‘ONBEPERKT’ WONEN Onderzoek naar woonwensen en woonmogelijkheden van mensen met een verstandelijke beperking die zelfstandig willen wonen in Rotterdam.
8 mei 2008 Sjoerd Egberts Christine van der Sluys
Onderzoeksverslag voor Platform Agenda 22 Rotterdam* ten behoeve van het afstudeertraject van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Christelijke Hogeschool Ede
Afstudeerbegeleider: Dhr. A.M.T. van Bergeijk Werkveldbegeleiders: Dhr. T. Lubbe en Mw. C. Mourits
* Gebaseerd op de 22 VN Standaardregels, tot het bieden van gelijke kansen voor mensen met een beperking
2
Inhoudsopgave Inleiding
......................................................................................... 4
Hoofdstuk 1 Opdrachtgever en doelgroep ..................................................... 7 1.1 Opdrachtgever.................................................................................7 1.2 Doelgroep .................................................................................... 10 Hoofdstuk 2 Theoretische onderbouwing .....................................................12 2.1 VN Standaardregels ......................................................................... 12 2.2 Manifest Overijssel ......................................................................... 13 2.3 ‘Wonen doe je zelf’ ........................................................................ 15 2.4 Prof. Dr. A. Van Gennep ................................................................... 16 2.5 Samenvatting ................................................................................ 17 Hoofdstuk 3 De doelgroep; ervaringen en wensen ..........................................19 3.1 Onderzoeksgroep............................................................................ 19 3.2 Uitkomsten enquête ........................................................................ 19 3.3 Samenvatting ................................................................................ 21 Hoofdstuk 4 Woningaanbieders .................................................................22 4.1 Woningcorporaties ......................................................................... 22 4.2 Particuliere verhuurders ................................................................... 22 4.3 Flexibel Wonen .............................................................................. 22 4.4 Samenvatting ................................................................................ 24 Hoofdstuk 5 Zorgaanbieders .....................................................................26 5.1 MEE Rotterdam .............................................................................. 26 5.2 ASVZ Zuid West.............................................................................. 31 5.3 Pameijer ..................................................................................... 32 5.4 Stichting Paus Johannes XXIII ............................................................. 33 5.5 Samenvatting ................................................................................ 34 Hoofdstuk 6 Gemeente Rotterdam .............................................................36 6.1 Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)........................................... 36 6.2 Stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen ............................................ 37 6.3 Samenvatting ................................................................................ 39 Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen ....................................................40 7.1 Beantwoording deelvragen ................................................................ 40 7.2 Conclusies .................................................................................... 42 7.3 Aanbevelingen ............................................................................... 43 Literatuur
........................................................................................45
Bijlagen
........................................................................................46
3
Inleiding Aanleiding voor het onderzoek Het in dit onderzoeksverslag beschreven onderzoek, is uitgevoerd ten behoeve van onze afstudeeropdracht voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. De opdrachtgever van dit onderzoek is Platform Agenda 22 (Agenda 22), een belangenorganisatie in Rotterdam die opkomt voor de belangen van mensen met een beperking. Agenda 22 toetst en adviseert het gemeentebestuur van Rotterdam ten aanzien van het beleid omtrent mensen met een beperking. Ieder jaar kiest Agenda 22 thema’s die zij verder wil uitdiepen. Eén van de thema’s dit jaar is ‘woonwensen en woonmogelijkheden voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen’. Onder zelfstandig wonen wordt verstaan dat men zelf een woning huurt waar men, eventueel met behulp van ambulante ondersteuning, kan wonen. Agenda 22 realiseert zich dat zij hier onvoldoende beeld van heeft, wat toetsing en advisering bemoeilijkt. Om de belangen van deze doelgroep op een goede manier te kunnen behartigen, is het van belang dat dit in kaart wordt gebracht. Vraagstellingen Uit bovenstaande aanleiding zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: Hoofdvraag: Hoe verhoudt het woonaanbod voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam zich tot de woonwensen van deze mensen en welk advies volgt hierop aan het gemeentebestuur, kijkend naar het huidige gemeentebeleid? Deelvraag 1: Wat zijn de woonwensen van mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam? Deelvraag 2: Wat is het huidige woonaanbod voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam? Deelvraag 3: Wat is het beleid van de gemeente Rotterdam met betrekking tot woonmogelijkheden voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen en voldoet dit beleid aan de 22 VN standaardregels1? Deelvraag 4: Wat zijn de conclusies na vergelijking van de antwoorden op de deelvragen en tot welke aanbevelingen aan het gemeentebestuur van Rotterdam leiden deze conclusies? Doelstellingen Vanuit de VN standaardregels kan worden geconcludeerd dat ‘gelijke kansen voor iedereen’ het overkoepelende doel is dat Agenda 22 voor ogen heeft. Verderop in dit onderzoeksverslag worden deze regels besproken, en achterin zijn deze als bijlage bijgevoegd. Naast dit overkoepelende doel, hebben wij onszelf de volgende doelen gesteld: Doelstelling 1: Er is een vergelijking gemaakt tussen het woonaanbod voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam en de woonwensen van deze mensen. Doelstelling 2: Er is in kaart gebracht of er sprake is van beleid voor woonmogelijkheden voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam en of dit beleid voldoet aan de 22 VN standaardregels. 1
Standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten (Verenigde Naties-resolutie 48/96, 4 maart 1994). Zie bijlagen.
4
Doelstelling 3: Er is op basis van de uitkomsten van de vergelijking een beoordeling gemaakt of aanbod en beleid afdoende zijn. Deze beoordeling wordt vertaald naar aanbevelingen aan het gemeentebestuur van Rotterdam. Opbouw onderzoek In januari 2008 zijn wij begonnen met de daadwerkelijke uitvoering van dit onderzoek. Bijna vier maanden hebben we ons gebogen over onze vraagstellingen. Hieronder volgt een weergave van de werkwijze die wij hebben gehanteerd, om zo antwoorden te vinden op de hoofdvraag en bijbehorende deelvragen. We hebben de werkwijze op volgorde van de hoofdstukken weergegeven, zodat deze tevens dient als leeswijzer. Hoofdstuk 1 In het eerste hoofdstuk geven wij een beschrijving van de opdrachtgever, Platform Agenda 22 en van de doelgroep van dit onderzoek; mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam. Hoofdstuk 2 Het tweede hoofdstuk betreft de theoretische onderbouwing van ons onderzoek. Hiervoor hebben we gebruik gemaakt van de dataverzamelingstechniek ‘inhoudsanalyse’. Aan de hand van verschillende werken van verschillende auteurs, zijn wij op zoek gegaan naar het belang van zelfstandig wonen voor de doelgroep van dit onderzoek en naar de concrete invulling hiervan. Hoofdstuk 3 In dit hoofdstuk worden de uitkomsten beschreven van de enquête die heeft plaatsgevonden onder mensen met een (licht) verstandelijke beperking die reeds zelfstandig wonen. Hierbij is gebruik gemaakt van de dataverzamelingstechniek ‘gestructureerde vragenlijst’. We hebben voor het merendeel van de enquête voor multiple-choice vragen gekozen. Daarbij waren er enkele open vragen. In de toelichting hebben we geadviseerd om de enquête samen met een begeleider in te vullen. Deze methode heeft meerdere voordelen. Het is voor de geïnterviewde makkelijker om uit antwoorden te kiezen, dan zelf een antwoord te moeten bedenken. Dit geldt vooral wanneer de geïnterviewde gespannen of onzeker is. Daarnaast voorkomt het dat een interview te lang wordt. Onze ervaring is dat deze doelgroep vaak moeite heeft om langere tijd geconcentreerd bezig te zijn, wat pleit voor een kortdurend interview. Tot slot noemen we hier de verwerkingstijd van de interviews. Gestandaardiseerde antwoorden zijn direct in te voeren in de computer, wat aanzienlijk minder tijdsintensief is. Het hoofdstuk geeft een beeld van de ervaringen en wensen op het gebied van wonen van de doelgroep. Hoofdstuk 4 Woningaanbieders nemen een belangrijke plaats in in dit onderzoek, aangezien zij bepalen wat het woonaanbod is voor deze doelgroep. In dit hoofdstuk zetten we de mogelijkheden uiteen en beschrijven we ook de genoemde suggesties tot verbetering. ‘Ondervragen’ is hier de meest waardevolle dataverzamelingstechniek gebleken. Hoofdstuk 5 Het vijfde hoofdstuk biedt ruimte aan de zorgaanbieders in de gemeente Rotterdam. We hebben gebruik gemaakt van hun ervaringen, om zo een beeld te krijgen van de algemene woonwensen voor deze doelgroep en signalen op te vangen van probleemsituaties die voor verbetering vatbaar zijn. Hiervoor hebben we gebruik gemaakt van de dataverzamelingstechniek ‘ondervragen’. Met name de interviews met consulenten van MEE Rotterdam zijn bedoeld als vervanging vertegenwoordiging van die mensen die op dit moment een woning zoeken. Het bleek in de praktijk erg lastig om daarmee in contact te komen. De consulen-
5
ten konden vanuit hun ervaring met deze doelgroep een beeld schetsen van hoe een dergelijk traject doorgaans verloopt. Hoofdstuk 6 In dit hoofdstuk beschrijven we het aandeel van de gemeente Rotterdam in deze kwestie. Als verantwoordelijke voor het beleid op dit gebied blijkbaar is zij er nu niet verantwoordelijk voor (zei man uit Bestuur MEE ook), zou haar rol van aanzienlijke omvang dienen te zijn. Uit nader onderzoek bleek echter dat dit niet het geval is. Wel blijkt uiteindelijk dat er verschillende mogelijkheden bestaan, welke de gemeente verder zou kunnen ontwikkelen. Hoofdstuk 7 Het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksverslag wijden we aan onze conclusies en aanbevelingen. De conclusies geven een samenvatting van de vergaarde informatie gedurende dit onderzoek. De aanbevelingen volgen op deze conclusies en bevatten concrete suggesties ter verbetering van de positie van mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen wonen in de gemeente Rotterdam.
6
Hoofdstuk 1
Opdrachtgever en doelgroep
Inleiding In dit hoofdstuk wordt meer achtergrondinformatie gegeven over de opdrachtgever van het in dit verslag beschreven onderzoek. Daarnaast wordt de doelgroep van het onderzoek nader omschreven. 1.1
Opdrachtgever
In het Europees jaar van mensen met een beperking 2003, heeft de gemeente Rotterdam de Stedelijke Adviescommissie Gehandicaptenbeleid (S.A.G.) gevraagd om zich te buigen over de totstandkoming van een gemeentelijke nota gehandicaptenbeleid. De S.A.G. is hierover in gesprek gegaan met de Vereniging Gehandicaptenorganisaties Rotterdam (VGR). Resultaat hiervan was een gezamenlijk voorstel aan de gemeente om de VN Standaardregels als uitgangspunt en basis voor haar beleid te nemen. Dit heeft de gemeente in 2004 gedaan2. Dit betekent dat de beleidsplannen van de gemeente Rotterdam vanaf 2005 gebaseerd moeten zijn op de bedoelingen en de inhoud van deze standaardregels. De gemeente heeft tevens besloten om de burgers op wie het beleid betrekking heeft, te betrekken bij de beoordeling van beleidsplannen, van kwaliteit van de uitvoering en van de effectiviteit van de maatregelen. Daartoe heeft zij ingestemd met het oprichten van Platform Agenda 22, waarin alle belangenbehartigingsorganisaties voor mensen met een beperking zijn verenigd. Aan het Platform nemen per organisatie in principe twee personen deel, een vrijwilliger (meestal een bestuurslid) en een beroepskracht (meestal een staf- of beleidsmedewerker). Gedachte hierachter is dat de ervaringen van de vrijwilliger gecombineerd worden met de vaardigheden en kennis van de beroepskracht. Wanneer de vrijwilliger een bestuurslid is, komen zo de bestuurslijn (vrijwilliger) en de uitvoering daarvan (beroepskracht) bij elkaar en kunnen elkaar aanvullen en versterken. Aan Platform Agenda 22 nemen deel: Vereniging van Gehandicaptenorganisaties Rotterdam (VGR): Corrie Scheffer, voorzitter Platform Agenda 22 Corrie Scheffer is vrijwilliger en bestuurslid van de VGR en ervaringsdeskundige. Zij is al jaren actief in belangenbehartiging voor mensen met een beperking, zowel in Rotterdam als in haar woonplaats Capelle aan den IJssel. Zij heeft een groot netwerk in de plaatselijke politiek en het maatschappelijk middenveld. Als belangenbehartiger neemt zij deel aan het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer van de Stadsregio (voor toegankelijkheid OV); is zij bestuurslid van Zorgbelang voor Capelle a/d IJssel; neemt zij deel aan het VGR-RET overleg (toegankelijkheid Rotterdams OV); en neemt zij deel aan ambassadeursoverleg (overleg met deelgemeentelijke adviesraden). Al deze kennis, contacten en ervaring zet zij in voor het werk van Agenda 22. Theo Lubbe, beleidsmedewerker VGR Theo Lubbe is een van de twee beleidsmedewerkers van de VGR. In die functie is hij verantwoordelijk voor het behartigen van de belangen van mensen met een beperking in het beleid. Hij behartigt die belangen zowel bij instellingen in het maatschappelijk middenveld, als bij gemeentelijke diensten, als bij deelgemeenten- en gemeentebestuur. Hij signaleert vanuit dat werk problemen die bij mensen met een beperking leven, en brengt deze in bij Agenda 22 ter advisering. 2
Collegebesluit d.d. 30 maart 2004.
7
MEE Rotterdam Rijnmond Connie Mourits, beleidsmedewerker MEE / VGR Connie Mourits is beleidsmedewerker voor MEE en voor de VGR. Deel van haar werkzaamheden bij MEE is het verzamelen van signalen van consulenten over problemen die mensen met een beperking in de praktijk tegenkomen. Het gaat dan vooral om problemen die met regelgeving en de uitvoering daarvan te maken hebben. Deze signalen brengt zij in bij Agenda 22. Zorgbelang Zuid-Holland, Regio Rotterdam Clara Hibma, regiomanager Clara Hibma is sinds 1 januari 2008 regiomanager van het nieuw ontstane Zorgbelang Zuid-Holland, regio Rotterdam. Voorheen was dit het Regionale Patiënten Consumenten Platform Rijnmond. Daar was Clara stafmedewerker. Zorgbelang is een landelijke organisatie, die per provincie georganiseerd is. Zij behartigt de belangen van alle patiënten en consumenten in de zorg. Vanuit haar werk kaart Clara problemen aan die bij Zorgbelang op tafel komen, en die onder gemeentelijk beleid vallen. Platform VG Belang Rijnmond, voorheen RFvO Kees Marges, voorzitter Kees Marges is vrijwilliger en voorzitter van het in maart 2008 officieel opgerichte Platform VG Belang Rijnmond. Voorheen was dit de Regionale Federatie van Ouderverenigingen, afdeling Rijnmond. De RFvO was een landelijke organisatie voor het behartigen van belangen van mensen met een verstandelijke beperking. De RFvO is helaas failliet gegaan. Het nieuwe Platform is een doorstart daarvan. Kees was bestuurslid van de RFvO, afdeling Rijnmond. Hij is ervaringsdeskundige en brengt vanuit die kennis en het inmiddels opgebouwde netwerk daaromheen, problemen van mensen met een verstandelijke beperking onder de aandacht van Agenda 22. Basisberaad GGZ Jaap Meeuwsen, directeur Jaap Meeuwsen is directeur van het Rotterdamse Basisberaad Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Zijn (koepel)organisatie behartigt de belangen van mensen met een psychische beperking. Filosofie van het Basisberaad is de cliënten zelf zoveel mogelijk te betrekken en zoveel mogelijk te laten meepraten en meedenken. Het Basisberaad levert zo onder meer ondersteuning aan mensen met een psychische beperking, door mensen met een psychische beperking. Het Basisberaad is aangeschoven bij Agenda 22 vanwege de invoering van de Wmo, waarbij ook hun doelgroep onder deze wet valt. De Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) vervangt de oude Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten, en delen van de AWBZ (o.m. huishoudelijke verzorging). Het Basisberaad zet binnen Agenda 22 hun doelgroep duidelijk op de kaart, waardoor vanuit een breder perspectief geadviseerd wordt over o.m. de Wmo. Jan de Haas, deelnemer overleg Basisberaad GGZ en cliëntenraden GGZ Jan de Haas is vrijwilliger en lid van een van de cliëntenraden GGZ en neemt van daaruit deel aan het reguliere overleg van cliëntenraden GGZ met het Basisberaad GGZ (koepelorganisatie). Jan is ervaringsdeskundige en brengt vanuit zijn behoorlijke ervaring geregeld zaken onder de aandacht van Agenda 22 die anders niet bekend zouden zijn. Mensen met een psychische beperking zijn slecht in beeld, zowel in figuurlijke zin als in beleidsplannen. Daarom is deze praktijkbijdrage heel waar-
8
devol: voorbeeldsituaties verhelderen altijd het punt dat overgebracht moet worden. Cosbo Rotterdam Piet Mallie, voorzitter Cosbo Rotterdam Piet Mallie is vrijwilliger en voorzitter van Cosbo Rotterdam, de Centrale Organisatie van Samenwerkende Bonden voor Ouderen. De Cosbo behartigt de belangen van ouderen in Rotterdam. Daarvoor zijn ca. 15 ouderenbonden aangesloten bij de Cosbo, waaronder de landelijke bekende ANBO, PCOB, KBO, maar ook de Rotterdamse Ouderen Bond, en ouderenbonden van migranten. Via zijn netwerk is Piet goed op de hoogte van wat er speelt bij ouderen. Hij draagt bij aan het werk van Agenda 22 door de adviezen en rapportages vanuit ouderenperspectief te belichten. Linda van Essel, beleidsmedewerker Cosbo Rotterdam Linda van Essel draagt vanuit haar werkervaring en kennis bij aan de adviezen en rapportages van Agenda 22. Platform Allochtonen met een beperking in Rijnmond Ram Soekhlal, voorzitter Platform Allochtonen met een beperking in Rijnmond Ram Soekhlal is vrijwilliger en voorzitter van het Platform Allochtonen met een beperking. Het Platform komt op voor de belangen van migranten met een beperking en probeert problemen die zij tegenkomen, op te lossen. Vanuit die benadering en kennis, draagt Ram bij aan de advisering en rapportages van Agenda 22. Amanda van der Vet, ondersteuner Platform Allochtonen met een beperking in Rijnmond Amanda van der Vet is de ondersteuner van Platform Allochtonen met een beperking. Vanuit die hoedanigheid en vanuit haar vakkennis en netwerk, draagt zij o.m. onderwerpen aan ter advisering en draagt zij bij aan de advisering en rapportages van migranten met een beperking. Regionale Mantelzorg Organisaties (RMO) Juanita Slengard, bestuurslid RMO Juanita Slengard is vrijwilliger en bestuurslid van de RMO. Zij is ook ervaringsdeskundige. Haar bijdrage aan Agenda 22 is vooral vanuit de rol en positie van mantelzorgers (eigen ervaring) en vanuit haar vakkennis (door haar werk bij de RMO). De rode draad is dat iedereen vanuit zijn eigen perspectief, ervaringsdeskundigheid en vakkennis bijdraagt. Dat tezamen maakt de adviezen en rapportages van Agenda 22 breder dan die van een ‘standaard’ gehandicaptenraad. Het biedt Agenda 22 ook kansen om zaken met elkaar in verband te brengen, die anders langs elkaar heen zouden lopen. Agenda 22 is voor de gemeente een gesprekspartner waar het gaat om het maken, volgen en evalueren van gemeentelijk beleid waar het burgers met beperkingen aangaat. Het kan als ‘luis in de pels’ of ‘bewaker’ maar ook als ‘initiatiefnemer’ eraan bijdragen dat goede voornemens ook daadwerkelijk worden omgezet in daden. Agenda 22 kan tevens signaleren waar het goed gaat en op welke terreinen verbetering wenselijk is. Door zijn brede samenstelling heeft het veelvuldig en veelzijdige contacten met burgers met een beperking. Daardoor is het in staat om aan te geven waar hun wensen en verwachtingen liggen of op welk gebied nader onderzoek gewenst is. Agenda 22 doet per jaar drie onderzoeken en geeft een aantal gevraagde en ongevraagde adviezen aan de gemeente. De volgende vragen staan centraal: voldoet het beleid van de gemeente (c.q. gemeentelijke dienst) aan de 22 VN standaardregels? Welke acties zijn nodig om aan deze standaardregels te voldoen?
9
Hoe worden deze acties vorm gegeven en welke doelstellingen en maatregelen passen daarbij? Agenda 22 hanteert daarbij het volgende stappenplan: Stap 1: Stap 2: Stap 3: Stap 4: Stap 5:
Inventarisatie van activiteiten van de gemeente (gemeentelijke diensten) in relatie tot de standaardregels. Inventarisatie van de behoefte aan publieke diensten door burgers met een beperking. Samenvatting, analyse, beoordeling en prioriteitenstelling. Aanbevelingen in termen van concrete doelen en maatregelen. Evaluatie en herziening.
De rapportages worden aan het college van B en W aangeboden en besproken met de verantwoordelijk wethouder(s). Bij deze besprekingen worden ook de verantwoordelijke gemeentelijke diensten betrokken. Er worden afspraken gemaakt of en hoe de aanbevelingen concreet kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast worden ook afspraken gemaakt over nog niet uitgevoerde aanbevelingen uit vorige rapportages. Onderwerpen en thema’s voor adviezen en rapportage worden in overleg met het gemeentebestuur gekozen. Actualiteit, relevantie en praktijk zijn daarbij criteria. Visie en werkwijze van Agenda 22 zijn verder beschreven in de nota “Werken aan uitvoering”3. Eerder door Agenda 22 gedane onderzoeken zijn: “Veiligheid van mensen met een beperking bij rampen”(2006), “Toegankelijkheid van welzijnsinstellingen” (2006), “Leerlingenvervoer”(2005), “Vervoer op Maat”(2005), “Sport en recreatie”(2004), “Gezondheidsbeleid”(2004) en “Toegankelijkheid”(2004).
1.2
Doelgroep
De doelgroep die centraal staat in dit onderzoek betreft mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen of dit al doen, binnen de gemeente Rotterdam. Het Sociaal Cultureel Planbureau definieert mensen met een verstandelijke beperking als volgt: “Iemand met een beperking van het intellectuele vermogen (IQ lager dan 80), waardoor hij of zij moeite heeft met dagelijkse werkzaamheden.” De mate waarin deze beperking zich voordoet, verschilt per persoon. De doelgroep van dit onderzoek betreft diegenen die in staat zijn om zelfstandig te wonen, zonder continue aanwezigheid van begeleiding. Het is niet eenvoudig om cijfers te noemen en daarmee de grootte van de doelgroep aan te geven binnen de gemeente Rotterdam. De GGD Rotterdam-Rijnmond geeft in zijn rapport ‘Mensen met een beperking en chronisch zieken in Rotterdam, een schatting’ (September 2006) een marge van 3200 - 4100 aan van mensen met een verstandelijke beperking voor de bevolking in Rotterdam in 2005. De ondergrens van deze marge is berekend op basis van de laagste minimumvariant; de bovengrens is de meest waarschijnlijke variant. De schatting komt neer op 4109 personen met een verstandelijke beperking, waarvan 2232 mannen en 1877 vrouwen. Hiervan is 52% verstandelijk beperkt; 48% is licht verstandelijk beperkt. Dit komt dus neer op een totaal van 1972 burgers met een licht verstandelijke beperking. Hierbij dient te worden opgemerkt dat niet iedere persoon met een licht verstandelijke beperking zelfstandig kan wonen. Dit verschilt per individu. Om toch een idee te krijgen 3
“Werken aan uitvoering”, een voorstel van Stedelijke Adviescommissie Gehandicaptenbeleid en Vereniging van Gehandicaptenorganisaties Rotterdam, d.d. 10 december 2003.
10
van de grootte van de doelgroep in Rotterdam, maken we gebruik van gegevens van MEE Rotterdam. In 2007 hebben zij bijgehouden hoeveel hulpverleningscontacten zij hebben afgesloten die een vraag hadden op het gebied van zelfstandig wonen. Deze groep besloeg 218 personen per jaar, samen goed voor 33% van het cliëntenbestand van MEE Rotterdam. Veel mensen met een licht verstandelijke beperking, zijn in staat om zelfstandig te wonen. Soms geheel zelfstandig, maar meestal met een vorm van ondersteuning. Deze mensen wonen niet met andere cliënten binnen een zorglocatie, maar zelfstandig in een eigen (huur)woning. Het komt ook voor dat ze met hun partner samenwonen. Maatschappelijke participatie is veelal haalbaar, zij het soms op aangepast niveau. Ze kunnen zich meestal goed verstaanbaar maken en zijn in staat om hun wensen en grenzen aan te geven. Er is sprake van een hoge participatie binnen de Sociale Werkvoorziening. Vanwege hun verstandelijke beperking, is er veelal behoefte aan ondersteuning bij het wonen. Deze ambulante ondersteuning betreft gebieden als administratie, financiën en sociale vaardigheden. Deze ondersteuning wordt geboden door een ambulant woonbegeleider, werkzaam binnen een zorgorganisatie. Afhankelijk van de indicatie en de wensen van de cliënt, komt de begeleider een of meerdere keren per week langs om bovengenoemde gebieden te bespreken. Deze beschrijving geldt enkel ter indicatie, ieder mens is uniek en daarmee niet in een korte beschrijving te vatten. De doelgroep die centraal staat in dit onderzoek betreft dus diegenen die in het bovenstaande worden beschreven. We richten ons zowel op de mensen die reeds zelfstandig wonen, als op diegenen die dit als wens hebben.
11
Hoofdstuk 2
Theoretische onderbouwing
Inleiding In dit hoofdstuk worden voor dit onderzoek relevante onderwerpen vanuit de literatuur beschreven. Achtereenvolgens behandelen we de VN Standaardregels, conclusies uit het manifest in Twente, een onderzoek omtrent wonen voor mensen met een verstandelijke beperking van drs. H.E.M. Ruigrok en tot slot de visie van prof. Dr. A. van Gennep, Emeritushoogleraar Orthopedagogiek. 2.1
VN Standaardregels
Ontstaan Aan de rechten van gehandicapten wordt internationaal al lange tijd aandacht besteedt door de Verenigde Naties en andere internationale organisaties. Aan het einde van het Internationaal Jaar voor Gehandicapten in 1981 kwamen alarmerende onderzoeksresultaten aan het licht. Met name in ontwikkelingslanden hebben miljoenen kinderen en volwassenen met een handicap geen enkel uitzicht op enige vorm van revalidatie. De Verenigde Naties riepen als antwoord hierop het VN-Decennium voor Gehandicapten uit (1983-1992). In dit decennium moest een wereldwijd actieprogramma worden gerealiseerd. Halverwege het VN-Decennium voor Gehandicapten werd de uitvoering hiervan getoetst tijdens een bijeenkomst in Stockholm. In die bijeenkomst werd voorgesteld om een leidraad op te stellen, waarin prioriteiten voor de te nemen maatregelen zouden komen te staan. De erkenning van de rechten van gehandicapten zou het uitgangspunt van die leidraad moeten zijn. Er werd besloten om een speciale conferentie te beleggen, waarin een internationaal verdrag zou worden opgesteld met als doel om alle vormen van discriminatie van mensen met een beperking uit te bannen. Dit verdrag moest aan het einde van het decennium door alle staten zijn aangenomen. Al gauw bleek echter dat een dergelijk verdrag naar alle waarschijnlijkheid weinig zou toevoegen, ten opzichte van de bestaande documenten. In 1990 werd besloten dat men zich zou gaan richten op een ander soort internationaal instrument; het opstellen van standaardregels voor het bieden van gelijke kansen voor gehandicapte kinderen, jongeren en volwassenen. Deze regels werden opgesteld in samenwerking met gespecialiseerde organisaties en gehandicaptenorganisaties. Al gauw bleek dat er sprake was van brede steun, voor dit nieuwe initiatief. Op 4 maart 1994 aanvaarden de Verenigde Naties en alle lidstaten (waaronder Nederland) unaniem ‘De 22 VN Standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten’. Doel en inhoud Hoewel de standaardregels niet dwingend zijn, kunnen zij internationaal gewoonterecht worden wanneer zij door een groot aantal staten worden toegepast in het streven een ‘internationaalrechtelijke regeling’ na te leven. Van de staten wordt verwacht dat zij zich er politiek en moreel toe verplichten actie te ondernemen om gelijke kansen te bieden voor gehandicapten. Er worden belangrijke aandachtsgebieden genoemd, die van wezenlijk belang zijn voor de kwaliteit van het leven en gelijkheid. De standaardregels kunnen als beleidsinstrument en actieplan dienen voor gehandicapten en hun belangenorganisaties. Zij bieden een uitgangspunt voor technische en economische samenwerking tussen staten, de Verenigde Naties en andere internationale organisaties.
12
De standaard regels hebben als doel ervoor te zorgen dat burgers met een beperking, als leden van de samenleving, dezelfde rechten en plichten hebben als andere burgers. In alle samenlevingen op de wereld zijn er nog barrières die hun volwaardige deelneming aan de samenleving bemoeilijken. Het is de verantwoordelijkheid van staten om passende stappen te ondernemen om die barrières weg te nemen. Gehandicapten en gehandicaptenorganisaties dienen daarbij een actieve rol te spelen. Het bieden van gelijke kansen draagt op een belangrijke manier bij aan het doel om de mens ten volle te benutten en tot zijn recht te laten komen. De regels Hieronder volgt een samenvatting van een zevental standaardregels, welke wij als relevant beoordeeld hebben voor dit onderzoek. Deze samenvatting heeft als doel de lezer een idee te geven om welk soort regels het gaat. Aan het einde van dit onderzoeksverslag is de volledig uitgewerkte versie van de VN-standaardregels als bijlage toegevoegd. Regel 1 “De staten dienen maatregelen te treffen om in de samenleving bewustzijn te kweken met betrekking tot gehandicapten, hun rechten, hun behoeften, hun mogelijkheden en hun inbreng”. Regel 4 “De staten dienen te zorgen voor de totstandbrenging en verlening van ondersteunende diensten, met inbegrip van hulpmiddelen voor gehandicapten, teneinde hen te helpen hun mate van zelfstandigheid in het dagelijks leven te vergroten en hun rechten uit te oefenen”. Regel 5 “De staten dienen te erkennen dat bij het bieden van gelijke kansen op alle deelterreinen van hun maatschappelijk leven toegankelijkheid van het allerhoogste belang is”. Regel 13 “De staten nemen de eindverantwoordelijkheid op zich voor de vergaring en verspreiding van informatie over de levensomstandigheden van gehandicapten en bevorderen uitgebreid onderzoek naar alle aspecten daarvan, waaronder belemmeringen die van invloed zijn op het leven van gehandicapten”. Regel 14 “De staten zullen ervoor zorgen dat aspecten van het gehandicapt-zijn worden opgenomen in iedere daarvoor in aanmerking komende beleidsvorming en nationale planning”. Regel 16 “De staten dragen de financiële verantwoordelijkheid voor nationale programma's en maatregelen om gehandicapten gelijke kansen te bieden”. Regel 20 “De staten zijn verantwoordelijk voor constant toezicht op en evaluatie van de uitvoering van de nationale programma's en diensten betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten”. 2.2
Manifest Overijssel
In maart 2008 hebben mensen met een verstandelijke beperking, hun ouders en betrokkenen samen met belangenbehartigers in Overijssel het manifest ‘Wat is er nodig om mee te kunnen doen?’ in zeven gemeenten in Overijssel aangeboden aan beleidsmakers (Holten-
13
Rijssen, Enschede, Olst-Wijhe, Deventer, Hardenberg, Ommen en Zwolle). Het manifest beschrijft wat zij nodig hebben voor een goede uitvoering van het gemeentelijke gehandicaptenbeleid en de WMO. Het zijn randvoorwaarden om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Randvoorwaarden van mensen met een verstandelijke beperking zelf, hun ouders/betrokkenen en belangenbehartigers. De Regionale Federatie van Ouderverenigingen heeft het manifest aan laten sluiten bij de 22 VN standaardregels. Zij waren zich er van bewust dat steeds meer gemeenten de 22 VN standaardregels willen toepassen. Veel gemeenten deinsden echter terug vanwege het abstracte niveau en de vele aanpassingen die het met zich meebrengt. Met het manifest heeft men concrete aanbevelingen willen doen die aansluiten bij de dagelijkse praktijk van mensen met een verstandelijke beperking. In het manifest komt onder andere naar voren wat mensen met een beperking op het gebied ‘Wonen’ nodig hebben. Om daar een beeld van te krijgen, geven wij hieronder de aanbevelingen met betrekking tot wonen weer4 : “Mensen met een verstandelijke beperking moeten kunnen wonen waar ze willen. Mede door hun geringe bestedingsmogelijkheden zijn ze nu nog te vaak aangewezen op ‘ongunstige’ wijken. Een wijk moet burgers veiligheid en geborgenheid bieden. Ook mensen met een verstandelijke beperking die extra zorg en ondersteuning nodig hebben, willen kiezen waar en met wie zij komen te wonen. Sommigen vinden het wonen in een woon-zorgzone prettig; anderen willen niet wonen tussen zorgbehoeftige ouderen, omdat hun levensstijl en interessen teveel uiteen liggen; weer anderen kiezen voor wonen in de beschermde woonomgeving van een beschermd terrein of een van de vele woonvormen. De vergrijzing treft ook mensen met een verstandelijke beperking. Zij willen gebruik kunnen maken van levensloopbestendige woningen, zodat zij niet direct moeten verhuizen als ze meer zorg en ondersteuning nodig hebben. Zonodig moeten in bestaande bouw aanpassingen worden verricht. Door de vergrijzing zullen er ook andere vragen ontstaan, zoals de behoefte aan combinaties van (intensieve) verzorging en continue begeleiding. Doordat mensen niet meer (dagelijks) deelnemen aan werk- of dagactiviteiten, komen zij steeds meer thuis te zitten. Daar is overdag vaak geen opvang aanwezig, zij vereenzamen en er kan een onveilige situatie ontstaan.” Wat kan de lokale overheid doen? Het manifest staat vol met concrete aanbevelingen, welke de lokale overheid direct in de praktijk zou kunnen brengen. Voor dit onderzoeksverslag gaat het te ver om deze allemaal te noemen. In plaats daarvan hebben we er een aantal geselecteerd, waarvan wij denken dat deze meerwaarde hebben voor dit onderzoek. Woonwensen - Keuzevrijheid en diversiteit bij het wonen staat voorop: Mensen met een verstandelijke beperking moeten kunnen wonen daar waar zij dat willen en hoe zij dat willen. Dat varieert van een eigen woning, aanleun- of kangoeroewoning, tot zelfstandig of begeleid groepswonen. Uitgangspunt is: gewoon als het kan, aangepast als de handicap daarom vraagt. Zorg voor goede, gevarieerde en betaalbare woonvoorzieningen voor elke fase, voor elke aard van de beperking. - De gemeente kent de woonwensen van de doelgroep mensen met een verstandelijke beperking. In de regiefunctie die ze vervult, is ze een sturende factor
4
Overgenomen uit: ‘Wat is er nodig? Volwaardig burgerschap van mensen met een verstandelijke beperking’. Opgesteld door RFvO Zuid-West Overijssel, RFvO IJssel-Vecht en RFvO Twente, juni 2007. Hoofdstuk 4.1.
14
-
-
-
om te zorgen dat er voldoende woonplekken beschikbaar zijn. Rekening wordt gehouden met de identiteit. De gemeente bouwt aanpasbaar en levensloopbestendig. Daar waar aanpassingen nodig zijn, worden deze snel door de gemeente gerealiseerd. Met de kosten wordt rekening gehouden met het geringe inkomensniveau van mensen met een verstandelijke beperking. Veiligheid is een basisvoorwaarde voor een geschikte woonomgeving. Dat betekent zowel voor verkeersdeelname als sociale veiligheid. Sociaal veilige fiets- en wandelroutes zijn ook belangrijk. Soms betekent veiligheid een hek. De gemeente heeft een coördinatiepunt waar de woonwensen van de diverse doelgroepen op elkaar worden afgestemd.
Kwaliteit woningen - De gemeente formuleert minimumeisen aan woningen voor mensen met een verstandelijke beperking, in overleg met cliëntenorganisaties / belangenbehartigers en ruimte latend voor individuele wensen. - De gemeente ziet er op toe dat woningbouwverenigingen ook woonruimte creëren in de stadskernen op een voor deze mensen betaalbaar niveau. De conclusie uit het manifest is glashelder: mensen met een beperking hebben recht op dezelfde mogelijkheden en wensen als mensen zonder beperking. De gemeente heeft hier een taak, om ervoor te zorgen dat deze mogelijkheden inderdaad worden gerealiseerd. Het blijft echter de vraag in hoeverre het realistisch is om dergelijke ‘eisen’ op tafel te leggen. Het is voor mensen zonder beperking immers ook niet altijd mogelijk om al hun wensen ingewilligd te zien, soms dienen er concessies te worden gedaan. Zowel door mensen zonder, als door mensen met een beperking. 2.3
‘Wonen doe je zelf’
In 2002 heeft drs. H.E.M. Ruigrok een academisch proefschrift5 geschreven waarin zij Ondersteund Wonen van mensen met een verstandelijke beperking evalueert. De definitie van Ondersteunend Wonen luidt: ‘het in staat stellen van personen, ongeacht hun beperkingen, in de samenleving te wonen, waar zij willen, met wie zij willen, zolang zij willen, ongeacht de ondersteuning die zij daarbij nodig hebben’ (Allard, 1996). Dit onderzoek biedt ons interessante gegevens voor wat betreft het beargumenteren van het belang van zelfstandig wonen, voor mensen met een verstandelijke beperking. Ruigrok vergelijkt ervaringen van mensen die eerst in een gezinsvervangendtehuis wonen en later zelfstandig, met behulp van ambulante ondersteuning. De vergelijking brengt ons het volgende: “ Het blijkt dat cliënten die vanuit gezinsvervangende tehuizen op zichzelf gaan wonen een ontwikkeling doormaken in woonvaardigheden. De sociale redzaamheid en het gedrag zijn gelijk gebleven. De tevredenheid van de cliënten is in de Ondersteund Wonen situatie groter dan in het gezinsvervangende tehuis. Uit de interviews bleek dat de cliënten zelf meer tevreden met het Ondersteund Wonen zijn, waarbij zij meer dagelijkse activiteiten hebben en keuzemogelijkheden ervaren.” Wanneer we spreken over termen als ‘volwaardig burgerschap’ en ‘kwaliteit van leven’, lijkt zelfstandig wonen hier dus een belangrijk aandeel in te leveren.
5
Ruigrok, H.E.M. (2002). Wonen doe jezelf. Academisch proefschrift. Universiteit van Amsterdam, faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen.
15
Ruigrok heeft verder factoren onderzocht die van invloed zijn op het succes van Ondersteund Wonen. Ze concludeerde dat onder andere werk, hobby’s en sociale contacten belangrijke factoren zijn voor het succes van Ondersteunend Wonen. Daarmee adviseert zij rekening te houden met de ligging van deze woning, zodat de genoemde factoren kunnen worden geboden. Dit lijkt een belangrijk onderdeel met betrekking tot succesvolle, zelfstandige huisvesting voor mensen met een verstandelijke beperking. De conclusie van Ruigrok is dat Ondersteund Wonen een waardevolle woonvorm voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking is. Daarmee levert zij wat ons betreft een belangrijke bijdrage aan de beargumentering van het belang van passende woningen voor deze doelgroep. 2.4
Prof. Dr. A. Van Gennep
Inleiding Dhr. A. van Gennep is Emeritushoogleraar Orthopedagogiek, met specifieke aandacht voor de gehandicapte mens. Van Gennep stoelt zijn kennis onder andere op jarenlange praktijkervaring. Daarnaast is hij bestuurslid geweest van een aantal zorginstellingen. Het gedachtegoed van Van Gennep dient als wezenlijk onderdeel van de onderbouwing van het belang van zelfstandig wonen voor mensen met een verstandelijke beperking. Daarnaast proberen we aan de hand van werken van Van Gennep kort uiteen te zetten waar dit zelfstandig wonen globaal aan dient te voldoen. Belang Zelfstandig Wonen Van Gennep stelt emancipatie voor als orthopedagogische hulpvorm. Onder emancipatie verstaat hij een ‘gelijkberechtigd persoon en gerespecteerd partner in de samenleving’. Het heeft als doel om iedere burger gelijke kansen te kunnen bieden. De maatstaf om deze emancipatie aan te meten, is de mate waarin de hulpverlening erin slaagt om de verstandelijk beperkte mens tot een optimale participatie aan het maatschappelijk leven te laten komen. Hij geeft hierbij de kanttekening dat een optimale participatie meestal niet haalbaar is, maar dat een minimale realisering dient te worden nagestreefd. Dit betreft de individuele kant van emancipatie. De maatschappelijke kant van emancipatie heeft te maken met het loskomen van maatschappelijke overheersing en omstandigheden die het zelfstandig handelen bemoeilijken of onmogelijk maken. Emancipatie richt zich er dus op dat mensen met een verstandelijke beperking niet worden buitengesloten, maar binnen de samenleving kunnen leven als een burger met een verstandelijke beperking. Voor wat betreft het wonen betekent dit volgens Van Gennep het volgende. Kinderen moeten thuis kunnen blijven wonen, de samenleving moet het gezin hiertoe hulp verlenen. Op volwassen leeftijd moeten mensen zo zelfstandig mogelijk wonen en hierbij de hulp krijgen die daarvoor nodig is. De samenleving zal hiertoe geschikte woningen beschikbaar moeten stellen. (De kwaliteit van het bestaan, p. 95). Een citaat van Towell geeft het belang aan van een woning in het leven van een mens: “De woning is typisch de plaats, waar wij eten, slapen en ons wassen. Ze geeft beschutting en zekerheid. Ze geeft gelegenheid tot privacy (bijv. om te vrijen) en vrijheid (bijv. in onze keuze van vrijetijdsactiviteiten). De woning is, waar de relaties, die ons vriendschap en affectie geven, vaak worden onderhouden. Het zijn deze relaties die ons helpen verbindingen te leggen met de verdere netwerken van mensen aangeduid met de termen ‘buurt’ en ‘samenleving’. De woning is daarom ook belangrijk voor onze persoonlijke identiteiten – door onze plaats in de wereld
16
en onze zin van persoonlijke waarde te definiëren. Ten slotte is de woning een plaats waar wij leren en groeien als mens” (Towell 1985, p. 15). Hieruit wordt duidelijk dat een eigen woning mensen een eigen plaats in de wereld biedt. Een plaats die belangrijk is voor persoonlijke waarde, voor het onderhouden van relaties en voor het vinden van beschutting en zekerheid. Het is de plaats waar men mag ‘zijn’ en waar men leert en groeit als mens. Een eigen woning biedt mensen met een verstandelijke beperking de mogelijkheid om te participeren in de maatschappij. Een citaat van Karen Shade laat mooi het verschil zien tussen de ervaring van wonen in een inrichting en het zelfstandig wonen: “In de inrichting moest ik overal toestemming voor vragen: mag ik even op de gang, mag ik wat drinken, mag ik wat langer opblijven? Later, toen ik in het GVT woonde, moest ik me aan alle regels houden: op een vaste tijd naar bed, op een vaste tijd eten, op een vaste tijd onder de douche, op een vaste tijd mijn kleren in de was. Altijd werd in de gaten gehouden of je je wel aan de regels hield. En nu, nu woon in op mezelf, in mijn eigen huis. Nu bepaal ik zelf hoe laat ik eet. Of wanneer ik mijn kleren in de was doe. Of hoelang ik lekker blijf uitslapen. Of wat de leiding vandaag kan doen..” Karen Shade (Van Gennep 1996, p. 25) Voorwaarden Zelfstandig Wonen Van Gennep haalt de drie dimensies van wonen aan, zoals deze door O’Brien zijn weergegeven: thuisvoelen, zeggenschap en eigendom. Het thuisvoelen is belangrijk met het oog op de persoonlijke inrichting van het huis(houden). Dit thuisvoelen bezorgd mensen een bepaalde zekerheid, waardoor zij de deur kunnen verlaten om activiteiten te ondernemen, wetende dat zij altijd weer terug naar huis kunnen keren. Zeggenschap betekent in deze situatie dat mensen zelf kunnen kiezen waar ze wonen en met wie ze wonen. Ook kunnen zij hun eigen regels en afspraken opstellen, waar anderen zich aan dienen te houden zolang zij zich in zijn huis bevinden. Ook betekent deze zeggenschap dat mensen zelf mogen kiezen van wie zij ondersteuning krijgen. Een woning als eigendom, geeft mensen het gevoel onderdeel te zijn van de maatschappij. Ook een huurwoning wordt als eigendom ervaren. Zeker vanwege de huurbescherming, is dit de laatste jaren enkel toegenomen. Ook mensen met een huurwoning doen hun best om het ‘hun thuis’ te maken. Het bewonen van een woning stelt de persoon gelijk aan de andere huurders in de straat. Volgens Van Gennep verhoogt dit de kans op integratie en inclusie. 2.5
Samenvatting
We zagen dat de 22 VN standaardregels zijn ontstaan omdat er behoefte was aan een leidraad waardoor burgers met een beperking dezelfde kansen hebben als andere burgers. Er worden in de standaardregels aandachtsgebieden genoemd, die van wezenlijk belang zijn voor de kwaliteit van leven en gelijkheid. Van de Staten wordt verwacht dat zij zich er politiek en moreel toe verplichten op basis van de standaardregels actie te ondernemen, om gelijke kansen te bieden voor mensen met een beperking.
17
In Overijssel is in maart 2008 een document aangeboden aan verschillende gemeenten, waarin beschreven werd hoe de standaardregels praktisch gestalte kunnen krijgen. Het biedt gemeenten een praktisch handvat, zodat zij de standaardregels op een constructieve manier in de praktijk kunnen brengen, zodat mensen met een beperking hier werkelijk baat bij hebben. In dit hoofdstuk werden daaruit de belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot wonen opgesomd. Op basis van de werken van Ruigrok en Van Gennep kunnen wij stellen dat het zelfstandig wonen voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking, een belangrijke invloed heeft op het ervaren van eigenwaarde. Het is een minimale manier om onderdeel te zijn van het maatschappelijke leven en hieraan deel te kunnen nemen. Er zijn echter verschillende voorwaarden aan verbonden, waar meerdere inhoudelijke onderzoeken naar zijn gedaan. Op het gebied van de fysieke woning kan worden gesteld dat het van belang is dat de persoon zelf mag kiezen waar hij woont, zodat hij dit kan afstemmen op zijn individuele wensen. Hieruit maken wij op dat het dus niet de financiële mogelijkheden zouden moeten zijn die bepalen waar iemand komt te wonen, maar de individuele wensen op dit gebied. Zodra blijkt dat deze wensen financieel niet haalbaar zijn, dan zullen er constructies dienen te worden ontwikkeld waardoor er toch zoveel als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de wensen van het individu.
18
Hoofdstuk 3
De doelgroep; ervaringen en wensen
Inleiding Om inzicht te krijgen in de ervaringen en wensen van de doelgroep, hebben we een enquête opgesteld waarin wordt gevraagd wordt naar wensen en ervaringen van mensen die reeds zelfstandig wonen. We hebben vijftig enquêtes verspreidt via de zorgaanbieders ASVZ en de Pameijer. Zelf namen we zeven enquêtes af op de Avondschool. Een voorbeeld van de enquête is als bijlage aan dit verslag toegevoegd. De uitkomsten worden in dit hoofdstuk weergegeven. Naast de enquêtes die we onder mensen verspreidden die reeds zelfstandig wonen, wilden we ook een enquête verspreiden onder hen die op dit moment een woning zoeken. Het bleek echter zeer lastig om met deze groep in contact te komen. Deze zoekende groep is vaak nog niet bekend bij zorgaanbieders. Ook contacten die MEE met deze groep heeft zijn vaak maar kortdurend; er wordt ondersteund in het aanvragen va een woonpas, waarna de hulpverlening weer wordt afgesloten. Om toch enig inzicht te krijgen in de wensen van deze groep hebben we zeven MEE consulenten geïnterviewd. De uitkomsten van deze interviews vindt u terug in hoofdstuk vijf. 3.1
Onderzoeksgroep
De onderzoeksgroep bestaat uit 36 mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Allen wonen zelfstandig, vaak op basis van ambulante ondersteuning. De gemiddelde leeftijd is 47 jaar. De jongste is 22, de oudste 74. De onderzoeksgroep bestaat uit zowel mannen als vrouwen. Allen wonen verspreid door de stad Rotterdam. 3.2
Uitkomsten enquête
Werk In de taartgrafiek wordt duidelijk dat er bij 45% van de onderzoeksgroep op dit moment geen vorm van dagbesteding aanwezig is. 14% is actief in een onbetaalde vorm van dagbesteding. Enkelen hiervan zullen mogelijk met (vervroegd) pensi45% oen zijn. Deze informatie geldt voornamelijk ter beeldvorming met betrekking tot de onderzoeksgroep. 14% Er zijn verder weinig relevante gegevens aan te ontlenen voor dit onderzoek, behalve het waarschijnlijke verband tussen de beperkte financiële mogelijkheden en het ontbreken van een betaalde baan. Hierdoor zijn mensen immers aangewezen op een uitkering.
19%
Vrije bedrijf WSW 22%
Dagbesteding Geen werk
Verhuizing 30% van de onderzoeksgroep is in de afgelopen vijf jaar verhuisd. Overlast in de buurt en onvoldoende woonruimte zijn de belangrijkste redenen. Dit bevestigt het idee over het belang van en de vraag naar woningen in een fatsoenlijke buurt. Ruimtegebrek trad binnen de onderzoeksgroep enkel op bij mensen waar kinderen een rol gingen spelen.
19
Type huisvesting Met 77% woont het grootste gedeelte van de onderzoeksgroep in een appartement, welke zij huren via een woningcorporatie. Van deze groep mensen is slechts 7% ontevreden over de grootte van zijn appartement. Hieruit kunnen we de algemene conclusie trekken, dat dit een type huisvesting is wat aansluiten bij de wensen van deze doelgroep. Voor wat betreft de huurprijs zien we een minder positief plaatje. Met 56% is het merendeel van de totale onderzoeksgroep is ontevreden over de huidige huurprijs.
35 30 25 20
Tevreden
15
Ontevreden
10 5 0 Grootte
Huurprijs
Corporaties Vestia (19%) en Woonbron (17%) zijn belangrijke aanbieders binnen de onderzoeksgroep. Het feit dat de totale onderzoeksgroep echter over negen aanbieders is verspreidt, laat zien dat hier geen opzienbarende conclusie uit te trekken is, behalve het feit dat er geen specifieke woningcorporatie lijkt te zijn die zich op deze doelgroep richt. Wijk De totale onderzoeksgroep woont verspreid over 19 wijken. Dit laat zien dat er geen specifieke wijken lijken te bestaan waar deze doelgroep zich huisvest. Wel is er sprake van een opvallend detail met betrekking tot de Bloemenwijk, waar allen aangeven graag te willen verhuizen vanwege onveiligheid en overlast. Veiligheid en sociaal netwerk 72% van de onderzoeksgroep voelt zich veilig in de wijk waar zij wonen. Dit percentage is hoger dan verwacht. Feit blijft wel dat 31% van de onderzoeksgroep zich onveilig voelt, een gegeven dat niet uit te vlakken is. Voor wat betreft het sociaal netwerk, is het belangrijk om te noemen dat 78% het belangrijk vindt om hier bij in de buurt te wonen. Dit lijkt een voldoende percentage om tot de algemene woonwensen van deze doelgroep te worden gerekend. Gelegenheden 88% is tevreden over de winkelgelegenheden en 81% is tevreden over de sportgelegenheden in de wijk. Dit lijkt over het algemeen dus goed georganiseerd. Zoektocht Met 64% is de Woonpas het belangrijkste instrument gebleken voor het vinden van woonruimte. Soms lukt men dit zelfstandig, soms met behulp van het sociaal netwerk. De genoemde problemen zijn incidenteel van aard en worden daarom niet tot de algemene ervaringen gerekend. Verhuiswens 53% van de onderzoeksgroep wil verhuizen. Ruimtegebrek (i.v.m. partner/kinderen) (37%), onderhoudsstaat woning (21%) en overlast (16%), zijn hiervoor de belangrijkste argumenten. Deze cijfers onderschrijven in mindere mate de veronderstelling dat het wonen in een bepaalde wijk als problematisch wordt ervaren. Voor wat betreft de onderhoudsstaat van woningen sluit dit aan bij ervaringen vanuit het gezichtspunt van enkele zorgaanbieders. Deze verouderde woningen pleiten voor meer aandacht voor sociale huisvesting.
20
26%
37%
Ruimtegebrek Verouderd huis Overlast in de buurt Overig
16% 21%
3.3
Samenvatting
Op basis van de resultaten van de enquête, kunnen de volgende algemeen geldende conclusies worden getrokken: -
-
-
Meer dan de helft van de onderzoeksgroep heeft geen inkomsten uit werk, waardoor zij afhankelijk zijn van een uitkering. Dit brengt beperkte financiële mogelijkheden met zich mee. (Te) hoge huurprijzen lijken problemen op te leveren; Overlast lijkt een kleinere rol te spelen dan verwacht. Het feit dat 72% van de onderzoeksgroep zich veilig voelt in de buurt waarin zij wonen bevestigt dit; De woonpas is verreweg het meest gebruikte instrument voor het vinden van woonruimte. Er wordt bij de antwoorden geen notitie gemaakt van problemen op dit gebied; Wonen in de buurt bij het sociaal netwerk mag als belangrijk onderdeel van de woonwensen worden beschouwd; Voor wat betreft het type huisvesting kunnen we over het algemeen stellen dat een appartement via een woningcorporatie passende huisvesting betreft. Deze huisvesting is niet gekoppeld aan bepaalde wijken.
Door deze conclusies zou het idee kunnen ontstaan dat er geen behoefte is aan realisatie van meer sociale huisvesting in Rotterdam. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze uitkomsten zijn gebaseerd op enquêtes die zijn afgenomen bij mensen die reeds zelfstandig wonen. Wachttijden spelen bij deze groep mensen geen rol. Deze uitkomsten zijn bedoeld om een beeld te geven van de algemene woonwensen van mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen. Daarnaast dient het om bepaalde signalen op te vangen, welke we mee zullen nemen in de ontwikkeling van de aanbevelingen aan de hand van dit onderzoek. U vindt deze aanbevelingen in het zevende hoofdstuk van dit onderzoeksverslag.
21
Hoofdstuk 4
Woningaanbieders
Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende routes die iemand kan bewandelen wanneer hij zelfstandig wil gaan wonen. We beschrijven eerst de mogelijkheden binnen de reguliere woningcorporaties en particuliere verhuurders. Vervolgens beschrijven we het aanbod van Flexibel Wonen, een organisatie die zich richt op bijzondere doelgroepen. Tot slot richten we ons op mogelijke knelpunten, die zich opwerpen zodra mensen met een verstandelijke beperking zich in dit veld gaan bewegen. 4.1
Woningcorporaties
Er zijn in Rotterdam tien grote woningcorporaties en een aantal kleinere. Een woningcorporatie is een organisatie die zich richt op het bouwen, beheren en verhuren van betaalbare woonruimte. Via deze corporaties is het mogelijk om een woning te huren. De overheid treedt hierbij op als financier, regelgever en toezichthouder. De toewijzing van deze woningen, vindt plaats door middel van inschrijfduur. Er kan door de woningzoekende op een bepaalde woning worden gereageerd door middel van een Woonpas. Met deze pas kan op woningen worden gereageerd die door de verschillende corporaties worden aangeboden. Zodra degene die reageert op basis van zijn inschrijfduur recht heeft op de woning, krijgt hij de woning toegewezen. Alle verdere administratie verloopt dan via de betrokken corporatie. Een bepaald percentage van de aangeboden woningen, vallen onder de categorie ‘lotingwoningen’. Een lootwoning maakt het mogelijk om op basis van een beperkte inschrijfduur, toch een woning te vinden. Een computerprogramma selecteert een van de inschrijvers, aan wie de woning vervolgens wordt toegewezen. Ook in Rotterdam is er sprake van woningkrapte, waardoor dit traject vaak minder voorspoedig verloopt dan deze weergave doet vermoeden. In dit traject wordt geen rekening gehouden met een eventuele verstandelijke beperking. Deze mensen maken dus evenveel kans als ‘niet beperkten’. Woningcorporaties nemen actief deel aan de stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen. Hier leest u meer over in het zesde hoofdstuk, over het gemeentebestuur. 4.2
Particuliere verhuurders
Een andere mogelijkheid om huisvesting te vinden, is het huren bij een particuliere verhuurder. Het aanbod hierin verschilt per verhuurder, als ook de manier waarop dit vorm krijgt. Vaak wordt er een inkomenseis gesteld, waardoor de meeste mensen met een verstandelijke beperking niet in aanmerking komen. Wordt er geen inkomenseis gesteld, dan bestaat het risico dat het kwalitatief slechte huisvesting betreft (waar in sommige gevallen teveel huur voor dient te worden betaald). Zeker mensen uit deze kwetsbare doelgroep kunnen hier vervelende ervaringen mee opdoen. 4.3
Flexibel Wonen
Zoals reeds gezegd betreft Flexibel Wonen (FW) een organisatie die zich richt op het bieden van huisvesting aan cliënten uit bijzondere doelgroepen. In de onderstaande weergave van het interview met de directeur van FW, dhr. R. van der Woude, lezen we kort iets over
22
het ontstaan, het aanbod en de werkwijze van FW. Dit samen geeft een goed beeld van wat FW is en wat zij voor de doelgroep van dit onderzoek kan betekenen.
Algemeen Voordat FW is opgericht, kwam het steeds vaker voor dat zorgaanbieders individuele afspraken maakten met woningcorporaties om zo woningen voor hun cliënten te organiseren. Zorgaanbieders huurden woningen bij de diverse corporaties, welke zij vervolgens aan clienten verhuurden. Op kleine schaal leverde dit weinig problemen op, maar op een gegeven moment werd deze manier van werken dusdanig complex en onoverzichtelijk, dat er dringende behoefte ontstond aan een georganiseerde werkwijze. FW heeft zich als doel gesteld om te bemiddelen tussen de cliënt en woningcorporatie, om zo dit contact te verbeteren. In eerste instantie huurt FW de woning bij de woningcorporatie, zodat de cliënten deze op hun beurt bij FW kunnen huren. Het uiteindelijke doel is dat de cliënt op een gegeven moment direct bij de woningcorporatie gaat huren, zonder bemoeienis van FW. FW gaat er van uit dat er een grote groep mensen is in Rotterdam die extra aandacht nodig heeft op dit gebied. Verhuizing is een belangrijke stressoor in het leven van een mens. Voor mensen met een beperking (cognitief, psychiatrisch, sociaal e.d.) geldt dit vaak in versterkte mate. Juist in de beginperiode van een verhuizing, is het van belang dat er extra aandacht is voor deze mensen. Door dan te investeren kunnen eventuele problemen later vaak worden voorkomen. FW giet dit investeren in een helder opgezette vorm. Zo starten zij ieder potentieel nieuw huurcontract met een intakegesprek met de nieuwe bewoner. In dit gesprek wordt een inschatting gemaakt van de eventuele moeilijkheden die zich zouden kunnen voordoen. Dit wordt onderzocht door middel van het bespreken van verschillende levensvelden. Financiën betreft hier een belangrijk onderdeel. Op basis van wat de zorgaanbieder aan informatie verstrekt en op basis van eigen inschatting van FW, wordt beoordeeld of er aanwijzingen zijn dat de nieuwe huurder problemen krijgt op financieel vlak. In dit geval wordt de nieuwe bewoner direct aangemeld voor preventief budgetbeheer. Tot slot wordt op eenvoudige wijze de rechten en plichten van de huurder besproken. Verder geldt er een maandelijkse afspraak, waarin een medewerker van FW een huisbezoek aflegt aan de huurder. Tijdens dit bezoek vindt er een woninginspectie plaats en worden eventuele problemen op het gebied van wonen besproken. Op deze manier houdt FW zicht op het huurgedrag van de bewoner en kan ze zonodig ingrijpen. Hier is sprake van een samenwerking met de aanwezige zorgaanbieder, zodat beiden elkaar niet in de wielen rijden. Doelgroep FW richt zich op bijzondere doelgroepen in de gemeente Rotterdam. In de praktijk betekent dit verschillende problematieken; ex-prostitutie, slachtoffers huiselijk geweld, psychiatrie, ex-gedetineerden, etc. Voor wat betreft de doelgroep van dit onderzoek, wordt duidelijk dat zij op dit moment een beperkt deel uitmaakt van de totale doelgroep van FW. De belangrijkste reden die Van der Woude hieraan toeschrijft is dat dit een complexe doelgroep lijkt. Wanneer mensen met een (licht) verstandelijke beperking zelfstandig komen te wonen op basis van ambulante ondersteuning, dan gaat dit nog relatief vaak mis. Het risico lijkt tot op heden dusdanig groot, dat FW het niet aandurft. Een belangrijk struikelblok is de vrijblijvendheid van de ondersteuning. Cliënten bepalen zelf of ze ondersteuning willen, of ze er verstandig aan doen om budgetbeheer aan te vragen, etc. Gezien hun verstandelijke beperking zijn
23
ze niet altijd in staat om constructief met deze vrijheid om te gaan, waardoor er ongewenste situaties kunnen ontstaan. Dat er op dit moment weinig mensen met een verstandelijke beperking wonen via FW, doet niets af aan het feit dat ook deze doelgroep zich via een zorgaanbieder bij hen kan aanmelden. Samen met de zorgaanbieder en cliënt wordt overlegd welk soort huisvesting gewenst is. Zodra de partijen overeenstemming bereiken over de wensen en de haalbaarheid, kan er gebruik worden gemaakt van de diensten van FW. Hinderpalen De belangrijkste hinderpalen zijn in grote lijnen reeds genoemd. Van der Woude geeft aan dat mensen met een (licht) verstandelijke beperking via veel verschillende kanten aangemeld kunnen worden. Dit laat deels de complexiteit van de doelgroep zien. Aan de andere kant lijkt de doelgroep daardoor ook te zijn verspreid, waardoor ze dus niet als doelgroep op zich vertegenwoordigd zijn, maar wel degelijk aanwezig binnen het bestand van FW. Gezien de kwetsbaarheid van deze doelgroep, is het belangrijk om oog te hebben voor de soort wijk waarin ze terechtkomen. Een signaal wat laat zien dat je er met huisvesting alleen nog niet bent. Wil iemand uiteindelijk met plezier kunnen wonen, is het van groot belang om oog te hebben voor verdere factoren, naast de fysieke huisvesting. Verder noemt van der Woude het te kort aan kleine, betaalbare appartementen in een rustige wijk. De doelgroep van dit onderzoekt beschikt doorgaans niet over uitgebreide financiële middelen, waardoor ze veel aandacht horen te besteden aan de hoogte van de huur. Een woning is al snel te kostbaar. Verbetermogelijkheden Het lijkt een interessante insteek om de mogelijkheden te onderzoeken voor het bieden van een totaalpakket. Als wonen en ondersteuning aan elkaar gekoppeld kunnen worden op een verplichte basis, dan ontstaan er waarschijnlijk minder problemen. Bij de ondersteuning hoort ook preventief budgetbeheer, waardoor zaken als huurschulden kunnen worden voorkomen. Zodra dit lukt, behouden cliënten in ieder geval onderdak, ook in tijden dat iemand minder goed in zijn vel zit (en zich minder stabiel gedraagt op financieel gebied). Het vraagt echter uitgebreid onderzoek, vooral vanwege de juridische gevolgen die een dergelijk aanbod met zich meebrengt. Het beperkt de vrijheid van de cliënt, maar dat lijkt in dit opzicht geen achteruitgang te betekenen. Op termijn zal waarschijnlijk blijken dat het de cliënt een wezenlijk onderdeel basiszekerheid verschaft. Tot slot willen we hier de vraag naar een specifiek soort woningen benadrukken. Van der Woude geeft aan dat FW zich voornamelijk richt op tweekamer appartementen (40 tot 45 m2). Niet te groot, niet te duur, luidt het devies. De grootte is gebaseerd op inrichtingskosten en onderhoud; hoe groter de woning, hoe ingewikkelder het wordt om daaraan te voldoen. De lage kosten zijn van belang vanwege de beperkte financiële middelen, waar al eerder over is gesproken. 4.4
Samenvatting
Algemeen We hebben in kaart gebracht welke route kan worden bewandeld voor het vinden van woonruimte via het reguliere aanbodmodel. Daarnaast zijn kort de mogelijkheden op particuliere basis genoemd. Tot slot is de organisatie Flexibel Wonen besproken en wat zij voor de doelgroep van dit onderzoek zou kunnen betekenen.
24
Hinderpalen FW lijkt in een aantal opzichten huisvesting te kunnen bieden aan de doelgroep van dit onderzoek, zij het dat zij als doelgroep niet bepaald aantrekkelijk zijn. Vooral de vrijblijvendheid is een belangrijk punt van overweging en tot op heden veelal de reden dat FW weinig doet op dit gebied. De vrijwillige basis waarop de ondersteuning vanuit een zorgaanbieder plaatsvindt, brengt voorlopig teveel risico met zich mee. Als tweede hinderpaal noemt Van der Woude het tekort aan kleine, betaalbare woningen in veilige wijken. Gezien de kwetsbaarheid van deze doelgroep is dit van groot belang. Verbetermogelijkheden Als belangrijkste verbetermogelijkheid noemt Van der Woude het creëren van een totaalpakket. In dit pakket worden wonen en ondersteuning (incl. budgetbeheer) gecombineerd, op verplichte basis aangeboden. Hierdoor lopen cliënten niet langer het risico om hun woonruimte te verliezen vanwege huurschulden en krijgen ze meer kans bij woningcorporaties. Door de verplichte ondersteuning zou de kans op problemen verminderd kunnen worden. Verder zou de gemeente er goed aan doen om meer kleine, betaalbare huisvesting te realiseren, in een veilige woonomgeving. Een tweetal concrete verbetermogelijkheden, waarvan met name de eerste verder onderzoek vereist. Er zitten veel kanten aan een dergelijk combinatiepakket, die in kaart dienen te worden gebracht alvorens het verder kan worden uitgewerkt. Gezien de brede visie die achter dit idee schuilgaat, bezit het wat ons betreft voldoende potentieel om verder te worden onderzocht.
25
Hoofdstuk 5
Zorgaanbieders
Inleiding Nu de theoretische mogelijkheden voor wat betreft het vinden van zelfstandige woonruimte zijn besproken, willen we hier ervaringen van zorgaanbieders op dit gebied naast gaan leggen. De verschillende interviews geven uiteindelijk een beeld van hoe dit onderwerp er in de praktijk uit ziet en helpt ons op weg naar verbetermogelijkheden. Achtereenvolgens bespreken we samenvattingen van interviews met consulenten van MEE Rotterdam, ASVZ Zuid West, Pameijer en Stichting Paus Johannes XXIII. 5.1
MEE Rotterdam
Mw. A. Kamerman, consulent Initiatief Kamerman geeft aan dat het initiatief tot zelfstandig wonen eigenlijk altijd vanuit de client komt. Waar het negen jaar geleden vanzelfsprekend was om naar een gezinvervangend tehuis te gaan, zo lijkt het nu vanzelfsprekend om zelfstandig te gaan wonen (mits dit haalbaar is). Wel valt het op dat ouders vaak de voorkeur geven aan een beschermde woonvorm. Soms gebeurt dit ook als een cliënt wel in staat zou zijn om zelfstandig te wonen. Volgens Kamerman zet je hiermee niet de wens van de cliënt centraal, iets wat binnen MEE uitgangspunt is. Soms geldt echter ook dat cliënten worden aangemeld vanuit Sociaal Zorgnetwerk, in verband met schulden. In dergelijke gevallen wordt ook ambulante ondersteuning geboden en kan het betekenen dat de wens van de cliënt minder centraal staat. Tijdsbestek Op dit moment bedraagt de wachttijd bij MEE gemiddeld zes weken. Daarna volgt de intake en in de meeste gevallen een IQ test en/of psychologisch onderzoek. Dit is vereist voor het aanvragen van de indicatie, op basis waarvan ambulante ondersteuning kan worden geboden. Gemiddeld duurt het drie maanden voordat de uitslagen van dergelijke tests zijn verwerkt. MEE ondersteunt verder niet in het vinden van zelfstandige woonruimte, enkel wanneer dit binnen een zorglocatie moet worden gevonden. Wel bieden ze ondersteuning bij het aanvragen van een woonpas. Het tijdsbestek is dus voornamelijk afhankelijk van de wachtlijsten bij de woningcorporaties. Volgens Kramerman ligt dit rond de vier jaar. Hinderpalen De belangrijkste hinderpaal die Kamerman noemt zijn de wachtlijsten die aan de orde van de dag zijn. In veel situaties is dit geen probleem, aangezien iemand niet direct zelfstandig wil gaan wonen. Soms ontstaan er echter situaties, waarin een cliënt naar de Plataan wordt doorgestuurd. Dit is een crisisopvang voor jongeren, waar jongeren met verschillende problematieken bij elkaar zitten. Soms wordt er gebruik gemaakt van reguliere dak- en thuislozen opvang. Hier ontbreekt het begeleiders echter vaak aan tijd en specifieke kennis op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking. Verbetermogelijkheden Kamerman zou het als een belangrijke verbetering zien als er meer woonmogelijkheden zouden komen, specifiek voor mensen met een verstandelijke beperking die zelfstandig willen wonen. Volgens haar zijn de gemeente en zorgaanbieders hier reeds mee bezig. Verder stelt ze voor dat het mogelijk moet worden om te overleggen met de woningcorporaties, in plaats van enkel via de onpersoonlijke woonpas. Door overleg wordt maatwerk mogelijk, zoals het realiseren van woonruimte in de buurt bij ouders of andere familie.
26
Vanwege hun beperkte financiële mogelijkheden komen deze mensen vaak niet verder dan achterstandswijken, met alle (mogelijke) vervelende gevolgen van dien. Het is een kwetsbare, beïnvloedbare doelgroep, waardoor het belangrijk is hier rekening mee te houden voor wat betreft huisvesting. Kramerman pleit dan ook voor betaalbare huizen in goede wijken. Tot slot noemt ze de ‘huisjesmelkers’, die hun woningen vaak aan mensen met een verstandelijke beperking verhuren. Vaak worden deze woningen niet goed onderhouden, wat gevaarlijke situaties oplevert. Hier zou de gemeente meer aandacht aan moeten besteden, ter bescherming van deze (en andere) mensen.
Mw. M. van den Bos, consulent Wensen doelgroep Een belangrijke wens van de doelgroep van dit onderzoek, is om bij ouders in de buurt te wonen. Dit is volgens v/d Bos mogelijk, zij het dat dit betekent dat je langer op een woning zult moeten wachten. Hoe meer woonwensen, hoe langer de wachttijd. Er zijn ook verhalen bekend van ouders die zijn verhuisd, om zo dichterbij hun zoon te kunnen wonen. Het kan beide kanten op werken. Een andere wens die v/d Bos tegenkomt, is dat ze liever niet midden in de stad willen wonen. Dit wordt veelal als onveilig beschouwd. Hinderpalen Lange wachttijden. Soms zijn deze wachttijden aanleiding voor cliënten om toch in een instelling te gaan wonen. Dit betreft mensen die een indicatie Verblijf kunnen krijgen, maar ook zelfstandig zouden kunnen wonen als ze daarin ondersteunt en getraind worden. Door de lange wachttijden, ontstaan er vaak problemen in de thuissituatie. Vaak is vooraf te voorspellen dat het gedurende de vier jaar wachttijd, een keer mis zal gaan. Dit veroorzaakt een verhoogde werkdruk. Als cliënten te lang bij hun ouders blijven wonen, dan komt hun ontwikkeling stil te staan, bouwen ze geen eigen leven op en blijven ze onzelfstandig. Daarbij is het erg moeilijk om een urgentieverklaring te krijgen, dit gebeurt enkel wanneer er sprake is van crisis. Verbetermogelijkheden Volgens v/d Bos moeten er meer appartementen komen om in de woningvraag te kunnen voorzien. Dit dienen betaalbare appartementen in de goede wijken van Rotterdam te zijn. Tot slot noemt ze dat ze zou willen dat er naar de mogelijkheid wordt gekeken van het verhuren van woningen aan deze doelgroep, via zorgaanbieders. Vooralsnog loopt dit altijd via woningcorporaties.
Mw. N. Meindersma en dhr. B. Toet, consulenten De consulenten schatten de woningzoekende groep in Rotterdam op tussen de 50 en 100 personen. Door de veelheid aan consulenten is het lastig om hier exacter in te zijn. Werk Meestal hebben cliënten die op zoek zijn naar zelfstandige woonruimte geen werk. In de meeste gevallen leven ze van een WaJong-uitkering. Wel komt het voor dat er sprake is van een re-integratietraject waar meestal een jobcoach bij betrokken is. In dit geval betreft het wel een baan in het Vrije Bedrijf. Huidige woonsituatie In de meeste gevallen zijn de mensen dakloos, of wonen ze in een opvang of bij vrienden. Vaak komen ze uit een sociaal zwak milieu. Het komt ook voor dat ze vanuit hun thuissituatie zelfstandig willen gaan wonen. Vaak hebben ze al langer de wens om zelfstandig te
27
wonen. Vanaf hun 18e kunnen ze zich bij MEE Rotterdam aanmelden om een woonpas aan te vragen. Wat betreft de wijk waarin zij wonen; dit verschilt per persoon. Wel is het opvallend dat de meeste aanmelding komen van mensen woonachtig in volkswijken. Eigen initiatief Meestal hebben cliënten zelf ook al pogingen ondernomen om een woning te vinden, in sommige gevallen is dit ook gelukt. Vaak spelen er dan wel problemen op het gebied van financiën; ze worden uitgebuit door particuliere verhuurders of ze bouwen een huurachterstand of andere schulden op. Deze schulden hebben als gevolg dat ze op een gegeven moment geen woning meer kunnen huren. Wanneer het hen niet is gelukt, heeft dit vaak met meerdere factoren te maken. Het proces is te ingewikkeld, waardoor ze niet goed weten hoe ze bepaalde formulieren moeten invullen of waar ze om hulp kunnen vragen. Daarnaast speelt de woningkrapte een grote rol. Er staat een wachtlijst van gemiddeld drie jaar voor een woning in Rotterdam. Dit is vanzelfsprekend geen rooskleurig vooruitzicht in een soms hectische (thuis)situatie. Woonwensen De meeste cliënten zijn op zoek naar een tweekamerappartement. De huur is een ingewikkeld onderdeel, vaak wordt de hoogte hiervan onder- of overschat. In beide gevallen betekent het een onrealistische wens, wat remmend kan werken op het proces van het vinden van een woning. Uitgaand van een WaJong-uitkering, zou de huur van de woning niet boven de 250 euro uit mogen komen. Wanneer cliënten wordt gevraagd of ze een voorkeur hebben voor een specifieke wijk, dan is dit in de meeste gevallen zo. Het betreffen echter geen standaard wijken, meestal is dit afgestemd op de individuele behoefte van de cliënt (in de buurt bij ouders/vrienden, bij een metrostation, bij het werk en/of een coffeeshop). Hinderpalen De grootste problemen bevinden zich op het financiële vlak. Vaak hebben cliënten geen geld om een woning in te richten, waardoor ze lange tijd in een kaal huis dienen te leven. Ook komt het geregeld voor dat cliënten niet verzekerd zijn. Zodra dit aan het licht komt krijgen ze hier een hoge boete voor, wat de financiële problemen enkel doet toenemen. Daarnaast noemen beiden het gebrek aan passende huisvesting voor deze groep mensen. Verbetermogelijkheden Als belangrijkste verbetermogelijkheid noemt Toet een financiële constructie, waardoor betaling van vaste lasten kan worden gegarandeerd. Dit heeft voor de cliënt als voordeel dat hij niet op straat zal komen te staan. Daarnaast wordt hij als huurder aantrekkelijker voor corporaties, aangezien ze geen problemen op dit vlak hoeven in te calculeren. Eventueel zouden ziektekosten en andere verplichte verzekeringen ook in dit pakket kunnen worden opgenomen. Volgens Toet zou het UWV hier een rol in moeten spelen, iets wat op dit moment niet aan de orde is. Beiden noemen het realiseren van passende huisvesting als tweede belangrijke verbetermogelijkheid.
Mw. M. van der Meer en mw. M. Coskun, consulenten Huidige woonsituatie De meeste klanten die zelfstandig willen gaan wonen, wonen bij aanmelding nog bij hun ouders. Wanneer men vanuit een woonvorm zelfstandig wil gaan wonen, wordt dit meestal in samenwerking met de zorgaanbieder gerealiseerd.
28
Beiden noemen geen specifieke wijk, van waaruit klanten komen met een dergelijke vraag. De klanten wonen verspreid over heel Rotterdam. Eigen initiatief Er zijn klanten die met behulp van familie of vrienden al een woonpas hebben aangevraagd. Vaak wordt MEE ingeschakeld in de hoop op een urgentieverklaring, of andersoortige voorrangsmogelijkheden. MEE kan hier echter in de meeste situaties weinig tot niets in betekenen. Wel heeft Coskun twee keer een cliënt via de Maaskoepel aan een woning geholpen. Beide keren was er echter sprake van een crisissituatie. Via de Maaskoepel krijg je daarnaast slechts één keer een woning aangeboden. Wanneer deze wordt geweigerd, zal de klant via een andere weg op zoek moeten naar een woning. Men kan overigens wel wensen aangeven, maar dat heeft meestal een lange wachttijd tot gevolg. Woonwensen Klanten willen veelal wonen in de wijk waar ze zijn opgegroeid, in de buurt bij hun sociaal netwerk. Over het algemeen zoekt men naar een huurbedrag tussen de 200 en 450 euro. Er worden over het algemeen weinig eisen gesteld aan de grootte van de woning. Wanneer men alleen wil wonen, is een éénkamer appartement vaak al voldoende. Klanten met partner en/of kinderen willen liever een twee- of driekamer appartement. Het Openbaar Vervoer is een laatste belangrijke wens, waar rekening mee wordt gehouden bij het zoeken van woonruimte. Hinderpalen Als hinderpalen worden nadrukkelijk de wachttijden en beperkte financiën genoemd. Beiden zijn argumenten waardoor klanten alsnog kiezen voor het wonen via een indicatie verblijf, bij een zorgaanbieder. De wachttijden zijn over het algemeen korter dan de vier jaar bij woningcorporaties en in sommige gevallen betekent het ook een financieel voordeel. Verbetermogelijkheden Er moet meer sociale huisvesting worden gerealiseerd. Dit voorkomt (te) lange wachttijden voor klanten, wat vervelende situaties helpt voorkomen. Een voorbeeld: Richard is 22 jaar en heeft een licht verstandelijke beperking. Hij woonde tot voor kort in een gezamenlijke woonvorm, maar het bleek al gauw dat hij dit niet meer aankon. De klik met zijn twee medebewoners ontbrak, met alle nare gevolgen van dien. Hij wilde graag zelfstandig gaan wonen op basis van ambulante woonbegeleiding, maar kon hier gezien de lange wachttijd voorlopig niet terecht. Inmiddels woont hij bij zijn ouders, wat de nodige spanningen met zich meebrengt. Beiden zijn al wat ouder en weten zich onvoldoende raad met hun ingewikkelde zoon. Hij staat nu op de wachtlijst voor een zelfstandige woonvorm, omdat deze wachtlijst gemiddeld twee jaar korter is dan de wachtlijst op de reguliere woningmarkt. Meer sociale huisvesting draagt bij aan gelijke kansen voor iedereen. Mensen met een lager inkomen hebben dan namelijk, net als mensen met een hoger inkomen, meer keus op de woningmarkt.
Mw. C. den Otter, consulent Huidige woonsituatie De woningzoekende klanten van Den Otter, wonen meestal al zelfstandig of nog bij hun ouders. Ook komt het voor dat ze zwervende zijn, of dat ze van de ene partner naar de andere verhuizen. Wanneer men ergens wegloopt, bedenkt men niet dat het moeilijk is om
29
aan andere huisvesting te komen. De meeste cliënten komen uit achterstandswijken zoals Rotterdam Zuid en het Oude Noorden. Eigen initiatief Het verschilt per persoon wat men zelf al gedaan heeft als men bij MEE hulp vraagt bij het zoeken van een woning. Ongeveer 50% van de klanten heeft nog niets gedaan. De andere 50 % heeft contact gezocht met een woningcorporatie of een woonpas aangevraagd. Den Otter komt vaak tegen dat men niet verder kwam, omdat het reageren op woningen als moeilijk ervaren wordt. Veel van haar (vaak jonge) klanten, kunnen niet goed inschatten welke woningen ze kunnen betalen op welk type woning ze de meeste kans maken. Woonwensen De wensen van de klanten van Den Otter verschillen per persoon, het hangt af van de persoonlijke situatie. Zelfstandig wonen betekent een belangrijke status voor hen. Zij zijn vaak al tevreden met een éénkamer appartement. Klanten met partner en/of kinderen willen vaak een twee- of driekamer appartement. Wensen voor een eengezinswoning heeft ze nog niet meegemaakt. Den Otter merkt dat haar klanten meestal een woning zoeken in de buurt van hun netwerk. Winkel- en sportgelegenheden zijn hierbij veelal van ondergeschikt belang. Hinderpalen Den Otter heeft veel te maken met jonge klanten (vanaf 18 jaar), vrijwel allen in het bezit van een WaJong-uitkering. Tot je 21e betekent dit een te laag inkomen om de huur van een eigen fatsoenlijke huurwoning te kunnen opbrengen. Ook schulden blijken een belangrijke hinderpaal voor het voldoen van het maandelijkse huurbedrag. Er is volgens Den Otter te weinig aanbod van kleine, betaalbare woningen. Hierdoor moet de doelgroep van het onderzoek vaak jaren wachten. Dit kan tot situaties leiden waarvan ze liever ziet dat die voorkomen worden. Zoals dat er conflicten komen met ouders, of met een ex-vriend(in) waar men mee samenwoont. Deze mensen komen regelmatig op straat te staan en gaan vervolgens zwerven of zoeken onderdak bij een dak- en thuislozen opvang. In een dergelijke opvang wordt niet altijd rekening gehouden met het verstandelijk beperkte niveau van de mensen. Dit leidt regelmatig tot problemen, waardoor de kans bestaat dat ze uiteindelijk een intensievere zorgvorm nodig hebben. Een voorbeeld: Sara is een meisje van 21. Ze heeft een licht verstandelijke beperking en woont samen met haar moeder. Op een dag laat moeder Sara achter in het huis en vertrekt naar België. Sara is op zichzelf aangewezen. Al snel wordt duidelijk dat haar huis ontruimd wordt en dat ze op zoek moet naar een andere woonplek. Via MEE Rotterdam krijgt ze een plaats in een opvang. Na drie dagen moet ze deze opvang echter weer verlaten, vanwege onhandelbaar gedrag. Inmiddels woont ze bij vriendinnen en haar nichtje, terwijl ze op de wachtlijst staat voor een intensieve woonvorm. Den Otter stelt dat deze situatie naar alle waarschijnlijkheid had kunnen worden voorkomen, wanneer dit meisje eerder zelfstandig had gaan kunnen wonen met behulp van ambulante ondersteuning. Op die manier was haar een boel ellende bespaard gebleven. Verbetermogelijkheden Er zouden volgens Den Otter kleine, betaalbare woningen in een fatsoenlijke buurt moeten worden gerealiseerd. Hierdoor kan in sommige gevallen een duurdere zorgvorm worden voorkomen. Deels vanwege de probleemsituaties die de lange wachttijden met zich meebrengen, deels omdat klanten ervoor kiezen om op basis van een indicatie verblijf te gaan wonen (om zo de wachttijd te verkorten). In sommige gevallen lijkt dit voor klanten ook financieel aantrekkelijker. Op langere termijn lijkt dit echter een significant duurdere
30
zorgvorm, dan wanneer passende woningen worden gerealiseerd voor deze specifieke doelgroep. Tot slot adviseert Den Otter om het proces van het zoeken van een woning te vergemakkelijken, zodat klanten hier zelf meer in kunnen doen dan op dit moment het geval is. Dit bevordert immers hun zelfstandigheid. 5.2
ASVZ Zuid West
ASVZ Zuid West levert zorg, begeleiding en ondersteuning aan mensen met een (licht) verstandelijke beperking. We spraken met mw. M. Visser, manager wonen. Proces Negentig procent van de aanmeldingen loopt via MEE Rotterdam. Meestal wonen de cliënten dan reeds zelfstandig. Het komt voor dat ouders samen iets hebben georganiseerd en vervolgens ASVZ inschakelen voor ambulante ondersteuning. MEE heeft de indicatie dan vaak al geregeld, zodat er direct kan worden gestart met de ondersteuning. Het komt zelden voor dat een cliënt zich aanmeldt met de wens om zelfstandig te gaan wonen en vervolgens ASVZ de vraag stellen hoe dit gerealiseerd kan worden. De keren dat dit wel gebeurt, wordt er meestal gestart met een kamertraject. Samenwerking woningcorporaties Visser geeft aan dat er een prettige samenwerking is gekomen met woningcorporaties. De samenwerking richt zich over het algemeen op projecten voor cliënten met de functie verblijf en niet zozeer op projecten voor cliënten die zelfstandig willen wonen op basis van ambulante woonbegeleiding. Wel worden deze cliënten op individuele basis ondersteunt in het zoeken van woonruimte via de reguliere route. In sommige gevallen gaan begeleiders in gesprek met woningcorporaties om de situatie verder toe te lichten, in de hoop een voorrangspositie te bemachtigen. Hier bestaan verder geen vaste afspraken over. ASVZ als verhuurder Het komt voor dat cliënten een woning van de ASVZ huren. Vaak betreffen dit woningen die al van de ASVZ zijn, maar waar een eerder project uitgaat. Deze worden dan beschikbaar gesteld voor cliënten. Vaak is het op die manier ook mogelijk om een aantal woningen in eenzelfde straat aan verschillende cliënten te verhuren, die de wens hebben om bij andere mensen met een beperking in de buurt te wonen. Op dit moment worden aan vijf clienten deze woningen verhuurd, op basis van ambulante ondersteuning. Visser geeft echter aan dat dit een ingewikkelde constructie is, aangezien de ASVZ de hoofdhuurder blijft. Dit heeft allerlei juridische en financiële gevolgen, die vaak in het nadeel zijn van de cliënt. Hinderpalen Als belangrijkste hinderpaal noemt Visser het soort woningen waar de cliënten in terecht komen, vanwege hun beperkte financiële mogelijkheden. Vaak bevinden deze woningen zich in een slechte buurt, waardoor het slagingspercentage in haar ogen lager is. Verder ontbreekt het nogal eens aan een goede infrastructuur op gebied van zorg en welzijn en is er een gebrek aan grond voor woningen van de ASVZ. De woningen zouden echter niet beschikbaar worden gesteld aan zelfstandig wonende cliënten op basis van ambulante ondersteuning. Deze huisvesting is bedoeld voor cliënten waarbij sprake is van complexere problematiek, die gebruik moeten kunnen maken van een 24-uurs terugvaldienst. Verbetermogelijkheden Visser vindt het belangrijk dat er aan de genoemde hinderpalen gaat worden gewerkt. Verder is ze een voorstander van verder onderzoek naar de mogelijkheden van het bieden van
31
een totaalpakket (wonen gekoppeld aan ondersteuning, inclusief budgetbeheer). Hierbij adviseert ze ook om meer mogelijkheden voor schuldhulpverlening te ontwikkelen in Rotterdam. Op dit moment is dit volgens haar onvoldoende. Tot slot noemt ze de behoefte aan het ontwikkelen van meer betaalbare huisvesting, zodat de doelgroep van dit onderzoek meer kans maakt op de woningmarkt. Naast deze huisvesting zou men er goed aan doen om zich ook te richten op het opzetten van inloophuizen. Hiermee kijkt ze verder dan de fysieke huisvesting alleen, en richt ze zich op de situatie zodra iemand zelfstandig woont.
5.3
Pameijer
Pameijer biedt ondersteuning aan kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen met een (lichte) verstandelijke beperking. We spraken met dhr. Dekker, regiomanager. Hieronder een samenvatting van de onderwerpen die zijn besproken. Doelgroep Dhr. Dekker vertelt dat er 340 cliënten in Rotterdam ambulante ondersteuning krijgen vanuit de Pameijer. Vaak komen deze cliënten uit zwak sociale milieus, en realiseren zij zich te laat dat ze zich moeten inschrijven voor een woning. Op het moment dat er dringend behoefte is aan een woning, voldoen zij vaak niet aan de inschrijftijd waardoor er geen woning kan worden betrokken. Dit is echter wel de route die er wordt gevolgd in geval van ambulante ondersteuning. De cliënt huurt een woning en vraagt vervolgens om ondersteuning bij de Pameijer. Twee belangrijke aandachtsgebieden voor deze doelgroep zijn de woonomgeving en de duurzaamheid van woningen. Het betreft hier veelal mensen met een zwakke positie in de maatschappij. Hierdoor zijn zij vaak beïnvloedbaar lopen zij een verhoogd risico om slachtoffer te worden van uitbuiting en manipulatie. Dit gegeven laat zien dat het onverantwoord is om deze mensen in wijken te huisvesten, waar deze problematiek aan de orde van de dag is. De duurzaamheid van de woningen is een ander belangrijk punt waar rekening mee zou moeten worden gehouden. Gezien de vaak beperkte motoriek van deze mensen, komt het regelmatig voor dat er onderdelen sneuvelen zodra deze niet van degelijke kwaliteit zijn. Bij het realiseren van nieuwe huisvesting, zou hier vanaf het begin aandacht voor moeten zijn. Zo kunnen problemen op dit gebied gedeeltelijk worden tegengegaan. Woningcorporaties Sinds kort heeft de Pameijer een regeling getroffen met de Nieuwe Unie, waardoor zij vijf woningen krijgen toegewezen die gaan worden gebruikt om mensen te huisvesten op basis van ambulante ondersteuning. De Pameijer zet zich in om dergelijke afspraken vaker te kunnen maken, meestal in combinatie met nieuwbouwprojecten. Er wordt dan een pakket samengesteld, waarin woningen voor de doelgroep van dit onderzoek zijn opgenomen. Volgens dhr. Dekker heeft de Pameijer dit te danken aan het feit dat er is gebleken dat er bepaalde voordelen kleven aan de verhuur van woningen aan de Pameijer. Zo is er een betere sociale controle in de buurt en worden de verhuurde woningen goed onderhouden (de Pameijer maakt hierover afspraken met de cliënten die zij begeleiden). Hinderpalen Een aantal belangrijke hinderpalen die dhr. Dekker als onderdeel van deze problematiek ziet:
32
-
-
Onwetendheid. Vaak schrijven mensen zich te laat in, waardoor ze niet voldoen aan de gevraagde inschrijftijd voor bepaalde woningen. Woonomgeving. Vanwege gebrek aan inschrijftijd en vaak financiële mogelijkheden, komen deze mensen in wijken terecht die niet bevorderlijk zijn voor hun welzijn. Duurzaamheid. Door beperkte motoriek kampen cliënten vaak met problemen rondom reparaties door eigen toedoen.
Verbetermogelijkheden Aansluitend op deze hinderpalen komen we in het gesprek tot een aantal verbetermogelijkheden, die zouden kunnen bijdragen aan een verbetering van de huidige situatie: - Voorlichting. Men zou er goed aan doen om deze doelgroep tijdig voor te lichten voor wat betreft het belang van het inschrijven voor een woning. Ook als er nog geen sprake is van een concrete woonwens. - Status Bijzondere Groep. Door deze mensen een urgentie te geven, maak je het mogelijk dat zij ook keuze hebben in andere wijken. Het zou kunnen betekenen dat hier ook een financiële regeling voor dient te worden getroffen. - Nieuwbouw. Er zou binnen nieuwbouwprojecten een gedeelte beschikbaar kunnen worden gesteld voor deze doelgroep. Bij realisatie van dit project dienen duurzame materialen te worden gebruikt. 5.4
Stichting Paus Johannes XXIII
Stichting Paus Johannes XXIII ondersteunt mensen – van jong tot oud – met een verstandelijke of meervoudige beperking. We spraken met mw. L. Van Wijngaarden, coördinator bureau cliëntzaken. Hieronder een samenvatting van de onderwerpen die zijn besproken. Proces Wanneer mensen zich aanmelden bij Stichting Paus Johannes XXIII (PJ) voor ambulante ondersteuning, dienen zij over een indicatie ondersteunende begeleiding en woonruimte te beschikken. PJ ondersteunt nieuwe cliënten niet in dit proces, dat wordt meestal door MEE Rotterdam verzorgd. Het is binnen PJ niet mogelijk om bij hen een appartement te huren en vervolgens ambulante ondersteuning te ontvangen. Van Wijngaarden geeft aan dat dit wettelijk is vastgelegd; PJ is immers een zorgaanbieder, geen woningcorporatie. Hinderpalen Als belangrijkste hinderpaal in het zelfstandig wonen van mensen met een (licht) verstandelijke beperking, worden financiën genoemd. Vanwege de lage WaJong-uitkering, zijn deze mensen meestal alleen in staat om een woning te huren in een achterstandswijk. In deze wijken komt het voor dat zij financieel worden misbruikt (d.m.v. telefoongebruik, aanschaf en registratie van auto’s, het lenen van geld, etc.). Vooral op dit gebied blijkt dit een kwetsbare doelgroep. Een ander probleem op het gebied van financiën zijn schulden. Veel mensen die tot deze doelgroep behoren, hebben in de loop der jaren een aanzienlijke (huur)schuld opgebouwd. Woningcorporaties werken met een ‘zwarte lijst’, waar deze mensen op komen te staan. Resultaat is dat zij geen andere woning kunnen huren, totdat de huurschuld is afgelost. Aflossen is, wederom vanwege de lage uitkering, meestal niet haalbaar. Een veel geziene beweging, is dat oude panden (waar ook mensen uit de doelgroep van dit onderzoek in wonen) worden gesloopt of gerenoveerd. Hier komen vaak prachtige appartementen voor in de plaats. De huurprijs van deze appartementen zijn echter dusdanig hoog, dat deze voor de doelgroep niet is op te brengen. Van Wijngaarden laat daarmee
33
zien dat er een verschuiven van het probleem plaatsvindt, in plaats van dat het probleem hierdoor wordt opgelost. Tot slot noemt ze het uitgangspunt van de overheid, namelijk dat licht verstandelijk beperkten per definitie zelfstandig kunnen wonen, onjuist. In veel gevallen blijkt dit een overschatting, soms met ernstige gevolgen. Zo noemt Van Wijngaarden voorbeelden van mensen die door overschatting op het gebied van zelfstandig wonen (en alle nare gevolgen van dien op het gebied van drugs en prostitutie), inmiddels zijn aangewezen op een veel intensievere (en duurdere) zorgvorm. Dit had voorkomen kunnen worden, als hier in het begin meer aandacht voor zou zijn geweest. Hier is echter wel een kostenplaatje aan verbonden, welke op dit moment niet haalbaar is. Van Wijngaarden noemt hier met nadruk het verschil tussen lange- en korte termijnvisie. Op korte termijn kan inderdaad worden vastgesteld dat dergelijke inspanningen veel geld kosten. Op langere termijn zal echter blijken dat hierdoor een boel andere problemen kunnen worden voorkomen, met alle financieel positieve gevolgen van dien. Verbetermogelijkheden Een van de belangrijkste verbeterpunten is volgens Van Wijngaarden een meer overwogen manier van besluitvorming binnen de gemeente. Het gebeurt nog te vaak dat er op basis van beperkte informatie, soms rigoureuze besluiten worden genomen. De gemeente zou er goed aan doen, om dergelijke besluiten te toetsen aan verschillende deskundigen. Op die manier kunnen vervelende situaties soms worden voorkomen. Daarnaast noemt ze een tweeledige verbetermogelijkheid. Allereerst is er een dringende behoefte aan kwalitatief goede, betaalbare huisvesting in een acceptabele wijk. Wonen is een primaire levensbehoefte, waar allereerst aan zal moeten worden voldaan. Er is echter een belangrijk tweede onderdeel, waar Van Wijngaarden graag verandering in zou zien komen. Sociale controle en omzien naar elkaar, zijn begrippen die steeds verder van ons bed komen te staan. Het zijn echter wel sleutelbegrippen voor het slagen van mensen met een verstandelijke beperking in deze maatschappij. Als dit vervolgens kan worden gecombineerd met het bieden van adequate, kwalitatief goede ondersteuning, dan zullen de problemen zienderogen verminderen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat Van Wijngaarden sceptisch is over de invloed van het gemeentebestuur op dit gebied. Het feit dat deze zaken steeds minder voorkomen, gaat immers gepaard met het individualisme en de verzakelijking van de zorg. Dit zijn beide fenomenen die terug te brengen zijn tot in Den Haag, een hele stap verder dan het gemeentebestuur van Rotterdam. 5.5
Samenvatting
Algemeen De meeste mensen die zelfstandig willen gaan wonen, wonen op dat moment nog bij hun ouders of zwerven op straat rond in de stad Rotterdam. Vaak hebben ze zelf al enkele pogingen ondernomen om woonruimte te vinden. Soms is dit gelukt. In dat geval spelen er vaak wel financiële problemen, met alle gevolgen van dien. Anderen lukt het niet, waardoor zij afhankelijk zijn van anderen in hun omgeving of ondersteuning vanuit een organisatie (MEE Rotterdam, zorgaanbieders). MEE ondersteunt in het aanvragen van een woonpas, niet in het zoekproces. Zorgaanbieders doen geen van beide. Woonwensen Een aantal mensen is de vraag voorgelegd wat in het algemeen de wensen zijn van deze doelgroep. Woonwensen zijn in beginsel persoonlijk en individueel, maar er bleken een aantal zaken te noemen die voor de meeste mensen gelden:
34
-
-
Dichtbij sociaal netwerk. Vaak wordt hier de voorkeur aan gegeven omdat dit een gevoel van veiligheid met zich meebrengt. Ook maakt dit het eenvoudiger om een beroep op hen te doen wanneer dit nodig is. Geen centrum. De binnenstad van Rotterdam brengt bij velen een gevoel van onveiligheid met zich mee. Zij wonen liever wat meer aan de rand. Soort woning. De meeste mensen geven de voorkeur aan een tweekamerappartement, met een huurprijs tussen de 200 en de 450 euro. Openbaar Vervoer. Dit lijkt een meespelende factor te zijn, al is deze ondergeschikt aan eerder genoemde wensen.
Hinderpalen We zien veel overeenkomsten in de interviews met de verschillende personen. Hieronder volgt een opsomming van de meest voorkomende hinderpalen. - Beperkte financiële mogelijkheden. Vaak hebben mensen geen werk en leven zij van een WaJong uitkering. Tot hun 21e is dit onvoldoende om verantwoord zelfstandig te kunnen wonen. - Geen passende huisvesting. Vanwege de beperkte financiën kiezen mensen vaak voor slecht onderhouden woningen, woningen in een achterstandswijk of particuliere woningen. Elk van deze mogelijkheden, brengt problemen met zich mee. - Wachtlijsten. Met een gemiddelde wachttijd van vier jaar, is het plaatje voor een starter op de woningmarkt niet rooskleurig. Het komt regelmatig voor dat mensen er daarom toch voor kiezen om in een woonvorm te gaan wonen. Voor de cliënt is dit zonde, omdat hem een kans tot zelfstandigheid wordt ontnomen. Voor de overheid is dit een hoge kostenpost, aangezien de woonvorm de overheid aanzienlijk meer kost. Verbetermogelijkheden Naast de verschillende hinderpalen, lezen we ook ideeën over suggesties hoe er stappen kunnen worden gezet richting de gewenste situatie. We hebben ervoor gekozen om niet alle suggesties in deze samenvatting op te nemen, maar de suggesties te selecteren waarvan wij denken dat ze van meerwaarde zijn voor dit onderzoek. - Meer woningen. Er lijkt een dringende behoefte te zijn aan meer kwalitatief goede, kleine, betaalbare woningen in een veilige woonomgeving; - Voorlichting. Soms blijken mensen niet op de hoogte te zijn van het belang van inschrijven als woningzoekende. Onnodig lang wachten lijkt te kunnen worden voorkomen als mensen hier tijdig op worden geattendeerd; - Financiële constructie. Zodra kan worden voorkomen dat cliënten in de financiële problemen komen, is misschien het belangrijkste probleem verholpen. Als hier de zekerheid van huisvesting aan kan worden gekoppeld, ontstaat er een waardevol kader waarbinnen cliënten zich verder kunnen gaan ontwikkelen. - Betrekken deskundigen. Voordat het gemeentebestuur besluiten neemt op dit gebied, doet zij er goed aan om deze besluiten te toetsen aan verschillende deskundigen op dit gebied. Er blijken voldoende ideeën te bestaan voor het verbeteren van de woonmogelijkheden voor deze doelgroep. Een aantal daarvan zijn in onze ogen zeker de moeite van het verder uitwerken waard. Zolang het doel helder is, ons samen inzetten voor gelijke kansen voor iedereen, dan lijkt er heel wat mogelijk.
35
Hoofdstuk 6
Gemeente Rotterdam
Inleiding In dit hoofdstuk willen we uiteenzetten wat de rol van de gemeente is, binnen het onderwerp van dit onderzoek. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning speelt een belangrijke rol in haar beleid. In deze wet wordt gesteld dat gemeenten extra zorg en ondersteuning dienen te organiseren voor mensen met een beperking. In dit hoofdstuk beschrijven wij de rol van de gemeente op dit gebied. Daarbij is reeds duidelijk geworden dat de gemeente de VN standaardregels als uitgangspunt heeft genomen voor haar beleid. Een belangrijk onderdeel van die standaardregels zijn de gelijke kansen voor iedere burger, ongeacht leeftijd of beperking. Het is dan ook een belangrijk deel van dit onderzoek, om te bepalen of de gemeente hieraan voldoet, of dat hier veranderingen gewenst zijn. Om een beeld te krijgen van de rol van de gemeente, hebben we met een tweetal mensen gesproken, die zich hier (deels) mee bezig houden. Dhr. T. Tijseling is medewerker bij de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting en zit namens de gemeente in de stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen. Hem is gevraagd een beeld te schetsen van de rol van de gemeente op dit gebied. Vervolgens zijn wij in gesprek gegaan met mw. H. de Jong, onder andere werkzaam in de stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen. In dit gesprek werd de rol van deze stuurgroep duidelijk, als ook wat zij voor de doelgroep van dit onderzoek kan betekenen. Deze informatie is aangevuld met gegevens uit het Jaarplan 20086. 6.1
Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)
Gemeenten zijn door de Wmo verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijke ondersteuning omvat activiteiten die het burgers mogelijk maakt om mee te doen in de samenleving (participatie). Het begrip maatschappelijke ondersteuning is in de Wmo verwoord in negen prestatievelden. Deze prestatievelden vindt u terug als bijlage in dit onderzoeksverslag. Twee van deze prestatievelden hebben betrekking op mensen met een verstandelijke beperking en wonen. Het eerste prestatieveld stelt dat de gemeente de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten moet bevorderen. Het vijfde veld richt zich op het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van mensen met (onder andere) een verstandelijke beperking. In het vijfde prestatieveld wordt gedoeld op algemene maatregelen die ten goede kunnen komen aan een ieder die daar behoefte aan heeft. In die zin hoeft de maatregel dus niet specifiek gericht te zijn op een burger met een beperking. Wel dient er bij het creëren van deze maatregelen rekening te worden gehouden met het gebruik door deze groep, zodat wordt voorkomen dat zij achteraf toch buiten de boot vallen. Dit wordt ‘inclusief beleid’ genoemd. De maatregelen richten zich onder andere op toegankelijkheid en het organiseren van activiteiten met een sociaalrecreatief karakter. Bij participatie in de samenleving gaat het om de mogelijkheden tot deelname aan alle aspecten van de samenleving. Ook dit geldt voor alle burgers, met en zonder beperking. In de brochure ‘In naam der wet. Maatschappelijke ondersteuning voor iedereen’7, lezen we dat burgers met een beperking recht hebben op zelfstandigheid en dat zelfstandig wonen daarvan een belangrijk voorbeeld is. 6
Te vinden op www.maaskoepel.nl Brochure onder redactie van RPCP Rijnmond, RPCP Zuid-Holland Noord, PJ Partners en Basisberaad Rijnmond waarin de WMO wordt toeglicht en waarin mogelijke oplossingen staan voor problemen om daarmee bij te dragen aan een goed WMO beleid. 7
36
In de nota ‘Rotterdammers met een beperking. Meedoen en erbij blijven, een doorkijkje vanuit de Wmo’8 van Mw. J. Kriens, Wethouder Volksgezondheid, Welzijn en Maatschappelijke Opvang, wordt per prestatieveld beschreven hoe de WMO vorm krijgt in het Rotterdamse gehandicaptenbeleid. Hierin lezen we dat de wethouder zich bewust is van haar plicht om bij algemeen beleid rekening te houden met de gevolgen van dit beleid voor mensen met een beperking, zonder dat zij in een uitzonderingspositie gezet worden (inclusie beleid). Met betrekking tot het eerste prestatieveld is te lezen dat de gemeente medewerking heeft verleend aan het project Bijzondere Buurtgenoten, zij zich inzet voor ‘Aanpasbaar Wonen’, Woonzorgzones laat inrichten en toegankelijkheid van de gebouwde omgeving toetst. We lezen er geen specifieke informatie over het zelfstandig wonen voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Over prestatieveld vijf staat in hoofdstuk 2.5 van de nota het volgende; “ Naast fysieke toegankelijkheid is ook uitdrukkelijk de mentale toegankelijkheid van belang. De toegankelijkheid wat betreft het aanbod voor en de bejegening van mensen met een beperking. (…) Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om maatwerk te leveren in samenwerking met de burger en zijn of haar sociale netwerk.” Er worden voorbeelden genoemd van aanpassingen in het openbaar vervoer en van werkplekken die gecreëerd zijn. Over een aangepaste route voor het vinden van een woning voor verstandelijk beperkten is niets te vinden. Op grond van de zojuist besproken Wet Maatschappelijke Ondersteuning, kunnen we stellen dat de doelgroep van dit onderzoek recht heeft op voldoende woningaanbod, zodat zij zelfstandig kunnen wonen. 6.2
Stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen
Taken en doelstellingen De stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen is een overlegorgaan waarin de gemeente, de zorgaanbieders en de woningcorporaties met elkaar samenwerken. Samen pogen zij goede huisvesting te realiseren, voor bijzondere doelgroepen in Rotterdam. Daarnaast speelt de stuurgroep een rol in de definiëring van deze bijzondere groepen. Zorgaanbieders kunnen terecht bij het regieteam, die de praktische uitwerking van het beleid voor haar rekening neemt. Doordat deze huisvesting centraal wordt geregeld, worden veel problemen op het gebied van uitstroom voorkomen. De doelstellingen van de doelgroep, zoals geformuleerd bij de oprichting van de stuurgroep: - De stuurgroep stelt zich ten doel om de huisvestingsvraag van bijzondere doelgroepen in evenwicht te brengen met het huisvestingsaanbod van de corporaties; - De stuurgroep stelt zicht ten doel om deze huisvestingsvraag van bijzondere doelgroepen inzichtelijk te maken (jaarlijkse monitoring); - De stuurgroep signaleert ontwikkelingen die van invloed zijn op dit beleidsterrein, of knelpunten in de uitvoeringspraktijk, en maakt gebruik van haar adviesbevoegdheid om deze onder de aandacht van partijen te brengen, die hiervoor de juiste maatre8
Versie april 2008
37
gelen kunnen treffen; - De stuurgroep stelt zich ten doel om alle relevante partijen, die betrokken dienen te zijn bij de huisvesting en zorg voor bijzondere doelgroepen, bij het zoeken naar oplossingen te betrekken, waarbij het relevant kan zijn om ook de regio bij het zoekgebied te betrekken. Voor wat betreft de huisvesting, richt de stuurgroep zich specifiek op huisvesting in woningen. De stuurgroep richt zich niet op het organiseren van kamers en grote voorzieningen. In 2008 zal de stuurgroep haar taken overdragen aan een platform dat nog ontwikkeld moet worden. Dit platform zal zich naast woningen, ook richten op kamers en grote voorzieningen. Op deze manier kunnen vraag en aanbod op het gebied van huisvesting voor bijzondere groepen beter op elkaar worden afgestemd. Binnen de stuurgroep bestaan prestatieafspraken, die worden gemaakt met de vertegenwoordigde woningcorporaties. Ieder jaar wordt het aantal woningen geïndiceerd, door de verschillende aangesloten zorgaanbieders. Deze inschatting bepaald het aantal woningen dat door de woningcorporaties dient te worden geleverd. Dit aantal wordt naar rato verdeeld onder de corporaties. Dit worden de prestatieafspraken genoemd. Bijzondere groepen Onder bijzondere groepen worden alle mensen verstaan, die niet in staat zijn om zelfstandig (met of zonder urgentie) een woning te zoeken via het aanbodmodel, of mensen waarvan de stuurgroep beoordeeld dat het niet verstandig is om hen zelfstandig op de woningmarkt te laten zoeken (ook wanneer zij hier wel toe in staat zijn). Meestal gaat het hierbij om cliënten van zorginstellingen, waarvoor naast huisvesting ook begeleiding georganiseerd dient te worden. Het grootste gedeelte betreffen mensen die doorstromen vanuit opvangvoorzieningen, naar lichtere vormen van begeleid of volledig zelfstandig wonen. Er worden drie groepen onderscheiden: Collegebeleid (dak- en thuislozen, exgedetineerden en Antillianen), Statushouders (asielzoekers met een tijdelijke of permanente verblijfsvergunning) en cliënten van zorginstellingen (psychiatrie, verstandelijk gehandicaptenzorg, vrouwenopvang, etc.). Procedure Wanneer een zorgaanbieder nog niet bij de stuurgroep is aangesloten, dienen zij hier een verzoek toe in te dienen, die antwoord dient te geven op de volgende onderdelen: -
-
-
Gegevens zorginstelling (naam, adres, contactpersoon en dergelijke); Gegevens over de cliënten waarvoor woonruimte wordt gezocht. Hierbij dient te worden aangegeven waarom diegene niet via het reguliere aanbodmodel kan worden gehuisvest; Gegevens omtrent het zorgaanbod dat deze cliënt krijgt. Hierdoor ontstaat een beeld wat laat zien hoe de ondersteuning van de cliënt eruit ziet, waardoor de stuurgroep een inschatting kan maken van de haalbaarheid van huisvesting; Gegevens omtrent de verantwoordelijkheid van de cliënt. Ligt deze bij de cliënt zelf of bij de zorgaanbieder?
Voor woningcorporaties is het voornamelijk van belang om erop te kunnen vertrouwen dat er sprake is van een degelijke ondersteuning, waardoor de kans op succesvol zelfstandig wonen zo groot mogelijk is. Wanneer er binnen de stuurgroep positief wordt beslist over het verzoek van de zorgaanbieder om zich bij de stuurgroep aan te sluiten, dan kunnen zij op casusniveau aanvragen indienen tot huisvesting bij het Regieteam (het uitvoerende orgaan van de stuurgroep) of bij Flexibel Wonen. Vervolgens wordt de aanvraag in behandeling genomen. In de meeste gevallen is er aanvullende informatie nodig, waar de zorgaanbieder om zal worden ge-
38
vraagd. Uiteindelijk volgt er een woonruimteaanbod. Ieder jaar wordt zorgaanbieders gevraagd een inschatting te maken van het aantal woningen die zij het komende jaar nodig zullen hebben om cliënten te huisvesten. Aan het einde van het jaar krijgen zij een overzicht met daarin de gegevens over het aantal woningen dat door de zorgaanbieder is afgenomen. Ter indicatie is het hierbij goed om te noemen dat de stuurgroep in 2007 72 woningen heeft verhuurd, verdeeld over de grotere zorgaanbieders (Pameijer, ASVZ, Paus Johannes XXIII). 6.3
Samenvatting
Op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning hebben we gesteld dat de doelgroep van dit onderzoek recht heeft op passende woonruimte, zodat zij middels zelfstandig wonen kunnen participeren in de samenleving. Door middel van de opgerichte stuurgroep laat de gemeente zien dat zij hier haar bijdrage aan wil leveren. Daarbij is het echter wel van belang dat er voldoende passende woonruimte beschikbaar is. Hier ligt mogelijk een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente. De stuurgroep lijkt iets te kunnen betekenen voor de doelgroep van dit onderzoek. In een aantal gevallen lijkt het immers onverstandig om mensen zelfstandig te laten zoeken op de woningmarkt. Aan de andere kant zijn er echter ook mensen wel in staat zelfstandig op zoek te gaan. Zij lijken de ondersteuning van de stuurgroep niet nodig te hebben. Helaas blijft het onduidelijk of er door zorgaanbieders ook gebruik wordt gemaakt van de stuurgroep voor mensen die zelfstandig willen gaan wonen (niet op basis van verblijf maar eventueel wel op basis van ambulante ondersteuning). Vaak ligt de verantwoordelijkheid voor het zoeken van een woning bij de cliënt zelf. Wanneer huisvesting is gerealiseerd, kan een zorgaanbieder worden ingeschakeld en ambulante ondersteuning worden gestart. Ook MEE Rotterdam ondersteunt niet in het daadwerkelijke zoekproces, enkel in het aanvragen van een woonpas. Wellicht liggen er meer mogelijkheden binnen de stuurgroep dan op dit moment wordt aangenomen. Ook wanneer blijkt dat de stuurgroep op dit moment weinig tot niets voor deze doelgroep betekent, lijkt het de moeite waard om eventuele mogelijkheden op dit gebied te ontwikkelen. MEE Rotterdam zou een belangrijke rol kunnen gaan spelen in het voordragen van deze cliënten aan de stuurgroep.
39
Hoofdstuk 7
Conclusies en aanbevelingen
Inleiding In dit hoofdstuk geven we antwoord op de vooraf geformuleerde deelvragen. Per deelvraag beschrijven wij de uitkomsten van dit onderzoek. De vierde deelvraag richt zich op een vergelijking van de eerste drie deelvragen. Ter beantwoording van deze deelvraag hebben we ervoor gekozen om een samenvatting van de conclusies op te sommen, die we naar aanleiding van dit onderzoek hebben kunnen trekken. Deze conclusies leiden op hun beurt tot een zestal aanbevelingen. Deze zullen we achtereenvolgens opsommen en per aanbeveling van een korte toelichting voorzien. 7.1
Beantwoording deelvragen
Deelvraag 1: Wat zijn de woonwensen van mensen met een verstandelijke beperking in de gemeente Rotterdam, die zelfstandig willen en kunnen wonen? Zelfstandig wonen draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de kwaliteit van leven en het ervaren van eigenwaarde. Uit de literatuur blijkt dat het succes van zelfstandig wonen van verschillende factoren afhankelijk is. Eenvoudige toegang tot zaken als het openbaar vervoer, sociaal netwerk en vrijetijdsbesteding zijn hier belangrijk. Door mensen zelfstandig te laten wonen ontwikkelen zij zich op het gebied van woonvaardigheden, meer dan wanneer zij woonachtig zijn binnen een woonvorm. Iedere burger heeft het recht op gelijke kansen op dit gebied. Ieder mens is uniek, zo ook de woonwensen die met deze mens gepaard gaan. Er zijn echter wel een aantal algemeen geldende woonwensen te noemen, die in de enquêtes en gesprekken met woon- en zorgaanbieders naar voren zijn gekomen. Zo blijkt dat er het liefst een tweekamer appartement via een woningcorporatie wordt gehuurd, waarvan de huurprijs wordt afgestemd op de hoogte van iemands uitkering. Ook de aanwezigheid van het sociaal netwerk is in veel gevallen een belangrijke wens. Het tegemoetkomen aan deze wensen, voorspelt een positief effect op het slagen van het zelfstandig wonen. Gezien de vaak beperkte financiële mogelijkheden van de doelgroep van dit onderzoek, is men veelal niet in de positie om aandacht te besteden aan dergelijke woonwensen. Het hebben van een woning heeft dan de hoogste prioriteit, zonder oog te hebben voor randvoorwaarden. Dit brengt regelmatig problemen met zich mee op financieel en/of sociaal gebied.
Deelvraag 2: Wat is het huidige woonaanbod voor mensen die zelfstandig willen en kunnen wonen in de gemeente Rotterdam? Over het algemeen kunnen we stellen dat er vijf routes zijn, die mensen met een verstandelijke beperking kunnen bewandelen, op weg naar zelfstandig wonen. 1.
Allereerst is er de mogelijkheid van het reguliere aanbodmodel. Middels een woonpas kunnen mensen reageren op verschillende woningen. MEE ondersteunt mensen zonodig in het aanvragen hiervan. De ASVZ ondersteunt cliënten ook in het zoekproces. De toewijzing van een woning geschiedt op basis van inschrijfduur. De gemiddelde wachttijd bedraagt vier jaar. Door deze wachttijd loopt men het risico om in een crisissituatie terecht te komen. Dit kan leiden tot de noodzaak van een intensievere en duurdere zorgvorm. Daarnaast is het in som-
40
mige gevallen mogelijk om mee te dingen naar een lootwoning. In dit geval speelt inschrijfduur geen rol. Een ieder die reageert maakt evenveel kans. 2.
De tweede mogelijkheid om zelfstandig te gaan wonen, vinden we in het particuliere circuit. Hier speelt een wachtlijst nauwelijks een rol. Vaak is het echter wel zo dat er aan passende huisvesting een hoog kostenplaatje is verbonden, waardoor het voor de meeste mensen uit de doelgroep geen optie is. Huisvesting via goedkopere, particuliere aanbieders heeft vaak als nadeel dat de woningen in onveilige buurten staan en er veelal sprake is van achterstallig onderhoud.
3.
Als derde noemen we de mogelijkheid om een woning te huren via Flexibel Wonen (FW). Deze organisatie, die zich inzet voor huisvesting van bijzondere doelgroepen, werpt zich op als tussenpersoon tussen de cliënt en de woningcorporatie. FW doet enkel zaken met zorgaanbieders, dus is het genoodzaakt dat de cliënt zich eerst bij een zorgaanbieder aanmeldt. Zorgaanbieders bieden echter over het algemeen geen ondersteuning in het zoeken naar woonruimte, voor mensen die zelfstandig willen gaan wonen. Daarbij komt dat de doelgroep van het onderzoek een relatief risicovolle doelgroep betreft, gezien het vrijwillige karakter van de ondersteuning. Dit maakt FW terughoudend met betrekking tot de doelgroep van dit onderzoek.
4.
De vierde mogelijkheid om zelfstandig te gaan wonen, heeft betrekking op de Stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen. Hierover meer bij beantwoording van de derde deelvraag.
5.
Als laatste noemen we de mogelijkheid van het wonen via een zorgorganisatie, in een zogeheten woonvorm. Hiervoor is een indicatie Verblijf meestal noodzakelijk. Het betekent voor mensen een kortere wachttijd dan via het aanbodmodel, wat een doorslaggevende factor kan zijn. Dit is niet wenselijk, aangezien mensen daardoor hun kans mislopen op het zo optimaal mogelijk participeren in de maatschappij. Daarnaast betekent het een onnodig hoge kostenpost voor de overheid, iets wat voorkomen zou kunnen worden als er meer mogelijkheden zouden bestaan om zelfstandig te gaan wonen.
Deelvraag 3: Wat is het beleid van de gemeente Rotterdam voor mensen met een verstandelijke beperking die zelfstandig willen en kunnen wonen en voldoet dit beleid aan de VN Standaardregels? In de nota Gehandicaptenbeleid, waarin wordt samengevat wat de gemeente Rotterdam op dit moment heeft georganiseerd voor mensen met een beperking en wat de plannen zijn voor de nabije toekomst, is geen specifiek beleid te vinden op het gebied van zelfstandig wonen voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Wel bestaat er de eerder genoemde stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen. Deze stuurgroep opereert vanuit de gemeente Rotterdam en zet zich in om woningcorporaties en zorgaanbieders bij elkaar te brengen. Zorgaanbieders vragen huisvesting aan voor specifieke cases, waarop de stuurgroep zich inspant om dit op korte termijn te realiseren. Naast een aantal zorgaanbieders, is MEE Rotterdam ook bevoegd om mensen voor te dragen. De stuurgroep lijkt op dit moment weinig te worden ingezet voor huisvesting van de doelgroep van dit onderzoek. Wellicht liggen er mogelijkheden om dit verder te ontwikkelen, waardoor ook deze doelgroep profijt gaat hebben van de stuurgroep.
41
Samenvattend kunnen we stellen dat de gemeente zich vanuit de VN standaardregels, actief met de volgende terreinen dient te bemoeien: -
het bieden van gelijke kansen erkennen als hoogste belang (inclusief de financiering en evaluatie hiervan); het kweken van bewustzijn t.a.v. aandacht voor gehandicapten; het bieden van ondersteunende diensten t.a.v. het vergroten van de zelfstandigheid; het bevorderen van onderzoek naar (belemmerende) levensomstandigheden en de aspecten van het gehandicapt-zijn opnemen in haar beleid.
Deze korte samenvatting geeft de actieve rol weer die de gemeente in deze behoort te spelen. Dit lijkt niet op alle vlakken het geval. Zo stelt de gemeente weinig in het werk om de doelgroep van dit onderzoek gelijke kansen te bieden op het gebied van huisvesting. Zij vragen hierin immers meer ondersteuning dan andere burgers, wil er überhaupt sprake kunnen zijn van gelijke kansen. Op dit moment lijkt de stuurgroep de enige ondersteunende dienst die de gemeente biedt, voorlopig zonder dat de doelgroep van dit onderzoek daar profijt van heeft. Het laatste punt van de standaardregels doet echter een direct beroep op de gemeente om zich hier actiever in op te stellen. Er zal immers verder onderzoek nodig zijn om deze problematiek op de lange termijn het hoofd te kunnen bieden. Hier ligt een belangrijke kans voor de gemeente Rotterdam.
Deelvraag 4: Wat zijn de conclusies na vergelijking van de antwoorden op de deelvragen en tot welke aanbevelingen aan het gemeentebestuur van Rotterdam leiden deze conclusies? Ter beantwoording van deze deelvraag, sommen we de conclusies samenvattend op zoals we deze naar aanleiding van dit onderzoek hebben kunnen trekken. 7.2
Conclusies
Wonen - Er is sprake van beperkte financiële mogelijkheden van de doelgroep, waardoor zij beperkt is in haar keuze op de woningmarkt; - Er is binnen het reguliere aanbodmodel sprake van een wachtlijst van gemiddeld vier jaar. Deze periode brengt het risico met zich mee dat er zich ongewenste situaties voordoen en dat mensen uiteindelijk terugvallen in een minder zelfstandige, kostbare woonvorm; - Binnen de verschillende routes om huisvesting te organiseren, is potentieel aanwezig voor het creëren van een nieuwe vorm van woningaanbod; - Er is sprake van een tekort aan kleine, betaalbare woningen in een veilige woonomgeving. Beleid - In de doorgenomen beleidsstukken is geen specifiek beleid gevonden op het gebied van huisvesting voor de doelgroep; - De stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen lijkt tot op heden weinig vruchtbaar voor de doelgroep; - De VN Standaardregels worden zeer beperkt nageleefd op het gebied van zelfstandig wonen voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking.
42
7.3
Aanbevelingen
De aanbevelingen komen direct voort uit de voorgaande conclusies. Wij zijn van mening dat dit de belangrijkste aanbevelingen betreffen, waar Agenda 22 en het gemeentebestuur van Rotterdam direct actie op kunnen ondernemen. Onder iedere aanbeveling volgt een korte toelichting, welke als richtinggevend in de ontwikkeling hiervan is bedoeld. 1. Er dient verder onderzoek te worden gedaan naar mogelijkheden om de financiële situatie van de doelgroep te verbeteren; De beperkte financiële mogelijkheden van deze doelgroep is een van de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek. Zelfstandig wonen brengt veel kosten met zich mee, die niet altijd kunnen worden gefinancierd middels een uitkering. Wij zijn echter van mening dat de gemeente Rotterdam haar burgers met een (licht) verstandelijke beperking in staat moet stellen om zelfstandig te wonen, met het oog op volwaardige participatie in de maatschappij. Als voorbeelden van concrete ideeën op dit gebied valt te denken aan subsidiëring en verlagen van woonlasten. Anderzijds lijkt preventief budgetbeheer een mogelijkheid om de financiële situatie van deze doelgroep beter onder controle te houden. 2. Geef de voorlichting omtrent het inschrijven als woningzoekende beter vorm, zodat de doelgroep hier tijdig op wordt geattendeerd; Veel mensen realiseren zich het belang van inschrijven pas zodra zij zelfstandig willen gaan wonen. Vaak zijn zij niet op de hoogte van de lange wachtlijst, waardoor ze op zoek gaan naar andere manieren om huisvesting te organiseren. Wanneer de gemeente zich zou toeleggen op betere informatieverstrekking op dit gebied, kunnen lange wachttijden en ongewenste (crisis)situaties deels worden voorkomen. Als concrete invulling kan hier worden gedacht aan versturen van een informatiepakket zodra iemand het achttiende levensjaar heeft bereikt. 3. Onderzoek de mogelijkheden voor het bieden van een totaalpakket, waarin zowel het wonen als de ondersteuning (inclusief preventief budgetbeheer) worden gegarandeerd; Wij adviseren om te onderzoeken of het haalbaar is om wonen en ondersteuning (inclusief preventief budgetbeheer) op verplichte basis te combineren. Er dient dan passende huisvesting beschikbaar te komen, waar de doelgroep van dit onderzoek gebruik van kan maken, mits zij ondersteuning en preventief budgetbeheer accepteren. Door deze zaken aan elkaar te koppelen, lukt het om een bredere visie te ontwikkelen op dit gebied. Het gaat niet om het fysieke wonen pur sang, de overige onderdelen zijn van hetzelfde belang. Ook het opzetten van een sociaal netwerk kan hier een belangrijk onderdeel in blijken te zijn. Een belangrijk voordeel als gevolg van de ontwikkeling van een dergelijk totaalpakket, is de positieve invloed die dit zal hebben op het imago van de doelgroep bij woningaanbieders. Het verschaft hen immers een belangrijke zekerheid met het oog op ondersteuning in het wonen, met als gevolg dat zij zich waarschijnlijk minder terughoudend zullen opstellen. Het komt er op neer dat ontwikkeling op dit gebied, ontwikkeling van een lange termijn visie betekent. In het begin betekent dit een investering, op de lange termijn zal het zich gaan uitbetalen in de vorm van meer mensen met een (licht) verstandelijke beperking die zelfstandig wonen. Daarbij zal dit uiteindelijk kostenbesparend werken, gelet op de kostenpost die verblijfsindicaties met zich meebrengen.
43
4. Onderzoek de mogelijkheden voor het frequenter inschakelen van de stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen, met het oog op huisvesting van mensen met een licht verstandelijke beperking die zelfstandig willen wonen. Door verder onderzoek te doen naar mogelijkheden op dit gebied, ontstaat er een kader waarbinnen dergelijke voordrachten plaats kunnen vinden. MEE Rotterdam kan een belangrijke rol spelen in deze opzet. Zij kunnen op basis van afgesproken criteria jaarlijks een aantal cliënten selecteren die in aanmerking komen voor deze vorm van bemiddeling. Dit heeft als gevolg dat een gedeelte van de doelgroep van dit onderzoek concrete ondersteuning krijgt in de weg naar zelfstandig wonen. 5. Bied de doelgroep de mogelijkheid om zelfstandig te kunnen wonen, en ontwikkel beleid opdat zij zo optimaal als mogelijk kunnen functioneren in de samenleving. Betrek de doelgroep en deskundigen in het opstellen van dit beleid; Wij adviseren om meer te investeren in het bouwen van deze kleinschalige, kwalitatief goede, betaalbare woningen en deze in een veilige woonomgeving te plaatsen. Kleinschalig, zodat men het onderhoud kan overzien. Betaalbaar vanwege de beperkte financiële mogelijkheden, kwalitatief goed vanwege de soms beperkte motoriek van de doelgroep en in een veilige woonomgeving vanwege de kwetsbaarheid van de doelgroep. Door hier meer in te ontwikkelen, wordt de doelgroep nieuwe kansen geboden op het gebied van volwaardige participatie in de maatschappij. Daarbij is het belangrijk dat er specifiek beleid wordt ontwikkeld op het gebied van zelfstandig wonen voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Fysieke huisvesting alleen is immers onvoldoende. De gemeente doet er goed aan om de doelgroep en deskundigen te betrekken in de ontwikkeling van dit beleid. 6. Garandeer implementatie van de aanbevelingen door een verantwoordelijke aan te stellen binnen de gemeente Rotterdam die deze in de praktijk gaat uitwerken. Er is op verschillende gebieden gebleken dat er ontwikkeling mogelijk is binnen de gemeente Rotterdam op het gebied van zelfstandig wonen voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking. De aanbevelingen die in dit onderzoek zijn gepresenteerd bieden hiertoe concrete mogelijkheden. De gemeente Rotterdam dient hier het initiatief in te nemen door een verantwoordelijke aan te stellen, die zich gaat richten op de implementatie hiervan. Daarbij doet de gemeente er goed aan om Platform Agenda 22 hier in te betrekken, gezien de ervaring en deskundigheid die zij in huis heeft.
44
Literatuur Braake, H. & Deddens, R. & Feenstra, A. (2007). Wat is er nodig? Volwaardig burgerschap van mensen met een verstandelijke beperking Manifest RFvO Zuid-West Overijssel, RFvO IJssel-Vecht en RFvO Twente. Pag. 23 - 25. Gennep, A. van & Mucek, M. & Timmermans, W. (1995), Individueel wonen een kleine revolutie. Eindrapportage oktober 1995. Provincie Zuid-Holland, Dienst van Welzijn, Economie en Bestuur. Gennep, A. van (1989), De kwaliteit van het bestaan. Van de zwaksten in de samenleving. Boom Meppel, Amsterdam. Hibma, C. (2007). In naam der Wet. Maatschappelijke ondersteuning voor iedereen. Brochure uitgegeven door RPCP Rijmond en Zuid-Holland Noord, PJ Partners en Basisraad Rijnmond. Kriens, J. (2008). Rotterdammers met een beperking, meedoen en erbij blijven. Een doorkijkje vanuit de Wmo. Conceptnota gehandicaptenbeleid. Pag 4 – 12 en 19 – 32. Kuile, E. (2008) Jaarverslag 2007 en jaarplan 2008. Actueel jaarverslag en jaarplan Rotterdamse stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen. Ruigrok, H.E.M. (2002). Wonen doe je zelf. Academisch proefschrift. Universiteit van Amsterdam, faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen. Steman, C. & Gennep, A. van(1996), Supported Living. Een handreiking voor begeleiders. Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Verenigde Naties (1994), Standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten, Resolutie 48/96 op 28 april 2008 opgeroepen op www.cg-raad.nl/volwaardigburgerschap/standaardregelsvolledig.html
Gebruikte websites: Platform Agenda 22 www.agenda22-rotterdam.nl Maaskoepel; stuurgroep Huisvesting Bijzondere Groepen www.maaskoepel.nl/data/doc/JaarverslagHBGover2007planvoor2008.pdf Gemeente Rotterdam www.wonen.rotterdam.nl Woonnet www.woonnet-rijnmond.nl WMO Projectmap www.kerkinactie.nl
45
Bijlagen
1. Enquête voor woningzoekenden (Pag. 48 - 51)
2. Enquête voor reeds zelfstandig wonenden (Pag. 52 - 56)
3. VN standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten (Pag. 57 - 72)
4. De negen WMO-prestatievelden (Pag. 73)
46
Enquête voor woningzoekenden Goedendag! Wij zijn Christine van der Sluys en Sjoerd Egberts en wij werken voor Platform Agenda 22. Dit is een organisatie die zich inzet om iedere burger in Rotterdam gelijke kansen te geven. Hier praten ze vaak over met het gemeentebestuur van Rotterdam. Wij zijn gevraagd om een onderzoek te doen naar de woonwensen van mensen die graag zelfstandig willen wonen of dit al doen en die daarbij ondersteuning krijgen van een zorgaanbieder. Het zou namelijk zo kunnen zijn dat er niet voldoende rekening wordt gehouden met deze groep mensen, waardoor het heel moeilijk is om een woning te vinden. Wanneer wij alle enquêtes terug hebben, dan gaan we daar conclusies uit trekken. Deze conclusies vertellen wij aan Agenda 22, zodat zij hier met het gemeentebestuur van Rotterdam over kunnen praten. Het zou dus kunnen dat uw enquête meehelpt aan een verandering in Rotterdam! De enquête bestaat uit 16 vragen. Bij de meeste vragen kunt u kiezen uit antwoorden, maar sommige vragen zijn ook open; hier kunt u zelf een antwoord schrijven. Aan het einde van de enquête is er ruimte open gelaten. Hier kunt u datgene schrijven, wat in de enquête nog niet aan bod is gekomen. Maak hier gebruik van, want zo kunt u uw mening laten horen! Mochten sommige vragen een beetje ingewikkeld zijn, dan hopen wij dat u iemand in de buurt zult vinden (familie of uw persoonlijk begeleider) die u daarmee kan helpen. Als wij uw enquête ingevuld terugkrijgen voor 16 april 2008, dan krijgt u een VVV bon van 10 euro voor de moeite! Alvast heel hartelijk bedankt voor het meehelpen! Groeten, Christine en Sjoerd
47
Inleiding 1. Bent u een man of een vrouw? o o
Een man Een vrouw
2. Wat is uw leeftijd? …………………………… 3. Waar werkt u? o o o o
Vrije bedrijf WSW Dagbesteding Ik werk niet
Huidige woonsituatie 4. Hoe lang woont u in Rotterdam? …………………………… 5. Waar woont u op dit moment? o o o
Bij ouders In een woonvoorziening Anders, namelijk …………………………………………………………………….
6. In wat voor soort woning woont u? o o o
In een flat In een eengezinswoning Anders, namelijk …………………………………………………………………………
7. In welke wijk woont u? ………………………………………………………………………………………………………………… 8. Met hoeveel mensen woont u hier? o o o o
Ik woon alleen We wonen met z’n tweeën We wonen met z’n drieën We wonen met meer, namelijk:........................................
9. Beschikt u over een eigen slaapkamer? o o
Ja Nee
Proces tot nu toe
48
10. Sinds hoelang heeft u de wens om zelfstandig te gaan wonen? ………………………………………………………………………………………………………………… 11. Heeft u al geprobeerd om zelfstandige woonruimte te vinden? Zo ja, schrijf erachter wat u heeft geprobeerd. o
Ja, namelijk ................................................................
o
………………………………………………………………………………………………………… Nee. Ga verder naar vraag 14
12. Heeft u hulp gehad bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte? Zo ja, van wie? o o
Ja, van ………………………………………………………………………………………….. Nee
13. Wat is volgens u de reden dat u nog geen passende zelfstandige woonruimte heeft gevonden? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… Woonwensen 14. Wilt u aan de hand van onderstaande punten vertellen waar u naar op zoek bent? Achter ieder punt kunt u schrijven wat uw wensen zijn op dit gebied. Soort woning: …………………………………………………………………………………………… Aantal kamers: ………………………………………………………………………………………… Huurprijs: ………………………………………………………………………………………………… Wijk: ………………………………………………………………………………………………………… Afstand naar winkels: ……………………………………………………………………………… Afstand naar werk: …………………………………………………………………………………. Afstand naar vrijetijdsinvulling: ……………………………………………………………… Afsluiting 15. Als er nog moeilijkheden zijn waardoor u geen woonruimte heeft kunnen vinden en dit nog niet in deze enquête is genoemd, dan kunt u dit hier noemen: …………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………
49
…………………………………………………………………………………………………………………… 16. Als u op- of aanmerkingen heeft over deze enquête, dan kunt u dat hier noemen. …………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… Wij danken u hartelijk voor uw medewerking! Wanneer wij de enquête terug hebben gekregen, zorgen we ervoor dat de VVV bon zo snel mogelijk uw kant op komt.
50
Enquête voor reeds zelfstandig wonenden Goedendag! Wij zijn Christine van der Sluys en Sjoerd Egberts en wij werken voor Platform Agenda 22. Dit is een organisatie die zich inzet om iedere burger in Rotterdam gelijke kansen te geven. Hier praten ze vaak over met het gemeentebestuur van Rotterdam. Wij zijn gevraagd om een onderzoek te doen naar de woonwensen van mensen die graag zelfstandig willen wonen of dit al doen en die daarbij ondersteuning krijgen van een zorgaanbieder. Het zou namelijk zo kunnen zijn dat er niet voldoende rekening wordt gehouden met deze groep mensen, waardoor het heel moeilijk is om een woning te vinden. Wanneer wij alle enquêtes terug hebben, dan gaan we daar conclusies uit trekken. Deze conclusies vertellen wij aan Agenda 22, zodat zij hier met het gemeentebestuur van Rotterdam over kunnen praten. Het zou dus kunnen dat uw enquête meehelpt aan een verandering in Rotterdam! De enquête bestaat uit 28 vragen. Bij de meeste vragen kunt u kiezen uit antwoorden, maar sommige vragen zijn ook open; hier kunt u zelf een antwoord schrijven. Aan het einde van de enquête is er ruimte open gelaten. Hier kunt u datgene schrijven, wat in de enquête nog niet aan bod is gekomen. Maak hier gebruik van, want zo kunt u uw mening laten horen! Mochten sommige vragen een beetje ingewikkeld zijn, dan hopen wij dat u iemand in de buurt zult vinden (familie of uw persoonlijk begeleider) die u daarmee kan helpen. Als wij uw enquête ingevuld terugkrijgen voor 16 april 2008, dan krijgt u een VVV bon van 10 euro voor de moeite! Deze bon krijgt u weer via uw begeleider. Alvast heel hartelijk bedankt voor het meehelpen! Groeten, Christine en Sjoerd
51
Inleiding 1. Bent u een man of een vrouw? o o
Een man Een vrouw
2. Wat is uw leeftijd? …………………………… 3. Waar werkt u? o o o o
Vrije bedrijf WSW Dagbesteding Ik werk niet
4. Hoe lang woont u al in uw huidige woning? …………………………… 5. Heeft u de afgelopen vijf jaar ergens anders zelfstandig gewoond? o o
Nee. Ga door naar vraag 10 Ja
6. Waar woonde u met het meeste plezier? o o o o
In mijn oude woning In mijn nieuwe woning Ik vond het in beide woningen even leuk. Ga door naar vraag 8. Ik vond het in beide woningen niet leuk. Ga door naar vraag 8.
7. Waar komt het door dat u daar het meeste plezier hebt/had? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 8. Wat is de reden dat u bent verhuisd? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 9. Was het moeilijk om een woning te vinden die goed bij u past? Zo ja, waar kwam dit door? ………………………………………………………………………………………………………………………
52
……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………
Huidige woonsituatie 10. In wat voor soort woning woont u? o o o o
In een flat In een eengezinswoning In een kamer Anders, namelijk………………………………………………………………………….
11. Van wie huurt u deze woning? Graag de naam noemen. o o o o
Via de zorgaanbieder:…………………………………………………………………. Via de woningcorporatie: ……………………………………………………………… Ik bezit een eigen woning en betaal hypotheeklasten Via een particuliere verhuurder
12. In welke wijk woont u? ………………………………………………………………………………………………………………… 13. Zijn er winkelgelegenheden in de buurt? o o o o
Voldoende Matig Te weinig Geen
14. Zijn er sportgelegenheden in de buurt? o o o o
Voldoende Matig Te weinig Geen
15. Hoe bent u aan uw huidige woning gekomen? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 16. Bent u hierbij tegen problemen aangelopen? Zo ja, welke problemen waren dit? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………
53
Persoonlijke ervaring woonsituatie 17. Vindt u uw woning groot genoeg? o o
Ja Nee
18. Kunt u de huur/hypotheek van uw woning makkelijk betalen, of zit u hierdoor soms krap bij kas? o o
Makkelijk te betalen Als ik zuinig aan doe, dan lukt het net
19. Voelt u zich veilig in de wijk? o o o
Veilig Niet zo veilig Helemaal niet veilig
20. Heeft u vrienden/familie in de buurt wonen? o o
Ja Nee
21. Heeft u contact met uw vrienden/familie? o o o o
Veel Af en toe Weinig Nooit
22. Vindt u het belangrijk om vrienden/familie in de buurt te hebben wonen? o o
Ja Nee
Woonwensen 23. Zou u een andere woning willen omdat uw huidige woning niet naar uw zin is? o o
Nee Ja, want………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………….
24. Zou u in een andere wijk willen wonen? Zo ja, in welke wijk en waarom? o o
Nee Ja, want…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………….
54
25. Zou u ergens anders willen wonen waar er meer gelegenheden zijn (winkels, sportgelegenheid, etc.)? Zo ja, welke gelegenheden mist u nu? o o
Nee Ja, ik mis …………………………………………………………………....………………
……………………………………………………………………………………………………………. 26. Zijn er nog andere wensen over het wonen die u graag aan ons zou willen vertellen? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… Ervaringen buiten de enquête om 27. Zijn er ervaringen met het wonen die u ons wilt vertellen, maar waar in de enquête niet naar wordt gevraagd? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………
Afsluiting 28. Wilt u ons nog iets vertellen over deze enquête (bijvoorbeeld wat u ervan vond, of wat u erin mist)? ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………
Wij danken u hartelijk voor uw medewerking! Wanneer wij de enquête terug hebben gekregen, zorgen we ervoor dat de VVV bon zo snel mogelijk uw kant op komt.
55
VN standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten Hieronder treft u de 22 VN standaardregels aan, zoals die te vinden zijn op de website van de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland. I. VOORWAARDEN VOOR GELIJKWAARDIGE DEELNEMING Regel 1. Regel 2. Regel 3. Regel 4.
Bewustmaking Gezondheidszorg Revalidatie Ondersteunende diensten
II. SPEERPUNTEN VOOR GELIJKWAARDIGE DEELNEMING Regel 5. Toegankelijkheid Regel 6. Onderwijs Regel 7. Werkgelegenheid Regel 8. Behoud van inkomsten en sociale zekerheid Regel 9. Gezinsleven en lichamelijke integriteit Regel 10. Cultuur Regel 11. Recreatie en sport Regel 12. Godsdienst
III. UITVOERINGSMAATREGELEN Regel 13. Informatie en onderzoek Regel 14. Beleidsvorming en planning Regel 15. Wetgeving Regel 16. Economisch beleid Regel 17. Coördinatie van werkzaamheden Regel 18. Gehandicaptenorganisaties Regel 19. Opleiding van personeel Regel 20. Nationaal toezicht op en evaluatie van programma's voor gehandicapten in het kader van de uitvoering van de standaardregels Regel 21. Technische en economische samenwerking Regel 22. Internationale samenwerking
I. VOORWAARDEN VOOR GELIJKWAARDIGE DEELNEMING Regel 1. Bewustmaking De staten dienen maatregelen te treffen om in de samenleving bewustzijn te kweken met betrekking tot gehandicapten, hun rechten, hun behoeften, hun mogelijkheden en hun inbreng. 1. De staten dienen ervoor te zorgen dat de desbetreffende instanties actuele informatie verspreiden over programma's en diensten die beschikbaar zijn voor gehandicapten, hun familieleden, in de praktijk werkzame deskundigen en het publiek in het algemeen. Informatie voor gehandicapten dient op toegankelijke wijze te worden aangeboden. 2. De staten dienen voorlichtingscampagnes betreffende gehandicapten en het gehandicaptenbeleid op te zetten en te steunen, die de boodschap uitdragen dat gehandicapten medeburgers zijn met dezelfde rechten en plichten, om aldus een draagvlak te scheppen voor maatregelen gericht op het wegnemen van alle barrières voor volwaardige deelneming.
56
3. De staten dienen te stimuleren dat in de media een positief beeld van gehandicapten wordt geschetst; gehandicaptenorganisaties dienen te worden geraadpleegd met betrekking tot dit punt. 4. De staten dienen ervoor te zorgen dat educatieprogramma's in alle opzichten het beginsel van volwaardige deelneming en gelijkheid weergeven. 5. De staten dienen gehandicapten en hun familieleden en organisaties uit te nodigen om deel te nemen aan educatieprograrnma's betreffende de gehandicaptenproblematiek. 6. De staten dienen ondernemingen in de particuliere sector aan te moedigen kwesties betreffende gehandicapten op te nemen in alle aspecten van hun bedrijvigheid. 7. De staten dienen programma's op te zetten en te bevorderen die erop zijn gericht bij gehandicapten een groter bewustzijn van hun rechten en mogelijkheden te kweken. Grotere zelfstandigheid helpt gehandicapten de kansen te benutten die hun worden geboden. 8. Bewustmaking dient een belangrijk onderdeel te zijn van het onderwijs aan gehandicapte kinderen en van revalidatieprogramma's. Gehandicapten zouden elkaar ook kunnen helpen bij het kweken van bewustzijn door middel van activiteiten van hun eigen organisaties. 9. Bewustmaking dient een onderdeel te zijn van het onderwijs aan alle kinderen en dient deel uit te maken van de opleiding van leraren en de vorming van alle deskundigen. Regel 2. Gezondheidszorg De staten dienen te zorgen voor de verlening van een effectieve medische zorg voor gehandicapten. 1. De staten dienen te streven naar regelingen, uitgevoerd door multidisciplinaire teams van deskundigen, gericht op het vroegtijdig opsporen, beoordelen en behandelen van stoornissen. Hierdoor zouden tot beperking leidende gevolgen kunnen worden voorkomen, ingeperkt of verholpen. Dergelijke regelingen dienen volwaardige deelneming van gehandicapten en hun familieleden op het individuele vlak te garanderen en gehandicaptenorganisaties te betrekken bij de planning en evaluatie. 2. Plaatselijke opbouwwerkers dienen te worden opgeleid om mee te werken op terreinen als het vroegtijdig opsporen van stoornissen, het verlenen van eerstelijnszorg en het doorverwijzen naar daarvoor in aanmerking komende diensten. 3. De staten dienen ervoor te zorgen dat gehandicapten, met name baby's en kinderen, kunnen beschikken over medische zorg op hetzelfde niveau binnen hetzelfde stelsel als andere leden van de samenleving. 4. De staten dienen ervoor te zorgen dat alle medisch en paramedisch personeel voldoende is opgeleid en toegerust om medische zorg te verlenen aan gehandicapten en dat zij toegang hebben tot alle daarvoor in aanmerking komende behandelingsmethoden en technologie. 5. De staten dienen ervoor te zorgen dat medisch, paramedisch en aanverwant personeel voldoende is opgeleid, zodat zij geen onjuist advies geven aan ouders, waardoor de keuze-mogelijkheden voor hun kinderen zouden kunnen worden beperkt. Dit dient te geschieden in de vorm van constante bijen nascholing op basis van de meeste recente beschikbare informatie. 6. De staten dienen ervoor te zorgen dat gehandicapten alle gebruikelijke behandelingen en medicijnen krijgen die zij nodig hebben om hun functioneren op peil te houden of te verbeteren.
57
Regel 3. Revalidatie* De staten dienen te zorgen voor de verlening van revalidatiediensten voor gehandicapten teneinde hen in staat te stellen een zo hoog mogelijke mate van zelfstandigheid te bereiken en zo goed mogelijk te blijven functioneren. 1. De staten dienen nationale revalidatieprogramma's te ontwikkelen voor alle soorten gehandicapten. Deze programma's dienen te zijn gebaseerd op de feitelijke individuele behoeften van gehandicapten en op de beginselen van volwaardige deelneming en gelijkheid. 2. Deze programma's dienen een zo breed mogelijk scala van activiteiten te omvatten, zoals het aanleren van elementaire vaardigheden om een aangetaste functie te verbeteren of te ondervangen, het adviseren van gehandicapten en hun familieleden, het opbouwen van zelfstandigheid, alsmede bij gelegenheid voorkomende diensten zoals beoordeling en begeleiding. 3. Alle gehandicapten, onder wie zwaar en/of meervoudig gehandicapten, die revalidatie behoeven, dienen daartoe toegang te hebben. 4. Gehandicapten en hun familieleden dienen in staat te worden gesteld deel te nemen aan de vormgeving en het opzetten van de revalidatiediensten die hen aangaan. 5. Alle revalidatiediensten dienen beschikbaar te zijn in de plaatselijke gemeenschap waarin de gehandicapte woont. In sommige gevallen kan het echter noodzakelijk zijn om ter verwezenlijking van een bepaalde opleidingsdoelstelling, waar mogelijk, speciale intramurale revalidatiecursussen van beperkte duur te organiseren. 6. Gehandicapten en hun familieleden dienen te worden aangemoedigd om zich bezig te houden met revalidatie, bijvoorbeeld als leraar, begeleider of adviseur. 7. De staten dienen gebruik te maken van de deskundigheid van gehandicaptenorganisaties bij het opstellen of evalueren van revalidatieprogramma's. * Revalidatie is een basisbegrip in het gehandicaptenbeleid en is omschreven in paragraaf 23 van de inleiding Regel 4. Ondersteunende diensten De staten dienen te zorgen voor de totstandbrenging en verlening van ondersteunende diensten, met inbegrip van hulpmiddelen voor gehandicapten, teneinde hen te helpen hun mate van zelfstandigheid in het dagelijks leven te vergroten en hun rechten uit te oefenen. 1. De staten dienen te zorgen voor de verstrekking van hulpmiddelen en apparatuur en de verlening van persoonlijke hulp en tolkdiensten, overeenkomstig de behoeften van de gehandicapten, als belangrijke maatregelen om gelijke kansen te bieden. 2. De staten dienen de ontwikkeling, de produktie, de distributie en het onderhoud van hulpmiddelen en apparatuur, alsook de verspreiding van de kennis op dat gebied, te ondersteunen. 3. Om dit te verwezenlijken dient gebruik te worden gemaakt van algemeen toegankelijke technische know-how. In staten die beschikken over high-techindustrie, dient deze optimaal te worden benut om de kwaliteit en de doelmatigheid van hulpmiddelen en apparatuur te verbeteren. Het is van belang de ontwikkeling en produktie van eenvoudige en goedkope toestellen te stimuleren, waar mogelijk met gebruikmaking van ter plaatse aanwezig materiaal en ter plaatse aanwezige produktiemiddelen. Gehandicapten zouden zelf bij de produktie van dergelijke toestellen kunnen worden betrokken.
58
4. De staten dienen te erkennen dat alle gehandicapten die hulpmiddelen nodig hebben, daarover moeten kunnen beschikken, ook vanuit financieel oogpunt. Dit kan betekenen dat hulpmiddelen en apparatuur kosteloos dienen te worden verstrekt, dan wel tegen een zodanig lage prijs, dat gehandicapten en hun familieleden zich de aanschaf kunnen veroorloven. 5. In revalidatieprograrnma's voor de verstrekking van hulpmiddelen en apparatuur dienen de staten rekening te houden met de bijzondere behoeften van gehandicapte jongens en meisjes wat betreft ontwerp, levensduur en leeftijdgebondenheid van de hulpmiddelen en apparatuur. 6. De staten dienen het ontwikkelen en verzorgen van programma's voor persoonlijke assistentie en tolkdiensten te steunen, met name voor zwaar en/of meervoudig gehandicapten. Dergelijke programma's zouden de mate van deelneming van gehandicapten aan dagelijkse bezigheden thuis, op het werk, op school en bij de vrijetijdsbesteding kunnen vergroten. 7. Programma's voor persoonlijke assistentie dienen zodanig te worden opgezet dat de gehandicapten die daarvan gebruik maken, een beslissende invloed hebben op de wijze waarop de programma's worden uitgevoerd. II. SPEERPUNTEN VOOR GELIJKWAARDIGE DEELNEMING Regel 5. Toegankelijkheid De staten dienen te erkennen dat bij het bieden van gelijke kansen op alle deelterreinen van het maatschappelijk leven toegankelijkheid van het allerhoogste belang is. De staten dienen ten behoeve van alle gehandicapten a) actieprogramma's op touw te zetten om de leefomgeving toegankelijk te maken, en b) maatregelen te nemen om toegang te geven tot informatie en communicatie. a) Toegankelijkheid van de leefomgeving 1. De staten dienen maatregelen te nemen om barrières voor deelneming in de leefomgeving weg te nemen. Dergelijke maatregelen behelzen het opstellen van normen en richtlijnen en het in overweging nemen van wetgeving om te zorgen voor toegankelijkheid van het leven in de maatschappij, zoals woningen, gebouwen, openbaar vervoer en andere vervoermiddelen, straten en andere openbare gebieden. 2. De staten dienen ervoor te zorgen dat architecten, bouwkundigen en anderen die beroepshalve zijn betrokken bij het ontwerp en de bouw van de leefomgeving toegang hebben tot toereikende informatie over het gehandicaptenbeleid en maatregelen om toegankelijkheid te garanderen. 3. Toegankelijkheidseisen dienen vanaf het beginstadium van de bouwplannen deel uit te maken van het ontwerp en de bouw van de leefomgeving. 4. Gehandicaptenorganisaties dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van normen en voorschriften betreffende toegankelijkheid. Zij dienen ook ter plaatse in het allervroegste stadium bij bouwplannen te worden betrokken om aldus te kunnen zorgen voor maximale toegankelijkheid. b) Toegang tot informatie en communicatie 5. Gehandicapten en, indien van toepassing, hun familieleden en vertegenwoordigers dienen in elk stadium toegang te hebben tot volledige informatie over diagnose, rechten, beschikbare diensten en programma's. Deze informatie dient in een voor gehandicapten toegankelijke vorm te worden aangeboden. 6. De staten dienen strategieën te ontwikkelen om informatiediensten en documentatie toegankelijk te maken voor mensen met diverse soorten beperkingen. Braille, geluidsbanden, groteletterdruk en andere geschikte technieken dienen te worden gebruikt om schriftelijke informatie en
59
documentatie toegankelijk te maken voor visueel gehandicapten. Evenzo dienen geschikte technologieën te worden toegepast om gesproken informatie toegankelijk te maken voor mensen met gehoorstoomissen met een beperkt begripsvermogen. 7. Er dient aandacht te worden besteed aan het gebruik van gebarentaal in het onderwijs aan dove kinderen, binnen hun gezin en in hun omgeving. Er dienen ook tolkdiensten voor gebarentaal beschikbaar te zijn om de communicatie tussen doven en anderen te vergemakkelijken. 8. Tevens dient aandacht te worden besteed aan de behoeften van mensen met andere communicatiestoornissen. 9. De staten dienen de media, met name radio, televisie en kranten, aan te moedigen om hun diensten toegankelijk te maken. 10. De staten dienen ervoor te zorgen dat nieuwe geautomatiseerde informatiesystemen en dienstverlenende systemen die beschikbaar zijn voor het publiek, van meet af aan toegankelijk worden gemaakt of kunnen worden gemaakt voor gehandicapten. 11. Gehandicaptenorganisaties dienen te worden geraadpleegd bij het treffen van maatregelen om informatiediensten toegankelijk te maken. Regel 6. Onderwiis De staten dienen het beginsel van gelijke kansen voor gehandicapte kinderen, jongeren en volwassen in het basis-, voortgezet en hoger onderwijs te erkennen, in geïntegreerde structuren. Zij dienen ervoor te zorgen dat het onderwijs aan gehandicapten een integrerend deel van het onderwijsstelsel vormt. 1. De algemene onderwijsautoriteiten zijn verantwoordelijk voor het onderwijs aan gehandicapten in geïntegreerde structuren. Het onderwijs aan gehandicapten dient een integrerend deel te vormen van de nationale onderwijsplanning, leerplanontwikkeling en de organisatie van scholen. 2. Onderwijs op reguliere scholen veronderstelt de verlening van tolkdiensten en andere daarvoor in aanmerking komende ondersteunende diensten. Er dient te worden gezorgd voor voldoende toegankelijkheid en ondersteunende diensten, bedoeld om te voorzien in de behoeften van mensen met diverse soorten beperkingen. 3. Oudercommissies en gehandicaptenorganisaties dienen te worden betrokken bij het onderwijs op alle niveaus. 4. In staten die leerplicht kennen, dient onderwijs te worden gegeven aan jongens en meisjes, ongeacht de aard en de ernst van hun beperkingen. 5. Bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan: (a) gehandicapte kinderen op jonge leeftijd; (b) gehandicapte peuters en kleuters; (c) gehandicapte volwassenen, met name vrouwen. 6. Om voorzieningen voor gehandicapten te treffen in het reguliere onderwijs dienen de staten: (a) een helder een vastomlijnd beleid te voeren, dat wordt begrepen en geaccepteerd door scholen en de samenleving; (b) mogelijkheden te bieden voor flexibele lesprograrnrna's, aanvullingen en aanpassingen;
60
(c) te zorgen voor goede leermiddelen, na- en bijscholing voor leraren en ondersteunende leerkrachten. 7. Geïntegreerd onderwijs en in de gemeenschap uitgevoerde programma's dienen te worden beschouwd als aanvullende benaderingen voor het geven van onderwijs en opleidingen aan gehandicapten. Via nationale in de gemeenschap uitgevoerde programma's dienen gemeenschappen te worden aangemoedigd hun middelen aan te wenden en te ontwikkelen om ter plaatse onderwijs te geven aan gehandicapten. 8. In gevallen waarin het reguliere onderwijsstelsel nog niet voldoende voorziet in de behoeften van alle gehandicapten, kan speciaal onderwijs worden overwogen. Dit dient erop te zijn gericht leerlingen voor te bereiden op onderwijs op reguliere scholen. De kwaliteit van het speciale onderwijs dient te voldoen aan dezelfde normen en te streven naar dezelfde doelen als het reguliere onderwijs en dient daarmee nauw verbonden te zijn. Gehandicapte leerlingen dienen, op z'n minst, een even groot aandeel uit de onderwijsmiddelen te krijgen als niet-gehandicapte leerlingen. De staten dienen te streven naar geleidelijke integratie van het speciale onderwijs in het reguliere onderwijs. Erkend wordt dat in sommige gevallen het speciale onderwijs momenteel kan worden beschouwd als de meest geschikte vorm van onderwijs voor bepaalde gehandicapte leerlingen. 9. Gezien de bijzondere communicatiebehoeften van dove en doof-blinde leerlingen, kan het onderwijs voor hen misschien beter worden verzorgd in speciale scholen of speciale klassen en afdelingen van reguliere scholen. In het beginstadium dient met name bijzondere aandacht te worden besteed aan het bijbrengen van cultuurgebonden gedragspatronen om te komen tot effectieve communicatieve vaardigheden en een zo groot mogelijke zelfstandigheid voor doven en doofblinden. Regel 7. Werkgelegenheid De staten dienen het beginsel te erkennen dat gehandicapten in staat moeten worden gesteld hun grondrechten uit te oefenen, met name wat werkgelegenheid betreft. Zowel in steden als op het platteland moeten zij gelijke kansen hebben bij het vinden van zinvol en betaald werk op de arbeidsmarkt. 1. Wetten en voorschriften inzake werkgelegenheid mogen niet discriminerend zijn voor gehandicapten en mogen geen hinderpalen opwerpen bij het zoeken van werk. 2. De staten dienen de inschakeling van gehandicapten in het arbeidsproces actief te steunen. Deze actieve steun zou kunnen worden geboden door middel van uiteenlopende maatregelen, zoals beroepsopleiding, stimulerende quotaregelingen, gereserveerde of toegewezen arbeidsplaatsen, subsidies of leningen voor kleine ondernemingen, exclusieve contracten of prioritaire produktierechten, fiscale voordelen, convenanten of andere vormen van technische of financiële bijstand aan bedrijven die gehandicapten in dienst nemen. De staten dienen werkgevers ook te stimuleren om redelijkerwijs realiseerbare aanpassingen te verrichten om gehandicapten te plaatsen. 3. De actieprogramma's van de staten dienen te omvatten: (a) maatregelen om werkplekken en werkruimten zodanig te ontwerpen en aan te passen dat deze geschikt worden voor mensen met verschillende beperkingen; (b) steun voor de toepassing van nieuwe technologieën en de ontwikkeling en produktie van hulpmiddelen, instrumenten en apparatuur, en maatregelen om de toegang tot deze toestellen en apparatuur te vergemakkelijken, teneinde gehandicapten in staat te stellen werk te vinden en te behouden; (c) passende opleiding en arbeidsbemiddeling en constante begeleiding in de vonn van bijvoorbeeld persoonlijke assistentie en tolkdiensten.
61
4. De staten dienen over te gaan tot het opzetten en ondersteunen van bewustmakingscampagnes, bedoeld om negatieve opvattingen en vooroordelen met betrekking tot gehandicapten weg te nemen. 5. De staten dienen, in hun hoedanigheid van werkgever, gunstige voorwaarden te scheppen voor de aanstelling van gehandicapten in de overheidssector. 6. De staten, organisaties van werknemers en werkgevers dienen samen te werken om te zorgen voor een eerlijk wervings- en bevorderingsbeleid, billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke salariering, en maatregelen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, ter voorkoming van letsel en stoornissen, alsmede maatregelen voor de revalidatie van werknemers die letsel hebben opgelopen in verband met hun werk. 7. Het streven dient er altijd op te zijn gericht om voor gehandicapten werk te vinden op de arbeidsmarkt. Voor gehandicapten in wier behoeften niet kan worden voorzien op de arbeidsmarkt, kunnen kleine eenheden voor arbeidsvoorziening in een beschutte werksfeer of onder begeleiding een alternatief zijn. Het is van belang dat de kwaliteit van dergelijke programma's wordt beoordeeld op de relevantie en de mate van toereikendheid daarvan om gehandicapten kansen te bieden op het vinden van werk op de arbeidsmarkt. 8. Er dienen maatregelen te worden genomen om gehandicapten op te nemen in opleidings en werkgelegenheidsprogramma's in de particuliere en de informele sector. 9. De staten, organisaties van werknemers en werkgevers dienen met gehandicaptenorganisaties samen te werken met betrekking tot alle maatregelen die zijn gericht op het scheppen van kansen qua opleiding en werk, waaronder flexibele werktijden, deeltijdbanen, duobanen, werk als zelfstandige en persoonlijke assistentie voor gehandicapte werknemers. Regel 8. Behoud van inkomsten en sociale zekerheid De staten zijn verantwoordelijk voor het bieden van sociale zekerheid en behoud van inkomsten voor gehandicapten. 1. De staten dienen te zorgen voor de verlening van voldoende inkomensvervangende steun aan gehandicapten die, vanwege hun beperkingen of met hun beperkingen verband houdende factoren, tijdelijk geen inkomen hebben of met een inkomensvermindering worden geconfronteerd, dan wel geen werk aangeboden krijgen. De staten dienen ervoor te zorgen dat bij de verlening van deze steun rekening wordt gehouden met de kosten die gehandicapten en hun familieleden regelmatig moeten maken in verband met hun beperkingen. 2. In landen waar stelsels voor sociale zekerheid, sociale verzekering of andere sociale bijstand bestaan of worden opgezet voor de gehele bevolking, dienen de staten ervoor te zorgen dat die stelsels gehandicapten niet discrimineren of uitsluiten. 3. De staten dienen ook te zorgen voor de verlening van inkomensvervangende steun en het bieden van sociale zekerheid voor personen die de zorg voor een gehandicapte op zich nemen. 4. Stelsels voor sociale zekerheid dienen stimulansen te omvatten om gehandicapten weer in staat te stellen zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Bedoelde systemen dienen te voorzien in of bij te dragen tot het organiseren, ontwikkelen of financieren van beroepsopleidingen. Zij dienen ook bij te dragen aan arbeidsbemiddeling. 5. Regelingen inzake sociale zekerheid dienen ook stimulansen te omvatten voor gehandicapten om werk te zoeken, opdat zij zelf (weer) in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
62
6. De inkomensvervangende steun dient te worden voortgezet zolang de arbeidsongeschikt makende omstandigheden blijven bestaan, zulks op een wijze die de gehandicapte niet ontmoedigt om werk te zoeken. De steun mag slechts worden verminderd of beëindigd wanneer de gehandicapte voldoende vaste inkomsten heeft. 7. In landen waar de sociale zekerheid in hoge mate wordt geregeld via de particuliere sector, dienen de staten de plaatselijke gemeenschappen, welzijnsorganisaties en familieleden aan te moedigen om voor gehandicapten zelfhulpmaatregelen te treffen, arbeidsimpulsen te creëren of met arbeid verband houdende activiteiten te organiseren. Regel 9. Gezinsleven en lichamelijke integriteit De staten dienen de volwaardige deelneming van gehandicapten aan een gezinsleven te bevorderen. Zij dienen hun recht op lichamelijk integriteit te bevorderen en ervoor te zorgen dat de wetgeving gehandicapten niet discrimineert wat betreft seksuele relaties, huwelijk en ouderschap. 1. Gehandicapten moeten in staat worden gesteld om bij hun gezin te wonen. De staten dienen te stimuleren dat in de gezinsbegeleiding speciale modules worden opgenomen die gericht zijn op het hebben van beperkingen en de gevolgen daarvan voor het gezinsleven. Er dienen tijdelijke logeeropvang en hulpdiensten beschikbaar te zijn om gezinnen met een gehandicapt gezinslid te ontlasten. De staten dienen alle onnodige hinderpalen weg te nemen voor personen die een gehandicapt kind of een gehandicapte volwassene willen verzorgen of adopteren. 2. Gehandicapten mag niet de gelegenheid worden ontzegd hun seksualiteit te ontdekken, seksuele relaties te hebben en het ouderschap te beleven. Gezien het feit dat gehandicapten moeilijkheden kunnen ondervinden bij het vinden van een huwelijkspartner of het stichten van een gezin, dienen de staten het beschikbaar zijn van passende begeleiding te stimuleren. Gehandicapten moeten op dezelfde wijze als anderen toegang hebben tot voorbehoedmiddelen en seksuele voorlichting in toegankelijke vorm. 3. De staten dienen maatregelen te bevorderen gericht op het veranderen van nog altijd in de samenleving heersende negatieve opvattingen over huwelijk, seksualiteit en ouderschap van gehandicapten, met name gehandicapte vrouwen en meisjes. De media dienen te worden aangemoedigd een belangrijke rol te spelen bij het wegnemen van deze negatieve opvattingen. 4. Gehandicapten en hun familieleden dienen volledig te worden geïnformeerd over het treffen van voorzorgsmaatregelen tegen seksueel misbruik en mishandeling. Gehandicapten zijn bijzonder kwetsbaar voor misbruik en mishandeling in de familiekring, in de gemeenschap of in instellingen en hun moet worden geleerd misbruik of mishandeling te voorkomen, te herkennen en te melden. Regel 10. Cultuur De staten zullen ervoor zorgen dat gehandicapten op voet van gelijkheid worden betrokken bij en kunnen deelnemen aan culturele activiteiten. 1. De staten dienen ervoor te zorgen dat gehandicapten de kans krijgen hun creatieve, artistieke en intellectuele vermogens te gebruiken, niet alleen in hun eigen voordeel, maar ook ter verrijking van hun gemeenschap, zowel in de stad als op het platteland. Voorbeelden van dergelijke activiteiten zijn dans, muziek, literatuur, toneel, beeldende kunsten, schilderen en beeldhouwen. Met name in ontwikkelingslanden dient de nadruk te worden gelegd op traditionele en hedendaagse vormen van kunst, zoals poppenspelen, voordrachts- en vertelkunst. 2. De staten dienen de toegankelijkheid en beschikbaarheid van plaatsen voor culturele uitvoeringen en diensten, zoals theaters, musea, bioscopen en bibliotheken, voor gehandicapten te bevorderen.
63
3. De staten dienen de aanzet te geven tot de ontwikkeling en het gebruik van speciale technische voorzieningen om literatuur, films en toneel toegankelijk te maken voor gehandicapten. Regel 11. Recreatie en sport De staten zullen maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat gehandicapten gelijke kansen hebben bij recreatie en sport. 1. De staten dienen de aanzet te geven tot maatregelen om plaatsen voor recreatie en sport, hotels, stranden, stadions, sporthallen, enz. toegankelijk te maken voor gehandicapten. Deze maatregelen dienen mede betrekking te hebben op ondersteuning van personeel in het kader van recreatie- en sportprogramma's, waaronder projecten ter ontwikkeling van methoden voor toegankelijkheid, alsmede programma's voor deelneming, voorlichting en training. 2. Instanties op het gebied van toerisme, reisbureaus, hotels, vrijwilligersorganisaties en andere instellingen die zich bezighouden met het organiseren van recreatiemogelijkheden en reizen, dienen hun diensten aan te bieden aan iedereen, daarbij rekening houdend met de bijzondere behoeften van gehandicapten. Ter bevordering hiervan dienen passende opleidingen te worden gegeven. 3. Sportorganisaties dienen te worden aangemoedigd om mogelijkheden te bieden om gehandicapten te laten deelnemen aan sportactiviteiten. In sommige gevallen kan worden volstaan met maatregelen op het gebied van toegankelijkheid. In andere gevallen zijn speciale voorzieningen of speciale spelen nodig. De staten dienen de deelneming van gehandicapten aan nationale en internationale evenementen te steunen. 4. Gehandicapten die aan sportactiviteiten deelnemen, dienen toegang te hebben tot lessen en trainingen van dezelfde kwaliteit als die van andere deelnemers. 5. Organisatoren van sport- en recreatie-activiteiten dienen met gehandicaptenorganisaties te overleggen wanneer zij hun diensten toespitsen op gehandicapten. Regel 12. Godsdienst De staten zullen maatregelen stimuleren gericht op gelijkwaardige deelneming van gehandicapten aan het godsdienstige leven van hun gemeenschappen. 1. De staten dienen, in overleg met godsdienstautoriteiten, maatregelen te stimuleren gericht op het uitbannen van discriminatie en het toegankelijk maken van met de godsdienst samenhangende activiteiten voor gehandicapten. 2. De staten dienen de verspreiding van informatie betreffende gehandicapten onder godsdienstige instellingen en organisaties te stimuleren. De staten dienen tevens de godsdienstautoriteiten aan te moedigen informatie over het gehandicaptenbeleid op te nemen in de opleiding voor geestelijke ambten en in het godsdienstonderwijs. 3. Zij dienen ook de toegankelijkheid van godsdienstige literatuur te stimuleren voor mensen met een zintuiglijke stoornis. 4. De staten en/of godsdienstige organisaties dienen met gehandicaptenorganisaties overleg te plegen bij het treffen van maatregelen inzake gelijkwaardige deelneming aan met godsdienst samenhangende activiteiten.
64
III. UITVOERINGSMAATREGELEN Regel 13. Informatie en onderzoek De staten nemen de eindverantwoordelijkheid op zich voor de vergaring en verspreiding van informatie over de levensomstandigheden van gehandicapten en bevorderen uitgebreid onderzoek naar alle aspecten daarvan, waaronder belemmeringen die van invloed zijn op het leven van gehandicapten. 1. De staten dienen met regelmatige tussenpozen gender-specifieke statistische informatie en andere informatie betreffende de levensomstandigheden van gehandicapten te verzamelen. Het verzamelen van deze gegevens zou kunnen geschieden in samenhang met volkstellingen en onderzoeken naar huishoudens en in nauwe samenwerking met, onder andere, universiteiten, onderzoeksinstituten en gehandicaptenorganisaties. Het verzamelen van de gegevens zou mede betrekking kunnen hebben op kwesties betreffende programma's en diensten en de gebruikmaking daarvan. 2. De staten dienen de oprichting van een databank voor gehandicapten te overwegen, die statistieken betreffende beschikbare diensten en programma's zou kunnen omvatten alsook gegevens over de diverse categorieën gehandicapten. Zij dienen hierbij de noodzaak van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit in aanmerking te nemen. 3. De staten dienen onderzoeksprogramma's op te zetten en te ondersteunen betreffende sociale, economische en met deelneming verband houdende kwesties die van invloed zijn op het leven van gehandicapten en hun familieleden. Dergelijk onderzoek zou mede betrekking moeten hebben op studies naar de oorzaken, typen en frequenties van beperkingen, de beschikbaarheid en doeltreffendheid van bestaande programma's en de noodzaak van het ontwikkelen en evalueren van diensten en ondersteunende maatregelen. 4. De staten dienen terminologie en criteria te ontwikkelen en goed te keuren voor het verrichten van nationale onderzoeken, zulks in samenwerking met gehandicaptenorganisaties. 5. De staten dienen de deelneming van gehandicapten aan het verzamelen van gegevens en het verrichten van onderzoeken te vergemakkelijken. Bij het verrichten van dergelijke onderzoeken dienen de staten in het bijzonder de werving van bekwame mensen met beperkingen te stimuleren. 6. De staten dienen de uitwisseling van onderzoeksresultaten en ervaringen te ondersteunen. 7. De staten dienen maatregelen te nemen gericht op de verspreiding van informatie en kennis betreffende het gehandicapt-zijn op alle politieke en administratieve niveaus, zulks op nationale, regionale en plaatselijke schaal. Regel 14. Beleidsvorming en planning De staten zullen ervoor zorgen dat aspecten van het gehandicapt-zijn worden opgenomen in iedere daarvoor in aanmerking komende beleidsvorming en nationale planning. 1. De staten dienen over te gaan tot de vorming en planning van een adequaat gehandicaptenbeleid op nationaal niveau en tot het stimuleren en ondersteunen van actie op regionaal en plaatselijk niveau. 2. De staten dienen gehandicaptenorganisaties te betrekken bij alle besluitvorming inzake plannen en programma's betreffende gehandicapten of hun economische en sociale positie. 3. De behoeften en problemen van gehandicapten dienen in algemene ontwikkelingsplannen te worden verwerkt en niet afzonderlijk te worden behandeld.
65
4. De eindverantwoordelijkheid van de staten voor de situatie van gehandicapten ontslaat anderen niet van hun verantwoordelijkheid. Iedereen in de samenleving die is belast met dienstverlening, activiteiten of informatievoorziening dient te worden aangemoedigd de verantwoordelijkheid op zich te nemen om die programma's ter beschikking te stellen van gehandicapten. 5. De staten dienen de formulering van programma's en maatregelen voor gehandicapten door plaatselijke gemeenschappen te vergemakkelijken. Een manier om dit te doen is bijvoorbeeld het samenstellen van handleidingen of checklists en het verzorgen van opleidingsprogramma's voor plaatselijk personeel. Regel 15. Wetgeving De staten hebben een verantwoordelijkheid wat betreft het scheppen van de juridische grondslag voor de maatregelen om de doelstellingen 'volwaardige deelneming' en 'gelijkheid' voor gehandicapten te verwezenlijken. 1. De nationale wetgeving waarin de rechten en plichten van burgers zijn neergelegd, dient mede betrekking te hebben op de rechten en plichten van gehandicapten. De staten zijn verplicht gehandicapten in staat te stellen hun rechten, waaronder hun mensenrechten, burgerrechten en politieke rechten, uit te oefenen op voet van gelijkheid met andere burgers. De staten dienen ervoor te zorgen dat gehandicaptenorganisaties worden betrokken bij de totstandkoming van nationale wetgeving betreffende de rechten van gehandicapten, alsmede bij de doorlopende evaluatie van die wetgeving. 2. Er kunnen maatregelen van wetgevende aard noodzakelijk zijn om een einde te maken aan omstandigheden die een nadelige invloed hebben op het leven van gehandicapten, waaronder intimidatie en discriminatie. Bepalingen die discriminerend zijn ten aanzien van gehandicapten moeten worden afgeschaft. De nationale wetgeving dient te voorzien in passende sancties in geval van overtreding van het discriminatieverbod. 3. De nationale wetgeving met betrekking tot gehandicapten kan in twee vormen worden gegoten. De rechten en plichten kunnen worden verwerkt in algemene wetgeving dan wel worden neergelegd in bijzondere wetten. Bijzondere wetgeving betreffende gehandicapten kan op verschillende manieren tot stand worden gebracht: (a) door afzonderlijke wetten uit te vaardigen, die uitsluitend betrekking hebben op gehandicapten; (b) door kwesties inzake gehandicapten te regelen in wetgeving betreffende specifieke onderwerpen; (c) door gehandicapten uitdrukkelijk te noemen in teksten waarin bestaande wetgeving nader wordt uitgewerkt. Een combinatie van deze verschillende benaderingen kan wenselijk zijn. Ook positieve actie kan worden overwogen. 4. De staten kunnen de instelling van een officieel wettelijk beklagmechanisme overwegen om de belangen van gehandicapten te beschermen. Regel 16. Economisch beleid De staten dragen de financiële verantwoordelijkheid voor nationale programma's en maatregelen om gehandicapten gelijke kansen te bieden. 1. De staten dienen kwesties aangaande gehandicapten op te nemen in de gewone begrotingen van alle nationale, regionale en plaatselijke overheidslichamen.
66
2. De staten, niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbende instanties dienen op elkaar in te spelen teneinde de meest doeltreffende wijzen vast te stellen om steun te bieden aan projecten en maatregelen die van belang zijn voor gehandicapten. 3. De staten dienen de gebruikmaking van economische maatregelen (leningen, fiscale voordelen, hiertoe gereserveerde subsidies, speciale fondsen, enz.) te overwegen om de gelijkwaardige deelneming van gehandicapten aan het maatschappelijk leven te stimuleren en te steunen. 4. In veel staten kan het raadzaam zijn een ontwikkelingsfonds voor gehandicapten op te richten, dat zou kunnen bijdragen aan proefprojecten en zelfhulp-programma's aan de basis. Regel 17. Coördinatie van werkzaamheden De staten zijn verantwoordelijk voor de instelling en versterking van nationale coördinatiecommissies, of soortgelijke lichamen, die fungeren als landelijk steunpunt voor gehandicaptenzaken. 1. De nationale coördinatiecommissies of soortgelijke lichamen dienen van permanente aard te zijn, een wettelijke grondslag te hebben en te stoelen op passende administratieve regelgeving. 2. Een combinatie van vertegenwoordigers van particuliere organisaties en overheidsinstanties biedt de beste garanties voor een diverse sectoren omvattende multidisciplinaire samenstelling. Gedacht kan worden aan vertegenwoordigers van betrokken ministeries, gehandicaptenorganisaties en nietgouvernementele organisaties. 3. Gehandicaptenorganisaties dienen een aanmerkelijke invloed te hebben in de nationale coördinatiecommissie teneinde een deugdelijke terugkoppeling te kunnen waarborgen. 4. De nationale coördinatiecommissie dient te beschikken over voldoende autonomie en middelen om haar taken met betrekking tot de beleidsvorrning te kunnen vervullen. Zij dient aan de overheid te rapporteren op het hoogste niveau. Regel 18. Gehandicaptenorganisaties De staten dienen te erkennen dat gehandicaptenorganisaties het recht hebben gehandicapten te vertegenwoordigen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau. De staten dienen tevens te erkennen dat gehandicaptenorganisaties een adviserende rol hebben in de besluitvorming met betrekking tot gehandicapten. 1. De staten dienen de vorming en versterking van organisaties van gehandicapten en hun familieleden en/of belangenorganisaties aan te moedigen en financieel of anderszins te steunen. De staten dienen te erkennen dat deze organisaties een belangrijke rol kunnen vervullen bij de ontwikkeling van het gehandicaptenbeleid. 2. De staten dienen een doorlopend contact tot stand te brengen met gehandicaptenorganisaties en zorg te dragen voor hun deelneming aan de ontwikkeling van het overheidsbeleid. 3. De rol van gehandicaptenorganisaties zou kunnen bestaan in het inventariseren van behoeften en prioriteiten, het deelnemen aan de planning, uitvoering en evaluatie van diensten en maatregelen betreffende de levensomstandigheden van gehandicapten en het leveren van een bijdrage aan de bewustmaking en het bepleiten van verandering. 4. Als zelfhulp-organisaties bieden en bevorderen gehandicaptenorganisaties kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden op diverse terreinen, onderlinge hulp en uitwisseling van informatie.
67
5. Gehandicaptenorganisaties zouden hun adviserende rol op zeer uiteenlopende wijzen kunnen vervullen, zoals via permanente vertegenwoordiging in besturen van door de overheid gefinancierde instanties, het zitting hebben in overheidscommissies en het inbrengen van deskundigheid in diverse projecten. 6. De adviserende rol van gehandicaptenorganisaties dient van permanente aard te zijn, teneinde de uitwisseling van gedachten en informatie tussen de staat en de organisaties verder te ontwikkelen en te verdiepen. 7. De organisaties dienen permanent te zijn vertegenwoordigd in de nationale coördinatiecommissie of soortgelijke lichamen. 8. De rol van plaatselijke gehandicaptenorganisaties dient te worden uitgebreid en versterkt om ervoor te zorgen dat zij de aangelegenheden op gemeenschapsniveau kunnen beïnvloeden. Regel 19. Opleiding van personeel De staten zijn verantwoordelijk voor het garanderen van een passende opleiding van het personeel, op alle niveaus, dat betrokken is bij het plannen en aanbieden van programma's en diensten voor gehandicapten. 1. De staten dienen ervoor te zorgen dat alle instanties die diensten met betrekking tot gehandicapten aanbieden, hun personeel een passende opleiding geven. 2. In de opleiding van hen die zich beroepsmatig met gehandicapten bezighouden en bij het geven van informatie over gehandicapten in algemene opleidingsprogramma's, dient het beginsel van gelijkwaardige deelneming en gelijkheid op passende wijze tot uitdrukking te komen. 3. De staten dienen opleidingsprogramma's te ontwikkelen in overleg met gehandicaptenorganisaties, en gehandicapten dienen als leraren, instructeurs of adviseurs bij opleidingsprogramma's voor het personeel te worden betrokken. 4. De opleiding van opbouwwerkers is van groot strategisch belang, met name in ontwikkelingslanden. Gehandicapten dienen hierbij te worden betrokken; de opleiding dient betrekking te hebben op het ontwikkelen van passende waarden, deskundigheid en technologieën, alsook vaardigheden die kunnen worden gehanteerd door gehandicapten, hun familieleden en de leden van de gemeenschap. Regel 20. Nationaal toezicht op en evaluatie van programma's voor gehandicapten in het kader van de uitvoering van de standaardregels De staten zijn verantwoordelijk voor constant toezicht op en evaluatie van de uitvoering van de nationale programma's en diensten betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten. 1. De staten dienen de nationale programma' s voor gehandicapten periodiek en stelselmatig te evalueren en zowel de uitgangspunten als de resultaten van die evaluaties te verspreiden. 2. De staten dienen terminologie en criteria te ontwikkelen en aan te passen ten behoeve van de evaluatie van programma's en diensten met betrekking tot gehandicapten. 3. Deze criteria en terminologie dienen in nauwe samenwerking met gehandicaptenorganisaties te worden ontwikkeld vanaf de eerste stadia van de formulering en planning.
68
4. De staten dienen deel te nemen aan internationale samenwerking met het oog op het ontwikkelen van gemeenschappelijke normen voor de nationale evaluatie met betrekking tot gehandicapten. De staten dienen de nationale coördinatiecornrnissies aan te moedigen ook daaraan deel te nemen. 5. De evaluatie van de diverse programma's met betrekking tot gehandicapten dient reeds in de planningsfase te zijn ingebouwd, zodat over de gehele linie kan worden beoordeeld in hoeverre deze doelmatig zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen. Regel 21. Technische en economische samenwerking De staten, zowel geïndustrialiseerde landen als ontwikkelingslanden, hebben de plicht om samen te werken en maatregelen te nemen ter verbetering van de levensomstandigheden van gehandicapten in ontwikkelingslanden. 1. Maatregelen gericht op het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten, onder wie gehandicapte vluchtelingen, dienen te worden geïntegreerd in algemene ontwikkelingsprogramma's. 2. Dergelijke maatregelen moeten worden geïntegreerd in alle vormen van technische en economische samenwerking, zowel bilateraal en multilateraal, als gouvernementeel en nietgouvernementeel. De staten dienen de gehandicaptenproblematiek aan te orde te stellen in besprekingen over samenwerking met hun partners. 3. Bij de planning en toetsing van programma's voor technische en economische samenwerking dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de effecten van die programma's op de situatie van gehandicapten. Het is uiterst belangrijk dat gehandicapten en hun organisaties worden geraadpleegd over ontwikkelingsprojecten die zijn bedoeld voor gehandicapten. Zij dienen rechtstreeks te worden betrokken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van dergelijke projecten. 4. Bij technische en economische samenwerking dient o.a. prioriteit te worden gegeven aan: (a) het ontwikkelen van de arbeidsgeschiktheid door middel van het ontwikkelen van de vaardigheden, capaciteiten en mogelijkheden van gehandicapten en het ontplooien van werkgelegenheid scheppende activiteiten van en voor gehandicapten; (b) het ontwikkelen en verspreiden van daarvoor in aanmerking komende met gehandicapt-zijn verband houdende technologieën en know-how. 5. De staten worden tevens aangemoedigd de oprichting en versterking van gehandicaptenorganisaties te steunen. 6. De staten dienen maatregelen te nemen ter verbetering van de kennis van de gehandicaptenproblematiek onder het personeel dat, ongeacht het niveau, betrokken is bij de uitvoering van programma's voor technische en economische samenwerking. Regel 22. Internationale samenwerking De staten zullen actief deelnemen aan de internationale samenwerking betreffende het beleid inzake het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten. 1. Binnen de Verenigde Naties, de gespecialiseerde organisaties en andere betrokken intergouvernementele organisaties dienen de staten deel te nemen aan de ontwikkeling van het gehandicaptenbeleid. 2. In alle daarvoor in aanmerking komende gevallen dienen de staten de aspecten van het gehandicapt-zijn aan de orde te stellen in onderhandelingen over normen, informatie-uitwisseling, ontwikkelingsprogramma's, enz.
69
3. De staten dienen de uitwisseling van kennis en ervaring aan te moedigen: (a) tussen niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de gehandicapten; (b) tussen onderzoeksinstellingen en individuele onderzoekers die zich met gehandicaptenvraagstukken bezighouden; (c) tussen vertegenwoordigers van speciale programma's en beroepsgroepen die met gehandicapten werken; (d) tussen gehandicaptenorganisaties; (e) tussen nationale coördinatiecommissies. 4. De staten dienen ervoor te zorgen dat de Verenigde Naties en de gespecialiseerde organisaties, alsmede intergouvernementele en interparlementaire organisaties op mondiaal en regionaal niveau de mondiale en regionale gehandicaptenorganisaties bij hun werkzaamheden betrekken. IV. TOETSINGSMECHANISME 1. Het toetsingsmechanisme heeft tot doel een effectieve uitvoering van de standaardregels te bevorderen. Het zal elke staat helpen de mate van uitvoering van de standaardregels in eigen land te beoordelen en de gemaakte vorderingen te meten. Via het toetsingsmechanisme dienen eventuele barrières te worden opgespoord en kunnen passende maatregelen worden voorgesteld die zouden kunnen bijdragen tot een geslaagde uitvoering van de standaardregels. Het toetsingsmechanisme onderkent de economische, sociale en culturele kenmerken van de afzonderlijke staten. Een ander belangrijk element is het geven van advies en de uitwisseling van ervaring en informatie tussen de staten. 2. De standaard regels worden getoetst in het kader van de zittingen van de Commissie voor Sociale Ontwikkeling. Er zal een bijzondere rapporteur worden benoemd die uitgebreide ervaring met gehandicaptenvraagstukken en internationale organisaties heeft, indien nodig betaald uit middelen buiten de gewone begroting, die gedurende een periode van drie jaar de uitvoering van de standaardregels toetst. 3. Internationale gehandicaptenorganisaties die de status van adviseur hebben bij de Economische en Sociale Raad en organisaties die gehandicapten vertegenwoordigen die nog geen eigen organisatie hebben opgericht, dienen te worden uitgenodigd om uit eigen kring een college van deskundigen in het leven te roepen, waarin gehandicaptenorganisaties een meerderheid dienen te krijgen - rekening houdend met de verschillende soorten beperkingen en de noodzaak van een eerlijke geografische spreiding - dat zal worden geraadpleegd door de bijzondere rapporteur en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, door het Secretariaat. 4. Het college van deskundigen zal door de bijzondere rapporteur worden aangemoedigd om de bevordering, uitvoering en toetsing van de standaardregels te bezien, alsmede ter zake advies uit te brengen en zorg te dragen voor terugkoppeling en suggesties. 5. De bijzondere rapporteur zal vragenlijsten doen toekomen aan de staten, organisaties binnen het stelsel van de Verenigde Naties, alsmede aan intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, waaronder gehandicaptenorganisaties. De vragen dienen betrekking te hebben op de plannen ter uitvoering van de standaardregels in de staten. De vragen dienen selectief te zijn en zich toe te spitsen op een aantal specifieke regels met het oog op een diepgaande evaluatie. Bij het opstellen van de vragen dient de bijzondere rapporteur overleg te plegen met het college van deskundigen en het Secretariaat. 6. De bijzondere rapporteur zal trachten een rechtstreekse dialoog tot stand te brengen, niet alleen met de staten, maar ook met plaatselijke particuliere organisaties, en hun verzoeken hun oordeel en opmerkingen kenbaar te maken met betrekking tot de in de rapporten te verwerken informatie. De bijzondere rapporteur dient advies te geven over de uitvoering en toetsing van de standaardregels en hulp te bieden bij het opstellen van de antwoorden op de vragenlijsten.
70
7. De Afdeling beleidscoördinatie & duurzame ontwikkeling van het Secretariaat, als VN-steunpunt voor gehandicaptenvraagstukken, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en andere organisaties en instellingen binnen het stelsel van de Verenigde Naties, zoals regionale commissies en gespecialiseerde organisaties en gemeenschappelijke vergaderingen van diverse organisaties, dienen met de bijzondere rapporteur samen te werken bij de uitvoering en toetsing van de standaardregels op nationaal niveau. 8. De bijzondere rapporteur zal met hulp van het Secretariaat rapporten opstellen die worden voorgelegd aan de Commissie voor Sociale Ontwikkeling tijdens haar 34e en 35e zitting. Bij het opstellen van deze rapporten dient de rapporteur overleg te plegen met het college van deskundigen. 9. De staten dienen de nationale coördinatiecommissies of soortgelijke lichamen aan te moedigen deel te nemen aan de uitvoering en toetsing. Als landelijke steunpunten voor gehandicaptenzaken dienen zij te worden aangemoedigd procedures vast te stellen voor de coördinatie van de toetsing van de standaardregels. Gehandicaptenorganisaties dienen te worden aangemoedigd om op alle niveaus actief bij de toetsing te worden betrokken. 10. Mochten er middelen buiten de gewone begroting voorhanden blijken te zijn, dan dienen één of meer functies van 'interregionaal adviseur inzake de standaardregels' te worden gecreëerd om de staten rechtstreeks diensten te verlenen, waaronder: (a) het organiseren van nationale en regionale training-seminars over de inhoud van de standaardregels; (b) het opstellen van richtlijnen ter ondersteuning van de strategieën voor de uitvoering van de standaardregels; (c) het verspreiden van informatie over de beste handelwijzen voor de uitvoering van de standaardregels. 11. De Commissie voor Sociale Ontwikkeling dient op haar 34e zitting een werkgroep zonder vastomlijnde taakstelling in te stellen die het rapport van de bijzondere rapporteur moet bestuderen en aanbevelingen moet doen ter verbetering van de toepassing van de standaardregels. Bij de bestudering van het rapport van de bijzondere rapporteur dient de Commissie, via bedoelde werkgroep, overleg te plegen met internationale organisaties van gehandicapten en gespecialiseerde organisaties, overeenkomstig de regels 71 en 76 van het reglement van orde van de taakgroepen van de Economische en Sociale Raad. 12. Op haar eerstvolgende zitting na afloop van het mandaat van de bijzondere rapporteur dient de Commissie na te gaan of het mogelijk is zijn mandaat te verlengen, een andere bijzondere rapporteur aan te wijzen dan wel een ander toetsingsmechanisme in overweging te nemen, en dient zij ter zake aanbevelingen te doen aan de Economische en Sociale Raad. 13. De staten dienen te worden aangemoedigd bij te dragen aan het VN-Vrijwillig Fonds voor Gehandicapten teneinde de uitvoering van de standaard regels te bevorderen.
71
Uit: WMO projectmap www.kerkinactie.nl oktober 2006
72