Emancipatie van mensen met een verstandelijke handicap Een onderzoek naar de rol van de ondersteuning in het emancipatieproces binnen Stichting Prisma
Sandra Kalcik Wetenschappelijk begeleider: Dr. I. Merks-v. Brunschot
Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg
November 2004 Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg, Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013 - 466 2645 E-mail:
[email protected] Internet: www.uvt.nl/wetenschapswinkel ISBN: 90-73758-67-x
Voorwoord De Stichting Prisma is een organisatie die zich richt op de ondersteuning aan mensen met een (verstandelijke) handicap. Deze ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van informatie, advies, begeleiding, verzorging of behandeling. Enkele jaren geleden heeft Prisma een fundamentele koerswijziging gemaakt van ‘voorzieningsgerichte zorg’, waarbij het aanbod centraal staat, naar een ‘persoonlijke ondersteuning in de samenleving’, waarbij de wensen en behoeften van de persoon centraal staan. Prisma wil een wezenlijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van leven van mensen met en handicap. In haar visie staat volwaardig burgerschap centraal. Volwaardig burgerschap houdt in dat mensen met een handicap net als iedere andere burger het recht hebben volledig opgenomen te worden in de gemeenschap. Dit kan met name bereikt worden door het emancipatieproces van mensen met een handicap te stimuleren en te versterken. Om zicht te krijgen op de wijze waarop dit proces het beste ondersteund kan worden, heeft de stichting de Wetenschapswinkel benaderd met de vraag het begrip emancipatie nader te verkennen. Sandra Kalcik heeft in het kader van haar studie Organisatiewetenschappen het begrip emancipatie in relatie tot proces en ondersteuning onderzocht. Zij heeft in kaart gebracht in hoeverre en op welke wijze mensen met een verstandelijke handicap ondersteund kunnen worden in het emancipatieproces. Zij signaleert discrepanties tussen de huidige situatie binnen de Stichting Prisma en de ideale vorm van ondersteuning. Op basis hiervan zijn aandachtspunten geformuleerd met betrekking tot het beleid en de uitvoering voor bestuur, begeleiders en overige medewerkers van Prisma. Met haar aanbevelingen en verbeterpunten kan Prisma zowel binnen als buiten de organisatie een bijdrage leveren aan het emancipatieproces van haar cliënten. Voor de Wetenschapswinkel is dit onderzoek een kenmerkend voorbeeld van maatschappelijke kennistransfer: een wetenschappelijk onderzoek naar een maatschappelijk relevant onderwerp voor een maatschappelijke organisatie, waarin mensen met en zonder handicap centraal staan. Iris Sliedrecht Coördinator bemiddelingen Wetenschapswinkel
Voorwoord van de auteur Beste lezer, Voor u ligt een onderzoek dat uitgevoerd is in het kader van het afstudeertraject binnen de opleiding Beleids- en organisatiewetenschappen. Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoek uitgevoerd bij Stichting Prisma te Waalwijk. Het rapport geeft een beschrijving van het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en van de ondersteuning aan deze groep mensen in het emancipatieproces. Het is een combinatie van een literatuurstudie waarbij de begrippen emancipatie en ondersteuning worden besproken én een praktijkonderzoek waarbij aan de hand van deze twee begrippen de huidige situatie binnen Stichting Prisma wordt beschreven. Mijn grote dank gaat uit naar de Wetenschapswinkel, met name naar Inge Mathijssen en Mark Haring, die deze opdracht beschikbaar hebben gesteld en die veel interesse hebben getoond in het verloop van dit onderzoek. Daarnaast wil ik graag Cees Heijstraten en Klaartje Koenraad, werkzaam bij Stichting Prisma, bedanken voor hun steun en behulpzaamheid bij het verzamelen van relevante informatie voor dit onderzoek. Ook wil ik graag alle andere medewerkers van Stichting Prisma en alle ouders/wettelijke vertegenwoordigers die in het cliëntenraad zitten bedanken. Zonder hun medewerking bij het invullen van de enquêtes was het onmogelijk om dit onderzoek uit te voeren. Vervolgens wil ik Ineke Merks-Van Brunschot, mijn begeleidster, heel erg bedanken voor de uitstekende begeleiding tijdens het traject van dit onderzoek. Haar kritische kanttekeningen, opmerkingen en adviezen hebben een positieve uitwerking gehad op het eindresultaat. Mijn laatste woord van dank gaat uit naar Roel Rutten die zich beschikbaar heeft gesteld om zitting te nemen in de examencommissie. Sandra Kalcik
Inhoudsopgave Voorwoord
iii
Voorwoord van de auteur
v
Samenvatting
1
Summary
3
1
Afbakening van het onderzoekskader 1.1 Stichting Prisma 1.1.1 Geschiedenis 1.1.2 Prisma code 1.2 Aanleiding tot onderzoek 1.3 De probleemstelling 1.3.1 Vraagstelling 1.3.2 Doelstellingen 1.4 Relevantie van het onderzoek 1.5 Opbouw van het onderzoeksrapport
5 5 5 9 10 12 12 13 13 14
2
Theoretische verantwoording 2.1 Emancipatieproces 2.1.1 Aspecten van emancipatieproces 2.1.2 Conclusie 2.2 ‘Empowerment’ 2.2.1 Kenmerken van ‘empowerment’ 2.2.2 Conclusie 2.3 Volwaardig burgerschap 2.3.1 Aspecten van volwaardig burgerschap 2.3.2 Conclusie 2.4 Het conceptuele model
15 15 16 28 30 31 32 33 34 34 35
3
Onderzoeksontwerp 3.1 Operationalisering van kernbegrippen 3.1.1 Bewustwording 3.1.2 Gelijkwaardigheid 3.1.3 Keuzevrijheid 3.1.4 Inspraak en participatie 3.1.5 Ondersteuning 3.2 Onderzoekseenheden 3.3 Onderzoeksdesign 3.3.1 Theoriegericht en praktijkgericht onderzoek 3.3.2 Kwalitatief en kwantitatief onderzoek 3.3.3 Verkennend, beschrijvend, verklarend, en toetsend onderzoek
39 39 40 40 41 42 42 47 49 49 49 49
VIII
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
3.3.4 Literatuuronderzoek 3.3.5 Survey-onderzoek/Case onderzoek/Belevingsonderzoek 3.4 Dataverzameling 3.5 Data-analyse 3.5.1 Maken gegevensbestand en codeboek 3.5.2 Datacontrole 3.5.3 Datamodificatie 3.5.4 Data-analyse 3.5.5 Data-interpretatie en rapportage 3.6 Kwaliteitseisen 3.6.1 Betrouwbaarheid 3.6.2 Validiteit 3.6.3 Controleerbaarheid 3.6.4 Bruikbaarheid
50 50 51 53 53 55 55 55 56 56 56 57 58 58
4
Resultaten 4.1 Emancipatie(proces) binnen Stichting Prisma 4.1.1 Bewustwording 4.1.2 Gelijkwaardigheid 4.1.3 Keuzevrijheid 4.1.4 Inspraak en participatie 4.1.5 Ondersteuning 4.2 Discrepanties 4.2.1 Bewustwording 4.2.2 Gelijkwaardigheid 4.2.3 Keuzevrijheid 4.2.4 Inspraak en participatie 4.2.5 Ondersteuning 4.3 Aandachtspunten 4.3.1 De ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers 4.3.2 De begeleiders 4.3.3 De overige medewerkers 4.3.4 Stichting Prisma 4.4 Correlaties en hypothesen
59 61 63 63 64 65 65 66 66 67 69 71 73 73 73 74 75 75 77
5
Conclusies en aanbevelingen 5.1 Emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap 5.2 Ondersteuning van mensen met een verstandelijke handicap 5.3 Relatie tussen het emancipatieproces en ondersteuning in haar ideale vorm 5.4 Emancipatieproces van cliënten van Stichting Prisma 5.5 Ondersteuning aan cliënten van Stichting Prisma 5.6 Discrepanties: het conceptuele model - de huidige situatie binnen Stichting Prisma 5.7 Aandacht voor betere ondersteuning binnen Stichting Prisma
79 79 80
6
Beperkingen
81 81 82 83 83 87
INHOUDSOPGAVE
IX
Literatuurlijst
89
Bijlage 1 Begeleidend schrijven enquête
95
Bijlage 2 Codeboek
97
Bijlage 3 Enquête
113
Bijlage 4 Aankondiging onderzoek
119
Bijlage 5 Geheugensteuntje
121
Bijlage 6 Betrouwbaarheid
122
Bijlage 7 SPSS output
132
Bijlage 8 Correlaties
200
Credo voor support Zie mijn handicap niet als een probleem. Erken mijn handicap als een eigenschap. Zie mijn handicap niet als een defect. Jij bent het die mij als afwijkend en hulpeloos ziet. Probeer me niet te repareren, ik ben niet kapot. Ondersteun me. Ik kan op mijn manier bijdragen aan de samenleving. Zie me niet als je cliënt. Ik ben je naaste medeburger. Zie me als je buur. Onthoud dat niemand op zichzelf staat. Probeer mijn gedrag niet te veranderen. Zwijg en luister. Wat jij beschouwt als onaangepast gedrag, kan de enige manier zijn om te proberen contact met je te krijgen. Help me te leren wat ik wil weten. Verberg onzekerheid niet achter ‘professionele afstand’. Luister naar me, probeer niet mijn worsteling weg te nemen in een poging om het allemaal in orde te maken. Pas geen theorieën en strategieën op me toe. Blijf bij me. Als we met elkaar overhoop liggen, laat dat dan een reden voor zelfreflectie zijn. Probeer me niet te beheersen. Ik heb het recht mijn eigen lot te bepalen. Wat in jouw ogen ongehoorzaamheid of manipulatie mag lijken, zou wel eens een manier kunnen zijn om enige controle over mijn bestaan te hebben. Ik wil het recht hebben om af en toe ‘nee’ te zeggen om mezelf te beschermen. Geen liefdadigheid. Het laatste dat ik in mijn leven nodig heb is een tweede Mies Bouwman. Wees mijn bondgenoot tegen degenen die mij willen uitsluiten. Probeer niet mijn vriend te zijn. Ik verdien beter dan dat. Help me niet, zelfs niet als dat je zo’n fijn gevoel geeft. Vraag of ik hulp nodig heb. Laat mij je tonen hoe je het beste kunt assisteren. Bewonder me niet. Het verlangen naar een volledig leven is geen reden voor bewondering. Respecteer me, omdat respect evenwaardigheid veronderstelt. Instrueer, corrigeer en leid me niet. Luister, ondersteun en volg. Werk niet aan me, werk met me.
Bron: Norman Cunc en Emma van der Klift, 1996. Vertaling: E. Wieringa. In: H.R.Th Kröbler & H.J. van Dongen (2000).
Samenvatting Het burgerschaps- of het nieuwe paradigma in de zorgsector, dat gekenmerkt wordt door de begrippen als het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan deze groep mensen, heeft geleid tot een fundamentele koerswijziging binnen Stichting Prisma met betrekking tot de zorgverlening. De voorzieningsgerichte zorg, waarbij het aanbod centraal staat, is vervangen door de persoonlijke ondersteuning, waarbij de vraag en daarmee de wensen en behoeften van de klant centraal staan. Stichting Prisma wil haar werkwijze graag optimaliseren in termen van het nieuwe paradigma, zoals het emancipatieproces en de ondersteuning. Echter vanwege de onduidelijkheden over wat het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap precies inhoudt en vanwege de onduidelijkheden over hoe mensen met een verstandelijke handicap in hun emancipatieproces ondersteund kunnen worden, is de volgende probleemstelling geformuleerd: In hoeverre en op welke wijze draagt ondersteuning bij aan het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap, binnen Stichting Prisma? Om uiteindelijk een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling zijn eerst het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan deze groep mensen gedefinieerd. Het emancipatieproces, een oneindig proces, wordt beschreven aan de hand van de volgende vijf dimensies: bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid, inspraak en participatie én ondersteuning. De ondersteuning kan worden omschreven als: ‘... resources and strategies that promote the interests and causes of individuals with or without disabilities; that enable them to access resources, information, and relationships inherent within integrated work and living environments; and that result in their enhanced independence/ interdependence, productivity, community integration, and satisfaction’ (American Association On Mental Retardation, 1997: 101). De ondersteuning wordt toegelicht aan de hand van de volgende aspecten: ondersteunende bronnen, ondersteunende functies, intensiteit van de ondersteuning, gewenste uitkomsten, ondersteuning gegeven op het moment zelf en ruimte bieden om te experimenteren. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat de eerste drie dimensies van het emancipatie(proces) onafhankelijke variabelen zijn en dat de dimensie inspraak en participatie een afhankelijke variabele is. De ondersteuning heeft invloed op alle andere aspecten van het emancipatieproces. Dit onderzoek kan onder andere worden getypeerd als een case survey onderzoek. Het is een case onderzoek, aangezien er een hedendaags verschijnsel onderzocht wordt in de natuurlijke en historische context, waarin de grenzen tussen dat verschijnsel en de context niet precies zijn aangegeven. Het is tevens een survey onderzoek omdat de data verzameld zijn aan de hand van de schriftelijke enquête. De data zijn geanalyseerd aan de hand
2
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
van: frequentieverdelingen, gemiddelden, percentages en Spearman’s rangcorrelaties, waarbij de resultaten van de drie groepen onderzoekseenheden met elkaar zijn vergeleken. Er zijn geen cliënten betrokken geweest bij de dataverzameling omdat de meerderheid niet zelf in staat is de enquête zelf in te vullen. Dit zou betekenen dat ze geïnterviewd zouden moeten worden. Om later betrouwbare conclusies te kunnen trekken zou er een steekproef getrokken moeten worden van 300 personen. Aangezien het tijdsbestek was dit helaas niet haalbaar. Bij de uitvoering van dit onderzoek is er gepoogd zo veel mogelijk te voldoen aan de kwaliteitseisen. Aan de hand van de discrepanties tussen de huidige situatie binnen Stichting Prisma en het conceptuele model zijn de aandachtspunten geformuleerd met betrekking tot het beleid van Stichting Prisma. Hierbij is ook onderscheid gemaakt tussen de aandachtspunten voor de drie groepen bruggenbouwers. Op het organisatieniveau kan Stichting Prisma bijdragen aan een betere ondersteuning van haar cliënten door ervoor te zorgen dat zowel de bruggenbouwers als de cliënten zelf vanaf het begin betrokken zijn bij het maken van de ondersteuningsplannen, door contacten te gaan leggen met andere instanties die eventueel ervoor kunnen zorgen dat de dromen van de cliënten in vervulling komen, door een symposium te organiseren met verschillende bruggenbouwers die over de ondersteuningsplannen komen praten én door het organiseren van de meeloop dagen voor de overige medewerkers . Bij het opstellen van al deze beleidsplannen is het noodzakelijk dat het bestuur rekening houdt met de begeleiders. Zij beschikken over de nodige kennis, vaardigheden en ervaring, betreffende de omgang met de cliënten en kunnen alle andere bruggenbouwers helpen bij de ondersteuning van de cliënten.
Summary The new paradigm in the care sector, which can be described with the concepts like the emancipation process of the disabled and the support to the disabled, has led to a fundamental change within Stichting Prisma (Foundation Prisma) regarding the care provision. The demand has come into prominence, and with it the wishes and necessities of the client. Stichting Prisma would like to optimise her operating procedure regarding the emancipation process of the disabled and the support to the disabled. The next question is the basis for this research: ‘In how far and in which way contributes the support to the emancipation process of the disabled within Stichting Prisma?’ The emancipation process of the disabled and the support to the disabled are first defined. The emancipation process, an infinite process, has been described by the next five concepts: awakening, equivalence, freedom of choice, participation and support. The support to the disabled in their emancipation process can be described as ‘… resources and strategies that promote the interests and causes of individuals with or without disabilities; that enable them to access resources, information, and relationships inherent within integrated work and living environments; and that result in their enhanced independence/interdependence, productivity, community integration, and satisfaction’ (American Association On Mental Retardation, 1997: 101). The support to the disabled has further been described with the next concepts: support resources, support functions, support intensity, desired results, support at the right moment and creating a space for experimentation. This report describes the emancipation process of the disabled and the support to the disabled within Stichting Prisma. The conclusions and the recommendations have been formulated on the basis of the discrepancies between the conceptual model and the present situation within Stichting Prisma.
1
Afbakening van het onderzoekskader
‘Onderzoek is een doelbewust en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op tevoren gestelde vragen volgens een tevoren opgesteld plan’ (Korzilius, 2000: 2). De plannen worden uiteindelijk concreet in het onderzoeksontwerp. Dit is ‘een logistiek plan waarmee wordt aangegeven dat de ene handeling aan de andere vooraf moet gaan’ (Hertog, den & Van Sluijs, 1995: 55). Yin (1989: 28) definieert dit begrip als ‘an action plan from getting from here to there, where “here” may be defined as the initial set of questions to be answered, and “there” as some set of conclusions (answers) about the questions. Between “here” and “there” may be found a number of major steps, including the collection and analysis of relevant data’. In dit hoofdstuk wordt ‘here’ uitgewerkt. Eerst wordt er een omschrijving van Stichting Prisma gegeven, waarbinnen dit afstudeeronderzoek zal worden uitgevoerd. Vervolgens wordt de aanleiding tot het onderzoek besproken, op basis waarvan de probleemstelling geformuleerd zal worden. Deze probleemstelling wordt nader toegelicht aan de hand van een centrale vraagstelling en een aantal deelvragen en doelstellingen. Daarna wordt de relevantie van het onderzoek besproken. Ten slotte wordt de opbouw van het onderzoeksrapport beschreven. 1.1
Stichting Prisma
Voordat de huidige situatie binnen Stichting Prisma in kaart wordt gebracht, wordt hieronder eerst gekeken naar de ontwikkelingen binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap en naar het ontstaan van Stichting Prisma. Daarna wordt aan de hand van de ‘Prisma code’, bestaande uit de missie en de kernwaarden, besproken waar Stichting Prisma zich nu bevindt (Prisma, Stichting, 2000). 1.1.1 Geschiedenis De wortels van Stichting Prisma dateren uit de negentiende eeuw toen de Congregatie van de Eerwaarde Broeders Penitenten liefdewerken verrichtte op het gebied van ‘krankzinnigenzorg’. Na invoering van de krankzinnigenwet in Nederland in 1841, waarin stond dat psychiatrische patiënten en geestelijk gehandicapten in een inrichting horen, wordt op 25 juni 1843 Huize Padua in Boekel wettelijk erkend als inrichting ter verpleging van krankzinnige mannen (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). De twaalf ‘mannen van God’ verzorgen dan evenveel patiënten. Het liefdewerk van de broeders wordt door de maatschappij gerespecteerd en gestimuleerd. Tevens verandert de visie van de samenleving op mensen met een verstandelijke handicap: de krankzinnige patiënten zijn te ‘repareren’ (MerksVan Brunschot, 1996).
6
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
In 1901 schenkt Dorothea van Beugen uit dankbaarheid, vanwege de goede verzorging van haar vader door de broeders in Huize Padua, de haar nagelaten gronden in Udenhout aan de Congregatie. In 1904 wordt op deze gronden de eerste katholieke inrichting voor zwakzinnigenzorg in Nederland, Huize Assisië, geopend (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). Eenentwintig patiënten, voorheen gevestigd is Oss, die tijdelijk ondergebracht waren in Huize Padua worden de eerste bewoners van Huize Assisië. Het uitgangspunt in Huize Assisië is ‘enkel den mensch’, waarbij de verzorging en ontwikkeling van de bewoners, bereikt door arbeid en onderwijs, centraal staan. Het aantal broeders en verpleegden neemt langzamerhand toe. Om een voorbeeld te geven zijn er in 1912 honderd negentig verpleegden én vijfentwintig broeders en zevenentwintig leken die de broeders assisteren in de zaken buiten de zorgverlening (Bouwens & Hoek, 1994). Na een periode met positieve ontwikkelingen omtrent de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, volgt na de tweede wereldoorlog een periode die ertoe leidt dat het liefdewerk van de broeders tot zijn einde komt. Het einde van het liefdewerk kan worden verklaard aan de hand van een drietal zakelijke en een drietal religieuze motieven (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). Hieronder wordt eerst aandacht besteed aan de zakelijke motieven. In de jaren zestig neemt vanwege de ontkerkelijking het aantal religieuze verpleegkundigen sterk af. Daarnaast wordt het steeds moeilijker om de stormachtige ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidssector en de veranderende zorgconcepten te volgen, waarbij kleinere leefgroepen en veel arbeidskrachten centraal staan. Ten slotte wordt door de invoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door de Nederlandse staat in 1968 het liefdewerk van de broeders door een stelsel van sociale zekerheid vervangen en vervaagd. Door de invoering van deze wet wordt ‘de oude goedkope naastenliefde’ voortaan wettelijk gefinancierd. Iedereen krijgt het recht op behandeling en verzorging. Bovendien maken de financiële mogelijkheden het toegankelijk gebruik te maken van wetenschappelijke ontwikkelingen (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). Ook op het religieuze gebied is er een drietal gebeurtenissen dat het liefdewerk in de weg staat. Door de verschuivingen binnen het religieuze leven wordt het voor een bestuur, dat veel aandacht aan de heroriëntatie van het religieuze leven moet besteden, onmogelijk voldoende aandacht te besteden aan en volledige verantwoording te dragen voor het welzijn van de inrichtingen. Daarnaast zien de broeders hun communiteitleven en contemplatieve instelling bedreigd. Ze gaan zich afvragen of de professionele zorg gecombineerd kan worden met het religieuze leven. Ten slotte geeft in 1964 het Kapittel de opdracht aan het bestuur om te kijken naar de mogelijkheden voor besturingen van de inrichtingen. Na veel overleg komt de Daniël de Brouwerstichting tot stand. Het bestuur over de inrichting wordt daarmee losgekoppeld van het bestuur over de religieuze communiteit (Merks-Van Brunschot, 1988/1996).
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEKSKADER
7
In 1967 komt er zo een formeel einde aan de kerkelijke inbreng (Elsenga, 2000). Op 29 december 1967 wordt de Daniël de Brouwerstichting opgericht onder verantwoordelijkheid van de nieuwe rechtspersonen. Zes instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap en psychiatrische patiënten, die voorheen onder de verantwoordelijkheid van de broeders vielen, gaan samenwerken. Het gaat hierbij om de volgende instellingen: Huize Padua te Boekel, Huize Assisië te Udenhout met een instituutschool, St. Josephstichting te Apeldoorn, Huize Piusoord te Tilburg met instituutschool St. Joseph, De Lathmer te Wilp met de Daniël de Brouwerschool en De Hartekamp te Heemstede. Het doel van deze nieuwe stichting is de behandeling, verpleging en verzorging van geestelijk gestoorden en zwak begaafden. Op het moment van de oprichting worden er tweeduizend zeshonderd patiënten in deze nieuwe stichting verzorgd (Merks-Van Brunschot, 1988). In de jaren tachtig en negentig wordt de gezondheidszorg in Nederland geregionaliseerd. Nederland wordt dan ingedeeld in gebieden afgestemd op een doelmatig stelsel van gezondheidsvoorziening (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). Het beleid van de Daniël de Brouwerstichting wordt bepaald mede dankzij de maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de zorgsector, waarbij regionalisering een belangrijke rol speelt. Het centrale uitgangspunt van de nieuwe stichting is het ‘mens mogen zijn in een eigen leefwereld’. Er worden kleinere wooneenheden opgesteld om ervoor te zorgen dat mensen met een verstandelijke handicap zich thuis voelen. Huize Assisië wordt hierdoor grondig gemoderniseerd. Daarnaast wordt er een ‘masterplan’ opgesteld waarin staat dat kinderen opgevoed moeten worden daar waar ook hun toekomst ligt. Dit plan wordt in 1976 gerealiseerd. Mensen met een verstandelijke handicap gaan onder begeleiding onder andere wonen in Boxtel, Waalwijk, Kaatsheuvel, Oisterwijk en Rijen. Deze trend zet zich tot vandaag door. Daarnaast worden de contacten met externe zorgverlenende personen en instellingen steeds belangrijker (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). Als antwoord op deze maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen wordt de Daniël de Brouwerstichting op 15 oktober 1987 ontbonden (MerksVan Brunschot, 1988/1996; Bouwens & Hoek, 1994; Elsenga, 2002). De zeven volgende instituten worden helemaal verzelfstandigd: De Stichting Huize Padua te Boekel, De Stichting Huize Assisië te Udenhout met een instituutschool, De Stichting Psychiatrisch Centrum de Wellen (voorheen St. Josephstichting) te Apeldoorn, De Stichting Huize Piusoord te Tilburg met instituutschool St. Joseph, De Stichting Voorzieningen voor Geestelijk Gehandicapten De Lathmer te Wilp met de Daniël de Brouwerschool, De Stichting de Hartekamp te Heemstede en De Stichting ’t Hooghout te Udenhout (MerksVan Brunschot, 1988). De laatst genoemde stichting is afgesplitst van Huize Assisië. Alle overige stichtingen en instituutscholen zijn dezelfde stichtingen en instituutscholen waaruit de Daniël de Brouwerstichting is ontstaan. Aangezien Stichting Prisma uiteindelijk uit Huize Assisië ontstaat, wordt hieron-
8
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
der alleen aandacht besteed aan de ontwikkelingen binnen Huize Assisië na de verzelfstandiging. In Huize Assisië blijft het aantal gezinsvervangende tehuizen en sociowoningen buiten de muren van het instituut stijgen. Steeds meer worden de grote, geïsoleerd gelegen, intramurale instellingen afgebouwd en worden de kleinschalige woonvoorzieningen, gelegen in een wijk, gerealiseerd. Er worden kleinere woongroepen opgesteld van zes personen en er is meer aandacht voor de individuele bewoner en zijn/haar privacy. Mensen met een verstandelijke handicap moeten weer in de samenleving worden teruggebracht en als volwaardige burgers worden beschouwd (Kemps, 1998; Limpt, 1998). Een negatief gevolg van de ‘uithuis-plaatsing’ is dat het gemiddelde niveau van de niet-uitgeplaatste bewoner van Huize Assisië daalt, aangezien alleen de bewoners met relatief meer competenties en die beter voor zichzelf kunnen zorgen worden uitgeplaatst. Bovendien vergrijst de populatie van Huize Assisië steeds meer wat zeer ongunstig is voor de school. In 1990 moet de school worden gesloten (Merks-Van Brunschot, 1988). Door het individuele aanbod en de zorgdiversificatie wordt de zorg steeds ingewikkelder. Vanwege de steeds grotere bezuinigingen wordt de druk op de zorgsector steeds groter. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot het opstellen van individuele zorgovereenkomsten tussen de bewoner, ouders/verzorgers, leefomgeving en verzekeraars. Daarnaast is er sprake van regionalisering waarbij de aandacht van gesloten instituten naar de samenwerking met andere zorginstellingen verschuift ten behoeve van de optimalisering van de zorg. Assisië verandert van een ‘krankzinnigengesticht’ naar een ‘zorgcentrum voor verstandelijk gehandicapten’ (Merks-Van Brunschot, 1988). In deze periode wordt tevens het verzorgen van mannelijke zwakzinnigen vervangen door het verzorgen van een gemengde populatie wat sekse betreft. Een zo normaal mogelijke leefwijze betekent onder andere ‘leven in een wereld met jongens en meisjes, mannen en vrouwen’ (Oudervereniging Huize Assisië, 1986; Elsenga, 2002). Stichting Prisma ontstaat in 1996 uit een fusie tussen Huize Assisië en Stichting Accent. Door een combinatie van de expertises ontstaat een transmuraal zorgaanbod binnen het, voor een groot deel overlappende, werkgebied van de twee fusiepartners (Prisma, 2001). Transmuraal zorgaanbod is een samenwerking tussen intra-, semi- en extramurale instellingen. Dit betekent respectievelijk een complex van zorg, waarbij 24-uurs zorg wordt verleend onder verantwoordelijkheid van één organisatie, wonen of dagbesteding binnen een bepaalde instelling én een complex van zorg uitgeoefend buiten een bepaald gebouw (Festog, Stichting, 1996). Door deze schaalvergroting komt de organisatie sterker te staan binnen de gehandicaptenzorg (Elsenga, 2002).
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEKSKADER
9
1.1.2 Prisma code a Missie Stichting Prisma is een organisatie die zich richt op de ondersteuning aan mensen met een (verstandelijke) handicap. Mensen met een handicap moeten net als andere burgers volwaardig kunnen functioneren in de samenleving. Dit houdt onder andere in dat ze zelf moeten kunnen opkomen voor hun eigen rechten, zelf kunnen bepalen waar ze willen wonen, werken en hun vrije tijd besteden en met wie. De ondersteuning aangeboden door Stichting Prisma is gebaseerd op de mate van handicap en kan betrekking hebben op het volgende: de ontwikkeling en/of handhaving van de competenties van mensen met een handicap; de stimulering tot het maken van persoonlijke keuzes en het nemen van verantwoordelijkheid door mensen met een handicap; de creatie, instandhouding en uitbreiding van het sociale netwerk van mensen met een handicap (Prisma, Stichting, 2000). b Kernwaarden De vijf kernwaarden van Prisma zijn professionaliteit, respect voor het individu, zorgvuldigheid, klantgerichtheid en samenwerken (Prisma, Stichting, 2000). Deze kernwaarden zullen hieronder achtereenvolgens nader worden toegelicht. Professionaliteit heeft ten eerste betrekking op de kritische zelfreflectie, die zich weerspiegelt door het continu toetsen van eigen normen en waarden. Vervolgens is het door de professionele distantie noodzakelijk dat medewerkers grenzen kunnen stellen en daardoor het juiste evenwicht kunnen vinden tussen de afstand tot en de betrokkenheid bij het werk. De medewerkers dienen tevens collegiaal te zijn en dienen open te staan voor kritiek van anderen. Daarnaast wordt van de medewerkers verwacht dat ze intern ondernemend zijn en dat ze voortdurend bijdragen aan het realiseren van volwaardig burgerschap. Ten slotte leren de medewerkers door te doen, vertonen ze flexibel gedrag, zijn ze creatief, voelen ze zich verantwoordelijk voor eigen daden en hebben ze de vereiste deskundigheid in huis (Prisma, Stichting, 2000). Respect voor het individu betekent: ‘ik ga met jou om zoals ikzelf ook door anderen tegemoet getreden wil worden’ (Prisma, Stichting, 1999). Zorgvuldigheid heeft te maken met het bewust omgaan met invloed en gevolgen van eigen beslissingen op anderen, tijdig en volledig informeren van betrokkenen en verantwoord hanteren van vertrouwelijke informatie (Prisma, Stichting, 2000). Klantgerichtheid betekent simpelweg ervoor zorgen dat wensen en behoeften van de klant worden bevredigd. De medewerkers dienen te doen wat ze zeggen en te zeggen wat ze doen (Prisma, Stichting, 2000).
10
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Ten slotte betekent samenwerken dat iedereen een bijdrage moet leveren aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer een actie geen direct belang voor de eigen organisatie, het sociale netwerk van mensen met een verstandelijke handicap en het netwerk van maatschappelijke organisaties oplevert (Prisma, Stichting, 2000). 1.2
Aanleiding tot onderzoek
Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap is er sprake van een verschuiving van de visie op hulpverlening (Gennep, van & Steman, 1997; Ghesquière & Janssens, 2000; Schuurman, 2002). De eerste visie die in het begin van de twintigste eeuw opkomt en in de jaren zeventig wordt opgeheven, is het defectparadigma of het medische model, waarin de functiestoornissen bij mensen met een verstandelijke handicap centraal staan. Mensen met een verstandelijke handicap worden gezien als zieke, kwetsbare patiënten met beperkingen die in een instituut moeten worden verzorgd, behandeld en beschermd, wat tot een sociaal isolement leidt. Deze mensen zijn in deze periode letterlijk en figuurlijk in handen van deskundigen (Gennep, van & Steman, 1997; Ghesquière & Janssens, 2000; Faro, 2001; Schuurman, 2002). Dankzij de diverse ontwikkelingen binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, komt in de jaren zeventig het normalisatie- of ontwikkelingsparadigma op de voorgrond te staan, dat er vanuit gaat dat mensen met een verstandelijke handicap, voor zover mogelijk, opgenomen oftewel geïntegreerd zouden moeten worden in het gewone systeem van sociale dienstverlening. De persoon met een verstandelijke handicap wordt niet meer als een patiënt, maar als een leerling met mogelijkheden gezien die ontwikkeld kunnen worden door te leren. Men gaat ervan uit dat normalisatie van onder andere de woonomstandigheden, het onderwijs en de arbeid positieve consequenties zou kunnen hebben voor de betrokken personen. Echter, normalisatie is slechts dan mogelijk als de samenleving haar attitudes verandert ten opzichte van mensen met een handicap en als mensen met een handicap aan de eisen van de samenleving leren te voldoen. Dit paradigma faalt in sommige opzichten, omdat de samenleving haar attitudes niet zo gemakkelijk kan wijzigen (Gennep, van & Steman, 1997; Ghesquière & Janssens, 2000; Faro, 2001; Schuurman, 2002). Van Gennep en Steman (1997) bepleiten daarom een nieuwe visie, namelijk het nieuwe paradigma, ook wel het burgerschapsparadigma of volwaardig burgerschap (Faro, 2001) genoemd, waarin het begrip zorg vervangen wordt door het begrip ondersteuning. Ze omschrijven ondersteuning als: ‘de betrokken persoon toegang geven tot voor hem belangrijke kennis, middelen en relaties die nodig zijn om in de samenleving te kunnen wonen, werken en zich recreëren’ (Gennep, van & Steman, 1997: 23). Mensen met een verstandelijke handicap worden als volwaardige burgers gezien met rechten en plichten. Ze hoeven niet klaar te zijn voor een bepaalde maatschappelijke situatie en hoeven niet te voldoen aan bepaalde voorwaarden om toegelaten
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEKSKADER
11
te worden tot een bepaalde woon- of dagbestedingsituatie. Ze moeten juist in de door henzelf of door hun omgeving gekozen situatie terecht kunnen komen en ondersteund worden om zodoende ervaring op te kunnen doen (Ghesquière & Janssens, 2000; Schuurman, 2002). De persoon met een handicap wordt als een individu met zijn mogelijkheden en beperkingen geaccepteerd, waarbij zijn wensen en behoeften centraal staan (Gennep, van & Steman, 1997). In paragraaf 1.1.1 waarin besproken is hoe Stichting Prisma uiteindelijk is ontstaan, is te zien hoe de hierboven besproken paradigma’s in de praktijk invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de zorg van mensen met een verstandelijke handicap. Het defectparadigma of het medische model is van kracht geweest toen ‘krankzinnige mannen’ door de broeders in een inrichting werden verzorgd (Merks-Van Brunschot, 1988; Bouwens & Hoek, 1994). Het normalisatie- of het ontwikkelingsparadigma ging een belangrijke rol spelen na de ontbinding van de Daniël de Brouwerstichting. Ten slotte zijn in de periode net voor de oprichting van Stichting Prisma aspecten van het burgerschaps- of het nieuwe paradigma terug te vinden. Het laatste paradigma heeft enkele jaren geleden geleid tot een fundamentele koerswijziging binnen Stichting Prisma; van voorzieningsgerichte zorg, waarbij het aanbod centraal staat, naar persoonlijke ondersteuning in de samenleving, waarbij de vraag centraal staat en daarmee de wensen en behoeften van de cliënt. Het vertrekpunt van de zorgverlening is tegenwoordig dus de individuele vraag (Buurma, 1990; Kok & Smit, 1999; Dudevszky, 2000; Veldhuis, 2000; Garretsen, 2001; Harberden, van, Veldhuis & Van Venrooij, 2001). Aangezien binnen Stichting Prisma reeds een onderzoek is uitgevoerd met betrekking tot dit onderwerp, zal dit aspect bij dit onderzoek buiten beschouwing 1 worden gelaten . Uit de missie van Prisma, besproken in paragraaf 1.1.2.a, komt onder andere naar voren dat er veel waarde wordt gehecht aan onder andere de ondersteuning van mensen met een verstandelijke handicap. Prisma wil een wezenlijke bijdrage leveren aan het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap. Voor de medewerkers van Stichting Prisma is echter nog onduidelijk wat dit proces precies inhoudt (Introductiegesprek dhr. Heijstraten, mevr. Koenraad, 16-12-2002). Een gedeelte van dit onderzoek zal daarom gefocust zijn op het definiëren van dit begrip. Daarnaast zal ook in de kaart moeten worden gebracht in hoeverre en op welke wijze mensen met een verstandelijke handicap ondersteund kunnen worden in het emancipatieproces. Kortom, door middel van dit onderzoek wordt er getracht bij te dragen aan de kennis omtrent het emancipatie(proces) van mensen met een verstandelijke handicap en de oplossing van de ondersteuningsvraag binnen Stichting Prisma.
1 Voor meer informatie over dit onderwerp wordt verwezen naar de scriptie van Faro (2001).
12
1.3
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
De probleemstelling
Een goede probleemstelling bestaat uit een vraagstelling en de doelstellingen. De vraagstelling geeft aan welke kennis nodig is om de doelstellingen te kunnen bereiken. De doelstellingen geven aan waarom het onderzoek wordt uitgevoerd (Leeuw, de, 1990). Hieronder zullen deze twee aspecten van de probleemstelling voor dit onderzoek worden besproken. 1.3.1 Vraagstelling In paragraaf 1.2 is reeds aangegeven dat Stichting Prisma haar werkwijze graag wil optimaliseren in termen van het nieuwe paradigma, zoals emancipatieproces en ondersteuning. Het is voor de medewerkers van Stichting Prisma echter nog onduidelijk wat het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap precies inhoudt (Introductiegesprek dhr. Heijstraten, mevr. Koenraad, 16-12-2002). Daarnaast speelt de ondersteuningsvraag, zoals reeds in paragraaf 1.2 besproken, ook een cruciale rol bij dit onderzoek. In het kader van het nieuwe paradigma en rekening houdend met de wensen van Stichting Prisma met betrekking tot dit onderzoek kan de volgende centrale vraagstelling worden geformuleerd: In hoeverre en op welke wijze draagt ondersteuning bij aan het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap, binnen Stichting Prisma? Uit deze centrale vraagstelling komen twee begrippen naar voren, namelijk het emancipatieproces en de ondersteuning. Deze begrippen zullen dan ook de rode draad van dit onderzoek vormen. Ze worden in hoofdstuk twee verder uitgewerkt. Eerst wordt echter een aantal deelvragen geformuleerd. De antwoorden op deze vragen zullen worden gebruikt om dichterbij de oplossing van de probleemstelling te komen. De centrale vraagstelling valt uiteen in de volgende deelvragen: Wat is emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap? Wat houdt de ondersteuning van mensen met een verstandelijke handicap in? Hoe kan de relatie tussen het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap in hun emancipatieproces worden omschreven in haar ideale vorm? Hoe kan het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap binnen Stichting Prisma worden omschreven? In hoeverre en op welke wijze worden mensen met een verstandelijke handicap binnen Stichting Prisma ondersteund? In hoeverre is er sprake van discrepanties tussen aan de ene kant het emancipatieproces en de ondersteuning aan mensen met een
AFBAKENING VAN HET ONDERZOEKSKADER
13
verstandelijke handicap in hun emancipatieproces binnen Stichting Prisma én aan de andere kant het model opgesteld op basis van de bestaande kennis over het emancipatieproces en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap in hun emancipatieproces? In hoeverre en op welke wijze zou eventueel aandacht besteed kunnen worden aan betere ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap in hun emancipatieproces? 1.3.2 Doelstellingen Uit de bovenstaande verwachtingen en wensen worden de volgende doelstellingen geformuleerd: Relevante informatie verzamelen over het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap in hun emancipatie proces en deze twee begrippen duidelijk definiëren; De relatie tussen deze begrippen vaststellen; Een conceptueel model ontwikkelen met de begrippen emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap en dit met de werkelijke situatie binnen Stichting Prisma vergelijken; Bijdragen aan zowel de systematische kennis in het veld als de praktische toepassing ervan. 1.4
Relevantie van het onderzoek
In wetenschappelijk opzicht kan dit onderzoek relevant zijn, vanwege het verkennende karakter. Het legt de nadruk op de recente, in de zorgsector naar voren getreden, begrippen emancipatieproces en ondersteuning, die in een model zullen worden geïntegreerd. Aan de hand van dit model zullen de emancipatie van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap binnen Stichting Prisma worden gedefinieerd. De wetenschappelijke relevantie heeft betrekking op zowel de theorievorming als op de verkregen antwoorden omtrent deze begrippen. Er zal ook een vragenlijst worden ontwikkeld die tevens een bijdrage zal leveren aan het theoretische kader. Daarnaast kan dit onderzoek ook maatschappelijk relevant zijn, omdat het informatie oplevert over de aanpak van Stichting Prisma bij een verschuiving van de zorg van aanbodgericht naar vraaggericht. Deze verschuiving is de laatste tijd in vele zorginstellingen op te merken (Grotendorst & Dercksen, 1998). Onze maatschappij vindt de wensen en behoeften van de cliënt steeds belangrijker. Uit dit onderzoek zal blijken wat de bijdrage van Stichting Prisma aan onze veranderende maatschappij kan zijn. Bovendien kan Stichting Prisma in de toekomst nog beter dienst verlenen als men meer rekening gaat houden met de begrippen uit het nieuwe paradigma.
14
1.5
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Opbouw van het onderzoeksrapport
Gebaseerd op de in paragraaf 1.3 besproken probleemstelling volgt nu de opbouw van het onderzoeksrapport. In hoofdstuk twee komt de theoretische verantwoording aan bod. Daar worden de begrippen emancipatieproces en ondersteuning besproken. Tevens wordt er een verband gelegd tussen deze begrippen. In de laatste paragraaf van hoofdstuk twee wordt het conceptuele model weergegeven. In hoofdstuk drie wordt het onderzoeksontwerp besproken, waarbij de technische kant van het onderzoek wordt besproken; op welke manier wordt een antwoord gegeven op de genoemde probleemstelling? Verder wordt er ook een analyseplan uiteengezet. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de bespreking van de kwaliteitseisen. In hoofdstuk vier worden de, aan de hand van het theoretische concept en de methoden van onderzoek, verkregen resultaten besproken. Hieruit worden in hoofdstuk vijf conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd. Dit onderzoeksrapport wordt beëindigd met de beperkingen van het onderzoek in hoofdstuk 6. Ten slotte zijn er ook literatuurlijst en bijlagen. Voor het gemak wordt de opzet van dit onderzoeksrapport in figuur 1.1 weergegeven.
Hoofdstuk 2 Theoretische verantwoording Hoofdstuk 1 Afbakening van het onderzoekskader
Hoofdstuk 4 Resultaten
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen Hoofdstuk 3 Onderzoeksontwerp
Figuur 1.1 Opbouw onderzoeksrapport
Hoofdstuk 6 Beperkingen
2 Theoretische verantwoording In dit hoofdstuk zal een antwoord worden gegeven op de eerste drie deelvragen, geformuleerd in paragraaf 1.3.1. Eerst worden twee begrippen uitvoerig besproken, die bij de bespreking van de aanleiding tot het onderzoek en de probleemstelling reeds naar voren zijn gekomen, namelijk emancipatieproces en ondersteuning. Aangezien een aantal auteurs (Hove, van, 2000; Garretsen, 2001; Priestley, 2001; Halsema & Jacobs, 2002; Schuurman, 2002) geen duidelijk onderscheid maakt tussen de begrippen emancipatie, ‘empowerment’ en volwaardig burgerschap, zal in dit hoofdstuk ook aandacht worden besteed aan de laatste twee begrippen. Dit wordt gedaan om er zeker van te zijn dat het begrip emancipatie een goed gekozen en een veelomvattend begrip voor dit onderzoek is. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie, waarin het conceptuele model voor dit onderzoek wordt gepresenteerd en samenvattend de antwoorden op de eerste drie deelvragen nogmaals worden gegeven.
Hoofdstuk 2 Theoretische verantwoording Hoofdstuk 1 Afbakening van het onderzoekskader
Hoofdstuk 4 Resultaten
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen Hoofdstuk 3 Onderzoeksontwerp
Hoofdstuk 6 Beperkingen
Figuur 2.1 Opbouw onderzoeksrapport 2.1
Emancipatieproces
Het begrip emancipatie stamt af van het Latijnse woord ‘emacipare’ wat letterlijk betekent: ‘buiten de vaderlijke macht stellen’. In de Romeinse tijd droegen jongens vanaf hun zevenjarige leeftijd de ‘toga preatexta’, een mantel met purperen zoom, tijdens de voorbereiding op het leven als zelfstandig burger. Deze toga symboliseerde onschuld, beschermwaardigheid en duidde aan dat de jongeling onder het gezag van de vader stond. De ‘toga praetexta’ werd op zestienjarige leeftijd op een uitgebreid familieceremonieel ingeruild voor de ‘toga virilis’, de helder witte toga. Deze toga symboliseerde zelfstandigheid, zelfbeschikking en ging gepaard met de inschrijving van de jongeling in het register van burgers. Door zijn emancipatie werd de jonge-
16
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
ling voortaan als volwaardig Romeins burger beschouwd (Buntinx, 1999). De ceremoniaal betreffende het zelfstandig worden is wel afgeschaft, maar volgens Buntinx (1999) is aan de betekenis van emancipatie weinig veranderd. Dit moet nog blijken uit de door diverse auteurs gegeven omschrijvingen en aspecten van emancipatie. Ondanks deze vele omschrijvingen, wordt emancipatie door velen als een abstract begrip ervaren (Hove, van, 2000). Dit komt voornamelijk omdat er geen algemene definities van emancipatie zijn. Ze zijn vaak specifiek en hebben betrekking op een bepaalde groep, zoals vrouwen (Pieterse, 1992). Daarom wordt hieronder getracht het begrip emancipatie aan de hand van een aantal belangrijke aspecten toe te lichten en uiteindelijk een soort emancipatiemodel op te stellen. 2.1.1 Aspecten van emancipatieproces Elke persoon ervaart het emancipatieproces op zijn eigen manier. Vanwege zijn unieke karakter zou elke persoon met een verstandelijke handicap individueel ondersteund moeten worden in zijn emancipatieproces (Stegeren, van, 1982; American Association On Mental Retardation, 1997; Gennep, van & Steman, 1997; Hove, van, 2000; Renwick, 2001; Schuurman, 2002). De wijze van ondersteuning is zeer breed, omdat emancipatie zich op alle terreinen voordoet (Renwick, 2001; Schuurman, 2002). Van Gennep (2001) verstaat onder emancipatie dat mensen met beperkingen in principe zelf moeten kiezen hoe zij willen handelen en welke relaties zij willen aangaan. Hierdoor krijgen ze volgens hem controle over het eigen bestaan. Het emancipatieproces is nooit voltooid, aangezien diverse gebieden waar emancipatie betrekking op heeft, zoals onderwijs, cultuur en wetenschappen nooit zullen ophouden te veranderen. Het einde van het proces zou het einde van emancipatie betekenen (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1998). Emancipatie is nodig voor die personen en groepen, die in een achterstandssituatie verkeren, worden gediscrimineerd, te weinig kansen geboden krijgen om tot zelfverwerkelijking te komen en in omstandigheden verkeren waarin zij aanwezige mogelijkheden niet kunnen gebruiken (Stegeren, van, 1982). Van Hove (2000) definieert emancipatie als de weg naar het bewust worden van jezelf en het vormgeven aan je bestaan door zelf keuzes te maken en beslissingen te nemen. In haar boek bespreekt ze een vijftal aspecten van het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap, die volgens haar een belangrijke rol spelen in het emancipatieproces, te weten: bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid, inspraak en participatie én ondersteuning. Uit de bestudeerde literatuur kan worden geconcludeerd dat ook andere auteurs het emancipatieproces aan de hand van een of meerdere van deze aspecten beschrijven (Tak, 1974; Hopman, 1975; Stegeren, van, 1982; Pieterse, 1992; Blokland, 1995; Valkenburg, 1995; American Association On Mental Retardation, 1997; Gennep, van & Steman, 1997; Jansen, 1997; Kröber en Van Dongen, 1997/2000; Arduin, 1999; Kok & Smit, 1999; Oudheusden, van 1999; Ghesquière & Janssens, 2000; Priestley, 2001; Schuurman, 2002). Alle vijf
THEORETISCHE VERANTWOORDING
17
aspecten van het emancipatieproces worden hieronder achtereenvolgens besproken. a Bewustwording Eind negentiende eeuw werden arbeiders, slaven, vrouwen, orthodoxprotestanten en katholieken zich bewust van hun achtergestelde positie en ze gingen strijden voor een meer gelijkberechtigde positie. Hiermee is het emancipatieproces van deze groepen officieel begonnen (Oudheusden, van, 1999). Dit proces was geassocieerd met een vooruitgang als een beweging richting vrede en gelijkheid (Pieterse, 1992). Tak (1974) omschrijft bewustwording als een noodzakelijke voorwaarde voor emancipatie. De fase van bewustwording bij mensen met een verstandelijke handicap heeft betrekking op het bewust worden van jezelf, je omgeving, je rechten als mens in de samenleving, de sociale perspectieven en daarmee je achtergestelde positie (Hove, van, 2000). Deze elementen worden hieronder nader toegelicht. Het bewust worden van jezelf heeft betrekking op eigen competenties en ‘beperkingen’ (Hove, van, 2000). Beperkingen staan hierbij tussen aanhalingstekens, omdat het individu zelf de beperkingen moet ervaren. Vaak is het echter zo dat de leden van een bepaalde groep door anderen gezien worden als een groep met beperkingen. Wat anderen als een beperking zien, hoeft voor jezelf echter geen beperking te zijn. Te denken valt aan bijvoorbeeld het langdurig heersende gedachte dat vrouwen het kiesrecht niet toekwam, omdat men vond dat zij van nature niet in staat waren tot een objectief oordeel (Oudheusden, van, 1999). Een ander voorbeeld zijn mensen met een verstandelijke handicap. Ze werden tot ongeveer 1970 als zieke, kwetsbare mensen gezien die beschermd moesten worden in de speciaal gecreëerde omgevingen. Men hield er geen rekening mee dat mensen met een verstandelijke handicap ook personen met mogelijkheden zijn, die door het leren kunnen worden ontwikkeld (Tak, 1974; Gennep & Steman, 1997). Deze mensen kunnen ervaring opdoen en kennis en vaardigheden ontwikkelen die aansluiten op hun behoeften, wensen en mogelijkheden (Schuurman, 2000). Het bewust worden van je omgeving heeft betrekking op het kunnen definiëren van alle mensen die betrokken zijn bij je leven, zoals je ouders, vrienden, kennissen, collega’s etcetera. Deze mensen vormen als het ware het sociale netwerk (Hove, van, 2000). Emancipatie kan slechts plaatsvinden in relatie met anderen, waarbij communicatie en wederzijds respect een belangrijke rol spelen (Schuurman, 2002). Door zich te gaan groeperen en door interactie met anderen groeit het besef dat je rechten hebt zoals ieder mens in de samenleving (Hove, van, 2000). In het verleden is gebleken dat de kracht van een groep veel groter is dan de kracht van een individu. De invoering van het actieve kiesrecht voor arbeiders in 1917 en vrouwen in 1919 zijn bekende voorbeelden hiervan (Oudheusden, van, 1999). Ten slotte is het ook noodzakelijk dat men weet hoe andere groepen over
18
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
hem denken. Dit heeft betrekking op sociale perspectieven. Voor de emancipatie van mensen met een verstandelijke handicap is een samenleving nodig waaraan deze groep mensen als volwaardige burgers kunnen deelnemen, waar solidariteit leeft en waarin men voor de zwakkeren opkomt (Kok & Smit, 1999). b Gelijkwaardigheid De encyclopedie van Elsevier beschrijft emancipatie als ‘het proces van vrijmaking van een persoon of groep uit een toestand van afhankelijkheid, het opheffen van vroeger beperkende maatregelen en het geven of verkrijgen van gelijke rechten’ (Elsevier, 1987, p. 1650). Het betekent jezelf te bevrijden van alles wat je ontwikkeling, je persoonlijke groei belemmert, zoals het gebrek aan erkenning van rechten, behoeften, wensen en mogelijkheden van een bepaalde groep. Deze omschrijving van emancipatie omvat naast bewustwording ook het aspect gelijkwaardigheid. Dit aspect van emancipatie wordt ook door Hopman (1975) genoemd: ‘emancipatie […] is het proces waardoor de gediscrimineerde gelijke rechten verwerft en de discriminatie wordt opgeheven’ (Hopman, 1975: 21). Ieder individu dient op het gebied van het onderwijs, de arbeid en het wonen gelijk te worden behandeld en in gelijke mate de mogelijkheid te krijgen om zijn talenten te ontwikkelen (Blokland, 1995; Gennep, van & Steman, 1997). Als we ons richten op dit aspect in het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap, betekent gelijkwaardigheid niet altijd dat je een ander gelijk behandelt. Hij/zij is zeker evenveel waard, maar indien nodig geef je hem/haar ondersteuning om de ongelijkheid te herstellen (Hove, van, 2000; Schuurman, 2002). Ook dit aspect wordt besproken aan de hand van een aantal elementen, namelijk: macht, onze eigen waarden en normen, als begeleider zijnde transparant te werk gaan, regels en afspraken, een ander behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden en opgenomen worden in sociale netwerken (Valkenburg, 1995; Hove, van, 2000). Deze aspecten worden hieronder achtereenvolgens besproken. Een van de elementen van gelijkwaardigheid is de macht. De gelijkwaardigheid impliceert dat je niet boven maar naast een ander staat. Eenzijdige sociale afhankelijkheidsrelaties moeten worden bestreden en opgeheven (Stegeren, van, 1982). Ghesquière & Janssens (2000) zijn van mening dat mensen met een verstandelijke handicap tegenwoordig ook macht hebben, omdat ze niet meer hoeven te vragen, maar ze kunnen eisen. ‘De heersende taal is de taal der rechten, niet de taal van de naastenliefde’ (Ghesquière & Janssens, 2002: 21). Hoe een begeleider met de cliënt omgaat, dient te worden bepaald door zijn eigen waarden en normen en door de normen en waarden in de samenleving bepaald (Hove, van, 2000). Daarnaast dient de begeleider transparant te werk te gaan. Dit betekent dat de cliënt op de hoogte wordt gebracht van plannen die gemaakt worden om-
THEORETISCHE VERANTWOORDING
19
trent zijn leven door de personen uit zijn sociaal netwerk (Hove, van, 2000). Ook regels en afspraken spelen een belangrijke rol bij gelijkwaardigheid. Iedere cliënt dient als een individu te worden gezien en behandeld en daarom zouden individuele afspraken gemaakt moeten worden (Hove, van, 2000). Iedereen zou formeel en materieel gelijke rechten moeten hebben (Emancipatieraad, 1997). Echter volgens Kröber en Van Dongen (2000) gaat het niet alleen om de rechtspositie van mensen, maar ook om de wijze waarop de samenleving naar achtergestelde groepen mensen kijkt. Ze vinden dat de kijk op mensen met een handicap geëmancipeerd moet worden. Uitgaande van een gelijkwaardige situatie dienen mensen met een verstandelijke handicap eigen verantwoordelijkheden en plichten te hebben en ze mogen daarom niet schuilen achter hun handicap (Schuurman, 2002). Het laatst genoemde element door Van Hove (2000) heeft te maken met hoe je zelf behandeld wilt worden. Dit dient als uitgangspunt te worden gehanteerd bij de omgang met anderen. Valkenburg (1995) verstaat onder gelijkheid dat alle leden van de samenleving volwaardig en in gelijke mate deel moeten kunnen nemen aan het maatschappelijke leven. Naast het hierboven besproken element normen en waarden noemt hij ook het opgenomen worden in sociale netwerken. Hiermee wordt bedoeld dat mensen met een verstandelijke handicap dienen te worden beschouwd als volwaardige burgers. Daarnaast is hij van mening dat gelijkheid tot participatie leidt. Dit aspect wordt in paragraaf d verder besproken. c Keuzevrijheid De keuzevrijheid van de individuele burger bij de deelname aan het maatschappelijke leven vormt één van de ijkpunten van de moderne samenleving (Roebroek, Cremers, Nelissen & Schell, 1994). Ook bij mensen met een verstandelijke handicap speelt de keuzevrijheid over de inrichting van hun leven een belangrijke rol (Schuurman, 2002). Dit derde aspect van emancipatie wordt besproken aan de hand van een aantal elementen: mens als een kiezend wezen, kunst van het aanbieden van keuzes, mogelijke reactievormen, consequenties van keuzes, luisteren naar dromen en aangaan van een relatie met mensen met een verstandelijke handicap (Ghesquière & Janssens, 2000; Hove, van, 2000). In onze Westerse samenleving wordt veel waarde gehecht aan het kunnen maken van je eigen keuzes en daarmee je eigen leven kunnen bepalen. Er wordt vanuit gegaan dat je een bepaald doel voor ogen hebt en dat je zicht hebt op verschillende mogelijkheden waaruit je kunt kiezen. Een keuze maken kan bemoeilijkt worden als kiezen voor iets het verlies van iets anders betekent of als kiezen een sprong in het onbekende wagen impliceert. Mensen maken pas nieuwe keuzes als ze voldoende basisveiligheid ervaren. Daarnaast gaat kiezen gepaard met rekening houden met anderen. Vaak maken we bepaalde keuzes omdat we anders bang zijn dat we negatief commentaar uit de omgeving zullen krijgen (Hove, van, 2000). Echter door
20
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
middel van persoonlijke voorkeuren, keuzes en leefstijl kunnen mensen met een verstandelijke handicap uitdrukking geven aan hun eigen identiteit (Schuurman, 2002). Het volgende element is de kunst van het aanbieden van keuzes. De begeleider begint met zeer eenvoudige keuzes om vervolgens wat meer complexe keuzes aan te bieden. Hierbij is het belangrijk dat de noodzakelijke hulpmiddelen worden ingeschakeld, zoals concrete verwijzers, foto’s, pictogrammen en tekeningen, gebaren of stemcomputer. Op deze wijze kunnen mensen met een verstandelijke handicap hun keuze aan ons verstaanbaar maken (Hove, van, 2000). De keuzes kunnen we aanbieden door ons taalgebruik en tempo aan te passen. Dit is afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen van elke persoon met een verstandelijke handicap (Hove, van, 2000). Bij het aanbieden van keuzes zijn de reactievormen van cliënten uiteenlopend. Cliënten die nooit hebben mogen kiezen reageren vaak met ‘ik weet het niet’. Andere cliënten kunnen heel duidelijk alleen op bepaalde gebieden aangeven wat ze willen. Verder is er ook de mogelijkheid dat cliënten duidelijk weten wat ze willen, maar dat ze zich verbaal moeizaam kunnen uitdrukken. Ten slotte zijn er cliënten die vanuit emotioneel oogpunt moeilijk een keuze kunnen maken, omdat het kunnen kiezen hen in verwarring brengt (Hove, van, 2000). Bij dit aspect ligt de nadruk niet op de reactievormen van de cliënt zelf, maar op het rekening houden met de reactievormen van de cliënt door de begeleider. Consequenties van keuzes houden onder andere in dat we effectief bereid moeten zijn rekening te houden met de keuze van een persoon met een verstandelijke handicap en dat hij/zij de kans moet krijgen om zijn/haar keuzes te herzien (Hove, van, 2000). Het is van belang dat de begeleiders naar de dromen van mensen met een verstandelijke handicap luisteren. De dromen kunnen worden achterhaald door actief te luisteren en door te blijven vragen; met andere woorden door belangstelling te tonen (Hove, van, 2000). Echter om te kunnen begrijpen op welke wijze een persoon met een verstandelijke handicap zijn verlangens, beperkingen en wensen aangeeft, is het aangaan van een relatie met deze persoon een voorwaarde. De begeleiders zijn dan in staat gedragsuitingen te leren signaleren, juist te interpreteren en er adequaat op te reageren, waardoor zij de cliënten in staat stellen actief invloed uit te oefenen op hun omgeving (Ghesquière & Janssens, 2000). Aan de andere kant zijn persoonlijke relaties met anderen ook voor mensen met een verstandelijke handicap van belang. De behoefte aan relaties staat op het tweede niveau van de piramide van Maslow (Priestley, 2001). d Inspraak en participatie Emancipatie leidt tot vergroting van eigen invloed, eigenwaarde, participatie, de mate waarin men serieus genomen wordt en zelf zaken kan oplossen en zelf kan beslissen (Home Planet, 2001). Hieruit blijkt dat de eerste drie ken-
THEORETISCHE VERANTWOORDING
21
merken van het emancipatieproces aan het vierde kenmerk, namelijk inspraak en participatie, voorafgaan. Daarom kan de dimensie inspraak en 2 participatie als de afhankelijke variabele worden beschouwd . Volgens Jansen (1997) worden de begrippen participatie en inspraak vaak door elkaar gebruikt, maar door auteurs ook verschillend ingevuld. Zij is zelf van mening dat inspraak een eerste, lichtere stap is en dat participatie een vervolg daarop is. Inspraak wordt omschreven als ‘de activiteiten van gebruikers die gericht zijn op het uitoefenen van invloed op het uitvoerende werk, het management en het beleid. Daarbij is geen sprake van directe betrokkenheid op de besluitvorming, mogelijk wel indirect’. ‘Participatie is het hebben van een aandeel in de beleidsontwikkeling en in de besluitvorming’ (Jansen, 1997: 15). De definitie van participatie van Rijkschroeff (1989) is iets uitgebreider. Participatie is ‘de deelname namens gebruikers van geestelijke gezondheidszorgvoorzieningen aan het beleid, zoals het ontwikkeld wordt op landelijk, provinciaal, regionaal en instellingsniveau’ (Rijkschroeff, 1989: 13). Bij dit onderzoek zullen deze twee begrippen niet apart worden besproken, maar ze zullen samen worden beschouwd als het vierde aspect van het emancipatieproces (Hove, van, 2000). Van Hove (2000) bespreekt dit vierde aspect van het emancipatieproces aan de hand van de volgende aspecten: het verschaffen van informatie aan mensen over zaken die hen aangaan, het recht om gehoord te worden en het recht om beslissingen te nemen. De mate van inspraak en participatie uit zich in de volgende aspecten. Ten eerste hebben deze te maken met het verschaffen van informatie aan mensen over de zaken die hen aangaan. Deze informatie dient tijdig en gedecodeerd te zijn (Hove, van, 2000). Op een tweede niveau dienen mensen het recht te hebben om gehoord te worden (Hove, van, 2000; Jansen, 1997). Valkenburg (1995) spreekt hierbij over de bevrijding van de onderdrukking wat volgens hem dient te leiden tot een gelijke deelname aan collectieve besluitvorming. Het laatste niveau heeft betrekking op het recht van mensen om beslissingen te kunnen nemen. Krijgen mensen de kans om mee te beslissen over de zaken die hen aangaan (Hove, van, 2000)? Iedereen moet zich bewust zijn van zijn/haar rechten en mogelijkheden om het bestuur te beïnvloeden (Jansen, 1997). Indien mensen met een verstandelijke handicap deel kunnen nemen aan bezigheden in en rondom huis en ook aan activiteiten op het werk, de dagbesteding en in de vrije tijd, krijgen ze op hun eigen unieke wijze de gelegenheid een bijdrage te leveren aan de samenleving (Schuurman, 2002). Bij dit aspect gaat het echter niet alleen om het kunnen bepalen waar mensen met een verstandelijke handicap tegen zijn en hoe ze zich daar van kunnen bevrijden. Er moet ook de mogelijkheid bestaan tot zelfontplooiing. 2 De relatie tussen de onafhankelijke variabelen (bewustwording, gelijkwaardigheid en keuzevrijheid) en de afhankelijke variabele (inspraak en participatie) is te zien in het emancipatiemodel, zie figuur 2.5.
22
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Mensen moeten kunnen bepalen waar ze voor zijn, hoe ze dit kunnen vertalen in een reflexieve, individuele identiteitsvorming en hoe ze kunnen bijdragen aan diverse structuren in hun alledaagse sociale context (Valkenburg, 1995). e Ondersteuning Bij het formuleren van de deelvragen in paragraaf 1.3.1. is reeds aangegeven dat het begrip ondersteuning samen met het begrip emancipatie(proces) bij dit onderzoek de leidraad vormt. In het emancipatiemodel van Van Hove (2000) is ondersteuning het vijfde aspect van het emancipatieproces. Dit begrip wordt hieronder uitvoerig beschreven. Emancipatie is meer dan alleen iemand de ruimte geven. Mensen moeten ook toegerust worden om die ruimte te kunnen gebruiken. Dat betekent dat ze op terreinen waar ze zich (nog) niet kunnen redden, de ondersteuning nodig hebben (Kok & Smit, 1999). Van Gennep en Steman (1997) omschrijven ondersteuning als: ‘de betrokken persoon toegang geven tot voor hem belangrijke kennis, middelen en relaties die nodig zijn om in de samenleving te kunnen wonen, te werken en zich te recreëren’ (Gennep, van & Steman, 1997: 23). De definitie gegeven door de American Association On Mental 3 Retardation (1997) is iets uitgebreider: ‘supports are defined as resources and strategies that promote the interests and causes of individuals with or without disabilities; that enable them to access resources, information, and relationships inherent within integrated work and living environments; and that result in their enhanced independence/interdependence, productivity, community integration, and satisfaction’ (American Association On Mental Retardation, 1997: 101). Ze geven aan de hand van het ‘support’-model aan wat de aspecten van de ondersteuning zijn. Deze aspecten zullen in de eerste instantie als uitgangspunt worden genomen. Het model bestaat uit een viertal aspecten: de ondersteunende bronnen, de ondersteunende functies, de intensiteit van de ondersteuning en de gewenste uitkomsten (American Association On Mental Retardation, 1997). Dit model is weergegeven in figuur 2.2.
3 Bij de bespreking van de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap gebruiken Van Gennep & Steman (1997) vele aspecten uit het ondersteuninguitkomst model beschreven in het boek van American Association On Mental Retardation (1997). De definitie van ondersteuning gegeven door Van Gennep & Steman (1997) lijkt een letterlijke vertaling van de definitie gegeven door American Association On Mental Retardation (1997). Dit geldt ook voor de omschrijving van de gewenste uitkomsten. Van Gennep & Steman (1997) bespreken in hun boek ook andere aspecten van het ondersteuning-uitkomst model. Alle aspecten uit dit model zijn ook in de Nederlandse boeken besproken. Er is gekozen voor dit model vanwege de overzichtelijkheid en duidelijke omschrijvingen van alle aspecten.
23
THEORETISCHE VERANTWOORDING
Ondersteunende bronnen: • Persoonlijk • Andere mensen • Technologie • Diensten
Ondersteunende functies: • Leren • Ondersteuning bij het gedrag • Sociale contacten • Ondersteuning thuis • Financiele zaken • Toegang tot de maatschappij • Ondersteuning op de • Ondersteuning bij de gezondheid werkvloer
Intensiteit van ondersteuning: • Met tussenposen • Beperkt • Uitgebreid • Doordringend
Gewenste uitkomsten: • Bijdragen aan persoonlijke, sociale en emotionele ontwikkeling • Versterken van het gevoel van zelfvertrouwen en individueel gevoel voor waarde • Aanbieden van mogelijkheden om bij te kunnen dragen
Figuur 2.2 Ondersteuning-uitkomst model (American Association On Mental Retardation, 1997)
De ondersteunende bronnen kunnen worden opgesplitst in vier elementen: persoonlijk, andere mensen, technologie en diensten. Onder persoonlijke ondersteuning vallen vaardigheden, mogelijkheid en bereidheid een keuze te maken, geld, informatie en spirituele waarden (American Association On Mental Retardation, 1997). Andere personen hebben te maken met het sociale netwerk van mensen met een verstandelijke handicap. Van Hove (2000) noemt dit aspect de sociale ondersteuning. Mensen met een verstandelijke handicap dienen voldoende te worden ondersteund in het onderhouden en versterken van hun eigen bestaand sociaal netwerk (Gennep, van & Steman, 1997; Kröbler & Van Dongen, 1997/2000; Hove, van, 2000; Priestley, 2001). Mensen rondom een persoon met een verstandelijke handicap dienen te beseffen dat ze een onderdeel uitmaken van een wederkerig ondersteunend netwerk van relaties (Gennep, van & Steman, 1997). Een persoonlijk netwerk wordt gevormd door alle contacten van een persoon met anderen. Dit netwerk dient onder andere mogelijkheden te bieden voor emancipatie aan mensen met een verstandelijke handicap (Schuurman, 2002). Op grond van een zogenaamd netwerkdiagram kan het netwerk van mensen in kaart worden gebracht. Dit diagram is weergegeven in figuur 2.3 (Kröbler & Van Dongen, 2000).
24
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Figuur 2.3 Netwerkdiagram (Kröbler & Van Dongen, 2000)
De binnenste cirkel vormen de mensen die het dichtst bij een persoon met verstandelijke handicap staan, zoals familie, gezin en intieme vrienden. De tweede cirkel bestaat uit goede vrienden, mensen die iemand aardig vindt en met wie men regelmatig iets doet, zoals buren, medeleerlingen op school of collega’s op het werk. Deze twee groepen dienen in eerste instantie mensen met een verstandelijke handicap te ondersteunen. Indien blijkt dat er niet voldoende ondersteuning uit deze groepen komt, is het zinvol om uit te kijken naar de mogelijkheden in de reguliere dienstverlening, aangeboden door de derde groep. Deze groep (derde cirkel in figuur 2.3) bestaat uit mensen uit de reguliere zorg- en dienstverlening, zoals huisarts, thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk en RIAGG. Pas als blijkt dat deze hulp ook niet volstaat, worden de gespecialiseerde diensten en voorzieningen ingeschakeld, aangeboden door de groep 4 (vierde cirkel in figuur 2.3). Deze groep bestaat uit mensen uit de speciale zorg- en dienstverlening, zoals het zorgsysteem, het speciale onderwijs en de sociale werkvoorziening. De laatste twee groepen worden ook wel het sociale vangnet genoemd. Anders gezegd: ‘zolang het kan, zo gewoon mogelijk en speciaal waar het niet anders kan’ (Hove, van, 2000: 73). De persoon met een verstandelijke handicap blijft centraal staan en wordt opgenomen en ondersteund door het sociale netwerk, ook wel bruggenbouwers genoemd (Kröbler & Van Dongen, 1997/2000). Al deze groepen dienen samen met personen met een verstandelijke handicap een ‘personal future planning’ op te stellen met daarin: wie ben ik, wat wil ik en wie helpt me daarbij. Voor deze planning is informatie nodig die niet in dossiers voorkomt. Het uiteindelijke doel is een idee krijgen van de toekomst van de betreffende persoon en het antwoord op de vraag hoe hij zelf en een ander daaraan kunnen bijdragen (Wieringa, 1997). Vervolgens heeft de technologie betrekking op de werk- en woonfaciliteiten en hulpinstrumenten (American Association On Mental Retardation, 1997).
THEORETISCHE VERANTWOORDING
25
Dit ondersteuningaspect wordt door Van Hove (2000) de praktische ondersteuning genoemd. Volgens haar vallen hieronder vervoers-, accommodatieen telecommunicatiemogelijkheden die de sociale contacten van mensen met een verstandelijke handicap vergemakkelijken. Zijn er vervoersmogelijkheden anders dan eigen dienstroosters en vervoer, beschikt de client over de mogelijkheden om anderen ongestoord te ontvangen en hebben cliënten de mogelijkheden om te kunnen telecommuniceren (Hove, van, 2000)? Ten slotte dienen diensten in werking te worden geroepen als natuurlijke bronnen niet beschikbaar zijn (American Association On Mental Retardation, 1997). De verstandelijk gehandicapten hebben goede ondersteuning nodig op verschillende gebieden (Gennep, van & Steman, 1997). De ondersteunende functies kunnen worden ingedeeld in zeven groepen, namelijk ondersteuning: bij het leren, bij het zoeken naar en onderhouden van sociale contacten, bij de financiële zaken, op het werk, in het gedrag, thuis, bij de toegang tot de maatschappij en bij de gezondheid (American Association On Mental Retardation, 1997). De voorbeelden van indicatoren van deze hierboven genoemde groepen ondersteunende functies worden weergegeven in hoofdstuk 3 in figuur 3.2. Aan de hand van een aantal van deze indicatoren zullen de ondersteunende functies nader worden toegelicht. De cliënten kunnen worden ondersteund bij het leren door bijvoorbeeld instructies/feedback te geven en evalueren van hun prestaties of door hen te trainen/toezicht te houden tijdens een leerproces. Bij het maken van sociale contacten kunnen cliënten worden ondersteund door hen in contact te brengen met andere mensen of door hen aan te moedigen met anderen om te gaan. Daarnaast kunnen ze ook worden ondersteund bij de communicatie met anderen. De ondersteuning op het gebied van de financiële planning heeft te maken met omgang met geld. Op de werkvloer kunnen de cliënten worden ondersteund door hen raad te geven indien zich problemen voordoen, hun werkplek zodanig aan te passen dat ze hun werk ongestoord kunnen uitvoeren en werk/taken aan hun mogelijkheden aan te passen. Wat het gedrag van cliënten betreft, kunnen ze worden ondersteund bij het aanpassen of verbeteren van hun gedrag in bepaalde situaties. Thuis kunnen cliënten eveneens op verschillende manieren worden ondersteund: bij het huishouden, bij het aankleden, bij de voeding of bij het aanschaffen van voldoende medische hulpmiddelen. Vervolgens zijn er diverse vormen van ondersteuning bij de toegang tot de maatschappij. De cliënten kunnen worden ondersteund bij het vinden van de juiste recreatievorm, bij het doen van dingen buiten de zorginstelling om of bij het gebruik maken van openbaar vervoer, indien mogelijk. Ten slotte kan de ondersteuning op het gebied van de gezondheid betrek-
26
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
king hebben op het helpen herinneren aan medische afspraken, het helpen herinneren aan het innemen van medicijnen of het geven van fysieke therapie en de stimulering van de daarbij behorende activiteiten. Op dezelfde wijze kunnen de overige, niet besproken, indicatoren aan de ondersteunende functies worden gekoppeld. De intensiteit van de ondersteuning is verschillend per persoon, situatie en levensfase (American Association On Mental Retardation, 1997). De ondersteuning dient te worden geboden enkel waar de cliënt het vraagt of nodig heeft. Soms wordt er te veel ondersteuning gegeven omdat het té traag gaat, omdat de begeleider het beter kan of omdat de dienstrooster zo opgesteld is dat in een bepaald tijdsbestek alle cliënten klaar moeten zijn (Hove, van, 2000). Daarnaast dient de ondersteuning flexibel te worden gegeven, omdat iedere persoon met een handicap anders is. Iedereen heeft een andere vorm van ondersteuning nodig en bovendien heeft niet iedere persoon op alle gebieden ondersteuning nodig. Daarnaast is ook de situatie bepalend voor de intensiteit van de ondersteuning. De intensiteit van de ondersteuning is immers anders als een persoon met een verstandelijke handicap bijvoorbeeld problemen op zijn werk heeft of als hij/zij zelfstandig gaat wonen. Ten slotte worden mensen met een verstandelijke handicap meer ondersteund als ze ouder worden. Zoals reeds in figuur 2.2 vermeld is, kan de intensiteit van de ondersteuning onderverdeeld worden in vier categorieën, namelijk: met tussenposen, beperkt, uitgebreid en doordringend. De eerst genoemde categorie berust op basisondersteuning en wordt gekenmerkt door korte periodes van ondersteuning, zoals bij het verlies van een baan of bij een medische crisis. De intensiteit van dit soort ondersteuning kan hoog of laag zijn. De beperkte ondersteuning is consistent, vereist betrokkenheid van minder bruggenbouwers en is minder kostbaar. Een voorbeeld hiervan is een tijdelijke training voor een baan. Uitgebreide ondersteuning vereist een sterke (dagelijkse) betrokkenheid op een of meerdere gebieden, zoals werk of thuis, en is niet aan de tijd gebonden. Hierbij valt te denken aan lange termijn ondersteuning thuis. De doordringende ondersteuning wordt ten slotte gekarakteriseerd door constantheid, hoge intensiteit, betrekking op alle levensgebieden van een persoon met een verstandelijke handicap, waarschijnlijk gedurende het gehele leven. Bij dit soort ondersteuning zijn meestal meerdere bruggenbouwers betrokken (American Association On Mental Retardation, 1997). Het hoofddoel van de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap, in die zin dat ze geïntegreerd kunnen worden in de samenleving, is het optimaliseren van de kwaliteit van het bestaan van deze mensen als volwaardige burgers van onze samenleving (Gennep, van & Steman, 1997). Volgens Schuurman (2002) kan de kwaliteit van het bestaan worden gemeten aan de hand van de kenmerken van emancipatie. Bij dit onderzoek zal dit als uitgangspunt worden gebruikt. In het concreet kan het hoofddoel in de volgende gewenste uitkomsten wor-
THEORETISCHE VERANTWOORDING
27
den opgesplitst: ondersteuning geven om de zelfstandigheid en de productiviteit van mensen met een verstandelijke handicap te verbeteren, zodat zij zelf de vorm aan hun eigen bestaan kunnen geven en zodoende bij kunnen dragen aan hun persoonlijke, sociale en emotionele ontwikkeling (American Association On Mental Retardation, 1997). Vervolgens dient de ondersteuning zo gewoon mogelijke omstandigheden voor mensen met een verstandelijke handicap te creëren. Bepaalde omgevingskenmerken, zoals aanwezigheid in en deelname aan de samenleving, keuze, competentie en respect dienen te worden bevorderd, zodat mensen met een verstandelijke handicap zelf bij kunnen dragen aan de samenleving. Ten slotte dient de ondersteuning de tevredenheid met het bestaan te bevorderen door een betere gezondheid en fysiek, psychisch en functioneel welzijn (Gennep, van & Steman, 1997). Mensen met een verstandelijke handicap die meer tevreden zijn omdat ze worden ondersteund, krijgen meer zelfvertrouwen en meer gevoel voor waarde (American Association On Mental Retardation, 1997). Door de andere auteurs worden nog twee andere aspecten van ondersteuning genoemd, namelijk dat de ondersteuning op het moment zelf dient te worden gegeven en dat de ondersteuning de ruimte biedt om te experimenteren. Met het laatste wordt bedoeld dat mensen met een verstandelijke handicap de kans krijgen, indien mogelijk, eerst zelf te handelen en dan pas te worden ondersteund (Gennep, van & Steman, 1997; Ghesqiuère & Janssens, 2000; Hove, van, 2000). Deze aspecten worden hieronder besproken. De ondersteuning dient op het moment zelf te worden gegeven. Dit houdt in dat de cliënten de kans krijgen om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind’moeten worden (Gennep, van & Steman, 1997; Hove, van, 2000). Een persoon met een verstandelijke handicap hoeft niet aan bepaalde voorwaarden te voldoen voordat hij wordt toegelaten tot een bepaalde woon- of dagbestedingsituatie. Deze persoon moet juist in de gewenste situatie worden geplaatst, zodat hij de ervaring op kan doen en tevens kan worden ondersteund in het verwerven van kennis, vaardigheden of relaties indien nodig (Gennep, van & Steman, 1997). Echter, centraal zou de vraag moeten staan of de ondersteuning wel gewenst is. Mensen met een verstandelijke handicap moeten waardering en bevestiging ervaren in de ondersteuning. Het zelfstandig wonen is een voorbeeld van integratie in de samenleving, maar het gaat er in de eerste plaats om of dit goed is voor de betrokkene (Ghesqiuère & Janssens, 2000). Ten slotte biedt de ondersteuning ruimte om te ‘experimenteren’. Mensen met een verstandelijke handicap dienen zelf te handelen en problemen op te lossen. Het is de bedoeling dat de bruggenbouwers rekening houden met de faalangst van mensen met een verstandelijke handicap, maar ook dat mensen met een verstandelijke handicap na een bepaalde tijd minder afhankelijk worden van bruggenbouwers en dat ze eigen krachten ontwikkelen. Elke
28
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
bruggenbouwer dient zich als coach op te stellen en ernaar te streven het beste uit een persoon met een verstandelijke handicap te halen. Ten slotte is het belangrijk een evenwicht te vinden tussen loslaten en toch voldoende nabijheid, met andere woorden een evenwicht tussen mensen aan hun lot overlaten vanuit de bezorgdheid om niet te veel te manipuleren of over te beschermen én de neiging om de touwtjes zelf in de handen te houden. Ondersteunen vanaf een veilige afstand schept ruimte én de mogelijkheid om te interveniëren waar het nodig is (Hove, van, 2000). 2.1.2 Conclusie Uit de literatuur blijkt dat er geen eenduidige definitie van emancipatie bestaat. Echter dit begrip kan worden verduidelijkt aan de hand van een aantal aspecten, die in figuur 2.4 worden weergegeven. De onafhankelijke variabelen bewustwording, gelijkwaardigheid en keuzevrijheid beïnvloeden de afhankelijke variabele inspraak én participatie. De ondersteuning heeft invloed op al deze variabelen. Bij de beschrijving van het emancipatie- en ondersteuningsproces wordt door sommige auteurs slechts over de begeleiders gesproken. Bij de bespreking van het sociale netwerk is echter naar voren gekomen dat naast de begeleiders ook andere personen betrokken moeten zijn bij deze processen. In het vervolg van dit onderzoek zal daarom in plaats van begeleiders worden gesproken in termen van het sociale netwerk of de bruggenbouwers. Na het emancipatieproces besproken te hebben, wordt in de volgende paragraaf aandacht besteed aan een soortgelijk begrip, namelijk het ‘empowerment’, zoals reeds bij de inleiding van dit hoofdstuk is aangegeven.
29
THEORETISCHE VERANTWOORDING
Bewustwording: - zelfbewustwording - omgeving - rechten - sociale perspectieven Gelijkwaardigheid: - macht - normen en waarden - als begeleider transparant te werk gaan - regels en afspraken - manier van behandelen van iemand - opname in sociale netwerken
Inspraak en participatie: - verschaffen van informatie - recht om gehoord te worden - recht om beslissingen te nemen - zelfontplooiing
Keuzevrijheid: - mens als kiezend wezen - aanbieden van keuzes - reactievormen - consequenties van keuzes - luisteren naar ‘dromen’ - relatie met de cliënt
Ondersteuning: Ondersteunende bronnen persoonlijk andere mensen technologie diensten
Ondersteunende functies leren sociale contacten financiële planning werkvloer gedrag thuis maatschappij gezondheid
Intensiteit persoon situatie levensfase
Gewenste uitkomsten verbetering van zelfstandigheid verbetering van productiviteit creatie van zo gewoon mogelijke omstandigheden bevordering van tevredenheid
Geven van ondersteuning op het moment zelf kans om dromen te realiseren zonder training gewenste ondersteuning
Ruimte om te experimenteren zelf handelen en problemen oplossen het sociale netwerk als coach het sociale netwerk vindt evenwicht tussen zelf handelen en laten handelen
Figuur 2.4 Emancipatiemodel
30
2.2
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
‘Empowerment’
Bij het opzoeken van de betekenis van het begrip ‘empowerment’ valt het op dat er reeds veel geschreven is over dit begrip. Echter, vele auteurs plaatsen dit begrip binnen het kader van de werkplek. De auteurs Whetten, Cameron & Woods (1996), Morgan (1997), Kunst, Olie, Romme & Soesters (1999), Pettigrew & Fenton (2000) en Cummings & Worley (2001) associëren ‘empowerment’ met het overdragen van meer verantwoordelijkheid naar lagere organisatieniveaus waardoor men beter gebruik kan maken van de capaciteiten en motivatie van medewerkers. In dit onderzoek gaat het echter om het emancipatie-/’empowerment’ proces van mensen met een verstandelijke handicap op alle vlakken in hun leven en niet alleen op het werkgebied. Daarom zullen de modellen en beschrijvingen van de bovengenoemde auteurs buiten beschouwing worden gelaten. Het accent zal liggen op de het model van Jacobs (2001) dat betrekking heeft op ‘empowerment’ op alle levensaspecten. Hieronder zal eerst in het kort het begrip ‘empowerment’ worden gedefinieerd. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2.1 ingegaan op de kenmerken van dit begrip. Deze kenmerken zullen gelijk worden vergeleken met de kenmerken van de emancipatie. Ten slotte wordt in paragraaf 2.2.2 aangegeven of ‘empowerment’ een bijdrage kan leveren aan dit onderzoek. In het begrip ‘empowerment’ ligt de term ‘power’ besloten, dat zowel kracht als macht kan betekenen. ‘To empower’ betekent letterlijk het verlenen van macht of kracht of in staat stellen. Deze letterlijke betekenis stemt echter niet overeen met de betekenis ervan in de zorgpraktijken, waarbij ‘empowerment’ primair uit individuen en groepen zelf voortkomt. In de zorgsector betekent ‘empowerment’ ‘de kracht van individuen of groepen aanspreken, ondersteunen of helpen ontwikkelen, van waaruit zij desgewenst ook hun maatschappelijke macht en invloed kunnen vergroten’ (Halsema & Jacobs, 2002: 14). Bij het concept ‘empowerment’ staat het geloof in de kracht van mensen om hun lot zelf in handen te nemen centraal. Empowerment verwijst in oorsprong naar de burgerrechtenbeweging van de jaren zeventig in de Verenigde Staten (Hove, van, 2000). De opkomst van dit begrip hangt samen met de toenemende aandacht in de sociale wetenschappen voor het verschijnsel van machteloosheid en aangeleerde hulpeloosheid, vervreemding en geïnternaliseerde onderdrukking. Een belangrijk kenmerk van empowerment is het vermijden van onnodige machtsuitoefening, ook wel het principe van gelijkwaardigheid genoemd (Jacobs, 2001). Rumerry (2002) beschrijft ‘empowermet’ als het geven van een keuze aan mensen met een verstandelijke handicap. Ten slotte noemt Priestley (2001) naast dit kenmerk ook participatie. Deze drie kenmerken van ‘empowerment’: gelijkwaardigheid, keuzevrijheid en participatie zijn bij de bespreking van emancipatie(proces) ook aan bod gekomen.
THEORETISCHE VERANTWOORDING
31
2.2.1 Kenmerken van ‘empowerment’ ‘Empowerment’ als een proces van zelfontwikkeling, kenmerkt zich volgens Jacobs (2001) door een vijftal componenten dat in de figuur 2.5 wordt weergegeven. Deze kenmerken worden hieronder besproken. Wederzijdse groeibevorderde relaties leiden tot unieke gevoelens, gedachten, ervaringen en behoeften. Men krijgt het gevoel een onderdeel te zijn van een groter rationeel verband. Deze aandacht voor de erkenning vergroot het gevoel van eigenwaarde (Jacobs, 2001). Dit komt overeen met het bewust worden van jezelf in het emancipatieproces, waarbij eigen competenties en beperkingen centraal staan (Hove, van, 2000), zoals besproken in paragraaf 2.1.1.a. Echter het aspect bewustwording is uitgebreider. Hier komen ook aan bod het bewust worden van je omgeving, je rechten als de mens in de samenleving en de sociale perspectieven. De verwachting dat iemand naar je luistert, zich inspant om je te begrijpen en het gevoel dat je eigen ervaringen, behoeften of gevoelens herkenbaar zijn voor de hulpverlener en door hem worden begrepen, leiden tevens tot een grotere duidelijkheid met betrekking tot onderlinge relaties. Dit betreft een zeker zelfverstaan van een persoon, het vermogen aan anderen duidelijk te maken wat je voelt, wilt of kunt in relatie tot anderen (Jacobs, 2001). In paragraaf 2.1.1.c is bij de bespreking van het emancipatieproces, het aangaan van een relatie als een aspect van keuzevrijheid naar voren gekomen. Ook dit aspect wordt gekenmerkt door het leren signalen van gedragsuitingen, deze juist te interpreteren en er adequaat op te reageren. Dit aspect van het emancipatieproces komt dus geheel overeen met het zelfverstaan. Bij het aspect connectie met de maatschappij staat het verlangen naar de verbondenheid tussen je eigen leven en de maatschappij centraal. Verlangen is het plezier van het verkennen van en delen van de ervaring van een ander en het creëren van een ervaring die de som van de individuen in dat proces overstijgt (Jacobs, 2001). De connectie met de maatschappij komt deels overeen met de dimensie ondersteuning van het emancipatieproces besproken in paragraaf 2.1.1.e (Hove, van, 2000; Gennep, van, 1997, Kröber & Van Dongen, 2000). Voornamelijk de beschrijving van de kracht van het sociale netwerk komt overeen met dit aspect van ‘empowerment’. Vitaliteit en levenslust hebben betrekking op de animo en de persoonsoverstijgende kracht (Jacobs, 2001). Bij het emancipatieproces wordt in paragraaf 2.1.1.d de dimensie inspraak én participatie onder andere aan de hand van de zelfontplooiing besproken, waarbij je eigen overtuigingen, je individuele identiteitsvorming en je bijdrage aan diverse structuren centraal staan (Valkenburg, 1995). Deze twee aspecten komen geheel overeen. Ten slotte staat bij empathie en verantwoordelijk handelen de ontvankelijkheid voor de innerlijke belevingswereld van anderen centraal. Deze wereld wordt gevormd door het complex van gevoelens en gedachten of emoties en cognities. Deze begrippen vormen de basis voor empathie en verantwoordelijk handelen in een relatie (Jacobs, 2001). Ook dit aspect is terug te vinden in het emancipatiemodel. Bij het aspect bewustwording besproken in
32
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
paragraaf 2.1.1.a worden de sociale perspectieven beschreven, die aangeven dat het belangrijk is hoe een ander een persoon met een verstandelijke handicap ziet en over hem denkt (Hove, van, 2000).
Gevoelens van eigenwaarde
Zelfverstaan
‘Empowerment’
Connectie met de maatschappij
Empathie en verantwoordelijk handelen Vitaliteit en levenslust
Figuur 2.5: ‘Empowerment’ model (Jacobs, 2001) 2.2.2 Conclusie In de zorgsector betekent ‘empowerment’ ‘de kracht van individuen of groepen aanspreken, ondersteunen of helpen ontwikkelen, van waaruit zij desgewenst ook hun maatschappelijke macht en invloed kunnen vergroten’ (Halsema & Jacobs, 2002: 14). Jacobs (2002) beschrijft ‘empowerment’ aan de hand van een vijftal aspecten, namelijk: het gevoel van eigenwaarde, het zelfverstaan, de connectie met de maatschappij, de vitaliteit en levenslust én de empathie en het verantwoordelijk handelen. Al deze aspecten zijn ook in het emancipatiemodel terug te vinden. Aangezien het emancipatiemodel uitgebreider is, zal dit model voorlopig bij dit onderzoek worden gebruikt. Echter in de volgende paragraaf wordt eerst nog het model van volwaardig burgerschap besproken en vergeleken met het emancipatiemodel. Pas dan kunnen conclusies worden getrokken over welk model het meest geschikt is voor dit onderzoek.
THEORETISCHE VERANTWOORDING
2.3
33
Volwaardig burgerschap
In de literatuur wordt volwaardig burgerschap gekoppeld aan het emancipatieproces (Gennep, van & Steman, 1997; Ghesquière & Janssens, 2000). Aangezien deze twee begrippen veel overeenkomsten vertonen, wordt in deze paragraaf gekeken of het model van volwaardig burgerschap van O’Brien en McKnight aan dit onderzoek kan bijdragen. Mensen met een verstandelijke handicap zijn net als de andere burgers in de samenleving geboren en hebben daarom dezelfde rechten en plichten, maar vanwege hun beperkingen hebben zij ondersteuning nodig om volwaardig te kunnen participeren in de samenleving. Het burgerschapsperspectief betekent ook dat personen met verstandelijke beperkingen niet meer in een instituut worden geplaatst, maar dat zij in de gewone samenleving (blijven) wonen, werken en hun vrije tijd doorbrengen. In paragraaf 2.3.1 wordt het model van O’Brien en McKnight vergeleken met het emancipatiemodel. Vervolgens worden in paragraaf 2.3.2 conclusies getrokken betreffende de relevantie van dit model voor het onderzoek.
Keuzes maken
Deelname
Relaties
Bekwaamheid
Respect
Figuur 2.6 Model O’Brien & McKnight Volwaardig burgerschap (Prisma/NET, 2000)
34
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
2.3.1 Aspecten van volwaardig burgerschap Eén van de aspecten van volwaardig burgerschap zijn relaties met andere mensen. Een afwisselend sociaal netwerk verrijkt het leven en leidt tot het opdoen van tal nieuwe levenservaringen. Hoe meer sociale relaties, hoe groter de netwerkontwikkeling is (Prisma/NET, 2000). Bij het aspect bewustwording van je omgeving en bij het aspect ondersteuning van het emancipatieproces is er ook sprake van relaties in termen van sociale netwerken (paragraaf 2.1.1.a en 2.1.1.d). Daarnaast is het belangrijk dat mensen zelf hun keuzes kunnen maken. Het is voor iedere persoon zeer belangrijk dat hij/zij genoeg vrijheid heeft om zelf te kunnen kiezen en zodanig controle te krijgen over zijn/haar eigen bestaan. Hierdoor is het voor een persoon ook mogelijk zijn/haar eigen mogelijkheden te ontdekken. Wanneer we de keuzes van anderen respecteren, respecteren wij ook hun eigenheid, persoonlijke identiteit en we benaderen hen als volwaardige burgers (Prisma/NET, 2000). Dit aspect van volwaardig burgerschap vertoont overeenkomsten met de dimensie keuzevrijheid van het emancipatiemodel, met name met het aspect ‘de mens als een kiezend wezen’ (paragraaf 2.1.1.c). Vervolgens heeft iedereen het recht aan deelname in de samenleving. Dit aspect leidt ertoe dat mensen zich betrokken voelen en een kwalitatief goed leven hebben. Deelname heeft te maken met bijvoorbeeld gezondheid, een onderdak, geld, contacten met anderen, werk of bezigheden die je als zinvol ervaart, een plek in de samenleving, emotioneel bevinden en veiligheid (Prisma/NET, 2000). Het aspect participatie van het emancipatiemodel, dat besproken is in paragraaf 2.1.1.d, komt overeen met dit aspect van volwaardig burgerschap. Het vierde aspect zijn de bekwaamheden. Hierbij gaat het om zaken die je zelf kunt doen of die je kunt leren. Het gaat om de vaardigheden waarover iemand beschikt of die iemand in staat is te leren. Dit maakt ieder persoon zeer uniek (Prisma/NET, 2000). De fase van bewustwording van het emancipatieproces wordt onder andere gekenmerkt door het bewust worden van jezelf en hiermee het bewust worden van je eigen competenties en beperkingen. Deze fase van het emancipatieproces komt overeen met het vierde aspect van volwaardig burgerschap, besproken in paragraaf 2.1.1.a. Ten slotte heeft respect te maken met de eigenheid van de persoon, keuzes, wensen en behoeften die hij/zij heeft, ongeacht hoe men is en wie men is (Prisma/NET, 2000). In het emancipatiemodel wordt dit aspect aangeduid met de term gelijkwaardigheid (zie 2.1.1.b). 2.3.2 Conclusie Uit de voorafgaande paragraaf kan worden geconcludeerd dat alle aspecten van het model van volwaardig burgerschap van O’Brien en McKnight ook in het emancipatiemodel zijn terug te vinden. Echter het emancipatiemodel is in sommige opzichten uitgebreider. Aspecten bewustwording en gelijkwaardigheid van het emancipatieproces
THEORETISCHE VERANTWOORDING
35
zijn uitgebreider. O’Brien en McKnight geven wel aan dat mensen met een verstandelijke handicap ondersteuning nodig hebben, maar dit aspect komt in hun model niet aan bod, zoals bij het emancipatiemodel. Ook in dat opzicht is het emancipatiemodel dus uitgebreider. In paragraaf 1.3.1 komt uit de centrale vraagstelling echter duidelijk naar voren dat ondersteuning een zeer belangrijke rol bij dit onderzoek speelt. Aangezien alle begrippen die voor dit onderzoek van belang zijn in het emancipatiemodel zijn terug te vinden en niet in het ‘empowerment’ model en model van volwaardig burgerschap, zal ik het vervolg van dit onderzoek het emancipatiemodel worden gehanteerd om de deelvragen en uiteindelijk de centrale vraagstelling te kunnen beantwoorden. 2.4
Het conceptuele model
In deze paragraaf worden samenvattend antwoorden gegeven op de eerste drie deelvragen. Daarnaast wordt het conceptuele model gepresenteerd waar dit onderzoek op gebaseerd zal worden. Het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap is een continu proces dat door elke persoon individueel wordt ervaren en niet zo maar met één definitie kan worden omschreven. Het emancipatieproces kan worden beschreven aan de hand van een vijftal aspecten, namelijk: bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid, inspraak en participatie én ondersteuning (Stegeren, van, 1982; American Association On Mental Retardation, 1997; Gennep, van & Steman, 1997; Hove, van, 2000; Renwick, 2001; Schuurman, 2002). Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat de eerste drie aspecten aan het vierde aspect, namelijk inspraak en participatie, voorafgaan en dit aspect kunnen beïnvloeden (Home Planet, 2001). Vanwege de unieke ervaring van het emancipatieproces, verdient elke persoon met een verstandelijke handicap ook een unieke wijze van ondersteuning (Stegeren, van, 1982; American Association On Mental Retardation, 1997; Gennep, van & Steman, 1997; Hove, van, 2000; Renwick, 2001; Schuurman, 2002). Ondersteuning wordt als volgt gedefinieerd: ‘supports are defined as resources and strategies that promote the interests and causes of individuals with or without disabilities; that enable them to access resources, information, and relationships inherent within integrated work and living environments; and that result in their enhanced independence/interdependence, productivity, community integration, and satisfaction’ (American Association On Mental Retardation, 1997: 101). De ondersteuning kan worden omschreven aan de hand van een zestal aspecten, namelijk: ondersteunende bronnen, ondersteunende functies, intensiteit van ondersteuning, gewenste uitkomsten, geven van ondersteuning op het moment zelf en ruimte bieden om te kunnen experimenteren (American Association On Mental Retardation, 1997; Gennep, van & Steman, 1997; Ghesqiuère & Janssens, 2000; Hove, van, 2000). Door mensen met een verstandelijke handicap te ondersteunen met gepaste middelen, op de juiste wijze, met de
36
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
juiste intensiteit, richting de gewenste uitkomsten, op de juiste tijd en met genoeg ruimte om te kunnen experimenteren, kunnen ze als volwaardige burgers in de samenleving functioneren en geëmancipeerd zijn. De ondersteuning heeft dus invloed op alle overige aspecten van het emancipatieproces. Voor het gemak wordt het conceptuele model in figuur 2.7 op de volgende pagina weergegeven. Dit model komt geheel overeen met het emancipatiemodel (zie figuur 2.4). Aan de hand van het conceptuele model kunnen de volgende veronderstellingen worden opgesteld: Hoe beter het bewustwordingsproces, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Hoe beter de gelijkwaardigheid, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Hoe groter de keuzevrijheid, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Hoe beter de ondersteuning, hoe groter de bewustwording. Hoe beter de ondersteuning, hoe beter de gelijkwaardigheid. Hoe beter de ondersteuning, hoe groter de keuzevrijheid. Hoe beter de ondersteuning, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Bij de bespreking van data-analyse in hoofdstuk 4 zal worden bekeken in hoeverre deze veronderstellingen voor Stichting Prisma gelden.
37
THEORETISCHE VERANTWOORDING
Bewustwording: - zelfbewustwording - omgeving - rechten - sociale perspectieven Gelijkwaardigheid: - macht - normen en waarden - als begeleider transparant te werk gaan - regels en afspraken - manier van behandelen van iemand - opname in sociale netwerken
Inspraak en participatie: - verschaffen van informatie - recht om gehoord te worden - recht om beslissingen te nemen - zelfontplooiing
Keuzevrijheid: - mens als kiezend wezen - aanbieden van keuzes - reactievormen - consequenties van keuzes - luisteren naar ‘dromen’ - relatie met de cliënt
Ondersteuning: Ondersteunende bronnen persoonlijk andere mensen technologie diensten
Ondersteunende functies leren sociale contacten financiële planning werkvloer gedrag thuis maatschappij gezondheid
Intensiteit persoon situatie levensfase
Gewenste uitkomsten verbetering van zelfstandigheid verbetering van productiviteit creatie van zo gewoon mogelijke omstandigheden bevordering van tevredenheid
Geven van ondersteuning op het moment zelf kans om dromen te realiseren zonder training gewenste ondersteuning
Ruimte om te experimenteren zelf handelen en problemen oplossen het sociale netwerk als coach het sociale netwerk vindt evenwicht tussen zelf handelen en laten handelen
Figuur 2.7 Conceptueel model
3 Onderzoeksontwerp Hoofdstuk 2 Theoretische verantwoording Hoofdstuk 1 Afbakening van het onderzoekskader
Hoofdstuk 4 Resultaten
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen Hoofdstuk 3 Onderzoeksontwerp
Hoofdstuk 6 Beperkingen
Figuur 3.1 Opbouw onderzoeksrapport In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het onderzoeksontwerp aangegeven hoe een antwoord wordt gegeven op de genoemde probleemstelling. De volgende aspecten komen achtereenvolgens aan bod: de operationalisering van de kernbegrippen, het definiëren van de onderzoekseenheid, het typeren van het onderzoeksdesign, de dataverzameling, de data-analyse en de kwaliteitseisen.
3.1
Operationalisering van kernbegrippen
In deze paragraaf worden de kernbegrippen, besproken in hoofdstuk twee, omgezet in empirische indicatoren (Baker, 1999; Richtlijnen IOV, 2002). In een survey-onderzoek zijn indicatoren over het algemeen de items of de vragen in een vragenlijst (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek wordt er bij het opstellen van de vragenlijst gebruik gemaakt van ‘multiple’ indicatoren, omdat dan de kans groter is dat alle dimensies van het concept worden gedekt. Hierdoor wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek groter (Baker, 1999). Dit begrip wordt verder in dit hoofdstuk uitgelegd. In paragraaf 3.3.5 wordt aangegeven waarom bij dit onderzoek voor de enquête is gekozen. Het emancipatieproces kan worden opgesplitst in de volgende dimensies: bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid, inspraak en participatie én ondersteuning. Eerst worden achtereenvolgens van al deze kernbegrippen de eventuele subdimensies genoemd. Vervolgens worden de indicatoren genoemd aan de hand waarvan de vragen voor de enquête geformuleerd zullen worden. In de paragrafen 3.1.1. tot en met 3.1.5 geven de getallen tussen de haakjes aan welke vraag in de enquête betrekking heeft op het betreffende item.
40
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
3.1.1 Bewustwording Subdimensies van bewustwording zijn: het bewust worden van jezelf (zelfbewustwording), het bewust worden van je omgeving, het bewust worden van je rechten als mens in de samenleving en de sociale perspectieven (Hove, van, 2000). Al deze subdimensies kunnen worden gedefinieerd aan de hand van een aantal items. De eerste subdimensie, zelfbewustwording van mensen met een verstandelijke handicap, kan worden onderverdeeld in de volgende items: competenties van mensen met een verstandelijke handicap (4) en beperkingen van mensen met een verstandelijke handicap (5) (Hove, van, 2000). De volgende subdimensie van bewustwording heeft te maken met het bewust worden van mensen met een verstandelijke handicap van hun omgeving. Deze subdimensie bestaat uit één item, namelijk het kunnen definiëren van alle mensen die betrokken zijn bij hun leven, het sociale netwerk (6) (Hove, van, 2000; Schuurman, 2002). Het besef dat je rechten hebt zoals ieder mens in de samenleving wordt onderzocht aan de hand van het volgende item: mensen opzoeken die ook een ‘beperking’ hebben (7) (Hove, van, 2000). Ten slotte bestaat de laatste subdimensie, sociale perspectieven, uit het volgende item: weten hoe andere groepen over je denken (8) (Kok & Smit, 1999; Hove, van, 2000). 3.1.2 Gelijkwaardigheid Subdimensies van gelijkwaardigheid zijn: macht, onze eigen waarden en normen, als begeleider zijnde transparant te werk gaan, regels en afspraken, een ander behandelen zoals je zelf behandeld wil worden (Hove, van, 2000) en het opgenomen worden in sociale netwerken (Valkenburg, 1995). Ook deze subdimensies worden geoperationaliseerd aan de hand van een aantal items. De macht kan worden omschreven aan de hand van de volgende items: bestrijding van sociale afhankelijkheidsrelaties (9) (Stegeren, van, 1982) en gebruik maken van de macht door mensen met een verstandelijke handicap door te eisen (10) (Ghesquière & Janssens, 2002). Zowel aan de verdere uitwerking van de normen en waarden van jezelf (11) als de normen en waarden van de samenleving (12) (Hove, van, 2000) besteden de bestudeerde auteurs geen aandacht. Daarom zijn deze subdimensies tegelijkertijd ook items. De subdimensie ‘de begeleider dient transparant te werk te gaan’ kan worden omschreven aan de hand van het volgende item: mensen met een verstandelijke handicap op de hoogte brengen van plannen met betrekking tot hun leven gemaakt door het sociale netwerk (13) (Hove, van, 2000). Bij Stichting Prisma worden deze plannen ‘ondersteuningsplannen’ genoemd (Gesprek mevr. Koenraad, 15-01-2004).
ONDERZOEKSONTWERP
41
Regels en afspraken bestaan uit het volgende: het maken van individuele afspraken met mensen met een verstandelijke handicap vanwege hun unieke karakter (14) (Hove, van, 2000), gelijke rechten voor mensen met een verstandelijke handicap (15) (Emancipatieraad, 1997), eigen verantwoordelijkheden erkennen (16) en eigen plichten erkennen (17) (Schuurman, 2002). Hoe je zelf behandeld wil worden (18) (Hove, van, 2000) is de volgende subdimensie en wordt verder niet aan de hand van items uitgelegd. Deze subdimensie op zich is een item. Ten slotte kan ‘het opgenomen worden in sociale netwerken’ worden uitgelegd aan de hand van het volgende item: mensen met een verstandelijke handicap dienen te worden beschouwd als volwaardige burgers (19) (Valkenburg, 1995). 3.1.3 Keuzevrijheid Subdimensies van keuzevrijheid zijn: mens als een kiezend wezen, kunst van het aanbieden van keuzes, reactievormen, consequenties van keuzes, luisteren naar ‘dromen’ (Hove, van, 2000) en het aangaan van een relatie met de cliënt (Ghesquière & Janssens, 2002). De eerste subdimensie van keuzevrijheid, de mens als een kiezend wezen, kan als volgt operationeel worden gedefinieerd: het kunnen (20) en het willen (21) maken van eigen keuzes door mensen met een verstandelijke handicap en rekening houden met andere mensen bij het maken van keuzes (22) (Hove, van, 2000). De kunst van het aanbieden van keuzes bestaat uit de volgende items: beginnen met zeer eenvoudige keuzes (23), inschakelen van de noodzakelijke hulpmiddelen zodat mensen met een verstandelijke handicap eventueel hun keuze aan ons verstaanbaar kunnen maken (24), taalgebruik (25) en tempo (26) aanpassen (Hove, van, 2000). De subdimensie ‘reactievormen’ heeft te maken met het voorbereid zijn op verschillende reacties van cliënten bij het aanbieden van keuzes (27) (Hove, van, 2000). De subdimensie ‘consequenties van keuzes’ zal bij dit onderzoek uit de volgende items bestaan: het sociale netwerk moet bereid zijn rekening te houden met de keuze van een persoon met een verstandelijke handicap (28) en een persoon met een verstandelijke handicap dient een kans te krijgen om zijn keuzes te herzien (29) (Hove, van, 2000). Het luisteren naar de dromen van mensen met een verstandelijke handicap kan worden gerealiseerd door belangstelling te tonen voor wensen van personen met een verstandelijke handicap (30) (Hove, van, 2000). De laatste subdimensie van keuzevrijheid, het aangaan van een relatie met een persoon met een verstandelijke handicap, kan worden ingedeeld in de volgende items: het aangaan van een relatie met een persoon met een verstandelijke handicap (31) en mensen met een verstandelijke handicap hebben behoefte aan relaties met andere mensen (32) (Ghesquière & Janssens, 2000).
42
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
3.1.4 Inspraak en participatie De dimensie inspraak en participatie, een afhankelijke variabale, kan worden onderverdeeld in de volgende subdimensies: het verschaffen van informatie aan mensen over zaken die hen aangaan, het recht om gehoord te worden, het recht van mensen om beslissingen te kunnen nemen (Hove, van, 2000) en zelfontplooiing (Valkenburg, 1995). De eerste subdimensie kan worden onderverdeeld in de volgende twee items: het tijdig verschaffen van informatie aan mensen met een verstandelijke handicap over zaken die hen aangaan (33) en het verschaffen van gedecodeerde informatie aan mensen met een verstandelijke handicap over zaken die hen aangaan (34) (Hove, van, 2000). Het recht om gehoord te worden (35) (Hoven, van, 2000; Jansen, 1997) is zowel een subdimensie als een item. De dimensie ‘het recht van mensen om beslissingen te kunnen nemen’ houdt in dat mensen met een verstandelijke handicap de kans krijgen om mee te beslissen over zaken die hen aangaan (36) (Jansen, 1997; Hove, van, 2000; Schuurman, 2002). Ten slotte bestaat zelfontplooiing uit de volgende items: het kunnen bepalen waar je voor bent (37), het kunnen bepalen hoe je keuzes tot je individuele identiteitsvorming kunnen leiden (38) en begrijpen hoe je kunt bijdragen aan diverse structuren in je alledaagse sociale context (39) (Valkenburg, 1996). 3.1.5 Ondersteuning Subdimensies van ondersteuning zijn: ondersteunende bronnen, ondersteunende functies, intensiteit van de ondersteuning, gewenste uitkomsten (American Association On Mental Retardation, 1997), het geven van ondersteuning op het moment zelf (Gennep, van & Steman, 1997) en ondersteuning biedt de ruimte om te experimenteren (Hove, van, 2000). Onder ondersteunende bronnen vallen: persoonlijk, andere mensen, technologie en diensten. De indicatoren van persoonlijk zijn: vaardigheden (40), mogelijkheid en bereidheid een keuze te maken (41), geld (42), informatie (43) en spirituele waarden (44) (American Association On Mental Retardation, 1997). De indicatoren van andere mensen zijn: groep 1 (mensen die het dichtst bij mensen met een verstandelijke handicap staan, zoals familie, gezin en intieme vrienden) (83), groep 2 (goede vrienden, mensen die iemand aardig vindt en met wie men regelmatig iets doet, zoals buren, medeleerlingen op school of collega’s op het werk) (84), groep 3 (mensen uit reguliere zorg- en dienstverlening, zoals huisarts, thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk en RIAGG) (85) en groep 4 (mensen uit speciale zorg- en dienstverlening, zoals het zorgsysteem, speciale onderwijs en sociale werkvoorziening) (86) (Kröber & Van Dongen, 2000). De indicatoren van technologie zijn: vervoersmogelijkheden (zijn er vervoersmogelijkheden anders dan eigen dienstroosters en vervoer) (45), ac-
ONDERZOEKSONTWERP
43
commodatiemogelijkheden (beschikt de persoon met een verstandelijke handicap over de mogelijkheid om anderen ongestoord te ontvangen) (46) en telecommunicatiemogelijkheden (hebben mensen met een verstandelijke handicap mogelijkheden om te kunnen telecommuniceren) (47) (Hove, van, 2000). Onder diensten vallen zaken die pas gebruikt worden als natuurlijke bronnen niet beschikbar zijn (48) (American Association On Mental Retardation, 1997).
Data verzamelen (62) Evalueren (62) Socialisering (64) Omgang (65) Werken met ‘SSI-Medicaid’ Verdediging van financiële voordelen
Leren
Aanleren van aanpassingsvermogen (71) Manipulatie van ecologische gebeurtenissen (71) Huishouding (73) Zorg voor het aankleden (74) Ondersteuning bij voeding (75)
Ondersteuning bij het gedrag
Ondersteuning thuis
Controle training (68) Crisis interventie (68) Raadgeving (68)
plan-
Ondersteuning op de werkvloer
Financiële ning (67)
Sociale contacten
Representatieve activiteiten
Ondersteunende functies
Veelzijdige instructie (71) Functionele analyse (72) Nadruk op voorafgaande manipulatie (72) Aanpassing met betrekking tot de inrichting (76) Medische hulpmiddelen thuis (76) Begeleidende zorg
Feedback geven (62) Instructies (63) Communiceren (66) Verdediging (66) Ondersteunen bij geldmanagement Bescherming en legale ondersteuning Gebruik maken van ondersteunende technische hulpmiddelen (69)
Tabel 3.2 Ondersteunende functies (American Association On Mental Retardation, 1997)
Werkprestatie vergroting (69) Herontwerpen van werkplichten (70) Werk/taak accommodatie (70) Vormen van een omgeving met effectieve consequenties en minimaliseren van straffen (72) Zorg met betrekking tot schorsing Persoonlijk onderhoud/zorg Mobiliteit
Budgettering Ondersteuning en planning in verband met het inkomen
Toezicht (63) Training (63) Carpooling
Recreatie (77) Bewust zijn van de mogelijkheden in de maatschappij (78) Medische afspraken (80) Medische waarschuwingsapparaten (80) Raadgevende afspraken (80) Controle (80)
Toegang tot de maatschappij
Ondersteuning bij gezondheid
Representatieve activiteiten
Ondersteunende functies
Het innemen van medicijnen (81) Medische interventies (82) Raadgevende interventies (82) Fysieke therapie en gerelateerde activiteiten (82)
Gebruik van mogelijkheden in de samenleving en interactie met mogelijke ondersteuners (78) Bewust zijn van gevaar Veiligheidstraining Noodprocedures Mobiliteit
Vervoerstraining (79) Carpooling
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
De subdimensies van ondersteunende functies zijn ondersteuning: bij het leren, bij het zoeken naar en onderhouden van sociale contacten, bij de financiële zaken, op de werkvloer, bij het gedrag, thuis, bij de toegang tot de maatschappij en bij de gezondheid (American Association On Mental Retardation, 1997). De indicatoren van al deze subdimensies die in de enquête zijn gebruikt, zijn te herkennen aan de hand van het getal tussen de haakjes dat achter de indicator staat. Aangezien sommige indicatoren in principe op hetzelfde neerkomen, komt het ook voor dat hetzelfde getal achter meerdere indicatoren staat. De indicatoren die niet concreet gespecificeerd zijn, zijn bij het maken van de enquête buiten beschouwing gelaten. Hierbij gaat het om de volgende indicatoren van ondersteuning thuis: persoonlijk onderhoud/zorg, begeleidende zorg en zorg met betrekking tot schorsing. Ook een drietal indicatoren van ondersteuning thuis is in de bestudeerde literatuur niet duidelijk omschreven en gespecificeerd en is daarom bij het maken van de enquête niet gebruikt. Het gaat om de volgende indicatoren: noodprocedures, veiligheidstraining en bewust zijn van gevaar. Ook de indicatoren van de financiële planning zijn in de literatuur niet duidelijk gespecificeerd. Vanwege de onduidelijke omschrijvingen van deze indicatoren in de literatuur is er voor gekozen om bij deze subdimensie slechts één indicator te gebruiken, namelijk het omgaan met geld. Ten slotte zijn de indicatoren carpooling en mobiliteit ook buiten beschouwing gelaten, omdat deze indicatoren bij meer dan een subdimensie voorkomen. De subdimensies van de intensiteit van de ondersteuning zijn: persoon, situatie en levensfase (American Association On Mental Retardation, 1997). De indicatoren voor deze subdimensies zijn: ondersteuning geven alleen als clienten het vragen (49), elke cliënt heeft een andere vorm van ondersteuning nodig (50), de hoeveelheid ondersteuning is afhankelijk van de situatie (51) en hoe ouder cliënten zijn, hoe meer ondersteuning ze krijgen (52). De indicatoren van gewenste uitkomsten zijn: het verbeteren van de zelfstandigheid (53) en productiviteit (54) van mensen met een verstandelijke handicap, de creatie van zo gewoon mogelijke omstandigheden (55) en de bevordering van de tevredenheid (56) (American Association On Mental Retardation, 1997). De indicatoren van het geven van ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap op het moment zelf zijn: mensen met een verstandelijke handicap krijgen de kans om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf getraind moeten worden (57) (Gennep, van & Steman, 1997) en de ondersteuning dient gewenst te zijn (58) (Ghesqiuère & Janssens, 2000). Ten slotte kan de laatste subdimensie van ondersteuning, ondersteuning biedt de ruimte om te experimenteren, worden onderverdeeld in de volgende
ONDERZOEKSONTWERP
items: mensen met een verstandelijke handicap dienen zelf te handelen en problemen op te lossen (59), het sociale netwerk dient zich als een coach op te stellen (60), het sociale netwerk dient een evenwicht te vinden tussen mensen aan hun lot overlaten vanuit de bezorgdheid om niet te veel te manipuleren of te beschermen én de neiging om de touwtjes zelf in handen te houden (61) (Hove, van, 2000). 3.2
Onderzoekseenheden
Bij dit onderzoek wordt er onder andere gepoogd een veelzijdig beeld te verkrijgen van het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap en van de ondersteuning aan deze groep mensen vanuit Stichting Prisma. Aangezien in het netwerkdiagram, besproken in paragraaf 2.1.1.e (Kröber & Van Dongen, 2000), alle bruggenbouwers worden genoemd, die betrokken zijn bij het leven van mensen met een verstandelijke handicap, in dit geval de cliënten van Stichting Prisma, is er gekozen om deze groepen als uitgangspunt te gebruiken bij de vaststelling van de onderzoekseenheden. Op deze manier kan uit verschillende invalshoeken worden gekeken naar het emancipatieproces van cliënten van Stichting Prisma en naar de ondersteuning van deze cliënten. In het netwerkdiagram bestaat de eerste groep uit: de familie, het gezin en de intieme vrienden. Er is helaas geen lijst beschikbaar met namen van familie-, gezinsleden en vrienden van de cliënten van Stichting Prisma. Aangezien Stichting Prisma ongeveer vijftienhonderd cliënten heeft, is gezien de tijd en de middelen onmogelijk om na te gaan wie deze bruggenbouwers precies zijn. Deze groep mensen staat meestal het dichtst bij de cliënt en is daarom voor dit onderzoek van groot belang. Stichting Prisma beschikt wel over een lijst met 149 ouders en wettelijke vertegenwoordigers die in een cliëntenraad zitten. Hiermee is de eerste groep onderzoekseenheden gedefinieerd. Er zal wel een representatieve enkelvoudige aselecte steekproef van deze groep worden getrokken, zodat de respondenten een goede afspiegeling van de populatie vormen. Deze vorm van een steekproef wordt gebruikt bij relatief kleine populaties (Korzilius, 2000). Bij de bepaling van de grootte van de steekproef wordt er uitgegaan van een tabel opgenomen in het boek van Korzilius (2000). De eerste groep bestaat uit 149 ouders en wettelijke vertegenwoordigers die in een cliëntenraad zitten. Volgens de steekproefgrootte tabel dienen dan enquêtes uitgedeeld te worden aan 108 4 mensen uit deze groep . De tweede groep bestaat uit goede vrienden, mensen die iemand aardig vindt en met wie men regelmatig iets doet, zoals buren, medeleerlingen op school of collega’s op het werk. Over deze groep zijn helaas ook geen data 4
Een enkelvoudige aselecte steekproef zal worden getrokken door op elk van de 149 briefjes getallen van 1 tot en met 149 op te schrijven en vervolgens op een eerlijke wijze 108 briefjes aselect te pakken. De personen die met het getrokken getal corresponderen, worden bij het onderzoek als respondenten betrokken (Korzilius, 2000)
48
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
beschikbaar. Om deze groep te kunnen definiëren, zou aan iedere cliënt van Stichting Prisma gevraagd moeten worden wie hun goede vrienden zijn, wie ze aardig vinden en met wie ze regelmatig iets doen. Daarnaast zouden van alle personen uit deze groep adressen moeten worden verzameld. Ten slotte zouden de cliënten van Stichting Prisma met een hoog niveau van handicap al niet in staat zijn om aan te geven wie deze personen voor hen zijn, waardoor de populatielijst niet compleet zou zijn. Vanwege deze redenen is er gekozen om deze groep bij dit onderzoek buiten beschouwing te laten. De derde groep zijn mensen uit de reguliere zorg- en dienstverlening, zoals de huisarts, de thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk en het RIAGG. De vierde groep bestaat uit mensen uit de speciale zorg- en dienstverlening, zoals het zorgsysteem, het speciale onderwijs en de sociale werkvoorziening (Kröber & Van Dongen, 2000). Uit een gesprek met de heer Heijstraten van Stichting Prisma is naar voren gekomen dat bij Stichting Prisma elk soort ondersteuning speciaal is. Daarom worden deze twee laatste groepen met elkaar geïntegreerd. Echter in het belang van het onderzoek wordt deze groep anders opgesplitst. De tweede groep worden de ondersteuners, waar de ondersteunders die als oproepmedewerkers in dienst zijn, ook een deel van uitmaken. Van alle lagen in de organisatie staat deze groep het dichtst bij de cliënt. Deze groep bestaat uit 1318 personen. Volgens de tabel voor de bepaling van de grootte van de steekproef, dient er een steekproef te worden getrokken van 300 ondersteuners (Korzilius, 2000). Bij deze groep zal er een systematische steekproef worden getrokken met een aselect be5 gin . Er is gekozen voor deze vorm van een steekpref vanwege een relatief grote populatie (Korzilius, 2000). Ten slotte zal de derde groep bestaan uit alle overige medewerkers, zoals de directie, de locatiemanagers, de divisiemanagers, de thuiszorg, de huisarts. Deze groep mensen heeft het minst/geen contact met de cliënt en bestaat uit 349 personen. De steekproefgrootte voor deze groep zou dan 185 dienen te zijn (Korzilius, 2000). Ook deze steekproef wordt aan de hand van een enkelvoudige aselecte steekproefmethode gekozen, vanwege de relatief kleine populatie (Korzilius, 2000) (zie voetnoot 4 op de vorige pagina). Er is ook gekeken naar de mogelijkheid om de cliënten zelf een enquête in te laten vullen. Stichting Prisma heeft ongeveer vijftienhonderd cliënten. De meeste van hen zijn niet in staat een enquête zelf in te vullen. Dit zou betekenen dat ze geïnterviewd zouden moeten worden. Om later betrouwbare conclusies te kunnen trekken zou er een steekproef getrokken moeten worden van 300 personen. Aangezien het tijdsbestek is dit helaas niet haalbaar.
5
Een systematische steekproef met een aselect begin zal als volgt worden getrokken: de populatieomvang wordt gedeeld door de steekproefomvang (1318/300) en de uitkomst wordt afgerond op een heel getal (5). Het eerste getal wordt aselect gekozen door met een dobbelsteen te gooien en dient te liggen tussen 1 en 4. Alle andere getallen worden daar van afgeleid. Bij het eerste getal wordt 5 bijgeteld, bij het tweede getal wordt 5 bijgeteld etcetera. Alle personen op de populatielijst die met de getrokken getallen corresponderen worden respondenten (Korzilius, 2000).
ONDERZOEKSONTWERP
3.3
Onderzoeksdesign
3.3.1 Theoriegericht en praktijkgericht onderzoek Bij dit onderzoek gaat het om een combinatie van theorie- en praktijkgericht onderzoek. Aan de ene kant wordt er getracht kennis te verwerven omwille van de kennis en aan de andere kant wordt er kennis verworven voor de oplossing van een probleem (Baker, 1999; Korzilius, 2000). Concreet geformuleerd kan dit onderzoek als theoriegericht worden aangemerkt, omdat er wordt bijgedragen aan de systematische kennis in het veld. De begrippen emancipatie en ondersteuning zijn in een conceptueel model met elkaar geintegreerd. Daarnaast wordt er een vragenlijst ontworpen, die ook aan de theoretische kennis kan bijdragen. Het tweede gedeelte van het onderzoek zal praktijkgericht zijn. De verworven kennis over de begrippen zal zodanig worden geïntegreerd, zodat het emancipatie- en ondersteuningsproces binnen Stichting Prisma gedefinieerd worden. Van daaruit kunnen de beleidsplannen worden gemaakt voor de eventuele aanpassingen/verbeteringen van het emancipatie- en ondersteuningsproces binnen Stichting Prisma. 3.3.2 Kwalitatief en kwantitatief onderzoek Een volgende indeling waarmee men onderzoek tracht te karakteriseren, is gebaseerd op de aard van de te verzamelen onderzoeksgegevens. Een goede omschrijving van de kernbegrippen vereist een diepgaand literatuuronderzoek. In dit stadium van het onderzoek worden dan kwalitatieve gegevens verzameld en geanalyseerd. Kwalitatieve gegevens hebben betrekking op de aard, de waarde en de eigenschappen, dus op de kwaliteiten van het onderzochte verschijnsel. De rijkdom en diepgang van gegevens blijven zo bewaard (Korzilius, 2000). Bij een kwantitatief onderzoek tracht men de werkelijkheid via getallen weer te geven (Korzilius, 2000). Bij de analyse en interpretatie van data, verzameld aan de hand van een schriftelijke enquête, zullen kwantitatieve gegevens als de hoeveelheid, de omvang, de frequentie centraal staan (Baarda, De Goede & Teunissen, 1998). Op deze manier is het mogelijk om een grote hoeveelheid antwoorden van alle drie groepen geënquêteerden met elkaar te vergelijken. Daarom kan dit onderzoek ook als kwantitatief worden aangemerkt. 3.3.3 Verkennend, beschrijvend, verklarend, en toetsend onderzoek Ten eerste kan dit onderzoek als verkennend worden beschouwd, omdat het nieuwe kennis probeert op te doen en onbekende gebieden probeert te verhelderen (Baker, 1999; Braster, 2000). Het emancipatie- en ondersteuningsproces van mensen met een verstandelijke handicap zijn recente begrippen die voor de medewerkers van Stichting Prisma gedefinieerd moeten worden. Een verkennend onderzoek dient verantwoord te worden met de beschrijving van concepten waar het onderzoek op gebaseerd is. Daarom heeft dit on-
50
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
derzoek ook een beschrijvend karakter. Dit houdt in dat er reeds bestaande informatie over de concepten emancipatie en ondersteuning zorgvuldig wordt verzameld en verwerkt (Baker, 1999). Vervolgens wordt er bij dit onderzoek gepoogd de relatie tussen deze twee begrippen vast te stellen. Daarom heeft dit onderzoek ook een verklarend karakter (Baker, 1999). Bovendien wordt er ook getracht de werkelijke situatie binnen Stichting Prisma aan de hand van het conceptuele model te verklaren. Aan de hand van de discrepanties tussen de werkelijke situatie en het conceptuele model worden aanbevelingen gedaan voor een betere ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap in hun emancipatieproces door het sociale netwerk. Bij een toetsend onderzoek wordt er ten slotte nagegaan of de, op basis van een theorie geformuleerde hypothesen overeenkomen met de werkelijkheid (Zwaan, van der, 1995). Bij dit onderzoek zal worden gekeken in hoeverre de veronderstellingen die geformuleerd zijn in paragraaf 2.4 overeenkomen met de werkelijke situatie binnen Stichting Prisma. 3.3.4 Literatuuronderzoek Een literatuuronderzoek is ‘een reeks van op elkaar afgestemde activiteiten die het mogelijk maakt betrouwbaar en zuiver vast te stellen wat er in de vakliteratuur gezegd of bekend is over een bepaald verschijnsel of onderwerp’ (Vorst, 1982: 133). Dit onderzoek bestaat volgens Vorst (1982) uit zeven fasen die uiteindelijk tot een betrouwbaar en geldig literatuuronderzoek leiden. Deze fasen zijn: de voorbereiding, een verkenning, een zoekplan maken, systematisch zoeken, het verzamelen van documenten, documenten doornemen, beoordelen en samenvatten en rapporteren. Bij dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de methode van Vorst om begrippen emancipatie(proces) en ondersteuning te beschrijven. Er is vakliteratuur gebruikt uit de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg en uit de bibliotheek van Stichting Prisma. 3.3.5 Survey-onderzoek/Case onderzoek/Belevingsonderzoek Dit onderzoek kan in eerste instantie worden getypeerd als een surveyonderzoek, ‘een onderzoek waarin een overzicht wordt gegeven van een bepaald thema of verschijnsel’ (Korzilius, 2000: 7), in dit geval van emancipatie(proces) en ondersteuning. Er wordt een overzicht gegeven van deze begrippen door bij een groot aantal onderzoekseenheden gegevens te verzamelen over en groot aantal kenmerken. De beste methode voor een zodanige dataverzameling is de schriftelijke enquête (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek worden er data verzameld bij de drie groepen onderzoekseenheden, die reeds in paragraaf 3.2 zijn beschreven. Aan deze groepen mensen wordt gevraagd naar hun meningen, motieven, ideeën, houdingen, persoons- en achtergrondkenmerken betreffende het emancipatie(proces) van en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap. Daarom kan dit onderzoek ook als een belevingsonderzoek worden gety-
ONDERZOEKSONTWERP
peerd. Vervolgens wordt een survey-onderzoek gekenmerkt door kwantitatieve statistische analyses op gegevens (Hertog, den & Van Sluis, 2000; Korzilius, 2000). Ook dit is van toepassing op dit onderzoek. In paragraaf 3.3.2 is reeds besproken waar de kwantitatieve elementen in zitten. De statistische analyse zal in paragraaf 3.5 worden besproken. Een ander kenmerk van dit onderzoek is het trekken van een representatieve steekproef, zodat de respondenten een afspiegeling vormen van de populatie (Korzilius, 2000). Hoe de steekproeven precies zijn getrokken is reeds aan bod gekomen in paragraaf 3.2. Door het aselect trekken van een aantal representatieve steekproeven uit de drie gedefinieerde groepen is het mogelijk om op basis van de onderzochte steekproef uitspraken te doen die gelden voor de hele populatie. Bovendien krijgt men bij een surveyonderzoek de beschikking over systematische gegevens omdat aan alle respondenten op dezelfde manier gelijke vragen worden gesteld (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek gebeurt dat aan de hand van een schriftelijke enquête. Dit betekent dat aan de respondenten een geprecodeerde vragenlijst wordt toegestuurd of uitgedeeld met het verzoek deze ingevuld te retourneren (Fowler, 1988; Brinkman, 2000). Echter aangezien bij dit onderzoek een hedendaags verschijnsel onderzocht wordt in de natuurlijke en historische context, waarin de grenzen tussen dat verschijnsel en de context niet precies zijn aangegeven, kan dit onderzoek ook als een case onderzoek worden getypeerd (Hertog, den & Van Sluijs, 2000). Bij een combinatie van een survey en een case onderzoek spreken Den Hertog en Van Sluijs (2000) van een case survey. 3.4
Dataverzameling
De data zullen, zoals reeds aangegeven, verzameld worden aan de hand van de schriftelijke enquête. Omdat bij dit onderzoek de enquête de enige wijze van dataverzameling zal zijn, zal aan dit meetinstrument veel aandacht besteed worden. Bij het opzetten van de vragenlijst zal zo veel mogelijk worden getracht aan de volgende criteria te voldoen. In een begeleidend schrijven wordt het onderzoek geïntroduceerd (zie bijlage 1). Hier worden de bedoeling van het onderzoek, de opdrachtgever en het belang van de medewerking bekend gemaakt. Tevens wordt de anonimiteit van respondent gegarandeerd. Daarnaast worden er aanwijzingen gegeven over het invullen en inleveren/retourneren van ingevulde vragenlijsten. Op het einde komen naam, adres, telefoonnummer en emailadres van de onderzoeker in verband met eventuele vragen (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek zijn de bedoeling van het onderzoek, de opdrachtgever, het belang van de medewerking en de aanwijzingen over het inleveren en retourneren terug te vinden in het begeleidend schrijven (zie bijlage 1). De anonimiteit van respondent is terug te vinden onder de kop ‘informa-
52
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
tie en invulinstructies’ in de enquête zelf (zie bijlage 3). Er is in overleg met Klaartje Koenraad gekozen op het einde van het begeleidend schrijven haar telefoonnummer en e-mail adres te vermelden, omdat in eerste instantie zij alle respondenten met vragen te woord wou staan. De eerste vragen hebben betrekking op eenvoudige onderwerpen als het geslacht en de leeftijd van respondent. Hierdoor kunnen de respondenten op hun gemak worden gesteld en kan hun vertrouwen worden gewonnen (Korzilius, 2000). De vragen over een zelfde onderwerp dienen zo veel mogelijk bij elkaar te worden gezet (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek zijn alle vragen met betrekking tot een bepaalde dimensie bij elkaar gezet. De meest algemene vragen worden gevolgd door bijzondere, gedetailleerde vragen. Elk nieuw onderwerp wordt van tevoren geïntroduceerd. Aan de andere kant kan er ook worden gekozen voor het door elkaar stellen van vragen. Hiermee kan het response set worden vermeden. Hiermee wordt bedoeld dat de respondenten bij een positieve response set, ongeacht de inhoud van de vragen, neigen naar het geven van positieve antwoorden, dus vaker met ‘ja’ en ‘mee eens’ antwoorden en bij een negatieve response set naar negatieve antwoorden neigen en vaker met ‘nee’ en ‘mee oneens’ antwoorden (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek is er gepoogd dit probleem op te lossen door vragen zowel positief als negatief te stellen. Op het eind is nog ruimte voor eventuele opmerkingen over zaken die respondenten belangrijk vinden, maar die in hun ogen niet of onvoldoende aan bod zijn gekomen. Dit is bij de enquête, opgesteld voor dit onderzoek ook het geval. Daarna worden de respondenten bedankt voor hun medewerking en ze worden ingelicht over verder verloop van het onderzoek (Brinkman, 2000; Hertog, den & Van Sluis, 2000; Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek wordt in het begeleidend 6 schrijven aangegeven dat in de Prismare aandacht zal worden besteed aan het eindresultaat van dit onderzoek. Bij het formuleren van de vragen dient rekening te worden gehouden met de volgende criteria (Brinkman, 2000; Korzilius, 2000): De vragen worden zo kort mogelijk geformuleerd en er worden geen moeilijke woorden gebruikt. Er wordt telkens naar één onderwerp tegelijkertijd gevraagd. Vragen en antwoorden worden zo gesteld dat ze door alle respondenten op een en dezelfde wijze worden begrepen. Er worden daarom ook geen (dubbele) ontkenningen gebruikt. Daarnaast wordt er naar gestreefd geen dubbelzinnige woorden, begrippen en constructies te gebruiken. Ten slotte dienen de vage termen te worden voor6 De Prismare is een weekblad van Stichting Prisma die door de meeste medewerkers wordt gelezen.
ONDERZOEKSONTWERP
komen door frequenties, hoeveelheid en periodes zo ver mogelijk te specificeren en concretiseren. Er worden slechts beweringen gebruikt die op de totale populatie van toepassing zijn. Vragen worden niet suggestief gesteld, zodat alle antwoordmogelijkheden gelijke kans hebben. Woorden als toch, ook, wel en eindelijk worden daarom vermeden. Ook woorden zoals: alle, geen, altijd, niet, nooit, slechts, nauwelijks, precies, enzovoorts, worden vermeden. Vragen worden zowel positief als negatief gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat er een positieve response set komt en wordt de betrouwbaarheid vergroot. Ten slotte worden de schijndilemma’s vermeden. Er worden geen vragen gesteld waarbij uit een aantal mogelijkheden kan worden gekozen, die niet uitputtend zijn. Bij de dataverzameling zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van gesloten vragen met een ordinaal meetniveau. De respondent kruist een van de gegeven antwoordmogelijkheden aan. Het gebruik van deze vragen bevordert de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid. Het nadeel is dat de validiteit in gevaar kan komen omdat er slechts een handvol simpele antwoorden wordt gegeven, terwijl de werkelijkheid veel kleurrijker is. Een aantal vragen zullen als half-open vragen of semi-open vragen worden gesteld. Bij deze vragen is de aard van het antwoord eenduidig en het aantal mogelijke antwoorden is beperkt (Brinkman, 2000). Er zal een zo uniek mogelijk stelsel van antwoorden worden gehanteerd. De geprecodeerde enquêtes (zie bijlage 3) zullen aan alle aselect gekozen respondenten worden verstuurd. Om ervoor te zorgen dat er genoeg ingevulde enquêtes worden geretourneerd, zal gebruik worden gemaakt van een aantal responsverhogende maatregelen. Het onderzoek is reeds aangekondigd in de Prismare (zie bijlage 4). Een week nadat de enquêtes worden verspreid, zal weer in de Prismare een artikel over dit onderzoek worden geplaatst, als een soort geheugensteuntje (zie bijlage 5). Ten slotte zal met elke enquête een begeleidende brief worden gestuurd. Door de combinatie van deze maatregelen kan de respons worden verhoogd (Brinkman, 2000). 3.5
Data-analyse
In figuur 3.3 staan de stappen weergegeven van de data-analysefase. Al deze stappen zullen hieronder worden besproken. 3.5.1 Maken gegevensbestand en codeboek Bij een survey-onderzoek begint de data-analyse met het maken van een codeboek (Korzilius, 2000). Dit is een document waarin informatie over alle
54
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
variabelen in het onderzoek wordt vastgesteld, die vooral betrekking heeft op de wijze waarop de door de respondenten gegeven antwoorden moeten worden gecodeerd (Baker, 1999; Hertog, den & Van Sluijs, 2000). Het codeboek voor dit onderzoek, bestaande uit het vraagnummer, de variabele naam, de variabele label, de vraagomschrijving, de variabele-type en de codering van waarden met eventuele bijzonderheden, is te vinden in bijlage 2. In het codeboek is het meetniveau van de variabelen niet opgenomen, omdat de meeste variabelen een ordinaal meetniveau hebben (variabele 4 tot en met 86). Variabelen geslacht en relatie tot cliënt (1 en 3) hebben een nominaal meetniveau en variabele leeftijd (2) heeft een ratio meetniveau. Er is sprake van een nominaal meetniveau als de waarden van een variabele in feite alleen maar namen zijn. Bij ordinale schalen kennen de verschillende schaalwaarden een volgorde met betekenis en er is sprake van rangorde. Bij intervalschalen wordt het verschil tussen twee meetwaarden berekend en dat verschil wordt vergeleken met andere verschillen tussen meetwaarden. Er is echter geen sprake van een natuurlijk nulpunt. Ten slotte lijkt een rationiveau op een intervalniveau. Het enige verschil is dat het rationiveau wel een nulpunt kent (Hinkle, Wiersma & Jurs, 1998; Brinkman, 2000; Korzilius, 2000). Na de definiëring van de data kunnen de data van de geretourneerde vragenlijsten in het computerprogramma SPSS worden ingevoerd (Korzilius, 2000; Huizingh, 2002; Vocht, de 2002). Maken gegevensbestand en codeboek
Datacontrole
Datamodificatie
Data-analyse ja Data-interpretatie
Nieuwe vragen nee Rapportage Figuur 3.3 Data- analysefase (Korzilius, 2000)
ONDERZOEKSONTWERP
3.5.2 Datacontrole Vóór de feitelijke analyse worden de data gecontroleerd door het langs lopen van de cellen in het gegevensvenster. Daarnaast kunnen tevens de frequentietabellen worden opgevraagd en gecontroleerd op de niet-bestaande codes (Korzilius, 2000). 3.5.3 Datamodificatie Het bewerken van de gegevens is nodig wanneer de ruwe of originele gegevens niet voldoende informatie bevatten. Er zijn diverse soorten datamodificatie. In dit onderzoek is een aantal vragen negatief gesteld om de respons set te vermijden en hiermee de betrouwbaarheid te vergroten. Deze vragen dienen daarom te worden gespiegeld. Hierbij gaat het om de volgende vragen: 6, 9, 12, 20, 22, 29, 33, 38, 43, 45 en 60 (zie bijlage 3: enquête). Een ander voorbeeld is het berekenen van een gemiddelde score op een attitudeschaal. Bij de omschrijving van de begrippen is er gebruik gemaakt van meerdere indicatoren. Als blijkt dat de betrouwbaarheid van deze indicatoren voldoende is, kan er van deze schalen één score worden berekend (Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek zullen de somscores worden berekend van variabelen bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid en inspraak en participatie. Ten slotte zullen de ondervraagde personen die in categorieën locatiemanager/stafmanager en anders vallen, in het vervolg als overige medewerkers getypeerd worden. Bij dit onderzoek is het van belang naast de opvattingen van de ouders/familie, wettelijke vertegenwoordigers van mensen met een verstandelijke handicap ook een onderscheid te maken tussen de opvattingen van mensen die het dichtst bij mensen met een verstandelijke handicap staan, ondersteunend personeel, én mensen die weinig of geen contact hebben met deze groep personen, overige medewerkers. Bij de laatst genoemde groep is het niet van belang of het bijvoorbeeld om managers of kantoorpersoneel gaat, omdat deze beide groepen vergeleken met het ondersteunend personeel relatief minder/geen contact hebben met de cliënten. Dit is de reden waarom deze twee groepen worden geïntegreerd (Korzilius, 2000). 3.5.4 Data-analyse Na het voorbereidende werk kan het uiteindelijke data-analyse beginnen. De uitwerking van de data-analyse is terug te vinden in hoofdstuk 4. Bij dit onderzoek zal voor de beschrijving van de huidige situatie binnen Stichting Prisma gebruik worden gemaakt van: frequentieverdelingen, gemiddelden en percentages. Hierbij zal ook onderscheid worden gemaakt tussen de drie ondervraagde groepen respondenten. De diverse groepen zullen met elkaar worden vergeleken om een veelzijdig beeld van alle concepten te kunnen verkrijgen.
56
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Aangezien de variabelen een ordinaal meetniveau hebben, zal aan de hand van de Spearman’s rangcorrelaties worden gekeken of er sprake is van samenhang tussen de variabelen en zal er worden gekeken of de veronderstellingen geformuleerd in paragraaf 2.4 kloppen. Aangezien de variabelen een ordinaal meetniveau hebben, is er voor deze methode gekozen. 3.5.5 Data-interpretatie en rapportage De resultaten van het onderzoek moeten uiteindelijk worden beschreven en teruggekoppeld naar de probleemstelling. Daarmee wordt de cirkel in een onderzoek rond gemaakt. De resultaten worden schriftelijk gerapporteerd in hoofdstuk 4 en 5. 3.6
Kwaliteitseisen
Een waardevol onderzoek moet aan bepaalde criteria met betrekking tot kwaliteit voldoen. Deze criteria zijn: betrouwbaarheid, validiteit, controleerbaarheid en bruikbaarheid (Korzilius, 2000). Ze worden in deze paragraaf achtereenvolgens besproken. 3.6.1 Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid is ‘the degree to which a procedure for measuring produces similar outcomes when it is repeated’ (Baker, 1999: 127). De definitie van Den Hertog en Van Sluijs (2000: 241) is min of meer een letterlijke vertaling hiervan: ‘betrouwbaarheid is de mate waarin herhaalde metingen van een variabele hetzelfde resultaat oplevert’. De betrouwbaarheid kan ten eerste worden vergroot door een zo groot mogelijk aantal onderzoekseenheden te selecteren. Bij dit onderzoek wordt dit gedaan door een representatieve steekproef uit de van te voren gedefinieerde groepen te trekken. De betrouwbaarheid kan vervolgens worden vergroot door meerdere indicatoren te gebruiken voor hetzelfde kernbegrip (Baker, 1999). Dit zal bij dit onderzoek worden gedaan, zoals reeds in paragraaf 3.1 aangegeven is. Bij de vaststelling van betrouwbaarheid wordt er niet gesproken over wel of niet betrouwbaar zijn van een onderzoek, maar de mate van betrouwbaarheid. De statistische maat hiervoor is Cronbach’s alpha (Korzilius, 2000). Deze maat geeft aan of er sprake is van correlatie tussen de indicatoren. De waarde van Cronbach’s alpha kan variëren van 0 tot 1, waarbij 0 betekent dat er totaal geen samenhang is tussen de indicatoren en 1 dat de indicatoren elkaar volledig overlappen. Een betrouwbare schaal heeft bij voorkeur een alpha van 0,70 of hoger. Ligt de waarde onder de 0,50 dan is de schaal onvoldoende betrouwbaar. Bij dit onderzoek zal de betrouwbaarheid worden bepaald aan de hand van de Cronbach’s alpha (Net, van der, 1999; Hertog, den & Van Sluijs, 2000).
ONDERZOEKSONTWERP
3.6.2 Validiteit Validiteit is de waarde of geldigheid van verzamelde gegevens en resultaten van het onderzoek (Hertog, den & Van Sluijs, 2000). Baker (1999) licht dit begrip toe aan de hand van een vraag: Meet ik wat ik wil meten? Deze kwaliteitseis wordt nader toegelicht aan de hand van: inhoudsvaliditeit, begripsvaliditeit, interne validiteit en externe validiteit (Baker, 1999, Hertog, den & Van Sluis, 2000; Korzilius, 2000). a Inhoudsvaliditeit Met inhoudsvaliditeit probeert men vast te stellen of alle aspecten van een begrip goed zijn gemeten. Dit gaat vooral over de vertaling van het te meten begrip in vragen (Korzilius, 2000). Om aan deze validiteit te voldoen is een nauwkeurige literatuuranalyse uitgevoerd betreffende de betekenis en het inhoud van het emancipatie(proces) van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap. Er is gestreefd om diverse opvattingen en theorieën van diverse auteurs in een conceptueel model te integreren. b Begripsvaliditeit Begripsvaliditeit geeft aan of daadwerkelijk is gemeten wat men wilde meten (Korzilius, 2000). Hierbij gaat het om een adequate vertaling van theoretische begrippen naar empirische variabelen (Braster, 2000). Het onderzoek moet vrij zijn van zogenaamde systematische meetfouten (Baker, 1999; Korzilius, 2000). Volgens Judd en Kenny (1981) kan de begripsvaliditeit vergroot worden door meerdere indicatoren per begrip te operationaliseren. Bij dit onderzoek worden er voor het meten van een concept meerdere items gecreëerd en worden er per begrip meerdere vragen gesteld. Ook wordt de begripsvaliditeit bevorderd door data-, methoden-, en theoretische- triangulatie (Baarda, De Goede & Teunissen, 1998). Door gebruik te maken van diverse theorieën en door data te verzamelen van drie verschillende groepen mensen wordt een veelzijdig beeld van de concepten gekregen. c Interne validiteit Interne validiteit is de mate waarin met zekerheid kan worden aangenomen dat een interventie X leidt tot een verandering in Y en dat deze verandering niet door andere oorzaken wordt bepaald (Hertog, den & Van Sluijs, 2000; Korzilius, 2000). Bij dit onderzoek is er slechts sprake van één meting, waarbij zowel onafhankelijke als afhankelijke variabelen op dezelfde tijdstip worden gemeten (Baker, 1999). Hierdoor wordt het moeilijk om deze validiteit te waarborgen. Echter door de in paragraaf 2.4 geformuleerde veronderstellingen te toetsen, is het mogelijk na te gaan of er sprake is van causale relaties tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. d Externe validiteit Externe validiteit is de mate waarin de uitkomsten van een onderzoek kun-
58
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
nen worden gegeneraliseerd (Hertog, den & Van Sluijs, 2000). Deze validiteit is het meest moeilijk te bereiken (Judd & Kenny, 1981). Er moet ten eerste voldaan worden aan de betrouwbaarheid en de begrips- en inhoudsvaliditeit (Baker, 1999). Bovendien moeten de organisaties waar men de data naar toe wil generaliseren over dezelfde kenmerken beschikken als Stichting Prisma. Er is sprake van twee soorten generalisatie. Bij de analytische generalisatie worden de theoretische concepten verder ontwikkeld. Dit is bij dit onderzoek van toepassing. De statistische generalisatie geeft aan dat de resultaten van een onderzoek naar een andere populatie kunnen worden gegeneraliseerd (Baker, 1999; Korzilius, 2000). De gegevens van dit onderzoek zullen statistisch gegeneraliseerd kunnen worden naar een andere organisatie, indien de desbetreffende organisatie over dezelfde kenmerken beschikt als Stichting Prisma. 3.6.3 Controleerbaarheid De controleerbaarheid vormt een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van betrouwbaarheid en validiteit. Controleerbaarheid wil zeggen dat alle overwegingen, genomen beslissingen en stappen verantwoord worden weergegeven. Deze kwaliteitseis kan worden opgesplitst in: duidelijkheid, eenduidigheid en onderbouwing. Duidelijkheid heeft te maken met het zodanig formuleren van begrippen, stappen en conclusies dat een buitenstaander het onderzoek kan reproduceren. Bij dit onderzoek zijn alle begrippen, stappen en conclusies duidelijk weergegeven. De eenduidigheid is gewaarborgd door exacte en ondubbelzinnige weergave van begrippen. Ten slotte zijn alle gemaakte keuzes duidelijk aangegeven en onderbouwd (Korzilius, 2000). 3.6.4 Bruikbaarheid De laatste kwaliteitseis heeft slechts betrekking op praktijkgericht onderzoek. De andere besproken kwaliteitseisen zijn hiervoor noodzakelijke voorwaarden. Bruikbaarheid wordt gezien als de mate waarin de door het onderzoek aangedragen kennis bijdraagt tot een verbetering van te nemen beslissingen. Deze eis kan worden verklaard aan de hand van twee aspecten. Het eerste aspect, de implementatie, geeft aan dat het onderzoek zodanig is opgezet en uitgevoerd dat het ook geschikt is voor het welslagen van de voorgestelde ingreep. Het is pas mogelijk hier op in te gaan als dit onderzoek afgerond is en als het duidelijk is of de voorgestelde ingreep geslaagd is. Met het tweede aspect, het strategische criterium, kan er een inschatting worden gemaakt van de haalbaarheid van de voorgestelde ingreep voor een organisatie of voor beleid. Ook hier kunnen in principe pas nadat het onderzoek is beëindigd zinnige uitspraken over worden gedaan.
4 Resultaten In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek worden besproken. In paragraaf 4.1 wordt het antwoord gegeven op de vierde en de vijfde deelvraag, waarbij de huidige situatie binnen Stichting Prisma omtrent de begrippen het emancipatie(proces) en de ondersteuning in kaart wordt gebracht. Aangezien de ondersteuning een aspect van het emancipatie(proces) is, worden deze twee vragen in dezelfde paragraaf behandeld. In paragraaf 4.2 wordt er vervolgens beschreven in hoeverre er sprake is van discrepanties tussen het emancipatie(proces) van mensen met een verstandelijke handicap en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap binnen Stichting Prisma én het model opgesteld op basis van de bestaande kennis over het emancipatie(proces) en de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap. Dit is tevens het antwoord op de zesde deelvraag. Vervolgens zal in paragraaf 4.3 worden aangegeven op welke punten Stichting Prisma in de toekomst aandacht moet besteden. Hierbij wordt ook ingegaan op de aandachtspunten voor de drie gedefinieerde groepen van bruggenbouwers. Ten slotte wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk gekeken naar de correlaties en naar de in hoofdstuk twee geformuleerde veronderstellingen. Hoofdstuk 2 Theoretische verantwoording Hoofdstuk 1 Afbakening van het onderzoekskader
Hoofdstuk 4 Resultaten
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen Hoofdstuk 3 Onderzoeksontwerp
Hoofdstuk 6 Beperkingen
Figuur 4.1 Opbouw onderzoeksrapport Na het trekken van de drie representatieve steekproven zijn er in totaal 593 enquêtes verstuurd; 108 naar de ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers van de cliënt die in een cliëntenraad zitten, 300 naar de ondersteuners en 185 naar de overige medewerkers (zie ook paragraaf 3.2). Er zijn 194 bruikbare enquêtes geretourneerd, op basis waarvan de conclusies zullen worden getrokken; 40 enquêtes zijn afkomstig van de ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers van de cliënt, 100 enquêtes zijn afkomstig van de ondersteuners en 54 van de overige medewerkers, zie ook figuur 4.2. Het totale responspercentage is 33%. Als er wordt gekeken naar elke groep afzonderlijk is het responspercentage van de ouders/ familie/ wettelijke verte-
60
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
genwoordigers die in een cliëntenraad zitten (40/108) 37 %, van het ondersteunend personeel (100/300) 33,3 % en van de overige medewerkers (54/185) 29 %. Volgens Brinkman (2000) valt een responspercentage tussen de 25 en 40 procent onder de landelijke norm en kan deze als redelijk worden beschouwd. Tabel 4.2 Respons
Frequency Valid
Ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger Begeleiders Overige medewerkers Totaal
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
40
20.6
20.6
20.6
100
51.5
51.5
72.2
54
27.8
27.8
100.0
194
100.0
100.0
Voor de verdere bespreking van resultaten, zal eerst worden gekeken naar de betrouwbaarheid van de uitspraken in het meetinstrument, zoals reeds besproken in paragraaf 3.6.1. Voor elke dimensie zal aan de hand van de &URQEDFK¶VDOSKD ZRUGHQJHNHNHQRIKHWPRJHOLMNLVGHEHWURXZEDUHXLtspraken over de verkregen resultaten te doen. De dimensie bewustwordiQJ KHHIW HHQ YDQ 'LW GXLGW RS RQYRldoende betrouwbaarheid. Echter als er item ‘bewustwording van beperkinJHQ¶ ZRUGW ZHJJHODWHQ VWLMJW QDDU HQ LV HU VSUDNH YDQ YROGRHQGH betrouwbaarheid (zie bijlage 6, figuur 1). Daarom zal dit item bij de bespreking van resultaten van het onderzoek worden weggelaten. 'HGLPHQVLHJHOLMNZDDUGLJKHLGKHHIWHHQ YDQZDWYROGRHQGHLV]LH bijlage 6, figuur 2). De betrouwbaarheid van de dimensie keuzevrijheid is 0,7430 wat ruim voldoende is (zie bijlage 6, figuur 3). Ook de dimensie inspraak en participatie heeft voldoende betrouwbaarheid, QDPHOLMN ]LHELMODJHILJXXU De betrouwbaarheid van de dimensie ondersteunende bronnen is zeer laag, ]LHELMODJHILJXXU +HWZHJODten van de items heeft geen zin omdat de betrouwbaarheid laag blijft. Deze dimensie wordt in zijn geheel verwijderd en zal niet meer terugkomen bij de bespreking van resultaten van dit onderzoek. 'H YDQ GH RQGHUVWHXQHQGH IXQFWLHV LV HQ LV GDDUPHH zeer betrouwbaar (zie bijlage 6, figuur 6). De dimensie intensiteit van ondersteuning heeft een betrouwbaarheid van 0,1042 wat zeer laag is (zie bijlage 6, figuur 7). Ook deze dimensie zal worden weggelaten bij de bespreking van resultaten. Vervolgens heeIW GH GLPHQVLH JHZHQVWH XLWNRPVWHQ HHQ YDQ ZDW
RESULTATEN
61
zeer hoog is (zie bijlage 6, figuur 8). Ook de dimensie geven van ondersteuQLQJRSKHWPRPHQW]HOIKHHIWHHQYULMKRJHEHWURXZEDDUKHLGQDPHOLMN 0,7378 (zie bijlage 6, figuur 9). Ten slotte is de betrouwbaarheid van de dimensie ruimte om te experimenteren 0,1982, wat zeer laag is (zie bijlage 4, tabel 10). Ook deze dimensie zal in het vervolg van het onderzoek niet worden gebruikt. Voor de bespreking van resultaten van dit onderzoek is er in eerste instantie het conceptuele model opgesteld, afgebeeld in figuur 2.8 in hoofdstuk 2. Bij de betrouwbaarheidsanalyse is naar voren gekomen dat een aantal dimensies en een item van dit model niet voldoende betrouwbaar zijn voor het trekken van betrouwbare conclusies. Hierbij gaat het om de dimensies: ondersteunende bronnen, intensiteit van ondersteuning en ruimte om te experimenteren én het item van zelfbewustwording ‘bewustwording van beperkingen’. Deze zullen bij de bespreking van de resultaten van dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten. In figuur 4.3 is het nieuwe model weergegeven dat als uitgangspunt zal dienen bij het trekken van conclusies. Het verschil tussen dit model en het conceptuele model afgebeeld in figuur 2.8 is dat bij dit model alle dimensies en items met onvoldoende betrouwbaarheid zijn weggelaten.
4.1
Emancipatie(proces) binnen Stichting Prisma
In deze paragraaf zal het emancipatie(proces) binnen Stichting Prisma worden beschreven. Dit wordt gedaan aan de hand van het model, afgebeeld in figuur 4.3. Bij de bespreking van dit verschijnsel zal rekening worden gehouden met de drie groepen respondenten, namelijk de ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger van de cliënt, de begeleiders en de overige medewerkers. De eerste groep zal voor het gemak in het vervolg van dit onderzoek worden aangeduid als ouders.
62
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Bewustwording: - bewustwording van competenties - omgeving - rechten - sociale perspectieven Gelijkwaardigheid: - macht - normen en waarden - als begeleider transparant te werk gaan - regels en afspraken - manier van behandelen van iemand - opname in sociale netwerken
Inspraak en participatie: - verschaffen van informatie - recht om gehoord te worden - recht om beslissingen te nemen - zelfontplooiing
Keuzevrijheid: - mens als kiezend wezen - aanbieden van keuzes - reactievormen - consequenties van keuzes - luisteren naar ‘dromen’ - relatie met de cliënt
Ondersteuning:
Ondersteunende functies leren sociale contacten financiële planning werkvloer gedrag thuis maatschappij gezondheid
Gewenste uitkomsten verbetering van zelfstandigheid verbetering van productiviteit creatie van zo gewoon mogelijke omstandigheden bevordering van tevredenheid
Geven van ondersteuning op het moment zelf kans om dromen te realiseren zonder training gewenste ondersteuning
Figuur 4.3 Het ‘nieuwe’ model
RESULTATEN
63
4.1.1 Bewustwording De fase van de bewustwording zal worden besproken aan de hand van de volgende aspecten: het bewust worden van jezelf, je omgeving, je rechten als mens in de samenleving en de sociale perspectieven (Hove, van, 2000). 90 % Van de ouders zijn van mening dat de cliënten van Stichting Prisma zich bewust zijn van hun competenties. Het verschil met de andere twee groepen is echter klein. 85 % Van andere medewerkers en 79 % van begeleiders zijn ook van mening dat de cliënten zich bewust zijn van hun competenties. Vervolgens zijn alle groepen het voornamelijk meer mee eens dan mee oneens dat de cliënten van Stichting Prisma hun sociaal netwerk kunnen definiëren. Begeleiders lopen hierbij voorop op andere twee groepen. Ook zijn alle groepen het voornamelijk meer mee eens dan mee oneens dat de cliënten mensen opzoeken die ook en ‘beperking’ hebben en dat door deze interactie het besef ontstaat dat ze net als andere mensen in de samenleving rechten hebben. Ten slotte zijn alle groepen het met name geheel mee eens dat de cliënten weten hoe ze door andere mensen worden gezien, namelijk als mensen met ‘beperkingen’. Vooral ouders zijn van mening dat dit het geval is (72,5 % mee eens). Alle frequentieverdelingen, gemiddelden en percentages van deze dimensie zijn terug te vinden in bijlage 7. 4.1.2 Gelijkwaardigheid Deze dimensie van het emancipatie(proces) wordt besproken aan de hand van de volgende aspecten: macht, onze eigen waarden en normen, als begeleider zijnde transparant te werk gaan, regels en afspraken en een ander behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden (Hove, van, 2000). Alleen ouders (47,5 %) vinden min of meer dat de cliënten van Stichting Prisma niet in de sociale afhankelijkheidsrelaties verkeren. Andere twee groepen vinden dat wel. Daarnaast vinden alle groepen, maar vooral de ouders (80 %) dat de cliënten niet meer hoeven te vragen om wat ze willen, maar dat ze het recht hebben op wat ze willen. Wat de normen en waarden betreft, vinden alle groepen dat de persoonlijke normen en waarden van de begeleiders vrijwel geen invloed hebben op hun omgang met de cliënten. Daarnaast vinden alleen de begeleiders dat de normen en waarden van de samenleving ook geen invloed hebben op hun omgang met de cliënten. Vervolgens zijn alle groepen het voornamelijk meer mee oneens dan mee eens of mee oneens dat de begeleiders transparant te werk gaan. Alle groepen zijn dus van mening dat de cliënten niet voldoende op de hoogte worden gebracht van de plannen gemaakt omtrent hun leven. Daarnaast vinden alle groepen dat de cliënten als individuen worden gezien waarmee individuele afspraken worden gemaakt en dat de cliënten gelijke rechten hebben als andere mensen. Echter alle groepen denken dat de cli-
64
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
enten hun verantwoordelijkheden niet erkennen. De begeleiders vinden bovendien dat de cliënten hun plichten ook niet erkennen. Rond 90 % van alle groepen vindt dat ze cliënten behandelen zoals ze zelf behandeld willen worden. Terwijl de meerderheid van de ouders en begeleiders vindt dat de cliënten als volwaardige burgers worden gezien, vinden de overige medewerkers dit niet. Ook voor deze dimensie geldt dat alle frequentieverdelingen, gemiddelden en percentages terug zijn te vinden in bijlage 7. 4.1.3 Keuzevrijheid De keuzevrijheid zal worden besproken aan de hand van de volgende aspecten: mens als een kiezend wezen, kunst van het aanbieden van keuzes, mogelijke reactievormen, consequenties van keuzes en luisteren naar dromen (Hove, van, 2000). De ouders en begeleiders zijn het met name meer mee eens dan mee oneens dat de cliënten van Stichting Prisma eigen keuzes kunnen maken. De overige medewerkers zijn het hier meer mee oneens dan mee eens. Alle drie groepen, maar vooral de begeleiders (75 %), vinden dat de cliënten eigen keuzes willen maken. Ten slotte vinden de begeleiders en de overige medewerkers dat de cliënten bij het maken van hun keuzes rekening houden met anderen; de ouders vinden van niet. Wat het aspect de kunst van het aanbieden van keuzes betreft, vinden alle drie groepen dat aan de cliënten eerst eenvoudige keuzes worden aangeboden, dat er bij het maken van een keuze alle noodzakelijke hulpmiddelen worden ingeschakeld zodat de keuzes van cliënten duidelijk worden en dat de begeleiders hun taal en tempo aanpassen zodat cliënten ze kunnen begrijpen en volgen. Echter bij de laatste drie aspecten valt wel op dat de begeleiders het hier meer mee eens zijn dan andere twee groepen. Vervolgens zijn alle drie groepen, maar voornamelijk de begeleiders, het mee eens dat de begeleiders voorbereid zijn op diverse reacties van cliënten. Wat de consequenties van keuzes betreft, vinden alle groepen dat de begeleiders rekening houden met de keuze van cliënten. Daarnaast zijn alleen de ouders van mening dat de cliënten niet de kans krijgen hun keuzes te herzien. Bovendien vinden alle groepen dat de begeleiders naar dromen van cliënten luisteren. Ook hier staan begeleiders voorop met 95 %. Ten slotte vinden alle groepen dat de begeleiders het belangrijk vinden een relatie met de cliënt aan te gaan en dat de cliënten graag contact hebben met andere mensen (overige medewerkers 90,7 %). De frequentieverdelingen, gemiddelden en percentages zijn terug te vinden in bijlage 7.
RESULTATEN
65
4.1.4 Inspraak en participatie Deze dimensie wordt besproken aan de hand van: het verschaffen van informatie aan mensen over zaken die hen aangaan, het recht om gehoord te worden, het recht om beslissingen te nemen (Hove, van, 2000) en de zelfontplooiing (Valkenburg, 1995). Alleen ouders zijn van mening dat cliënten op tijd informatie krijgen over zaken die hen aangaan. Alle drie groepen vinden dat cliënten niet begrijpen wat ze te horen krijgen over zaken die hen aangaan. Daarnaast zijn alle groepen het mee eens dat cliënten het recht hebben om gehoord te worden en dat ze het recht hebben om mee te beslissen over zaken die hen aangaan. Ten slotte zijn alle groepen het voornamelijk meer mee eens dan oneens dat de cliënten zelf kunnen bepalen waar ze voor zijn. Alleen de overige medewerkers vinden dat de cliënten weten hoe ze dit kunnen vertalen in een reflexieve, individuele identiteitsvorming en hoe ze kunnen bijdragen aan diverse structuren in hun alledaagse sociale context. Ook voor deze dimensie geldt dat alle gegevens te vinden zijn in bijlage 7. 4.1.5 Ondersteuning Deze dimensie wordt besproken aan de hand van: de ondersteunende functies, de gewenste uitkomsten en het geven van ondersteuning op het moment zelf. Alle drie groepen zijn het voornamelijk meer mee eens dan oneens dat de cliënten op alle zeven gebieden (leren, sociale contacten, financiën, werk, gedrag, thuis, toegang tot maatschappij en gezondheid) worden ondersteund. Daarnaast zijn alle drie groepen, maar vooral de ouders, van mening dat de cliënten meer zelfstandig en productief worden omdat ze ondersteuning krijgen, waardoor ze weer bij kunnen dragen aan hun persoonlijke, sociale en emotionele ontwikkeling. Vervolgens zijn alle drie groepen, maar weer vooral de ouders (82,5 %), het mee eens dat door de ondersteuning de cliënten een ‘zo normaal mogelijk’ leven kunnen leiden, waardoor ze zelf bij kunnen dragen aan de samenleving. Ten slotte zijn alle drie groepen het voornamelijk meer mee eens dan mee oneens dat de cliënten meer tevreden zijn dankzij de ondersteuning. Dit leidt tot meer zelfvertrouwen en meer gevoel voor waarde (American Association On Mental Retardation, 1997). De ondersteuning gegeven op het moment zelf is het laatste aspect van de ondersteuning. De begeleiders en overige medewerkers zijn van mening dat de cliënten geen kans krijgen om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ (Gennep, van & Steman, 1997; Hove, van, 2000). De ouders zijn het niet mee eens en ook niet mee oneens met deze stelling. De begeleiders en overige medewerkers vinden bovendien dat de gegeven ondersteuning niet altijd door cliënten gewenst is. Ook hier hebben de ouders geen uitgesproken mening over.
66
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
4.2
Discrepanties
In deze paragraaf worden de verschillen besproken tussen het conceptuele model besproken in hoofdstuk 2 en de huidige situatie binnen Stichting Prisma. In de figuren die in dit hoofdstuk de discrepanties grafisch weergeven, staat groep 1 voor de ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers van de cliënten, groep 2 voor de begeleiders en groep 3 voor de overige medewerkers. 4.2.1 Bewustwording De fase van bewustwording binnen Stichting Prisma, zoals beschreven door de ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers van de cliënten komt vrijwel overeen met de fase van bewustwording uit het conceptuele model, zoals beschreven door Van Hove (2000). Deze fase wordt in het conceptuele model beschreven aan de hand van de volgende aspecten: de bewustwording van je competenties en beperkingen, je omgeving, je rechten als mens in de samenleving en de sociale perspectieven. Echter om de betrouwbaarheid van deze dimensie te vergroten is het aspect bewustwording van beperkingen weggelaten. Bij al deze aspecten van bewustwording is het verschil in gegeven antwoorden tussen de drie groepen relatief klein (zie figuur 4.4). De ouders zijn vooral van mening dat de cliënten zich bewust zijn van hun competenties en dat ze goed inzicht hebben in de sociale perspectieven, met andere worden dat ze goed inzicht hebben in hoe andere groepen over hen denken. De begeleiders zijn meer dan andere twee groepen van mening dat de cliënten hun sociaal netwerk kunnen definiëren. De overige medewerkers vinden meer dan de overige twee groepen dat de cliënten zich bewust zijn van hun rechten.
4.5 4 3.5 3 2.5 2 1.5 1 0.5 0
groep 1 groep 2 groep 3
bw competenties
bw omgeving
bw rechten
soc. perspectieven
Figuur 4.4 Discrepanties in het bewustwordingsproces
RESULTATEN
67
4.2.2 Gelijkwaardigheid De eerste discrepantie tussen het conceptuele model en de huidige situatie binnen Stichting Prisma met betrekking tot deze dimensie heeft te maken met de sociale afhankelijkheidsrelaties. Volgens het conceptuele model dienen eenzijdige sociale afhankelijkheidsrelaties te worden bestreden en opgeheven. Alleen de ouders geven aan dat dit het geval is. De begeleiders en overige medewerkers vinden dat cliënten nog steeds worden gezien als afhankelijk van anderen. Het volgende verschil zijn de normen en waarden van de begeleiders die volgens het conceptuele model bepalend zijn voor de omgang van begeleiders met de cliënten. Opvallend is dat alle drie groepen van mening zijn dat de persoonlijke normen en waarden van begeleiders geen invloed hebben op hun omgang met cliënten. Tevens vinden alleen de begeleiders dat de normen en waarden van de samenleving geen invloed hebben op hun omgang met de cliënten. Vervolgens dienen de begeleiders, volgens het conceptuele model, de cliënt op de hoogte te stellen van plannen die gemaakt worden omtrent zijn leven door personen uit zijn sociaal netwerk (Hove, van, 2000). In de praktijk is dit volgens alle drie groepen niet het geval. Bij de bespreking van de regels en afspraken is naar voren gekomen dat uitgaande van een gelijkwaardige situatie mensen met een verstandelijke handicap eigen verantwoordelijkheden en plichten dienen te hebben en dat ze daarom niet achter hun handicap mogen schuilen (Schuurman, 2002). Ook hier vinden alle groepen dat de cliënten hun verantwoordelijkheden niet erkennen. Alleen begeleiders vinden dat de cliënten hun plichten ook niet erkennen. Bij de uitwerking van het laatste aspect is naar voren gekomen dat alleen de overige medewerkers over het algemeen niet van mening zijn dat de cliënten als volwaardige burgers worden gezien. Alle andere aspecten van gelijkwaardigheid die hier niet aan bod zijn gekomen, komen grotendeels overeen met het conceptuele model en worden daarom niet besproken, zie ook figuur 4.5.
0
1
2
3
4
5
afh. eisen relatie pers.
transp.
ind. gelijke afspraak rechten
verantw. plichten beh.
Figuur 4.5 Discrepanties bij gelijkwaardigheid
N&W N&W samenl.
soc. netw.
groep 3
groep 2
groep 1
RESULTATEN
4.2.3 Keuzevrijheid Uit het conceptuele model komt naar voren dat de cliënten hun eigen keuzes kunnen en willen maken. Uit de data-analyse komt naar voren dat de overige medewerkers het meer mee oneens dan mee eens zijn dat de cliënten eigen keuzes kunnen maken. De ouders vinden dat bij het maken van hun keuzes de cliënten geen rekening houden met anderen. Vervolgens vinden alleen de ouders dat de cliënten geen kans krijgen om hun keuzes te herzien. Ook hier geldt dat alle andere niet besproken aspecten van de dimensie keuzevrijheid grotendeels met het conceptuele model overeen komen en dat ze daarom hier niet worden besproken.
0
1
2
3
4
5
r e a c tie
re k e n in g houden m et a n d e re n
r e la tie m e t c lië nt
te m p o aanpassen
r e la tie
be hoe fte a a n
h u lp m id d e le n ta a l a a n p a s s e n
Figuur 4.6 Discrepanties bij keuzevrijheid
dr om e n
e e n v o u d ig e keuzes
r e k e ning houde n k e uz e s he r z ie n
e u z e k u n n e n k e u z e w ille n m aeken m aken
gr oe p 3
gr oe p 2
gr oe p 1
g ro e p 3
g ro e p 2
g ro e p 1
RESULTATEN
4.2.4 Inspraak en participatie Volgens het conceptuele model dienen mensen met een verstandelijke handicap tijdige en gedecodeerde informatie te verkrijgen over zaken die hen aangaan. Alleen de ouders zijn van mening dat de cliënten hier op tijd informatie over krijgen. Alle drie groepen vinden dat de cliënten niet begrijpen wat ze te horen krijgen over zaken die hen aangaan. Ten slotte is er sprake van een discrepantie bij het vertalen van opvattingen naar een reflexieve, individuele identiteitsvorming en het bijdragen aan diverse structuren in alledaagse sociale context. Alleen de overige medewerkers zijn van mening dat de cliënten hiertoe in staat zijn. Overige niet besproken aspecten van de dimensie inspraak en participatie komen overeen met het conceptuele model.
0
1
2
3
4
5
tijdige aan
mee
zelf bepalen ind. identit. bijdrage
Figuur 4.7: Discrepanties bij inspraak en participatie
gedecodeerde gehoord
groep 3
groep 2
groep 1
RESULTATEN
4.2.5 Ondersteuning Wat de ondersteuning betreft is er sprake van twee discrepanties bij het aspect ondersteuning op het moment zelf. De begeleiders en de overige medewerkers zijn van mening dat de cliënten geen kans krijgen om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ en dat de gegeven ondersteuning niet altijd door de cliënten gewenst is. De ouders hebben over dit aspect geen uitgesproken mening. 4.3
Aandachtspunten
In deze paragraaf wordt er ingegaan op de aandachtspunten voor Stichting Prisma die naar voren zijn gekomen bij de bespreking van de discrepanties. Hierbij zal in de eerste instantie een onderscheid worden gemaakt tussen de drie groepen bruggenbouwers. In paragraaf 4.3.1 zal worden besproken wat de aandachtspunten zijn met betrekking tot de eerste groep, namelijk de ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers van de cliënt van Stichting Prisma. In paragraaf 4.3.2. zal aandacht worden besteed aan de aandachtspunten met betrekking tot de tweede groep, namelijk de ondersteuners. In paragraaf 4.3.3 zal de laatste groep aan bod komen, namelijk de overige medewerkers. Ten slotte worden in paragraaf 4.3.4. de aandachtspunten voor Stichting Prisma besproken op het organisatorisch niveau. 4.3.1 De ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers Bij de bespreking van de discrepanties tussen het conceptuele model en de huidige situatie binnen Stichting Prisma is naar voren gekomen dat deze groep bruggenbouwers de onderstaande aspecten in het beleid van Stichting Prisma graag anders zou willen zien. De persoonlijke normen en waarden van de begeleiders hebben geen invloed op hun omgang met de cliënten. De begeleiders stellen de cliënten niet op de hoogte van plannen die gemaakt worden omtrent hun leven door personen uit hun sociaal netwerk. De cliënten erkennen niet hun verantwoordelijkheden. Bij het maken van hun keuzes, houden de cliënten geen rekening met anderen. De cliënten krijgen geen kans om hun keuzes te herzien. De cliënten begrijpen niet wat ze te horen krijgen over zaken die hen aangaan. De cliënten kunnen hun opvattingen niet vertalen naar een reflexieve, individuele identiteitsvorming en het bijdragen aan diverse structuren in alledaagse sociale context. Beleidsmatig gezien zou Stichting Prisma in de toekomst haar strategie zodanig aan moeten passen dat de cliënten, indien mogelijk, (meer) betrokken worden bij de ondersteuningsplannen. Deze plannen zouden zodanig moeten worden opgesteld dat de cliënten het kunnen begrijpen en dat ze even-
74
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
tueel de reeds gemaakte keuzes kunnen aanpassen. Ook zouden de cliënten meer verantwoordelijkheden moeten krijgen en ze zouden moeten leren om meer rekening te houden met anderen bij het maken van hun keuzes. De ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers zouden kunnen worden gevraagd naar hun ideeën met betrekking tot de oplossing van deze problematiek en naar hun bijdrage in de ondersteuning van de cliënten van Stichting Prisma in hun emancipatieproces. Deze groep bruggenbouwers zou betrokken kunnen zijn bij het uitleg van de ondersteuningsplannen aan de betreffende cliënt op een voor de cliënt verstaanbare manier. 4.3.2 De begeleiders De begeleiders geven bij dit onderzoek aan de hand van de onderstaande aspecten aan wat ze graag anders zouden willen zien in het beleid van Stichting Prisma. De cliënten worden nog steeds gezien als afhankelijk van anderen. Zowel de persoonlijke normen en waarden van de begeleiders als de normen en waarden van de samenleving hebben geen invloed op hun omgang met de cliënten. De cliënten worden door de begeleiders niet op de hoogte gesteld van plannen die gemaakt worden omtrent hun leven door personen uit hun sociaal netwerk. De cliënten erkennen niet hun verantwoordelijkheden en plichten. De cliënten krijgen geen tijdige en gedecodeerde informatie over zaken die hen aangaan. De cliënten kunnen hun opvattingen niet vertalen naar een reflexieve, individuele identiteitsvorming en het bijdragen aan diverse structuren in alledaagse sociale context. De cliënten krijgen geen kans om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ en ze vinden dat de gegeven ondersteuning niet altijd gewenst is. Beleidsmatig gezien zouden de begeleiders de cliënten op de hoogte moeten stellen over hun ondersteuningplannen. Dit zou op tijd en in een voor de cliënt verstaanbare taal moeten plaatsvinden. Verder zouden de begeleiders eerst moeten nagaan of de cliënten in eerste instantie wel de behoefte hebben aan de ondersteuning. Door ze eerst, in zoverre mogelijk, dingen te laten doen, krijgen de cliënten meer gevoel voor de verantwoordelijkheid en het hebben van plichten en voelen ze zich niet te afhankelijk van anderen. De cliënten zouden meer kans moeten krijgen om dingen te doen die ze zelf graag willen doen. Aangezien deze groep bruggenbouwers heel dichtbij de cliënten staat en aangezien ze meer dan andere groepen over de nodige kennis, vaardigheden en ervaring beschikt, betreffende de omgang met de cliënten, kan deze groep het meest bijdragen aan het emancipatieproces van de cliënten van Stichting Prisma. Bij het maken van de beleidsplannen dient hier rekening mee te worden gehouden.
RESULTATEN
75
4.3.3 De overige medewerkers De overige medewerkers zijn ten slotte van mening dat de volgende aspecten meer aandacht verdienen in het beleid van Stichting Prisma. De cliënten worden nog steeds gezien als afhankelijk van anderen. De persoonlijke normen en waarden van de begeleiders hebben geen invloed op hun omgang met de cliënten. De begeleiders stellen de cliënten niet op de hoogte van plannen die gemaakt worden omtrent hun leven door personen uit hun sociaal netwerk. De cliënten erkennen niet hun verantwoordelijkheden. De cliënten worden niet als volwaardige burgers gezien. De cliënten kunnen niet hun eigen keuzes maken. De cliënten krijgen geen tijdige en gedecodeerde informatie over zaken die hen aangaan. De cliënten krijgen geen kans om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ en ze vinden dat de gegeven ondersteuning niet altijd gewenst is. Een groot aantal respondenten die onder deze laatste groep bruggenbouwers vallen, hebben bij het invullen van de enquête aangegeven dat ze relatief weinig of helemaal geen contact hebben met de cliënten en dat ze daarom twijfelen aan hun bijdrage aan dit onderzoek. Te weinig contact met de cliënten zou één van de redenen kunnen zijn waarom deze groep aangeeft dat de cliënten geen eigen keuzes kunnen maken en dat ze niet als volwaardige burgers worden gezien. Beleidsmatig gezien kan aan de hand van de door deze groep gegeven antwoorden onder andere worden geconcludeerd dat er meer aandacht moet worden besteed aan de ondersteuningsplannen van de cliënten. Dit komt heel opvallend bij alle groepen terug. Bij deze groep bruggenbouwers is het moeilijk aan te geven hoe ze zouden kunnen bijdragen aan het emancipatieproces van de cliënten van Stichting Prisma. De medewerkers die werkzaam zijn in de administratie of die in een schoonmaakploeg zitten, hebben bij het verrichten van hun werkzaamheden geen contact met de cliënten en ze hoeven bij het vervullen van hun functie over geen vaardigheden te beschikken die het emancipatieproces van de cliënten van Stichting Prisma kunnen bevorderen. 4.3.4 Stichting Prisma In deze paragraaf zal op het organisatorische niveau worden ingegaan op de aandachtspunten voor Stichting Prisma. In de beleidsstukken van Stichting Prisma wordt aangegeven dat Stichting Prisma in gesprek gaat met de cliënten en hun omgeving om erachter te komen wat de cliënten willen. Vervolgens volgt er een gezamenlijk ontwikkelingsproces om een plaats in de samenleving te verwerven. Echter uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de cliënten niet op de hoogte worden gesteld van de ondersteuningplannen en dat de eventuele informatie die ze
76
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
over dit proces verkrijgen niet op tijd wordt gegeven en onduidelijk is. In de toekomst zou het bestuur van Stichting Prisma plannen moeten maken met betrekking tot de ondersteuningsplannen, waarin een vereiste zou moeten zijn om het ontwikkelingsproces werkelijk gezamenlijk op te stellen. De cliënt zou vanaf het begin hier bij betrokken moeten zijn, aangezien zijn wensen en behoeften centraal staan. De cliënt zou, in samenwerking met alle andere bruggenbouwers die bij zijn ondersteuningsplan betrokken zijn, direct door de begeleiders geïnformeerd moeten worden over alle gemaakte plannen. Sterker nog, de cliënt dient te participeren in het opstellen van zijn ondersteuningsplan. Als de cliënt zelf aangeeft wat zijn wensen en behoeften zijn, dan kan Stichting Prisma contacten gaan leggen met andere instanties die eventueel ervoor kunnen zorgen dat de dromen van de cliënten in vervulling komen. Hierbij valt te denken aan woningbouwverenigingen, scholen, maatschappelijk werk, diverse bedrijven waar de cliënten eventueel als de werknemers aan de slag kunnen of recreatieclubs. Op deze manier kan Stichting Prisma bijdragen aan het leggen van de bruggen naar de sociale omgeving, waardoor het sociale netwerk van de cliënten kan worden uitgebeid. Het is ook mogelijk om bijvoorbeeld een symposium te organiseren waarbij verschillende bruggenbouwers worden uitgenodigd om te praten over de ondersteuningsplannen. Door bruggenbouwers regelmatig elkaar te laten ontmoeten, kunnen ze elkaar beter leren begrijpen en kunnen ze beter bijdragen aan de ondersteuning van de cliënten in hun emancipatieproces. Ook de overige medewerkers zouden hierbij aanwezig moeten zijn. Uit de enquête blijkt dat ze relatief weinig of helemaal geen contact hebben met de cliënten en dat ze daarom weinig kennis hebben over waar het bij Stichting Prisma werkelijk om gaat, de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap. Een andere oplossing zouden de meeloop dagen kunnen zijn. Door de organisatie van deze dagen door het bestuur kunnen de overige medewerkers meer inzicht krijgen in de werkzaamheden ten behoeve van de ondersteuning aan de cliënten. Echter bij het opstellen van de beleidsplannen met betrekking tot de ondersteuningsplannen dient er met name rekening te worden gehouden met de begeleiders. Deze bruggenbouwers staan het dichtst bij de cliënten ze beschikken meer dan andere bruggenbouwers over de nodige kennis, vaardigheden en ervaring, betreffende de omgang met de cliënten. Daarom kunnen deze bruggenbouwers het meest bijdragen aan het emancipatieproces van de cliënten van Stichting Prisma. Tijdens een symposium kunnen ze aan de andere bruggenbouwers vertellen over hun kennis, vaardigheden en ervaringen en hen advies geven bij de ondersteuning aan de cliënten van Stichting Prisma.
RESULTATEN
4.4
77
Correlaties en hypothesen
Aan de hand van de Spearman’s rangcorrelaties zal worden gekeken naar de samenhang tussen de dimensies. Aangezien het bij dit onderzoek voornamelijk gaat om het vergelijken van het conceptuele model met de werkelijke situatie binnen Stichting Prisma, zijn bij dit onderzoek met name de frequentieverdelingen, gemiddelden en percentages belangrijk. Bij dit onderzoek gaat het niet om het toetsen van de reeds bestaande theorie. Daarom zal in deze paragraaf alleen worden gekeken naar de geformuleerde veronderstellingen. Er zal geen aandacht worden besteed aan de correlaties tussen alle items onderling. Uit de verkregen resultaten (zie bijlage 8) komt naar voren dat de volgende vier alternatieve hypothesen bij dit onderzoek kunnen worden aanvaard: Hoe beter het bewustwordingsproces, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Hoe beter de gelijkwaardigheid, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Hoe beter de ondersteuning, hoe groter de keuzevrijheid. Hoe beter de ondersteuning, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Tevens kan worden geconcludeerd dat er samenhang is aangetoond tussen de volgende variabelen: bewustwordingsproces én inspraak en participatie, gelijkwaardigheid én inspraak en participatie, ondersteuning en keuzevrijheid én tussen ondersteuning en inspraak en participatie. Aangezien bij de volgende drie hypothesen de overschrijdingskans te groot is, kan er worden geconcludeerd dat er bij dit onderzoek geen samenhang is aangetoond tussen de betreffende variabelen (Net, van der, 1999). Daarom dienen de volgende drie alternatieve hypothesen te worden verworpen: Hoe groter de keuzevrijheid, hoe meer mogelijkheid tot inspraak en participatie. Hoe beter de ondersteuning, hoe groter de bewustwording. Hoe beter de ondersteuning, hoe beter de gelijkwaardigheid. In het concreet betekent dit dat de data over deze laatste drie verworpen alternatieve hypothesen niet kunnen worden gegeneraliseerd naar de gehele populatie, maar dat ze slechts betrekking hebben op de bij dit onderzoek betrokken respondenten.
5
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden eerst antwoorden gegeven op alle deelvragen en uiteindelijk op de centrale vraagstelling: ‘In hoeverre en op welke wijze draagt ondersteuning bij aan het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap, binnen Stichting Prisma?’. Hoofdstuk 2 Theoretische verantwoording Hoofdstuk 1 Afbakening van het onderzoekskader
Hoofdstuk 4 Resultaten Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 3 Onderzoeksontwerp
Hoofdstuk 6 Beperkingen
Figuur 5.1 Opbouw onderzoeksrapport
5.1
Emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap
Uit de literatuur blijkt dat er geen algemene definities van emancipatie zijn. Ze zijn vaak specifiek en hebben betrekking op een bepaalde groep, zoals vrouwen (Pieterse, 1992). Bij dit onderzoek is een emancipatie(model) ontwikkeld aan de hand waarvan het emancipatie(proces) van mensen met een verstandelijke handicap wordt beschreven. Het emancipatie(proces), een oneindig proces (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1998), kan worden beschreven aan de hand van de volgende dimensies: bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid, inspraak en participatie én ondersteuning (Hove, van, 2000). De bewustwording heeft betrekking op: het bewust worden van jezelf, je omgeving, je rechten als mens in de samenleving, de sociale perspectieven en daarmee je achtergestelde positie (Hove, van, 2000). Gelijkwaardigheid wordt gekenmerkt door: macht, onze eigen waarden en normen, als begeleider zijnde transparant te werk gaan, regels en afspraken, een ander behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden (Hove, van, 2000) en opgenomen worden in sociale netwerken (Valkenburg, 1995). Keuzevrijheid kan worden toegelicht aan de hand van: mens als een kiezend wezen, kunst van het aanbieden van keuzes, mogelijke reactievormen, consequenties van keuzes,
80
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
luisteren naar dromen (Hove, van 2000) en relatie met de cliënt (Ghesquière & Janssens, 2000). Vervolgens zijn kenmerken van inspraak en participatie: verschaffen van informatie aan mensen over zaken die hen aangaan, recht om gehoord te worden, recht om beslissingen te nemen (Hove, van, 2000) en zelfontplooiing (Valkenburg, 1995). De laatste dimensie van het emancipatie(proces) is ondersteuning. Deze dimensie wordt besproken in de volgende paragraaf, omdat hier een aparte deelvraag over is geformuleerd. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat de eerste drie dimensies van het emancipatie(proces) onafhankelijke variabelen zijn en dat de dimensie inspraak en participatie een afhankelijke variabele is. 5.2
Ondersteuning van mensen met een verstandelijke handicap
Zoals reeds besproken, is de ondersteuning de vijfde dimensie van het emancipatie(proces). De ondersteuning kan worden omschreven als: ‘... resources and strategies that promote the interests and causes of individuals with or without disabilities; that enable them to access resources, information, and relationships inherent within integrated work and living environments; and that result in their enhanced independence/interdependence, productivity, community integration, and satisfaction’ (American Association On Mental Retardation, 1997: 101). De ondersteuning wordt verder besproken aan de hand van de volgende aspecten: ondersteunende bronnen, ondersteunende functies, intensiteit van de ondersteuning, gewenste uitkomsten (American Association On Mental Retardation, 1997), ondersteuning op het moment zelf gegeven (Gennep, van & Steman, 1997; Ghesqiuère & Janssens, 2000; Hove, van, 2000) en ruimte bieden om te experimenteren (Hove, van, 2000). De ondersteunende bronnen worden gekenmerkt door: persoonlijk (vaardigheden, mogelijkheid en bereidheid een keuze te maken, geld, informatie en spirituele waarden), andere mensen (het sociale netwerk bestaande uit vier groepen), technologie (vervoers-, accommodatie- en telecommunicatiemogelijkheden) en diensten. De ondersteunende functies hebben betrekking op de volgende gebieden: leren, sociale contacten, financiële zaken, werk, gedrag, thuis, toegang tot de maatschappij en gezondheid. De intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de persoon zelf, situatie en levensfase (American Association On Mental Retardation, 1997). Vervolgens zijn de gewenste uitkomsten van ondersteuning: de ondersteuning geven om zelfstandigheid en productiviteit van mensen met een verstandelijke handicap te verbeteren, zo gewoon mogelijke omstandigheden creëren door ondersteuning en de tevredenheid met het bestaan bevorderen. Het geven van ondersteuning op het moment zelf kan worden beschreven aan de hand van de volgende twee aspecten: aan cliënten de kans geven om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind’moeten worden (Gennep, van & Steman, 1997; Hove, van, 2000) en de gewenste ondersteuning (Ghesqiuère & Janssens, 2000).
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
81
Ten slotte wordt het laatste aspect van ondersteuning, namelijk ondersteuning biedt de ruimte om te ‘experimenteren’ gekenmerkt door de volgende drie aspecten: mensen met een verstandelijke handicap dienen zelf te handelen en problemen op te lossen, het sociale netwerk dient zich als een coach op te stellen en het sociale netwerk vindt een evenwicht tussen zelf handelen en cliënten laten handelen (Hove, van, 2000). 5.3 Relatie tussen het emancipatieproces en ondersteuning in haar ideale vorm Uit de literatuur is naar voren gekomen dat de ondersteuning invloed heeft op alle andere aspecten van emancipatie, wat afgebeeld is in figuur 2.5. De ondersteuning heeft dus invloed op bewustwording, gelijkwaardigheid, keuzevrijheid én inspraak en participatie. De ondersteuning is in dit geval een onafhankelijke variabele.
5.4
Emancipatieproces van cliënten van Stichting Prisma
In hoofdstuk 4 is de huidige situatie binnen Stichting Prisma reeds uitvoerig besproken. In deze paragraaf wordt dit nog eens samenvattend weergegeven. Met betrekking tot de bewustwording zijn de drie ondervraagde groepen het voornamelijk mee eens dat de cliënten zich bewust zijn van hun competenties, hun omgeving, hun rechten als mens in de samenleving en de sociale perspectieven. Wat de dimensie gelijkwaardigheid betreft vinden begeleiders en overige medewerkers dat de cliënten van Stichting Prisma afhankelijk zijn van anderen, maar ze vinden wel dat de cliënten tegenwoordig kunnen eisen. Daarnaast hebben de persoonlijke normen en waarden van begeleiders vrijwel geen invloed op hun omgang met de cliënten. Alleen begeleiders vinden dat ook de normen en waarden van de samenleving geen invloed hebben op omgang van begeleiders met de cliënten. De cliënten van Stichting Prisma worden niet voldoende op de hoogte gebracht van plannen gemaakt omtrent hun leven. Aan de andere kant worden er wel individuele afspraken gemaakt met elke cliënt afzonderlijk, vinden alle groepen dat cliënten gelijke rechten hebben als andere mensen en vinden alle groepen dat ze cliënten behandelen zoals ze zelf behandeld willen worden. Alle groepen denken dat de cliënten hun verantwoordelijkheden niet erkennen en begeleiders vinden bovendien dat de cliënten hun plichten ook niet erkennen. De overige medewerkers vinden ten slotte dat de cliënten niet als volwaardige burgers worden gezien. Alle groepen vinden dat de cliënten eigen keuzes willen maken, alleen overige medewerkers vinden dat ze geen eigen keuzes kunnen maken. Daarnaast worden aan cliënten eerst eenvoudige keuzes aangeboden, worden er
82
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
alle noodzakelijke hulpmiddelen ingeschakeld zodat de keuzes van cliënten duidelijk worden, passen begeleiders hun taal en tempo aan zodat cliënten ze kunnen begrijpen en volgen, zijn begeleiders voorbereid op diverse reacties van cliënten, houden begeleiders rekening met de keuze van cliënten, luisteren begeleiders naar ‘de dromen van cliënten’, vinden begeleiders het belangrijk een relatie met de cliënt aan de gaan en hebben cliënten graag contact met andere mensen. Ten slotte vinden alleen de ouders dat cliënten geen kans krijgen om hun keuzes te herzien. Wat inspraak en participatie betreft vinden alleen de ouders dat de cliënten op tijd relevante informatie ontvangen en vinden alle drie groepen dat cliënten niet begrijpen wat ze te horen krijgen over zaken die hen aangaan. Daarnaast vinden alle groepen dat cliënten het recht hebben om gehoord te worden, dat ze het recht hebben om mee te beslissen over zaken die hen aangaan en dat ze zelf kunnen bepalen waar ze voor zijn. Alleen de overige medewerkers vinden dat cliënten ook weten hoe ze dit kunnen gebruiken voor hun identiteitsvorming en hoe ze kunnen bijdragen aan diverse structuren in hun sociale context. De ondersteuning wordt besproken in de volgende paragraaf. 5.5
Ondersteuning aan cliënten van Stichting Prisma
Deze dimensie wordt besproken aan de hand van: ondersteunende functies, gewenste uitkomsten en geven van ondersteuning op het moment zelf, omdat andere aspecten vanwege onvoldoende betrouwbaarheid zijn weggelaten. De ondersteuning aan cliënten van Stichting Prisma op het gebied van leren, sociale contacten, financiën, werk, gedrag, thuis, toegang tot maatschappij en gezondheid is goed. Daarnaast zijn cliënten meer zelfstandig en productief omdat ze worden ondersteund. Vervolgens zijn cliënten dankzij de ondersteuning in staat een ‘zo normaal mogelijk’ leven te kunnen leiden. Ten slotte zijn cliënten meer tevreden dankzij de ondersteuning. De begeleiders en overige medewerkers zijn van mening dat cliënten geen kans krijgen om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ en dat de gegeven ondersteuning niet altijd door cliënten gewenst is.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
83
5.6 Discrepanties: het conceptuele model - de huidige situatie binnen Stichting Prisma In het vorige hoofdstuk zijn al discrepanties besproken tussen het conceptuele model en de huidige situatie binnen Stichting Prisma. Ook hier geldt dat er een nog eens een korte weergave van deze discrepanties zal worden gegeven. Bij dimensie bewustwording is geen sprake van discrepanties. De eerste discrepantie tussen het conceptuele model en de huidige situatie binnen Stichting Prisma met betrekking tot de gelijkheid heeft te maken met de sociale afhankelijkheidsrelaties. De begeleiders en overige medewerkers vinden dat cliënten nog steeds worden gezien als afhankelijk van anderen. Vervolgens vinden alle drie groepen dat de persoonlijke normen en waarden van begeleiders geen invloed hebben op hun omgang met cliënten. Tevens vinden alleen de begeleiders dat de normen en waarden van de samenleving geen invloed hebben op hun omgang met cliënten. Daarnaast stellen begeleiders de cliënten niet op de hoogte van plannen die gemaakt worden omtrent hun leven door personen uit hun sociaal netwerk. Een andere discrepantie is dat de cliënten hun verantwoordelijkheden niet erkennen en volgens begeleiders ook niet hun plichten. Ten slotte vinden overige medewerkers over het algemeen dat de cliënten niet als volwaardige burgers worden gezien. Wat het de keuzevrijheid betreft, vinden overige medewerkers dat de cliënten geen keuzes kunnen maken en zijn ouders van mening dat cliënten geen rekening houden met anderen bij het maken van hun keuzes. Daarnaast vinden ouders dat cliënten geen kans krijgen om hun keuzes te herzien. Bij de dimensie inspraak en participatie is er sprake van drie verschillen. Ten eerste krijgen cliënten volgens de begeleiders en overige medewerkers niet op tijd informatie over zaken die hen aangaan en ze begrijpen volgens alle drie groepen niet wat ze te horen krijgen. Ten slotte vinden de ouders en begeleiders dat cliënten niet in staat zijn hun opvattingen te vertalen naar een reflexieve, individuele identiteitsvorming en dat ze niet in staat zijn bij te dragen aan diverse structuren in hun alledaagse sociale context. Bij de ondersteuning is ten slotte sprake van twee discrepanties. Volgens begeleiders en overige medewerkers krijgen cliënten geen kans om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ en de gegeven ondersteuning is niet altijd door cliënten gewenst. 5.7
Aandacht voor betere ondersteuning binnen Stichting Prisma
In deze paragraaf wordt gepoogd een antwoord te geven op de centrale vraagstelling, namelijk ‘In hoeverre en op welke wijze draagt ondersteuning bij aan het emancipatieproces van mensen met een verstandelijke handicap, binnen Stichting Prisma?’ Aan de hand van het besproken conceptuele model en de huidige situatie binnen Stichting Prisma zijn een aantal discrepanties te voorschijn gekomen,
84
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
die in het vorige paragraaf reeds zijn besproken. Hieruit blijkt op welke terreinen Stichting Prisma volgens de literatuur te kort schiet in de ondersteuning van het emancipatieproces van haar cliënten. Aangezien op het gebied van de bewustwording geen opmerkelijke verschillen te voorschijn zijn gekomen, kan worden geconcludeerd dat Stichting Prisma genoeg aandacht besteedt aan deze dimensie. Bij de dimensie gelijkwaardigheid komt naar voren dat de meerderheid van de respondenten, voornamelijk begeleiders en overige medewerkers, van mening is dat er nog steeds sprake is van eenzijdige sociale afhankelijkheidrelaties. Dit zou voor Stichting Prisma een aandachtspunt moeten zijn. Een van de kernwaarden van Stichting Prisma besproken in hoofdstuk 1 is respect, waarbij centraal staat ‘ik ga met jou om zoals ikzelf ook door anderen tegemoet getreden wil worden’ (Prisma, Stichting, 1999). Deze kernwaarde kan moeilijk worden gerealiseerd als cliënten van Stichting Prisma door anderen worden gezien als personen die afhankelijk zijn van anderen. Het volgende aandachtspunt zijn de normen en waarden van de begeleiders zelf en de samenleving. Deze dienen als uitgangspunt te worden gebruikt bij de omgang met anderen. Dit is echter niet het geval. Vooral begeleiders zouden meer aandacht moeten besteden aan de normen en waarden uit de samenleving bij omgang met cliënten. Daarnaast zouden de cliënten in de toekomst op de hoogte moeten worden gebracht van plannen die gemaakt worden omtrent hun leven door personen uit hun sociaal netwerk. Vervolgens is naar voren gekomen dat cliënten hun verantwoordelijkheden en volgens begeleiders ook hun plichten niet erkennen. Dit probleem zou opgelost kunnen worden door cliënten meer te betrekken bij het opstellen van hun ondersteuningsplannen, waarbij ze meer inspraak zouden moeten krijgen. Hierdoor krijgen ze plichten en wordt hun gevoel voor verantwoordelijkheid groter. Een ander probleem is dat de overige medewerkers vinden dat cliënten niet als volwaardige burgers worden gezien. Dit zou ook kunnen komen omdat deze groep mensen vrijwel geen contact met cliënten heeft. Andere twee groepen die vaker dan deze groep contact hebben met de cliënten, denken hier immers anders over. Aan de andere kant is bij de kernwaarde professionaliteit van Stichting Prisma onder andere opgenomen dat van de medewerkers wordt verwacht dat ze voortdurend bijdragen aan het realiseren van volwaardig burgerschap. Voor de overige medewerkers, die bij het verrichten van hun werkzaamheden weinig of geen contact met de cliënten hebben, is het relatief moeilijk aan te geven hoe ze hier aan kunnen bijdragen. Wat de keuzevrijheid betreft, vinden alleen de overige medewerkers dat clienten hun eigen keuzes niet kunnen maken. Ook hier is het mogelijk dat deze visie te maken heeft met weinig of geen contact met de cliënten. Vervolgens vinden de ouders dat bij het maken van hun keuzes cliënten geen rekening houden met anderen. De cliënten krijgen daarnaast volgens de ouders geen kans om hun keuzes te herzien.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
85
De cliënten krijgen volgens de begeleiders en overige medewerkers niet op tijd informatie over zaken die hen aangaan en ze begrijpen volgens alle drie groepen vaak niet wat ze te horen krijgen over deze zaken. Beleidsmatig gezien zou Stichting Prisma in de toekomst haar strategie zodanig aan moeten passen dat de cliënten, indien mogelijk, (meer) betrokken worden bij de ondersteuningsplannen. De begeleiders zouden hen hierbij op tijd en in een voor hen verstaanbare taal in eerste instantie op de hoogte moeten stellen over deze plannen. In de kernwaarde zorgvuldigheid staat dit immers vermeld (Prisma, Stichting, 2000). Ten slotte is er sprake van een discrepantie bij het vertalen van opvattingen van de cliënten naar een reflexieve, individuele identiteitsvorming en een bijdragen aan diverse structuren in alledaagse sociale context. Dit is heel persoonlijk en afhankelijk van de persoon zelf. Personen met een zwaardere handicap zullen waarschijnlijk niet in staat zijn dit te realiseren. De begeleiders en de overige medewerkers zijn van mening dat cliënten geen kans krijgen om hun dromen te realiseren zonder dat ze vooraf ‘getraind moeten worden’ en dat de gegeven ondersteuning niet altijd door clienten gewenst is. Dit is ook iets wat door Stichting Prisma gecontroleerd kan worden. Cliënten zouden, indien mogelijk, meer vrijheid moeten krijgen om dingen zelf te doen en er zou vaker moeten worden gevraagd of cliënten ondersteund willen worden, voordat men de ondersteuning geeft. Uit de kernwaarde klantgerichtheid van Stichting Prisma komt immers naar voren dat de wensen en behoeften van de klant dienen te worden bevredigd (Prisma, Stichting, 2000). Samenvattend kan worden geconcludeerd dat meer betrokkenheid van de cliënten bij het opstellen, aanpassen en uitvoeren van hun ondersteuningsplannen zou leiden tot de verbetering van de meeste aandachtspunten. De cliënten zouden zich minder afhankelijk van anderen voelen, ze zouden hun verantwoordelijkheden en plichten beter erkennen, ze zouden zelf kunnen bijdragen aan het volwaardige burgerschap, ze zouden in individueel en sociaal opzicht kunnen groeien, ze zouden hun dromen kunnen realiseren en ze zouden kunnen aangeven waar de ondersteuning door hen gewenst is. Ten slotte wordt aangegeven hoe Stichting Prisma op het organisatieniveau kan bijdragen aan een betere ondersteuning van haar cliënten. Ten eerste zou in de beleidsplannen duidelijk en strikt moeten worden aangegeven dat zowel de bruggenbouwers als de cliënten zelf vanaf het begin betrokken moeten zijn bij het maken van de ondersteuningsplannen. Het bestuur zou ook zorg moeten dragen voor de naleving van deze regel. Vervolgens kan Stichting Prisma contacten gaan leggen met andere instanties die eventueel ervoor kunnen zorgen dat de dromen van de cliënten in vervulling komen. Hierbij valt te denken aan woningbouwverenigingen, scholen, maatschappelijk werk, diverse bedrijven waar de cliënten eventueel als de werknemers aan de slag kunnen of recreatieclubs. Op deze manier kan
86
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Stichting Prisma bijdragen aan het leggen van de bruggen naar de sociale omgeving, waardoor het sociale netwerk van de cliënten kan worden uitgebeid. Daarnaast kan Stichting Prisma een symposium organiseren met verschillende bruggenbouwers die over de ondersteuningsplannen komen praten. Op deze manier zullen ze elkaar beter leren begrijpen en zullen ze beter bijdragen aan de ondersteuning van de cliënten in hun emancipatieproces. Door het organiseren van de meeloop dagen zouden de overige medewerkers meer inzicht krijgen in de werkzaamheden ten behoeve van de ondersteuning aan de cliënten. Bij het opstellen van al deze beleidsplannen is het noodzakelijk dat het bestuur rekening houdt met de begeleiders. Zij beschikken over de nodige kennis, vaardigheden en ervaring, betreffende de omgang met de cliënten en kunnen alle andere bruggenbouwers helpen bij de ondersteuning van de cliënten.
6 Beperkingen Hoofdstuk 2 Theoretische verantwoording Hoofdstuk 1 Afbakening van het onderzoekskader
Hoofdstuk 4 Resultaten Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 3 Onderzoeksontwerp
Hoofdstuk 6 Beperkingen
Figuur 6.1 Opbouw onderzoeksrapport
In dit hoofdstuk worden in het kort een aantal beperkingen van dit onderzoek besproken. Ten eerste was het onmogelijk om een representatieve steekproef voor de gehele populatie te trekken. Er is wel een steekproef getrokken uit alle medewerkers, maar van ouders, familieleden, vrienden van cliënten was geen populatielijst beschikbaar. Hierdoor zijn bij dit onderzoek alleen ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers betrokken geweest, die in een clientenraad zitten. De conclusies hebben daarom slechts betrekking op alle medewerkers van Stichting Prisma en alleen ouders/familie/wettelijke vertegenwoordigers die in het cliëntenraad zitten. Echter vanwege het verwerpen van een drietal veronderstellingen, zijn niet alle data naar de gehele populatie generaliseerbaar (zie ook paragraaf 4.4). Daarnaast is er bij dit onderzoek gevraagd naar meningen van een aantal mensen over de cliënten van Stichting Prisma. Het is mogelijk dat de verkregen resultaten afwijken van de werkelijke situatie. Dit is echter gedaan omdat er veel cliënten van Stichting Prisma door hun handicap niet in staat zijn een vragenlijst in te vullen. Een andere beperking is dat er geen onderscheid is gemaakt tussen de verschillende niveaus van handicap. Veel begeleiders hebben bij het invullen van de vragenlijst aangegeven dat de antwoorden op de vragen afhankelijk zijn van de mate van handicap van de cliënt. In het vervolgonderzoek zou een soortgelijk onderzoek uitgevoerd kunnen worden, rekening houdend met de verschillende niveaus van handicap.
88
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
De situatie binnen Stichting Prisma is vervolgens alleen in kaart gebracht aan de hand van de vragenlijsten. Dit heeft invloed op de begripsvaliditeit. De interne validiteit wordt bedreigd door het niet kunnen aantonen van de samenhang tussen de variabelen die in de drie verworpen alternatieve hypothesen voorkomen. Vanwege de vraagtekens bij de begripsvaliditeit en de interne validiteit, zijn er ook een aantal vraagtekens bij de externe validiteit, aangezien onder andere de begripsvaliditeit en de interne validiteit een voorwaarde zijn voor de externe validiteit. Vanwege de onbetrouwbaarheid van een aantal dimensies zijn deze bij de bespreking van de resultaten weggelaten. Door het weglaten van deze stukken zijn de conclusies met de betrekking tot het conceptuele model niet compleet. In het vervolgstudie zou eventueel aandacht besteed kunnen worden aan deze weggelaten dimensies.
Literatuurlijst American Association On Mental Retardation. (1997). Mental Retardation. Definition, Classification, and Systems of Support. Washington, DC: American Association On Mental Retardation. Baker, T.L. (1999). Doing Social Research. Singapore: McGraw-Hill. Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., & Teunissen, J. (1998). Basisboek kwalitatief onderzoek, praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Houten: Stenfert kroeze. Blokland, H.T. (1995). Wegen naar vrijheid. Autonomie, emancipatie en cultuur in de westerse wereld. Amsterdam: Boom. Bouwens, B., & Hoek, J. (1994). Enkel den mensch…Assisië - negentig jaren zorgen voor zorg. Biezenmortel: Assisië. Braster, J.F.A. (2000). De kern van casestudy’s. Assen: Van Gorcum. Brinkman, J. (2000). De vragenlijst. Groningen: Wolters-Noordhoff bv. Buntinx, W. (1999). De Mantel van de Zorg. Beschouwingen over emancipatie van mensen met een verstandelijke handicap in de context van voorzieningen. Buurma, H. (1990). Overheidsmarketing. Culemborg: Lemma. Cummings, T.G., & Worley, C.G. (2001). Organization Development and Change. Cincinnati, Ohio: South-Western College Publishing. Dudevszky S. (2000). Vraaggericht werken. Tijdschrift over Jeugd, 7, 24-25. Elsenga, T. (2002). Ondersteuning aan gehandicapten ‘in bedrijf’. Tilburg: Universiteit van Tilburg, Wetenschapswinkel. Elsevier Boeken B.V. (1987). Nieuwe kleine Winkler Prins in kleur. Deel 6. Amsterdam/Brussel. Emancipatieraad. (1997). De individuele maat als (regel)maat. Den Haag: Emancipatieraad. Faro, C. (2001). Het complexe samenspel tussen vraag en aanbod, honderd jaar zorg voor mensen met een verstandelijke handicap in de maat-
90
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
schappelijke context. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant, Wetenschapswinkel. Festog, Stichting. (1996). www.festog .nl Fowler, F.J. Jr. (1988). Survey Research Methods. Newbury Park: Sage. Garretsen, H.F.L. (2001). Goed geholpen? Over vraagsturing en evidence based werken in zorg en preventie. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Geelen, N. van. (2000). Patiënten winnen. Veranderingen in de gezondheidszorg. Epe: Hooiberg. Gennep, A. van., & Steman, C. (1997). Beperkte burgers. Over volwaardig burgerschap voor mensen met verstandelijke beperkingen. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn/NIZW Uitgeverij. Gennep, A.T.G. van. (2001). Begeleiding van mensen met verstandelijke beperkingen in de nabije toekomst. Vademecum Zorg voor Verstandelijk Gehandicapten, 4020-1 - 4020-20. Ghesquière, P., & Janssens, J.M.A.M. (2000). Van zorg naar ondersteuning: ontwikkelingen in de begeleiding van personen met een verstandelijke handicap. Houten: Bohn Stafleu Loghum. Grotendorst, A., & Dercksen, L. (1998). Vraaggerichte zorg noodzaakt tot zelfsturing. Opleiding & ontwikkeling: tijdschrift over opleiden in arbeidsorganisaties. 11 (9), 15-18. Halsema, A., & Jacobs G. (2002). Over kracht gesproken. Empowerment en diversiteit in zorg en welzijn. Utrecht: Universiteit voor humanistiek. Harberden, P. van, Veldhuis K., & Venrooij, M. van. (2001). Gemeenten sleutelen aan een vraaggerichte organisatie. Openbaar bestuur, 5, 22-25. Hertog, F. den, & Sluijs, E. van. (2000). Onderzoek in organisaties. Een methodologische reisgids. Assen: Van Gorcum & Comp. B.V. Hinkle, D.E., Wiersma, W., & Jurs, S.G. (1998). Applied Statistics for the Behavioral Sciences, Boston: Houghton Mifflin Company. Home Planet. (2001). www.home.planet.nl. Hopman, dr. W.M. (1975). Emancipatie en discriminatie. Een boekje open
LITERATUURLIJST
91
over de betekenis van het onderwijs voor de vrouw. Leiden: Uitgeverij L. Stafleu. Hove, V. van (2000). Naar recht op eigenheid in en bedding van verbondenheid. Ideeën voor begeleiders van mensen met beperkingen. SintAmandsberg (B): Werkcentrum voor Inrichtingswerk en Vrijetijdsbesteding (W.I.V). Huizingh, E. (2002). Inleiding SPSS 11 voor Windows. Schoonhoven: Academic Service. Jacobs, G. (2001). De paradox van kracht en kwetsbaarheid. Empowerment in feministische hulpverlening en humanistisch raadswerk. Amsterdam: SWP. Jansen, L. (1997). Tussen gunst en recht. Cliëntenparticipatie als bijdrage aan burgerschap. Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink. Kemps, drs. H. (1998). Community Care en de maatschappij. Congres: grenzeloos burgerschap. Antwerpen: Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant (PRVM). Kok, R., & Smit. B. (1999). Een ander spoor. Emancipatorisch werken met mensen met een verstandelijke handicap. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn/NIZW Uitgeverij. Korzilius, dr. H. (2000). De kern van survey-onderzoek. Assen: Van Gorcum & Comp. B.V. Kröber, H.R.Th., & Dongen, H.J. van (1997). Mensen met een handicap en hun omgeving. Bouwstenen voor anders denken. Baarn: Uitgeverij H. Nelissen BV. Kröber, H.R.Th., & Dongen, H.J. van. (2000). Kind, gezin en handicap. Strategie voor support bouwstenen voor ondersteuning in de samenleving.Baarn: Uitgeverij H. Nelissen BV. Kunst, drs. P.E.J, Olie, dr. R.L., Romme, dr. A.G.L., & Soeters, dr. J.L. (1999). Organisatie, Leiden: Spruyt, Van Mantgem, & De Does bv. Leeuw, de, A.C.J. (1990). Een boekje over bedrijfskundige methodologie; management van onderzoek. Assen: Van Gorcum. Limpt, W. van. (1998). Community Care; Eigenlijk heel gewoon. Spectrum,
92
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
3. Merks-Van Brunschot, I. (1988). Geschiedenis van de Daniël de Brouwerstichting. Opkomst en ontvlechting van een koepel. Best: Zuidgroep BV Uitgevers. Merks-Van Brunschot, I. (1996). Broeders Penitenten 300 jaar ‘Burgers in Pij’ en de ontwikkeling van eigentijds vrijwilligerswerk in organisatiesociologisch perspectief. Tilburg: Drukkerij H. Gianotten BV. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. (1998). Een kristal van kansen. Emancipatienota OCenW 1998-2002. Den Haag: nv. Sdu. Morgan, G. (1997). Images of Organization. Thousand Oaks: Sage Publications, Inc. Net, Th.Z.J. van der. (1999). Handleiding SPSS voor Windows (versie 7.5, 8 en 9). Tilburg:Katholieke Universiteit Brabant. Oudervereniging Huize Assisië. (1986). Relatie: ouders, oudervereniging, instituut. Oudheusden, J. van (1999). Een nieuwe eeuw, nieuwe verhoudingen? Nederland 1880-1919 op het breukvlak van twee eeuwen. Amsterdam: Meulenhoff Educatief bv. Pettigrew, A.M., & Fenton, E.M. (2000). The Innovating Organization. London: Sage Publications. Pieterse, J.N. (1992). Emancipations, Modern and Postmodern. London: Sage Publications Ltd. Priestley, M. (2001). Disability and the Life Course Global Perspectives. Cambridge: Cambridge University Press. Prisma, Stichting. (1999). Netwerk in opbouw. Prisma, Stichting. (2000). Prisma code. Prisma/NET. (November 2000). De toekomst in eigen handen. Op weg naar volwaardig burgerschap in de plaatselijke samenleving. Renwick, R. (2001). Kwaliteit van het leven voor mensen met een ontwikkelingsstoornis. Congresmap ‘Mensen onder mensen’. Amersfoort: ’s Heeren Loo Zorggroep.
LITERATUURLIJST
93
Richtlijnen individueel onderzoeksvoorstel. (2002). Tilburg: Universiteit van Tilburg. Roebroek, J.M., Cremers, P., Nelissen, J.H.M., & Schell, J. (1994). Keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor mensen met een verstandelijke handicap. Een studie. Tilburg: Federatie van Ouderverenigingen. Rijkschroeff, R.A.L. (1989). Ondersteuning van participatie in de geestelijke gezondheidszorg. Amsterdam: MEBOprint. Rumerry, K. (2002). Disability, Citizenship and Community Care. A case for welfare rights? Hampshire: Ashgate Publishing Limited. Schuurman, M. (2002). Mensen met verstandelijke beperkingen in de samenleving. Een analyse van bestaande kennis en aanwijzingen voor praktijk en verdere kennisverwerving. Utrecht: Landelijk KennisNetwerk Gehandicaptenzorg. Stegeren, W.F. van. (1982). Welzijn en emancipatie. Ontwerp van een emancipatorische andragogie. Amsterdam: Boom. Tak, T. (1974). Moed tot zelfstandigheid. Inleidende opstellen over emancipatie en opvoeding. Amsterdam: Boom. Valkenburg, B. (1995). Participatie in sociale bewegingen. Een bijdrage aan de theorievorming over participatie, emancipatie en sociale bewegingen. Utrecht: Jan van Arkel. Veldhuis, K. (2000). De burger centraal. De vraaggerichte gemeentelijk organisatie. Doctoraalscriptie Beleids- en organisatiewetenschappen, Tilburg: KUB. Vocht, A. de (2002). Basishandboek SPSS 11 voor Windows 98/ME/ 2000/XP. Utrecht: Bijleveld Press. Vorst, H. (1982). Gids voor literatuuronderzoek in de sociale wetenschappen. Meppel: Boom. Whetten, D.A., Cameron K., & Woods, M. (1996). Developing management Skills. Effective Empowerment and Delegation. London: HarperCollins Publishers Ltd. Wieringa, E. (1997). Geloof in ongelimiteerd menselijk potentieel. Indruk, eerste kwartaal.
94
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Yin, R.K. (1989). Case Study Research: Design and Methods. Newbury Park, CA: Sage Publications. Zwaan, A.H van der. (1995). Organisatieonderzoek, leerboek voor de praktijk: het ontwerpen van onderzoek in organisaties. Assen: Van Gorcum.
95
Bijlage 1 Begeleidend schrijven enquête Beste geënquêteerde, Stichting Prisma laat via de wetenschapswinkel van de Universiteit van Tilburg onderzoek doen naar het onderwerp ‘emancipatie’. Prisma wil inzicht krijgen in het proces van de emancipatie van mensen met een verstandelijke handicap. De opgedane kennis uit het onderzoek gaan we gebruiken in de ondersteuning van cliënten. Het onderzoek en de conclusies dragen bij aan de positieve ontwikkeling van de positie van mensen met een handicap in de samenleving. Sandra Kalcik studeert Beleids- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Zij voert het emancipatieonderzoek voor Stichting Prisma uit. De onderzoekster wil in haar eindrapport antwoord geven op een aantal vragen: Wat is emancipatie? Hoe verloopt het proces naar ‘geëmancipeerd zijn’? Kun je mensen met een verstandelijke handicap ondersteunen in hun emancipatieproces? Hoe doe je dat? Voor het onderzoek is het heel belangrijk om inzicht te hebben in hoe geëmancipeerd de door Prisma ondersteunde cliënten op dit moment zijn. Voor dit inzicht is jouw medewerking van groot belang. Je medewerking bestaat uit het invullen van de bij deze brief gevoegde enquête. Vul de enquête in! Hoe hoger de respons, hoe waardevoller de conclusies van het onderzoek zullen zijn! De ingevulde enquête kun je in de daarvoor bestemde antwoordenvelop retourneren aan prisma/NET, vóór 13 februari 2004. In de Prismare zal aandacht aan het eindresultaat van het onderzoek besteed worden. De onderzoeksresultaten worden meegenomen in de beleidsontwikkelingen. Met vragen kan je contact opnemen met Klaartje Koenraad. Bij voorbaat dank voor je medewerking!
Met vriendelijke groeten, mede namens Sandra Kalcik, Klaartje Koenraad stafmedewerker prisma/NET Telefoon: 0416 – 671324 E-mail:
[email protected]
BIJLAGEN
97
Bijlage 2 Codeboek Vraagnummer Naam variabele Variabele label Type Values & value labels
:1 : GESL : Geslacht : Num1.0 : 1 man 2 vrouw
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Type Values & value labels
:2 : LFT : Leeftijd : Num2.0 : leeftijd in jaren (…. t/m … jaar)
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag
:3 : RTC : Relatie tot cliënt : Op welke wijze bent u aan Stichting Prisma verbonden? : Num1.0 : 1 ouder/familie of wettelijke vertegenwoordiger van een cliënt 2 begeleider A, begeleider B, senior begeleider 3 locatiemanager/stafmanager 4 anders
Type Values & value labels
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag kunnen doen. Type Values & value labels
:4 : ZBW1COMP : bewustwording van competenties : Cliënten willen geen hulp bij dingen die ze zelf
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag
:5 : ZBW2BEP : bewustwording van beperkingen : Cliënten weten wat hun ‘beperkingen’ zijn.
: Num1.0 : 1 oneens 2 meer oneens dan eens 3 niet oneens en niet eens 4 meer eens dan oneens 5 mee eens 9 ga/?
98
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Type Values & value labels
: Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag
:6 : BWO : bewustwording van omgeving : Cliënten weten niet uit welke mensen hun sociaal netwerk bestaat. : Num1.0 : zie vraag 4 : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te
Type Values & value labels Bijzonderheden worden gespiegeld Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag king’ hebben. Type Values & value labels
:7 : BWR : bewustwording van rechten : Cliënten zoeken mensen op die ook een ‘beper: Num1.0 : zie vraag
Vraagnummer :8 Naam variabele : BWSP Variabele label : bewustwording van sociale perspectieven Vraag : Cliënten weten dat ze door sommige mensen als mensen met ‘beperkingen’ worden gezien. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels Bijzonderheden worden gespiegeld
:9 : GWM1AFH : bestrijding afhankelijkheidsrelaties : Cliënten zijn afhankelijk van anderen. : Num1.0 : zie vraag 4 : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag willen, ze hebben recht op Type Values & value labels
: 10 : GWM2EIS : cliënten kunnen eisen Cliënten hoeven niet meer te vragen om wat ze wat ze willen. : Num1.0 : zie vraag 4
BIJLAGEN
99
Vraagnummer : 11 Naam variabele : GWNW1P Variabele label : normen en waarden persoonlijk Vraag : Wat ondersteuners zelf goed of slecht vinden, heeft invloed op hoe ze met cliënten omgaan. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer : 12 Naam variabele : GWNW2S Variabele label : normen en waarden samenleving Vraag : Wat anderen goed of slecht vinden, heeft geen invloed op hoe ondersteuners met cliënten omgaan. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Bijzonderheden : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te worden gespiegeld Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag staat. Type Values & value labels
: 13 : GWTRANSP : als begeleider transparant te werk gaan : Cliënten weten wat in hun ondersteuningplan
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag cliënt andere afspraken. Type Values & value labels
: 14 : GWRA1I : individuele afspraken : Omdat elke cliënt anders is, gelden voor elke
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag mensen. Type Values & value labels
: 15 : GWRA2GR : gelijke rechten : Cliënten hebben gelijke rechten als andere
Vraagnummer Naam variabele
: 16 : GWRA3V
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
100
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Variabele label Vraag voor hun eigen daden. Type Values & value labels
: eigen verantwoordelijkheden erkennen : Cliënten vinden dat ze zelf verantwoordelijk zijn : Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 17 : GWRA4P : eigen plichten erkennen : Cliënten vinden dat ze plichten hebben. : Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag worden. Type Values & value labels
: 18 : GWBEH : behandeling van cliënten : Ik behandel cliënten zoals ik zelf behandeld wil
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag zien. Type Values & value labels
: 19 : GWSOCNW : opname in sociale netwerken : Cliënten worden als volwaardige burgers ge-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ken. Type Values & value labels Bijzonderheden worden gespiegeld
: 20 : KVM1KK : eigen keuzen kunnen maken : Cliënten zijn niet in staat eigen keuzes te ma-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 21 : KVM2KW : eigen keuzes willen maken : Cliënten willen eigen keuzes maken. : Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4 : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te
BIJLAGEN
101
Vraagnummer : 22 Naam variabele : KVM3AND Variabele label : rekening houden met anderen bij kiezen Vraag : Bij het maken van hun keuzes houden cliënten geen rekening met andere mensen. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Bijzonderheden : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te worden gespiegeld Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag aangeboden. Type Values & value labels
: 23 : KVAANB1 : eenvoudige keuzes aanbieden : Aan cliënten worden eerst eenvoudige keuzes : Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer : 24 Naam variabele : KVAANB2 Variabele label : hulpmiddelen bij kiezen Vraag : Als cliënten een keuze gaan maken, worden indien nodig noodzakelijke hulpmiddelen ingeschakeld zodat hun keuzes duidelijk worden. (Met noodzakelijke hulpmiddelen worden dingen bedoeld als: concrete verwijzers, foto’s, pictogrammen en tekeningen, gebaren of stemcomputer. Echter ook andere hulpmiddelen zijn mogelijk.) Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer : 25 Naam variabele : KVAANB3 Variabele label : taal aanpassen bij kiezen Vraag : Bij het aanbieden van keuzes aan cliënten, passen ondersteuners hun taal aan, zodat cliënten ze kunnen begrijpen. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer : 26 Naam variabele : KVAANB4 Variabele label : tempo aanpassen bij kiezen Vraag : Bij het aanbieden van keuzes aan cliënten, passen ondersteuners hun tempo aan, zodat cliënten ze kunnen volgen. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4
102
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Vraagnummer : 27 Naam variabele : KVREAC Variabele label : reacties bij kiezen Vraag : Ondersteuners zijn er op voorbereid dat cliënten verschillend reageren bij het aanbieden van keuzes. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag van cliënten. Type Values & value labels
: 28 : KVCONS1 : rekening houden met keuze : Ondersteuners houden rekening met de keuze
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag anderen. Type Values & value labels Bijzonderheden worden gespiegeld
: 29 : KVCONS2 : keuzes kunnen herzien : Cliënten krijgen niet de kans hun keuzes te ver-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag sen van cliënten. Type Values & value labels
: 30 : KVDROMEN : luisteren naar ‘dromen’ : Ondersteuners hebben belangstelling voor wen-
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4 : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te
: Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer : 31 Naam variabele : KVREL1 Variabele label : relatie met cliënten Vraag : Ondersteuners vinden het belangrijk om een relatie met cliënt op te bouwen. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag
: 32 : KVREL2 : behoefte aan relatie met anderen : Cliënten hebben graag contact met andere
BIJLAGEN
mensen. Type Values & value labels
103
: Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ondersteuningplan. Type Values & value labels Bijzonderheden worden gespiegeld
: 33 : IPINFO1 : tijdige informatie : Cliënten krijgen niet op tijd informatie over hun
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ningplan te horen krijgen. Type Values & value labels
: 34 : IPINFO2 : gedecodeerde informatie : Cliënten begrijpen wat ze over hun ondersteu-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag geluisterd. Type Values & value labels
: 35 : IPGEHW : gehoord worden : Cliënten hebben het recht dat naar hen wordt
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag steuningsplan. Type Values & value labels
: 36 : IPBESL : meebeslissen : Cliënten mogen meebeslissen over hun onder-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag langrijk is. Type Values & value labels
: 37 : IPZO1 : zelf bepalen wat belangrijk is : Cliënten kunnen zelf bepalen wat voor hun be-
: Num1.0 : zie vraag 4 : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
104
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Vraagnummer : 38 Naam variabele : IPZO2 Variabele label : individuele identiteitsvorming Vraag : Cliënten begrijpen niet dat ze vooruit gaan als ze zelf keuzes kunnen maken. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Bijzonderheden : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te worden gespiegeld Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag de maatschappij. Type Values & value labels
: 39 : IPZO3 : bijdrage aan maatschappij : Cliënten begrijpen dat ze kunnen bijdragen aan
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ondersteuning. Type Values & value labels
: 40 : OPVRDGH : vaardigheden cliënten : Cliënten die meer zelf kunnen, krijgen minder
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer : 41 Naam variabele : OPKM Variabele label : keuze maken Vraag : Hoe beter cliënten zelf keuzes kunnen maken, hoe minder ze worden ondersteund. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag goed. Type Values & value labels
: 42 : OPG : financiële ondersteuning : De financiële ondersteuning aan cliënten is
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag
: 43 : OPI : informatieve ondersteuning : Cliënten worden niet goed ondersteund bij het
: Num1.0 : zie vraag 4
BIJLAGEN
105
ontvangen, verwerken en geven van informatie. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Bijzonderheden : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te worden gespiegeld Vraagnummer : 44 Naam variabele : OPSW Variabele label : spirituele waarden Vraag : Ondersteuning aan cliënten is afhankelijk van wat cliënten zelf goed of slecht vinden. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer : 45 Naam variabele : OT1 Variabele label : vervoermogelijkheden Vraag : Cliënten die bij iemand op bezoek willen zijn afhankelijk van vervoer van Stichting Prisma. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Bijzonderheden : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te worden gespiegeld Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 46 : OT2 : ongestoord bezoek ontvangen : Cliënten kunnen ongestoord bezoek ontvangen. : Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer : 47 Naam variabele : OT3 Variabele label : telecommunicatie Vraag : Cliënten kunnen gebruik maken van apparaten om in contact te komen met mensen die ergens anders zijn. (Met apparaten worden bijvoorbeeld telefoon of Internet bedoeld. Echter ook andere apparaten zijn mogelijk.) Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer : 48 Naam variabele : ODIENST Variabele label : ondersteunende diensten Vraag : Cliënten worden pas dan ondersteund, als ze iets niet op de gebruikelijke, dagelijkse manier kunnen bereiken.
106
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Type Values & value labels
: Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ten het vragen. Type Values & value labels
: 49 : OINTPERS1 : behoefte aan ondersteuning : Ondersteuning wordt gegeven alleen als cliën-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag steuning nodig. Type Values & value labels
: 50 : OINTPERS2 : vorm van ondersteuning : Elke cliënt heeft een andere vorm van onder-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag gen, verschilt per situatie. Type Values & value labels
: 51 : OINTSIT : situatie : De hoeveelheid ondersteuning die cliënten krij-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ning ze krijgen. Type Values & value labels
: 52 : OINTLFT : leeftijd cliënten : Hoe ouder cliënten zijn, hoe meer ondersteu-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ze meer zelfstandig. Type Values & value labels
: 53 : ORSLZLFS : zelfstandigheid door ondersteuning : Doordat cliënten ondersteuning krijgen, worden
Vraagnummer Naam variabele Variabele label
: 54 : ORSLPROD : productiviteit door ondersteuning
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
: Num1.0 : zie vraag 4
BIJLAGEN
Vraag steund. Type Values & value labels
107
: Cliënten kunnen meer omdat ze worden onder: Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer : 55 Naam variabele : ORSLOMST Variabele label : gewone omstandigheden door ondersteuning Vraag : Door de ondersteuning kunnen cliënten een ‘zo normaal mogelijk’ leven leiden. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag meer tevreden. Type Values & value labels
: 56 : ORSLTVRH : tevredenheid door ondersteuning : Doordat ze ondersteund worden, zijn cliënten : Num1.0 : zie vraag 4
Vraagnummer : 57 Naam variabele : OM1DRM Variabele label : dromen realiseren Vraag : Als cliënten iets willen, worden ze gelijk ondersteund om het te kunnen bereiken. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag gewenst. Type Values & value labels Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag problemen op te lossen. Type Values & value labels
: 58 : OM2GEW : gewenste ondersteuning : Ondersteuning aan cliënten is door hen altijd : Num1.0 : zie vraag 4 : 59 : OEXP1 : eerst zelf problemen oplossen : Cliënten proberen, indien mogelijk, eerst zelf : Num1.0 : zie vraag 4
108
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Vraagnummer : 60 Naam variabele : OEXP2 Variabele label : ondersteuner als coach Vraag : Ondersteuners grijpen in, voordat cliënten de kans hebben gekregen om zelf een oplossing te bedenken. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Bijzonderheden : deze vraag is negatief geformuleerd en dient te worden gespiegeld Vraagnummer : 61 Naam variabele : OEXP3 Variabele label : ondersteunen - loslaten Vraag : Ondersteuners weten waanneer ze cliënten moeten ondersteunen en wanneer ze cliënten iets zelf moeten laten doen. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 4 Vraagnummer : 62 Naam variabele : OFLER1 Variabele label : feedback bij leren Vraag : Kritiek geven als cliënten iets verkeerd doen, zodat ze het de volgende keer beter kunnen doen. Type : Num1.0 Values & value labels : 1 niet 2 weinig 3 regelmatig 4 veel 5 heel veel 9 ga/? Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 63 : OFLER2 : begeleiding bij leren : Cliënten begeleiden bij het leren. : Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 64 : OFSC1 : socialisering : Cliënten in contact brengen met anderen. : Num1.0 : zie vraag 62
BIJLAGEN
109
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 65 : OFSC2 : omgang met anderen : Cliënten aanmoedigen met anderen om te gaan. : Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag deren. Type Values & value labels
: 66 : OFSC3 : communicatie : Cliënten helpen bij gesprekken voeren met an-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 67 : OFFP : omgang met geld : Cliënten ondersteunen bij het omgaan met geld. : Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 68 : OFWERK1 : problemen op werk : Cliënten helpen met problemen op het werk. : Num1.0 : zie vraag 62
: Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer : 69 Naam variabele : OFWERK2 Variabele label : aanpassing werkplek Vraag : Werkplek van cliënten zodanig aanpassen dat ze hun werk ongestoord kunnen doen. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag den van cliënten. Type Values & value labels
: 70 : OFWERK3 : aanpassing werk/taak : Aanpassen van werk/taken aan de mogelijkhe: Num1.0 : zie vraag 62
110
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 71 : OFGDRG1 : gedrag aanpassen : Cliënten leren om zich aan te kunnen passen. : Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag drag in bepaalde situaties. Type Values & value labels
: 72 : OFGDRG2 : gedrag in bepaalde situaties : Cliënten steunen bij het verbeteren van hun ge-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 73 : OFTHUIS1 : huishouden : Cliënten ondersteunen bij het huishouden. : Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 74 : OFTHUIS2 : aankleden : Cliënten helpen met het aankleden. : Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag Type Values & value labels
: 75 : OFTHUIS3 : voeding : Cliënten ondersteunen bij de voeding. : Num1.0 : zie vraag 62
: Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer : 76 Naam variabele : OFTHUIS4 Variabele label : medische hulpmiddelen thuis Vraag : Ervoor zorgen dat er genoeg noodzakelijke medische hulpmiddelen bij cliënten thuis aanwezig zijn. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62
BIJLAGEN
111
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag vorm van recreatie. Type Values & value labels
: 77 : OFMAATS1 : recreatie : Cliënten helpen bij het vinden van de juiste
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag ling om. Type Values & value labels
: 78 : OFMAATS2 : dingen buiten zorginstelling : Cliënten dingen laten doen buiten de zorginstel-
: Num1.0 : zie vraag 62
: Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer : 79 Naam variabele : OFMAATS3 Variabele label : vervoerstraining Vraag : Cliënten stimuleren gebruik te maken van openbaar vervoer, indien mogelijk. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62 Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag spraken. Type Values & value labels
: 80 : OFGEZH1 : medische afspraken : Cliënten helpen herinneren aan medische af-
Vraagnummer Naam variabele Variabele label Vraag van medicijnen. Type Values & value labels
: 81 : OFGEZH2 : innemen medicijnen : Cliënten helpen herinneren aan het innemen
: Num1.0 : zie vraag 62
: Num1.0 : zie vraag 62
Vraagnummer : 82 Naam variabele : OFGEZH3 Variabele label : fysieke therapie Vraag : Fysieke therapie aan cliënten geven en daarbij behorende activiteiten stimuleren. Type : Num1.0
112
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Values & value labels
: zie vraag 62
Vraagnummer : 83 Naam variabele : OGROEP1 Variabele label : ondersteuning groep 1 Vraag : Groep 1: mensen die het dichtst bij cliënten staan, zoals familie, gezin en intieme vrienden. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62 Vraagnummer : 84 Naam variabele : OGROEP2 Variabele label : ondersteuning groep 2 Vraag : Groep 2: goede vrienden en mensen met wie cliënten regelmatig iets doen, zoals buren, medeleerlingen op school of collega’s op het werk. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62 Vraagnummer : 85 Naam variabele : OGROEP3 Variabele label : ondersteuning groep 3 Vraag : Groep 3: mensen uit de reguliere zorg- en dienstverlening, zoals huisarts, thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk en RIAGG. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62 Vraagnummer : 86 Naam variabele : OGROEP4 Variabele label : ondersteuning groep 4 Vraag : Groep 4: mensen uit speciale zorg- en dienstverlening, zoals het speciaal zorgsysteem, speciaal onderwijs of sociale werkvoorziening. Type : Num1.0 Values & value labels : zie vraag 62
BIJLAGEN
113
Bijlage 3 Enquête Informatie en invulinstructies: Er zijn 600 enquêtes verspreid. Uw naam staat niet op de enquête. Uw antwoorden zijn dus anoniem en komen alleen onder ogen van de onderzoekster. Het invullen kost u ongeveer 20 minuten. Voor het gemak wordt in de enquête steeds het woord cliënt gebruikt. Als u de enquête invult als ouder, broer of zus vragen we u het woord cliënt te willen lezen als zoon, dochter, broer of zus. Bij het geven van de antwoorden uitgaan van de situatie ‘zoals die is’, en niet ‘zoals u die graag zou zien’. Er wordt naar uw mening gevraagd. Er bestaan dus geen goede of foute antwoorden. Slechts één antwoordmogelijkheid omcirkelen. Code 9 omcirkelen alleen als de vraag op u niet van toepassing is, of als u het antwoord om een andere reden niet kunt geven. Alle vragen beantwoorden, ook als u denkt dat vragen veel op elkaar lijken.
Basisgegevens: 1. Ik ben een PDQ
YURXZ
2. Wat is uw leeftijd? …… jaar 3. Op welke wijze bent u aan Stichting Prisma verbonden? 2XGHUIDPLOLHYDQHHQFOLsQWZHWWHOLMNHYHUWHJHQZRRUGLJHUYDQHHQFOLsQW %HJHOHLGHU$EHJHOHLGHU%VHQLRUEHJHOHLGHU /RFDWLHPDQDJHUVWDIPanager $QGHUVQO«««««««««««««« 4. Emancipatie: De volgende stellingen gaan over emancipatie van cliënten van Stichting Prisma. Wilt u bij elke stelling één van de antwoordmogelijkheden omcirkelen. 1 = oneens 5 = mee eens 2 = meer oneens dan eens 9 = weet niet/n.v.t. 3 = niet oneens en niet eens 4 = meer eens dan oneens
114
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
oneens 4. 5. 6. 7.
8. 9. 10. 11. 12.
13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
Cliënten willen geen hulp bij dingen die ze zelf kunnen doen. Cliënten weten wat hun ‘beperkingen’ zijn. Cliënten weten niet uit welke mensen hun sociaal netwerk bestaat. Cliënten zoeken mensen op die ook een ‘beperking’ hebben. Cliënten weten dat ze door sommige mensen als mensen met ‘beperkingen’ worden gezien. Cliënten zijn afhankelijk van anderen. Cliënten hoeven niet meer te vragen om wat ze willen, ze hebben recht op wat ze willen. Wat ondersteuners zelf goed of slecht vinden, heeft invloed op hoe ze met cliënten omgaan. Wat anderen goed of slecht vinden, heeft geen invloed op hoe ondersteuners met cliënten omgaan. Cliënten weten wat in hun ondersteuningplan staat. Omdat elke cliënt anders is, gelden voor elke cliënt andere afspraken. Cliënten hebben gelijke rechten als andere mensen. Cliënten vinden dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen daden. Cliënten vinden dat ze plichten hebben. Ik behandel cliënten zoals ik zelf behandeld wil worden. Cliënten worden als volwaardige burgers gezien. Cliënten zijn niet in staat eigen keuzes te maken. Cliënten willen eigen keuzes maken. Bij het maken van hun keuzes houden cliënten geen rekening met andere mensen. Aan cliënten worden eerst eenvoudige keuzes aangeboden. Als cliënten een keuze gaan maken, worden indien nodig noodzakelijke hulpmiddelen ingeschakeld zodat hun keuzes duidelijk worden. (Met noodzakelijke hulpmiddelen worden dingen bedoeld als: concrete verwijzers, foto’s, pictogrammen en tekeningen, gebaren of
eens
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
115
BIJLAGEN
25.
26.
27.
28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39.
stemcomputer. Echter ook andere hulpmiddelen zijn mogelijk.) Bij het aanbieden van keuzes aan cliënten, passen ondersteuners hun taal aan, zodat clienten ze kunnen begrijpen. Bij het aanbieden van keuzes aan cliënten, passen ondersteuners hun tempo aan, zodat cliënten ze kunnen volgen. Ondersteuners zijn er op voorbereid dat cliënten verschillend reageren bij het aanbieden van keuzes. Ondersteuners houden rekening met de keuze van cliënten. Cliënten krijgen niet de kans hun keuzes te veranderen. Ondersteuners hebben belangstelling voor wensen van cliënten. Ondersteuners vinden het belangrijk om een relatie met cliënt op te bouwen. Cliënten hebben graag contact met andere mensen. Cliënten krijgen niet op tijd informatie over hun ondersteuningplan. Cliënten begrijpen wat ze over hun ondersteuningplan te horen krijgen. Cliënten hebben het recht dat naar hen wordt geluisterd. Cliënten mogen meebeslissen over hun ondersteuningsplan. Cliënten kunnen zelf bepalen wat voor hun belangrijk is. Cliënten begrijpen niet dat ze vooruit gaan als ze zelf keuzes kunnen maken. Cliënten begrijpen dat ze kunnen bijdragen aan de maatschappij.
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
Ondersteuning De volgende stellingen hebben betrekking op verschillende aspecten van ondersteuning aan mensen met een verstandelijke handicap. Wilt u bij elke stelling één van de antwoordmogelijkheden omcirkelen. 1 = oneens 2 = meer oneens dan eens 3 = niet oneens en niet eens 4 = meer eens dan oneens
5 = mee eens 9 = weet niet/n.v.t.
116
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
oneens 40. 41. 42. 43.
44. 45. 46. 47.
48.
49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59.
Cliënten die meer zelf kunnen, krijgen minder ondersteuning. Hoe beter cliënten zelf keuzes kunnen maken, hoe minder ze worden ondersteund. De financiële ondersteuning aan cliënten is goed. Cliënten worden niet goed ondersteund bij het ontvangen, verwerken en geven van informatie. Ondersteuning aan cliënten is afhankelijk van wat cliënten zelf goed of slecht vinden. Cliënten die bij iemand op bezoek willen zijn afhankelijk van vervoer van Stichting Prisma. Cliënten kunnen ongestoord bezoek ontvangen. Cliënten kunnen gebruik maken van apparaten om in contact te komen met mensen die ergens anders zijn. (Met apparaten worden bijvoorbeeld telefoon of Internet bedoeld. Echter ook andere apparaten zijn mogelijk.) Cliënten worden pas dan ondersteund, als ze iets niet op de gebruikelijke, dagelijkse manier kunnen bereiken. Ondersteuning wordt gegeven alleen als clienten het vragen. Elke cliënt heeft een andere vorm van ondersteuning nodig. De hoeveelheid ondersteuning die cliënten krijgen, verschilt per situatie. Hoe ouder cliënten zijn, hoe meer ondersteuning ze krijgen. Doordat cliënten ondersteuning krijgen, worden ze meer zelfstandig. Cliënten kunnen meer omdat ze worden ondersteund. Door de ondersteuning kunnen cliënten een ‘zo normaal mogelijk’ leven leiden. Doordat ze ondersteund worden, zijn cliënten meer tevreden. Als cliënten iets willen, worden ze gelijk ondersteund om het te kunnen bereiken. Ondersteuning aan cliënten is door hen altijd gewenst. Cliënten proberen, indien mogelijk, eerst zelf
eens
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
117
BIJLAGEN
60.
61.
problemen op te lossen. Ondersteuners grijpen in, voordat cliënten de kans hebben gekregen om zelf een oplossing te bedenken. Ondersteuners weten waanneer ze cliënten moeten ondersteunen en wanneer ze cliënten iets zelf moeten laten doen.
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
Wilt u hieronder aangeven in hoeverre de uitspraken over het algemeen een rol spelen bij de ondersteuning van cliënten van Stichting Prisma. Bij elke stelling s.v.p. één van de antwoordmogelijkheden omcirkelen. 1 = niet 2 = weinig 3 = regelmatig 4 = veel 5 = heel veel 9 = weet niet/n.v.t. niet 62.
63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76.
77.
heel veel Kritiek geven als cliënten iets verkeerd doen, zodat ze het de volgende keer beter kunnen doen. Cliënten begeleiden bij het leren. Cliënten in contact brengen met anderen. Cliënten aanmoedigen met anderen om te gaan. Cliënten helpen bij gesprekken voeren met anderen. Cliënten ondersteunen bij het omgaan met geld. Cliënten helpen met problemen op het werk. Werkplek van cliënten zodanig aanpassen dat ze hun werk ongestoord kunnen doen. Aanpassen van werk/taken aan de mogelijkheden van cliënten. Cliënten leren om zich aan te kunnen passen. Cliënten steunen bij het verbeteren van hun gedrag in bepaalde situaties. Cliënten ondersteunen bij het huishouden. Cliënten helpen met het aankleden. Cliënten ondersteunen bij de voeding. Ervoor zorgen dat er genoeg noodzakelijke medische hulpmiddelen bij cliënten thuis aanwezig zijn. Cliënten helpen bij het vinden van de juiste
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
118
78. 79. 80. 81. 82.
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
vorm van recreatie. Cliënten dingen laten doen buiten de zorginstelling om. Cliënten stimuleren gebruik te maken van openbaar vervoer, indien mogelijk. Cliënten helpen herinneren aan medische afspraken. Cliënten helpen herinneren aan het innemen van medicijnen. Fysieke therapie aan cliënten geven en daarbij behorende activiteiten stimuleren.
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
Wilt u bij de volgende groepen aangegeven in hoeverre ze over het algemeen bij de ondersteuning van cliënten zijn betrokken. Bij elke stelling s.v.p. één van de antwoordmogelijkheden omcirkelen. 1 = niet 2 = weinig 3 = regelmatig 4 = veel 5 = heel veel 9 = weet niet/n.v.t. 83.
84.
85.
86.
niet Groep 1: mensen die het dichtst bij cliënten staan, zoals familie, gezin en intieme vrienden. Groep 2: goede vrienden en mensen met wie cliënten regelmatig iets doen, zoals buren, medeleerlingen op school of collega’s op het werk. Groep 3: mensen uit de reguliere zorg- en dienstverlening, zoals huisarts, thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk en RIAGG. Groep 4: mensen uit speciale zorg- en dienstverlening, zoals het speciaal zorgsysteem, speciaal onderwijs of sociale werkvoorziening.
heel veel 1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
1
2
3
4
5
9
Opmerkingen/aanvullingen: ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ……………………… Bedankt voor uw medewerking!
BIJLAGEN
Bijlage 4 Aankondiging onderzoek
119
120
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
BIJLAGEN
121
Bijlage 5 Geheugensteuntje Emancipatie! In Prismare 33 heb je al iets kunnen lezen over een enquête over emancipatie. Nu is het bijna zover. Binnenkort krijgen 600 medewerkers van Prisma en leden van LCR’s en CCR een enquête toegestuurd. Prisma laat via de wetenschapswinkel van de Universiteit van Tilburg onderzoek doen naar het onderwerp “Emancipatie”. Zo wordt inzicht gekregen in het proces van de emancipatie van mensen met een verstandelijke handicap. De opgedane kennis uit het onderzoek kunnen we straks gaan gebruiken in de ondersteuning van cliënten. Het onderzoek en de conclusies dragen bij aan de positieve ontwikkeling van de positie van mensen met een handicap in de samenleving. Voor het onderzoek is het heel belangrijk om inzicht te hebben in hoe geëmancipeerd de door Prisma ondersteunde cliënten op dit moment zijn. Voor dit inzicht is jouw medewerking van groot belang. Je medewerking bestaat uit het invullen van de enquête. Dus draag je steentje bij aan belangrijk onderzoek en vul de enquête in! Hoe hoger de respons, hoe waardevoller de conclusies van het onderzoek zullen zijn! Binnen nu en twee weken worden de enquêtes via prisma/NET verstuurd. Voor informatie: Klaartje Koenraad prisma/NET Telefoon: 0416 – 671324 E-mail:
[email protected]
13.9330 15.7577 14.1959 14.0670 13.6340
N of Cases =
194.0
5.9178 8.2467 6.2930 6.0110 4.9068
Scale Variance if Item Deleted
N of Items =
.2698 -.1107 .1853 .2153 .5586
5
S C A L E
Corrected ItemTotal Correlation
-
Figuur 1 Betrouwbaarheid bewustwording
Reliability Coefficients
ZBW1COMP ZBW2BEP BWO BWR BWSP
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
Betrouwbaarheid
A N A L Y S I S
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Bijlage 6 Betrouwbaarheid
122
.3120 .5539 .3794 .3562 .0690
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
33.4607 33.0225 34.5562 33.3876 33.9831 31.7978 31.7753 33.7640 33.4157 31.9213 33.3539
N of Cases =
178.0
Reliability Coefficients
GWM1AFH GWM2EIS GWNW1P GWNW2S GWTRANSP GERA1I GWRA2GR GWRA3V GWRA4P GWBEH GWSOCNW
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
S C A L E
N of Items = 11
.1521 .3017 .1393 .2040 .2836 .1969 .3060 .4558 .3335 .3159 .3861
Corrected ItemTotal Correlation
-
Figuur 2 Betrouwbaarheid gelijkwaardigheid
27.2216 25.4006 29.1070 27.1653 26.1749 29.2018 28.0848 24.8932 26.5720 28.0842 25.1678
Scale Variance if Item Deleted
A N A L Y S I S
BIJLAGEN
.6228 .5830 .6132 .6057 .5868 .6030 .5861 .5473 .5763 .5849 .5619
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
123
124
47.3136 46.3018 47.1302 46.5503 45.9941 46.1183 46.0710 46.1479 46.2959 47.2899 45.9941 46.1420 46.0592
N of Cases =
169.0
Reliability Coefficients
KVM1KK KVM2KW KVM3AND KVAANB1 KVAANB2 KVAANB3 KVAANB4 KVREAC KVCONS1 KVCONS2 KVDROMEN KVREL1 KVREL2
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
S C A L E
N of Items = 13
.2027 .2265 .0380 .4035 .6128 .5344 .6084 .5606 .6497 .1593 .6235 .3471 .0527
Corrected ItemTotal Correlation
-
Figuur 3 Betrouwbaarheid keuzevrijheid
40.3951 41.8548 43.9115 38.4037 37.1845 37.8669 37.9354 37.8887 36.9596 41.2547 38.4702 40.3369 44.3774
Scale Variance if Item Deleted
A N A L Y S I S
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
.7523 .7418 .7645 .7226 .6994 .7079 .7026 .7058 .6958 .7572 .7040 .7293 .7556
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
20.1645 20.5329 18.1513 19.0000 19.8618 20.0724 20.1382
Alpha =
.5875
N of Cases =
152.0
13.1450 11.7737 14.4736 11.0199 9.6828 13.1802 11.3914
Scale Variance if Item Deleted
-
N of Items =
.0993 .3773 .2006 .3967 .5795 .1559 .3836
7
S C A L E
Corrected ItemTotal Correlation
A N A L Y S I S
Figuur 4 Betrouwbaarheid inspraak en participatie
Reliability Coefficients
IPINFO1 IPINFO2 IPGEHW IPBESL IPZO1 IPZO2 IPZO3
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
BIJLAGEN
.6302 .5243 .5840 .5129 .4284 .6001 .5196
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
125
126
38.5317 39.0079 39.1984 39.6349 39.7778 39.5635 39.2778 38.7143 39.6587 38.8016 39.7937 39.4603 38.9603
24.6830 24.8079 25.6003 25.3857 24.3822 22.3279 24.2022 22.7977 28.0026 25.5363 23.3811 24.9384 26.0224
Scale Variance if Item Deleted
-
S C A L E
N of Items = 13
.1816 .1067 .0385 .0753 .1839 .1645 .1042 .2831 -.1523 .0818 .3438 .1186 .0204
Corrected ItemTotal Correlation
A N A L Y S I S
Figuur 5 Betrouwbaarheid ondersteunende bronnen
Reliability Coefficients N of Cases = 126.0 Alpha = .3415
OPVRDGH OPKM OPG OPI OPSW OT1 OT2 OT3 ODIENST OGROEP1 OGROEP2 OGROEP3 OGROEP4
Scale Mean if Item Deleted
R E L I A B I L I T Y Item-total Statistics
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
.3027 .3254 .3500 .3360 .2999 .3000 .3273 .2585 .4179 .3334 .2544 .3214 .3543
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
Scale Variance if Item Deleted 180.0389 165.1795 163.8445 164.0818 162.2228 158.2935 165.1934 164.4207 165.4224 166.4623 168.4994 164.1843 174.4056 174.2142 169.0124 162.2820 164.0786 163.7827 162.6120 166.3329 163.5024
-
S C A L E
N of Items = 21
Corrected ItemTotal Correlation .0656 .5785 .6508 .6415 .7275 .7351 .6496 .6070 .6010 .5868 .5729 .6784 .2370 .2418 .4459 .7215 .6177 .5600 .6292 .5069 .6053
A N A L Y S I S
Figuur 6: Betrouwbaarheid ondersteunende functies
Reliability Coefficients N of Cases = 119.0 .9145 Alpha =
OFLER1 OFLER2 OFSC1 OFSC2 OFSC3 OFFP OFWERK1 OFWERK2 OFWERK3 OFGDRG1 OFGDRG2 OFTHUIS1 OFTHUIS2 OFTHUIS3 OFTHUIS4 OFMAATS1 OFMAATS2 OFMAATS3 OFGEZH1 OFGEZH2 OFGEZH3
Scale Mean if Item Deleted 70.9412 70.3529 70.4706 70.4706 70.7143 70.5966 70.4118 70.4706 70.2773 70.6639 70.2605 70.4958 70.6807 70.5630 70.3613 70.4370 70.8487 71.1176 70.3277 70.1513 70.5630
R E L I A B I L I T Y Item-total Statistics
BIJLAGEN
Alpha if Item Deleted .9195 .9101 .9085 .9087 .9068 .9060 .9087 .9094 .9096 .9100 .9105 .9080 .9177 .9176 .9130 .9069 .9092 .9106 .9088 .9118 .9094
(A L P H A)
127
128
12.0904 9.4746 9.5706 11.5593
Alpha =
.1042
N of Cases =
2.7645 3.4099 3.4055 2.0661
Scale Variance if Item Deleted
-
4
(A L P H A)
.2076 .0350 .1060 -.0580
Alpha if Item Deleted
S C A L E
N of Items =
-.0188 .1070 .0269 .1101
Corrected ItemTotal Correlation
A N A L Y S I S
Figuur 7 Betrouwbaarheid intensiteit ondersteuning
177.0
Reliability Coefficients
OINTPRS1 OINTPRS2 OINTSIT OINTLFT
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
11.9222 11.4111 11.3500 11.6000
Alpha =
.8011
N of Cases =
180.0
6.1727 5.9976 6.6087 6.4201
Scale Variance if Item Deleted
-
N of Items =
.5517 .7159 .6084 .5955
4
S C A L E
Corrected ItemTotal Correlation
A N A L Y S I S
Figuur 8 Betrouwbaarheid gewenste uitkomsten
Reliability Coefficients
ORSLZLFS ORSLPROD ORSLOMST ORSLTVRH
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
BIJLAGEN
.7866 .7014 .7549 .7601
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
129
130
2.4262 2.6284
Alpha =
.7378
N of Cases =
1.5536 1.0590
Scale Variance if Item Deleted
-
N of Items =
.5954 .5954
2
S C A L E
Corrected ItemTotal Correlation
A N A L Y S I S
Figuur 9 Betrouwbaarheid ondersteuning op het moment zelf
183.0
Reliability Coefficients
OM1DRM OM2GEW
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
. .
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
6.6354 6.4088 5.8729
Alpha =
181.0
3.0107 2.4875 2.8338
Scale Variance if Item Deleted
-
N of Items =
.0495 .1150 .1533
3
S C A L E
Corrected ItemTotal Correlation
A N A L Y S I S
Figuur 10 Betrouwbaarheid ruimte om te experimenteren
.1982
N of Cases =
Reliability Coefficients
OEXP1 OEXP2 OEXP3
Scale Mean if Item Deleted
Item-total Statistics
R E L I A B I L I T Y
BIJLAGEN
.2637 .1138 .0360
Alpha if Item Deleted
(A L P H A)
131
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Mean
N
Mean
N
Mean
N
Missing
Valid
Missing
Valid
Missing
Valid
4.06
0
54
3.82
0
100
4.20
0
bewustwording van competenties 40
Statistics
3.65
0
54
3.79
0
100
3.55
0
bewustwording van omgeving 40
4.04
0
54
3.74
0
100
3.78
0
bewustwording van rechten 40
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Bijlage 7 SPSS output
132
4.33
0
54
4.14
0
100
4.47
0
bewustwording van soc. perspectieven 40
Valid
overige kers
medewer-
Valid
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
4 53 26 100
niet oneens en niet eens
meer eens dan oneens
mee eens
Total
1 27 19 54
meer eens dan oneens
mee eens
Total
6
niet oneens en niet eens
meer oneens dan eens
1
11
meer oneens dan eens
oneens
6
40
Total
oneens
1 17 19
3
Frequency
meer eens dan oneens mee eens
meer oneens dan eens
oneens
100.0
35.2
50.0
1.9
11.1
1.9
100.0
26.0
53.0
4.0
11.0
6.0
100.0
2.5 42.5 47.5
7.5
Percent
bewustwording van competenties
BIJLAGEN
100.0
35.2
50.0
1.9
11.1
1.9
100.0
26.0
53.0
4.0
11.0
6.0
100.0
2.5 42.5 47.5
7.5
Valid Percent
100.0
64.8
14.8
13.0
1.9
100.0
74.0
21.0
17.0
6.0
10.0 52.5 100.0
7.5
Cumulative Percent
133
134
Valid
Valid
overige medewerkers
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
16 100
mee eens Total
8 1 31 10 54
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
4
64
meer eens dan oneens
oneens
7
niet oneens en niet eens
40
Total
9
9
mee eens
4
20
meer eens dan oneens
meer oneens dan eens
1
oneens
4
niet oneens en niet eens
6
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
100.0
18.5
57.4
1.9
14.8
7.4
100.0
16.0
64.0
7.0
9.0
4.0
100.0
22.5
50.0
2.5
10.0
15.0
Percent
bewustwording van omgeving
100.0
18.5
57.4
1.9
14.8
7.4
100.0
16.0
64.0
7.0
9.0
4.0
100.0
22.5
50.0
2.5
10.0
15.0
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
81.5
24.1
22.2
7.4
100.0
84.0
20.0
13.0
4.0
100.0
77.5
27.5
25.0
15.0
Cumulative Percent
Valid
Valid
overige medewerkers
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
54
meer eens dan oneens mee eens Total
100
Total
4 28 19
20
mee eens
meer oneens dan eens
58
meer eens dan oneens
3
7
oneens
6
40
Total
niet oneens en niet eens
13
mee eens
9
17
meer oneens dan eens
2
meer eens dan oneens
oneens
4
niet oneens en niet eens
4 meer oneens dan eens
oneens
Frequency
bewustwording van rechten
BIJLAGEN
100.0
7.4 51.9 35.2
5.6
100.0
20.0
58.0
7.0
6.0
9.0
100.0
32.5
42.5
5.0
10.0
10.0
Percent
100.0
7.4 51.9 35.2
5.6
100.0
20.0
58.0
7.0
6.0
9.0
100.0
32.5
42.5
5.0
10.0
10.0
Valid cent
Per-
13.0 64.8 100.0
5.6
100.0
80.0
22.0
15.0
9.0
100.0
67.5
25.0
20.0
10.0
Cumulative Percent
135
Valid
Valid
Valid
begeleiders
overige medewerkers
6 37 47
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
1 1 1 27 24 54
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
100
3
Total
7
meer oneens dan eens
40
Total oneens
2 7 29
2
meer eens dan oneens mee eens
meer oneens dan eens
oneens
Frequency
bewustwording van soc. perspectieven
5.0
100.0
44.4
50.0
1.9
1.9
1.9
100.0
47.0
37.0
6.0
3.0
7.0
100.0
5.0 17.5 72.5
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
136
100.0
44.4
50.0
1.9
1.9
1.9
100.0
47.0
37.0
6.0
3.0
7.0
100.0
5.0 17.5 72.5
5.0
Valid Percent
100.0
55.6
5.6
3.7
1.9
100.0
53.0
16.0
10.0
7.0
10.0 27.5 100.0
5.0
Cumulative Percent
relatie tot cliënt
overige mede werkers
begeleiders
ouder/ familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Mean
N
Mean
N
Mean
N
Missing
Valid
Missing
Valid
Missing
Valid
bestrijding afhankelijkheidsrelaties 2.91
0
54
2.82
0
100
3.25
0
40
cliënten kunnen eisen 1.76
0
54
2.03
0
100
1.68
0
40
3.17
1
53
2.91
2
98
3.15
1
39
normen en waarden samenleving
Statistics
2.55
5
49
2.45
3
97
2.33
1
39
als begeleider transparant te werk gaan
bestrijding afhankelijkheidsrelaties
3.26
0
54
3.35
1
99
4.00
0
40
normen en waarden persoonlijk
BIJLAGEN
individuele afspraken 4.53
1
53
4.66
0
100
4.78
0
40
gelijke rechten 0 4.7 6
54
0 4.7 0
0 4.5 5 100
40
eigen verantwoordelijkheid erkennen 2.80
5
49
2.65
3
97
2.53
2
38
eigen plichten erkennen 3.15
2
52
2.89
5
95
3.34
2
38
behandeling van clienten 4.56
0
54
4.53
0
100
4.50
0
40
137
2.83
0
54
3.23
0
100
3.18
0
40
opname in sociale netwerken
138
Valid
Valid
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
begeleiders
overige medewerkers
19 19 15
meer eens dan oneens mee eens
7 17
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
Total
cliënten kunnen eisen
54
6
14
meer oneens dan eens
mee eens
10
oneens
100
27
niet oneens en niet eens
Total
20
meer oneens dan eens
40
oneens
16
3
Total
7
meer eens dan oneens mee eens
3
niet oneens en niet eens
11
meer oneens dan eens
oneens
Frequency
100.0
11.1
31.5
13.0
25.9
18.5
100.0
15.0
19.0
19.0
27.0
20.0
100.0
40.0
7.5
17.5
7.5
27.5
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
11.1
31.5
13.0
25.9
18.5
100.0
15.0
19.0
19.0
27.0
20.0
100.0
40.0
7.5
17.5
7.5
27.5
Valid Percent
100.0
88.9
57.4
44.4
18.5
100.0
85.0
66.0
47.0
20.0
100.0
60.0
52.5
35.0
27.5
Cumulative Percent
overige medewerkers
Valid
begeleiders
Valid
Total
Missing
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
5 23 40 11 16 24 23 25 99
meer eens dan oneens mee eens Total oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
12 13 8 15 54
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
normen en waarden persoonlijk
Total
6
oneens
100
1
5
9
3
niet oneens en niet eens
4
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
BIJLAGEN
27.8 100.0
14.8
24.1
22.2
11.1
100.0
1.0
99.0
25.0
23.0
100.0 11.0 16.0 24.0
57.5
12.5
12.5
7.5
10.0
Percent
27.8 100.0
14.8
24.1
22.2
11.1
100.0
25.3
23.2
100.0 11.1 16.2 24.2
57.5
12.5
12.5
7.5
10.0
Valid Percent
100.0
72.2
57.4
33.3
11.1
100.0
74.7
11.1 27.3 51.5
100.0
42.5
30.0
17.5
10.0
Cumulative Percent
139
140
Valid
Valid
overige medewerkers
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger 6 1 40
15 4 3
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
2 3 2
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
54
20
meer oneens dan eens
Total
27
oneens
100
49
meer oneens dan eens
Total
29
oneens
mee eens Total
11
niet oneens en niet eens
22 meer oneens dan eens
oneens
Frequency
100.0
3.7
5.6
3.7
37.0
50.0
100.0
3.0
4.0
15.0
49.0
29.0
15.0 2.5 100.0
27.5
55.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
3.7
5.6
3.7
37.0
50.0
100.0
3.0
4.0
15.0
49.0
29.0
15.0 2.5 100.0
27.5
55.0
Valid Percent
100.0
96.3
90.7
87.0
50.0
100.0
97.0
93.0
78.0
29.0
97.5 100.0
82.5
55.0
Cumulative Percent
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 8 9 10 7 39 1 40 9 32 28 17 12 98 2 100 9 10 8 15 11 53 1 54
5
Frequency
20.0 22.5 25.0 17.5 97.5 2.5 100.0 9.0 32.0 28.0 17.0 12.0 98.0 2.0 100.0 16.7 18.5 14.8 27.8 20.4 98.1 1.9 100.0
12.5
Percent
normen en waarden samenleving
BIJLAGEN
17.0 18.9 15.1 28.3 20.8 100.0
9.2 32.7 28.6 17.3 12.2 100.0
20.5 23.1 25.6 17.9 100.0
12.8
Valid Percent
17.0 35.8 50.9 79.2 100.0
9.2 41.8 70.4 87.8 100.0
33.3 56.4 82.1 100.0
12.8
Cumulative Percent
141
142
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 7 8 3 5 39 1 40 24 33 20 12 8 97 3 100 9 20 11 2 7 49 5 54
16
Frequency
17.5 20.0 7.5 12.5 97.5 2.5 100.0 24.0 33.0 20.0 12.0 8.0 97.0 3.0 100.0 16.7 37.0 20.4 3.7 13.0 90.7 9.3 100.0
40.0
Percent
als begeleider transparant te werk gaan
18.4 40.8 22.4 4.1 14.3 100.0
24.7 34.0 20.6 12.4 8.2 100.0
17.9 20.5 7.7 12.8 100.0
41.0
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
18.4 59.2 81.6 85.7 100.0
24.7 58.8 79.4 91.8 100.0
59.0 79.5 87.2 100.0
41.0
Cumulative Percent
Valid
Valid
begeleiders
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
35 40
mee eens Total
4 4 41 53 1
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
54
3
meer oneens dan eens
mee eens Total 9
1
oneens
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
3 1 23 73 100
2
meer oneens dan eens
2
meer eens dan oneens
1
niet oneens en niet eens
meer oneens dan eens
Frequency
individuele afspraken
BIJLAGEN
100.0
7.4 75.9 98.1 1.9
7.4
5.6
1.9
3.0 1.0 23.0 73.0 100.0
100.0
87.5
5.0
5.0
2.5
Percent
7.5 77.4 100.0
7.5
5.7
1.9
3.0 1.0 23.0 73.0 100.0
100.0
87.5
5.0
5.0
2.5
Valid cent
Per-
22.6 100.0
15.1
7.5
1.9
3.0 4.0 27.0 100.0
100.0
12.5
7.5
2.5
Cumulative Percent
143
Valid
Valid
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
begeleiders
overige medewerkers
144
2 13 81 100 2 1 5 46 54
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
40
Total
3
32
mee eens
1
3
meer eens dan oneens
meer oneens dan eens
2
oneens
1
niet oneens en niet eens
2
meer oneens dan eens
oneens
Frequency
gelijke rechten
100.0
85.2
9.3
100.0 3.7 1.9
81.0
13.0
2.0
3.0
1.0
100.0
80.0
7.5
5.0
2.5
5.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
85.2
9.3
100.0 3.7 1.9
81.0
13.0
2.0
3.0
1.0
100.0
80.0
7.5
5.0
2.5
5.0
Valid cent
Per-
100.0
14.8
3.7 5.6
100.0
19.0
6.0
4.0
1.0
100.0
20.0
12.5
7.5
5.0
Cumulative Percent
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 8 10 2 6 38 2 40 13 29 41 7 7 97 3 100 5 18 14 6 6 49 5 54
12
Frequency
20.0 25.0 5.0 15.0 95.0 5.0 100.0 13.0 29.0 41.0 7.0 7.0 97.0 3.0 100.0 9.3 33.3 25.9 11.1 11.1 90.7 9.3 100.0
30.0
Percent
eigen verantwoordelijkheid erkennen
BIJLAGEN
10.2 36.7 28.6 12.2 12.2 100.0
13.4 29.9 42.3 7.2 7.2 100.0
21.1 26.3 5.3 15.8 100.0
31.6
Valid Percent
10.2 46.9 75.5 87.8 100.0
13.4 43.3 85.6 92.8 100.0
52.6 78.9 84.2 100.0
31.6
Cumulative Percent
145
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 5 15 6 9 38 2 40 6 27 38 19 5 95 5 100 3 14 15 12 8 52 2 54
3
Frequency
12.5 37.5 15.0 22.5 95.0 5.0 100.0 6.0 27.0 38.0 19.0 5.0 95.0 5.0 100.0 5.6 25.9 27.8 22.2 14.8 96.3 3.7 100.0
7.5
Percent
5.8 26.9 28.8 23.1 15.4 100.0
6.3 28.4 40.0 20.0 5.3 100.0
13.2 39.5 15.8 23.7 100.0
7.9
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
eigen plichten erkennen
146
5.8 32.7 61.5 84.6 100.0
6.3 34.7 74.7 94.7 100.0
21.1 60.5 76.3 100.0
7.9
Cumulative Percent
Valid
Valid
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
begeleiders
overige medewerkers
40
65
1 13 37 54
niet oneens en niet eens
Total
meer eens dan oneens mee eens
3
meer oneens dan eens
100
mee eens Total
4 4 27
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
meer oneens dan eens
30
Total
4 4
2
mee eens
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
oneens
Frequency
behandeling van cliënten
BIJLAGEN
100.0
1.9 24.1 68.5
5.6
100.0
65.0
4.0 4.0 27.0
100.0
75.0
10.0 10.0
5.0
Percent
100.0
1.9 24.1 68.5
5.6
100.0
65.0
4.0 4.0 27.0
100.0
75.0
10.0 10.0
5.0
Valid Percent
7.4 31.5 100.0
5.6
100.0
4.0 8.0 35.0
100.0
15.0 25.0
5.0
Cumulative Percent
147
148
Valid
Valid
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
begeleiders
overige medewerkers 18 12 11 6 54
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
100
Total 7
18
mee eens
meer oneens dan eens
24
meer eens dan oneens
oneens
27
niet oneens en niet eens
40
Total
25
9
mee eens
meer oneens dan eens
8
meer eens dan oneens
6
10
oneens
7
niet oneens en niet eens
6
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
100.0
11.1
20.4
22.2
33.3
13.0
100.0
18.0
24.0
27.0
25.0
6.0
100.0
22.5
20.0
25.0
17.5
15.0
Percent
opname in sociale netwerken
100.0
11.1
20.4
22.2
33.3
13.0
100.0
18.0
24.0
27.0
25.0
6.0
100.0
22.5
20.0
25.0
17.5
15.0
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
88.9
68.5
46.3
13.0
100.0
82.0
58.0
31.0
6.0
100.0
77.5
57.5
32.5
15.0
Cumulative Percent
Valid
Valid
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
23 30 15
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
Total
mee eens
meer eens dan oneens
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens
9 54
7
100 13 14 11
21
meer oneens dan eens
Total
11
oneens
40
1
39
9
11
4
Total
12
meer eens dan oneens mee eens
7
5
niet oneens en niet eens
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
16.7 100.0
13.0
100.0 24.1 25.9 20.4
15.0
30.0
23.0
21.0
11.0
100.0
2.5
97.5
27.5
10.0
30.0
17.5
12.5
Percent
eigen keuzen kunnen maken
BIJLAGEN
16.7 100.0
13.0
100.0 24.1 25.9 20.4
15.0
30.0
23.0
21.0
11.0
100.0
28.2
10.3
30.8
17.9
12.8
Valid Percent
100.0
83.3
24.1 50.0 70.4
100.0
85.0
55.0
32.0
11.0
100.0
71.8
61.5
30.8
12.8
Cumulative Percent
149
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
150
Valid
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
14 39
mee eens Total
35 97
meer eens dan oneens mee eens Total
5 9 18 20 54
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
2
oneens
100
3
40
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens
9
40 2 20
1
10
meer eens dan oneens
9
3 10
2
niet oneens en niet eens
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
eigen keuzen willen maken
37.0 100.0
33.3
16.7
9.3
3.7
100.0
3.0
97.0
35.0
40.0
100.0 2.0 20.0
2.5
97.5
35.0
25.0
25.0
7.5
5.0
Percent
37.0 100.0
33.3
16.7
9.3
3.7
100.0
36.1
41.2
2.1 20.6
100.0
35.9
25.6
25.6
7.7
5.1
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
63.0
29.6
13.0
3.7
100.0
63.9
2.1 22.7
100.0
64.1
38.5
12.8
5.1
Cumulative Percent
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 6 7 8 6 39 1 40 5 17 41 26 9 98 2 100 2 11 21 10 8 52 2 54
12
Frequency
15.0 17.5 20.0 15.0 97.5 2.5 100.0 5.0 17.0 41.0 26.0 9.0 98.0 2.0 100.0 3.7 20.4 38.9 18.5 14.8 96.3 3.7 100.0
30.0
Percent
rekening houden met anderen bij kiezen
BIJLAGEN
3.8 21.2 40.4 19.2 15.4 100.0
5.1 17.3 41.8 26.5 9.2 100.0
15.4 17.9 20.5 15.4 100.0
30.8
Valid Percent
3.8 25.0 65.4 84.6 100.0
5.1 22.4 64.3 90.8 100.0
46.2 64.1 84.6 100.0
30.8
Cumulative Percent
151
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
152
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 3 8 4 17 37 3 40 2 6 21 39 31 99 1 100 4 7 8 16 13 48 6 54
5
Frequency
7.5 20.0 10.0 42.5 92.5 7.5 100.0 2.0 6.0 21.0 39.0 31.0 99.0 1.0 100.0 7.4 13.0 14.8 29.6 24.1 88.9 11.1 100.0
12.5
Percent
eenvoudige keuzes aanbieden
8.3 14.6 16.7 33.3 27.1 100.0
2.0 6.1 21.2 39.4 31.3 100.0
8.1 21.6 10.8 45.9 100.0
13.5
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
8.3 22.9 39.6 72.9 100.0
2.0 8.1 29.3 68.7 100.0
21.6 43.2 54.1 100.0
13.5
Cumulative Percent
Valid
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
60
meer eens dan oneens mee eens
50
Total
54
4
24
mee eens
9
2 3 5 16
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
oneens
100
33
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens
Total
40 1 6
3
37
9
19
5
meer eens dan oneens
Total
7
mee eens
2
4
niet oneens en niet eens
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
hulpmiddelen bij kiezen
BIJLAGEN
100.0
7.4
92.6
44.4
3.7 5.6 9.3 29.6
100.0
60.0
33.0
100.0 1.0 6.0
7.5
92.5
47.5
12.5
17.5
5.0
10.0
Percent
100.0
48.0
4.0 6.0 10.0 32.0
100.0
60.0
33.0
1.0 6.0
100.0
51.4
13.5
18.9
5.4
10.8
Valid Percent
100.0
4.0 10.0 20.0 52.0
100.0
40.0
1.0 7.0
100.0
48.6
35.1
16.2
10.8
Cumulative Percent
153
Valid
Valid
begeleiders
overige medewerkers
Total
12 17
meer eens dan oneens mee eens
9 19 18 51
niet oneens en niet eens
9
54
3
3
meer oneens dan eens meer eens dan oneens mee eens Total
2
oneens
mee eens Total
oneens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
40 2 6 37 55 100
4
Total
3
niet oneens en niet eens
4
meer oneens dan eens
oneens
Frequency
taal aanpassen bij kiezen
42.5
30.0
10.0
7.5
10.0
100.0
5.6
16.7 35.2 33.3 94.4
5.6
3.7
100.0 2.0 6.0 37.0 55.0 100.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Missing
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
154
17.6 37.3 35.3 100.0
5.9
3.9
100.0 2.0 6.0 37.0 55.0 100.0
42.5
30.0
10.0
7.5
10.0
Valid Percent
27.5 64.7 100.0
9.8
3.9
2.0 8.0 45.0 100.0
100.0
57.5
27.5
17.5
10.0
Cumulative Percent
Valid
Valid
begeleiders
overige medewerkers
Missing Total
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
Total
mee eens Total 9
16 21 52 2 54
100
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
meer eens dan oneens
40 1 2 45 52
Total
8
17
mee eens
7
12
niet oneens en niet eens
5
meer eens dan oneens
meer oneens dan eens
4
niet oneens en niet eens
2
meer oneens dan eens
oneens
Frequency
tempo aanpassen bij kiezen
BIJLAGEN
29.6 38.9 96.3 3.7 100.0
14.8
13.0
100.0
100.0 1.0 2.0 45.0 52.0
42.5
30.0
12.5
10.0
5.0
Percent
30.8 40.4 100.0
15.4
13.5
100.0
100.0 1.0 2.0 45.0 52.0
42.5
30.0
12.5
10.0
5.0
Valid Percent
59.6 100.0
28.8
13.5
1.0 3.0 48.0 100.0
100.0
57.5
27.5
15.0
5.0
Cumulative Percent
155
156
Valid
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
9 21 39
mee eens Total
42 45 100
meer eens dan oneens mee eens Total
53
mee eens Total
1 54
22
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
9
1 9 7 14
oneens
40 3 10
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens
1
6
meer eens dan oneens
9
2
niet oneens en niet eens
1
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
reacties bij kiezen
1.9 100.0
98.1
40.7
1.9 16.7 13.0 25.9
100.0
45.0
42.0
100.0 3.0 10.0
2.5
97.5
52.5
22.5
15.0
5.0
2.5
Percent
100.0
41.5
1.9 17.0 13.2 26.4
100.0
45.0
42.0
3.0 10.0
100.0
53.8
23.1
15.4
5.1
2.6
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
1.9 18.9 32.1 58.5
100.0
55.0
3.0 13.0
100.0
46.2
23.1
7.7
2.6
Cumulative Percent
Valid
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
14 14 39
meer eens dan oneens mee eens Total
40
meer eens dan oneens mee eens
53
Total
54
1
14
mee eens
9
1 8 11 19
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
oneens
100
44
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens
Total
40 2 14
1
6
9
2
3
niet oneens en niet eens
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
100.0
1.9
98.1
25.9
1.9 14.8 20.4 35.2
100.0
40.0
44.0
100.0 2.0 14.0
2.5
97.5
35.0
35.0
15.0
5.0
7.5
Percent
rekening houden met keuze
BIJLAGEN
100.0
26.4
1.9 15.1 20.8 35.8
100.0
40.0
44.0
2.0 14.0
100.0
35.9
35.9
15.4
5.1
7.7
Valid Percent
100.0
1.9 17.0 37.7 73.6
100.0
60.0
2.0 16.0
100.0
64.1
28.2
12.8
7.7
Cumulative Percent
157
Valid
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
158
5
mee eens
5
21 24 17
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
9
9
2 54
52
mee eens Total
9
meer eens dan oneens
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens
100 6 11 17
23
Total
15
meer oneens dan eens
40 oneens
9
35
6
meer eens dan oneens
Total
4 10
niet oneens en niet eens
10
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
keuzes kunnen herzien
3.7 100.0
96.3
16.7
16.7
100.0 11.1 20.4 31.5
17.0
24.0
21.0
23.0
15.0
100.0
12.5
87.5
12.5
15.0
25.0
10.0
25.0
Percent
100.0
17.3
17.3
100.0 11.5 21.2 32.7
17.0
24.0
21.0
23.0
15.0
100.0
14.3
17.1
28.6
11.4
28.6
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
82.7
11.5 32.7 65.4
100.0
83.0
59.0
38.0
15.0
100.0
85.7
68.6
40.0
28.6
Cumulative Percent
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
Valid
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
99
Total
2 11 21 20 54
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
meer oneens dan eens
100
1
53
mee eens
9
1 3 42
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
oneens
40
3
37
9
Total
9
meer eens dan oneens 18
7
mee eens
1
2
niet oneens en niet eens
Frequency
meer oneens dan eens
oneens
luisteren naar ’dromen’
BIJLAGEN
100.0
37.0
3.7 20.4 38.9
100.0
1.0
99.0
53.0
1.0 3.0 42.0
100.0
7.5
92.5
45.0
22.5
17.5
2.5
5.0
Percent
100.0
37.0
3.7 20.4 38.9
100.0
53.5
1.0 3.0 42.4
100.0
48.6
24.3
18.9
2.7
5.4
Valid Percent
100.0
3.7 24.1 63.0
100.0
1.0 4.0 46.5
100.0
51.4
27.0
8.1
5.4
Cumulative Percent
159
Valid
Valid
overige medewerkers
Total
Missing
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
160
9 18 39
mee eens Total
1 3 15 33 48 100 5 4 23 22 54
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
40
1
8
meer eens dan oneens
9
1
niet oneens en niet eens
3 meer oneens dan eens
oneens
Frequency
relatie met cliënten
100.0
100.0 9.3 7.4 42.6 40.7
48.0
33.0
15.0
3.0
1.0
100.0
2.5
97.5
45.0
22.5
20.0
2.5
7.5
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
100.0
100.0 9.3 7.4 42.6 40.7
48.0
33.0
15.0
3.0
1.0
100.0
46.2
23.1
20.5
2.6
7.7
Valid Percent
9.3 16.7 59.3 100.0
100.0
52.0
19.0
4.0
1.0
100.0
53.8
30.8
10.3
7.7
Cumulative Percent
Valid
overige medewerkers
Missing Total
Valid
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
40
Total
24 25 53 1 54
meer eens dan oneens mee eens Total 9
4
niet oneens en niet eens
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total
5 25 33 37 100
27
mee eens meer oneens dan eens
4 7
2 niet oneens en niet eens meer eens dan oneens
oneens
Frequency
behoefte aan relatie met anderen
BIJLAGEN
98.1 1.9 100.0
46.3
44.4
7.4
5.0 25.0 33.0 37.0 100.0
100.0
67.5
10.0 17.5
5.0
Percent
100.0
47.2
45.3
7.5
5.0 25.0 33.0 37.0 100.0
100.0
67.5
10.0 17.5
5.0
Valid Percent
100.0
52.8
7.5
5.0 30.0 63.0 100.0
100.0
15.0 32.5
5.0
Cumulative Percent
161
relatie tot cliënt
overige medewerkers
begeleiders
ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
Mean
Missing
N Valid
Mean
Missing
N Valid
Mean
Missing
N Valid
tijdige info. 2.45
12
42
2.89
11
89
3.21
11
29
2.55
7
47
2.48
7
93
2.23
5
35
gedecodeerde informatie
Statistics gehoord worden 4.81
0
54
4.85
0
100
4.85
0
40
4.13
7
47
3.92
8
92
4.03
4
36
mee beslissen
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
3.21
2
52
3.01
4
96
3.06
5
35
zelf bepalen wat belangrijk is
162
individuele identiteitsvorming 3.10
6
48
2.85
5
95
2.59
6
34
4
36
3.02
4
50
2.73
4
96
2.69
bijdrage aan maatschappij
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 3 9 1 10 29 11 40 10 19 36 19 5 89 11 100 8 15 13 4 2 42 12 54
6
Frequency
tijdige informatie
BIJLAGEN
7.5 22.5 2.5 25.0 72.5 27.5 100.0 10.0 19.0 36.0 19.0 5.0 89.0 11.0 100.0 14.8 27.8 24.1 7.4 3.7 77.8 22.2 100.0
15.0
Percent
19.0 35.7 31.0 9.5 4.8 100.0
11.2 21.3 40.4 21.3 5.6 100.0
10.3 31.0 3.4 34.5 100.0
20.7
Valid Percent
19.0 54.8 85.7 95.2 100.0
11.2 32.6 73.0 94.4 100.0
31.0 62.1 65.5 100.0
20.7
Cumulative Percent
163
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
164
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 11 11 2 1 35 5 40 16 31 35 7 4 93 7 100 6 19 15 4 3 47 7 54
10
Frequency
gedecodeerde informatie
27.5 27.5 5.0 2.5 87.5 12.5 100.0 16.0 31.0 35.0 7.0 4.0 93.0 7.0 100.0 11.1 35.2 27.8 7.4 5.6 87.0 13.0 100.0
25.0
Percent
12.8 40.4 31.9 8.5 6.4 100.0
17.2 33.3 37.6 7.5 4.3 100.0
31.4 31.4 5.7 2.9 100.0
28.6
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
12.8 53.2 85.1 93.6 100.0
17.2 50.5 88.2 95.7 100.0
60.0 91.4 97.1 100.0
28.6
Cumulative Percent
Valid
Valid
Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
begeleiders
overige medewerkers mee eens Total
meer eens dan oneens
Total 10 44 54
100
40 15 85
meer eens dan oneens mee eens
Total
2
1
37
Frequency
mee eens
meer eens dan oneens
oneens
gehoord worden
BIJLAGEN
18.5 81.5 100.0
100.0
100.0 15.0 85.0
92.5
5.0
2.5
Percent
18.5 81.5 100.0
100.0
100.0 15.0 85.0
92.5
5.0
2.5
Valid Percent
7.5
2.5
18.5 100.0
15.0 100.0
100.0
Cumulative Percent
165
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
166
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
Frequency
mee beslissen
1 4 8 19 36 4 40 4 4 22 27 35 92 8 100 1 3 11 6 26 47 7 54
4
Percent 10.0 2.5 10.0 20.0 47.5 90.0 10.0 100.0 4.0 4.0 22.0 27.0 35.0 92.0 8.0 100.0 1.9 5.6 20.4 11.1 48.1 87.0 13.0 100.0
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
2.1 6.4 23.4 12.8 55.3 100.0
4.3 4.3 23.9 29.3 38.0 100.0
2.8 11.1 22.2 52.8 100.0
11.1
Valid Percent
2.1 8.5 31.9 44.7 100.0
4.3 8.7 32.6 62.0 100.0
13.9 25.0 47.2 100.0
11.1
Cumulative Percent
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
Frequency
5 8 9 6 35 5 40 11 16 39 21 9 96 4 100 5 10 17 9 11 52 2 54
7
zelf bepalen wat belangrijk is
BIJLAGEN
17.5 12.5 20.0 22.5 15.0 87.5 12.5 100.0 11.0 16.0 39.0 21.0 9.0 96.0 4.0 100.0 9.3 18.5 31.5 16.7 20.4 96.3 3.7 100.0
Percent
9.6 19.2 32.7 17.3 21.2 100.0
11.5 16.7 40.6 21.9 9.4 100.0
14.3 22.9 25.7 17.1 100.0
20.0
Valid Percent
9.6 28.8 61.5 78.8 100.0
11.5 28.1 68.8 90.6 100.0
34.3 57.1 82.9 100.0
20.0
Cumulative Percent
167
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
168
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
Frequency 9 6 12 4 3 34 6 40 8 24 40 20 3 95 5 100 2 10 22 9 5 48 6 54
individuele identiteitsvorming
22.5 15.0 30.0 10.0 7.5 85.0 15.0 100.0 8.0 24.0 40.0 20.0 3.0 95.0 5.0 100.0 3.7 18.5 40.7 16.7 9.3 88.9 11.1 100.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Valid cent
4.2 20.8 45.8 18.8 10.4 100.0
8.4 25.3 42.1 21.1 3.2 100.0
17.6 35.3 11.8 8.8 100.0
26.5
Per-
4.2 25.0 70.8 89.6 100.0
8.4 33.7 75.8 96.8 100.0
44.1 79.4 91.2 100.0
26.5
Cumulative Percent
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
4 9
12
Frequency
bijdrage aan maatschappij
BIJLAGEN
5 6 36 4 40 9 30 39 14 4 96 4 100 3 13 18 12 4 50 4 54
10.0 22.5
30.0
Percent
12.5 15.0 90.0 10.0 100.0 9.0 30.0 39.0 14.0 4.0 96.0 4.0 100.0 5.6 24.1 33.3 22.2 7.4 92.6 7.4 100.0
11.1 25.0
33.3
Valid cent
6.0 26.0 36.0 24.0 8.0 100.0
9.4 31.3 40.6 14.6 4.2 100.0
13.9 16.7 100.0
Per-
44.4 69.4
33.3
6.0 32.0 68.0 92.0 100.0
9.4 40.6 81.3 95.8 100.0
83.3 100.0
Cumulative Percent
169
170
Mean N
overige medewerkers
Mean
Mean N
N
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
Valid Missing
Valid Missing
Valid Missing
huishouden 36 4 3.72 93 7 3.37 50 4 3.88
aankleden 35 5 3.06 94 6 3.41 50 4 3.66
voeding 33 7 3.06 95 5 3.53 49 5 3.69
medische hulpmiddelen thuis 28 12 3.75 87 13 3.74 47 7 3.96
Statistics
recreatie 37 3 3.65 93 7 3.57 53 1 3.74
dingen buiten zorginstelling 33 7 3.18 89 11 3.35 51 3 3.37
feedback begeleiding omgang met omgang problemen bij leren bij leren socialisering anderen op werk ommunicatie met geld Valid 39 36 38 39 37 32 32 Missing 1 4 2 1 3 8 8 Mean 3.13 3.56 3.34 3.36 3.22 3.31 3.84 begeleiders N Valid 98 97 98 98 93 91 89 Missing 2 3 2 2 7 9 11 Mean 3.04 3.86 3.47 3.59 3.28 3.37 3.57 overige medewerkers N Valid 48 52 51 50 47 50 50 Missing 6 2 3 4 7 4 4 Mean 3.29 3.73 3.65 3.62 3.55 3.74 3.86
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijkeN vertegenwoordiger
Statistics
vervoerstr aining 27 13 3.15 83 17 2.89 45 9 3.27
aanpassing werkplek 30 10 3.73 86 14 3.56 51 3 3.73
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
medische afspraken 34 6 3.85 85 15 3.59 48 6 3.92
innemen medicijnen 33 7 3.91 87 13 3.82 46 8 4.22
fysieke therapie 31 9 3.13 87 13 3.43 48 6 3.75
gedrag in aanpassing gedrag bepaalde werk/taak aanpassen situaties 34 39 40 6 1 0 4.00 3.46 3.75 93 97 96 7 3 4 3.84 3.26 3.73 54 51 53 0 3 1 3.87 3.59 3.85
overige medewerkers
begeleiders
feedback bij leren
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 3 27 6 2 39 1 40 3 20 46 28 1 98 2 100 2 7 18 17 4 48 6 54
1
Frequency
BIJLAGEN
7.5 67.5 15.0 5.0 97.5 2.5 100.0 3.0 20.0 46.0 28.0 1.0 98.0 2.0 100.0 3.7 13.0 33.3 31.5 7.4 88.9 11.1 100.0
2.5
Percent
4.2 14.6 37.5 35.4 8.3 100.0
3.1 20.4 46.9 28.6 1.0 100.0
7.7 69.2 15.4 5.1 100.0
2.6
Valid Percent
4.2 18.8 56.3 91.7 100.0
3.1 23.5 70.4 99.0 100.0
10.3 79.5 94.9 100.0
2.6
Cumulative cent
Per-
171
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 4 3 8 11 10 36 4 40 1 6 19 51 20 97 3 100 1 7 9 23 12 52 2 54
Frequency
7.5 20.0 27.5 25.0 90.0 10.0 100.0 1.0 6.0 19.0 51.0 20.0 97.0 3.0 100.0 1.9 13.0 16.7 42.6 22.2 96.3 3.7 100.0
10.0
Percent
begeleiding bij leren
1.9 13.5 17.3 44.2 23.1 100.0
1.0 6.2 19.6 52.6 20.6 100.0
8.3 22.2 30.6 27.8 100.0
11.1
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
172
1.9 15.4 32.7 76.9 100.0
1.0 7.2 26.8 79.4 100.0
19.4 41.7 72.2 100.0
11.1
Cumulative Percent
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet
7 13 18 12 51 3 54
1
6 13 7 9 38 2 40 3 12 33 36 14 98 2 100
3
Frequency
socialisering
BIJLAGEN
13.0 24.1 33.3 22.2 94.4 5.6 100.0
1.9
15.0 32.5 17.5 22.5 95.0 5.0 100.0 3.0 12.0 33.0 36.0 14.0 98.0 2.0 100.0
7.5
Percent
13.7 25.5 35.3 23.5 100.0
2.0
3.1 12.2 33.7 36.7 14.3 100.0
15.8 34.2 18.4 23.7 100.0
7.9
Valid Percent
15.7 41.2 76.5 100.0
2.0
3.1 15.3 49.0 85.7 100.0
23.7 57.9 76.3 100.0
7.9
Cumulative Percent
173
overige medewerkers
begeleiders
Relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
174
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 4 6 12 6 11 39 1 40 2 12 25 44 15 98 2 100 1 8 11 19 11 50 4 54
omgang met anderen Percent 10.0 15.0 30.0 15.0 27.5 97.5 2.5 100.0 2.0 12.0 25.0 44.0 15.0 98.0 2.0 100.0 1.9 14.8 20.4 35.2 20.4 92.6 7.4 100.0
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
2.0 16.0 22.0 38.0 22.0 100.0
2.0 12.2 25.5 44.9 15.3 100.0
Valid Percent 10.3 15.4 30.8 15.4 28.2 100.0
2.0 18.0 40.0 78.0 100.0
2.0 14.3 39.8 84.7 100.0
Cumulative Percent 10.3 25.6 56.4 71.8 100.0
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 7 11 7 8 37 3 40 4 13 37 31 8 93 7 100 1 5 16 17 8 47 7 54
4
Frequency
communicatie
BIJLAGEN
17.5 27.5 17.5 20.0 92.5 7.5 100.0 4.0 13.0 37.0 31.0 8.0 93.0 7.0 100.0 1.9 9.3 29.6 31.5 14.8 87.0 13.0 100.0
10.0
Percent
2.1 10.6 34.0 36.2 17.0 100.0
4.3 14.0 39.8 33.3 8.6 100.0
18.9 29.7 18.9 21.6 100.0
10.8
Valid Percent
2.1 12.8 46.8 83.0 100.0
4.3 18.3 58.1 91.4 100.0
29.7 59.5 78.4 100.0
10.8
Cumulative Percent
175
Missing Total alid
Valid
Missing Total
Missing Total overige medewerkers Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
176
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 3 6 9 8 32 8 40 9 13 20 33 16 91 9 100 6 13 19 12 50 4 54
6
Frequency
omgang met geld
7.5 15.0 22.5 20.0 80.0 20.0 100.0 9.0 13.0 20.0 33.0 16.0 91.0 9.0 100.0 11.1 24.1 35.2 22.2 92.6 7.4 100.0
15.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
12.0 26.0 38.0 24.0 100.0
9.9 14.3 22.0 36.3 17.6 100.0
9.4 18.8 28.1 25.0 100.0
18.8
Valid Percent
12.0 38.0 76.0 100.0
9.9 24.2 46.2 82.4 100.0
28.1 46.9 75.0 100.0
18.8
Cumulative Percent
Missing Total
Missing Total overige medewerkers Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 5 1 12 12 32 8 40 1 9 31 34 14 89 11 100 1 3 9 26 11 50 4 54
2
Frequency
problemen op werk
BIJLAGEN
12.5 2.5 30.0 30.0 80.0 20.0 100.0 1.0 9.0 31.0 34.0 14.0 89.0 11.0 100.0 1.9 5.6 16.7 48.1 20.4 92.6 7.4 100.0
5.0
Percent
2.0 6.0 18.0 52.0 22.0 100.0
1.1 10.1 34.8 38.2 15.7 100.0
15.6 3.1 37.5 37.5 100.0
6.3
Valid Percent
2.0 8.0 26.0 78.0 100.0
1.1 11.2 46.1 84.3 100.0
21.9 25.0 62.5 100.0
6.3
Cumulative Percent
177
178
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 2 9 6 11 30 10 40 3 13 18 37 15 86 14 100 6 14 19 12 51 3 54
2
Frequency
5.0 22.5 15.0 27.5 75.0 25.0 100.0 3.0 13.0 18.0 37.0 15.0 86.0 14.0 100.0 11.1 25.9 35.2 22.2 94.4 5.6 100.0
5.0
Percent
aanpassing werkplek
11.8 27.5 37.3 23.5 100.0
3.5 15.1 20.9 43.0 17.4 100.0
6.7 30.0 20.0 36.7 100.0
6.7
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
11.8 39.2 76.5 100.0
3.5 18.6 39.5 82.6 100.0
13.3 43.3 63.3 100.0
6.7
Cumulative Percent
overige medewerkers
begeleiders
Valid
Valid
Total
Missing
Valid
Total
Missing
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
34
Total
25 93
heel veel Total
21 15 54
heel veel Total
100 4 14
veel
weinig regelmatig
7
39
9
20
veel
7
weinig regelmatig
2
niet
40
6
16
9
11
heel veel
2
veel
1
4
regelmatig
Frequency
weinig
niet
100.0
27.8
38.9
100.0 7.4 25.9
7.0
93.0
25.0
39.0
20.0
7.0
2.0
100.0
15.0
85.0
40.0
27.5
5.0
2.5
10.0
Percent
aanpassing werk/taak
BIJLAGEN
100.0
27.8
38.9
7.4 25.9
100.0
26.9
41.9
21.5
7.5
2.2
100.0
47.1
32.4
5.9
2.9
11.8
Valid Percent
100.0
72.2
7.4 33.3
100.0
73.1
31.2
9.7
2.2
100.0
52.9
20.6
14.7
11.8
Cumulative Percent
179
180
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke tegenwoordiger
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 3 11 13 8 39 1 40 1 17 41 32 6 97 3 100 6 19 16 10 51 3 54
4
Frequency
gedrag aanpassen
7.5 27.5 32.5 20.0 97.5 2.5 100.0 1.0 17.0 41.0 32.0 6.0 97.0 3.0 100.0 11.1 35.2 29.6 18.5 94.4 5.6 100.0
10.0
Percent
11.8 37.3 31.4 19.6 100.0
1.0 17.5 42.3 33.0 6.2 100.0
7.7 28.2 33.3 20.5 100.0
10.3
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
11.8 49.0 80.4 100.0
1.0 18.6 60.8 93.8 100.0
17.9 46.2 79.5 100.0
10.3
Cumulative Percent
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Total
Missing
Valid
Total
Missing
Valid
Valid
gedrag in bepaalde situaties
11 10 14 40 5 27 53 11 96
weinig regelmatig veel heel veel Total weinig regelmatig veel heel veel Total
9
54
1
27 11 53
heel veel Total
11
veel
4
100
regelmatig
weinig
4
2
niet
9
Frequency 3
BIJLAGEN
100.0
1.9
50.0 20.4 98.1
20.4
7.4
100.0
4.0
96.0
100.0 5.0 27.0 53.0 11.0
35.0
25.0
27.5
5.0
Percent 7.5
50.9 20.8 100.0
20.8
7.5
100.0
100.0 5.2 28.1 55.2 11.5
35.0
25.0
27.5
5.0
Valid Percent 7.5
79.2 100.0
28.3
7.5
5.2 33.3 88.5 100.0
100.0
65.0
40.0
12.5
Cumulative Percent 7.5
181
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
182
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
regelmatig veel heel veel Total 9
weinig 11 12 9 36 4 40 5 15 25 37 11 93 7 100 3 10 27 10 50 4 54
4
Frequency
huishouden
27.5 30.0 22.5 90.0 10.0 100.0 5.0 15.0 25.0 37.0 11.0 93.0 7.0 100.0 5.6 18.5 50.0 18.5 92.6 7.4 100.0
10.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
6.0 20.0 54.0 20.0 100.0
5.4 16.1 26.9 39.8 11.8 100.0
30.6 33.3 25.0 100.0
11.1
Valid Percent
6.0 26.0 80.0 100.0
5.4 21.5 48.4 88.2 100.0
41.7 75.0 100.0
11.1
Cumulative Percent
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
regelmatig veel heel veel Total 9
weinig
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet 4
17 21 8 50 4 54
4
6 14 6 5 35 5 40 6 11 30 32 15 94 6 100
Frequency
aankleden
BIJLAGEN
31.5 38.9 14.8 92.6 7.4 100.0
7.4
15.0 35.0 15.0 12.5 87.5 12.5 100.0 6.0 11.0 30.0 32.0 15.0 94.0 6.0 100.0
10.0
Percent
34.0 42.0 16.0 100.0
8.0
6.4 11.7 31.9 34.0 16.0 100.0
17.1 40.0 17.1 14.3 100.0
11.4
Valid Percent
42.0 84.0 100.0
8.0
6.4 18.1 50.0 84.0 100.0
28.6 68.6 85.7 100.0
11.4
Cumulative Percent
183
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
184
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 5 2 16 6 4 33 7 40 4 12 29 30 20 95 5 100 2 4 13 18 12 49 5 54
voeding Percent 12.5 5.0 40.0 15.0 10.0 82.5 17.5 100.0 4.0 12.0 29.0 30.0 20.0 95.0 5.0 100.0 3.7 7.4 24.1 33.3 22.2 90.7 9.3 100.0
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
4.1 8.2 26.5 36.7 24.5 100.0
4.2 12.6 30.5 31.6 21.1 100.0
Valid Percent 15.2 6.1 48.5 18.2 12.1 100.0
4.1 12.2 38.8 75.5 100.0
4.2 16.8 47.4 78.9 100.0
Cumulative Percent 15.2 21.2 69.7 87.9 100.0
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 3 1 3 14 7 28 12 40 3 7 20 37 20 87 13 100 5 9 16 17 47 7 54
Percent 7.5 2.5 7.5 35.0 17.5 70.0 30.0 100.0 3.0 7.0 20.0 37.0 20.0 87.0 13.0 100.0 9.3 16.7 29.6 31.5 87.0 13.0 100.0
medische hulpmiddelen thuis
BIJLAGEN
10.6 19.1 34.0 36.2 100.0
3.4 8.0 23.0 42.5 23.0 100.0
Valid Percent 10.7 3.6 10.7 50.0 25.0 100.0
10.6 29.8 63.8 100.0
3.4 11.5 34.5 77.0 100.0
Cumulative Percent 10.7 14.3 25.0 75.0 100.0
185
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
186
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 4 3 7 11 12 37 3 40 2 13 21 44 13 93 7 100 7 14 18 14 53 1 54
recreatie Percent 10.0 7.5 17.5 27.5 30.0 92.5 7.5 100.0 2.0 13.0 21.0 44.0 13.0 93.0 7.0 100.0 13.0 25.9 33.3 25.9 98.1 1.9 100.0
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
13.2 26.4 34.0 26.4 100.0
2.2 14.0 22.6 47.3 14.0 100.0
Valid Percent 10.8 8.1 18.9 29.7 32.4 100.0
13.2 39.6 73.6 100.0
2.2 16.1 38.7 86.0 100.0
Cumulative Percent 10.8 18.9 37.8 67.6 100.0
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
3 7 9 9 5 33 7 40 4 13 30 32 10 89 11 100 14 15 11 11 51 3 54
Frequency 7.5 17.5 22.5 22.5 12.5 82.5 17.5 100.0 4.0 13.0 30.0 32.0 10.0 89.0 11.0 100.0 25.9 27.8 20.4 20.4 94.4 5.6 100.0
Percent
dingen buiten zorginstelling
BIJLAGEN
27.5 29.4 21.6 21.6 100.0
4.5 14.6 33.7 36.0 11.2 100.0
Valid Percent 9.1 21.2 27.3 27.3 15.2 100.0
27.5 56.9 78.4 100.0
4.5 19.1 52.8 88.8 100.0
9.1 30.3 57.6 84.8 100.0
Cumulative Percent
187
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
188
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 6 2 8 4 7 27 13 40 13 21 18 24 7 83 17 100 11 18 9 7 45 9 54
vervoerstraining Percent 15.0 5.0 20.0 10.0 17.5 67.5 32.5 100.0 13.0 21.0 18.0 24.0 7.0 83.0 17.0 100.0 20.4 33.3 16.7 13.0 83.3 16.7 100.0
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
24.4 40.0 20.0 15.6 100.0
15.7 25.3 21.7 28.9 8.4 100.0
Valid Percent 22.2 7.4 29.6 14.8 25.9 100.0
24.4 64.4 84.4 100.0
15.7 41.0 62.7 91.6 100.0
Cumulative Percent 22.2 29.6 59.3 74.1 100.0
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 3 2 5 11 13 34 6 40 7 6 21 32 19 85 15 100 4 11 18 15 48 6 54
medische afspraken
BIJLAGEN
Percent 7.5 5.0 12.5 27.5 32.5 85.0 15.0 100.0 7.0 6.0 21.0 32.0 19.0 85.0 15.0 100.0 7.4 20.4 33.3 27.8 88.9 11.1 100.0 8.3 22.9 37.5 31.3 100.0
8.2 7.1 24.7 37.6 22.4 100.0
Valid Percent 8.8 5.9 14.7 32.4 38.2 100.0
8.3 31.3 68.8 100.0
8.2 15.3 40.0 77.6 100.0
Cumulative Percent 8.8 14.7 29.4 61.8 100.0
189
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
190
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
3 1 5 11 13 33 7 40 6 5 14 36 26 87 13 100 3 4 19 20 46 8 54
Frequency
innemen medicijnen
7.5 2.5 12.5 27.5 32.5 82.5 17.5 100.0 6.0 5.0 14.0 36.0 26.0 87.0 13.0 100.0 5.6 7.4 35.2 37.0 85.2 14.8 100.0
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
6.5 8.7 41.3 43.5 100.0
6.9 5.7 16.1 41.4 29.9 100.0
Valid Percent 9.1 3.0 15.2 33.3 39.4 100.0
6.5 15.2 56.5 100.0
6.9 12.6 28.7 70.1 100.0
9.1 12.1 27.3 60.6 100.0
Cumulative Percent
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
niet weinig regelmatig veel heel veel Total 9
Frequency 8 2 6 8 7 31 9 40 6 12 24 29 16 87 13 100 1 6 9 20 12 48 6 54
fysieke therapie
BIJLAGEN
Percent 20.0 5.0 15.0 20.0 17.5 77.5 22.5 100.0 6.0 12.0 24.0 29.0 16.0 87.0 13.0 100.0 1.9 11.1 16.7 37.0 22.2 88.9 11.1 100.0 2.1 12.5 18.8 41.7 25.0 100.0
6.9 13.8 27.6 33.3 18.4 100.0
Valid Percent 25.8 6.5 19.4 25.8 22.6 100.0
2.1 14.6 33.3 75.0 100.0
6.9 20.7 48.3 81.6 100.0
Cumulative Percent 25.8 32.3 51.6 77.4 100.0
191
overige medewerkers
Mean
Mean N
begeleiders
N
Mean N
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
192
Valid Missing
Valid Missing
Missing
Valid
1 3.69 100 0 3.49 50 4 3.28
39
zelfstandigheid
Statistics
0 4.25 99 1 4.06 51 3 3.76
40
productiviteit
0 4.43 100 0 4.14 51 3 3.73
40
gewone omstandigheden
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
1 3.97 97 3 3.84 51 3 3.69
39
tevredenheid
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Missing Total
Valid
Missing Total Valid
Valid
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total oneens
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
8 17 16 6 50 4 54
3
3 8 10 14 39 1 40 6 7 39 28 20 100
4
Frequency
zelfstandigheid
BIJLAGEN
14.8 31.5 29.6 11.1 92.6 7.4 100.0
5.6
7.5 20.0 25.0 35.0 97.5 2.5 100.0 6.0 7.0 39.0 28.0 20.0 100.0
10.0
Percent
16.0 34.0 32.0 12.0 100.0
6.0
6.0 7.0 39.0 28.0 20.0 100.0
7.7 20.5 25.6 35.9 100.0
10.3
Valid Percent
22.0 56.0 88.0 100.0
6.0
6.0 13.0 52.0 80.0 100.0
17.9 38.5 64.1 100.0
10.3
Cumulative Percent
193
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
194
Missing Total
Missing Total Valid
Valid
Valid
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
4 11 25 10 51 3 54
1
1 6 11 21 40 3 5 15 36 40 99 1 100
1
Frequency
productiviteit
7.4 20.4 46.3 18.5 94.4 5.6 100.0
1.9
2.5 15.0 27.5 52.5 100.0 3.0 5.0 15.0 36.0 40.0 99.0 1.0 100.0
2.5
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
7.8 21.6 49.0 19.6 100.0
2.0
2.5 15.0 27.5 52.5 100.0 3.0 5.1 15.2 36.4 40.4 100.0
2.5
Valid Percent
9.8 31.4 80.4 100.0
2.0
3.0 8.1 23.2 59.6 100.0
5.0 20.0 47.5 100.0
2.5
Cumulative Percent
Total
Missing
Valid
overige werkers
mede-
Valid
Valid
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
54
10 22 12 51 3
meer eens dan oneens mee eens Total 9
5
niet oneens en niet eens
2
100
2 14 44 38
meer oneens dan eens
oneens
Total
niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens
meer oneens dan eens
2
40
Total oneens
9 24
7 meer eens dan oneens mee eens
niet oneens en niet eens
Frequency
gewone omstandigheden
BIJLAGEN
100.0
40.7 22.2 94.4 5.6
18.5
9.3
3.7
100.0
2.0 14.0 44.0 38.0
2.0
100.0
22.5 60.0
17.5
Percent
43.1 23.5 100.0
19.6
9.8
3.9
100.0
2.0 14.0 44.0 38.0
2.0
100.0
22.5 60.0
17.5
Valid Percent
76.5 100.0
33.3
13.7
3.9
4.0 18.0 62.0 100.0
2.0
40.0 100.0
17.5
Cumulative Percent
195
overige werkers
mede-
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
196
Missing Total
Missing Total Valid
Missing Total Valid
Valid
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
5 14 20 11 51 3 54
1
1 7 11 17 39 1 40 1 7 27 34 28 97 3 100
3
Frequency
tevredenheid
9.3 25.9 37.0 20.4 94.4 5.6 100.0
1.9
2.5 17.5 27.5 42.5 97.5 2.5 100.0 1.0 7.0 27.0 34.0 28.0 97.0 3.0 100.0
7.5
Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
9.8 27.5 39.2 21.6 100.0
2.0
1.0 7.2 27.8 35.1 28.9 100.0
2.6 17.9 28.2 43.6 100.0
7.7
Valid Percent
11.8 39.2 78.4 100.0
2.0
1.0 8.2 36.1 71.1 100.0
10.3 28.2 56.4 100.0
7.7
Cumulative Percent
overige medewerkers
begeleiders
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
Mean
N
Mean
N
Mean
N 4
Valid Missing
0
Missing
1
Missing
2.47
53
Valid
2.65
100
Valid
3.00
dromen realiseren 36
Statistics
BIJLAGEN
2.27
2
52
2.36
3
97
3.00
3
gewenste ondersteuning 37
197
overige medewerkers
Missing Total
Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/wettelijke vertegenwoordiger
198
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens 11 5 9 6 36 4 40 8 40 34 15 3 100 6 26 14 4 3 53 1 54
5
Frequency
dromen realiseren
27.5 12.5 22.5 15.0 90.0 10.0 100.0 8.0 40.0 34.0 15.0 3.0 100.0 11.1 48.1 25.9 7.4 5.6 98.1 1.9 100.0
12.5
Percent
8.0 40.0 34.0 15.0 3.0 100.0 11.3 49.1 26.4 7.5 5.7 100.0
30.6 13.9 25.0 16.7 100.0
13.9
Valid Percent
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
11.3 60.4 86.8 94.3 100.0
8.0 48.0 82.0 97.0 100.0
44.4 58.3 83.3 100.0
13.9
Cumulative Percent
overige medewerkers
Missing Total
Missing Total Valid
begeleiders
Valid
Missing Total Valid
relatie tot cliënt ouder/familie/ wettelijke vertegenwoordiger
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
meer oneens dan eens niet oneens en niet eens meer eens dan oneens mee eens Total 9
oneens
10.0 12.5 20.0 22.5 92.5 7.5 100.0 24.0 35.0 22.0 11.0 5.0 97.0 3.0 100.0 24.1 46.3 9.3 9.3 7.4 96.3 3.7 100.0
5 8 9 37 3 40 24 35 22 11 5 97 3 100 13 25 5 5 4 52 2 54
27.5
Percent
4
11
Frequency
gewenste ondersteuning
BIJLAGEN
9.6 7.7 100.0
9.6
25.0 48.1
11.3 5.2 100.0
22.7
24.7 36.1
21.6 24.3 100.0
13.5
10.8
29.7
Valid Percent
92.3 100.0
82.7
25.0 73.1
94.8 100.0
83.5
24.7 60.8
75.7 100.0
54.1
40.5
29.7
Cumulative Percent
199
Spearman’s rho
Bijlage 8 Correlaties
200
194
N
.
.030
152
1.000
.153(*)
152
.030
.
N Correlation Coefficient Sig. (1-tailed)
.153(*)
1.000
gem inspraak en participatie
Correlation Coefficient Sig. (1-tailed)
BWGEM
152 * Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed).
gem inspraak en participatie
BWGEM
Correlations
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Spearman’s rho
Spearman’s rho
gelijkwaardig-
N
Sig. (1-tailed) .000
.467(**)
152
Correlation Coefficient
.
N
1.000
Sig. (1-tailed)
Correlation Coefficient
keuzevrijheid
gem inspraak en participatie
.118
. 152
N
.
.118 144
N
171
1.000
.099
Correlation Coefficient Sig. (1-tailed)
144
.099
1.000
gem inspraak en participatie Correlation Coefficient Sig. (1-tailed)
Correlations
178
.
1.000
147
.000
.467(**)
gem. gelijkwaardigheid
gem. keuzevrijheid
gem inspraak en participatie
147 ** Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed).
gem. heid
gem inspraak en participatie
Correlations
BIJLAGEN
201
202
Spearman’s rho
Spearman’s rho
gem. heid
.418
. 194
N
.
.418 114
N
114
Sig. (1-tailed) N
.130 110
Sig. (1-tailed) N
.108
.
Correlation Coefficient
Correlation Coefficient
gem ondersteuning 1.000
178
.
1.000
110
.130
gem. gelijkwaardigheid .108
114
1.000
.020
Correlation Coefficient Sig. (1-tailed)
114
.020
gem ondersteuning
1.000
gem. bewustwording Correlation Coefficient Sig. (1-tailed)
Correlations
gelijkwaardig-
gem ondersteuning
gem ondersteuning
BWGEM
Correlations
EMANCIPATIE VAN MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP
Spearman’s rho
Spearman’s rho
.000 108
Sig. (1-tailed) N
114
N .323(**)
.
Sig. (1-tailed) Correlation Coefficient
gem ondersteuning 1.000
Correlation Coefficient
en
114
N
N
Sig. (1-tailed)
.045
.168(*)
.
Sig. (1-tailed) Correlation Coefficient
1.000
Correlation Coefficient
gem ondersteuning
104 * Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed).
gem inspraak participatie
gem ondersteuning
Correlations
** Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed).
keuzevrijheid
gem ondersteuning
Correlations
BIJLAGEN
152
.
1.000
104
.045
gem inspraak en participatie .168(*)
171
.
1.000
108
.000
gem. keuzevrijheid .323(**)
203