Boek 1, H 1
Onderdeel
onderwerp
aantekening opdrachten extra
huiswerk
Lezen
Onderwerp van een tekst
ja
3C of 4
Vaardigheden
interview Kattebelletje
nee
Taal en Woordenschat
synoniemen
ja
Grammatica
Zinsdelen ja Persoonsvorm Zelfst nw lidwoord
Spelling
1, 2 A, B, C 3 A en B 1, 2
Hoofdletters en leestekens Directe en indirecte rede verkleining
Ja
Fictie
Wat is fictie Zakelijke tekst
ja
Test
Blz 45 en 46
4 2
1,2 3,4
5,6 (B?)
1 2 3 A,B 4,5 6 1 2,3
3C Of 7 Of 8 4 of 5 6
ja 7 8
Test
Inge van Ark – coördinator middelbaar
Lesbrief We bekijken eerst samen de inhoudsopgave. Daar kun je zien, dat het boek verdeeld is in 6 hoofdstukken, die op hun beurt verdeeld zijn in 11 cursussen. Die cursussen komen in alle hoofdstukken terug (behalve ‘Project’) en steeds in dezelfde volgorde. De map waar de leerlingen in werken, moet verdeeld worden in de zeven onderwerpen waarmee wij we ons gaan bezighouden: -
Lezen Vaardigheden (d.w.z. schrijven, luisteren, spreken, kijken) Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie Extra
We zetten dus niet de lesjes per hoofdstuk bij elkaar, maar per onderwerp. Aantekeningen kunnen tussendoor gezet worden. Als ze huiswerk krijgen, moeten ze de antwoorden gewoon in de map maken. Elke keer erbij zetten om welk hoofdstuk het gaat, om welk lesje het gaat en op welke bladzijde dat staat. In de brugklas worden twee versies van Diataal afgenomen. De eerste versie dient als nulmeting. Ervaring heeft geleerd, dat je Diataal het beste over twee weken kan spreiden. Diatekst en Diafoon duren beide 50 minuten, Diaspel en Diawoord 30 minuten. Licht de leerlingen voor dat ze zelf een laptop of tablet moeten meenemen. Het is van belang dat versie 1 van de Diataal toetsen zo snel mogelijk na de start van het schooljaar gedaan wordt. Nieuw Nederlands is zo opgebouwd, dat je in 1 les met meerdere ‘cursussen’ aan de gang kan. Aangezien onze leerlingen hun map in die ‘cursussen’ ingedeeld hebben, kan je vrij eenvoudig schakelen van het ene onderwerp naar het andere. Op die manier voorkom je dat de les saai wordt en bovendien geeft het meer vrijheid in groepen met verschillende leerlagen. Probeer in een les altijd te variëren, de hele tijd lesjes maken is dodelijk…
Inge van Ark – coördinator middelbaar
Het gedicht op de openingspagina is voor veel kinderen niet een echt gedicht, omdat het niet rijmt. Wel een aardige opener voor een groepsgesprek. Lezen Het is belangrijk om direct te onderstrepen dat het onderwerp van een tekst iets is, wat in een paar woorden kan worden neergezet. Feitelijk is het het meest directe antwoord op de vraag: Waarover gaat de tekst-------bv tekst 1: internetvriendschappen. De rest van de titel geeft wel informatie over de inhoud van de tekst, maar hoeft niet bij het onderwerp genoemd te worden. Aantekening bij Lezen Hoe vind je het onderwerp van een tekst? Kijk naar de
-titel -lead (vetgedrukte eerste alinea) -tussenkopjes (titels van tekstgedeeltes) -illustraties (plaatjes, schema’s, rijtjes…) -opvallende kleuren -alinea indeling
Oefening 1 samen doen, bespreken wat het verschil is tussen een advertentie, een artikel en een gebruiksaanwijzing. Het is ook belangrijk om ze erop te wijzen, dat ze niet direct de hele tekst hoeven te lezen. Heel veel algemene dingen over een tekst kun je al bepalen voor je de tekst gelezen hebt. Wijs ook vooral op de bron die onder de tekst staat. De bron kan je helpen om de geloofwaardigheid van een tekst te bepalen. Antwoorden op vragen graag in hele zinnen geven. Als de vraag een multiple choice vraag is, dan is a,b of c natuurlijk genoeg. Bij oef 2, vr 2 blz 9 kan het antwoord beginnen met: Lead =….. Oefening 2: alleen A en B maken. C gebruiken als onderwerp voor kort gesprek.
Inge van Ark – coördinator middelbaar
Oefening 3: alleen A en B maken. Als Huiswerk zou bijvoorbeeld 3C gebruikt kunnen worden: een stukje van minimaal 100 woorden schrijven waarin antwoord wordt gegeven op de vragen bij 3C. Geeft de gelegenheid om spelling, zinsbouw en zo te bekijken. Een andere schrijfoefening is de opdracht om een stukje te schrijven over de afgelopen vakantie. Het is belangrijk om ze zo snel mogelijk te wennen aan schrijven. In het begin is 50 woorden prima, maar dat moet snel opgebouwd worden. Stel ook eisen aan de manier waarop de opstelletjes ingeleverd worden en geef commentaar op hoe ze het gedaan hebben. Zorg ervoor dat je altijd zegt waar je op gaat letten. In het begin wil je ze vooral aanmoedigen om te schrijven, niet afremmen door de nadruk te leggen op wat ze fout doen. Hou voor jezelf per leerling bij welke dingen je zijn opgevallen: spelling (ww of gewone woorden), zinsbouw, alinea-indeling, heeft het verhaal kop en staart, creativiteit…Door dat regelmatig aan te vullen, kun je de ontwikkeling per leerling in kaart brengen. Vaardigheden Spreken Bespreken wat het verschil tussen een feit en een mening is. Samen doen oefening 1 en 2. Oefening 4 is erg leuk om een les mee af te sluiten. Schrijven Samen lezen en bespreken oefening 1, bespreken wat een ‘kattebelletje’ is. Oefening 2 kan thuis gedaan worden. Voor veel leerlingen is het nuttig om blz 18 ‘netjes schrijven’ even te lezen…Geldt ook voor hw maken!
Inge van Ark – coördinator middelbaar
Taal en woordenschat Oefening 1 blz 24 samen doen. Onderstreepte woorden links opschrijven, betekenis of synomiem ernaast. Aantekening bij Taal en Woordenschat Synoniemen zijn woorden die er verschillend uit zien, maar ongeveer hetzelfde betekenen. Onbekend woord in een tekst? - zoek naar een synoniem - misschien is er een verklarende illustratie - bekijk het woord goed: ken je een deel wel? Misschien is er een link met een andere taal? - Vraag aan iemand of zoek het op in een woordenboek Uitleggen hoe lesjes als oef 2 gemaakt moeten worden: - Lees de tekst helemaal. Alleen lezen, niet al zoeken naar antwoorden. - Zet nu de dikgedrukte woorden onder elkaar. Als je groot schrijft, steeds een regel overslaan - Kijk welke woorden als synoniem in de tekst vermeld staan. Zet daar een kruisje voor. - Lees de tekst nu nog een keer en probeer ondertussen de betekenissen te vinden. Van de woorden die boven het lesje staan kun je eerst alleen de letter opschrijven, daarna de volledige betekenis. Oefening 3 blz 26: eerst bespreken wat de schuin gedrukte woorden betekenen. Oefening 3 en 4 kunnen zelfstandig gemaakt worden. Oefening 5 en 6 kunnen als huiswerk opgegeven worden. Wel even van tevoren toelichten. 6 B is optioneel. Oefening 7 op blz 28 is leuk om achter de hand te hebben.
Inge van Ark – coördinator middelbaar
Grammatica Oefening 1: belangrijke oefening om de persoonsvorm te leren vinden. Gewoon eerst laten maken, dan wijzen op het verschijnsel persoonsvorm. Moet bekend zijn uit groep 8. Aantekening geven of even uitprinten voor ze: Aantekening bij grammatica: Zinsdelen: groepjes woorden die bij elkaar horen, ze vormen een eenheid. Je kan ze alleen samen in de zin verschuiven. Hoe vind je de zinsdelen? Bepaal eerst de persoonvorm van de zin. Dat kun je doen door: - de zin vragend te maken - de tijd waarin het werkwoord staat te veranderen - het getal te veranderen 1. Sprongen de negen kinderen samen in de diepe sloot? 2. De negen kinderen springen samen in de diepe sloot. 3. Het kind sprong in de diepe sloot. Bij oefening 2 naast de pv laten zetten in welke tijd de pv staat, tt of vt. Dan zinsdelen uitgebreid bespreken: Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Zet een streepje voor en achter de pv en kijk wat er nu nog staat. In de voorbeeldzin staat het onderwerp van de zin voor de pv. Dat is een eenheid. Dan heb je nog over: samen in de diepe sloot. Samen en in de diepe sloot kunnen nog losgemaakt worden. Vb: de negen kinderen /sprongen /samen/ in de diepe sloot. 1 2 3 4 Mogelijke zinsvolgorde: 1234, 2134, 3214, 4213
Inge van Ark – coördinator middelbaar
Oefening 3 A zinnen helemaal laten overschrijven, steeds 2 regels tussen elke zin overslaan. Pv onderstrepen, dan naar 3 B. 3 C kan als huiswerk gegeven worden. Het lijkt even heel veel werk, maar als ze goed in zinsdelen kunnen verdelen, is dat zoveel gemakkelijker met ontleden… Twee soorten ontleden Je kunt een zin verdelen in zinsdelen, wat we tot nu toe steeds deden, maar je kunt ook woord voor woord gaan kijken hoe een zin is opgebouwd. In dit boek doen ze beide dingen, eerst altijd zinsdelen, dan woord voor woord. Aantekening: Als je woord voor woord naar een zin kijkt, ben je op zoek naar de woordsoorten. Net zoals dieren en planten in soorten zijn te verdelen, horen ook woorden in groepen bij elkaar. Sommige woordsoorten gebruik je meer dan andere. Een woordsoort hebben we al gezien, het werkwoord. In dit hoofdstuk komen er nog twee bij: het zelfstandig naamwoord en het lidwoord. Zelfstandig naamwoord:een woord waarmee je een mens, dier, plant, ding, of gevoel aanduidt. Ook je eigennaam is een zelfstandig naamwoord. Vb: Jan, kast, hond, liefde, boosheid, Amsterdam… Kenmerkend voor zelfstandige naamwoorden is dat je er een lidwoord voor kan zetten. We kennen drie lidwoorden: de, het en een. De en het worden bepaald lidwoord (blw) genoemd. Daarmee bedoel je dat je weet waar het over gaat: de kast i.t.t. een kast, dat kan elke kast zijn. Het meisje is iets anders dan een meisje. Een noem je een onbepaald lidwoord (olw). Je hebt zelfstandige naamwoorden die je kunt zien, aanraken en zelfstandige naamwoorden waar het meer om een idee gaat. Kijk maar eens naar het verschil tussen: huis, fiets, jongen, vrouw en: haat, liefde, vriendschap. De eerste groep kun je zien, de tweede
Inge van Ark – coördinator middelbaar
niet. De eerste groep worden concrete zelfst nw genoemd en de tweede groep abstracte zelfst. nw. Soms staan er nog andere woorden tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord., bijvoorbeeld: de tien kleine negertjes Aantekening: Samenvattend: zn = naam voor mens, plant, dier, ding, eigennaam Concreet zn: kun je zien, aanraken Abstract zn: kun je niet aanraken, een idee Lidwoorden: bepaald = de, het, onbepaald = een Oefening 4 en 5 kunnen zelfstandig gemaakt worden. Oefening 6 dient als basis of ze het begrepen hebben. Afhankelijk van hoe ze het gemaakt hebben oefening 7 of 8 als hw opgeven. Spelling Oefening 1 A maken en zelf via B laten controleren. Dan pas de regels bespreken. Aantekening Wanneer hoofdletters? - aan het begin van een zin - bij namen. let op: Jan van der Spoel. De heer Van der Spoel. De heer J. van der Spoel - woorden die afgeleid zijn van namen: Spaanse, Zuid-Hollandse - ‘t, ‘s, ‘n + hoofdletter: ‘s Nachts Geen hoofdletter bij namen van de dagen, maanden, seizoenen en windstreken!!!! Wanneer leestekens? - aan het eind van de zin meestal: . - vraagzinnen: ? - extra nadruk: ! - komma: voor of na een aanspreking tussen de delen van een opsomming
Inge van Ark – coördinator middelbaar
tussen twee persoonsvormen Dan weer even naar oefening 1 kijken. Oefening 2 en 3 kunnen zelfstandig gedaan worden. Beide oefeningen bespreken en afhankelijk van hoe het gedaan is oef 4 en/of 5 laten maken. Kan ook huiswerk zijn. Oefening 6 is moeilijk. Het idee dat er verschil is tussen directe en indirecte rede is vaak goed uit te leggen, maar zodra je begint met de punten en de komma’s wordt het altijd lastig. Ik kan me voorstellen dat het zinvol is om dit lesje deels klassikaal te doen, gewoon het veranderen van de ene naar de andere vorm. Bijvoorbeeld: 1, 2 en 5,6 samen doen, 3, 4 en 7,8 laten opschrijven. Bij oef 7 eerst de woorden bespreken, dan pas laten maken. Oefening 8 moet herhaling van de basisschool zijn…laat maar gewoon maken, eens kijken wat er is blijven hangen. Fictie Weten ze wat fictie is? Wat lezen ze zoal? Wijs ze op het verschil tussen een strip en een ‘geschreven’ tekst. Welk extra effect heeft een strip? Zakelijke teksten: zijn bedoeld om mensen te informeren of iets te leren. Meestal niet verzonnen. Fictie: bedoeld om mensen te vermaken, verzonnen. Let op bij Fictie: soms lijken de dingen die je leest heel echt, gaan over het leven van nu, er worden mensen in genoemd die nu bv in de politiek of de muziek werken, maar toch is wat er gebeurt verzonnen! Teksten samen lezen (laat ze veel voorlezen) en vragen naar believen beantwoorden. Opschrijven is niet nodig. Test Dit zou ik als huiswerk laten doen.
Inge van Ark – coördinator middelbaar