Werknemers
onder druk OxfamCahier Mei 2009 Nummer 6
• Investeringen, ontwikkeling en waardig werk • De race-to-the-bottom noopt tot internationale regulering van investeringen • Arbeiders, de kwetsbare schakel in de internationale productieketen • Flexibilisering en informalisering van de arbeid in Zuidoost-Azië • Waardig werk in België, een verworven goed?
INHoud
OxfamCahier Werknemers onder druk Voorwoord: Werknemers in noord en Zuid zijn geen concurrenten
3
Hoofdstuk 1 – Investeringen, ontwikkeling en waardig werk
4 6 7
1. Wat is een investering 2. Geldstromen tussen Noord en Zuid > Investeringen in Azië 3. Wat is het verband tussen investeringen en ontwikkeling? > Positieve en negatieve effecten van buitenlandse directe investeringen 4. Wie zijn de actoren? > Multinationale bedrijven > De nationale overheid > Investeringen & onderhandelingen tussen de EU en ASEAN
Hoofdstuk 2 - De race-to-the-bottom noopt tot internationale regulering van investeringen 1. De fundamentele arbeidsnormen van de ILO 2. Bindende sociale clausules in handels- en investeringsakkoorden 3. Maatschappelijk verantwoord ondernemen > Arbeidsstandaarden in bedrijfscodes > Welke strategie voor vakbonden en arbeidsorganisaties in Azië 4. OESO-richtlijnen > Exportkrediet en exportverzekeringen
Hoofdstuk 3 - Arbeiders, de kwetsbare schakel in de internationale productieketen > Als bedrijven verhuizen 1. De grootdistributie: een wereldwijde toeleveringsketen > Controle over de markttoegang > Delhaize versus Unilever 2. De evolutie in de elektronicasector: mobiele telefoons > Drie types van bedrijven in de ICT-sector > Arbeidsomstandigheden in een Chinese fabriek 3. De onzekere toekomst in de autosector > We hebben geen machines nodig, mensen kosten minder!
Hoofdstuk 4 - Flexibilisering en informalisering van de arbeid in Zuidoost-Azië 1. Flexibilisering, informalisering en informele arbeid 2. Cambodja, economische groei met scherpe kantjes 3. Thailand, migrantenarbeid als eindpunt van de race-to-the-bottom 4. Vietnam, de achterkant van het rodeloperbeleid 5. De impact van de crisis
Hoofdstuk 5 - Waardig Werk in België, een verworven goed?
2
8 10
18 20 21 22
24
26 29
31
32
36 38 39 42 44 47
1. In de textielsector: arbeidsplaatsen min, sociale druk plus 2. De wereld van de elektro draait voor 80% op “prullen” 3 . Onzekerheid voor de toekomst van de autosector
50 53 55 57
Conclusies & de campagne “sTOP! Werknemers zijn geen gereedschap.“
60
Lexicon
62
Dank aan de medewerkers
63
1. Werknemers onder druk
Werknemers in Noord en Zuid zijn geen concurrenten Of u nu in Brussel, Bangkok, Beijing of Hanoi woont, de kans is groot dat u dagelijks in contact komt met “buitenlandse investeringen” in de vorm van multinationale ondernemingen zoals Carrefour, Toyota, Nokia… Met of zonder crisis, multinationals spelen een belangrijke rol in onze globale economie. Hun invloed op het gedrag van overheden in Noord en Zuid, in het bijzonder bij het bevorderen van “waardig werk”, is niet te onderschatten. In de hoop zoveel mogelijk investeringen aan te trekken, sleutelen overheden immers aan hun arbeidsregels zodat hun land aantrekkelijk wordt als gastland. Door het concurrentieopbod tussen landen staan voor bedrijven alle deuren open om van de ene regio met lage arbeidskosten naar de andere te verhuizen en zo hun winsten te maximaliseren.
Voorwoord
Het resultaat is een internationale “race-to-the bottom”, waarbij de arbeidsstandaarden, de sociale bescherming en de lonen in een neergaande spiraal belanden. Vaak verdienen werkers niet langer genoeg om in hun levensbehoeften te voorzien. Bijna de helft van alle werkers wereldwijd leeft van minder dan 1,5 euro per dag.
Flexibiliteit en onderaanneming, de nieuwe bijbel De problematiek stelt zich wellicht het sterkst in Zuidoost-Azië. Landen als Thailand, Vietnam en zelfs Cambodja trekken vele buitenlandse investeerders aan met hun flexibele arbeidsmarkten, fiscale voordelen en een grote regionale afzetmarkt. Achter de paradijselijke stranden en de schitterende investeringsvoorwaarden in de regio schuilt een enorme uitbuiting van werkers: lage lonen, geen sociale bescherming, flexibiliteit en steeds meer informele arbeid. Ook in België zien we dat arbeiders de prijs betalen voor een overdreven zorg om competitiviteit, efficiëntie en het behalen van winsten. Ze worden verplicht steeds flexibeler te werken, met een steeds hogere werkdruk, tijdelijke contracten en een verlies aan koopkracht. Het aandeel van de arbeidsinkomens in het totale nationale inkomen is
de voorbije 20 jaar stelselmatig terugg elopen. In 1981 bedroeg het 69.7% van het BNI, in 2007 slechts 63.5%. Onderaanneming en uitbesteding: het zijn fenomenen die wij hier ook maar al te goed kennen.
Investeringen leiden niet automatisch tot ontwikkeling Met dit OxfamCahier willen wij het verband aantonen tussen waardig werk en de investeringsproblematiek. Welke impact hebben investeringen op ontwikkeling en op arbeidsrechten? Welke rol spelen multinationale bedrijven en overheden hierin? Welke instrumenten kunnen overheden gebruiken om investeringen te reguleren? We belichten de werking van internationale productieketens heel concreet en brengen getuigenissen van werkers uit Noord en Zuid. Daarnaast wil dit OxfamCahier ook zorgen voor bewustmaking. Aan de hand van concrete verhalen tonen we aan dat werkers uit Zuid en Noord (in dit cahier Zuidoost-Azië en België) geen concurrenten zijn, ook al lijkt dat soms zo. Werkers zijn de meest kwetsbare schakels in internationale productieketens. Of ze nu in Turnhout of Bangkok werken, ze zitten vaak in hetzelfde schuitje.
Waardig werk, een Oxfam-thema? Is dat geen materie voor de vakbonden? Uiteraard, maar waardig werk is evenzeer een verhaal over ontwikkeling. Een arbeid vervullen, jezelf daarin ontplooien, dat is een belangrijke manier om je ontwikkeling in eigen handen te kunnen nemen. De overheid draagt een grote verantwoordelijkheid: voert zij een proactief tewerkstellingsbeleid? Zorgt ze dat de minimumrechten gerespecteerd worden? Het is duidelijk voor ontwikkelingsorganisaties en voor vakbonden dat waardig werk niet enkel meer op nationaal vlak kan gegarandeerd worden. Bedrijven organiseerden zich transnationaal. Vakbonden en ngo’s doen dit ook steeds meer. Internationale solidariteit is een essentiële hefboom voor de promotie van waardig werk. Myriam Gistelinck Beleidsmedewerkster Arbeidsrechten bij Oxfam-Solidariteit
Xavier Declercq Directeur Noord Programma
1. Werknemers onder druk
3
Hogere lonen in multinationals zorgen voor meer ongelijkheid: enkel hooggeschoolden kunnen aanspraak maken op hogere lonen.
4
Investeringen, ontwikkeling en waardig werk: Myriam Gistelinck en Frédéric Janssens
Hoofdstuk 1
Velen zien in de liberalisering van investeringen en handelsstromen een belangrijk middel om de armoede te verminderen. Want vrijhandel zou leiden tot economische groei en automatisch zorgen voor meer werkgelegenheid. Hierbij spelen buitenlandse investeringen een belangrijke rol. Maar wat zijn investeringen en dragen ze effectief bij tot ontwikkeling? Meer investeringen en meer handel betekent meer jobs en naarmate het aanbod van arbeidskrachten daalt en de vraag stijgt, zullen de arbeidsomstandigheden en de lonen als het ware vanzelf verbeteren. Deze redenering klopt niet helemaal want de link tussen liberalisering van handel en investeringen enerzijds en de economische groei anderzijds is betwistbaar. Economische groei leidt niet per se tot de creatie van jobs. Er is vaak sprake van “jobloze groei”. En de creatie van jobs zorgt ook niet automatisch voor betere arbeidsomstandigheden. Integendeel, in vele landen heeft de handelsliberalisering tot een grotere inkomensongelijkheid en minder goede arbeidsomstandigheden geleid. Het aantrekken van buitenlandse investeringen is volgens velen een belangrijke voorwaarde voor de economische ontwikkeling. Buitenlandse investeringen zouden garant staan voor: • economische groei, • meer overheidsinkomsten via belastingen,
• de transfer van knowhow en technologie, • een verhoging van de productiviteit van lokale producenten, • meer werkgelegenheid en betere lonen. In de praktijk spelen tal van andere factoren mee. Economische groei ligt eerder aan de basis van toegenomen investeringen dan andersom. Ook de toename van overheidsinkomsten kan beperkt zijn, want aan buitenlandse investeerders worden vaak tal van fiscale voordelen verleend. Een buitenlandse investering in de vorm van een fusie of overname kan leiden tot jobverlies, tot het failliet gaan van binnenlandse producenten en tot een grotere inkomensongelijkheid tussen laaggeschoolde en hooggeschoolde arbeiders. Kortom, buitenlandse investeringen hebben een belangrijke sociale impact. Om de investeringsproblematiek te duiden, dienen we het antwoord te formuleren op een aantal vragen: 1
Eerst en vooral moeten we weten wat er eigenlijk bedoeld wordt met een investering.
2
Welke vormen kan een investering aannemen?
Hoe lopen de investeringsstromen tussen Noord en Zuid? Welke evoluties doen zich voor? 3
Wat is het verband tussen investeringen en ontwikkeling?
4
Welke actoren hebben een invloed op investeringen en hoe dragen ze bij tot meer welvaart?
1. Werknemers onder druk
5
1
Wat is een investering? > Een “investering” kan verschillende vormen aannemen. • Een buitenlandse directe investering (Foreign Direct Investment of FDI) wordt door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gedefinieerd als “een economische activiteit waarbij een entiteit uit een nationale economie een blijvend belang verwerft in een andere (nationale) economie. Dit blijvend belang impliceert een relatie op lange termijn tussen de investeerder en de entiteit waarin geïnvesteerd wordt en een grote mate van invloed op het bestuur van de entiteit. Het omhelst zowel de eerste financiële transactie als alle bijkomende financiële stromen tussen de investeerder en de entiteit. 1 Wereldwijd bestaat geen consensus over wat dit “blijvend belang” precies betekent. Volgens de Verenigde Naties bestaat dit uit het bezit van 10% van de aandelen van de onderneming. In Duitsland bijvoorbeeld wordt de lat gelegd op 20%. Er is wel een directe betrokkenheid van de buitenlandse investeerder in de economie van het gastland. •Naast FDI’s worden portfolio-investeringen of beleggingen in aandelen steeds belangrijker. Deze “investeringen” zijn financiële transacties waarbij de investeerder in principe geen rechtstreekse invloed kan uitoefenen op het management van de activiteiten in het gastland (onrechtstreeks gebeurt dit natuurlijk wel). Het kapitaal dat geïnvesteerd wordt via dergelijke inves-
teringen is dikwijls van speculatieve aard en beantwoordt sneller aan de pijlsnelle evoluties van de markt. Zo “verhuist” dit kapitaal vlot naar een andere markt wanneer de investering elders meer kan renderen of wanneer de oorspronkelijke markt te veel risico’s vertoont. Dit fenomeen van kapitaalvlucht is een belangrijke oorzaak van steeds slechtere arbeidsomstandigheden, maar hierover meer in andere hoofdstukken van dit cahier. (zie hoofdstuk 3) > De manier waarop buitenlandse directe investeringen uitgevoerd worden, kan ook verschillen. Een bestaand bedrijf kan door een buitenlands bedrijf opgekocht worden in het kader van een fusie of overname. Er kan een volledig nieuw bedrijf opgestart worden, iets wat in het jargon een “greenfield investment” genoemd wordt. Er kunnen ook commerciële overeenkomsten gesloten worden waardoor bedrijven zich in andere landen vestigen, zoals bijvoorbeeld joint-ventures waarbij buitenlandse investeerders het eigendom van de onderneming delen met nationale investeerders. Naast FDI’s bestaan er natuurlijk tal van andere transnationale overeenkomsten tussen bedrijven, zoals bijvoorbeeld franchises, het verlenen van licenties of het vormen van kartels.
Vele buitenlandse investeringen staan los van de lokale economie of opereren in een enclave-economie.
6
1. Werknemers onder druk
2
Geldstromen tussen Noord en Zuid > Internationale investeringen zijn geen recent fenomeen. In de loop van de jaren ‘90 groeide echter het aandeel van internationale investeringen in de internationale economie aan een razend tempo. Waar in 1990 de buitenlandse directe investeringen (FDI’s) ongeveer 200 miljard dollar bedroegen, bereikten ze in 2000 een nieuw hoogtepunt van meer dan 1.400 miljard dollar. Na 2000 daalden de investeringsstromen opnieuw tot 655 miljard in 2003. Nadien herstelden de investeringsstromen zich snel naar een niveau van 955 miljard dollar in 2005 om in 2007 het recordniveau te halen van maar liefst 1.833 miljard dollar. Omwille van het ontbreken van gegevens voor 2008 of 2009, valt moeilijk in te schatten wat de impact is geweest van de huidige financiële crisis. > De toename van buitenlandse investeringen is sterk geconcentreerd. De grootste ontvangers van buitenlandse investeringen zijn industrielanden met de Verenigde Staten en een aantal Europese landen op kop. In 2007 ontvingen zij meer dan 68% van het totale aandeel van investeringen in de wereld. Wat de investeringsstromen naar ontwikkelingslanden betreft, kunnen we ook spreken van een grote concentratie waarbij de top10-landen (waaronder de BRIC-landen: Brazilië, Rusland, India en China) ongeveer 60% van de buitenlandse investeringen ontvangen. Binnen de groep van ontwikkelingslanden bestaan grote regionale verschillen. Het Afrikaans continent ontving in 2007 slechts 3% van de buitenlandse investeringen en deze waren vooral geconcentreerd in landen met rijke energiebronnen zoals Algerije, Angola, Nigeria of ZuidAfrika. Latijns-Amerika en Azië waren in 2007 goed voor respectievelijk 7% en 13% van de buitenlandse directe investeringen, met uitgesproken koplopers zoals Brazilië en Chili in Latijns-Amerika en China en Hong Kong in Azië. Hoewel ontwikkelingslanden een beperkt aandeel hebben in buitenlandse investeringen, is het belang en de impact van die investeringen toch niet te onderschatten. Gemiddeld vormen zij ongeveer 14% van de totale investeringen in hun nationale economie. Voor olierijke landen kan dit oplopen tot 65% (Soedan) en 75% (Nigeria).
> De investeringsstromen vertonen nog een aantal recente evoluties: • de fi nanciële stromen vloeien niet enkel van industrielanden naar ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden en multinationals uit landen als China, India en Brazilië worden ook belangrijke uitvoerders van kapitaal; • de sectoren waarin geïnvesteerd wordt, zijn geëvolueerd. Vroeger waren buitenlandse investeringen vooral gericht op de primaire en de secundaire sector (energie, landbouw en industrie), nu wordt veel meer geïnvesteerd in de dienstensector (financiële sector, banksector en telecommunicatie); • het overgrote deel (volgens schattingen 2/3) van de buitenlandse directe investeringen gebeurt via fusies en overnames. Deze waren in 2000 goed voor 1.100s miljard dollar; sindsdien zijn ze 21% gestegen tot een recordwaarde van 1, 63 miljard dollar. Het aantal overnames en fusies steeg ongeveer met 12%, terwijl het aantal “greenfield investments” steeds maar daalde. De fusies en overnames zijn de laatste jaren een enorme “hype” geworden. Multinationale ondernemingen (en hun aandeelhouders) opteren niet voor nieuwe projecten in landen die het potentieel hebben om nieuwe arbeidsplaatsen te creëren, of om de concurrentie op te drijven zodat de consumptieprijzen dalen. Ze gaan voor overname-operaties om hun dominante positie in de markt te bestendigen, zonder bijkomende productiecapaciteit uit te bouwen.
Investeringen in Azië In Azië klommen de buitenlandse directe investeringen in 2007 naar een recordniveau van 249 miljard dollar. • Hoewel Hong Kong en China de meest aantrekkelijke bestemmingen zijn voor investeringen, kenden de investeringen naar andere “tijgers” in de regio zoals India en de ASEAN-landen (tien landen die lid zijn van de Association of Southeast Asian Nations) maar ook naar de minst-ontwikkelde landen (MOL) zoals Sri Lanka en Cambodja een belangrijke groei. • Naast deze evoluties wat buitenlandse directe investeringen betreft, boomen de portfolio-investeringen tien jaar na de Aziatische financiële crisis ook in deze regio en dan vooral in China en India. Deze twee landen trekken meer dan 70% van alle portfolio-investeringen in de wereld aan.
1. Werknemers onder druk
7
3
Wat is het verband tussen investeringen en ontwikkeling? Een studie van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) somt de belangrijkste positieve en negatieve effecten op van buitenlandse investeringen op ontwikkeling. 2 Ontwikkeling wordt breed verstaan en omvat zowel economische (economische groei en productiviteit) als sociale elementen (armoedereductie, jobcreatie en mensenrechten). Ook wordt aandacht besteed aan de impact op het milieu (vervuiling, milieudegradatie). Het overzicht van de positieve en negatieve effecten van investeringen (zie kader) toont op sommige vlakken nogal tegenstrijdige resultaten. Effecten van een buitenlandse investering die op het eerste zicht positief zijn, kunnen uitein-
delijk negatief uitdraaien. De meeste economische studies rond de effecten van buitenlandse investeringen hebben gemengde resultaten. Er bestaan ook vrijwel geen systematische studies over de impact van buitenlandse investeringen op sociale standaarden en milieubescherming. De belangrijkste conclusie van deze studie: hoewel gedacht wordt dat buitenlandse investeringen tot een “automatische spillover” leiden op alle vlakken, hebben ze in de praktijk slechts een beperkte, soms zelfs negatieve impact op ontwikkeling. Dat heeft te maken met fenomenen als “crowding out” (zie kader), het ontstaan van een “enclave-economie» (zie kader) en een race-to-the-bottom op het vlak van sociale standaarden en milieubescherming.
Van werknemers in de exportzone wordt een “positieve” houding verwacht. Geen hoge eisen, geen stakingen. Alles om de investeerders niet af te schrikken.
8
1. Werknemers onder druk
Positieve en negatieve effecten van buitenlandse directe investeringen. Positief
negatief
eCOnOmIsCHe ImPACT
Import van input-goederen door multinationals zorgt voor een “crowding-out” van lokale investeringen: lokale producenten gaan failliet omdat ze hun goederen niet langer kunnen verkopen
>
>
Buitenlandse investeringen zorgen voor een “crowding in” van lokale investeringen: door de aanwezigheid van de multinational ontstaan lokale investeringen (bv. nieuwe leveranciers van inputgoederen)
Lagere prijzen en marktoverwicht van multinationale bedrijven zorgen ervoor dat plaatselijke bedrijven moeten sluiten
>
>
De aanwezigheid van multinationale bedrijven stimuleert de concurrentie en verhoogt de productiviteit van lokale bedrijven
Spillovers zijn beperkt want de meeste investeringen staan volledig los van de lokale economie of opereren in een enclave-economie die op zichzelf staat. Hogere lonen bij multinationale bedrijven zorgen voor een “brain-drain” uit de plaatselijke bedrijven
>
>
«Spillovers” van kennis dragen bij tot de verspreiding van technologie, wat de productiviteit van plaatselijke bedrijven kan verhogen
Subsidies, “transferpricing” en belastingvoordelen voor multinationale bedrijven doen inkomsten inkrimpen
>
>
Belastinginkomsten dragen bij tot een groter overheidsinkomen
De import van multinationale bedrijven heeft een negatief effect op de groei van het BNP
>
>
De export van multinationale bedrijven draagt bij tot de groei van het BNP
Repatriëring van de winsten, uitbetaling van intresten en royalties dragen bij tot de inkrimping van het BNP
>
>
De toevloed van buitenlandse investeringen draagt bij tot e groei van het BNP
sOCIALe ImPACT
Multinationale bedrijven lobbyen bij de overheid voor minder goede arbeidsvoorwaarden
>
>
Multinationale bedrijven lobbyen bij de overheid voor betere arbeidsvoorwaarden
Schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten door multinationale bedrijven. Lage lonen en flexibiliteit in de arbeidscontracten in een aantal sectoren
>
>
“Good practices” rond sociale standaarden kunnen naar andere ondernemingen verspreid worden
Hogere lonen in multinationale bedrijven zorgen voor meer ongelijkheid: enkel hooggeschoolden kunnen aanspraak maken op hogere lonen
>
>
Multinationale bedrijven betalen hogere lonen dan plaatselijke bedrijven, voor arbeiders met hetzelfde opleidingsniveau
Jobverlies door fusies en overnames, door een “crowdingout” (cfr.supra) van investeringen en door de invoer van buitenlandse werkkrachten
>
>
“Greenfield” investeringen zorgen voor jobcreatie
De aanwezigheid van multinationale bedrijven kan de toegang tot basisvoorzieningen verslechteren.
>
>
De aanwezigheid van multinationale bedrijven kan soms de toegang tot basisvoorzieningen verbeteren
Inkrimping van BNP, gegenereerd door een buitenlandse investering, benadeelt de armere bevolking
>
>
De groei van het BNP als gevolg van een buitenlandse investering kan gunstig zijn voor de armere bevolking
mILIeU
Multinationale bedrijven lobbyen bij de overheid voor minder strenge milieuvoorwaarden.
>
>
Multinationale bedrijven lobbyen bij de overheid voor betere milieuregels
Vervuiling en milieuproblemen veroorzaakt door multinationale bedrijven
>
>
Verspreiding van “good practices” rond milieustandaarden naar andere ondernemingen
1. Werknemers onder druk
9
4
Wie zijn de actoren? multinationale bedrijven
Zijn investeringen uit ontwikkelingslanden meer ontwikkelingsgericht dan investeringen uit industrielanden? Wie zijn de winnaars en wie zijn de verliezers? Zijn ondernemingen uit het Zuiden transparanter en houden ze meer rekening met sociale standaarden of milieustandaarden?
Multinationale of transnationale bedrijven zijn de sleutelactoren die de investeringsstromen stuwen. Vele beslissingen van deze organisaties hebben een enorme impact op de sociaaleconomische ontwikkeling van het gastland van de investering.
> De bijgaande lijst van de Wereldbank vergelijkt de omzet van multinationals met het binnenlands product van een aantal landen. Dat geeft een goed beeld van de grootte van deze giganten en biedt ons een idee van welke macht zij kunnen hebben.
> Onderzoekers zijn het vaak niet eens over hoe de grootte van de multinationale onderneming kan gemeten worden. Hiervoor kunnen verschillende criteria gehanteerd worden: de totale omzet, het aandeel van de omzet gegenereerd in het buitenland, het aantal arbeidsplaatsen in het buitenland, de hoeveelheid landen waarin filialen van de onderneming aanwezig zijn (dit noemt men de “internationaliseringsindex”). • In de UnCTAD-lijst van 2007 (World Investment Report 2008) staat het Amerikaanse General Electric al lange tijd op de eerste plaats, gevolgd door British Petroleum. In de top 10 vinden we naast petroleumbedrijven en infrastructuurondernemingen twee automobielbedrijven (Toyota en Ford), een bedrijf uit de elektronicasector (Vodafone) en een distributiebedrijf (Wal-Mart). In dit cahier schenken we vooral aandacht aan deze sectoren. Opvallend is dat 85 van de 100 grootste multinationale ondernemingen hun hoofdzetel hebben in de Verenigde Staten, de Europese Unie of Japan. • Multinationale ondernemingen uit de industrielanden voeren de lijst aan, maar sinds het begin van de jaren ‘90 komen ook multinationale ondernemingen uit ontwikkelingslanden op. In de UNCTAD-lijst van de grootste transnationale ondernemingen, treffen we 6 ondernemingen uit ontwikkelingslanden aan. Ze zijn actief in allerlei sectoren (petroleum, cement, staalbedrijven) en komen voornamelijk uit Azië (bijvoorbeeld Samsung uit Zuid-Korea of Hutchinson Whampoa uit Hong Kong) en in mindere mate uit Latijns-Amerika (bijv. CEMEX uit Mexico). Wat deze transnationale ondernemingen uit ontwikkelingslanden vooral kenmerkt is hun regionale focus. Hun investeringen gaan vaak naar andere MOL-landen uit hun regio. De voorbije jaren zijn wel enkele veranderingen opgetreden, zoals de aanwezigheid van Indische en Chinese investeringen in tal van Amerikaanse en Europese bedrijven. > Bij deze recente evolutie naar meer zuid-zuidinvesteringen stelt kavaljit singh, directeur van het Indiase Public Interest Research Centre, in zijn uitstekende en actiegerichte boek “Why Investment Matters” vragen naar wat dit betekent voor de kwaliteit van de investeringen. 3
Vergelijking van de 25 grootste bedrijven ter wereld met het BBP van enkele landen (2007) Bedrijf/Land Griekenland Wal-Mart Stores Exxon Mobil Royal Dutch Shell Denemarken Zuid-Afrika BP Argentinië General Motors Hong kong Toyota Motor Chevron DaimlerChrysler maleisië Conoco Phillips Total General Electric nigeria Ford Motor ING Group Citigroup Pakistan AXA Volkswagen Sinopec Crédit Agricole egypte Allianz Fortis Bank of Amerika Corp. HSBC Holdings American International Group China National Petroleum Peru BNP Paribas
Inkomen/BBP (miljard dollar) 360 351 347 319 308 278 274 262 207 207 205 201 190 181 172 168 168 166 160 158 147 144 140 132 132 128 128 125 121 117 115 113 111 109 109
Bron : Fortune Magazine, 23 juli, 2007 & World Bank, 2007
10
1. Werknemers onder druk
De nationale overheid De multinationale ondernemingen zijn sleutelactoren in investeringen, maar nationale overheden staan, althans in theorie, niet machteloos. Zij bepalen de voorwaarden waarop buitenlandse investeringen worden toegelaten en geïmplementeerd. Zij scheppen het regulerend kader dat buitenlandse ondernemingen moeten respecteren. Het reguleren van investeringen kan op meerdere manieren gebeuren, zowel via nationale wetgeving als via internationale verdragen.
a Nationale wetgeving en investeringen Bij de toelating van investeringen hanteert een overheid diverse overwegingen: • ze kan een onderscheid maken tussen buitenlandse en nationale investeerders; • ze kan buitenlandse investeringen geval per geval evalueren alvorens deze toe te laten omdat zij bijvoorbeeld een aantal strategische sectoren van haar nationale economie wil beschermen; • ze kan bepalen dat een deel van een industrie of onderneming moet toebehoren aan nationale investeerders, om haar soevereiniteit te behouden. China en Japan zijn belangrijke voorbeelden van landen die gedurende lange tijd de toegang van investeerders tot hun markten op een strenge manier reguleerden. Een nationale overheid kan ook bepaalde voorwaarden stellen nadat de investering gebeurd is: • ze kan bijvoorbeeld eisen dat buitenlandse investeerders joint-ventures sluiten met nationale actoren; • ze kan bepaalde beperkingen stellen bij de transfer van winsten uit het gastland; • ze kan vereisten rond performantie integreren. Performantievereisten zijn allerlei criteria die nationale overheden aan buitenlandse investeerders kunnen opleggen m.b.t. hun activiteiten. Ze kunnen bijvoorbeeld eisen dat buitenlandse bedrijven een deel van de input voor hun producten uit het gastland zelf halen, dat ze burgers uit het gastland tewerkstelt of aan technologietransfer doet. Industrielanden hebben vaak aangehaald dat deze performantievereisten achterhaald en inefficiënt zijn. Ze zouden de toevloed van buitenlandse investeringen en de economische groei belemmeren. Maar er zijn veel redenen om te geloven dat de vereiste om nationale input te gebruiken bijvoorbeeld zorgt voor industriële linken met leveranciers, of voor kopers van bepaalde goederen in het gastland. En dat zou dus positieve effecten kunnen hebben op de economische ontwikkeling van het gastland.
> Investeren in Zuidoost-Azië Ook in Zuidoost-Azië, de regio die in dit cahier centraal staat, hebben nationale overheden wetten aangenomen over de toegang van buitenlands kapitaal. Volgens onderzoek uit 2006 van het Asian Transnational Corporations Monitoring Network, een Aziatisch netwerk van arbeidsorganisaties, is deze regelgeving echter eerder gericht op het faciliteren van buitenlandse investeringen dan op het reguleren hiervan. 4 In Thailand werd de “Board of Investment” opgericht, een overheidsorgaan dat aan bepaalde buitenlandse investeerders een aantal belastingvoordelen toekent en de investeerder beschermt. Via een andere wet wordt ook een lijstje van “kwaliteiten” gemaakt waaraan de buitenlandse investeerder moet voldoen om een investeringsvergunning te krijgen. Ook in Vietnam werd de laatste jaren heel wat wetgeving aangenomen, die specifiek bedoeld is om meer investeringen aan te trekken. In de Filippijnen is de investeringswetgeving vooral gericht op het concentreren van buitenlandse investeringen in bepaalde regio’s in het land. Geen van deze nationale wetten verplichten buitenlandse investeerders om rekening te houden met bepaalde standaarden wat de behandeling van de nationale arbeiders betreft. Bovendien worden nauwelijks beperkingen gesteld aan de kapitaalvlucht naar andere landen en regio’s waar de arbeidskosten lager zijn. Arbeidsstandaarden en kapitaalvlucht behoren tot het domein van de nationale arbeidswetgeving, die in theorie zowel voor de nationale als de internationale investeerder zou moeten gelden. Toch treden er in het geval van buitenlandse investeerders tal van implementatieproblemen op. Arbeidswetten zijn immers niet geschreven met het oog op extra-territoriale jurisdictie. Bovendien hebben ze vaak enkel betrekking op de formele sector.
“Gezien de lage operationele kosten, kunnen bedrijven in de exportzone alleen maar winst maken.” Een manager in een Thaise exportzone.
1. Werknemers onder druk
11
“Hier kunnen bedrijven alleen maar winst maken!”
>
Waarom is deze exportzone zo aantrekkelijk voor investeerders?
>
De arbeiders liggen ook goed in de markt... De Kabinburi-zone is één van de meest interessante op dat gebied. Het minimumloon is 135 baht per dag (2.9 euro). Dat speelt natuurlijk mee bij de beslissing van bedrijven, maar ik denk niet dat dit alleen hen over de streep trekt. Investeerders willen vooral voet aan de grond krijgen in de Thaise markt en transportkosten vermijden. Ze willen ook
“Een klein loon is nog altijd beter dan niets. Zelfs gratis werken is beter dan sterven!”
12
1. Werknemers onder druk
Zijn mentaliteit? Enkele jaren geleden gingen de vakbonden echt onbezonnen te werk. Ze weigerden op een positieve manier te reageren, stelden zich tevreden met te zeggen: “ik werk hard, ik wil meer geld”. Dat gaat niet. Ik vraag niet aan mijn baas: “hoeveel krijg ik?”, maar “wat kan ik doen zodat we het beste resultaat bereiken?” Dát is een positieve mentaliteit. Vele arbeiders begrijpen dat niet. Ik discussieer dan met hen, ik zeg hen dat ze redelijk moeten zijn, dat het tot niets leidt om investeerders af te schrikken met onredelijke eisen of stakingen. De investeerders vertrekken als er voortdurend meer gevraagd wordt. En dan, wat moeten we dan doen? Waar zal het geld om hun familie te onderhouden dan vandaan komen? Dáár moeten ze aan denken! Ik zeg altijd tegen de arbeiders: “Een beetje is beter dan niks… en niets is zelfs beter dan sterven!”
>
Prachinburi is een “categorie 3”-provincie. Om te beginnen heeft de Thaise overheid alle provincies in drie categorieën onderverdeeld. Elke categorie komt overeen met een bepaald belastingvoordeel. Categorie 3 is de meest interessante (58 provincies van de 76): hier zijn de bedrijven 8 jaar vrijgesteld van sociale bijdragen. Ze moeten geen belastingen betalen op de import van machines of grondstoffen. En gedurende enkele jaren kunnen ze een deel van de installatiekosten en de bouwkosten van hun nettowinst aftrekken. Dat is natuurlijk allemaal heel aantrekkelijk. Door de lage operationele kosten kunnen de bedrijven die naar hier komen alleen maar winst maken. Ze profiteren ook van een goede infrastructuur: goedkope gronden, goede wegen, watervoorziening, elektriciteit… Dat zorgt ervoor dat ondernemingen zoals Hitachi, Haier (ex-Sanyo) en vele anderen zich hier vestigen.
over geschikt personeel kunnen beschikken. Personeel dat bereid is zowel de kwaliteit van zijn werk als zijn mentaliteit te verbeteren.
>
In de provincie Prachinburi, 160km ten westen van Bangkok - Thailand, ligt de exportzone van kabinburi. Op minder dan 6,5 vierkante kilometer stelt een vijftigtal bedrijven meer dan 20.000 arbeiders te werk. Duangruthai Thonginpong Bischof, de beheerster van de zone, legt uit waarom het voor bedrijven voordelig is om zich hier te vestigen. Ze vertelt ook hoe belangrijk het voor de werknemers is om een “positieve” houding te hebben...
Wat denkt u van de werkomstandigheden? Ik denk dat ze in de toekomst alleen maar beter zullen worden. Bovendien hebben we ook geen stakingen meer gehad. De laatste staking vond 10 jaar geleden plaats. Bijna 1.000 werknemers van Sanyo hadden het werk neergelegd. Ik heb met hen gepraat en uitgelegd dat ze het leven van alle anderen op het spel zetten. De goede werkers zijn terug aan het werk gegaan en ik heb hen verzekerd dat ze door zo kalm te reageren een beloning zouden krijgen. We hebben uiteindelijk een akkoord bereikt. Maar ik heb ook gezegd: “Als jullie mij vandaag vertrouwen, moeten jullie mij ook in de toekomst vertrouwen.” En sindsdien, geen problemen meer. Weet u, ik wil dat iedereen hier gelukkig is. Zowel de investeerders als de arbeiders, ik ben een beetje hun peetmoeder… Frédéric Janssens
In de exportzones worden vrouwen vaak geconfronteerd met belangrijke problemen. Want ondanks het feit dat vele regeringen de relevante Conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) ondertekend hebben - waaronder het principe van gelijk loon voor gelijk werk - worden vrouwen nog steeds minder betaald dan mannen voor hetzelfde werk en hebben zij doorgaans minder toegang tot opleidingen en trainingen. 5 • Er bestaan vele voorbeelden van discriminatie ten opzichte van zwangere vrouwen of In exportzones hebben vrouwen meer kans op werk maar ook een groter risico vrouwen met kinderen. In eenop misbruiken, een slecht loon en ongezonde arbeidsomstandigheden. exportzones in Mexico worden bijvoorbeeld zwangerschapstesten afgenomen, ondanks het verbod op discriminatie op basis van zwangerschap in de Mexicaanse > Ondertussen in de exportzones wetgeving. Sinds de jaren ‘70 worden overal ter wereld Export Verwerkingszones opgericht om buitenlandse investeringen • Vrouwen krijgen op de werkvloer dikwijls te maken aan te trekken. Handelsbarrières en andere reguleringen met geweld en ongewenste intimiteiten. Een van de worden gereduceerd of geëlimineerd, zodat investeren in conclusies van het project “Unions for Women, Women deze zones voordelig wordt. for Unions” van 2006, uitgevoerd door het Internationaal Vakverbond (IVV), was dat het probleem van de manaeen wereldwijd fenomeen gers uit de exportzones die systematisch werknemers Lage arbeidskosten en flexibiliteit van de werknemers seksueel lastig vallen meer aandacht moet krijgen. zijn samen met de financiële impulsen (zoals lage in- en uitvoerrechten en andere fiscale lasten) de belangrijkste redenen voor buitenlandse bedrijven om te investeren in landen die zulke zones oprichten. Bovendien worden buitenlandse investeerders ook aangetrokken door de vrijstellingen en uitzonderingsregelingen rond arbeidsrechten en de arbeidswetgeving. Voor de lokale overheden zijn deze zones belangrijk om werkgelegenheid te creëren, exportopbrengsten te genereren en om de transfer van technologieën, kennis en vaardigheden naar binnenlandse bedrijven te promoten. De productie binnen deze zones is vaak arbeidsintensief: ruwe grondstoffen of materialen worden er verwerkt tot eindproducten, zoals elektronica, kleding,… Wereldwijd werken meer dan 40 miljoen werknemers in deze zones, waarvan drie vierde in China. Het overgrote deel bestaat uit vrouwen (in sommige zones zelfs 90%).
niet geringe impact op vrouwen • Handelsliberalisering biedt vrouwen meer kansen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en dus onafhankelijker te worden. De zones bieden ook gemakkelijke instapmogelijkheden voor werknemers om van de informele economie over te gaan naar de formele economie, waar de lonen vaak iets hoger liggen.
• Gezien de vroege werkuren (5 of 6 uur ‘s morgens) lopen werkneemsters grotere risico’s om verkracht te worden op weg naar de fabriek. Een van de meest choquerende conclusies van een workshop in Tanzania was dat het aantal vrouwen die besmet waren met hiv/aids in de exportzones beduidend hoger lag dan elders in het land. 6
Genderkwesties in de exportzone • Het zijn grotendeels jonge vrouwen die door hun familie aangemoedigd worden de school te verlaten en naar de stad te trekken om in een exportzone te werken. • De vrouwen voeren laaggeschoold repetitief werk uit en werken in slechte arbeidsomstandigheden. • Zij worden doorgaans harder getroffen door de slechte werkomstandigheden en de uitholling van de arbeidsrechten.
1. Investering en Ontwikkeling
13
• Sociale inspectie ontbreekt De niet-naleving van de arbeidswetgeving door de bedrijven en het gebrek aan een effectieve sociale inspectie leiden tot een gebrekkige gezondheid en veiligheid. Er wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, met onvoldoende verluchting en onvoldoende sanitaire voorzieningen. De vorming rond veiligheidsvoorschriften en gezondheid is onvoldoende. In Bangladesh, bijvoorbeeld, worden werknemers vaak opgesloten in de fabriek om te voorkomen dat ze stelen, wat enorme gevolgen kan hebben wanneer er brand uitbreekt. 7 Vakbonden ondervinden grote problemen binnen de exportzones wanneer zij contacten proberen te leggen met de werknemers. Ze worden vaak verboden binnen de zones, ondanks de erkende vakbondsvrijheid en de vrijheid van vereniging binnen het land. Zo getuigt een Filippijns vakbondsmedewerker: “Het contact met werknemers moet plaatsvinden buiten de bedrijfsgebouwen, op hun weg naar huis of zelfs bij hen thuis. Vakbondswerk is heel moeilijk, aangezien de werkgevers vaak een beroep doen op politici, de politie of lokale ambtenaren om de werknemers onder druk te zetten en af te raden contact te hebben met vakbondsafgevaardigden. De meeste werknemers hebben schrik om te antwoorden op onze vragen, ze vrezen voor hun job”. 8
b Multilaterale regulering van investeringen Al na de Tweede Wereldoorlog zijn pogingen ondernomen om investeringen op het internationale niveau te reguleren. Zo werd in 1948 geprobeerd om, in het kader van het Havana-Charter, de Internationale Handelsorganisatie (ITO) op te richten waarin naast handelsregels ook buitenlandse directe investeringen aan bod kwamen. Een van de principes die verankerd werden in dit charter was de niet-discriminatie van buitenlandse investeerders t.o.v. nationale investeerders. Het Amerikaans Congres weigerde het Havana-Charter te ratificeren omdat dit de soevereiniteit van de Amerikaanse overheid zou inperken. Uiteindelijk werd een nieuw multilateraal handelsakkoord aangenomen, het GATT-akkoord (General Agreement on Tariffs and Trade - 9 ), dat oorspronkelijk geen regels rond buitenlandse investeringen bevatte. Het GATT-akkoord zou als basis dienen voor de creatie van de Wereld Handelsorganisatie (WTO) in 1995. In de jaren 1960 en 1970 verhuisde de regulering van investeringen naar andere internationale fora. Daaruit ontstonden twee heel verschillende bewegingen: > Ontwikkelingslanden probeerden de regulering van buitenlandse investeringen in de Verenigde Naties binnen te brengen. Dat was vooral ingegeven vanuit een politieke bezorgdheid rond de inmenging van buitenlandse investeerders in binnenlandse politieke aangelegenheden. Binnen de Economische en Sociale Raad van de Verenigde
14
1. Werknemers onder druk
Naties werd een commissie opgericht (de VN-Commissie voor Multinationale Ondernemingen) die een gedragscode voor bedrijven moest uitwerken op basis van het vroegere werk van UNCTAD en de Internationale Arbeidsorganisatie. Ondertussen werd binnen de ILO, onder druk van de vakbonden, in 1977 de “Tripartite Verklaring rond Multinationale Ondernemingen” aangenomen, een belangrijk document dat de link legt tussen het gedrag van multinationale ondernemingen en het respect voor arbeidsrechten. Deze evolutie weerspiegelde de “Nieuwe Internationale Economische Orde” van de jaren 1970 waar ontwikkelingslanden erin slaagden hun machtspositie te versterken. Na de schuldcrisis van de jaren 1980 en de jaren van IMF-gestuurde structurele aanpassingsprogramma’s kwam er een radicale verandering en dit reguleringsproces van de buitenlandse investeringen binnen de VN stierf een stille dood. > Parallel aan dit VN-proces probeerden industrielanden binnen de OESO-principes uit te werken voor de regulering van investeringen. In 1976 werden de “Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen” aangenomen. Dit is een vrijwillige code waaraan bedrijven zich zouden moeten houden in hun activiteiten. Omwille van het vrijblijvend karakter kent deze code grote implementatieproblemen. Niettemin wordt ze vandaag nog altijd als een belangrijke referentie gebruikt voor de disciplinering van multinationale ondernemingen. (zie hoofdstuk 2) • Precies omdat deze OESO-richtlijnen niet bindend waren, probeerden de Verenigde Staten en later een aantal Europese landen in de jaren ‘80 terug te keren naar het GATT-kader, maar dit werd niet goed onthaald bij grote ontwikkelingslanden zoals Brazilië en India. De schuldcrisis zorgde in vele ontwikkelingslanden voor binnenlandse druk om buitenlandse investeringen te liberaliseren. Uiteindelijk kwam er toch ruimte om aan de GATT-regels een akkoord toe te voegen rond de liberalisering van handelsgerelateerde investeringsregels (TRIMs) en een akkoord rond de liberalisering van de handel in diensten (GATS). • In de jaren ’90 startten de industrielanden met een nieuwe poging om in het kader van de OESO een kaderakkoord te onderhandelen rond de liberalisering van internationale investeringen, het Multilateraal-Investeringsakkoord (MAI). Hoewel er tussen de industrielanden een consensus bestond over de noodzaak van een dergelijk akkoord verkozen de Europese Unie en Canada de WTO als onderhandelingsforum. Binnen de WTO werd daarom tegelijk een werkgroep opgericht die zich over de investeringskwestie zou buigen.
Uiteindelijk stuitten zowel het MAI-proces als het proces in de WTO op grote weerstand. De plannen voor het MAI werden in 1998 definitief opgeborgen nadat Frankrijk - dat geen “culturele uitzondering” kon krijgen op deze investeringsregels - uit de onderhandelingen stapte. Naast het gebrek aan mogelijkheden om nationale uitzonderingen te behouden, was ook het aanvaarden van de Helms-Burton-act in het Amerikaans congres - dat niet-Amerikaanse investeerders in Cuba discrimineerde - een doorn in het oog van een aantal Europese landen. Ondertussen was ook het massaal protest van vakbonden, ngo’s (o.a. Oxfam) en de publieke opinie tegen dit akkoord een factor die niet langer genegeerd kon worden. • Met het falen van het MAI werd de werkgroep rond handel en investeringen van de WTO het enige multilaterale forum waar over investeringen gepraat werd. In 1996 probeerden de VS en de EU op de Singaporeconferentie nogmaals om investeringen (als een van de “Singapore Issues”) binnen de WTO-onderhandelingen te brengen, maar hiertegen kwam opnieuw sterk verzet van ontwikkelingslanden. • Dit verzet liep door in de Doharonde die in 2001 van start ging. Maar de Europese Unie probeerde investeringsregels (en de andere “Singapore Issues” zoals concurrentiebeleid, handelsfacilitering en overheidsaanbestedingen) op de agenda te plaatsen van de WTO-top in Cancún (2003). De ontwikkelingslanden verzetten zich hiertegen en deze top mislukte.
C Bilaterale akkoorden en investeringen Op het multilaterale niveau is er een duidelijke pendelbeweging tussen periodes waar investeringsregels hoog op de multilaterale onderhandelingsagenda staan en periodes waar de onenigheid veel groter is. Op het bilaterale niveau is er anderzijds een lijnrechte evolutie naar steeds meer bilaterale (en regionale) investeringsakkoorden die gesloten worden tussen individuele landen. • Volgens gegevens van de UNCTAD waren in 2004 wereldwijd maar liefst 2.392 bilaterale investeringsakkoorden van kracht. 10 Deze akkoorden worden vaak ook heronderhandeld, omdat een nieuwe situatie zich voordoet, of omdat overheden de bestaande investeringsregels willen uitbreiden of uitdiepen. > Een typisch (bilateraal) investeringsakkoord verplicht overheden om buitenlandse investeerders dezelfde behandeling te geven als nationale investeerders (het principe “nationale behandeling”). Het plaatst strenge restricties op nationalisaties en onteigening, geeft een aantal juridische garanties voor compensaties bij geval van onteigening en bepaalt minimumstandaarden voor een gelijke en eerlijke behandeling van investeerders. > Investeringsakkoorden bevatten ook vaak mechanismen voor geschillenbeslechting, waarbij de investeerder een
nationale overheid kan aanklagen. Deze juridische processen tussen een investeerder en een staat zouden niet problematisch zijn indien ze enkel over commerciële aspecten van het akkoord zouden gaan. In de praktijk komen echter vaak legitieme beleidsdoelstellingen van de nationale overheid (bijvoorbeeld op vlak van fiscaal beleid, milieubeleid, sociaal beleid) in conflict met de rechten van de investeerder. De laatste jaren zijn geschillen tussen investeerders en nationale overheden daardoor enorm toegenomen. Deze geschillen worden beslecht door internationale adhoc tribunalen met rechters en advocaten gespecialiseerd in handels- en investeringsrecht. Ze bieden geen garanties op transparantie, gelijkheid en verantwoording die we in nationale rechtbanken terugvinden. > Binnen de Europese Unie worden bilaterale investeringsakkoorden gesloten tussen individuele lidstaten en derde landen (de zogenaamde “BIT” of Bilateral Investment Treaties). Daarnaast neemt de Europese Unie steeds meer investeringsregels op in haar bilaterale en bi-regionale handelsakkoorden met andere partners. Zo bevatten de vrijhandelsakkoorden met Chili en Mexico een aantal investeringsbepalingen die de toegang van Europese investeerders tot deze markten vergemakkelijken. De bepalingen gaan echter niet zo ver als de bepalingen van de nationale BIT die buitenlandse investeringen werkelijk beschermen. Dit komt omdat het liberaliseren van buitenlandse investeringen een gedeelde bevoegdheid is tussen de EU en de lidstaten, en de Europese Commissie is tot nu toe wat terughoudend geweest in het opnemen van substantiële investeringsregels. In het kader van de recente “Global-Europe”-strategie 11 lijkt de Europese Unie er wel op uit te zijn meer diepgaande investeringsregels op te nemen in nieuwe bilaterale akkoorden. Een goed voorbeeld van deze evolutie is het Economisch Partnerschapsakkoord dat de EU met de Caribische landen van het CARIFORUM in 2008 heeft gesloten, waarin een ambitieus investeringshoofdstuk opgenomen is. 12 Volgens Gus Van Harten, expert in internationaal investeringsrecht aan de universiteit van York, verplicht dit hoofdstuk de Caribische landen om alle restricties rond het verwerven van eigendom door buitenlandse investeerders weg te werken en dit voor alle sectoren in het akkoord. Het verplicht de CARIFORUM-landen om aan Europese investeerders een “nationale behandeling” toe te kennen, wat het instellen van performantievereisten in principe onmogelijk maakt. Elk voordeel dat de CARIFORUM-landen in de toekomst zullen verlenen aan andere investeringspartners buiten de EU, moet automatisch voor de Europese lidstaten uitgebreid worden. Dit laatste is volledig nieuw en wordt sterk aangeklaagd door de civiele maatschappij. 13 1. Werknemers onder druk
15
Investeringen in het kader van de onderhandelingen tussen de EU en ASEAN Tussen de EU en ASEAN worden vrijhandelsgesprekken gevoerd die de liberalisering van buitenlandse directe investeringen als doelstelling hebben. ASEAN-landen die nog geen bilateraal investeringsakkoord met individuele Europese landen onderhandeld hebben, willen investeringen opnemen in het globaal akkoord met de EU. 15 Zij geloven dat bijkomende investeringen zullen leiden tot meer technologietransfers en de competitiviteit van de ASEANeconomie ten goede komen.
14
stensector lijkt vooral gunstig te zijn voor de EU, die immers de grootste uitvoerder is van diensten met een aandeel van 46% in de totale internationale handel in diensten.
• De liberalisering van buitenlandse investeringen naar de EU zou ook belangrijke gevolgen kunnen hebben voor investeringsstromen binnen de regio. Investeringen uit Maleisië en Singapore in andere ASEAN-landen (die volgens onderzoek tot meer technologietransfers en jobcreatie leiden dan investeringen uit industrielanden) zouden het wel • Volgens Jose Minambres van Focus on the Global South eens moeilijk kunnen krijgen wanneer de grenzen worden (internationale ngo met hoofdzetel in Bangkok - 16 is over- opengesteld voor Europese investeerders. duidelijk welke handelspartner het meest wint bij een liberalisering van de buitenlandse investeringen. We hoeven Er bestaan enorme verschillen wat de toevloed van invesmaar te kijken naar het aandeel van investeringen van de teringen binnen de regio betreft. Singapore is de grootste EU-lidstaten (in en buiten de EU) die goed zijn voor on- ontvanger (in 2007: 24.137 miljoen dollar). Het tweede land geveer 48% van het BNP. Investeringen van de ASEAN- in de rij, Thailand, ontving in 2007 minder dan de helft van landen (in en buiten ASEAN) bedragen slechts 20% van het dit bedrag. Hoewel voor landen als Myanmar en Laos geen exacte gegevens bestaan, kunnen we wel inschatBNP ofwel minder dan de helft. ten hoe groot het verschil aan competitiviteit is met hun Bedrijven uit ASEAN hebben weinig capaciteiten en moge- buurlanden. lijkheden om van de bijkomende toegang tot de Europese markt te profiteren. Er is al meer dan eens aangetoond dat De grote regionale verschillen zorgen ervoor dat ASEbuitenlandse investeringen slechts een positief effect heb- AN-landen het moeilijk hebben om als een blok te onderben op ontwikkeling, wanneer lokale ondernemingen niet handelen. De Europese Unie heeft daarom al voorgesteld weggeconcurreerd worden door multinationale bedrijven bilateraal te onderhandelen met individuele landen, maar dit uit ontwikkelde landen. Ook de liberalisering van de dien- wordt gelukkig niet aanvaard door de ASEAN-leden.
Conclusies • Hoewel er op dit moment geen “model” bestaat voor een bilateraal of multilateraal investeringsakkoord, is duidelijk dat de bestaande voorbeelden tal van negatieve elementen bevatten. Het type akkoorden dat momenteel onderhandeld wordt, beperkt de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om een nationaal industrieel beleid te voeren of een nationale regulering te voorzien die nodig is om de positieve effecten van buitenlandse investeringen te garanderen.
• Opdat een investeringsakkoord (bilateraal of multilateraal) werkelijk tot duurzame ontwikkeling zou leiden, moet het voldoen aan een aantal doelstellingen. Zo bepalen expertrapporten van de UNCTAD vier basisvoorwaarden: 1 Er moet een grote vorm van voorspelbaarheid zijn. 2 Er moet een juridisch kader gecreërd worden met duidelijke, eenvoudige, precieze en voorspelbare regels en implementatieprocedures. 3 Er moeten normen aangenomen worden die vastleggen wat precies van deze buitenlandse investering verwacht wordt, zodat corruptie kan tegengegaan worden. 4 Het investeringsbeleid en de investeringspraktijken moeten transparant zijn.
16
1. Werknemers onder druk
5 Er moeten institutionele fora zijn waar alle betrokkenen (lokale overheden, buitenlandse investeerders, vakbonden, organisaties uit het middenveld) in dialoog kunnen treden over bepaalde maatregelen. Die maatregelen kunnen zorgen dat de bescherming van de buitenlandse investeerder niet botst met de mogelijkheid voor de overheid om een aantal beleidsdoelstellingen op het vlak van bijvoorbeeld milieubescherming of het garanderen van sociale rechten 17 te realiseren. • De Canadese ngo International Institute for Sustainable Development, die onderzoek verricht rond de impact van investeringen op mensenrechten, heeft in 2004 een interessant modelakkoord ontwikkeld. Dit modelakkoord stelt duurzame ontwikkeling centraal en kent niet alleen rechten toe aan buitenlandse investeerders maar verplicht hen ook zich aan een aantal regels te houden. 18 Daarbij is het vooral belangrijk dat de ontvangende overheid voldoende ruimte overhoudt om te reguleren en het nationaal economisch beleid te voeren dat noodzakelijk geacht wordt om economische ontwikkeling mogelijk te maken.
Noten 1 OECD, OECD Benchmark definition on Foreign Direct Investment, 1996, te vinden op http://www.oecd.org/dataoecd/10/16/2090148.pdf 2 SOMO, “Is Foreign Investment good for development? A Literature Review”, SOMO Paper, maart 2008 3
Kavaljit Singh, “Why Investment Matters. The Political Economy of International Investments”, Madhyam Books, FERN, The Corner House, CRBM, 2007, 176 p.
12 De CARIFORUM-landen zijn: Antigua & Barbuda, Bahamas, Belize, Dominica, Domicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, Saint Christopher and Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent and the Grenadines, Suriname en Trinidad &Tobago 13 Gus Van Harten, “Investment Provisions in Economic Partnership Agreements”, Osgoode Hall Law School, York University, 2008 (onderzoek uitgevoerd in opdracht van Oxfam International)
4 Cathy Dixon, Aparna Ravi en Roy Wiesner, “Memorandum. Regulating Mobile Capital in South East Asia”, Weil, Gosthal & Manges, 18 juli 2006
14 ASEAN bestaat uit tien lidstaten: Brunei, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Filippijnen, Singapore, Thailand en Vietnam
5 Relevante Conventies ILO: C.183, Maternity protection, C.156, Workers with Family responsibilities, C.100, Equal Remuneration, C.111, Discrimination
15 Jose Minambres, “Background Paper: Investment Liberalisation in the EU-ASEAN FTA”, Occasional Paper 5, Focus on the Global South, Februari 2009.
6 ITUC, Final report gender project “Unions for Women, Women for Unions”, 2006, not published.
16 Verschillende van de 10 ASEAN-landen hebben al bilaterale investeringsakkoorden gesloten met een groot aantal EU-lidstaten: Indonesië (20), Vietnam (19), Maleisië (16), Filippijnen (15), Thailand (13), Cambodia (5), Laos
7 ICFTU, Export Processing Zones – Symbols of Exploitation and a Development Dead-End, september 2003, Brussels. 8 ICFTU, Behind the brand names, Working conditions and labour rights in EPZ’s, december 2004, p.9. 9 ICFTU, Behind the brand names, Working conditions and labour rights in EPZ’s, december 2004, p.9.
17 UNCTAD, “Good governance in investment promotion”, 2004 te vinden op http://www.unctad.org/en/docs/ c2em15d3_en.pdf. 18 Konrad von Moltke, “A Model International Investment Agreement for the Promotion of Sustainable Development”, International Institute for Sustainable Development, 2004.
10 UNCTAD, Bilateral Investment Treaties 1995-2006. Trends in Investment Rule-making, 2007. 11 De «Global Europe»-strategie is een externe handelsstrategie van de EU waarin de competitiviteit van Europese bedrijven centraal gesteld wordt. Meer informatie is te vinden op http://ec.europa.eu/trade/ issues/sectoral/competitiveness/global_europe_en.htm
1. Werknemers onder druk
17
Er zijn bindende regels op internationaal niveau nodig voor bedrijven en overheden om de arbeidsstandaarden op een redelijk niveau te houden. Zonder die regels dreigt de race-to-the-bottom.
18
De “race-to-the-bottom“ noopt tot een internationale regulering van investeringen Myriam Gistelinck Verenigde Staten, Europa en Azië geanalyseerd tussen 1999 en 2004. 1 Een conclusie: met de huidige productieketens zijn de bedrijven aangewezen op contractuele producenten. Als de productie verhuisd wordt, gebeurt dit vooral om de arbeidskosten te drukken. 2 De onderzoekster benadrukt dat het niet om de arbeidskost op zich gaat maar om de arbeidskost per geproduceerde eenheid in vergelijking met andere kosten. Toch blijft de arbeidskost een doorslaggevende factor voor vele bedrijfsleiders, zeker in arbeidsintensieve sectoren.
Buitenlandse investeringen worden door overheden gezien als belangrijke instrumenten voor economische ontwikkeling. Om investeringen aan te trekken, sluiten ze bilaterale of multilaterale investeringsakkoorden, passen ze hun nationale wetgeving aan of zorgen ze dat hun arbeids- of milieustandaarden zich plooien naar de wensen van buitenlandse investeerders. Er ontstaat een wedren of “race“ waarbij overheden aan hun reguleringsstandaarden sleutelen om aantrekkelijk te zijn voor buitenlandse investeerders. Het eindresultaat is een laag niveau van regulering en minder bescherming van de arbeidsrechten.
Het fenomeen van de race-to-the-bottom kan vergeleken worden met een strategisch spel waarbij landen voor de keuze staan: arbeidsstandaarden goed reguleren of niet? Indien ze goed reguleren, zullen ze altijd de dupe zijn van diegene die hun standaarden lager houden en zo meer investeringen aantrekken. Om een internationaal regime rond arbeidsstandaarden tot stand te brengen, werd de Internationale Arbeidsorganisatie opgericht. Er zijn ook bindende regels nodig op internationaal niveau, die voor alle overheden en bedrijven gelden en die de standaarden voor iedereen op een redelijk niveau kunnen houden. De manier waarop deze internationale regulering vorm krijgt, kan verschillen: soms worden bindende regels opgenomen in handels- en investeringsakkoorden; er zijn ook vrijwillige codes of het zogenaamde Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
Hoofdstuk 2
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de problematiek van de raceto-the-bottom en hoe dit leidde tot de uitwerking van een aantal instrumenten om investeringen te reguleren. Hoe goed werken instrumenten zoals sociale clausules, maatschappelijk verantwoord ondernemen en de OESO-richtlijnen?
Race-to-the-bottom Het fenomeen de race-to-the-bottom is gelinkt aan de globalisering van de economie en de nieuwe strategieën die multinationale bedrijven hanteren om competitief te blijven. Door de globalisering van de productie in een aantal industriële sectoren kunnen bedrijven veel meer dan vroeger kiezen waar zij hun productieeenheden uitbouwen.
> Suzanne Berger en haar team van het Massachussets Institute of Technology hebben de strategieën van 500 multinationals uit de
1
De fundamentele arbeidsnormen van de ILO
2
Bindende regels in handelsakkoorden en investeringsakkoorden
3
Het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
4
De OESO-richtlijnen
2. Werknemers onder druk
19
1
De fundamentele arbeidsnormen van de ILO In de grondwet van de Internationale Arbeidsorganisatie wordt een verwijzing gemaakt naar het gevaar van de race-to-the-bottom. Een van de artikels stelt dat “het falen van een land om te voorzien in menselijke arbeidsomstandigheden een obstakel is voor alle andere landen die de arbeidsomstandigheden in hun eigen land wensen te verbeteren“. 3 De International Labour Organisation (ILO) werd dan ook opgericht om een internationaal regime rond arbeidsstandaarden tot stand te brengen. > In de naoorlogse periode ontstond snel veel kritiek op de ILO. Ondanks het bestaan van dit internationaal arbeidsorgaan was de schending van arbeidsrechten schering en inslag in een groot aantal landen. Terwijl men het in de ILO vooral had over de positieve effecten van globalisering en internationale handel, kwamen de negatieve aspecten (sweatshops, kinderarbeid) steeds meer aan het licht. Velen bekritiseerden de ILO ook omwille van haar beperkte beslissingsmacht. Vermits de besluiten en resoluties in de ILO bij consensus genomen worden door vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en overheden (de zogenaamde «tripartite-structuur» van de ILO), geraakten deze vaak moeilijk verder dan de «blaming and shaming» van een aantal landen. Hoewel de ILO over een rijke verzameling van internationale arbeidsconventies beschikte, liep de ratificatie van deze conventies in ontwikkelingslanden niet van een leien dakje. > Toen in 1996 de Wereldhandelsorganisatie (WTO) opgericht werd, ontstond voor vele critici van de ILO een nieuwe mogelijkheid om arbeidsstandaarden te verbinden aan internationale handel en dit op een dwingende manier, vermits in het kader van de WTO handelssanc-
De vrijheid van vereniging wordt gegarandeerd door de ILOConventie 87.
20
2. Werknemers onder druk
ties kunnen genomen worden. De ILO, die een beetje op de achtergrond verdwenen was, werd geleidelijk weer een populair forum voor diegenen die een verbinding tussen internationale handelsakkoorden en internationale arbeidsnormen vreesden. Versterkt door deze nieuwe evolutie werd in 1998 de “Verklaring rond fundamentele principes en rechten op het werk” aangenomen. Deze schoof 5 fundamentele arbeidsnormen naar voor: • Vrijheid van associatie (Conventie 87) • De effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen (Conventie 98), • Uitroeïng van alle vormen van dwangarbeid (Conventies 29-105), • Uitroeïng van kinderarbeid (Conventies 138 en 182). • Niet-discriminatie (op basis van geslacht, ras, religie, etc.) bij de aanwerving (Conventies 100 en 111). Vanaf dat moment werden deze fundamentele arbeidsnormen de “core business“ van de ILO. Ze vormden als het ware een «kern» van arbeidsnormen die meegenomen werden in allerlei instrumenten voor internationale regulering (zie verder). > Volgens een invloedrijke studie van de OESO zou het respect van fundamentele arbeidsnormen geen impact hebben op het aantrekken van buitenlandse investeringen. 4 Wat de impact op de internationale handel betreft, zijn de conclusies niet eenduidig: het gebruik van gelijke standaarden kan tot meer handel leiden tussen industrielanden in dezelfde industrie maar tegelijk ook een negatieve impact hebben op de exportcapaciteit van MOL-landen. 5
2
Bindende sociale clausules in handels- en investeringsakkoorden > Arbeidsrechten of “sociale rechten” opnemen in bindende investeringsakkoorden en handelsakkoorden tussen overheden lijkt een aantrekkelijke piste om bedrijven te onderwerpen aan een meer bindend respect voor fundamentele arbeidsrechten. Binnen de WTO hebben vakbonden geprobeerd een zogenaamde “sociale clausule” in de multilaterale handelsregels te integreren. Dit zou bedoeld zijn om overheden die op een systematische manier de rechten van arbeiders onderdrukken te treffen via handelssancties. Ontwikkelingslanden hebben dat idee verworpen omdat zij vreesden dat industrielanden de “sociale clausule” zouden gebruiken om protectionistische doelstellingen te realiseren. Ook in bilaterale investeringsakkoorden en handelsakkoorden komen deze bezwaren van overheden uit ontwikkelingslanden naar voor. In het onderhandelingsproces van de BLEU-akkoorden (investeringsakkoorden van de BelgischLuxemburgse Economische Unie) bijvoorbeeld stellen de Belgische onderhandelaars in hun modeltekst een paragraaf rond het respect voor fundamentele arbeidsnormen voor. Van zodra deze bepalingen echter een obstakel dreigen te worden voor het succesvol afronden van de onderhandelingen, worden ze van de tafel geveegd. Van alle BLEU-akkoorden die tot nu toe onderhandeld zijn, bevat ongeveer de helft geen enkele verwijzing naar fundamentele arbeidsnormen of sociale rechten. > In de Europese bilaterale handelsakkoorden zijn fundamentele arbeidsnormen tot nu toe beperkt gebleven. In de eerste generatie handelsakkoorden (Euro-Mediterrane Associatieakkoorden, Stabilisatie- en Associatieakkoorden met Balkanlanden, vrijhandelsakkoorden met Chili, Mexico en Zuid-Afrika) valt op dat enkel de vrijhandelsakkoorden met Chili en Zuid-Afrika verwijzingen bevatten naar fundamentele arbeidsnormen van de ILO. Als reactie op het rapport van 2004 van de “Wereldcommissie rond de sociale dimensie van globalisering” heeft de Europese Commissie zich ertoe verbonden fundamentele arbeidsnormen én de “waardig werk”-agenda te promoten via handelsrelaties met derde landen. 6 In de modelteksten van de bilaterale handelsakkoorden die op de onderhandelingstafel liggen, wordt steeds een hoofdstuk “duurzame ontwikkeling” opgenomen, met naast de vermelding van internationale milieuverdragen ook verwijzingen naar respect voor fundamentele ILO-normen, de ILO-Verklaring van 1998 en de Verklaring van de Sociaal-Economische Raad van de Verenigde Naties rond volledige tewerkstelling en waardig werk. Het valt echter nog af te wachten of deze hoofdstukken uiteindelijk opgenomen worden in de definitieve teksten van de nieuwe bilaterale akkoorden.
> Naast de bilaterale vrijhandelsakkoorden, is ook het Algemeen Systeem van Preferenties van de EU (GSP) van belang. In het kader van de GSP+ kunnen ontwikkelingslanden met een “kwetsbare economie” aanspraak maken op meer markttoegang tot de EU indien ze 16 VN en ILOconventies rond fundamentele mensenrechten en arbeidsnormen en ten minste 7 van 11 andere conventies die te maken hebben met duurzame ontwikkeling en goed bestuur ratificeren. De GSP+ wordt unilateraal door de EU toegekend aan individuele ontwikkelingslanden en moet om de twee jaar hernieuwd worden. In de periode 2006-2008 voeren 14 ontwikkelingslanden onder GSP+ uit naar de EU. Dat landen als Colombia, El Salvador ook begunstigd worden door GSP+, ondanks talrijke veroordelingen in het kader van de ILO, stelt de geloofwaardigheid van de GSP wel in vraag. De Europese Unie en haar lidstaten zijn niet de enige instanties die sociale clausules integreren in bilaterale handels- en investeringsakkoorden. Ook de Verenigde Staten proberen dit op een systematische manier te doen. > De manier waarop deze “sociale clausules” worden opgenomen, verschilt sterk zowel wat de draagwijdte van de opgenomen sociale rechten betreft als de toepassing van deze clausules betreft. In de implementatie van de bepalingen rond arbeidsnormen kiezen de Europese Commissie en de meeste lidstaten voor een “zachte benadering”, waarin fundamentele arbeidsrechten bevorderd worden via technische bijstand (ontwikkelingshulp) en dialoog. Dit betekent dat er geen mogelijkheden zijn voor een daadwerkelijke uitvoering en afdwinging van deze normen. De enige uitzondering hierop lijkt het Economisch partnerschapsakkoord tussen de EU en het CARIFORUM te zijn, waarin een soort van consultatieproces en uitwisseling van “best practices” (met eventueel advies van de ILO) mogelijk gemaakt wordt. De formulering van deze bepalingen in het akkoord is echter vrij zwak, zodat het moeilijk in te schatten valt welke uitwerking ze uiteindelijk zullen hebben. > Over de impact van “sociale clausules” is weinig geweten. 7 Een aantal studies rond het Algemeen Systeem van Preferenties van de Verenigde Staten (dat ook bepalingen rond arbeidsrechten heeft) wijzen zowel op verbeteringen in arbeidsomstandigheden als op gevallen waarin sancties duidelijk aangenomen werden uit geopolitieke overwegingen of omwille van druk van bepaalde Amerikaanse belangengroepen. 8 Over de impact van de Europese GSP betreft, bestaat weinig informatie. Myanmar in 1997 en Wit-Rusland in 2003 zijn tot nu toe de enige voorbeelden waar schendingen van fundamentele arbeidsnormen werkelijk gesanctioneerd werden via handelsakkoorden. *Vermits de sociale clausules die in bilaterale en regionale 2. Werknemers onder druk
21
akkoorden ingeschreven worden dikwijls geen concrete verplichtingen inhouden voor overheden, is het moeilijk hun impact te meten. Na een uitgebreide studie van de impact van de North American Agreement on Labour Cooperation (de arbeidstak van het NAFTA-akkoord) concluderen Dombois, Hornberger en Winter dat sociale clausules en geïnstitutionaliseerde sanctiemechanismen, gebaseerd op “dominantie” of op het verlenen van een bevoegdheid aan een supranationale instantie wellicht niet voor verandering zorgen. Het lijkt zinvoller om: • verplichtingen tot dialoog en samenwerking tussen overheden te institutionaliseren;
3
• monitoringinstrumenten en financiële incentieven te integreren; • mechanismen in te stellen die de participatie van de civiele maatschappij garanderen. 9 Wanneer er vooruitgang geboekt wordt, is dit bijvoorbeeld vooral te danken aan factoren zoals de aanwezigheid van sterke binnenlandse actoren (bijv. vakbonden) die deze instrumenten kunnen gebruiken. Elke druk die gegenereerd wordt door sociale clausules moet dan ook gericht zijn op de democratisering en de versterking van lokale actoren. Het toevoegen van een “sociale clausule” mag nooit louter een cosmetische oefening zijn, bedoeld om handel of investeringen te liberaliseren.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Maatschappelijk verantwoord ondernemen of Corporate Social Responsability (CSR) is een vorm van internationale regulering die de voorbije jaren enorm populair geworden is. De ILO stelde in 1999 vast dat er maar liefst 259 bedrijfscodes bestonden waarin verwezen werd naar (fundamentele) arbeidsnormen. 10
Anders dan bij sociale clausules zijn de zogenaamde “gedragscodes“ die aangenomen worden door bedrijven in principe helemaal vrijwillig en daar wringt vaak het schoentje. Aangezien bedrijven “vrijwillig” kunnen kiezen welke standaarden ze respecteren, worden de bestaande verworvenheden van arbeiders eerder ondermijnd dan versterkt. > Individuele bedrijven of multi-stakeholder-initiatieven kunnen variëren van een verantwoordingsplicht naar de aandeelhouders tot de verplichting om het milieu te beschermen en nationale arbeidsregels te respecteren. De codes kunnen uitgaan van verschillende instanties en dat bepaalt de kwaliteit ervan. De meeste codes worden aangenomen door individuele bedrijven. Anderen gaan uit van bedrijfsassociaties (zoals bijvoorbeeld de Business Social Compliance Iniciative) of van een multi-stakeholderinitiatief (Ethical Trading Initiative, Social Accountability International). Multi-stakeholder-initiatieven zijn allianties tussen vakbonden, ngo’s, internationale organisaties en overheidsorganen die rond de implementatie van een specifieke code werken met behulp van trainingsactiviteiten, leeroefeningen en uitwisselingen van “best practices”. De codes van deze initiatieven zijn vaak het meest verregaand, zowel in reikwijdte als wat de implementatie betreft. Codes van bedrijfsassociaties weerspiegelen veeleer de “laagste gemeenschappelijke deler” van meerdere bedrijven in een sector.
Gedragscodes die bedrijven aannemen, zijn vaak “vrijwillig”. In de praktijk bieden ze geen garanties voor de arbeiders.
De tabel Arbeidsstandaarden geeft weer in welke mate verregaande arbeidsnormen opgenomen worden in bedrijfscodes van individuele bedrijven, bedrijfsassociaties en multi-stakeholder initiatieven. Een van de belangrijke conclusies: in bedrijfscodes zijn zelden fundamentele punten opgenomen, die de machtsverhoudingen tussen arbeiders en werkgevers werkelijk veranderen.
Arbeidsstandaarden (die verder gaan dan fundamentele arbeidsnormen) in bedrijfscodes
Individuele bedrijven (%) Toepassen van nationale wetgeving Degelijke arbeidsomgeving (gezondheid en veiligheid op de werkplaats) Compensaties Arbeidstijden Recht op informatie Training Redelijke opzeggingstermijnen Geen overmatig gebruik van informele arbeid Meer flexibiliteit in de relaties op de werkplaats Mensenrechten Promotie van arbeidsrechten Totaal aantal codes
BedrijfsMulti-stakeholder associaties (%) Initiatieven (%)
11
Totaal (%)
69,30%
53,30%
70,00%
66,70%
76,20%
80,00%
75,00%
76,50%
51,50% 35,60% 9,90% 29,97% 2,00%
16,70% 13,30% 20,00% 30,00% 0,00%
70,00% 60,00% 15,00% 40,00% 5,00%
47,10% 34,00% 13,70% 32,00% 3,30%
1,00%
0,00%
15,00%
3,30%
0,00%
0,00%
5,00%
0,70%
22,80% 8,90%
26,7 3,30%
30,00% 15,00%
24,8 9,20%
30
20
153
101
Bron: OECD inventory of codes of conduct; Rhys Jenkins, “The Political Economy of Private voluntary codes of conduct”.
> De implementatie van de bedrijfscodes kan sterk verschillen omdat teksten slechts zelden vermelden hoe de codes moeten toegepast worden. Maar de echte oorzaak is eigenlijk dat bedrijven voor CSR opteren om andere redenen dan het werkelijk verbeteren van de arbeidssituatie in ontwikkelingslanden. Waarom doen bedrijven aan CSR? Omdat ze: • meer efficiëntie in de productieketen nastreven; • nieuwe markten willen aanspreken (het label “fair” trekt consumenten aan); • eventuele juridische processen voor arbeidsrechtbanken willen vermijden; • het eigen personeel in het Noorden willen motiveren. Deze motivaties leiden vaak tot problemen: • bedrijfscodes die met veel tam-tam aan het publiek bekend gemaakt worden, zijn zelden gekend door de arbeiders zelf; • vaak zijn bedrijfscodes een marketinginstrument en geen werkinstrument van het bedrijf. Zij worden niet vertaald en zijn niet beschikbaar in de productie-afdelingen in ontwikkelingslanden; • arbeiders hebben geen enkele mogelijkheid om schendingen aan te klagen; • de toepassing van een bedrijfscode is vaak de verant-
woordelijkheid van een CSR-departement in het bedrijf. Ze wordt zelden “gemainstreamd” in alle activiteiten van het bedrijf. Een mooie bedrijfscode op papier kan in strijd zijn met het aankoopbeleid van een multinationaal bedrijf, omdat de kost van betere arbeidsomstandigheden wordt afgewenteld op leveranciers en onderaannemers. De Oxfam International-campagne “Trading Away Our Rights” heeft dit in 2004 sterk aangeklaagd. 12 • de toepassing van de code wordt niet goed opgevolgd. Het bedrijf doet zelf aan monitoring of betaalt hiervoor onafhankelijke experts en ngo’s. Meer fundamenteel is dat bedrijfscodes functioneren in een juridisch vacuüm wat de bescherming van arbeidsrechten betreft. In China, bijvoorbeeld, bestaat op papier een vrij progressieve arbeidswetgeving, maar de toepassing door lokale overheden is beperkt. Wanneer een bedrijfscode zegt dat de plaatselijke arbeidswetgeving ook moet gerespecteerd worden door alle leveranciers en onderaannemers, stelt dit natuurlijk heel wat vragen. Ten slotte kunnen bedrijfscodes de strijd op de werkvloer, het onderhandelen van collectieve arbeidsovereenkomsten en de werking van de vakbonden sterk ondermijnen. Met sterke vakbonden die goede collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen onderhandelen met multinationale bedrijven zouden bedrijfscodes zelfs irrelevant zijn. 2. Werknemers onder druk
23
Welke strategie voor vakbonden en arbeidsorganisaties in Azië? AMRC, een partnerorganisatie van Oxfam-Solidariteit, maakte een kritische analyse van maatschappelijk verantwoord ondernemen in China en formuleerde drie pistes voor ngo’s en vakbonden om te reageren op de CSR-boom. 13 1-Demystifieer Maatschappelijk Verantwoord ondernemen: CSR wordt voorgesteld als een wondermiddel dat alle problemen op de werkvloer kan oplossen. Arbeidsorganisaties moeten de feiten rond de toepassing van CSR openbaar maken zodat de limieten ervan breder bekend worden. 2-Vorm front: ngo’s en vakbonden moeten hun ervaringen met CSR meer uitwisselen en een duidelijke visie uitwerken rond aanvaardbare standaarden. 3-Ontwikkel “driehoekssolidariteit“ tussen consumenten in het Noorden, arbeidsorganisaties in het Zuiden en de internationale vakbeweging: arbeiders moeten beter betrokken worden bij consumentenacties in het Noorden en de internationale solidariteit tussen arbeiders uit Noord en Zuid moet voorop staan.
Csr wist het politiek kantje van WaardigWerk “De ontwikkeling van CSR of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen is een perfecte illustratie van de race-to-the-bottom. Het is onder druk van bedrijven en investeringen dat de arbeidsreglementering – die als een obstakel beschouwd wordt voor de vrijhandel – misbruikt wordt. Multinationals proberen hun gezicht te redden door een gedragscode te ontwikkelen. Er bestaat geen enkele verplichting rond CSR en er zijn evenmin sancties beschikbaar. Concreet komt het erop neer dat de arbeidsrechten beperkt worden en de politieke aspecten van Waardig Werk uitgewist.“
Dae-oup Chang, expert Arbeidszaken, School of Oriental and African Studies, University of London.
24
2. Werknemers onder druk
4
OESO-richtlijnen
Hoewel Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in principe een vrijwillige activiteit is, proberen overheden deze vorm van ondernemen te reguleren. Meerdere Europese landen hebben hierrond recent wetten aangenomen, waaronder bijvoorbeeld Frankrijk met de wet van 2001 die bedrijven verplicht jaarlijks over hun CSR-activiteiten te rapporteren. Ook de Europese Unie is de laatste jaren actief geworden op dit terrein. 14 >Het belangrijkste internationaal orgaan dat maatschappelijk verantwoord ondernemen poogt te reguleren, is de OESO. Het sleutelinstrument zijn de “Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen” van 1976 die meerdere keren herzien zijn. Ze eisen verantwoordelijkheid rond: arbeidsverhoudingen, milieu, het vrijgeven van informatie, de bestrijding van corruptie, consumentenbelangen, wetenschap en technologie, concurrentieregels en belastingen. >Sinds de vijfde herziening van deze richtlijnen in 2000 bevatten de bepalingen rond arbeidsverhoudingen ook alle fundamentele ILO-normen. En de toepassing van de richtlijnen werd versterkt via Nationale Contactpunten (NCP). Deze Contactpunten (met vertegenwoordigers van de overheid, de werkgevers en de vakbonden) moeten de richtlijnen promoten en hun toepassing op een proactieve manier bewaken. Sinds 2000 zijn internationaal meer dan 70 klachten neergelegd rond de niet-naleving van deze richtlijnen; slechts enkele klachten hebben werkelijk tot een oplossing geleid. 15 Het Belgische NCP leidt een sluimerend bestaan. Niet alleen ontvangt het zeer weinig klachten, de uitkomst leidt ook niet altijd tot het gewenste resultaat: een grondig advies waardoor multinationale bedrijven hun beleid aanpassen. Uit vergelijkende studies met andere NCP’s blijkt dat het Belgische Contactpunt niet op een proactieve wijze waakt over de toepassing van de ethische richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het zwakste punt van deze richtlijnen blijft dat ze juridisch niet bindend zijn. Alles hangt af van de capaciteit van de overheidsorganen die deze Nationale Contactpunten bemannen. Bovendien bevinden de OESO-Contactpunten zich enkel in OESO-landen, waardoor ze heel moeilijk bereikbaar zijn voor actoren in het Zuiden.
Exportkrediet en Exportverzekeringen >
Respect voor de fundamentele arbeidsnormen in multinationale bedrijven kan een voorwaarde zijn om een exportkrediet of exportverzekering te bekomen. In België zijn instellingen als Delcredere, FINEXPO en de Belgische Maatschappij voor Internationale Investeringen actief op dit terrein. De verbinding om kredieten te verlenen mits het respecteren van fundamentele arbeidsnormen laat echter veel te wensen over.
>
Op 15 december 2008 organiseerden de koepel van de Vlaamse Noordzuidbeweging 11.11.11, CNCD-11.11.11 en Eurodad een seminarie met vertegenwoordigers van FINEXPO en Delcredere rond “verantwoord financieren“. Hier werd een onderzoeksrapport besproken van de International Peace Information Service (IPIS), een onafhankelijk researchinstituut dat focust op sub-Sahara Afrika, over de integratie van mensenrechten en van arbeids- en milieunormen in de werking van Delcredere. Het concluderend rapport van deze bijeenkomst is aan de regering overgemaakt en er werd een constructieve dialoog gestart om de werking van deze financieringsinstanties te verbeteren. Dit is een van de prioriteiten van de huidige nationale “Waardig Werk“-campagne.
noten 1 Suzanne Berger, “How we compete. What companies in the world are doing to make it in today’s global economy”, Currency Books, Double Day, Random House, 2006. 2 Dezelfde conclusies worden trouwens aangehaald in een aantal andere studies: Richard Falk, “Stage of siege.Will Globalization win out? In: International Affairs, Vol.73, pp 123-126, Alan Tonelson, “The Race tot the Bottom”, Boulder, Westview Press, 2000.
6 Zie: “The EU and the Social Dimension of Globalization. The EU’s contribution to extending the benefits for all.” op www.eurofound. europa.eu/eiro/2004/06/inbrief/eu0406201n.htm 7 Een goed overzicht van studies die de impact van bestaande sociale clausules meten zie: Jan Martin Witte, “Realizing Core Labor Standards. The potential and limits of voluntary codes and social clauses. A review of the literature”, GTZ, Programme office for Social and Ecological Standards, 2008. 8 Zie: Thomas Greven, “Social Standards in Bilateral and Regional Trade Agreements: Instruments, Enforcement and Policy Options for Trade Unions, FES Geneva Occasional Papers No.16, Geneva, 2005 9 Rainer Dombois, Erhard Hornberger en Jens Winter, “Transnational Labour Regulation in the NAFTA-A Problem of Institutional Design? The case of the NAALC”, in: Journal of Comparative Labor Law and Industrial Relations, Vol.19, No.4, pp.421-440. 10 Michael Urminsky, (ed.), “Self-Regulation in the Workplace. Codes of Conduct, Social Labelling and Socially Responsible Investment”, MCC Working Papae No.1, Geneva, International Labor Office, 1999, p.8 11 Rhys Jenkins, Ruth Person en Gill Seyfang (eds.), “Corporate Responsibility and Labor Rights: Codes of Conduct in the Global Economy”, London, Earthscan, p.19. Hernomen, in: Jan Martin Witte, “Realizing Core Labor Standards. The potential and limits of voluntary codes and social clauses. A review of the literature”, GTZ, Programme office for Social and Ecological Standards, 2008). 12 Oxfam International, “Trading Away our Rights. Women Working in Global Supply-Chains”, Februari 2004, op www.oxfam.org.uk/ resources/papers/tradingaway.html 13 Apo Leong, Chan Ka-Wai, Critical Reflection on CSR: A Labour’s Perspective, Asia Monitor Resource Centre, op www.amrc.org.hk/projects/Critical_+Refl ection_+on_+CSR 14 Zie bijvoorbeeld de Europese strategie voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen , op www.responsiblepractice.com/english/introduction/eu/ 15 Een goed overzicht van de cases is: Trade Union Advisory Committee, “The OECD Guidelines for Multinational Enterprises. Analysis of cases raised with national contact points between February 2001-November 2008”, te vinden op http://www.tuac. org/en/public/e-docs/00/00/03/C6/document_doc.phtml
3 Grondwet Internationale Arbeidsorganisatie, te lezen op www.ilo.org/ilolex/english/constq.htm 4 OECD, “International Trade and Core Labour Standard”, Paris, OECD, 2000. Er zijn zelfs studies die stellen dat de sociale stabiliteit die gegarandeerd wordt door het respect voor fundamentele arbeidsnormen ervoor zorgt dat landen aantrekkelijker worden voor buitenlandse investeerders. Zie bijvoorbeeld David Kucera, “The Effects of Core Workers Rights on Labor Costs and Foreign Direct Investment. Evaluating the “conventional wisdom”, In: International Labour Review, Vol.141, N.2, 2002. 5 Peter G.M. Swann, Paul Temple and Mark Shurmer, “Standards and Trade Performance: the UK Experience”, in: The Economic Journal, Vol.106, pp.1297-1313. Witold Czubala, Ben Shepherd and John S. Wilson, “Help or Hundrance? The Impact of Harmonized Standards on African Exports. Policy Research Working Paper 4400, World Bank, Washington D.C. 2. Werknemers onder druk
25
Het huidige productiesysteem draait op vrouwen en migranten met tijdelijke contracten die overuren presteren, of op informele werkers die totaal geen sociale bescherming genieten.
26
Arbeiders zijn de meest kwetsbare schakel in de internationale productieketen Myriam Gistelinck, Jean-Marc Caudron & Carole Crabbé (Campagne Vêtements propres), Alexandre Seron (CNCD)
De voorbije twintig jaar hebben de liberalisering van kapitaalstromen en de razendsnelle ontwikkeling van nieuwe technologieën op het vlak van communicatie en transport het productiemodel van vele bedrijven fundamenteel veranderd. Waar zij het productieproces vroeger op één plaats concentreerden, kunnen ze nu hun productie opsplitsen en overal ter wereld een stukje realiseren.
Hoofdstuk 3
Meer en meer voeren multinationale bedrijven op verschillende plaatsen ook verschillende activiteiten uit die deel uitmaken van een gecoördineerd en gestroomlijnd proces. Voor het maken van een kledingstuk kan katoen ingevoerd worden uit Zuid-Korea, dat gewoven en geverfd wordt in Taiwan en ten slotte met knopen uit China tot een broek in Thailand verwerkt wordt. 1
> Druk op leveranciers Multinationale bedrijven kunnen kiezen waar ze hun productieproces verwezenlijken. Ze gaan op zoek naar plaatsen die hen het meest interessant lijken en waar de productiekosten zo laag mogelijk zijn. Dit betekent niet dat ze het productieproces volledig uitbesteden. Sleutelactiviteiten van het bedrijf, zoals onderzoek en ontwikkeling, design of marketing van het product, blijven in het hoofdkwartier. Tussen de leveranciers en de onderaannemers speelt een grote concurrentie. Dit houdt de productiekosten laag. Aan de top van de
productieketen ontstaat een omgekeerde beweging. Via fusies en overnames worden ondernemingen groter en machtiger. Door een monopolie uit te bouwen binnen hun eigen markt kunnen ze steeds meer druk uitoefenen op de leveranciers en onderaannemers in de lagere schakels van de productieketen.
> De rol van aandeelhouders Dit moet ook bekeken worden vanuit een toenemend belang van de financiële sector in onze economie, de zg. “financiarisering”. Bedrijven zijn in handen van grote aandeelhouders die op winsten rekenen op korte termijn van meer dan 15% van het geïnvesteerde kapitaal. 2 Niet alleen de concurrentie om producten tegen een zo laag mogelijke prijs aan te bieden, maar vooral de druk van aandeelhouders speelt een belangrijke rol bij het verlagen van de productiekosten. Zoals professor Manzagol van de Universiteit van Montréal stelt: “Vandaag hebben bedrijfsleiders veel meer schrik van een tweehonderdtal invloedrijke financiële analisten dan van vakbonden waar ook ter wereld”. 3 > De laagste schakels Producenten in de lagere schakels van de productieketen moeten niet enkel goederen aanleveren tegen een zo laag mogelijke prijs, ze moeten ook op een snelle en flexibele manier produceren (“just-in-time”). Hun producten voldoen aan de strenge kwaliteitseisen van Europese of Amerikaanse consumenten. 4 De kost van dit systeem wordt afgewenteld op de laagste schakel in de productieketen: de arbeiders in ontwikkelingslanden. Gevolg? De producenten: • nemen vrouwen of migranten in dienst omdat die minder kosten, • maken gebruik van tijdelijke contracten die
3. Werknemers onder druk
27
Hoofdstuk 3
geen bijkomende garanties bieden, • zetten arbeiders onder druk om meer te produceren (overuren, stukloon), • ondermijnen vakbondsactiviteiten. 5
tuk-tuk chauffeurs in Cambodja, verkopers in broodjeszaken in Antwerpen, straatverkopers in Thailand. Alle “werkers”, informeel of formeel, kunnen op één of andere manier verbonden zijn met de internationale productieketen en ertoe bijdragen. Ook zij moeten hun goederen en diensten aan de laagst mogelijke prijzen leveren zodat de fabriek competitief kan blijven. De concurrenten staan immers klaar om hun plaats in te nemen.
Dit proces beperkt zich niet tot de fabrieksvloer. Ook informele werkers die indirect verbonden zijn met de fabriek worden op een impliciete manier opgenomen in de productieketen. Migranten actief in poetsbedrijven in Limburg,
Als bedrijven verhuizen
>
Tussen 2003 en 2006 gingen volgens de European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions 194.290 jobs verloren als gevolg van het verhuizen van een economische activiteit naar een land buiten de EU omwille van lagere arbeidskosten. 8 Hoewel een belangrijk cijfer, is dat “slechts” 7,9% van alle jobs die verloren gingen door bedrijfssluitingen, herstructureringen, interne reorganisaties en fusies of overnames. In bepaalde Europese landen en bepaalde sectoren
De trend om het productieproces te fragmenteren via onderaanneming en uitbesteding begon in de textielsector, de elektronicasector (pc’s) en de grote distributiebedrijven. Later heeft deze trend zich doorgezet in de automobielsector en andere segmenten van de ICT-industrie. In dit hoofdstuk bekijken we wat dit in de praktijk betekent.
28
komt “delokalisatie” meer voor. In Ierland en Portugal ging één op vier jobs verloren door de verhuis van een bedrijf. De meeste jobs gingen verloren in de financiële en industriële sectoren van de middelhoge en hoge technologie: de automobielsector, elektrische machines, elektronica (televisies, computers), de farmaceutische en chemische industrie. De meeste industriële jobs gingen naar Oost-europa en de jobs in de dienstensector naar Azië. Enkel in Italië en in Oost-Europese landen zoals Slovakije kwamen veel delokalisaties voor in “lichte” industrieën zoals de textielsector. De Europese textielindustrie is immers al een tiental jaren geleden voor een groot deel gedelokaliseerd. De cijfers tonen aan dat delokalisatie een complex fenomeen is. Het klopt niet dat alle jobs in Europa naar China verhuizen. Aziatische arbeiders zijn geen rechtstreekse concurrenten van arbeiders in Europa. Ze maken allebei deel uit van complexe internationale productieketens waarin arbeiders wereldwijd onder druk staan. Het grootste deel van de uitbesteding gebeurt trouwens lokaal.
>
Volgens een studie van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft de verviervoudiging van het aantal beschikbare arbeiders op de internationale markt sinds 1980 geleid tot meer invoer van halfafgewerkte goederen uit ontwikkelingslanden. 6 Hierdoor daalde het aandeel van het inkomen uit arbeid in het bruto nationaal product van de industrielanden. Ook de OESO stelt heel duidelijk dat internationale concurrentie de werkgelegenheid deed dalen in de meest kwetsbare industrieën. 7
3. Werknemers onder druk
1
Hoe zorgt de grootdistributie voor een wereldwijde toelevering?
2
Welke evolutie kent de elektronicasector?
3
De onzekere banen in de autosector
1
De grootdistributie: een wereldwijde toeleveringsketen Weinig ondernemingen hebben zoveel invloed op het leven van de consumenten en de werknemers als de grote distributieketens en de hard discounters. De grootdistributie vormt het speerpunt van het mondiale kapitalisme. Ze lijkt het typevoorbeeld van de “positieve spiraal”: ze biedt haar klanten de beste keuze tegen de beste prijs en schept steeds meer banen in haar winkels en bij haar leveranciers. Het Amerikaanse Wal-Mart is de superkampioen: het bedrijf heeft meer dan twee miljoen werknemers op meer dan 7.000 verkooppunten in heel de wereld en wordt dagelijks door tienduizenden leveranciers bevoorraad. De leider van het peloton is Carrefour. De Franse reus heeft een grote achterstand op Wal-Mart, maar verwelkomt toch nog elke dag 25 miljoen klanten in een dertigtal landen.
De controle over de toegang tot de markt In West-Europa is 85% van de voedingsdistributie in handen van 600 winkelketens die hun krachten bundelen in 110 inkoopcentrales. Ze vormen een echte flessenhals tussen de producent en de consument.
Landbouwers - Producenten - 3.200.000 Leveranciers - 160.000 Verwerkers - 80.000 Fabrikanten van afgewerkte producten - 8.600
> machtige marktspelers Met hun lage prijzen, groot marktaandeel en enorme verkoopvolumes zijn de grote distributieketens zo machtig aan het worden dat veel productiesectoren – waaronder de voedingssector en de wereldwijde kledingindustrie – alleen nog via hen toegang krijgen tot de markt. Zo hebben Carrefour, Cora en Trafic in België een uitgebreid kledingaanbod ontwikkeld. Lidl en Aldi hebben er een lokproduct met gekraakte prijzen van gemaakt. De macht die deze distributiereuzen op de markt verworven hebben, stelt hen in staat een enorme invloed uit te oefenen op de productieketens en de verbruiksgewoonten. Dankzij
hun omvang kunnen zij hun eigen voorwaarden en prijzen opleggen aan de leveranciers (zie kader Delhaize) en de consumenten, maar ook aan de tussenpersonen en aan hun eigen werknemers. Bovendien kunnen ze de politieke besluitvorming beïnvloeden. Hun enige doel: een maximale winst op korte termijn.
Inkoopcentrales - 110 Supermarkten - 600 Winkels - 170.000 Klanten - 89.000.000 Consumenten - 160.000.000
Bron: J. Grievink, The changing face of the global food industry - Presentatie voor de OESO-conferentie, Den Haag, 6/02/2003
Delhaize versus Unilever Het conflict tussen de Brits-Nederlandse multinational Unilever en de Belgische distributiereus Delhaize toont aan hoe de dominante actoren de markteconomie in een planeconomie veranderen. Delhaize beheerst samen met Carrefour en Colruyt 70% van de distributiemarkt. Unilever is op zijn beurt voor 20% van zijn verkoop (100 miljoen euro in België) afhankelijk van Delhaize. De “vrije” keuze van de consument in de supermarkt wordt dus grotendeels vooraf bepaald door de keuzes op een hoger niveau. Doorgaans speelt alles zich achter gesloten deuren af... maar eind 2008 barstte de bom tijdens de jaarlijkse onderhandelingen tussen de inkopers van Delhaize en hun leveranciers van Unilever. Het grootste conflictpunt waren de “achtermarges”, de overdreven dure diensten die de grootdistributie haar leveranciers aanrekent
om producten te voorzien van een referentie: een goede plaats in de rekken, promotie via folders en kortingen en andere min of meer oncontroleerbare en fictieve “prestaties” (…). Een heuse geldmachine, want Delhaize zou voor de referentie van een nieuw product tot 40.000 euro vragen. In ruil stelde Unilever een aantal eisen. Maar Delhaize weigerde en zette zijn “atoomwapen” in: begin 2009 haalde het 250 artikelen van Unilever uit de rekken – exit Zwan-worstjes, Lipton-ijsthee, soepjes van Knorr en jam van Effi... Delhaize kondigde via leugenachtige en illegale bordjes de “tijdelijke” afwezigheid van de Unilever-artikelen aan en nodigde de klanten uit om gelijkaardige producten van een concurrerend merk te kopen…De loopgravenoorlog ging verder met strijdlustige advertenties en confrontaties in de media. Het geruzie belichtte de keerzijde van de prijsetiketten – en de bedenkelijke praktijken van de heersers van de markt. 9 3. Werknemers onder druk
29
> Lage prijzen, wie betaalt? Grote distributieketens hanteren aankooppraktijken die erop gericht zijn van hun leveranciers de hoogste flexibiliteit en de laagste prijzen te verkrijgen. Het onlangs door de Schone Klerencampagne gepubliceerde verslag “En maar incasseren!” 10 toont aan dat deze houding de grootdistributie doet kiezen voor fabrieken waarvan de eigenaars geneigd zijn hun voorwaarden te aanvaarden, omdat ze zich in een wanhopige situatie bevinden of omdat ze minder scrupules hebben dan anderen. De tijds- en kostendruk wordt direct op de arbeiders afgewenteld, door: • steeds meer gebruik te maken van uitzendarbeid; • een toevlucht te nemen tot systematisch onbetaald en verplicht overwerk; • lonen uit te keren die te laag zijn om van te leven. Zo werken de arbeiders die in Bangladesh kleren maken voor Lidl 10 uur per dag en zeven dagen per week, voor een maandloon van 34 euro. Zelfs in Bangladesh kan je met 1 euro per dag niet voldoen aan de basisbehoeften… De druk van de grootdistributie leidt ook tot een krachtige repressie tegen de vakbonden. Arbeiders die zich proberen te organiseren om hun rechten collectief te verdedigen, worden geïntimideerd en bedreigd. Ze riskeren elk ogenblik hun werk te verliezen en op een zwarte lijst terecht te komen.
“Als je een vakbond sticht, word je ontslagen, dat staat in het contract,” legt een Indiase arbeider uit. Vakbondswerk kan in sommige gevallen zelfs levensgevaarlijk zijn.
> Gigantische schaal, gigantische verantwoordelijkheid! De distributiegiganten beweren dat ze maatregelen nemen om overtredingen van de arbeidsrechten in hun toeleveringsketens aan te pakken. Ze verwijzen naar een “gedragscode” en nemen deel aan bedrijfsnetwerken die sociale audits ontwikkelen en informatie uitwisselen over de sociale kwaliteit van hun gemeenschappelijke leveranciers. Carrefour heeft in 2007 bijvoorbeeld 609 sociale audits in fabrieken georganiseerd… maar geen enkel resultaat werd gepubliceerd. Wal-Mart voerde meer dan 16.000 audits uit. De problemen worden wel vastgesteld maar niet opgelost. Erger nog, door de toename van het aantal audits zonder reële impact op de arbeidsomstandigheden verliest dit instrument aan kracht en geloofwaardigheid. De inkooppraktijken van de grootdistributie vormen het probleem. In elk stadium van de keten – van de keuze van de leveranciers tot de betaling van de goederen –moeten de distributiegiganten leveringstermijnen hanteren die aanvaarbare arbeidsvoorwaarden garanderen voor alle betrokkenen. Iedereen heeft recht op de “beste prijs”!
Textielarbeiders in Bangladesh werken tien uur per dag, zeven dagen per week, voor een maandloon van 34 euro.
30
3. Werknemers onder druk
2
De evolutie in de elektronicasector: mobiele telefoons Gsm’s zijn niet meer weg te denken uit het straatbeeld en het dagelijkse leven. In West-Europa heeft 90% van de bevolking een mobiele telefoon. Weinig mensen staan er bij stil dat de kost van mobiel telefoneren zich niet beperkt tot onze telefoonrekening. Deze wordt ook gevoeld door vele arbeiders wereldwijd. De Stichting Onderzoek Multilaterale Ondernemingen publiceerde in 2006 een studie rond de arbeidsomstandigheden in de mobiele telefoonindustrie. Tussen 2001 en 2004 kende de sector een sterke groei van gemiddeld 22,2% per jaar. 11 Sinds de tweede helft van 2005 heeft zich echter een daling ingezet. De belangrijkste oorzaak is de beperkte groeimogelijkheid in de industrielanden (ondanks de upgrading naar de Blackberry of de I-phone). Voor 2009 wordt zoals in vele andere sectoren gesteld dat de verkoop met 4 tot 5% zal dalen. Intussen groeit de markt voor mobiele telefoons in ontwikkelingslanden, vooral in Azië. De industrie wordt gedomineerd door een beperkt aantal sterke bedrijven aan de top van de productieketen. Vijf grote spelers (Nokia, Samsung, Sony Ericsson, LG en Motorola) hadden in 2005 bijna 80% van het marktaandeel in handen. De meeste kleinere spelers zullen weldra uit de markt geconcurreerd worden.
Drie bedrijfstypes in de ICT-sector Zoals in vele takken van de ICT-sector, bestaat de mobiele telefoonindustrie uit drie bedrijfstypes:
> >
EMS (Electronics Manufacturing Services): verzorgen de productie en het beheer van de hele productieketen in opdracht van de OEM zonder dat ze de intellectuele eigendomsrechten of de merknaam van het product bezitten.
>
ODM (Original Design Manufacturer): verzorgen de productie en het beheer van de hele productieketen in opdracht van de OEM zonder dat ze de merknaam bewaren; de intellectuele eigendomsrechten blijven wel behouden.
De tendens om steeds meer mobiele telefoons te produceren voor gebruikers in ontwikkelingslanden en het toenemende belang van uitbesteding zorgen ervoor dat het productieproces verhuist naar opkomende landen waar arbeidskosten en grondprijzen lager zijn. China is veruit de meest aantrekkelijke bestemming. In 2004 stond China al in voor 36% van de productie van mobiele telefoons en dit cijfer zal tegen eind 2010 oplopen tot 75%.
Arbeidsomstandigheden in een Chinese fabriek In 2006 heeft het Asia Monitor Resource Centre in opdracht van de Internationale Federatie van Metaalwerkers de industriële relaties en de arbeidsomstandigheden in multinationale bedrijven in China onderzocht in een aantal industriële sectoren die gelinkt worden aan de metaalvakbond (ICT, scheepsbouw, automobielsector). 13 Het onderzoek bevat 27 casestudies in buitenlandse bedrijven, o.a. in een Nokiafabriek in Dongguan, Guangdong. 22 arbeiders uit alle productielijnen van de fabriek werden ondervraagd. Uit hun antwoorden bleek dat ze 11 uur en een kwartier per dag moeten werken, gedurende 14 tot 16 dagen per maand. Ze maken per maand 4 tot 6 dagen overuren en verdienen hiervoor standaard 800 rmb (87 euro). Door overuren te kloppen kunnen ze 1.200 rmb (130 euro) per maand verdienen, een loon dat hoger ligt dan bij andere bedrijven in de regio. De fabriek geeft ook een subsidie om de verblijfskosten in een gemeenschappelijke accommodatie te dekken. De arbeiders die geïnterviewd werden, hebben bijna niets gehoord over vakbondsactiviteiten in het bedrijf. Arbeiders die al meer dan twee jaar actief waren, hadden op geen enkel moment iets gehoord over sociale verkiezingen. Zij weten wel dat ze elke maand 5 rmb betalen aan de vakbond en dat iedere arbeider 200 rmb kan krijgen als premie tegen deshydratatie in de zomer. De voorzitter van de vakbond is tegelijk voorzitter van Dongguan Nanxin Industrial Development Corporation, een Chinese investeringsmaatschappij. Alle leden van het vakbondscomité zijn managers.
>
OEM (Original Equipment Manufacturer): design en productie van producten met merknamen gekend bij het grote publiek (Nokia, Ericsson, Motorola, Samsung, LG)
OEM-bedrijven zoals Nokia en Ericsson voelen de noodzaak zich te concentreren op een aantal sleutelactiviteiten zoals design, onderzoek, ontwikkeling en marketing omdat die activiteiten voor grotere winstmarges zorgen. Vermits het productieproces op zich niet veel toegevoegde waarde kan genereren, zal uitbesteding steeds belangrijker worden.
>
Omdat de groeimogelijkheden van de sector vooral in ontwikkelingslanden zitten, ontstaat een enorme druk om producten te maken die beschikbaar zijn voor de lage segmenten van de markt en dus om de goedkoopst mogelijke handset te produceren. In 2006 schommelde de laagste prijs tussen 25 en 40 dollar. Om deze extreem lage prijzen te compenseren, verhuizen bedrijven een deel van hun productie naar ontwikkelingslanden waar ze kunnen profiteren van lage arbeidskosten.
Uitbesteding is in de elektronicasector relatief nieuw en komt minder voor dan bijvoorbeeld in de computerindustrie. 12 Een aantal producenten verkiest de productie niet uit te besteden uit vrees de controle te verliezen op de intellectuele eigendomsrechten. Nokia besteedt slechts 30% van de productie uit, en meestal aan EMS-bedrijven (zie kader Bedrijfstype). Het fenomeen van uitbesteding is echter in volle opgang.
3. Werknemers onder druk
31
3
De onzekere toekomst in de autosector De wereldwijde autoproductie, traditioneel geconcentreerd in drie geografische zones (de Europese Unie, Noord-Amerika en Azië), ondergaat sinds enkele jaren een ingrijpende verandering. Er is steeds meer “delokalisering” naar het Oosten. Anderzijds wordt de auto-industrie getroffen door een ongeziene crisis. De grote groepen vragen overheidssteun om uit het slop te geraken. Dit dubbele verschijnsel maakt de bevordering van een mondiale Waardig Werkagenda alleen maar moeilijker.
> Delokalisering en onderaanneming Onderaanneming is sinds de jaren ’90 een integraal onderdeel van de strategie van de autoconstructeurs, zowel in het Noorden als in het Zuiden, in Europa en in Azië. Fabrikanten van uitrusting en leveranciers realiseren vandaag driekwart van de industriële waarde van een auto. Er is een nieuwe taakverdeling ontstaan: 1. het centrum (de Verenigde Staten, Japan, Europa) zorgt voor het ontwerp en de distributie van de producten; 2. de semiperiferie (de opkomende landen) specialiseert zich in de assemblage van de componenten en de fabricage van de producten; 3. de periferie (de minst geavanceerde landen) levert de grondstoffen. De constructeurs en de fabrikanten van uitrusting hebben hun productieprocessen eerst naar Oost-Europa verplaatst en daarna naar de opkomende Aziatische landen, waar de arbeid goedkoop is en een leger van onderaannemers de lokale bevoorrading kan verzorgen. De vroegere “verticale” integratie van de grote autofabrikanten heeft plaats geruimd voor een fragmentering van de productieketens, waarbij elk segment de goedkoopste plaatsen opzoekt. Onderaan de piramide van de leveranciers en onderaannemers vecht een groot aantal bedrijven om bestellingen. De felle concurrentie leidt tot een sterke druk om de arbeidskosten te verlagen en de arbeidsvoorwaarden te dereguleren.
> Op naar Eldorado Koortsachtig op zoek naar investeringen leveren de staten en de regio’s een genadeloze concurrentiestrijd om fabrikanten aan te trekken. Ze gooien twee wapens in de strijd: flexibiliteit en deregulering. Iedereen probeert zichzelf zo goed mogelijk te verkopen: • Spanje ontwikkelt “bedrijfsvriendelijke” industriezones; 14 • Roemenië pakt uit met een buitengewoon soepele arbeidswetgeving; 15 • in China is de arbeid 15 tot 20 keer goedkoper dan in de westerse landen; 16
32
3. Werknemers onder druk
• India opent bijzondere economische zones met een buitengewoon voordelige fiscaliteit... De competitie speelt zich af tegen een achtergrond van concurrerende voordelen: lage loonkosten, de liberalisering van de arbeidsmarkt, fiscale vrijstellingen of voordelen, bilaterale of regionale vrijhandelsakkoorden, overheidssteun, versoepeling van de wetten. Sinds de autofabrikanten over efficiënte vestigingen in de opkomende landen beschikken, is Azië het Eldorado of de sterkste groeipool van de productie. China en India willen wedijveren met de wereldreuzen van de auto. 17 In de kuststreken van China vormen de multinationals “joint ventures” met plaatselijke ondernemingen. In het kielzog van Tata Motors kiezen veel groepen voor India om goedkope auto’s te produceren. 18 Kleinere landen als Thailand en Indonesië springen mee in de dans en hopen op hun beurt een plaats op de regionale of zelfs op de wereldmarkt te veroveren.
> Geen waardig werk Aangezien de loonkosten het knelpunt van de autosector blijven, wordt dit element zowel in het Westen als in het Oosten als de cruciale parameter beschouwd. Overal zijn het uiteindelijk de werknemers die met elkaar moeten concurreren. De onderaanneming leidt direct of indirect tot een druk op de kosten en tot een achteruitgang van de arbeidsomstandigheden. Het aantal banen voor arbeiders is het kleinst aan de top van de piramide en het grootst aan de basis, waar de banen in toenemende mate onzeker en slecht betaald zijn. Hoe lager op de ladder, hoe minder respect voor de sociale rechten en de rechten van werknemers. De vakbonden staan minder sterk, de werknemers zijn meer geïsoleerd en de arbeidsverhoudingen worden individueler. Vooral in arme landen is dit een pijnlijke problematiek. Tot overmaat van ramp verergert de huidige economische crisis de situatie: de daling van de bestellingen heeft een directe weerslag op de werkgelegenheid bij het moederbedrijf, haar filialen, de verkooppunten, de assemblagefabrieken, de leveranciers en de onderaannemers. Overal worden banen onzekerder en contracten flexibeler. Overal zijn er herstructureringen, verkortingen van de arbeidstijd, loonsverlagingen. Nog mooier: de directies laten hun werknemers kiezen tussen arbeidstijdverkorting met loonverlaging of gewoon ontslag. De kogel of de strop, kiest u maar. De tweedehandse markt of het autokerkhof, de arbeiders hebben het voor het zeggen.
Het aantal banen voor arbeiders is het kleinst aan de top en het grootst aan de basis van de piramide. Daar zijn de banen ook in toenemende mate onzeker 3. Investering en en Ontwikkeling slecht betaald. 33
“We hebben geen machines nodig, mensen kosten minder” De Thaise provincie Rayong stelt zich graag voor als het “Detroit van Azië”. Alle grote namen uit de autosector zijn er aanwezig: Toyota, Ford, Mazda, GM, Suzuki… Elke dag gaan honderdduizenden arbeiders aan de slag in toeleveringsbedrijven en de assemblage. Slechts één woord telt: “goedkoper”.
“Dit systeem bepaalt de bonus van een ploeg op basis van de behaalde resultaten in vijf categorieën: het volume, de kwaliteit, de veiligheid, het personeel en de kosten. Om het maximale aantal bonussen binnen te halen, moeten de ploegen de productie en kwaliteit verhogen in minder tijd en met weinig ongevallen. De redenering van GM is simpel: waarom investeren in machines wanneer we goedkope en flexibele arbeiders hebben? Ze weten dat we die bonussen nodig hebben om te kunnen overleven. Dus zetten ze ons onder druk…”.
>
Om de kosten nog verder terug te dringen, schakelt GM sinds een aantal jaren tijdelijke werkkrachten in. Een praktijk die steeds meer voorkomt in de Thaise bedrijven. “Via de tussenkomst van een uitzendbureau - dat toebehoort aan de eigenaar van de fabriek - rekruteert GM honderden arbeiders die slechts 4.500 baht per maand verdienen en die niet dezelfde voordelen genieten als de vaste werknemers. Deze tijdelijke werkkrachten maken al 15% uit van de 3.000 arbeiders en hun aantal blijft stijgen. Bij Ford zijn meer dan de helft van de arbeiders tijdelijk. Vroeger kon je na 1 jaar hopen op een vast contract, maar nu kan je heel je leven tijdelijk blijven! Deze arbeiders zijn heel praktisch voor de directie: ze kunnen van de ene op de andere dag ontslagen worden en ze kunnen zich niet aansluiten bij een vakbond. Wat wil je nog meer?”.
Prairot Cotsung, arbeider bij General Motors Thailand (foto), vertelt waar dit in de praktijk op neerkomt: “Ik werk nu 7 jaar bij GM. Op mijn dertigste kan ik al zeggen dat ik mij oud voel. Iedereen werkt hier heel hard om een beetje meer te kunnen verdienen dan het minimumloon. Ik krijg 10.000 baht per maand (212 euro), maar een beginnende arbeider krijgt niet meer dan 5.300 baht. Zelfs met jaarlijkse loonsverhogingen is dit te weinig, vooral door de inflatie. En het meest aanstootgevende is dat de directie 20 tot 40 keer meer verdient.”
>
Behalve slecht betaald, worden de arbeiders van GM Thailand ook streng gecontroleerd op hun productiviteit. Daarvoor heeft de firma een ingenieus systeem bedacht: de “Business Performance Development Board”.
en de vakbonden? De internationale verbrokkeling van de productieprocessen en de verspreiding van de werknemers heeft hun vermogen om zich te organiseren, te vertegenwoordigen en actie te voeren sterk ondermijnd. Hoewel de vakbonden relatief goed aanwezig blijven in de grootste bedrijven van de sector, stoten ze op steeds meer moeilijkheden in de filialen, bij de leveranciers of in de keten van onderaannemers.
> La Fontaine had ongelijk. De autosector illustreert de beperkingen van het huidige mondiale systeem. De globalisering verzwakt de staten en doet de regels beetje bij beetje vervagen, ten koste van de arbeiders. Eigenlijk had La Fontaine ongelijk: de krekel zong heel de zomer lang, zonder aan de winter te denken. En de mier danste mee. Maar nu is de tijd van zingen en dansen voorbij, zowel voor de ondernemingswereld als voor de regeringen. De bedrijven zoeken vers geld, dus leningen. De regeringen hebben gebrek aan ei-
34
3. Werknemers onder druk
gen middelen, dus aan antwoorden. Uiteindelijk zijn de werknemers de grote slachtoffers van dit mechanisme. Het systeem hapert en de werknemers krijgen de klappen. Toch is er nog niets definitief verloren. De trend van de concurrentie tussen de staten en de neerwaartse spiraal is omkeerbaar. Het is tijd voor een nieuw paradigma. De politieke besluitvormers kunnen regulerende mechanismen invoeren die als een soort wegcode zullen werken. Duidelijke, door iedereen aanvaarde regels die de overheid aan de privésector oplegt. Regels om na te leven, met straffen voor wie ze overtreedt. Maar hoewel de regeringen de voorbije maanden hebben verklaard dat zij willen reguleren, wachten we nog altijd op de invoering van de nieuwe mechanismen die fundamenteel zijn om de agenda van fatsoenlijk werk in de wereld te bevorderen. De werknemers moeten dus op hun hoede blijven.
Noten 1 Zie getuigenis bedrijfsleider Li&Fung (Oxfam International, “Trading Away our Rights. Women Working in Global Supply-Chains”, februari 2004, op http://www.oxfam.org.uk/resources/papers/ tradingaway.html, p. 35) 2 Arnaud Zacharie, “Mondialisation et emploi: anatomie des grande mutations”, in Arnaud Zacharie en Alexandre Seron, Mondialiser le travail décent, Editions Luc Pire, Bruxelles, 2008, p. 14. 3 Claude Manzagol, La Mondialisation. Données, mécanismes et enjeux, Armand Colin, 2003, p.58 4 Oxfam International, ibid., p.36 5 Oxfam International, ibid., p.5. 6 IMF, World Economic Outlook. Spillovers and Cycles in the Global Economy, Washington DC, april 2007 http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2007/01/index.htm 7 OECD, Globalisation, Jobs and Wages, Parijs, juni 2007, op http://www.oecd.org/dataoecd/27/1/38796126.pdf 8 ERM Report 2007: Restructuring and employment in the EU: The impact of globalisation, European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, 2007, op http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef0768.htm
11 SOMO, The High Cost of Calling, p.14 12 Uitbesteding wordt in de studie van SOMO verstaan als uitbesteding van de assemblage-activiteit op zich. Men houdt hierbij geen rekening met de uitbesteding van de productie van bepaalde componenten van een mobiele telefoon. Dikwijls zijn de arbeidsomstandigheden bij deze producenten nog slechter. 13 Asia Monitor Resource Centre, Report on Industrial Relations and Working Conditions in IMF-related TNCs in China (Commissioned by the International Metalworkers’ Federation), op http://www.amrc.org.hk/projects/IMF_china_report 14 Enrique de Miguel Fernandez (coll.), “Localisation et délocalisation de la production dans le secteur automobile : possibles effets dans le cas espagnol”, GERPISA, 2001. 15 Bron: www.investirenroumanie.com. 16 Dit zou een besparing van gemiddeld 40% op de kostprijs van het afgewerkte product opleveren 17 In Trends, 4 september 2007. 18 “L’Inde va devenir le centre asiatique de production des voitures à bas coût”, in Le Monde, 31 juli 2007.
9 IX Gresea, “Delhaize boycotte Unilever”, 20 februari 2009, op www.gresea.be 10 En maar incasseren... Arbeids- en aankooppraktijken van distributiegiganten”, rapport gepubliceerd in februari 2009 door de Schone Kleren Campagne, gebaseerd op onderzoek bij 440 werknemers uit 30 fabrieken in India, Thailand en Sri Lanka die kleding produceren voor Wal-Mart, Carrefour, Tesco, Aldi en/ of Lidl. De Campagne Meilleur Marché, gecoördineerd door de Schone Kleren Campagne, wordt in Franstalig België gevoerd door Oxfam Solidarité, Oxfam Magasins, CNCD 11 .11.11, CSC, CNE, FGTB, SETCA, Jeunes CSC, Jeunes FGTB, Solidarité mondiale, Peuples Solidaires, Empreintes, RésoJ en ACRF. Voor meer informatie, om lid te worden of om deel te nemen: www.meilleurmarche.be.
3. Werknemers onder druk
35
Omdat er geen traditionele werkgeverwerknemerrelatie is, ontbreekt bij de arbeidsters het potentieel om een tegenmacht te vormen.
36
Flexibilisering en informalisering van de arbeid in Zuidoost-Azië Myriam Gistelinck en Hilde Van Regenmortel (AMRC)
Hoofdstuk 4
De regio Zuidoost-Azië wordt gekenmerkt door een sterke economische groei en een doorgedreven liberalisering van handels- en investeringsstromen. Tot vóór de huidige economische crisis kende de regio gedurende vele jaren groeicijfers die systematisch boven de 5% lagen. We bekijken de minder prettige facetten van dit succesverhaal in Cambodja, Thailand, Vietnam en Laos. Ook voor de impact van de huidige economische crisis hebben we aandacht. De hoge groeicijfers van de economie in Zuidoost-Azië houden onder meer verband met de toenemende export van industriële goederen (o.a. elektronica en textiel) naar de Amerikaanse, de Japanse en in mindere mate de Europese markten. Deze exportproductie is vaak in handen van buitenlandse investeerders. In Azië trekken China en Vietnam de meeste buitenlandse investeringen aan. Andere landen proberen hen in te halen, door o.a. binnen en buiten ASEAN (tien landen die lid zijn van de Association of Southeast Asian Nations) handels- en investeringsakkoorden te sluiten met grote economische machten zoals Japan, China, de VS en de EU. 1 De economische groei heeft algemeen gesproken bijgedragen tot een daling van de armoedecijfers, 2 maar zorgde ook voor een steeds groeiende ongelijkheid en de uitsluiting van bepaalde sociale groepen en arbeiders. Om in hun levensbehoeften te voorzien, moeten
arbeiders vaak meer dan 60 uur per week werken. De helft van alle Aziatische arbeiders leeft nog altijd van minder dan 1,5 euro per dag. Zij zijn m.a.w. ‘werkende armen’. Anderzijds hebben decennia van economische groei niet meer werkgelegenheid gecreëerd. Volgens cijfers van het IMF daalde de werkgelegenheid tussen 1995 en 2005 in 12 van de 17 onderzochte landen in de regio. Dit is het fenomeen van de “jobloze economische groei”. Volgens René Ofreneo, professor Industriële relaties aan de University of the PhilippinesDiliman, vormt dit een belangrijke oorzaak van de doorgedreven flexibilisering en informalisering van de arbeidsmarkten in de regio. 3 Dank zij het opbod tussen concurrerende landen bestaat er een grote massa werklozen, in combinatie met een aantrekkelijk investeringsklimaat. Dat maakt dat alle deuren wijd open staan voor multinationale bedrijven om van de ene regio met lage arbeidskosten naar de andere te verhuizen. Een belangrijk gevolg hiervan is een verregaande flexibilisering van de arbeidsmarkten. 1
2 3 4 5
Flexibilisering, informalisering en informele arbeid Cambodja, economische groei met scherpe kantjes Thailand, migrantenarbeid als eindpunt van de race-to-the-bottom Vietnam, de achterkant van het rodeloperbeleid De impact van de crisis
4. Werknemers onder druk
37
1
Flexibilisering, informalisering en informele arbeid V. Spike Peterson, auteur van het boek “A Critical Rewriting of Global Political Economy”, beschouwt de flexibilisering als een fundamentele verandering in het productieproces. 4 Het productiemodel met grote fabriekssites waarin een grote groep arbeiders goederen voor de massaconsumptie produceert, wordt verlaten. Dat model, waarbij de arbeiders vaak aangesloten waren bij een vakbond, maakt nu plaats voor een mondiaal verspreid productieproces, waarin autonome management- en arbeidersploegen “justin-time” produceren voor kleine nichemarkten.
> Flexibilisering vormt een antwoord op de internationalisering van de markt. Het houdt rechtstreeks verband met de vrijmaking van investeringsstromen en de internationale handel. De productie moet steeds beter beantwoorden aan de veranderende eisen van deze markt en moet dus heel flexibel georganiseerd worden. Vandaar dat arbeiders steeds gemakkelijker aangeworven en opnieuw ontslagen worden, vaak via interimkantoren. Ze werken in ploegverband, doen overuren of produceren per stuk. Flexibilisering is ook in Europa erg populair. Voor vele arbeiders betekent het een verlies van werkzekerheid en een verhoging van de werkdruk. Toch genieten “geflexibiliseerde” arbeiders nog van een aantal garanties van de arbeidswetgeving. Zo kan een arbeidster in Cambodja aanspraak maken op zwangerschapsverlof indien ze meer dan één jaar met een contract heeft gewerkt. Dat bedrijven in de globale concurrentieslag proberen de productiekosten te drukken, is niet nieuw. Het gebruiken van migrantenarbeid of het verhuizen van productiesites naar taxvriendelijke exportzones in lageloonlanden zijn bekende fenomenen, ook voor ons in België.
> Informaliseren is de nieuwste ingreep van bedrijven om de winsten te blijven verzekeren. Ze schakelen meer niet-reguliere en dus niet beschermde werkers in en omzeilen zo de arbeidswetgeving. Dit is een stap verder dan het flexibel inzetten van reguliere werkers. Waar mogelijk worden delen van het productieproces uitbesteed, niet aan andere bedrijven maar aan individuele werkers. 5
38
wettelijke verplichtingen van de werkgever. De werkers van hun kant raken geïsoleerd. Er ontstaat een puur commerciële relatie die niet bezegeld wordt met een degelijk contract, laat staan dat de werkers een goede prijs krijgen voor hun producten of diensten. De informele sector draagt bij tot het formele productieproces, zonder te kunnen genieten van de wettelijke voordelen. Een soortgelijk fenomeen is het uitbesteden van het personeelsbeleid aan externe actoren, meer bepaald de recrutering. Vooral tijdelijke arbeidskrachten worden zo aangeworven, maar ook veiligheids- of onderhoudspersoneel, al dan niet met een contract. Terwijl deze werkers in het Westen aan de wet onderworpen zijn, is dat in het Zuiden minder het geval. Hun contract laat te wensen over en wijzigingen in het bedrijfsmanagement kunnen niet door de werkers aangevochten worden omdat zij niet rechtstreeks voor het bedrijf werken. Er bestaat geen gereglementeerde werkrelatie werkgeverwerknemer, zodat de traditionele arbeidsbemiddeling niet langer kan uitgeoefend worden.
> De groei van de informele sector op zich is eveneens belangrijk. Ondanks de jarenlange economische groei kon de formele sector de aanzwellende arbeidsreserves niet opvangen. De commercialisering van de landbouw zorgde voor een ernstige ondertewerkstelling op het platteland; anderzijds werden steeds meer arbeiders in de informalisering geduwd. Dit fenomeen kan gelinkt worden aan ongebreidelde vrije marktmechanismen. De demografische groei en de economische crisis doen het leger werkzoekenden verder aangroeien. En waar anders kan nog een duit verdiend worden dan in de informele sector?
Voorbeelden genoeg: vrouwen naaien thuis knopen aan of pakken producten in. Chauffeurs kopen een vrachtwagen op afbetaling en doen transport voor bedrijven. Verzamelaars van oud metaal doen de voorsortering voor een producent van blikvoeding. Ook boeren die produceren voor bedrijven (contractfarming) zitten in hetzelfde schuitje.
De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) schat dat de informele arbeid: • in Azië 65% van de totale industriële arbeid bedraagt, • in Noord-Afrika 48% is, • in Latijns-Amerika 51% is, • in sub-Sahara Afrika 72% is, • in Cambodja ongeveer 85% van de actieve bevolking omvat (industriële sector, dienstensector en landbouwsector), • in Vietnam en Thailand respectievelijk 77% en 67% van de totale actieve bevolking bedraagt. 6 (Deze cijfers houden geen rekening met de vele informele werkers in de landbouwsector).
Behalve dat de productiemiddelen naar de rekening van de werkers doorgeschoven worden, valt ook de directe relatie tussen werkgever en werknemer weg en daarmee dus de
De groep informele arbeiders in Zuidoost-Azië is enorm heterogeen. Informele werkers kunnen zelfstandige boeren, seizoenarbeiders, thuiswerkers, ambulante verkopers,
4. Werknemers onder druk
tuktuk chauffeurs, illegale migranten of informele werkers in de bouwsector zijn. De cijfers over informeel werk in Azië variëren sterk volgens de criteria die gehanteerd worden om arbeiders als ‘informeel’ te bestempelen.
> De arbeidsomstandigheden van de informele werkers zijn erbarmelijk: extreem lage lonen, lange arbeidstijden, uitbuiting van de vrouwelijke arbeidsters en een totale afwezigheid van mechanismen die gezondheid en veiligheid op de werkplaats garanderen. Behalve het totale gebrek aan bescherming staan de informele werkers vaak geïsoleerd en zijn ze niet georganiseerd. Door de afwezigheid van een traditionele werknemer/werkge-
2
verrelatie wordt het potentieel om tegenmacht te bieden gefnuikt en staan de arbeiders eigenlijk machteloos. Het probleem van informalisering van de arbeid en de toename van informeel werk kan daarom niet alleen opgelost worden door een uitbreiding van de bestaande arbeidswetgeving voor informele werkers, simpelweg omdat ze niet kan afgedwongen worden. Er moet gezocht worden naar nieuwe vormen van organisatie die ingrijpen op de gewijzigde machtsverhoudingen. Op dit punt valt de arbeidsproblematiek eigenlijk opvallend goed samen met de armoedeproblematiek. Beiden worden immers gekenmerkt door fundamenteel ongelijke machtsverhoudingen waarmee kwetsbare groepen geconfronteerd worden.
Cambodja, economische groei met scherpe kantjes Tijdens het democratiseringsproces begin jaren 90 ontving Cambodja heel wat hulp van bilaterale donoren en internationale instellingen (o.a. de Wereldbank en het IMF) in het kader van structurele aanpassingsprogramma’s. De hulp had als doel de economie uit te bouwen volgens de traditionele recepten van exportgeleide groei, het aantrekken van buitenlandse investeringen, privatisering, deregulering en de verhoging van de productiviteit in de landbouwsector.
> De voorbije jaren kende Cambodja economische groeicijfers van meer dan 7% (de cijfers voor 2009 er minder rooskleurig uitzien). Aan de basis van deze economische groei ligt vooral de export van textielproducten en in mindere mate ook de ontwikkeling van het toerisme. Waar de textielsector in 2000 ongeveer 110.000 arbeiders tewerkstelde, is de sector op dit moment goed voor maar liefst 350.000 arbeidsplaatsen. 7 In Cambodja wordt vooral de textielindustrie gedomineerd door buitenlandse investeerders die aangetrokken worden door de extreem lage arbeidskosten en de vrije toegang van Cambodjaanse producten tot de Europese en Amerikaanse markten. 8 Tot 2005 bestond er in het kader van de Wereldhandelsorganisatie een internationaal quotaregime voor textiel (met als basis het Multivezel-Akkoord). Belangrijke textielproducerende landen (India, Thailand, Sri Lanka, Bangladesh) konden slechts een bepaalde hoeveelheid textiel uitvoeren, wat het aandeel van Cambodja in de uitvoer van textiel naar deze markten deed groeien. 9
> De investerings- en arbeidsproblematiek kan echter niet los gezien worden van de “landproblematiek” in Cambodja. Tot 1992 was alle land collectief. Bij het overgangsproces naar meer industrialisering kwam veel grond door corruptie in handen van staatsfunctionarissen, die deze vervolgens doorverkochten voor lucratieve doeleinden. Hierdoor verloren vele boeren hun land.
Bovendien werd de laatste jaren steeds meer land aangewend voor grootschalige plantages (o.a. voor biobrandstoffen). Dit relatief nieuwe agro-industrieel landbouwmodel, bedreigt samen met de inrichting van verschillende speciale economische zones en de uitbouw van grote toeristische bouwprojecten (allemaal in handen van rijke investeerders), de levensomstandigheden van Cambodjaanse boeren. Omdat zij hun landrechten verliezen, moeten zij om in hun levensbehoeften te voorzien het land ontvluchten. Dit fenomeen vergroot de informele sector en zorgt voor een enorme druk tot informalisering in de industriële sectoren. 10 • In 2003 was de informele economie goed voor 62% van het Bruto Binnenlands Product. 85% van de actieve bevolking werkte in de informele sector XX10. De informele economie bestaat vooral uit “zelfstandige” werkers (boeren en kleinhandel) en thuisarbeiders die meestal actief zijn in de landbouwsector. • Hoewel het aandeel van de landbouwsector in de Cambodjaanse economie steeds vermindert, stelt de sector omwille van de bevolkingsgroei en het gebrek aan mogelijkheden binnen de industrie, steeds meer mensen tewerk. In de steden zijn informele werkers en werksters vooral actief als straatverkopers, moto-taxichauffeurs, restaurantpersoneel of seksarbeiders. Er bestaat een belangrijk genderverschil in het type van informeel werk dat mannen en vrouwen opnemen. Zo zullen vooral vrouwen en meisjes naar de steden immigreren om werk te vinden als barpersoneel of seksarbeidster om zo het familie-inkomen aan te vullen. • Naast de toename van de informele arbeid is er ook een tendens naar meer flexibilisering in de belangrijkste industriële sector: de textiel. Omwille van de toegenomen concurrentie wordt steeds vaker gebruik gemaakt
4. Werknemers onder druk
39
geratificeerd (waaronder die rond fundamentele arbeidsnormen). Maar het grootste probleem schuilt in de toepassing en de controle van de wetgeving. Bovendien kunnen informele arbeiders vaak geen aanspraak maken op deze arbeidswet, aangezien hij enkel bescherming biedt aan arbeiders die zich in een formele werkgever-werknemer situatie bevinden. 11
van een systeem van verloning per stuk. Meestal werken de arbeidsters 40 uur per week aan een vast loon en worden alle overuren per stuk uitbetaald. Dit levert het meeste op voor de werkgever. *Bovendien neemt het gebruik van tijdelijke werkkrachten voortdurend toe. Waar de meerderheid van de textielarbeiders in 2001 contracten van onbepaalde duur haddan die recht gaven op een zekere sociale bescherming, worden arbeidsters nu meer aangenomen met tijdelijke contracten van een dag tot enkele maanden. Die evolutie ligt aan de basis van de stakingen die zich sinds 2006 steeds vaker voordoen.
Ook de organisatie van informele arbeiders loopt moeilijker en anders dan in het klassieke tripartite systeem, waarbij werkgevers, werknemers en de overheid met elkaar in dialoog treden. Wat de informele sector betreft, is vooral IDEA (Informal Democratic Economy Workers Association), een partner van Oxfam-Solidariteit, belangrijk. Hun vakbondswerk evolueert in de richting van een bredere sociale organisatie die collectieve sociale en politieke eisen formuleert.
De Cambodjaanse arbeidswetgeving is op papier vrij progressief. Cambodja heeft maar liefst 13 ILO-conventies
10 jaar anciëniteit, 60 dollar per maand.
>
Wat zijn de belangrijkste problemen van de textielarbeiders in Cambodja? “Om te beginnen de lonen. De onafhankelijke vakbonden hebben een minimumloon van 50 dollar per maand afgedwongen, maar dat is veel te weinig om te voorzien in het levensonderhoud en om de toenemende inflatie het hoofd te bieden. In enkele jaren tijd is de prijs voor vis bijna verdubbeld, en de huurprijzen in Phnom Penh blijven maar stijgen. Hoe kan je met 50 dollar de huur betalen, voedsel kopen en nog geld naar de familie sturen? Overigens stijgen de lonen niet met de anciëniteit: mensen die sinds tien jaar in een fabriek werken verdienen vandaag 57 tot 60 dollar. Dat is absoluut onvoldoende.
40
4. Werknemers onder druk
“In de fabrieken bestaan vooral mondelinge contracten: van onbepaalde duur, van bepaalde duur, per stuk… Maar sinds een aantal jaren worden vooral kortetermijncontracten gebruikt. Contracten van een maand komen de werkgevers goed uit: ze hoeven dan geen bonus te betalen, geen ziektevergoeding, geen overuren, enz. Momenteel beperkt de wet dergelijke contracten tot minder dan twee jaar. Maar de werkgevers hebben aan de overheid gevraagd de wet aan te passen zodat de termijn kan verlengd worden. Dat is erg verontrustend. Sinds 2007 zijn er meer en meer mensen die thuiswerk doen, vooral borduurwerk. Door het stukloon kunnen de werkgevers de arbeidsters chanteren “Wie niet klaagt kan meer opdrachten krijgen en dus meer verdienen.” Vele arbeiders doen stukwerk in hele kleine informele productieateliers die totaal niet transparant zijn en die aan elke vakbondswerking ontsnappen. Niemand kent ze, zelfs de persoon die de boekhouding doet, wist zelfs niet hoe het atelier heette.”
Hoe loopt de vakbondswerking in de textielsector?
>
De meeste arbeiders presteren dus overuren om aan wat extra geld te komen. Velen werken 10 uren per dag, zes dagen per week om 80 dollar in handen te krijgen. Maar dat hangt ook nog van het aantal bestellingen af: als er grote bestellingen binnenkomen voor H&M, Zara of Levi’s, dan neemt de stress toe. De arbeidsters staan onder druk en komen zelfs werken als ze ziek of gekwetst zijn. Ziekte en verwondingen komen veel voor: snijwonden, naalden in de vingers, longproblemen door het stof of door chemische producten…”
Welke contracten worden in deze sector gebruikt?
>
Erg lage lonen, een hoog werkritme, werkonzekerheid… Textielarbeiders in Cambodja hebben het niet gemakkelijk. En vakbondsafgevaardigden vaart het nog slechter. Gesprek met Athit Kong, vice-voorzitter van de vakbondsfederatie voor textielarbeiders C.CAWDU, een partner van OxfamSolidariteit.
“Dat is in Cambodja een echt probleem. Het land heeft de Conventies van de ILO over de vakbondsvrijheid getekend en beschikt over een ‘modelwetgeving’ maar de onafhankelijke vakbonden worden nog altijd als de vijand beschouwd. Vanaf het begin hebben de overheden en de werkgevers hun krachten gebundeld om de vakbonden monddood te
Meteen een cadeautje of later een betere bescherming van haar rechten, voor een arme arbeidster is de keuze snel gemaakt.
maken door de creatie van de zogenaamde “gele vakbond” te stimuleren (niet meer dan een imaginaire vakbond.nvdr). Dat is een echte pest, veel moeilijker om te bestrijden dan de houding van sommige werkgevers. Van de 18 vakbondsfederaties in de Cambodjaanse textielsector zijn er slechts twee onafhankelijk van de overheid, namelijk de C.CAWDU en de FTUWKC. De gele vakbond koopt de rust onder de werkers en de steun van de arbeiders aan de hand van cadeautjes. Wij willen de zaken grondig veranderen op basis van arbeidsrechten. Maar voor een arme arbeidster is het niet zo simpel om te kiezen tussen onmiddellijk een cadeautje krijgen of te moeten wachten op haar rechten op de lange termijn. Geleidelijk aan begrijpen zij wel waar hun belangen liggen.”
>
Is het riskant om mee te werken met een onafhankelijke vakbond? “De onafhankelijke vakbonden moeten inderdaad afrekenen met discriminatie en andere pesterijen van de overheid. Hun leiders zijn het mikpunt van intimidatie door de politie en van allerlei speurwerk naar hun persoon. Tussen 2004 en 2007 werden drie vakbondsleiders van de C.CAWDU in het land vermoord en de voorzitter van de C.CAWDU kreeg af te rekenen met een gewapende bende. In de ateliers worden de leiders nauwgezet in de gaten gehouden door de gele vakbond. Er zijn pogingen tot omkoping, bedreigingen, ongegronde juridische vervolgingen… Ze worden ook op een zwarte lijst gezet die in de bedrijven circuleert. Meer en meer arbeiders worden met een voorwendsel voor de rechter gebracht en hun werkgever eist dan tienduizenden dollar schadevergoeding. Alles om arbeiders bang te maken om met de vakbonden te praten.”
>
Heeft de crisis gevolgen voor de arbeidsters? “Sinds 2008 telt Phnom Penh steeds meer bedrijven die
sluiten. Dus er zijn duizenden arbeidsters die zonder inkomen zitten en dat is zowel voor hen als voor hun familie een drama. Velen kunnen de huur niet meer betalen, ze worden op straat gezet of de eigenaars laten hun spulletjes in beslag nemen. Die situatie heeft een rechtstreekse impact op de arbeidsters, op de voeding van hun familie, op de opvoeding van hun kinderen. Maar die sluitingen van bedrijven hebben niet per se te maken met een faillissement of de crisis. In de praktijk worden veel van die ateliers buiten Phnom Penh terug geopend, op een plaats waar de grondprijzen lager zijn, waar de vakbonden zwakker staan en niet zo goed georganiseerd zijn. Het scenario is bijna altijd hetzelfde: na enkele ontslagen ‘om economische redenen’ stopt het bedrijf zijn activiteiten en vraagt de arbeidsters enkele weken later terug te komen. Bij hun terugkeer is het bedrijf ofwel gesloten zonder een opzegvergoeding betaald te hebben, ofwel beginnen de arbeidsters er opnieuw te werken zonder dat ze correct betaald worden en korte tijd later sluit het bedrijf. Dikwijls verlaat de eigenaar de stad en kan je weinig doen om je rechten te vrijwaren. Dan kamperen de arbeidsters bij de fabriekspoorten om te vermijden dat de machines met de noorderzon verdwijnen want dat is het enige kapitaal dat rest om een schadeloosstelling te betalen. En de eigenaars die er niet onderuit muizen, slagen er dan weer in een belachelijk lage schadeloosstelling te betalen dankzij de medewerking van de gele vakbond. Daarom is het zo belangrijk om de onafhankelijke vakbonden in Cambodja te versterken. Zeker nu we in een crisis zitten. Dat is de enige manier om de zaken in dit land op een duurzame manier te veranderen.” Frédéric Janssens
4. Werknemers onder druk
41
3
Thailand, migrantenarbeid als eindpunt van de race-to-the-bottom Thailand heeft de voorbije decennia een sterke exportgeleide groei gekend. In de jaren 1970 en 1980 ontwikkelde het een op export georiënteerde economie met veel buitenlandse investeringen (uit Taiwan en Hong Kong). Ondersteund door jaren van sterke economische groei, slaagde de autoritaire Thaise overheid erin lonen omhoog te trekken en een mimimale sociale bescherming te voorzien. In die periode daalde de armoede dan ook sterk.
> In de jaren 1990 werd de concurrentie met andere Aziatische tijgers groter en in vergelijking met andere landen uit de regio daalde de productiviteit. De Thaise overheid reageerde met een doorgedreven liberalisering op alle vlakken: • er werden exportverwerkingszones opgericht, • bedrijven werden vrijgesteld van belastingen, • financiële stromen werden geliberaliseerd, • vrijhandelsakkoorden werden gesloten met grote economische markten zoals China, de VS en Japan, 12 • ook de productiekosten moesten dalen om meer investeringen aan te trekken. Zo werd Thailand een aantrekkelijke bestemming voor buitenlandse investeringen in arbeidsintensieve industriële sectoren. Terwijl de industriële productie in 1960 slechts goed was voor 11% van het BNP, was dit in 1995 al 30%. 13 De grote uitdaging in het industrialiseringsproces was de verhoging van de productiecapaciteit en het maken van producten met een grotere toegevoegde waarde. Als reactie op de economische crisis van 1997 voerde de Thaise overheid, onder leiding van de Thai-Rak-Thaipartij van Thaksin, een beleid om zoveel mogelijk kapitaalintensieve industriëen aan te trekken zoals bijvoorbeeld de automobielindustrie. Deze zou meer toegevoegde waarde genereren. Tien jaar later was de automobielsector de grootste industriële sector van het land. Thailand was in 2005 de vijfde grootste producent van auto’s in de wereld en een van de tien grootste exporteurs (1,8% van de totale wereldhandel). 14 De sector werd volledig gedomineerd door multinationals. Vier Japanse en een Amerikaanse multinationale onderneming controleerden in 2005 zo’n 98% van de Thaise automarkt.
> Die massale inzet in kapitaalintensieve industrieën had gevolgen voor de arbeidsintensieve industrieën en voor de vele arbeiders (voor 80% vrouwen) die er tewerkgesteld waren. Zowel de textielsector als de elektronicasector kwamen steeds meer onder druk te staan van de concurrentie met
42
4. Werknemers onder druk
andere industrialiserende landen uit de regio, zoals Vietnam, Indonesië, maar ook China. Textielbedrijven in handen van investeerders uit Taiwan, Zuid-Korea, e.a. reageerden hierop met delokalisatie naar andere interessantere bestemmingen. De productie werd ook uitbesteed aan bedrijven in grensgebieden waar gebruik gemaakt werd van goedkope arbeidskrachten uit de armere buurlanden. Het aantal migrantenarbeiders, actief in de Thaise economie, wordt geschat op 3 miljoen. De meerderheid van deze arbeiders is niet geregistreerd en werkt in barslechte omstandigheden. In een nieuw economisch plan van 2005 werd het land onderverdeeld in speciale economische zones. Die speciale zones zijn bedoeld om meer buitenlandse investeerders aan te trekken, niet alleen in de textielsector maar ook in de elektronica, in de agro-industrie en in het toerisme. Voor elke zone geldt een ander belastingregime en andere arbeidsregels. 15 Ook de lonen variëren. Volgens een rapport van Thai Labour Campaign, partner van Oxfam-Solidariteit, waren de mimimumlonen in 2008 vastgelegd op 22 verschillende niveaus die varieerden van 144 baht tot 194 baht (3,6 euro tot 4,8 euro) per dag. 16 Vele provincies hanteren in de praktijk lonen die zelfs nog lager liggen. Omdat de beschikbaarheid van migrantenarbeid wordt gezien als een comparatief voordeel, dat Thailand kan voorleggen aan buitenlandse investeerders, werden vier zones opgericht aan de grensgebieden met Laos, Birma, Vietnam en Yunnan (China). Door ze in de grenszones op te richten, kunnen investeerders gebruikmaken van spotgoedkope en informele arbeidskrachten uit de buurlanden.
> De informele arbeid is echter niet alleen een probleem van migrantenarbeid. In Thailand wordt het aantal informele arbeiders geschat op 22 miljoen, meer dan 67% van de totale actieve bevolking (met inbegrip van de landbouwsector) en de helft van de Thaise economie. Informele arbeiders hebben geen toegang tot sociale bescherming en kunnen geen aanspraak maken op de bestaande sociale wetgeving. Zij zijn actief in de landbouwsector, maar ook als straatverkopers, taxichauffeurs en thuisarbeiders. De thuisarbeiders worden trouwens probleemloos door multinationale bedrijven ingeschakeld in bestaande productieketens in de textielindustrie. Ook binnen bedrijven groeide de informalisering en de flexibilisering. Arbeiders worden aangenomen en ontslagen via interimkantoren (informalisering). Ze werken met tijdelijke contracten, worden uitbetaald met een stukloon en doen een maximum aan overuren
(flexibilisering). De Thaise industriële arbeiders werken met gemiddeld 50 uur per week het langst in heel de wereld. Ondanks de relatieve welvaart van een midden-inkomensland kent Thailand vergelijkbare problemen bij de afdwinging van arbeidsrechten als zijn buurlanden. Slechts 1,5% van de arbeiders is aangesloten bij een vakbond. Thailand
heeft de ILO-conventies 87 en 98 rond collectieve arbeidsovereenkomsten niet geratificeerd. Werkgevers hebben dus het recht om stakende arbeiders te ontslaan. Loononderhandelingen per sector zijn onmogelijk. Formele, informele arbeiders en migranten worden tegen elkaar opgezet, wat de organisatie in vakbonden en het afdwingen van arbeidsrechten erg moeilijk maakt.
Als een land de ILO-conventies 87 en 98 rond collectieve arbeidsovereenkomsten niet ratificeert, zet dat de deur op een kier voor allerhande wanpraktijken.
4. Werknemers onder druk
43
Nuudang Prasavong, PM Food-arbeidster in ziekteverlof
>
“Het is gebeurd op 6 augustus 2008. Zoals altijd werd ik volledig opgeslorpt door mijn werk: lucht uit voedingszakjes duwen. Het is zwaar en heel repetitief werk. Van 7 uur ‘s morgens tot 19.15 uur ‘s avonds duw ik met mijn handen op de zakjes om de lucht te laten ontsnappen. Natuurlijk had ik al pijn in mijn armen gevoeld, maar ik was niet ongerust. En wat kon ik er trouwens aan doen?”
“Ik leef nu van de sociale zekerheid aangezien niemand me
>
Nuudang Prasavong zit voor haar houten huisje in de zon. Hoewel pas vijfenveertig is zij al duidelijk door het leven getekend. Na vier jaar als arbeidster gewerkt te hebben in de voedingfabriek van PM Food kan ze haar rechterarm niet meer gebruiken. De oorzaak: het onafgebroken werkritme in de fabriek in de industriezone van Kabinburi. Een stuitend voorbeeld van hoe Thaise arbeiders tot machines gereduceerd worden…
helpt. Ik heb geen familie meer. Mijn man is naar Bangkok vertrokken en mijn zoon is dood. Ik ben helemaal alleen en het bedrijf doet niets voor mij, ik heb nochtans hard gewerkt…” Bij PM Food had Nuudang het geluk een vast contract te hebben dat een dagelijks salaris verzekerde. Een geluk dat niet veel opleverde… “Hoeveel zakjes ik ook controleerde, ik kreeg altijd hetzelfde loon: 160 baht per dag (3,4 euro). Maar omdat ik aan het einde van de band stond, moest ik heel snel werken. De arbeiders voor mij werden immers per stuk betaald en dreven het ritme op om meer te kunnen verdienen. Omdat ik niet kon volgen, werd ik uitgescholden. Het was heel zwaar, maar ik had geen keus.”
> Op de ochtend van zes augustus gaf haar arm er de brui aan. Ze verloor plots elk gevoel en kracht in haar rechterarm. “Ik ben naar mijn baas gestapt, maar het bedrijf heeft niets gedaan. Ze hebben mij naar huis gestuurd met 2.000 baht (+/- 40 euro) en drie maanden tijd om te herstellen. Einde verhaal. Ze weigeren te erkennen dat het om een arbeidsongeval gaat en me te vergoeden zoals het hoort!” De dokter is nochtans duidelijk: het gaat om een typisch geval van SRI (Stress Related Injury), een kwetsuur die ontstaat bij het maken van steeds dezelfde bewegingen. Dit komt vaak voor bij arbeiders die aan de lopende band staan. Om de spieren in haar arm te stimuleren, brengt Nuudang nu haar dagen door met het langzaam optillen van een ei.
4
kan PM Food haar volledig wettelijk ontslagen. Een onrechtvaardigheid die deze arme arbeidster moeilijk kan bestrijden. Toch doemt er een klein lichtpuntje op. De ontevredenheid in de fabriek groeit. Enkele weken geleden hebben de dagwerkers zich georganiseerd en zijn ze gestopt met overuren maken. Ze willen druk uitoefenen op de directie om betere lonen te krijgen en het werkritme menselijker te maken. De baas en het uitzendbureau spelen het spel hard, maar de arbeidsters zijn vastbesloten om te slagen. En ervoor te zorgen dat het trieste verhaal van Nuudang zich niet meer kan herhalen bij PM Food. (Getuigenis van 8 oktober 2008)
Vietnam, de achterkant van het rodeloperbeleid Vietnam is al een tijdje “de lieveling” van buitenlandse investeerders in Zuidoost-Azië. Sinds het economisch hervormingsproces “doi moi’, dat gestart werd in 1986, groeiden de buitenlandse investeringen pijlsnel. De Vietnamese overheid voerde een “rode loperbeleid” om investeerders aan te trekken. De infrastructuur werd uitgebouwd, er werden economische zones opgericht waar belastingvoordelen gelden, arbeidsregels werden geflexibiliseerd. De staat probeerde tegelijkertijd investeringen aan te trekken en deze te reguleren. Vietnam werd zo één van de aantrekkelijkste bestemmingen ter wereld voor investeerders.
44
Nuudang heeft nog 1 maand om te herstellen. Daarna
4. Werknemers onder druk
> De grote investeringspiek kwam er aan het einde van de jaren negentig. Vlak na de crisis van 1997 daalden de investeringsstromen, maar daarna groeiden ze weer tot een recordbedrag van 7,57 miljard dollar geregistreerd kapitaal en 797 verschillende projecten in 43 verschillende provincies in 2006. 17 Het grootste deel van deze investeringen gebeurt in de industriële sector, maar ook in de agro-industrie zitten investeringen in de lift. Naast de buitenlandse investeringen werden ook heel wat staatsbedrijven geprivatiseerd en beschikbaar gemaakt voor nationaal en internationaal privé-kapitaal.
Soms kunnen de dagwerkers zich organiseren en de directie onder druk zetten voor een menselijker werkritme en betere lonen.
Ondanks de sterke economische groei en de vermindering van de armoede 18 hebben deze evoluties een negatieve impact gehad op heel wat arbeiders. Het sterke privatiseringsbeleid tusssen 2005 en 2006 zorgde ervoor dat 104.000 oudere arbeiders in de publieke sector plots overbodig werden. Omwille van hun leeftijd konden zij geen werk meer vinden in de formele sector en belandden zij in de informele economie. 19 Hoewel er geen betrouwbare cijfers zijn, zou
ongeveer 77% van de arbeiders in de informele sector tewerkgesteld zijn.
> Bovendien krijgen boeren steeds minder landrechten toegekend door de groeiende industrialisering en urbanisering. Daardoor moeten velen ander of bijkomend werk zoeken om in hun levensbehoeften te voorzien. Naar schatting zouden tussen 2000 en 2006 ongeveer 2, 5 miljoen boeren
4. Werknemers onder druk
45
De Vietnamese arbeidswetgeving is op papier één van de meest uitgebreide en progressieve codes van de regio. Vietnam heeft 188 ILO-conventies geratificeerd, waaronder 5 van de 8 fundamentele conventies. Wettelijk hebben arbeiders recht op een sociale bescherming (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, pensioenen). In de praktijk kan meer dan 40% van de werkers hier geen gebruik van maken. Dit komt omdat buitenlandse en nationale bedrijven hun bijdragen aan het sociale zekerheidssysteem van de overheid niet betalen. 20
een bijberoep gezocht hebben: als seizoenarbeider, thuiswerker, schrootverzamelaar of tijdelijke bouwarbeider. Vele jonge vrouwen migreren om te werken in exportzones om zo het gezinsinkomen op het platteland aan te vullen.
> Ook de minimumlonen worden ondermijnd. In Vietnam bestaan twee minimumlonen: één voor de nationale (staats-)bedrijven en één voor de buitenlandse bedrijven. Het minimumloon voor buitenlandse bedrijven moet normaal gezien aangepast worden aan de index van de consumptieprijzen die van regio tot region kunnen verschillen.
In 2006 werd het minimumloon uiteindelijk aangepast: 45,5 dollar per maand in de buitenlandse bedrijven.
Het afdwingen van arbeidsnormen via collectieve onderhandelingsakkoorden verloopt moeizaam. Slechts in 20% van de privébedrijven bestaat een collectief onderhandelingsakkoord, dat vaak niet verder gaat dan de wettelijke bepalingen. Bovendien staat de vakbond vaak in een zwakke positie omwille van zijn dubbele rol als staatsinstelling en als sociale beweging.
Dit is nog altijd zeer laag in vergelijking met de winstgroei van deze bedrijven in dezelfde periode en de stijging van de productiviteit van de Vietnamese arbeiders. Bovendien worden tal van andere uitbuitingsmethodes gebruikt, zoals stuklonen en overmatig gebruik van overuren.
Voor de vakbond is de “bescherming van arbeidsrechten” slechts één van zijn rollen naast “het stabiliseren van de productie, om zo de rechten te garanderen van beide partijen, de werkgevers en de werknemers en ook van de staat” 21 Deze twee rollen gaan niet altijd even goed samen.
Maar hoewel deze index tussen 1999 en 2005 met 17,2% gestegen was, werd het minimumloon in de buitenlandse bedrijven nog geen enkele keer aangepast.
Laos, investeringen in de landbouwsector
> 46
Er is wel sprake van een kleine textielindustrie. Vaak gaat het om Thaise bedrijven die in Laos investeren zodat ze gebruik kunnen maken van de preferentiële uitvoer naar de Europese markt. De arbeidsomstandigheden in deze bedrijven zijn vergelijkbaar met die in Cambodja, maar met minimumlonen die nog lager liggen: 40 dollar in 2008. Omwille van de steeds hogere productiestandaarden en de lage productiviteitscijfers heeft Laos het moeilijk om
4. Werknemers onder druk
stand te houden in de internationale concurrentieslag van de textielsector.
>
De investeringsproblematiek stelt zich in Laos op een andere manier. De Laotiaanse samenleving is vooral agrarisch. Ongeveer 80% van de bevolking leeft op het platteland en slechts 4% van de arbeiders is actief in de industriële sector.
Laos ontvangt op dit moment vooral investeringen in de landbouwsector (o.a. productie van suikerriet voor biobrandstoffen) en in de energie. De Laotiaanse overheid geeft talrijke voordelen aan buitenlandse landbouwbedrijven, bijvoorbeeld door hen landconcessies van 6 dollar per hectare op jaarbasis te geven. Net als in Vietnam worden mensen vaak verplicht hun land te verlaten om werk te vinden in de informele sector of in speciale economische zones zoals Savannakhet Province in de East-West Corridor dat Vietnam, Laos en Thailand verbindt.
5
De impact van de crisis In het midden van de grootste economische crisis die de wereld sinds de Tweede Wereldoorlog kent, lanceerde de ILO haar “Global Employment Trends Report 2009” waarin de evolutie van de werkgelegenheid in de wereld wordt bekeken. 22 Tussen 2007 en eind 2009 zullen we op wereldvlak een groeiende werkloosheid kennen, met maar liefst 50 miljoen nieuwe werklozen. Tweehonderd miljoen werkers lopen het risico opnieuw onder de armoedegrens te vallen.
zich organiseren. Bovendien zijn de arbeiders die het eerst afgedankt worden, volgens Jitra Kotchadet, voorzitster van de Triumph International Labour Union in Thailand, vaak lid van een vakbond, zodat het vakbondswerk nog verder ondermijnd wordt.
> Minder productie en dalende tewerkstelling Zuidoost-Azië, dat toch een sterke groei kende, ontsnapt niet aan de gevolgen van deze crisis. In een optimistisch scenario zullen er tussen 2007 en 2009 zo’n 15 miljoen werklozen bijgekomen zijn, wat een groei van 4,6% in 2007 naar 5,1% in 2009 betekent. Van de tweehonderd miljoen werkende armen die van 1,5 euro per dag zullen moeten leven, wonen 140 miljoen werkers in Azië. Maar de impact van de crisis gaat nog verder. De ZuidoostAziatische economieën zijn sterk afhankelijk van de export van industriële goederen. Omdat consumenten in het Westen niet langer in staat zijn deze arbeidsintensieve exportgoederen te kopen, zullen fabrieken minder produceren of overgaan tot sluiting. • Volgens schattingen van de ILO daalde de tewerkstelling in de industriële sector in een jaar tijd (oktober 2007 tot oktober 2008): • in Thailand van 15,1 naar 13,8%; • in de Filipijnen van 9,1 naar 8,4%; • in Vietnam verliezen naar schatting 30.000 arbeiders in de formele sector hun werk in 2009. Volgens bevindingen van Oxfam in Vietnam ontslaan grote, arbeidsintensieve bedrijven met duizenden arbeiders in de industriële zones. Daarnaast verliezen vele migrantenarbeiders hun werk, zodat zij minder geld kunnen sturen naar hun families. Ook de koopkracht daalt en de reële lonen stagneren. • De belangrijkste evolutie is het aantal werkers dat in de informele sector belandt. Arbeiders die hun werk verliezen, kunnen het zich niet veroorloven werkloos te blijven. Ze gaan op zoek naar om het even welke economische activiteit om in hun levensbehoeften te voorzien. De informele sector wordt als een soort van buffer gebruikt waarin afgedankte werkers uit de formele sector belanden. De economische crisis brengt de informalisering en de toename van informeel werk in Zuidoost-Azië in een stroomversnelling. Doordat steeds meer werkers in de informele sector geduwd worden, kunnen ze nog moeilijker samenkomen en
Arbeiders die continu dezelfde handelingen verrichten, riskeren sneller kwetsuren op te lopen.
> Stimulusplannen Net als in Europa werden door de Aziatische overheden fiscale stimulusplannen aangenomen om de crisis tegen te gaan. De ontwikkelingslanden in Azië (alle landen behalve Japan) besteedden gemiddeld 3,9% van het BBP aan deze plannen (1,4% zonder China). Het geld dat ter beschikking werd gesteld, varieert enorm binnen de regio. Waar China 586 miljard dollar plant uit te geven, is het stimulusplan van de Vietnamese overheid 1 miljard dollar waard. Het grootste deel van deze hulp bestaat uit infrastructuurprojecten, fiscale voordelen voor bedrijven en bijdragen voor consumenten om zo de vraag naar goederen en diensten te stimuleren. De impact op de werkgelegenheid (van de stimulusplannen) valt nog af te wachten en kan erg beperkt zijn. Vele vakbonden kaarten terecht aan dat zij niet betrokken werden bij het ontwerp ervan. Hun stem wordt niet gehoord. De stimulusplannen dienen enkel om de bedrijven te redden, niet de werkers. Volgens René Ofreneo, professor Industriële relaties aan de University of the Philippines-Diliman, moeten de overheden vaak saneren in andere sociale uitgaven (zoals onderwijs en gezondheidszorg) om geld beschikbaar te maken voor deze stimulusplannen. Ook dit raakt werkers, weliswaar op een andere manier.
4. Werknemers onder druk
47
structurele veranderingen, niet alleen op het financiële niveau. Voor de arbeidsbeweging vormt dit crisismoment een enorme kans om haar visie eindelijk op de voorgrond te brengen.
> Wat te doen? In maart 2009 organiseerde het Asia monitor resource Centre (AmrC), partner van Oxfam-Solidariteit, een seminarie over de uitdagingen om informele en formele werkers in deze crisistijden samen te brengen. Vertegenwoordigers van vakbonden uit heel de regio werden uitgenodigd. Ook een vertegenwoordiger van de Argentijnse werklozenbeweging nam deel, zodat de ervaringen van deze beweging tijdens de Argentijnse crisis in 2001 konden gedeeld worden met de Aziatische werkers.
sanjiv Pandita, directeur van AmrC, vatte het zo samen: “Dit is een belangrijke stap in het besef dat alle werkers - informele en formele - verbonden zijn door dezelfde marktmechanismen en een gezamenlijke strijd voeren tegen dezelfde economische machten. Werkers moeten de punten zoeken die hen samenbrengen. Op die manier kunnen ze nieuwe manieren vinden om zich te verenigen en te organiseren, aangezien de klassieke methodes van arbeidsbemiddeling niet langer geschikt zijn voor de groeiende informalisering. Dit moet heel concreet gebeuren op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau.”
Tijdens dit overleg werd het belang van een crisis als moment van verandering benadrukt en werd nagedacht over een strategie voor de toekomst. Het huidige economisch systeem werkt niet. Het kapitalisme heeft een enorme deuk gekregen van binnenuit en dit schept mogelijkheden voor
The Solidarity Group Factory: Dignity Returns! bedrijven. Bij Bed & Bath waren de werkomstandigheden verschrikkelijk. Er werd voortdurend fysiek en verbaal geweld gebruikt. Het opgelegde werkritme was onmenselijk. Sommige arbeiders klopten meer dan 20 werkuren.”
In een atelier in het zuiden van Bangkok zijn een twintigtal mannen en vrouwen druk in de weer met het naaien van vesten, T-shirts en zakken. Maar hier geen baas die staat te brullen, geen beledigingen en geen bedreigingen. Een menselijk werkritme, rust op zondag en dagen die beginnen om 8.15 uur en eindigen om 17.15 uur: dit is de Solidarity Group Factory. Manop Kaewpaga, de coördinator, legt uit hoe dit project is ontstaan.
>
Bijna de helft van de 800 werknemers heeft toen besloten actie te ondernemen: we hebben 3 maanden lang de benedenverdieping van het ministerie van Arbeid bezet tot de autoriteiten ons gelijk gaven. Tijdens die bezetting is het idee ontstaan om onze eigen fabriek op te richten.” Met een cheque van een miljoen baht (21.000 euro) op zak heeft een veertigtal arbeiders zich in dit unieke avontuur gestort. “Het doel was een eigen fabriek te hebben om te ontsnappen aan de werkomstandigheden in de traditionele
48
4. Werknemers onder druk
>
“We zijn allemaal oude werknemers van Bed & Bath, een grote fabriek in Bangkok die kledingstukken maakt voor Nike, Adidas, Levi’s en een vijftigtal andere grote merken. Toen we op 7 oktober 2002 op het werk aankwamen, stonden we plots voor een gesloten poort. Het bedrijf had de deuren gesloten en de eigenaar was er vandoor gegaan zonder ontslagvergoedingen te betalen. Eigenlijk wou hij een nieuwe fabriek openen in Mae Sot, aan de Birmaanse grens, waar arbeiders vreselijk uitgebuit worden.
“We hebben ontdekt dat de baas amfetamines in het water deed om ons wakker te houden. Wie durfde indommelen, werd bestraft met een boete. Door een gebrek aan rust hebben het laatste jaar twee vrouwen een miskraam gekregen. Iedereen werd geterroriseerd. De enige reden waarom we bleven was het salaris van meer dan 10.000 baht per maand. Een mooi bedrag, maar tegen welke prijs!” De lancering van de Solidarity Group Factory liep niet altijd van een leien dakje. Om de lening terug te betalen en alle arbeiders te kunnen uitbetalen moest het atelier twee jaar een klassiek onderaanbestedingscontract aanvaarden. “Alle werknemers verdienden hetzelfde: 4.500 baht, veel minder dan hun oude salaris. Natuurlijk was dit niet gemakkelijk, bovendien zetten onze families ons onder druk om ergens anders te gaan werken. Maar zelfs een laag salaris is beter dan terug te moeten keren naar de vreselijke werkomstandigheden in andere fabrieken. Vandaag kunnen we onze arbeiders meer geven omdat we onze lening terugbetaald hebben en rechtstreekse bestellingen krijgen van vakbonden en lokale en internationale ngo’s. We hebben ons eigen merk ontwikkeld, ‘Dignity returns’. Al verdienen we niet veel, we hebben onze rechten en waardigheid teruggekregen. En dat, dat is onbetaalbaar…”
Noten 1 11 regionale handelsakkoorden zijn van kracht. Er lopen zowat 33 onderhandelingen. 2 UNDP, Asia Pacific Human Development Report, “Trade on Human Terms”, 2006, op http://hdr.undp.org/en/reports/ regionalreports/asiathepacific/name,3226,en.html 3 René Ofreneo, “Rights for Asia’s Invisible Majority, Social Justice for All Working Women and Men” in Asia Monitor Resource Centre, Rights for two-thirds of Asia. Asian Labor Law Review, 2008, 4 V.Spike Peterson, “A Critical Rewriting of Global Political Economy. Integrating reproductive, productive and virtual economies”, Routledge, London, 2003, p.62 pp.3-11. 5 International Labor Conference, “Decent work and the informal economy”, International Labour Conference, 90th session, 2002, op http://www.ilo.org/public/english/standards/relm/ilc/ilc90/pdf/ rep-vi.pdf 6 Cijfers komen uit: International Labour Office, Key Indicators of the Labour Market, KILM 7, 2007 (database te dowloaden op http://www.ilo.org/public/english/employment/strat/kilm/ 7 Cijfers Better Factories Project: op http://www.betterfactories.org/ content/documents/Fact%20sheet%20April%202008(En).pdf
14 Sakkarin Niyomsilpa, “Industry Globalized: The automotive sector”, in Pasuk Phongpaichit en Chris Baker, “Thai Capital. After the 1997 crisis”, Silkworm Books, pp. 61-104. 15 Board of Investment Thailand, “BOI Privileges by location”, op http://www.boi.go.th/english/about/boi_privileges_by_ location.asp 16 Junya Yimprasert en Nummual Yapparat (Thai Labour Campaign), “Organizing under the neoliberal trade policy of Special Economic Zones”, Thai Labour Campaign, Occasional Paper Series, 01/2005, p.11. 17 Nhoc Ahn Nguyen en Thang Nguyen, “Foreign Direct Investment in Vietnam. An overview and analysis of the determinant of spatial distribution across provinces”, MPRA Paper no.1921, 2007, p.6, op http://mpra.ub.uni-muenchen. de/1921/1/MPRA_paper_1921.pdf 18 Volgens cijfers van de Aziatische investeringsbank daalde het percentage van mensen die als “arm” bestempeld worden van 58% in 1993 tot 22% in 2005, bij een constante economische groei van gemiddeld 7%. 19 Van Thu Ha, “Viet Nam”, in Asia Monitor Resource Centre, Rights for two-thirds of Asia. Asian Labor Law Review, 2008, p.214.
8 Cambodja geniet van een preferentiële toegang tot de Europese markt via het Algemeen Systeem van Preferenties en tot de Amerikaanse markt via een prefentieel handelsakkoord dat gelinkt werd aan het “Better Factories Project” van de ILO. Dit project vergrootte de uitvoerquota’s voor textiel naar de Amerikaanse markt naargelang vooruitgang werd geboekt in de verbetering van arbeidsstandaarden. Zo kreeg Cambodja het label van “ethische producent” van textiel, en werd het enorm populair bij grote merken als GAP en H&M.
20 Het sociale zekerheidsbureau van de stad Ho Chi Mihn City bijvoorbeeld heeft in 2007 een lijst bekendgemaakt van 39 buitenlandse bedrijven die gezamenlijk nog 37,5 miljard VND (1,6 miljoen EUR) verschuldigd waren aan de staat voor sociale zekerheidsbijdragen van bijna 10.000 arbeiders.
9 De Amerikaanse en Europese vrijwaringsmaatregelen tegen de import van Chinees textiel zijn uiteindelijk pas in 2008 afgelopen.
22 ILO, “Global Employment Trends Report 2009”, op http://www.ilo.org/asia/info/public/pr/lang--en/ WCMS_101494/index.htmILO, “The fallout in Asia, Assessing labour market impacts and financial crisis responses to the global financial crisis”, februari 2009, te vinden op http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---asia/--ro-bangkok/documents/meetingdocument/wcms_ 101730.pdf, p. Ibid, p.34
10 Dennis Arnold, “Cambodia. Street Vendors, Factories and Family Workers”, in Asia Monitor Resource Centre, Rights for two-thirds of Asia. Asian Labor Law Review, 2008, pp.107-125. 11 Dennis Arnold, ibid., p.119.
21 Van Thu Ha, “Viet Nam”, in Asia Monitor Resource Centre, Rights for two-thirds of Asia. Asian Labor Law Review, 2008, p.222.
12 Thailand had in 2008 maar liefst 10 vrijhandelsakkoorden ondertekend met verschillende handelspartners. 13 Peter Brimbel, “Foreign Direct Investment in Thailand. Performance and Attraction”, IMF, 2002, op http://www.imf.org/ external/pubs/ft/seminar/2002/fdi/eng/pdf/brimble.pdf
4. Werknemers onder druk
49
De vakbonden streven naar samenwerking op internationaal vlak, maar dat gaat in tijden van crisis zeer moeizaam.
50
Waardig werk in België, een verworven goed? Nena Baeyens, Myriam Gistelinck, Erik Rydberg (Gresea)
Ook in België ontstond een “raceto the bottom” op het vlak van arbeidsrechten. In dit hoofdstuk zien we hoe de Europese competitiviteitsstrategie (de Lissabonstrategie) bijna haaks staat op het concept van “waardig werk”, ook al was ze uitgewerkt om de uitdagingen van de globalisering aan te pakken. We illustreren de internationale concurrentieslag en zijn impact op arbeiders in België in de textielsector, de elektronica en de automobielsector.
Hoofdstuk 5
Het verband tussen waardig werk en een behoorlijk loon is evident. Geen enkele eis van de internationale campagne voor waardig werk is zo belangrijk als die voor een correct inkomen. Met een lege maag kun je geen vrijheid eisen. Een correct inkomen is de basisvoorwaarde voor al het andere: informatie, scholing, organisatie. Het Verbond van Europese Vakbonden (ETUC) heeft dat goed begrepen en legt zelf de link tussen waardig werk en de strijd tegen de uitbuiting van precair werk en de “working poor” of werkende armen.
> Waardig werk: groetjes uit Lissabon! Het boekje dat Gresea in 2007 onder de titel L’offensive contre les salaires – Capital contre travail 1 publiceerde, blijft in dit opzicht volledig actueel. Het behandelt drie concepten die als matroesjkapopjes in elkaar passen. Ten eerste de “Lissabon-strategie”, het arbeidsbeleid dat de Europese Unie in 2000 heeft aangenomen. Ten tweede, de “inzetbaarheid” of het idee dat wij allemaal bereid zouden moeten zijn om eender welke baan tegen eender welke voorwaarden te aanvaarden. Ten derde, de “flexicuriteit”, het
nieuwe sociale stelsel dat Europa competitiever wil maken door de verworvenheden van de arbeidersbeweging systematisch teniet te doen: het recht op arbeid, het arbeidscontract, de arbeidsduur, enz. De Lissabonstrategie is eigenlijk een soort obsessie: Europa competitiever maken om de “participatiegraad” te verhogen. Je hoeft geen econoom te zijn om de redenering te begrijpen. Hoe meer mensen deelnemen aan de arbeidsmarkt (dus hoe hoger de participatiegraad), hoe groter de concurrentie voor de bestaande en toekomstige banen. En hoe groter dus ook de neergaande druk op de lonen. Lissabon wil dat in 2010 zo’n 70% van de potentiële actieve bevolking aan het werk is en dat 50% van de vrouwen en de ouderen (55-64 jaar) een baan heeft. Tegen om het even welke voorwaarden.
> De lift naar beneden Het resultaat van dat beleid is overduidelijk. Op het einde van 2008 verkeerden naar schatting 108 miljoen Europese werknemers in een precaire situatie en waren er 30 miljoen “werkende armen”. De sociologe Camille Peugny spreekt van een “continue neergaande sociale mobiliteit”, vooral bij de nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Ze merkt op: “Samen met het aantal jongeren met een diploma is ook het aantal marginale banen toegenomen”. Onder “marginale banen” verstaat ze “atypisch”, precair, deeltijds, onderbetaald werk. De sociologe vat dit nieuwe fenomeen samen in een heel veelzeggend neologisme: de Europese werknemers en hun kinderen moeten voortaan leven met het spookbeeld van de “descenceur social” of met andere woorden, de sociale lift die alleen omlaag gaat.
5. Werknemers onder druk
51
Hoofdstuk 5
Ten slotte zijn er de “tijdelijke werknemers”, de mensen met baantjes van korte duur die door de Europese Unie bij de berekening van haar participatiegraad gewoon gelijkgesteld worden aan voltijdse werknemers. In de eurozone vertegenwoordigden ze in 1998 iets meer dan 14% van de actieve bevolking. Negen jaar later was dat bijna 17%, dus bijna een werknemer op vijf. De Lissabon-strategie heeft haar werk gedaan. De sociale afbraak is voorafgegaan door een afbraak van het sociale recht of een erosie van de rechten van de werknemers.
> Moeilijke tijden, voor wie? «Jawel, maar het zijn moeilijke tijden voor iedereen...”. Dat is een klassieke reactie op al het bovenstaande. Maar het is ook een fout argument. De tijden zijn niet voor iedereen moeilijk. In 2007 steeg het aantal superrijken (met een vermogen van meer dan een miljoen dollar) wereldwijd met 6%, en dat van de supersuperrijken (meer dan 30 miljoen dollar) met 8,8%. In Frankrijk is de index van de Parijse beurs (en dus de inkomsten van de aandeelhouders) in twintig jaar tijd met 120% gestegen. Het jaarloon van de werknemers ging in dezelfde periode met slechts 15% naar omhoog. Dit is een algemene ontwikkeling. In een rapport over de ongelijkheden in 100 landen stelt de Internationale Arbeidsorganisatie vast dat het aandeel van de lonen in het geheel van de inkomens in de meeste gevallen daalt als gevolg van de financiële globalisering of het vrije verkeer van kapitaal. De inkomsten uit kapitaal, die binnen een veel kleinere groep begunstigden geconcentreerd zijn, nemen daarentegen toe. Tussen 1990 en 2005 deed deze daling zich in meer dan tweederde van de bestudeerde landen voor. Jawel, het zijn moeilijke tijden, maar alleen voor sommige groepen. Moeilijk voor de werknemers, met of zonder baan.
52
5. Werknemers onder druk
> Welke sociale vooruitgang? Frankrijk telt al 10% laagverdieners (minder dan 60% van het gemiddelde loon). In GrootBrittannië klimt dat percentage naar 22% en in de Verenigde Staten naar 25%. Deze cijfers vertellen niet eens het hele verhaal. Wanneer we immers het Franse voorbeeld nemen, zien we dat de 10% berekend is op basis van het uurloon. Maar wanneer we naar het maandloon kijken, stijgt het aantal mensen met een laag inkomen naar 27% van het totaal, dus bijna het drievoud. De verklaring? De groei van het aantal banen met beperkte uren of een verkorte arbeidstijd. De arme, geflexibiliseerde, onwaardige werkers zijn in opmars. Een Amerikaanse studie heeft onlangs aangetoond dat Europa, dat traditiegetrouw minder competitief is dan de Verenigde Staten, zijn score sinds 1999 beduidend heeft verbeterd. Logisch: hoe meer laagverdieners Europa telt, hoe competitiever het wordt. Maar met welk resultaat? Met welke terugval in de sociale vooruitgang? Die vragen zijn taboe. Wat betekent dit offensief voor de lonen en de waardigheid van de mensen, voor hun mogelijkheid om zich te informeren, te scholen, te organiseren, te ontwikkelen? De strijd voor waardig werk wordt niet alleen in de verre landen van het Zuiden gestreden maar ook hier en nu, in het Westen. We bekijken de internationale concurrentieslag en zijn impact op arbeiders in België in de textielsector, de elektronica en de automobielsector. 1 In de textielsector: arbeidsplaatsen min, sociale druk plus 2 De wereld van de elektro draait voor 80% op prullen 3 Onzekerheid voor de automobielsector
1
In de textielsector: arbeidsplaatsen min, sociale druk plus “Van de Velde verlegt productie naar Tunesië”, “Confectiebedrijf Vauterin failliet verklaard”, “Bekaert Textiles sluit de deuren”… Dit is slechts een greep uit de vele krantenkoppen die het laatste jaar over de Belgische textiel- en kledingsector verschenen. Woorden als delokalisering, concurrentie en lageloonlanden voeren de boventoon. Filip Misplon van de socialistische vakbond ABVV geeft uitleg. 2
“In theorie kunnen deze producten perfect hier gemaakt worden.” ABVV-vakbondsmedewerker Filip Misplon
naar ongeveer 30.000 in 2008. Dit cijfer zal door de crisis nog verder teruglopen. In de kledingsector werken ruim geteld nog 15.000 mensen. “Dit zijn mensen die in de distributiecentra werken. Arbeidsters die aan een naaimachine zitten, zal je in Belgische bedrijven niet meer veel vinden”, stelt Misplon.
“We hebben een heleboel crisismomenten gekend in de textielsector. In de jaren zestig kwamen de arbeiders een eerste keer op straat om tegen het dreigende banenverlies te protesteren. Tijdens de grote crisis in de jaren zeventig kregen we het opnieuw heel hard te verduren.
De overheid is toen met een heus herstelplan op de proppen moeten komen.” Sinds 1974 richt de textielsector in België zich vooral op de productie van tapijten, behang en technisch textiel en die productie is ongeveer constant gebleven. Het aantal arbeidsplaatsen is echter gestaag gedaald. De cijfers spreken voor zich: de textielsector ging van 100.000 arbeidsplaatsen in het begin van de jaren zeventig
Vroeger bediende een arbeidster twee machines, nu drie en dat voor hetzelfde loon.
Vandaag telt alleen de prijs, niet de kwaliteit Uwe Neufcour is 32 jaar, getrouwd en heeft drie kindjes. Zijn vrouw en hijzelf werken bij Microfibres in Laarne, waar ook zijn schoonfamilie heeft gewerkt. Hij is al negen jaar vakbondsafgevaardigde. “Ik ben textieldrukker en werk aan een machine die sjablonen maakt voor meubelstoffen. Ik ben direct na mijn middelbare school in dit bedrijf begonnen en werk hier 12 jaar. “We kampen met veel concurrentie uit Turkije en China. Er komen meubelstoffen uit China binnen aan dumpingprijzen. De kwaliteit is slecht, maar vandaag telt alleen de prijs nog. Ons bedrijf heeft ook een fabriek overgenomen in China. Ze willen daar de lokale markt bedienen.” “Ik ben als vakbondsafgevaardigde in de voetsporen gestapt van mijn schoonmoeder toen zij met brugpensioen ging. We proberen vooral de werkzekerheid te garanderen en
de kalmte te bewaren. Door de economische crisis is de ongerustheid enorm groot. Begin dit jaar (2009) werd de helft van de weekendploeg afgebouwd, negen mensen stonden op straat. Mijn gsm heeft toen niet stilgestaan. Het laatste jaar is er ook meer economische werkloosheid. Ik werk momenteel twee dagen, de rest van de week stempel ik. Deze week ben ik zelfs een hele week werkloos.” “Bij ons op de afdeling zijn mensen weggegaan die niet vervangen werden. Vroeger stonden we met drie op één druklijn, nu nog met twee. Ook de interims zijn verdwenen. Op lange termijn zullen we wel overleven, maar op korte termijn zullen er nog herstructureringen nodig zijn. Het is op dit moment bang afwachten. Komen we hier sterker uit? We hadden misschien een herstructurering nodig om de zwakkeren ervan tussen te halen. We blijven hopen, meer kunnen we niet doen.”
5. Werknemers onder druk
53
> Van Tunesië en Polen naar Turkije en Azië Die sterke daling van de arbeidsplaatsen is volgens Misplon te wijten aan een grotere automatisering en aan de concurrentie uit lageloonlanden. “Door de concurrentie zijn de breisector en de spinnerijen in België bijna verdwenen. Die producten worden nu ingevoerd uit Turkije of Zuid-Azië. De kledingbedrijven zijn in de jaren zeventig vooral gedelokaliseerd naar Tunesië en in de jaren negentig ook naar Oost-Europa. Marie-Jo, Sioen… grote namen uit de Belgische confectiewereld zijn met hun ateliers naar Tunesië verhuisd. Maar de voorbije jaren kreeg dat land op zijn beurt klappen door de concurrentie uit Azië en Turkije.” “Er was een tijd dat buitenlandse investeerders naar Vlaanderen kwamen, aangetrokken door de lage lonen en de beschikbare arbeidskrachten. “In de jaren zestig hebben grote jeansmerken zoals Lee en Levis zich hier gevestigd”, verduidelijkt Misplon. “Die zijn allemaal weer weggetrokken in de jaren negentig. Het was hier te duur geworden.”
> In tijden van crisis De huidige crisis heeft een grote impact op de sector. Sinds vorige zomer zijn er al 3.000 arbeiders op straat beland. Misplon: “Door de concurrentie uit lageloonlanden, moesten textielbedrijven zoals UCO in Gent sluiten. In de jaren negentig waren de jeansbedrijven weggetrokken en dus zat dit bedrijf met een dubbele handicap: hogere lonen en een grotere afstand met de klanten die in Zuidoost-Azië zitten. In de tapijtsector is het de huizencrisis die een rol speelt. Voor tapijtproducenten zoals Beaulieu is Engeland een belangrijke afzetmarkt en daar slaat de crisis hard toe. Ook de bedrijven die technisch textiel maken, krijgen klappen door een daling van de vraag.” In deze context is het moeilijk voor vakbonden om harde eisen op tafel te leggen. De eerste prioriteit is het aantal arbeidsplaatsen behouden, o.a. door mechanismen als tijdelijke werkloosheid te versterken. Sinds 1 januari 2009
“Te duur is iets totaal anders dan duurder! Aan een jeansbroek wordt ongeveer 20 minuten gewerkt. Volgens de huidige loonbarema’s betekent dit dat de arbeidskost 5 tot 6 euro bedraagt. Als je de verkoopprijs van een Levisbroek ziet, kan je moeilijk beweren dat dit te duur is. Hetzelfde geldt voor lingerie van Van de Velde. In theorie kunnen deze duurdere producten perfect hier gemaakt worden.”
zijn de tijdelijke werkloosheidsuitkeringen gestegen. “Je ziet
> Te hoge Belgische lonen? Het minimumloon in de textielsector ligt onder de 10 euro bruto, dat zijn lage barema’s. “Het is voor een deel historisch gegroeid omdat de laaggeschoolde arbeid voornamelijk door vrouwen uitgevoerd werd. Veertig jaar geleden gingen vrouwen immers louter werken om een centje bij te verdienen, hun loon was niet het hoofdinkomen van het gezin”, legt Misplon uit.
“Er zijn de laatste jaren veel sluitingen geweest: Bekaert
“Nu speelt de concurrentie uit lageloonlanden een grote rol. De delokalisatie wordt als drukkingmiddel gebruikt, waardoor je in deze sector niet veel kan vragen. Het is moeilijk om te onderhandelen over loonsverhogingen als er zoveel buitenlandse concurrentie is. In de kledingsector kan je de kosten niet afwentelen op de consument want mensen die geen 40 euro willen betalen voor een jeansbroek, kopen gewoon een andere goedkope broek die in Azië gemaakt is.” Loonsverhogingen zijn ook de reden waarom de delokalisatie naar Oost-Europa weer wordt teruggeschroefd. Na de val van de Muur in 1989 zijn veel bedrijven zich daar gaan vestigen. De laatste maanden heeft Van de Velde echter besloten het atelier te sluiten dat ze tien jaar geleden in Hongarije opgericht hadden. Ze laten nu meer produceren in Tunesië en China. De reden? De lonen in de Oost-Europese landen zijn te snel gestegen.
54
5. Werknemers onder druk
dat nu overal opduiken, in de automobielsector, de bouw,… maar in de textiel- en kledingsector bestaat dit al veel langer. Het is een systeem dat erbij hoort. Het vraagt van de arbeiders veel flexibiliteit. Momenteel zijn veel mensen bijna de helft van hun arbeidsdagen thuis”, zegt Misplon.
Textiles, Beaulieu, UCO… Binnen de vakbond bestaat hiervoor geen eenvormige strategie. Soms begint het personeel spontaan te staken, dan starten de onderhandelingen onmiddellijk. Maar meestal heb je een langere procedure, de Renaultprocedure, waarbij een bedrijf eerst de intentie van sluiting moet aankondigen en er daarna onderhandeld wordt over het aantal afdankingen, de ontslagvoorwaarden en het brugpensioen”, verduidelijkt Misplon. De vakbonden streven naar samenwerking op het internationaal niveau, maar dit gaat moeizaam. “We hebben de Europese ondernemingsraden en er zijn contacten op Europees niveau bij probleemsituaties. Als een buitenlandse vakbond klachten heeft over een Belgisch bedrijf kunnen ze vragen dat de Belgische bonden tussenkomen. Het blijft vooral bij informatie uitwisselen. Echt concrete afspraken maken bij delokaliseringen lukt niet. Dat lukt zelfs in een klein landje als België niet. Er zijn nu en dan bewegingen van solidariteit zoals bij de sluiting van Beaulieu in Ninove. Toen werd ook in andere vestigingen het werk neergelegd, maar meer dan druk uitoefenen om een degelijk sociaal plan af te dwingen kunnen we niet doen”, besluit Misplon.
De werkdruk is enorm gestegen Françoise Brandes is 45 en werkt 29 jaar in de confectiesector. Eerst bij Beaulieu en UCO, nu drie jaar bij Liebaert, een Belgisch bedrijf dat vooral lycrastoffen maakt voor lingeriemerken zoals Marie-Jo, Marlies Dekkers en Triumph. Ze is sinds vorig jaar vakbondsafgevaardigde. “Ik werk op de afdeling rondbrei, waar ik de lycrastoffen controleer. Ik kwam hier werken omdat er bij UCO te weinig werk was, iedere maand moest ik enkele dagen stempelen. Maar sinds februari is de tijdelijke werkloosheid bij Liebaert ook toegenomen. Deze maand (maart 2009) heb ik al zeven dagen gestempeld”. “Het is hard werken voor een laag loon. Ik denk dat de lonen zelfs nog te hoog zijn, waardoor al die bedrijven naar de lage-
2
loonlanden trekken. De concurrentie uit lageloonlanden is er altijd geweest, maar het lijkt steeds moeilijker te worden voor Belgische bedrijven om nog mee te kunnen. De werkdruk is sterk gestegen. Op mijn afdeling moet één persoon momenteel het werk doen van twee. Normaal controleert een meisje zes machines, nu moeten we er 12 doen. Ze laten mensen thuis om te stempelen, terwijl er eigenlijk werk genoeg is. De crisis wordt gebruikt om op de lonen te besparen.” “Ik ben bij de vakbond gegaan omdat iemand dat bij de vorige sociale verkiezingen gevraagd had en omdat veel mensen bij ons in het bedrijf niet happig zijn om op de lijst te staan. Ze willen zich daar niet mee bezighouden. Ik wil mij wel inzetten voor de mensen op de werkvloer. Ik wil hen echt helpen, al moet ik ook nog veel leren. Gelukkig zijn er bij ons in het bedrijf weinig problemen tussen de werknemers!”
De wereld van de elektro draait voor 80% op prullen “De buitenlandse concurrentie is er altijd geweest, Dvd-spelers, flatscreens, digitale fototoestellen, mp3maar in de loop van de jaren is ze harder geworspelers… Multinationals uit de elektronicasector “Zonder den”, zegt Baeten. “In bepaalde sectoren is de brengen aan de lopende band nieuwe snufjes duurzame concurrentie uit Azië erg groot. op de markt. De sector is hierdoor van een economie, geen productie-industrie naar een kennisindustrie geduurzame tewerk- De vestiging in Hasselt, waar vooral lifestyleevolueerd en ook de wereldwijde concurrentie stelling” Miel Baeten, producten gemaakt werden en waar in de topis enorm gestegen. Miel Baeten, meer dan 30 dagen meer dan 4.000 mensen werkten, heeft jaar arbeider bij Philips en ACV-militant, vertelt ACV-militant hierdoor in 2003 de deuren moeten sluiten. In het welke gevolgen dit heeft voor de mensen op de begin van de jaren negentig verhuisden bedrijven werkvloer. 3 naar Oost-Europa en daarna naar de zogenaamde BRIClanden, de opkomende economische machten: Brazilië, Rus“Begin jaren zeventig stelde Philips in België nog 30.000 menland, India en China.” sen te werk, nu zitten we onder de 3.000. Ik heb de sector sterk zien veranderen”, vertelt hij. “Het industriële is helemaal Philips is massaal aanwezig in de BRIC-landen. Dat zorgt naar de achtergrond geschoven en heeft plaats moeten ruivoor problemen op ethisch vlak. “Philips heeft een ethische men voor de modewoorden “innovatie en vernieuwing”. Vroecode waarin staat dat ze tegen kinderarbeid zijn en arbeiders ger werd in de fabrieken bijna alles manueel gedaan, nu is alles het recht toekennen om zich te organiseren, maar een paar geautomatiseerd en zijn er minder mensen nodig.” bladzijden verder staat ook dat ze de lokale wetgeving respecteren”, merkt Baeten op. “Ik heb daar vragen bij: wat als de > Land met de beste papieren wint lokale wetgeving zegt dat arbeiders zich niet mogen organiseNiet alleen de automatisering heeft een effect gehad, ook de ren? Hoe doe je dat in landen zoals China?” wereldwijde concurrentie speelt een belangrijke rol. “Al vóór de Tweede Wereldoorlog produceerde Philips lampen in Indo“Het bedrijf kan het zich niet veroorloven daar niet aanwezig nesië”, legt Baeten uit. “Met de tijd werden die verschillende te zijn, maar het heeft geen antwoord op de problemen. Ze vestigingen tegen elkaar uitgespeeld. Turnhout is een sterke komen aanzetten met het valse argument dat westerse onderinnovatieve afdeling, maar het is niet omdat we hier iets uitnemingen veranderingen stimuleren, de praktijk spreekt dit tevinden dat het ook hier zal gemaakt worden. Het land dat de gen. Hetzelfde argument werd door Jacques Rogge gebruikt beste papieren kan voorleggen, haalt de productie binnen. Bij om de Olympische Spelen in China te verdedigen, maar het is die beslissing spelen de kosten een belangrijke rol en een groot duidelijk dat er na de Spelen in China niets veranderd is.» deel van die kosten bestaat uit lonen.” 5. Werknemers onder druk
55
Tijdelijke werkloosheid bestaat al heel lang in de kledingsector en vergt een enorme flexibiliteit van de arbeidsters.
Heel dat stadje hangt af van die ene fabriek “In België hebben we gelukkig het systeem van tijdelijke werkloosheid”, zegt vakbondsman Baeten. “Op de Europese ondernemingsraad zat ik samen met een Poolse collega uit een Philipsfabriek in Pira, een stadje zoals Turnhout waar maar één grote industrie aanwezig is. Vóór de crisis waren daar 1.000 mensen aan het werk, 700 van hen zijn al aan de deur gezet en de resterende 300 vrezen het ergste. Dit leidt tot echte drama’s. Mensen die ontslagen worden, krijgen eerst nog 3 maanden loon van Philips en daarna kunnen ze zes maanden terugvallen op de overheid, maar dan stopt het. Heel dat stadje hangt af van die fabriek, niet alleen de arbeiders maar ook de winkeltjes en de cafés in de buurt.”
> elk lampje telt! Niet alleen het aantal arbeidsplaatsen is geëvolueerd, ook de arbeidsomstandigheden zijn ingrijpend veranderd. “Ik begon op mijn zestiende als arbeider bij Philips en heb de productiviteit altijd zien toenemen. Er bestaan zoveel verschillende werkregimes: dagploegen, nachtploegen, weekendploegen…, waardoor de fabriek 24 uur op 24 open is, de machines draaien dag en nacht” legt Baeten uit. “We moeten ook anders werken, de fysieke arbeid is door de automatisering afgenomen. Wanneer vroeger iets mis liep met een paar lampen, dan bleven we ‘s avonds een beetje langer. Nu draagt elk lampje een nummer, een paspoort waarop staat wie het gemaakt heeft en van waar het komt. Elk lampje telt.” “Er wordt nu meer met tijdelijke contracten gewerkt om productieschommelingen op te vangen. Vroeger hadden we kwartaalplanningen, nu kunnen we de productie voor de volgende maand zelfs niet plannen. Het doel van Philips is zoals bij andere multinationals: zoveel mogelijk winst, zoveel mogelijk produceren met zo weinig mogelijk middelen. Dat leidt tot een systeem waarin het ene het andere versterkt: toenemende concurrentie, werkdruk, onzekerheid…”
> Investeren in mensen “In een sector waar innovatie en vernieuwing zo belangrijk zijn en de technische evolutie razendsnel gaat, is het belangrijkste strijdpunt voor de vakbond investeren in opleidingen”,
56
5. Werknemers onder druk
zegt Baeten. “De mensen die hier werken zijn verplicht mee te evolueren. Dit is niet altijd evident. Tot voor kort werkten hier mensen die niet konden lezen noch schrijven. Om jobs in de toekomst te garanderen, moeten werkers de technologische evoluties kunnen volgen. Een goed opleidingsplan en recht op opleiding voor elke werknemer, dat is essentieel om mensen aan de slag te houden. Nu geldt: hoe hoger opgeleid hoe meer opleidingen. Philips heeft lang te weinig geïnvesteerd in mensen.”
zucht Baeten. “In Turnhout zijn al 500 tijdelijke werknemers moeten vertrekken en 370 vaste mensen zullen binnenkort volgen. Bovendien zijn de vooruitzichten niet goed, iedereen verwacht nog een herstructurering. Een heleboel mensen zijn aan het stempelen. Momenteel is er in Turnhout geen enkele machine die nog draait. Die situatie mag niet lang meer duren. De enige zekerheid die we hebben, is dat het voorbij zal gaan, de vraag is wanneer”.
> De één zijn dood… Om als vakbond druk te kunnen uitoefenen op bedrijven die wereldwijd opereren zoals Philips, moet internationaal worden samengewerkt. “Solidariteit creëren blijft spijtig genoeg heel moeilijk”, erkent Baeten. “De één zijn dood is nog altijd de ander zijn brood. Als er herstructureringen aangekondigd worden, houdt iedereen de adem in. Wie de dans ontspringt, is vooral opgelucht en blij dat hij zijn job nog heeft”.
“Het probleem is dat onze economie voor 80% op prullen draait”, merk Baeten op. “Elk product heeft een beperkte levenscyclus. Op een bepaald moment is het over zijn hoogtepunt heen en moet er iets nieuws komen. Vroeger werden producten na een tijdje afgeschreven en vervangen door nieuwe, waardoor de tewerkstelling ongeveer hetzelfde bleef. Nu moeten investeringen op een veel kortere termijn terugverdiend worden.”
“Er is een gebrek aan vertrouwen en elke vakbond werkt anders”, zegt Baeten. “Elk heeft een bepaalde macht en het is moeilijk die te delen… Soms zijn de belangen tegengesteld. Het zou in België bijvoorbeeld makkelijker zijn solidariteit te creëren tussen de verschillende Philipsvestigingen als het allemaal lichtfabrieken waren. Nu zijn het totaal verschillende fabrieken, wij hebben nooit contact gehad met de vestigingen in Brugge of Hasselt, dat was een totaal andere wereld. Laat staan dat wij contact hebben met mensen in China! Internationale samenwerking blijft heel theoretisch. De gewone jan met de pet ligt daar niet van wakker.”
> Duurzaam ondernemen en de crisis Ook bij Philips laten de gevolgen van de crisis zich voelen. “De impact op dit moment (maart 2009. nvdr) is dramatisch”,
3
Philips geeft elk jaar een duurzaamheidsrapport uit, maar volgens Baeten blijft dit soort rapporten dode letter. “Philips heeft heel wat duurzaamheidsprijzen gewonnen, vooral prijzen die de industrie aan elkaar uitdeelt. Als je het echt meent met duurzaam ondernemen en produceren, dan moet je geen prullen maken die een korte houdbaarheidsdatum hebben. Philips heeft zelfs even een niet penetrerende vibrator op de markt gebracht, ‘zowel voor haar als voor hem’. Ik denk dat er dingen zijn die maatschappelijk meer relevant zijn”, merkt Baeten fijntjes op. “Er wordt veel gepraat over duurzaamheid, maar het blijft meestal bij praten. Pas als we echt duurzaam gaan ondernemen, kan er ook werk gemaakt worden van een duurzame tewerkstelling en werkzekerheid”, besluit hij overtuigd.
Onzekerheid voor de toekomst van de autosector De tewerkstelling is nog sterker gedaald. Begin jaren De sluiting van Renault Vilvoorde, de problemen bij “De tachtig werkten er ongeveer 100.000 mensen in Volkswagen Vorst en de verwoede pogingen van crisis in de de automobielsector, nu nog geen 15.000.” de vakbonden om via een Europese structuur een oplossing te zoeken voor Opel Antwerpen automobielsector > De schoonheidswedstrijd tonen hoe moeilijk het is voor de Belgische zal altijd blijven De malaise in de sector is volgens Biebaut automobielsector om zich te handhaven. bestaan.” in de eerste plaats te wijten aan de overproMarc Lenders en Frans Biebaut van de ABVVVakbondsmedeductie. “Overproductie is een tendens die we metaalbond vertellen waar de problemen vanwerkers metaal overal zien, niet alleen in België. Bovendien hebdaan komen. 4 ben de constructeurs die hier actief zijn allemaal een buitenlands moederbedrijf. De toewijzing van de modellen “In de automobielsector is het nooit echt goed gegaan. Zois een externe beslissing, waar zwaar voor gelobbyd moet wel de tewerkstelling als de productie gaan achteruit”, zegt worden.” Biebaut. “In een niet zo ver verleden produceerde België “Een auto heeft een levenscyclus van zes jaar, daarna moet nog ongeveer 1 miljoen wagens. In 2008 lag de productie hij ofwel een facelift krijgen ofwel vervangen worden door op 693.000 stuks, dat is een daling van 12% ten opzichte een nieuw model. Binnen elke vestiging ontstaat om de zes van 2007. De prognoses zien er niet goed uit. Voor 2009 jaar een strijd om een nieuw model binnen te halen. In deze zullen we stranden op 554.000 stuks, een daling van 20%. 5. Werknemers onder druk
57
bovendien tegen elkaar uitgespeeld.” “In de schoonheidswedstrijd wordt niet alleen rekening gehouden met meetbare zaken, want dan zou iedereen naar China gaan”, voegt Lenders toe. Biebaut beaamt “dat er nog andere elementen zijn die doorwegen. Maar zekerheid over de toekomst hebben we al lang niet meer. De markt verschuift steeds meer naar het Oosten, waardoor we hier niet alleen hogere loonkosten hebben, maar ook verder van de afzetmarkt zitten.”
“Het beeld van de arbeider die zijn job verliest aan arbeiders uit lageloonlanden klopt niet!”, aldus Marc Lenders, politiek secretaris van de ABVV-Metaalbond.
‘schoonheidswedstrijd’ wordt telkens alles vergeleken: de flexibiliteit, hoeveel er gestaakt wordt, of de fabriek geografisch nog goed gelegen is… Heel dit dossier wordt door het moederbedrijf bekeken voor het een beslissing neemt.” “Het ergste is dat binnen Europa twee fabrieken van hetzelfde concern ook dikwijls hetzelfde model maken. De Astra van General Motors (GM) wordt zowel in België als in Duitsland gemaakt. Je hebt dus geen exclusiviteit en je wordt
> Geen drama’s door delokalisatie Delokalisatie blijkt niet echt een probleem voor de Belgische autoconstructeurs. “Voorlopig zien wij geen delokalisering bij de assemblage, maar wel bij de toeleveranciers”, zegt Biebaut. “Als de stukken die ze leveren te duur zijn, worden ze aan de kant geschoven en vervangen door een goedkopere firma. Ze laten daarom nu zelfs bepaalde onderdelen in onderaanneming maken in OostEuropa.”
“De drama’s in de automobielsector zijn niet het gevolg van delokalisatie”, vervolgt Lenders. “De problemen bij Volkswagen gingen over de strijd tussen Duitsland en België. Bij Renault moest er ook een keuze gemaakt worden tussen België en Frankrijk. Het beeld dat in de media wordt opgehangen van de Belgische werknemer die zijn job verliest aan arbeiders uit lageloonlanden, dat klopt niet. Slechts ¼ van de verdwenen jobs was het gevolg van delokalisatie en dan vooral naar onze buurlanden.”
Just in Time De werkomstandigheden zijn de laatste jaren erg veranderd. Minder arbeiders maken evenveel auto’s in minder tijd”, vertelt Lenders, ABVV-metaalbond. “Dit komt door de technologische evoluties, maar het is ook typisch Belgisch. Onze arbeiders zijn heel productief. Tijdens de besparingen in de jaren tachtig zijn veel mensen op brugpensioen gestuurd, terwijl slechts geleidelijk nieuwe aanwervingen volgden. Onze productiviteit bleef gehandhaafd waardoor de werkdruk gestegen is. Ons systeem is zo opgezet dat je tussen je 25ste en 55ste totaal uitgewrongen wordt.” De arbeiders in de toeleveringsbedrijven dragen de zwaarste lasten. “Door het perverse ‘just in time-systeem’ is de werkdruk verschoven naar de leveranciers”, legt Biebaut uit. “Er is geen stock meer, de arbeiders hebben in het beste geval een uur voorsprong op de levering van de stukken.
58
5. Werknemers onder druk
Ze maken een zetel en 2 uur later staat die al in een auto. Er werken bijna alleen jonge mensen, want de ouderen kunnen niet mee. Velen zijn uitzendkrachten die aan het lijntje worden gehouden. In de assemblage wordt de hoge werkdruk nog gecompenseerd door betere loonsvoorwaarden, bij de toeleveranciers liggen de lonen tot drie euro lager”, vult Lenders aan. “Als vakbondssecretaris beide groepen samen verdedigen, is moeilijk”, geeft Biebaut toe. “De mensen in de toeleveringsbedrijven weten perfect dat hun collega’s in de assemblage twee euro meer verdienen. In sommige bedrijven werken ze op 100 meter van elkaar. Ook het gebrek aan het vooruitzicht op een vast contract is een probleem. Mensen werken bijna structureel met tijdelijke contracten, soms langer dan vier jaar. Die moeilijke situatie heeft begin 2008 tot grote stakingen bij de toeleveranciers geleid”.
> Werkzekerheid garanderen “Ons belangrijkste strijdpunt is het behoud van tewerkstelling, maar het is moeilijk om daar garanties voor te krijgen”, zegt Biebaut. “We sluiten met de bedrijven wel een werkzekerheidsclausule af, waarin ze zich ertoe verbinden geen mensen op straat te zetten voordat eerst alle tewerkstellingsbehoudende maatregelen onderzocht werden. Als de directie dit niet doet, krijgen de ontslagen werknemers een dubbele opzegpremie.” “Maar het probleem is dat de Belgische directie meestal niets te zeggen heeft”, merkt Biebaut op. “Het moederbedrijf
dicteert tegen welke kost een auto gemaakt moet worden, is de kost te hoog dan moet er geknipt worden. De Belgische directie voert beslissingen uit van de Europese directie, of rechtstreeks van de Amerikaanse of Duitse directie. Voor GM heb je bijvoorbeeld een zeer sterke Europese directie die autonoom werkt. Bij Ford vraagt de Europese directie voor elke bagatel de toestemming van Detroit. Lokale directies zijn zelfs niet altijd op de hoogte van belangrijke strategische beslissingen. rudi kennes van de ABVV, die betrokken is bij de onderhandelingen over de Europese poot voor Opel, is vaak beter op de hoogte dan de Antwerpse directie.”
De pijn verdelen Om meer invloed te hebben, moeten vakbonden over de grenzen samenwerken. “Er bestaat een Europese metaalfederatie en ook de Europese ondernemingsraad is een stap in de goede richting, maar meer dan informatie uitwisselen doen ze niet”, vertelt Biebaut. “Binnen GM is er wel een unieke dynamiek ontstaan die de werking van de Europese ondernemingsraad overstijgt. Op het moment dat GM grote herstructureringen aankondigde in heel Europa, heeft Klaus Franz, voorzitter van de Europese ondernemingsraad samen met enkele andere vakbondsleiders een sociale dialooggroep opgericht, waarin vakbonden van GM uit alle landen verenigd zijn.” Vanuit het principe “Share the Pain” werd een alternatieve strategie uitgewerkt. De belangrijkste doelstellingen zijn geen ontslagen en geen sluitingen. Hiermee werd naar de
> De crisis in de crisis “De impact van de crisis is enorm, de productie in België is met 1/5 gedaald”, zegt Biebaut. “Iedereen deelt in de klappen. Bovendien is er nog steeds geen oplossing voor Opel Antwerpen”, zucht Lenders. “De opdracht bestaat erin een Europese Opelpoot uit te bouwen. Dit zal moeilijk worden, maar we kunnen niet anders dan geloven dat het mogelijk is. Als Antwerpen sluit, komen 10.000 mensen op straat te staan. We moeten alles doen om dit te vermijden.” De toekomst ziet er niet rooskleurig uit. Biebaut: “Ik vrees dat het voor de automobielsector niet zal stoppen bij deze crisis. Het zal iedere keer weer een gevecht worden om de schoonheidswedstrijd te winnen. Door de opkomst van de zogenaamde BRIC-landen liggen de kaarten nog moeilijker. Alle nieuwe vestigingen schuiven op naar het Oosten. Ook de Chinese productie is enorm gestegen, ze produceren meer dan de Verenigde Staten. Als zij hun productieoverschotten op de Europese markten dumpen, hebben wij een probleem. Zelfs wanneer we specialiseren in groene wagens
Europese directie van GM gestapt en er is een akkoord bereikt dat tot op heden altijd gerespecteerd werd. “Helaas is het een van de weinige positieve voorbeelden van Europese syndicale samenwerking”, zegt Lenders. “Daar hebben de vakbonden het niet alleen bij mooie woorden gelaten, maar echt werk gemaakt van solidariteit. Het heeft bloed, zweet en tranen gekost…” “Tijdens de schoonheidswedstrijd blijven de verschillende vestigingen wel concurrenten, maar eens de wedstrijd gedaan is, wordt de pijn verdeeld. Zo heeft Antwerpen twee jaar geleden de schoonheidswedstrijd voor de nieuwe Astra verloren, maar dankzij de solidaire reflex van Klaus Franz kreeg het bedrijf toen andere modellen toegewezen. Zonder Klaus Franz was Antwerpen al lang dicht geweest. Dit staat ondertussen natuurlijk allemaal op de helling door de grote crisis bij het moederhuis.
zal het moeilijk blijven voor de autosector in België. De tewerkstelling zal blijven dalen. Los van de grote crisis zal de kleine crisis altijd blijven bestaan.” (Gebaseerd op een gesprek op 10 april 2009).
noten 1 “Capital contre travail, l’offensive sur les salaires”, X. Dupret, H. Houben et E. Rydberg, coédition Gresea/Couleur Livres (96 pages, 9 euros) disponible au Gresea. 2 Filip Misplon is medewerker op de studiedienst van de textiel- , kleding- en diamantsector van de ABVV en volgt de problematiek op de voet. 3 Miel Baeten is ACV-hoofdafgevaardigde voor Philips en zit sinds enkele jaren ook in de Europese ondernemingsraad. Daarvoor heeft hij meer dan dertig jaar als arbeider in de lichtfabriek in Turnhout gewerkt. Hij heeft de evoluties in de sector van dichtbij gevolgd. 4 Marc Lenders is politiek secretaris en Frans Biebaut is algemeen secretaris van de metaalbouw. Beide zijn sinds het begin van de jaren tachtig actief binnen het ABVV.
5. Werknemers onder druk
59
“STOP! Werknemers zijn geen gereedschap.” Myriam Gistelinck
Dit OxfamCahier staat niet op zichzelf, het kadert in een nationale «Waardig Werk»-campagne waar Oxfam-Solidariteit met volle overtuiging aan meewerkt. Een brede coalitie van vakbonden, ngo’s en de koepels van de NoordZuidbeweging 11.11.11 en CNCD11.11.11 hebben zich verenigd om samen van waardig werk een topprioriteit van het Europese en Belgische beleid te maken.
CONCLUSIES
Binnen de nationale coalitie rond waardig werk brengt elke organisatie haar boodschap vanuit haar expertise, met de eigen klemtonen en actiemodellen. Oxfam-Solidariteit wil haar politieke eisen voor deze campagne vooral in verband brengen met de investeringsproblematiek.
De impact van multinationale bedrijven De focus op internationale investeringen is gegroeid vanuit het besef dat de creatie van waardig werk niet in een internationaal economisch vacuüm gebeurt. In dit cahier hebben we willen aantonen dat bedrijven een enorme impact hebben op de regulerende capaciteit van overheden in het Zuiden, o.a. op het vlak van arbeidsrechten. Vanuit de overtuiging dat de belangrijkste spelers in ons internationaal systeem bedrijven en markten zijn, worden geldstromen vrijgemaakt en arbeidsregels flexibel gemaakt. Zodoende krijgen bedrijven voldoende speelruimte om hun productie en distributie op de meest winstgevende manier te organiseren. Dit liberaliseringsbeleid wordt bovendien ondersteund door allerlei internationale akkoorden en instellingen.
60
Conclusies
Arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming onder druk Het resultaat is een enorme druk op arbeiders en een verslechtering van de omstandigheden waarin zij moeten werken. > In een Belgisch confectiebedrijf controleert een arbeidster nu twaalf machines, waar zij vroeger slechts zes machines voor haar rekening moest nemen. > In Thailand worden informele thuiswerksters moeiteloos zonder contract en zonder sociale bescherming ingeschakeld in het productieproces. Dit leidt tot alle mogelijke vormen van uitbuiting en vooral tot een totaal gebrek aan sociale bescherming. Wie informeel werkt, is immers niet georganiseerd. Voorbeelden hiervan hebt u genoeg kunnen vinden in dit OxfamCahier.
De rol van de overheid Bestaande pogingen om multinationale bedrijven te reguleren via sociale clausules, bedrijfscodes of maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn niet bindend en blijken vaak ook totaal ontoereikend. Door de liberaliseringsobsessie wordt de verantwoordelijkheid van de overheid om de arbeidsrechten te doen respecteren in Noord en Zuid uitgehold. Meer nog: zij wordt met misprijzen bekeken. Met de campagne “STOP! Werknemers zijn geen gereedschap.” wil Oxfam-Solidariteit de rol van de overheid in zekere zin herwaarderen. > Wij willen de Belgische en de Europese overheden erop wijzen dat waardig werk een belangrijke hefboom van ontwikkeling is en dus vragen we dat zij hiervan een topprioriteit maken in hun internationaal beleid. > Zij dragen ook een verantwoordelijkheid wat de internationale investeringen betreft. Daarom willen wij beleidsmakers aansporen het gedrag van multinationale bedrijven te reguleren zodat deze waardig werk centraal stellen in hun volledige productieketen in Zuid en Noord.
In deze crisistijden lijkt het ons niet meer dan normaal dat overheden niet alleen aan banken, maar ook aan bedrijven regels opleggen die het welzijn van mensen centraal stellen. Onze politieke eisen die concreet op tafel liggen, zijn de volgende:
We mikken eveneens op een bredere bewustmaking rond het belang van internationale solidariteit tussen werkers wereldwijd. Zeer bescheiden voorbeelden die we in dit OxfamCahier aanhalen, zo als het initiatief van de Europese vakbonden in de ondernemingsraad van General Motors of Solidarity Factory in Thailand, tonen aan dat werknemers (formeel en informeel) nog het meest bereiken als zij zich verenigen en samenwerken over de grenzen heen.
CONCLUSIES
• Er moet een Belgische wet komen die bedrijven verplicht de arbeidsvoorwaarden bekend te maken en te controleren in alle schakels van de productieketen, zowel bij de moederbedrijven als bij de onderaannemers en toeleveranciers. • Het bevorderen van waardig werk in Noord en Zuid moet een centrale plaats krijgen in alle stappen van het onderhandelingsproces over
Belgische en Europese investeringsakkoorden en handelsakkoorden. In deze akkoorden moeten bepalingen opgenomen worden die multinationale bedrijven op een bindende manier verplichten rekening te houden met fundamentele arbeidsnormen
Werknemers in Zuid en Noord hebben recht op waardig werk.
Conclusies
61
LEXICON ASEAN: Association of South East Asian Nations. BNP: Bruto Nationaal Product. BRIC-landen: B razilië, Rusland, India en China. Crowding-in: d oor de aanwezigheid van een multinational ontstaan lokale investeringen die er anders niet zouden zijn (bv. nieuwe leveranciers van input-goederen). Crowding-out: d oor de komst van een buitenlandse investering gaan lokale producenten van bepaalde goederen failliet omdat ze hun goederen niet langer kunnen verkopen. CSR: Corporate Social Responsibility of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Delokalisatie: v erhuis van een bedrijf, meestal naar het buitenland, omwille van lagere kosten. Enclave-economie: e en economie die op zichzelf staat. FDI: Foreign Direct Investment of Buitenlandse Directe Investering. GATT: General Agreement on Tariffs and Trade, Algemeen Akkoord over Tarieven en Handel. Greenfield-investering: b uitenlandse directe investering waarbij een volledig nieuw bedrijf wordt opgestart. GSP: Generalized System of Preferences of Systeem van Algemene Preferenties. GSP+: Tariefreducties toegekend door de EU voor ontwikkelingslanden die een aantal fundamentele mensenrechtenconventies en milieuconventies geratificeerd hebben. ILO: Internationale Arbeidsorganisatie. IMF: I nternationaal Muntf onds. ITO: Internationale Handelsorganisatie. MAI: Multilateral Agreement on Investment. De onderhandelingen van het Multilateraal Investeringsakkoord startten binnen de OESO maar ze werden definitief gestopt in 1998. Multi-stakeholder initiatieven: allianties van ngo’s, vakbonden, bedrijven, internationale organisaties en overheidsorganen die rond de toepassing van een specifieke bedrijfscode werken. OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. OESO-richtlijnen: v rijwillige gedragscode voor multinationale bedrijven die werd aangenomen in het kader van de OESO. Performantie-vereisten: allerlei criteria die nationale overheden aan buitenlandse investeerders kunnen opleggen m.b.t. hun activiteiten. Singapore-issues: i nvesteringen, overheidsaanbestedingen, concurrentieregels en de vereenvoudiging van de douaneformaliteiten. Transferpricing: d e prijs van een bepaald goed dat verkocht wordt binnen een onderneming, bijvoorbeeld van een filiaal naar een moederbedrijf. Deze prijs wordt door het bedrijf zelf bepaald en niet door marktmechanismen. Door hun goederen intern te verkopen aan een vaste prijs kunnen bedrijven belastingen op winsten ontwijken. TRIMs-akkoord: akkoord over “trade related investment measures” of handelsgerelateerde investeringen, dat binnen het algemene kader van de WTO valt. UNCTAD: United Nations Conference on Trade and Development. WTO: Wereldhandelsorganisatie.
62
Lexicon
Dankwoordje Het OxfamCahier “Werknemers onder druk” staat niet op zichzelf, het kadert in een tweejaarlijkse nationale campagne “sTOP! Werknemers zijn geen gereedschap.” waar Oxfam-Solidariteit met volle overtuiging aan meewerkt. Een brede nationale coalitie van vakbonden, ngo’s en de koepels van de Noord-Zuidbeweging 11.11.11 en CNCD-11.11.11 hebben zich verenigd om van waardig werk een topprioriteit te maken binnen het Europese en Belgische beleid. > Aan dit cahier hebben enkele collega’s van onze coalitiepartners meegewerkt: Alexandre Seron (CNCD), Jean-Marc Caudron en Carole Crabbé (Campagne Vêtements Propres) en Erik Rydberg (GRESEA). > Daarnaast waren ook een aantal vakbondsleden en medewerkers van ABVV en ACV bereid hun expertise te verlenen aan dit OxfamCahier: Filip Misplon, Marc Lenders, Frans Biebaut, Rudi Kennes en Miel Baeten. > Ten slotte hebben ook vele arbeiders en werkers uit noord en Zuid hun verhaal met ons gedeeld. Wij willen hen dan ook allemaal van harte bedanken. Meer weten over de campagne: www.oxfamsol.be/werk - www.waardigwerk.be
63
Werknemers onder druk Met of zonder crisis, multinationals spelen een erg belangrijke rol in onze globale economie en ze zullen dit blijven doen. Hun invloed op het gedrag van overheden in Noord en Zuid, in het bijzonder bij het bevorderen van “waardig werk”, is niet te onderschatten. In de hoop zoveel mogelijk investeringen aan te trekken, sleutelen overheden aan hun arbeidsregels zodat hun land aantrekkelijk wordt als gastland voor deze multinationals. Door het concurrentieopbod tussen verschillende landen staan voor bedrijven bijgevolg alle deuren open om van de ene regio met lage arbeidskosten naar de andere te verhuizen. Het resultaat van deze concurrentie is vaak een internationale race-to-the bottom: arbeidsstandaarden belanden in een neergaande spiraal, net zoals de sociale bescherming en de lonen. Deze problematiek stelt zich misschien wel het sterkst in Zuidoost-Azië, maar ook in België betalen arbeiders de prijs voor een overdreven drang naar competitiviteit, efficiëntie en het behalen van winst. Dit OxfamCahier dient een dubbel doel. Eerst en vooral willen wij de link leggen tussen “waardig werk” en de investeringsproblematiek. Daarnaast hopen wij met concrete getuigenissen bij te dragen tot het besef dat werknemers uit Zuid en Noord geen concurrenten zijn. Internationale solidariteit en regulering vormen de belangrijkste hefboom voor waardig werk. In 2009 en 2010 voert Oxfam-Solidariteit, samen met vakbonden en Noordzuidorganisaties, campagne voor waardig werk, onder de slogan “STOP!
Werknemers zijn geen gereedschap.”
OxfamCahier mei 2009 – Nummer 6
Werkten mee aan dit nummer:
> Redactie - Nena Baeyens, Myriam Gistelinck, Frederic Janssens > Andere Oxfam-medewerkers in België en Zuidoost-Azië > Vertalingen: Julie Fueyo Fernandez, Laurence Latour en Bart Holsters > Eindredactie en coördinatie - Chantal Nijssen > Fotografie: Tineke D’haese, Eric de Mildt > Opmaak: José Mangano OxfamCahier is een uitgave van Oxfam-Solidariteit, Vier-Windenstraat 60, 1080 Brussel Redactie: 02 502 67 78 -
[email protected] - www.oxfamsol.be/werk/ V.U.: Stefaan Declercq, Vier-Windenstraat 60 – 1080 Brussel