernemerschap door mensen met een lichamelijke beperking, IN; Medische antropologie, jaargang 22, nummer 2.
Bijlage 2: lijst geïnterviewde personen E. Groenevelt M. Jongebloet J. ten Kroode C.M. van Praag H. van den Tillaart M. Veen E. Wannet J. Wikkering
Qredits IMK Zwind / ondernemershuizen Universiteit van Amsterdam Universiteit Nijmegen Universiteit Groningen Stichting DaAR / projectleider Eigen Zaak Gemeente Hengelo / ROZ Twente
Bijlage 3: colofon Deze rapportage is opgesteld in opdracht van Start Foundation. Het vormt een onderdeel van de verkenning naar ondernemerschap aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De rapportage vormt een onderligger voor een expertmeeting. Na de expertmeeting wordt deze rapportage aangevuld met de uitkomsten van de bijeenkomst tot een eindrapport. Deze verschijnt in december 2011. Uitgevoerd door: EN de Buurt, in samenwerking met De Besluitvormer Opstellers: Nico Beukema (EN de Buurt) en Marcel van Dam (De Besluitvormer) Opdrachtgever: Contactpersonen opdrachtgever:
Start Foundation
Datum: Datum expertmeeting:
28 oktober 2011 29 november 2011
Sil de Graaf en Andre Hendrikse
Ondernemerschap aan de onderkant, discussiestuk eerste fase
9