‘IK GA NAAR M’N WERK’
Mogelijkheden voor arbeidsintegratie van mensen met een verstandelijke handicap in de provincie Utrecht
met een verstandelijke handicap
Trudy Dankers
COLOFON Deze publicatie maakt deel uit van het deelprogramma “arbeidsreïntegratie” binnen het programma “maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers” van het lectoraat Maatschappelijke Reïntegratie & Community Support. In dit project is samengewerkt met de Vereniging Gehandicaptenzorg Utrecht en haar lidinstellingen. Auteur Trudy Dankers
Student-onderzoekers Suzanne Bakker Astrid Delhaas Joke Franken Evelien de Kort Angelique van Leeuwen Dian Mertens
Lay-out Annemieke Wielinga Begeleidingscommissie De heer J. Wesseling (voorzitter tot medio 2004); namens de VGU Mw. L. de Pooter (voorzitter sinds medio 2004); namens de VGU Mw. J. Passchier; namens de VGU Mw. H. Hoeijmakers; namens MEE Utrecht Mw. M. Sluijs; namens de Provincie Utrecht Dhr. J. Fousert; namens de Federatie van Ouderverenigingen, het Provinciaal Patiënten/Consumenten Platform Utrecht en het Provinciaal Gehandicaptenplatform Utrecht) Dhr. P. van Vliet; namens het Platform Managers van de VGU Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid, Hogeschool van Utrecht Postbus 85397 3508 AJ Utrecht Heidelberglaan 7 3584 CS Utrecht ISBN 90-77868-04-6
© 2005 Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid
VOORWOORD Arbeidsintegratie is een van de speerpunten van het onderzoeksprogramma van het lectoraat Maatschappelijke Reïntegratie & Community Support. Een van de projecten in dit programma is arbeidsintegratie voor mensen met verstandelijke beperkingen. Het lectoraat, onderdeel van het Expertisecentrum Maatschappelijke Reïntegratie en Sociaal Beleid van de Hogeschool van Utrecht, beoogt kennis te verzamelen, te ontwikkelen en te verspreiden ten behoeve van onderwijs en praktijk. Zij werkt daartoe nauw samen met praktijkinstellingen, kenniscentra en koepelorganisaties. Op het terrein van de verstandelijk gehandicaptenzorg is er een convenant met de Vereniging Gehandicaptenzorg Utrecht (VGU). Samen met de VGU is het programma ‘Vermaatschappelijking van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking in de Provincie Utrecht’ ontwikkeld, waar het project arbeidsintegratie een onderdeel van is. Hierbij zijn ook de Provincie Utrecht, de Federatie van Ouderverenigingen, het Provinciaal Patiënten/Consumenten Platform Utrecht en het Provinciaal Gehandicaptenplatform Utrecht betrokken. Het project Arbeidsintegratie bestaat uit drie deelprojecten: • een bronnenonderzoek naar de huidige stand van zaken op het gebied van gehanteerde methodieken en werkwijzen in Nederland op het gebied van arbeidsintegratie van mensen met een verstandelijke handicap. • een veldonderzoek naar de voorzieningen, benaderingen en methodieken binnen de instellingen van de VGU in de provincie Utrecht. • een veldonderzoek naar methoden van arbeidstoeleiding vanuit het voortgezet speciaal onderwijs. Deze publicatie bevat een samenvatting van de resultaten van het tweede deelonderzoek. Dit onderzoek was gericht op het in kaart brengen van de stand van zaken op het gebied van arbeidsintegratie bij een aantal instellingen voor Verstandelijk Gehandicaptenzorg in de Provincie Utrecht. We hopen met deze, en de andere publicaties van dit onderzoek, een bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van arbeidsintegratie in Utrecht. Aan het werk dus! Mei 2005
Ik ga naar m’n werk
2
J.P. Wilken, lector maatschappelijke reïntegratie.
Ik ga naar m’n werk
3
Inhoudsopgave Inhoudsopgave....................................................................................4 1. Inleiding .................................................................................6 2. Methodieken ...........................................................................8 3. Resultaten per instelling .........................................................15 3.1. Abrona .................................................................................16 3.2. Amerpoort ASVZ....................................................................19 3.3. Bartiméus.............................................................................21 3.4. Heimerstein ..........................................................................25 3.5. Ita Wegman Stichting ............................................................27 3.6. MEE Utrecht..........................................................................29 3.7. OPL Arbeids Training Centrum (ATC).......................................32 3.8. Stichting Philadelphia Zorg .....................................................35 3.9. Reinaerde .............................................................................38 4. Succesfactoren en knelpunten .................................................41 4.1. Succesfactoren......................................................................41 4.2. Knelpunten ...........................................................................45 4.3. Conclusies en aanbevelingen...................................................51 4.4. Aanbevelingen ......................................................................56 Literatuur .........................................................................................59 Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg & Sociaal Beleid.......................61
Ik ga naar m’n werk
4
Ik ga naar m’n werk
5
1. Inleiding Binnen een driejarig provinciaal project ‘vermaatschappelijking van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap’, dat het expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid van de Hogeschool van Utrecht in samenwerking met de Vereniging Gehandicaptenzorg Utrecht (VGU) wordt uitgevoerd is een onderzoek gedaan naar arbeidsintegratie voor mensen met een verstandelijke handicap, verder te noemen ‘project arbeidsintegratie’. Het doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de mogelijkheden op het gebied van arbeidsintegratie voor mensen met een verstandelijke handicap binnen en vanuit instellingen in de regio Utrecht. De resultaten van dit onderzoek geven ook inzicht in de gehanteerde methodieken, succesfactoren en knelpunten bij arbeidsintegratie van mensen met een verstandelijke handicap. De vraagstelling die aan het onderzoek ten grondslag ligt is als volgt: ‘Welke projecten / voorzieningen zijn er binnen de instellingen van de VGU met betrekking tot de arbeidsintegratie van verstandelijk gehandicapten, en wat zijn hierin de gebruikte methodieken, knelpunten en succesfactoren?’ Bij het onderzoek waren de volgende negen, bij de VGU aangesloten, instellingen betrokken. Abrona Amerpoort Asvz Bartiméus Heimerstein Ita Wegman Stichting OPL. ArbeidsTraining Centrum Stichting Philadelphia Zorg Reinaerde Het zijn alle instellingen die iets te bieden hebben op het gebied van arbeidsintegratie en bereid waren aan het onderzoek deel te nemen. Bij elke instelling zijn een of meer respondenten geïnterviewd. In dit verslag wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek.
Ik ga naar m’n werk
6
In hoofdstuk 2 worden de meest toegepaste methodieken op het gebied van arbeidsintegratie in het kort besproken. Voor een uitgebreide beschrijving van deze methodieken wordt verwezen naar de publicatie: Aan het werk!; Mogelijkheden voor arbeidsintegratie van mensen met een verstandelijke handicap (Dankers & Wilken, 2005). In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting gegeven van de resultaten per instelling op de onderdelen: visie op arbeidsintegratie en arbeid, gebruikte methodieken (en andere middelen) en trajecten voor arbeidsintegratie. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van de meest genoemde succesfactoren en knelpunten en is vanaf hoofdstuk 4.3 gereserveerd voor de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek. Dit verslag is geen volledige weergave van de resultaten van het onderzoek. Er is voor gekozen om de voorzieningen en projecten op het gebied van arbeidsintegratie in een afzonderlijke publicatie te beschrijven: “Hier wordt gewerkt; Voorzieningen voor arbeidsmatige activiteiten en arbeid in de provincie Utrecht”. Dit is een gidsje geworden waarmee het mogelijk wordt om snel een overzicht te krijgen van het aanbod in de provincie (Wijntuin, 2005).
Ik ga naar m’n werk
7
2. Methodieken
Binnen de onderzochte instellingen is gebleken dat voornamelijk gebruik wordt gemaakt van de drie, uit de literatuur meest bekende, methodieken voor arbeidsintegratie of onderdelen daaruit. In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de methodieken: het ‘Eigen Initiatief Model’, verder te noemen het EIM, ‘Supported Employment (Begeleid Werken) en de methodiek ‘Individuele Traject Begeleiding’. Het betreft hier een samenvatting uit ‘Aan het werk’ (Dankers & Wilken, 2005). Voor een meer uitgebreide bespreking van deze methodieken wordt verwezen naar deze publicatie. Het Eigen Initiatief Model (EIM) Het Eigen Initiatief Model werd in de jaren ’90 ontwikkeld in samenwerking met de Rijksuniversiteit van Groningen. De methodiek wordt inmiddels door veel organisaties toegepast op het gebied van wonen, en dagbesteding en werken binnen SW-bedrijven. Het EIM is gericht op het aanleren van denkvaardigheden en het vergroten van de zelfredzaamheid in het dagelijks leven - thuis, op het werk en in de vrije tijd - van mensen met een verstandelijke handicap. De cliënten leren zelf na te denken over hun handelen en worden zo in staat gesteld hun arsenaal aan vaardigheden uit te breiden. Het gaat er om dat cliënten alternatieven aangereikt krijgen en ontdekken, en daardoor meer en beter toegerust zijn om te begrijpen wat er van hen verwacht wordt en om datgene te bereiken wat ze zelf graag willen (Timmer, 2003). Het ontbreekt de verstandelijk gehandicapte dikwijls aan zogenoemde algemene vaardigheden die noodzakelijk zijn om (meer) volwaardig te participeren binnen levensgebieden als wonen, werken en recreëren. ‘Algemene vaardigheden zijn denkvaardigheden, waarmee iemand inzicht en overzicht verkrijgt in het eigen handelen en situaties waarin gehandeld moet worden en waarmee iemand tegelijkertijd sturing geeft aan het eigen handelen’ (Timmer e.a., 2003). Het gaat hierbij om het vermogen te generaliseren: het toepassen van in de ene situatie aangeleerde (specifieke) vaardigheden in andere, nieuwe situaties. Door training met het Eigen Initiatief Model wordt de cliënt vaardiger in het zelf nadenken en in het oplossen van (nieuwe) problemen.
Ik ga naar m’n werk
8
Als gevolg hiervan neemt de afhankelijkheid van de cliënt af en is hij beter in staat om zelfstandig verantwoordelijkheden te dragen en initiatieven te nemen. De twee belangrijkste uitgangspunten van het model zijn dat: de problemen die mensen hebben met het toepassen van aangeleerde vaardigheden, voor een belangrijk deel voortkomen uit een gebrek aan leerervaringen de trainingen zich moeten richten op het aanleren van dié vaardigheden die mensen in staat stellen om te generaliseren, waarbij ze de aangeleerde vaardigheden kunnen toepassen in nieuwe situaties in het dagelijks leven. Dit is de belangrijkste maatstaf van succes. Toepassing van EIM vraagt van de begeleiders een fundamentele omslag in het denken over en werken met mensen met een verstandelijke beperking. Begeleiders moeten leren zich terughoudend op te stellen, door in plaats van de problemen voor de cliënt op te lossen (regelen, helpen), consequent een appèl te doen op het eigen leer- en denkvermogen van de cliënt. Inmiddels zijn van het EIM versies ontwikkeld, waarin trainingen zijn uitgewerkt voor mensen die bijvoorbeeld via de methodiek Begeleid Werken aan een baan geholpen worden (Timmer e.a., 2003) en trainingen die toegepast kunnen worden in het onderwijs. Coenen-Hanegraaf e.a. (2000) stelt vast dat een aantal aspecten van EIM een bijdrage kan leveren aan de methodiek Begeleid Werken op basis van een individuele benadering. Begeleid Werken (Supported Employment) De methodiek Supported Employment is afkomstig uit de Verenigde Staten waar sinds 1986 de Rehabilitation Act van kracht is die Supported Employment (Begeleid Werken) mogelijk maakt. De Supported Employment methodiek is het totaal aan ondersteunende maatregelen voor een werknemer met een arbeidshandicap en de werkgever. De maatregelen moeten het de werkzoekende mogelijk maken om een betaalde baan op de open arbeidsmarkt te vinden en te behouden. De ondersteunende maatregelen zijn erop gericht de werknemer te leren zelfstandig te functioneren op de werkplek. De ondersteuning wordt op maat aan werknemer en werkgever geboden, zodanig dat de normale procesgang in het bedrijf niet wordt verstoord.
Ik ga naar m’n werk
9
De methode Supported Employment is begin jaren negentig in Nederland geïntroduceerd onder de naam ‘Begeleid Werken’. De doelstelling is het realiseren van een zo normaal mogelijke dienstbetrekking, die afgestemd is op de mogelijkheden en wensen van de deelnemer en tevens voldoet aan de eisen van de werkgever (Coenen-Hanegraaf e.a., 1997). De cliënt krijgt begeleiding vanaf de aanmelding en wordt begeleid tot hij zelfstandig, of met hulp van collega’s (natuurlijk netwerk), functioneert. Begeleid werken wordt al geruime tijd intern gebruikt door zorginstellingen en is sinds 1998 ook als mogelijkheid binnen de Wet Sociale Werkvoorziening een geaccepteerde methodiek. Ze wordt zowel toegepast bij interne SW-plaatsen als bij detachering naar regulier werk en vrijwilligerswerk (Van Nes, e.a., 2001). Onderdelen van begeleid werken variëren van het inventariseren van werkwensen, het vinden van een baan en het ondersteunen van werknemer en collega’s, tot vervoer en loonkostensubsidie. Begeleid werken omvat een viertal hoofdelementen die ook als fasen in een proces van individuele trajectbegeleiding kunnen worden opgevat (CoenenHanegraaf, 2000) 1. Assessment 2. Bemiddeling en baananalyse 3. Begeleiding/coaching op de werkplek 4. Loopbaanbegeleiding 1. Assessment Assessment heeft als doel om de deelnemer met een handicap te leren kennen in zijn mogelijkheden en wensen met betrekking tot beroep of werk. Hiertoe worden de volgende gegevens van de deelnemer zo nauwkeurig mogelijk in kaart gebracht: a. Wensen, motieven en mogelijke perspectieven b. Vaardigheden en in de persoon gelegen factoren c. Het leren en de aanspreekbaarheid d. De sociale achtergrond, de natuurlijke en professionele netwerken e. Sfeer en persoonlijkheid 2. Bemiddeling en baananalyse (arbeidstoeleiding) Op basis van inzichten uit de eerste fase, komt het er nu op aan om voor de deelnemer een geschikte arbeidsplaats te zoeken en hem hier geplaatst te krijgen. Aan de orde zijn vragen als: welke banen komen in aanmerking, welke bronnen en netwerken zijn beschikbaar om arbeidsplaatsen te vinden, zijn er mogelijkheden om deze aan te passen aan de specifieke ‘eigenaardigheden’ van de deelnemer, etc.
Ik ga naar m’n werk
10
3. Begeleiding/coaching op de werkplek Coaching bouwt voort op de inzichten uit de assessmentfase en de baananalyse en is gericht op het ontwikkelen van de competenties van de deelnemer. Doelen zijn: • aansluiten bij reeds aanwezige vaardigheden en het (verder) ontwikkelen van daarvan, zodat de werknemer leert goed te functioneren • stimuleren van het integratie- en emancipatieproces van de werknemer • ondersteunen van directe collega’s en leidinggevende in de begeleiding van de werknemer Binnen de coaching moet er ook aandacht zijn voor het ontwikkelen en behouden van natuurlijke netwerken in de werksituatie. 4. Verdere loopbaanbegeleiding Als de werknemer na verloop van tijd op een redelijk zelfstandig niveau kan werken, en zonder de dagelijkse begeleiding van de jobcoach kan functioneren, treedt een nieuwe fase van begeleiding in: begeleiding bij de verdere loopbaan. Deze vorm van begeleiding heeft de volgende doelen: • vasthouden van het bereikte niveau van functioneren, het voorkomen en vroegtijdig signaleren van terugval. • loopbaanontwikkeling door verder ontwikkelen van competenties en vaardigheden, en verbreding van de functie en/of uitbreiding van taken. Van groot belang is bij de te nemen stappen steeds de eigen regiefunctie van de werknemer in het oog te houden. Individuele Traject Begeleiding Individuele trajectbegeleiding is oorspronkelijk bedoeld als methodiek voor het toeleiden naar arbeid van langdurig werklozen. (Van Soest, 2002). Desondanks is de methodiek universeel genoeg om hem ook te gebruiken voor andere doelgroepen, waaronder de doelgroep verstandelijk gehandicapten. De meeste MEE’s (voorheen geheten Sociaal Pedagogische Diensten) maken gebruik van deze methodiek. ITB is evenals Begeleid Werken een intensieve en uitgebreide vorm van arbeidstoeleiding. Begeleid Werken wordt ook wel gezien als een vorm van ‘ITB+’, omdat Begeleid Werken niet alleen individuele trajectbegeleiding inhoudt, maar ook begeleiding en training op de werkplek (Van Berkel e.a., 1997).
Ik ga naar m’n werk
11
Deze methodiek heeft de volgende uitgangspunten: • De cliënt staat centraal; dat wil zeggen dat de mogelijkheden en wensen van het individu tot startpunt genomen wordt. Ook heeft de cliënt veel inbreng in het te bewandelen traject. Geprobeerd wordt zo goed mogelijk ‘maatwerk’ te leveren. • ITB richt zich niet eenzijdig op het vinden van passende arbeid of dagbesteding, maar binnen het traject wordt ook aandacht besteed aan het realiseren van randvoorwaarden in de persoonlijke sfeer van de cliënt (Van Berkel, e.a., 1997). ITB kent globaal de volgende stappen: • Intake: stellen van een diagnose, vaststellen van wensen en mogelijkheden; • Trajectontwikkeling: samenstellen van een traject dat gericht is op het vinden en behouden van een passende baan of passende dagbesteding; • Trajectuitvoering: hierin kunnen verschillende tussenstappen noodzakelijk zijn, van opdoen van werkervaring (leerwerkplaatsen, werkervaringsplaatsen), tot training van vaardigheden en scholing; • Zoeken naar een passende baan: begeleiding bij het solliciteren (training) en baanbemiddeling. Omdat intensieve begeleiding op de werkplek ontbreekt is de methodiek van individuele trajectbegeleiding vooral geschikt voor personen die in staat geacht worden tot het in grote mate zelfstandig verrichten van arbeid (tenzij ITB gevolgd wordt door vormen van begeleiding op de werkplek, waarmee het ingebed wordt in de methodiek van Supported Employment).
Ik ga naar m’n werk
12
Ik ga naar m’n werk
13
3. Resultaten per instelling
Bij negen instellingen voor de zorg aan verstandelijk gehandicapten in Utrecht is een interview afgenomen bij verschillende functionarissen die bij arbeidsmatige dagbesteding en begeleiding bij arbeid zijn betrokken, zoals job coaches, arbeidsbemiddelaars, werkbegeleiders, consulenten arbeid, enzovoort. De verzamelde informatie was enerzijds omvangrijk en anderzijds ook ongelijksoortig. Dit komt doordat er zowel grote als kleinere instellingen bij het onderzoek betrokken waren, waar respectievelijk meer of minder respondenten zijn geïnterviewd. Bij de meeste instellingen zijn verschillende soorten functionarissen geïnterviewd, waardoor er een breed beeld ontstond over verschillende mogelijkheden van arbeid: van dagbesteding tot (on)betaalde) arbeid in reguliere bedrijven, in groepen (enclaves) of individueel. Soms zijn er maar enkele jobcoaches geïnterviewd, waardoor de verkregen informatie beperkt blijft tot het toeleiden naar arbeid in reguliere bedrijven. De verschillen zijn terug te vinden in de aard van de trajecten naar arbeid en de gehanteerde methodieken. Hier volgt een samenvatting van de verkregen informatie op de onderdelen: visie op arbeidsintegratie en betaald werk, bestaande projecten en voorzieningen, gehanteerde methodieken (en andere middelen) en trajecten naar arbeid, inclusief doorstroommogelijkheden.
Ik ga naar m’n werk
14
3.1. Abrona
Abrona is een christelijke organisatie voor dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking, met een breed en flexibel zorgaanbod. Zowel voor kinderen als volwassenen biedt de instelling ondermeer de functies wonen, logeren, dagopvang, training, thuiszorg en voorzieningen voor (arbeidsmatige) dagbesteding. Bijna 1.350 mensen maken gebruik van deze diensten. Het zorgaanbod is verspreid over de gehele provincie Utrecht.
Visie op arbeidsintegratie en betaald werk De definitie van arbeidsintegratie valt bij Abrona samen met de definitie van een (betaalde of onbetaalde) baan. De volgende criteria zijn hier van belang: werk buiten de setting van een activiteitengroep of een enclave het werk moet, na de inwerkperiode door de jobcoach, langere tijd achter elkaar zelfstandig kunnen worden uitgevoerd volstaan kan worden met hulp en aanwijzingen door een werkbegeleider van het bedrijf de mate van begeleiding staat in verhouding tot de toegevoegde waarde van het werk De betekenis van arbeid voor cliënten is: maatschappelijke integratie, zinvolle dagbesteding, plezier, de status van het hebben van een baan. Als het gaat om de horecaopleiding die Abrona verzorgt, draagt het behalen van een diploma bij aan het gevoel van zelfvertrouwen. Bovendien vergemakkelijkt het diploma de toegang tot een baan in het vrije bedrijf. Projecten en voorzieningen De projecten en voorzieningen op het gebied van arbeid zijn vooral gericht op arbeidsmatige dagbesteding, en bevinden zich veelal buiten het terrein van de instelling. Deze voorzieningen omvatten verschillende werksoorten, ondermeer het werk in een hotel of restaurant, waar cliënten een horecaopleiding kunnen volgen, werk in een koffieshop, waar ook creatieve activiteiten plaatsvinden, in een cadeauwinkel of op een van de boerderijen. Verder zijn er verschillende jobcoaches werkzaam die individuele cliënten begeleiden naar betaalde of onbetaalde banen in reguliere bedrijven. Zo zijn er cliënten werkzaam in een keuken, bij een drukkerij, in een plantsoenendienst, bij een fietsenmaker, in een naaikamer, in een dierentuin, etcetera.
Ik ga naar m’n werk
15
Methodiek en middelen Bij het realiseren van arbeid van cliënten wordt de methodiek “Supported Employment” gehanteerd. De meerwaarde van deze methodiek ligt in het feit dat hiermee gemeten kan worden wat de cliënten kunnen en dat deze een goede ondersteuning biedt bij de begeleiding. De methodiek wordt in alle gevallen in zijn geheel gebruikt. Naast de methodiek wordt er ook gebruik gemaakt van andere instrumenten en middelen als aanvulling op de methodiek. Er wordt onder meer gewerkt met een arbeidsinteressetest en een dagbestedingplan (bij onbetaalde banen). Waar nodig wordt de methodiek Supported Employment aangevuld met (onderdelen uit) andere methodieken, zoals het Eigen Initiatief Model. Verder gaat er een pilot van start met het meetinstrument INVRA (Inventarisatie Redzaamheids Aspecten) als mogelijke aanvulling op de methodiek Supported Employment. Traject naar arbeid Fasering Het traject dat toeleidt naar arbeid omvat een intakeprocedure en een vervolgtraject. Cliënten melden zich aan (door middel van een aanmeldingsformulier) of worden aangemeld bij het Informatiecentrum (de ‘voordeur’) van Abrona. De intake bestaat uit het invullen van een intakeformulier en een intakegesprek. Indien nodig wordt de intake aangevuld met een arbeidsinteressetest. Bekeken wordt in hoeverre de cliënt meteen in staat is betaalde arbeid te verrichten of dat de cliënt het beste eerst kan beginnen met dagbesteding en in een later stadium kan doorstromen naar betaald werk. Wordt de cliënt in staat tot het verrichten van werk, dan wordt in het vervolgtraject de methodiek van Supported Employment gevolgd. Er wordt een werker-analyse en baananalyse gemaakt, die naast elkaar worden gelegd. Aan de hand van de uitkomsten van de analyses (en een eventueel nader assessment) worden de begeleidingspunten geformuleerd. Als deze twee fases zijn afgerond begint de cliënt aan een stage of proefperiode van ongeveer zes weken. Gedurende deze periode wordt de cliënt door de jobcoach ingewerkt en intensief begeleid. Het doel van deze periode is om te beoordelen of de cliënt en de werkgever vinden dat het werk bij de cliënt past. Vervolgens stippelt de jobcoach - samen met de cliënt - een plan uit, waarin doelen en begeleidingspunten worden geformuleerd. Na de inwerkperiode treedt de jobcoach geleidelijk aan terug en wordt de directe aansturing van
Ik ga naar m’n werk
16
de cliënt overgelaten aan een co-collega op de werkvloer. Er vinden regelmatig evaluaties plaats met de cliënt en zijn/haar co-collega en/of werkgever, waarbij altijd een beroep gedaan kan worden op de jobcoach. Doorstroommogelijkheden Het uitgangspunt is dat cliënten, als het enigszins mogelijk is, doorstromen naar (betaald) werk in een regulier bedrijf.
Ik ga naar m’n werk
17
3.2. Amerpoort ASVZ
Amerpoort Asvz is een organisatie met vele locaties in de provincie Utrecht waar mensen met een verstandelijke handicap terecht kunnen. De instelling biedt een breed pakket aan mogelijkheden op het gebied van wonen, zorg en dagbesteding. Op dit moment maken ongeveer 1600 cliënten volwassenen en kinderen - gebruik van deze diensten. Ruim 900 cliënten nemen deel aan de verschillende vormen van dagbesteding, verdeeld over de locaties Baarn, Soest en Amersfoort. Arbeidsmatige dagbesteding is beschikbaar voor cliënten vanaf 18 jaar. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Amerpoort Asvz is voortdurend op zoek naar nieuwe mogelijkheden voor (arbeidsmatige) dagbesteding. Iedere cliënt heeft zijn of haar eigen ‘loopbaan’, een eigen persoonlijk traject. Hierbij draait het altijd om groei en ontwikkeling op eigen niveau. Voortdurend wordt er gekeken naar zijn of haar motivatie, belangstelling, vaardigheden en mogelijkheden, ook op het gebied van (on)betaald werk in een regulier bedrijf. Projecten en voorzieningen De instelling biedt veel projecten en voorzieningen die gericht zijn op arbeidsmatige dagbesteding op- en buiten het terrein van de instelling. De aard van het werk is veelsoortig en omvat onder meer werk op industrieel- , ambachtelijk-, horecagebied en andere vormen van dienstverlening zoals druk- en kopieerwerkzaamheden en werk in een kwekerij. Daarnaast zijn er groepen werknemers (enclaves) werkzaam in reguliere bedrijven, waar zij lopendebandwerk en inpakwerkzaamheden verrichten. Tenslotte verrichten individuele cliënten onder begeleiding van een jobcoach (veelal onbetaald) werk in reguliere bedrijven. Een klein aantal stroomt door naar betaald werk. Methodiek en middelen De centrale methodiek die wordt gehanteerd is het Eigen Initiatief Model. De motivatie voor deze keuze is dat deze methodiek de cliënt ondersteunt in zijn ontwikkeling naar zelfredzaamheid en weerbaarheid. De methodiek wordt in zijn geheel toegepast. Binnen het EIM bestaat de mogelijkheid om ten behoeve van individuele cliënten aanpassingen te doen, zoals intensieve(re) begeleiding voor de cliënt, een langer(e) training / leertraject
Ik ga naar m’n werk
18
voor de cliënt, extra ondersteuning in het werkveld voor de cliënt, diverse opleidingen en cursussen. Daarnaast maakt men gebruik van zelfontwikkeld materiaal. Traject naar arbeid Iedere cliënt heeft zijn eigen ‘loopbaan’ en een persoonlijk traject, waarbij groei en ontwikkeling op eigen niveau voorop staan. Fasering Cliënten, hun ouders/verzorgers of persoonlijk begeleiders dienen een aanvraag tot het verrichten van arbeid in, waarna deze door het team van het plaatsingsoverleg in behandeling wordt genomen. In de voorbereidingsfase wordt informatie verzameld over de cliënt betreffende eerdere werkervaringen, (on)mogelijkheden, anamnese, eerdere zorgplannen, enzovoort. In een voorgesprek met de cliënt, ouders / verzorgers en mentor / persoonlijk begeleider krijgt men een meer volledig beeld van de cliënt. In de fase van de zorgplanbespreking wordt de hulpvraag geformuleerd en worden afspraken gemaakt over het soort dagbesteding en de begeleiding van de cliënt. In de uitvoeringsfase wordt door de persoonlijk begeleider een zorgplan opgesteld, waarin alle informatie wordt opgenomen. Met de cliënt worden concrete werkdoelen geformuleerd en in het team besproken. In de fase van de evaluatie ( na een jaar) wordt het zorgplan besproken en zonodig bijgesteld. Op deze wijze wordt er jaarlijks geëvalueerd. Doorstroommogelijkheden Er is veel aandacht voor doorstroommogelijkheden van de individuele cliënt, ook naar betaald werk. Op dit moment hebben vier cliënten een arbeidsovereenkomst en mogelijk komen er dit jaar nog twee bij. Deze ontwikkeling naar betaald werk zal men de komende tijd doorzetten. De doelgroep verandert. Er komen meer cliënten met een licht verstandelijke handicap en complex gedrag, maar met een hoog ambitieniveau. Deze zouden na een arbeidstraining (sociale vaardigheden, arbeidsvaardigheden) door moeten kunnen stromen. Het beleid is erop gericht om de externe contacten met werkgevers uit te breiden.
Ik ga naar m’n werk
19
3.3. Bartiméus
Bartiméus werkt vanuit een christelijke levenshouding en biedt onderwijs, zorg en dagbesteding, en arbeidsmogelijkheden aan ruim 3500 kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen, die slechtziend of blind zijn, al dan niet met een verstandelijke handicap. 530 cliënten wonen (tijdelijk) bij Bartiméus of krijgen begeleiding bij het wonen en 760 cliënten ontvangen scholing of begeleiding bij scholing. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Arbeid is ‘het verrichten van taken die voorzien in wat maatschappelijk als nuttig wordt ervaren’. Voor de deelnemer betekent dit dat hij werk doet dat maatschappelijk herkenbaar is en een bijdrage levert aan de samenleving. Producten en diensten zullen moeten worden afgenomen om hun eigen waarde en betekenis. Wanneer er geen vraag, behoefte of noodzaak aan het werk ten grondslag ligt, kan men niet van arbeid spreken’1. Binnen de werkplaatsen van het Cluster Arbeid & Begeleid Werken behoort betaalde arbeid niet tot de mogelijkheden. Binnen de afdeling Begeleid Werken wordt toegeleid naar werk in het reguliere bedrijf. Betaald werk is hier de eerste optie, gevolgd door vrijwilligerswerk. Over arbeid als mogelijkheid tot integratie wordt verschillend gedacht. Enerzijds wordt het leveren van een maatschappelijk nuttige bijdrage als een vorm van integratie beschouwd. Anderzijds spreekt men pas van integratie als de deelnemers toegeleid worden naar de samenleving en daarin fysieke en sociale aansluiting vinden. Projecten en voorzieningen Werk wordt bij Bartiméus georganiseerd en aangeboden door Cluster Arbeid & Begeleid Werken. Cluster Arbeid biedt verschillende projecten en voorzieningen op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding op en buiten het terrein van Bartiméus. Het cluster omvat drie werkplaatsen, waar werk van verschillende aard wordt verricht. Er zijn afdelingen voor productiewerkzaamheden, industrieel werk en dienstverlening. Binnen de afdelingen productie vindt men onder meer een kaarsen- en zeepmakerij, een drukkerij, een bakkerij en een afdeling houtbewerking. De afdelingen industrieel werk richten zich op inpak- en montagewerk.
1
Nota Visie sector arbeid, Bartimeus, 2002.
Ik ga naar m’n werk
20
Binnen de afdelingen dienstverlening worden er auto’s gewassen, post rondgebracht en boodschappen gedaan. Een van de werkplaatsen richt zich op marktgerichte arbeid, waaronder reparatie, in- en verkoop van fietsen en een atelier voor het vervaardigen van kunstproducten. Ook is er een afdeling die zich richt op training in de dienstverlening, in het kader van loopbaanontwikkeling. Voor arbeidsmatige dagbesteding binnen de sector tuin en natuur is er een boerderij waar de deelnemers dieren verzorgen en groenten en fruit telen. De afdeling Begeleid Werken is specifiek bedoeld om deelnemers te ondersteunen bij het vinden en behouden van een betaalde of onbetaalde baan in het vrije bedrijf. Via een gericht programma worden cliënten door jobcoaches voorbereid op een betaalde baan. Ook bestaat de mogelijkheid tot het verkrijgen van een stageplek of een werkervaringsplek. Methodiek en middelen Hier moet onderscheid gemaakt worden tussen methodieken die gebruikt worden binnen de projecten voor arbeidsmatige dagbesteding binnen en buiten de instelling van Cluster Arbeid en de methodiek binnen de afdeling Begeleid Werken. Binnen de cluster Arbeid werkt men met een zelf ontwikkeld model trajectbegeleiding (zie bij traject). De centrale methodiek die in de ondersteuning bij het werk wordt gebruikt is het Eigen Initiatief Model. Deze methodiek is gekozen vanuit de visie van de organisatie, waarbij men ervan uitgaat dat ieder zich moet kunnen ontwikkelen tot een zo groot mogelijke zelfstandigheid in het dagelijks functioneren. Daarnaast gaat men eclectisch te werk, dat wil zeggen dat in het begeleiden van bepaalde ervaringen ook gebruik gemaakt kan worden van andere methodieken, zoals de Transactionele Analyse en andere methoden van cognitieve stimulering. Het is vanzelfsprekend dat men aanpassingen maakt ten behoeve van individuele deelnemers. Veel aanpassingen zijn ook nodig vanwege de visuele handicap van de deelnemers. Zo zijn er brailletoetsenborden, het computerprogramma Supernova, pictogrammen, grootschrift en speciale mallen voor bepaalde productiewerkzaamheden. Ter bescherming en veiligheid van de deelnemers zijn er aangepaste machines en hulpmiddelen. Binnen de afdeling Begeleid Werken staat de methodiek ‘Supported Employment’ centraal. Daarbinnen maakt men bij het ‘trainen on the job’ ook weer gebruik van het Eigen Initiatief Model voor het aanleren van specifieke handelingen en om
Ik ga naar m’n werk
21
bij de deelnemer het vermogen tot het zelf oplossen van problemen te stimuleren. Naast de genoemde methodieken wordt ook nog gebruik gemaakt van andere instrumenten en middelen, zoals training van sociale en werkspecifieke vaardigheden. Traject naar arbeid Fasering Zowel cliënten van buiten als van binnen de instelling kunnen zich aanmelden bij het BAT (Bartiméus Advies Team). Hier vindt de eerste intake plaats en wordt bekeken of de cliënt in aanmerking wil/kan komen voor arbeidsmatige dagbesteding binnen de bestaande voorzieningen of voor (on)betaald werk in een regulier bedrijf via de afdeling Begeleid Werken. De cliënt wordt overgedragen aan de arbeidsconsulent (Cluster Arbeid) c.q. jobcoach (afdeling Begeleid Werken). Binnen Cluster Arbeid verloopt het traject als volgt: Een eerste stap is het assessment: er wordt in kaart gebracht wat de mogelijkheden en wensen van de cliënt zijn. Dit gebeurt door gesprekken met de cliënt, informatie van derden, een arbeidsinteressetest, uitproberen van werkzaamheden, observaties tijdens gesprekken en werksituaties, enzovoorts. Als hij wil kan de cliënt zich eerst oriënteren op een of meer werkplekken. Op basis van de verkregen informatie wordt een Individueel Arbeids Profiel (IAP) opgesteld, waarin doelen worden opgenomen ten aanzien van arbeidshouding, functionele en sociale vaardigheden, ontwikkelingsdoelen en behoeftes aan scholing en training. Bij instroming van schoolverlaters, omvat de eerste fase van het traject het stage-lopen. De volgende stap in het traject is plaatsing op een meer definitieve werkplek. Na een proefperiode van twee maanden wordt met de cliënt geëvalueerd of het werk bevalt. Er wordt nu een ArbeidsBegeleidingsPlan (ABP) opgesteld waarin de doelen uit het Individuele Arbeids Profiel nader worden gespecificeerd tot concrete werkdoelen. De werkdoelen worden ééns in de drie maanden geëvalueerd, aangevuld en bijgesteld. Deze evaluaties komen vervolgens terug bij het functioneringsgesprek dat een maal per achttien maanden plaats vindt. Bij de afdeling Begeleid Werken omvat het traject de fasen: aanmelding, intake, assessment, plaatsing, begeleiding en nazorg. Cliënten zijn aangemeld bij het BAT (Bartiméus Advies Team (zie boven) en doorverwezen naar de Afdeling Arbeid.
Ik ga naar m’n werk
22
In de intake met de jobcoach van de Afdeling Begeleid Werken worden wensen en verwachtingen van de cliënt besproken en wordt een globaal traject uitgezet. In de volgende fase, het assessment, wordt onderzocht wat de cliënt wil en kan, en wordt nagegaan wat de cliënt nodig heeft aan voorbereiding (training of cursus) om in het vrije bedrijf aan het werk te gaan. De volgende stap behelst veelal een proefplaatsing op een werkervaringspek of stageplaats. Hierbij wordt aandacht besteed aan het nakomen van afspraken, het omgaan met collega’s en klanten en het reageren op kritiek of op onverwachte situaties. De laatste activiteit in deze fase is het verzamelen van informatie over ervaringen van cliënten, werkgevers en begeleiders op deze werkervaringsplaats. In de vierde fase (plaatsing, begeleiding en nazorg) wordt samen met de cliënt een passende, meer definitieve werkplek gezocht. Wanneer het hier gaat om een betaalde baan wordt een arbeidscontract opgesteld, wordt bekeken of de werkplek moet worden aangepast en wordt er persoonlijke ondersteuning en loondispensatie aangevraagd bij het UWV. De jobcoaches van Bartiméus begeleiden de cliënt en de werkgever zo lang als nodig is. Doorstroommogelijkheden Binnen Cluster Arbeid (de werkplaatsen) zijn er geen eensluidende opvattingen wat betreft doorstroom van cliënten naar andere werkprojecten of werksoorten. Enerzijds vindt men dat hier meer aandacht voor moet zijn, anderzijds wordt het belangrijk gevonden dat de cliënt zich verder ontwikkelt binnen de eigen werkplek. Omdat de instelling bereid is om ‘werk te maken van werk’ is er een beleidsvoornemen om elk jaar te onderzoeken of een tot twee cliënten geschikt zijn voor begeleid werken in een regulier bedrijf. De Afdeling Begeleid Werken (Supported Employment) is specifiek ingericht voor toeleiding naar (onbetaald) werk en biedt hiertoe alle mogelijkheden.
Ik ga naar m’n werk
23
3.4. Heimerstein
Heimerstein is een zorgcentrum dat, op algemene grondslag, zorg aan mensen met een handicap verleent. Heimerstein biedt mogelijkheden voor wonen, werken en dagbesteding binnen het zorgcentrum en op locatie. In totaal biedt het zorgcentrum woonzorg aan 220 cliënten. Het aantal werk- en dagbestedingplaatsen overstijgt dit aantal. Het uitgangspunt is dat cliënten deel uitmaken van de samenleving en dienen te worden ondersteund bij een zo maximaal mogelijke deelname aan het maatschappelijke leven.
Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Werken vormt een belangrijk aspect van het leven. Het doel van werken is om het buiten de woning verkeren een zinvolle inhoud te geven. Van een verstandelijk gehandicapte worden, in de werkomgeving, activiteiten verwacht die zinvol, gevarieerd, doelgericht en stimulerend zijn. Centraal daarbij staat dat de verstandelijk gehandicapte de mogelijkheid krijgt geboden zijn eigenwaarde te verhogen, zichzelf als zingevend persoon te ervaren. Daarnaast geeft het een gevoel van ‘als normaal gezien worden’ en iets te kunnen betekenen voor de maatschappij. Arbeidsintegratie wordt gezien als ‘het weghalen van de schotten’, waardoor cliënten als gewone burgers mee kunnen doen in de samenleving. Daarom wordt er ook altijd gekeken naar mogelijkheden tot betaald werk.
Projecten en voorzieningen Heimerstein biedt diverse mogelijkheden tot arbeidsmatige dagbesteding, zowel intern als extern. Daarnaast zijn er individuele, externe projecten. Voor arbeidsmatige dagbesteding binnen het zorgcentrum zijn er de volgende mogelijkheden: tuinwerk, houtbewerking, kaarsenmakerij, grafisch werk, boerderij, textielwerk en kunstatelier. Ook kan er gewerkt worden in het kader van facilitaire dienstverlening onder andere in het restaurant, het buurthuis of in het vervoer. Buiten het terrein van de instelling zijn er mogelijkheden tot arbeidsmatige dagbesteding in een winkel, in een dierentuin en in de kassen van de Universiteit van Wageningen.
Ik ga naar m’n werk
24
Een aantal cliënten doet individueel (on)betaald werk binnen een aantal reguliere bedrijven zoals winkels, fabrieken, tuincentra en een schoolkantine. Deze deelnemers worden begeleid door een jobcoach van Heimerstein. Methodiek en middelen Er wordt geen specifieke methodiek gebruikt. In het traject van arbeidstoeleiding worden wel middelen ingezet zoals een arbeidsinteressetest, trainingen en cursussen voor het aanleren van sociale vaardigheden en soms trainingen t.b.v. werkspecifieke vaardigheden. Zonodig worden aanpassingen gedaan ten behoeve van individuele cliënten en eigen materialen ontwikkeld die overdraagbaar zijn naar derden. Traject naar arbeid Fasering Met cliënten die een arbeidsplaats willen wordt een traject uitgezet: het individueel ‘Loopbaanplan’. Het gehele traject omvat de fasen: intake, plaatsing, oriëntatieperiode, begeleiding op de werkplek en evaluatie. De intake bestaat uit een oriënterend gesprek over de wensen en mogelijkheden van de cliënt. Hierbij wordt een arbeidsinteressetest gebruikt. De volgende stap is de plaatsing: op basis van de verzamelde informatie wordt er gezocht naar een geschikte werkplek en wordt de cliënt geplaatst. In een oriëntatieperiode krijgt de cliënt de gelegenheid kennis te maken met het bedrijf, de collega-werkbegeleider en de werkzaamheden. Wanneer deze fase als positief wordt ervaren, start de begeleiding door de jobcoach en wordt het loopbaanplan aangevuld met doelen op het gebied van het aanleren van nieuwe vaardigheden/werkzaamheden. Tevens worden er samen met de cliënt persoonlijke doelen geformuleerd op het gebied van arbeidshouding en sociale weerbaarheid. De evaluatie van deze doelen vindt één keer per twee jaar plaats. Alleen als het nodig is wordt er vaker geëvalueerd. De evaluatie van het gehele loopbaanplan, de laatste fase, gebeurt naar aanleiding van vraag en noodzaak en verschilt dus sterk per cliënt. Belangrijk wordt gevonden dat de cliënt voortdurend groeimogelijkheden heeft binnen zijn eigen loopbaanplan. Doorstroommogelijkheden Doorstroming naar andere werkprojecten vindt incidenteel plaats. Cliënten kunnen en mogen juist ook vinden dat ze het op een bepaalde werkplek naar hun zin hebben en daar willen blijven. Doorstroming naar betaald werk behoort tot de mogelijkheden. Wanneer dit aan de orde is wordt een consulent arbeid van MEE ingeschakeld om de cliënt in dat traject te begeleiden.
Ik ga naar m’n werk
25
3.5. Ita Wegman Stichting
De Ita Wegman Stichting is een bundeling van verschillende kleinschalige voorzieningen waar vanuit een antroposofisch mensbeeld zorg wordt geboden aan 300 cliënten. De aangesloten voorzieningen vormen met elkaar een beweeglijk netwerk met een grote zorgdifferentiatie. Er zijn intramurale woongemeenschappen voor volwassenen, kinderdagcentra en werkplaatsencentra aangesloten, maar ook een zorgboerderij, een tuin, een logeerhuis, een begeleid wonen project en een opleidingscentrum. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Onder arbeidsintegratie wordt verstaan: het vrijwillig of betaald werken binnen een regulier bedrijf, waar de cliënten in contact kunnen komen met andere mensen mèt en zònder handicap. Werken in een gewoon bedrijf is een belangrijke stap naar ‘erbij horen’ en naar integratie in de samenleving. Projecten en voorzieningen De Ita Wegman Stichting heeft een voorziening voor arbeidsmatige dagbesteding, Magenta genaamd. Kobalt baanbegeleiding heeft specifiek als doel om cliënten toe te leiden naar- en te begeleiden bij arbeid, voornamelijk vrijwilligerswerk, in het bedrijfsleven (profit en non-profit). Er werken momenteel veertien cliënten als vrijwilliger en één binnen de Sociale Werkvoorziening. Het vrijwilligerswerk varieert van werken als hulpconciërge, werken in een kinderdagverblijf als verzorgingshulp tot het wassen van auto’s. Methodiek en middelen Bij Kobalt wordt er niet gewerkt met een bestaande methodiek op het gebied van arbeidsintegratie. De reden hiervoor is dat de meeste methodieken bedoeld zijn voor ondersteuning bij het vinden en behouden van betaald werk, terwijl de meeste cliënten bij de Ita Wegman Stichting nog niet zo ver zijn. Daarom heeft men een eigen werkwijze ontwikkeld, waarin een aantal stappen te onderscheiden zijn (zie traject naar arbeid) Binnen deze manier van werken wordt gebruik gemaakt van een arbeidsinteressetest en van zelf ontwikkeld materiaal, zoals een lijst die bij de intake wordt gebruikt om de wensen en interesses van de cliënt in kaart te brengen. Dit materiaal is overdraagbaar naar derden.
Ik ga naar m’n werk
26
Traject naar arbeid Bij het toeleiden naar arbeid spreekt men niet expliciet over een traject of een plan, maar over een aantal te nemen stappen. Fasering Cliënten die er voor voelen om betaald- of vrijwilligerswerk te gaan doen, melden zich zelf aan bij Kobalt baanbegeleiding of worden verwezen door de persoonlijk begeleider. Cliënten moeten zelf kiezen voor werk, er wordt hen niets opgedrongen. Eigen motivatie wordt erg belangrijk gevonden. In de fase van de intake heeft de jobcoach gesprekken met de cliënt over de eigen wensen, behoeften en mogelijkheden op het gebied van werk. Tevens wordt een arbeidsinteressetest afgenomen. De intake wordt een belangrijk onderdeel genoemd van het gehele traject naar werk. Als niet goed duidelijk is wat de cliënt wil of kan, leidt dit vaak tot teleurstellingen, die demotiverend kunnen werken voor de toekomst. De volgende stap is het vinden van een geschikte arbeidsplaats binnen een bedrijf, waar ook aandacht is voor voldoende werkbegeleiding. Hierna volgt een inwerkperiode, waarin de cliënt kennismaakt met de werkgever en collega’s. De jobcoach begeleidt de cliënt tijdens de inwerkperiode en heeft gesprekken met de cliënt en werkgever over hoe het een en ander gaat. Als alles goed verloopt wordt de begeleiding geleidelijk aan meer overgedragen aan de werkbegeleider binnen het bedrijf. De laatste fase betreft de nazorg, waarin één maal per drie maanden evaluatiegesprekken plaatsvinden. Bij alle te nemen stappen in het traject worden met de cliënt doelen geformuleerd met betrekking tot arbeidshouding en persoonlijke ontwikkeling. Tijdens de evaluatiegesprekken worden deze geëvalueerd. Doorstroommogelijkheden Als de cliënten eenmaal een baan hebben wordt er in de regel niet naar gestreefd dat een cliënt doorstroomt naar een ander baan of werksoort. De reden hiervoor is dat er eerst nog ervaring moet worden opgedaan met arbeidsintegratie en de jobcoach-functie. Wanneer in de toekomst blijkt dat cliënten zich verder ontwikkelen en een andere baan willen, moet dit mogelijk zijn. De instelling richt zich (nog) niet op betaald werk als eerste optie. De reden die hiervoor gegeven wordt is dat cliënten op een te laag niveau functioneren. Als cliënten wel toe zijn aan betaald werk, is de instelling bereid zich hiervoor in te zetten.
Ik ga naar m’n werk
27
3.6. Mee Utrecht
MEE is een landelijke organisatie die verspreid over de verschillende regio’s ambulante ondersteuning biedt aan mensen met beperkingen. MEE biedt laagdrempelige ondersteuning aan mensen met beperkingen, hun opvoeders/verzorgers op alle terreinen van het dagelijks leven; deze kan bestaan uit informatie, advies, cursussen en trainingen, (kortdurende) ondersteuning en begeleiding op het gebied van (zelfstandig) wonen, werken, onderwijs, dagbesteding, recreëren, financiële en juridische zaken. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Onder arbeidintegratie wordt verstaan: het verrichten van betaald of vrijwillig werk binnen een bedrijf of instelling. Arbeid met en tussen nietgehandicapte collega’s biedt de beste mogelijkheden tot gelijkwaardig burgerschap en emancipatie. MEE is expliciet gericht op het toeleiden naar betaalde arbeid. Projecten en voorzieningen MEE beschikt voor haar cliënten niet over eigen projecten voor dagbesteding en arbeid, maar vervult de rol van ondersteuner, begeleider en bemiddelaar naar verschillende vormen van werk en dagbesteding zoals: betaald werk binnen een regulier bedrijf of instelling, werken binnen een Wsw-voorziening, (individueel) vrijwilligerswerk binnen een regulier bedrijf of instelling, en werkervaringsplaatsen (stages). Momenteel worden door de consulenten arbeid zo’n 200 cliënten op enige wijze ondersteund. Methodiek en middelen De methodiek die gehanteerd wordt is de individuele trajectbegeleiding. Officieel wordt deze methodiek niet meer in zijn geheel gebruikt, omdat de toeleidingstrajecten overgenomen zijn door reïntegratiebedrijven. Het accent is hiermee komen te liggen op het voorliggende traject van intake, en doorverwijzing (inclusief advisering) naar het CWI of UWV. Andere onderdelen van de methodiek (zoals diagnose, beroepskeuzeonderzoek, van werk) van de methodiek worden wel gebruikt voor cliënten, die bv. al een baan hebben gehad, maar werkloos zijn geraakt. Wanneer zij zich aanmelden bij het CWI, worden ze in fase 1 geplaatst, wat betekent dat verwacht wordt dat zij zelf wel weer ander werk kunnen vinden. Het probleem is echter, dat deze cliënten vaak op eigen kracht geen werk kunnen vinden. In dit soort gevallen kan MEE de klant
Ik ga naar m’n werk
28
hierbij ondersteunen middels (onderdelen) van de Individuele Trajectbegeleiding. Voor cliënten die nog niet toe zijn aan een reguliere baan biedt MEE ook een voorbereidingstraject aan in de vorm van trainingen en cursussen op het gebied van sociale vaardigheden, werkspecifieke vaardigheden, motiverende gesprekken, sollicitatietraining en mogelijkheden tot het doen van stages middels werkervaringsplaatsen Binnen de methodiek wordt er gebruik gemaakt van zelfontwikkeld materiaal zoals een instrument om de ontwikkeling van een klant te volgen in de fase van de nazorg en de training sociale vaardigheden. Alle materiaal is ook door derden te gebruiken. Traject naar arbeid De cliënt maakt zelf kenbaar dat hij aan het werk wil door zichzelf aan te melden. Mogelijk is een cliënt doorverwezen, bijvoorbeeld door de onderwijsinstelling waar hij zijn laatste jaar heeft afgesloten of het CWI, waar de cliënt als werkloze staat geregistreerd. Fasering Binnen het traject moet onderscheid gemaakt worden tussen de onderdelen die door MEE zelf worden uitgevoerd (intake, arbeidsoriëntatie en nazorg) en onderdelen die overgedragen worden aan het UWV of CWI en een reïntegratiebureau (plaatsing en begeleiding op de werkplek) De intake vindt plaats in de vorm van een eerste oriënterend gesprek bij de cliënt thuis. Besproken wordt welke motivaties, wensen en verwachtingen hij/zij heeft ten aanzien van werk. Vervolgens worden er gegevens verzameld m.b.t. eerdere werk- of stage-ervaringen, resultaten van school, enzovoorts. Wanneer het om jonge kandidaten gaat worden ouders ook bij de gesprekken betrokken. Wanneer na een eerste oriëntatie blijkt dat de cliënt geïndiceerd is voor toeleiding naar betaalde arbeid in een regulier bedrijf, wordt hem een traject aangeboden. In de fase van de arbeidsoriëntatie en diagnose wordt gekeken naar wat de klant voor werk zou willen doen en wat hij zou kunnen. Zo nodig wordt hierbij gebruik gemaakt van een beroepskeuze- en/of arbeidsinteressetest. Wanneer er behoefte bestaat aan meer uitgebreide oriëntatie, is het mogelijk dat de kandidaat een werkervaringsplaats of (snuffel)stage aangeboden krijgt. Vervolgens wordt er een trajectplan uitgezet. Scholing,
Ik ga naar m’n werk
29
training en het opdoen van werkervaring kunnen hiervan een onderdeel zijn. Bemiddeling en plaatsing behoren niet tot het product van MEE. Hiervoor wordt de klant overgedragen aan de arbeidsdeskundige van het UWV, waarbij de consulent arbeid een belangrijke adviserende rol heeft. Het UWV schakelt een reïntegratiebureau in om het traject voort te zetten. Wanneer de cliënt zelf naar werk wil zoeken is MEE bereid de cliënt hierbij te ondersteunen. Wanneer begeleiding nodig is, wordt deze verzorgd door een jobcoach van het reïntegratiebedrijf. Wel houdt de consulent regelmatig contact met klant en jobcoach over ontwikkelingen en ervaringen. De consulent arbeid van MEE biedt nazorg (vaak op afstand) als het nodig is en wanneer de cliënt dit op prijs stelt. Dit gebeurt in de frequentie die de cliënt zelf aangeeft, variërend van wekelijks tot halfjaarlijks. De nazorg kan zolang duren als nodig is. Er wordt contact gehouden met de werkgever, de directe werkbegeleider binnen het bedrijf en (indien de cliënt begeleid wordt door een reïntegratiebedrijf) met de jobcoach. Doorstroommogelijkheden Voor MEE is het vanzelfsprekend dat cliënten (liefst betaald) in het vrije bedrijfsleven een arbeidsplaats verwerven. Verschillende zorginstellingen maken gebruik van hun diensten om cliënten vanuit de dagbesteding te ondersteunen bij doorstroming naar betaald werk. Ditzelfde geldt voor een aantal scholen, waar MEE uitgenodigd wordt bij het geven van voorlichting en het vroegtijdig meedenken wat betreft het realiseren van een ‘sluitende aanpak’ van school naar werk. Als een cliënt geplaatst is naar eigen tevredenheid en ook naar tevredenheid van de werkgever functioneert, wordt niet gestimuleerd naar ander werk uit te kijken. Dit gebeurt wel als het op een werkplek om enige reden misloopt. Dan kan de klant opnieuw in een traject komen van arbeidsoriëntatie en arbeidsvoorbereiding (cursussen en trainingen) totdat een andere geschikte baan is gevonden.
Ik ga naar m’n werk
30
3.7. OPL Arbeids Training Centrum (ATC)
Het Ortho-Pedagogisch Leercentrum, afgekort als OPL, begeleidt en behandelt moeilijk lerende jongeren tussen de zes en vijfentwintig jaar en hun ouders / belangenbehartigers. Zij hebben naast hun licht verstandelijke handicap vaak ook nog andere problemen, bijvoorbeeld gedrags- en opvoedingsproblemen, aan autisme verwante stoornissen, ADHD, hechtingsstoornissen. Het doel van de zorgverlening is deze kinderen en jongeren specifiek op te voeden, te behandelen en te begeleiden naar een zo groot mogelijke redzaamheid in de maatschappij. Bij het OPL wonen 90 moeilijk lerende kinderen en jongeren in woongroepen; daarnaast biedt het OPL ambulante zorgvormen. Het Arbeids Training Centrum ondersteunt moeilijk lerende jongeren bij het ontwikkelen van een nieuw perspectief op arbeid en/of onderwijs. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Het ATC streeft naar vergroting van de redzaamheid in de maatschappij en het creëren van perspectief voor de jongeren. De arbeidsvormen die het ATC biedt vormen een opstap naar een reguliere baan, bewustwording van houding en actief werken aan een toekomstperspectief. Als voorbereiding hierop biedt het ATC trainingen op het gebied van arbeidsmatige vaardigheden en het ontwikkelen van werkrelevante competenties. Het doel van de instelling is dan ook “productief en arbeidsmatig kunnen werken”. Door middel van arbeid nemen de jongeren deel aan de maatschappij als ieder ander, waardoor hun zelfredzaamheid en het zelfvertrouwen toenemen. Projecten en voorzieningen Het Arbeids Training Centrum richt zich op moeilijk lerende jongeren vanaf 14 jaar, die zich in het onderwijs of in een arbeidsproces niet of nauwelijks kunnen handhaven. Zij krijgen de mogelijkheid binnen het ATC van het OPL een trainingstraject volgen. Een trainingstraject is in alle gevallen arbeidsmatige dagbesteding binnen de instelling en hierin worden de volgende programmaonderdelen aangeboden: vorming, arbeidstraining, houtbewerking, koken, creatief werk, productiewerk, groenproject beroepsoriëntatie, computerles, administratie en fietswerkplaats. Voor een aantal cliënten is het mogelijk een aantal dagdelen arbeidsmatige dagbesteding buiten te instelling te doen in de vorm van een stage bij een
Ik ga naar m’n werk
31
extern bedrijf of arbeidstraining op locatie. Dit gebeurt onder begeleiding van een ATC- medewerker. Methodiek en middelen De begeleiding binnen het ATC richt zich op het vergroten van vaardigheden en het ontwikkelen van kwaliteiten van de jongeren. Het ATC van het OPL maakt gebruik van het en de Leefstijlmethodiek. In het Competentiegericht Werken Model worden de vereisten van een beroep vastgelegd in beroepskwalificaties. De begeleiding richt zich op het ontwikkelen van- en trainen van de benodigde competenties om aan de beroepskwalificaties te voldoen. Onderdelen van het programma zijn onder andere: het trainen van sociale vaardigheden, gedragsmodificaties en het verbeteren van de sociale competenties van de cliënt. De interventies vallen samen in het ‘taakvaardigheidsmodel’ met als doel het systematisch en gefaseerd aanleren van probleemoplossend handelen. De Leefstijlmethodiek omvat educatieve programma’s op het gebied van relatievorming, persoonlijkheidsontwikkeling, training in communicatieve en sociaal-emotionele vaardigheden en keuzebegeleiding. De jongeren oefenen een aantal basisvaardigheden zoals: luisteren, met gevoelens omgaan, assertief zijn, conflicten hanteren. Beide methodieken worden in zijn geheel gebruikt, al zijn er voldoende mogelijkheden voor aanpassingen ten behoeve van individuele cliënten. Binnen het ATC wordt geen gebruikt gemaakt van zelfontwikkeld materiaal. Traject naar arbeid Fasering Binnen het ATC zijn drie groepen jongeren: twee arbeidsgroepen, gericht op het aanleren van vaardigheden ten behoeve van het vinden van een baan en één observatiegroep, van waaruit doorgestroomd kan worden naar een arbeidsgroep, of terugleiding naar het onderwijs kan plaats vinden, een en ander afhankelijk van de observaties, wensen en capaciteiten van de jongere. Een traject bestaat uit vier fasen. In de intakefase vindt een toelatingsgesprek plaats en worden een hulpvraag en leerdoelen geformuleerd. In de daaropvolgende observatiefase worden werkdoelen geformuleerd, gesprekken gehouden en wordt een programma samengesteld. In de derde fase, trajectplanfase, wordt een vraagstelling geformuleerd, een stageplaats gezocht, worden de leerdoelen op de stageplaats afgestemd en in deze fase wordt er ook stage gelopen.
Ik ga naar m’n werk
32
De laatste fase, de doorstroomfase, is gericht op het vinden van een reguliere baan, Doorstroommogelijkheden Bij de toeleiding naar arbeid wordt specifiek gekeken naar betaald werk, eventueel na één of meer stages of vrijwilligerswerk. Criteria die gehanteerd worden doorstroming naar stages of betaald werk zijn: het beschikken over voldoende sociale vaardigheden en arbeidsvaardigheden en het in staat zijn tot het verbeteren van eigen leerdoelen.
Ik ga naar m’n werk
33
3.8. Stichting Philadelphia Zorg
Philadelphia is een landelijke netwerkorganisatie die vanuit een Christelijke grondslag begeleiding biedt aan 6000 mensen. De zorg kan variëren van enkele uren begeleiding per week tot dagelijkse, intensieve zorg en logeeropvang, en van werk tot een andere zinvolle dagbesteding. Er is een aantal kleinere internaten in Leiden, Driebergen, op de Veluwe en in Friesland waar hoogstens veertig cliënten per internaat zorg geboden wordt. Philadelphia biedt ondersteuning op drie levensgebieden: wonen, werk en dagbesteding en persoonlijk leven. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Onder arbeidsintegratie wordt verstaan: meedoen in de samenleving, een plek in het dorp, deel uitmaken van de samenleving. Men zet zich in voor de cliënt die betaald werk wil verrichten. Alle vormen van arbeid hebben de volgende betekenis voor de cliënten: arbeid biedt een dagritme en structuur, het verhoogt de eigenwaarde en het zelfbeeld en de cliënt kan er een zekere status aan ontlenen.. Projecten en voorzieningen Als grote landelijk werkende instelling heeft Philadelphia vele voorzieningen op het gebied van arbeid en arbeidsmatige dagbesteding. In de provincie Utrecht beheert de instelling verschillende dagcentra waar ondermeer arbeidsmatige activiteiten plaatsvinden zoals: productiewerkzaamheden, kaarsen maken, houtbewerking, creatieve activiteiten en tuin- en dierverzorging (waaronder in een eigen kinderboerderij). Ook bevindt zich in een van de dagcentra een atelier, waar geschilderd kan worden. Aan een van de centra is een cadeauwinkel verbonden, waar de geproduceerde artikelen worden verkocht. Voor ouderen is er een boerderij, in een landelijke omgeving, waar de rust en het meebeleven van de dagelijks activiteiten centraal staan. Naast het werken binnen de dagbestedingcentra werken ook verschillende cliënten individueel of in groepen op verschillende afdelingen binnen de eigen instelling. Het gaat hier om keukenwerk, tuin- en dierverzorging. Ten slotte kunnen cliënten toegeleid worden naar werken binnen de Wsw of in een regulier bedrijf. Zij worden hierbij begeleid door een jobcoach van de instelling.
Ik ga naar m’n werk
34
Naast deze voorzieningen is een opleiding gestart voor leerlingen uit het ZMLK onderwijs, die opgeleid worden tot gecertificeerde medewerkers in grootkeukens en grote huishoudens. Methodiek en middelen Philadelphia hanteert bij arbeidsintegratie de methodiek Trajectbegeleiding en het Eigen Initiatief Model. Er wordt op verschillende manieren met methodieken omgegaan. Binnen twee afdelingen is er wel voldoende kennis over de methodiek aanwezig, maar wordt er in de praktijk niet mee gewerkt. Hierbij wordt opgemerkt dat het wel wenselijk zou zijn ten behoeve van de overdracht van het werk aan collega’s en een meer uniforme manier van werken. In een andere afdeling wordt er met delen uit het EIM gewerkt. Hierbij werd opgemerkt dat er veel geïmproviseerd wordt. Vaak wordt de werkwijze bepaald door de situatie, de cliënt en de intuïtie van de werker op dat moment. Andere middelen en materialen die ingezet worden zijn: aangepast ergonomisch meubilair en productiemallen. Er zij geen zelfontwikkelde materialen en middelen. Traject naar arbeid Fasering Er worden verschillende trajecten genoemd waarmee de cliënten begeleid worden bij het vinden en behouden van werk, afhankelijk van de aard van het werk: binnen de dagbesteding of regulier onbetaald en betaald werk. Een cliënt meldt zich aan of wordt aangemeld, bijvoorbeeld door een begeleider van het dagactiviteitencentrum. De eerste fase omvat de arbeidsoriëntatie; hierbij wordt een arbeidsinteressetest gebruikt en gesprekken met de cliënt gevoerd over zijn wensen en mogelijkheden. De tweede fase houdt in dat er een geschikte arbeidsplaats wordt gezocht in een centrum voor dagbesteding of in een regulier bedrijf. Hierna volgt de fase van het inwerken en begeleiden op de werkplek. Binnen de dagbesteding wordt de cliënt ingewerkt en begeleid door de betreffende activiteitenbegeleider. Bij onbetaalde arbeid in een regulier bedrijf is het inwerken en de begeleiding in handen van de jobcoach van de instelling.
Ik ga naar m’n werk
35
Voorafgaand aan de plaatsing of ter ondersteuning bij het werk zijn er mogelijkheden tot het volgen van cursussen en trainingen op het gebied van sociale vaardigheden en werkspecifieke vaardigheden. Komt de cliënt voor betaalde arbeid in aanmerking, dan wordt hij doorverwezen naar het UWV. Vervolgens wordt een geschikte arbeidsplaats gezocht en een arbeidscontract afgesloten. Het inwerken, begeleiden en evalueren wordt overgelaten aan de jobcoach van de instelling. Doorstroommogelijkheden Als blijkt dat cliënten zich verder (willen) ontwikkelen zijn er binnen de dagbesteding mogelijkheden tot doorstroming naar andere werkplekken of andere werksoorten binnen of buiten de instelling, evenals naar betaald werk in een regulier bedrijf of de Wsw. Hierbij wordt opgemerkt dat dit niet altijd gebeurt door tijdgebrek voor het zoeken van een andere werkplek. Wel wordt er dan gezocht naar mogelijkheden voor groei en ontwikkeling binnen de huidige werkplek.
Ik ga naar m’n werk
36
3.9. Reinaerde
Reinaerde richt zich op kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking. Niet alleen de cliënten, maar ook hun verwanten kunnen op ruim zestig locaties in de provincie Utrecht terecht. Het werkgebied van Reinaerde ligt binnen de provinciegrenzen van Utrecht en omvat ruim 1500 cliënten. De instelling biedt begeleiding en ondersteuning, huisvesting, (arbeidsmatige) dagbesteding, de mogelijkheid tot begeleid werken in reguliere bedrijven, vrijetijdsbesteding, logeren en thuiszorg, consultatie en advies. Visie op arbeidsintegratie en betaald werk Het begeleid werken (betaald of onbetaald) is een belangrijk middel om bij te dragen aan volwaardig burgerschap, hetgeen onder andere inhoudt dat de cliënt kansen krijgt om zijn mogelijkheden tot ontplooiing en persoonlijk welzijn te benutten. Tot op heden gaat het vrijwel altijd om vrijwilligerswerk, c.q. onbetaald werk in het bedrijfsleven. Het streven is uiteindelijk wel betaald werk. Wanneer een cliënt onbetaald begeleid werkt, bijvoorbeeld omdat arbeid niet (direct) haalbaar of gewenst is, ligt de nadruk op arbeidsvoorbereiding en maatschappelijke participatie in de vorm van een voortraject waarin vrijwilligerswerk wordt verricht. Bij betaald begeleid werken ligt de nadruk op maatschappelijke participatie en het verwerven en behouden van een betaalde werkplek op de reguliere arbeidsmarkt. Projecten en voorzieningen Verspreid over de provincie biedt Reinaerde veel voorzieningen voor arbeidsmatige dagbesteding op en buiten het terrein van de instelling. DE werkzaamheden die hier verricht kunnen worden zijn ondermeer : industrieel werk, sorteer- en montagewerk, inpakwerk en huishoudelijk werk. Er zijn verschillende voorzieningen waar cliënten als groep kunnen werken. Voorbeelden hiervan zijn een bosbouwproject waar cliënten werkzaamheden verrichten in de tuin- en dierverzorging, een farmaceutisch bedrijf, waar cliënten artikelen inpakken, tellen en verzendklaar maken en de catering van de Hogeschool van Utrecht, waar cliënten in wisselende groepen
Ik ga naar m’n werk
37
kantinewerkzaamheden verrichten, zoals het afruimen en schoonmaken van de tafels en aanvullen van artikelen voor de verkoop. Deze afdeling arbeidsintegratie biedt de mogelijkheid tot individuele onbetaalde en betaalde arbeid binnen reguliere bedrijven en instellingen in verschillende sectoren (catering, dierenverzorging, winkels, techniek, administratie en industrie). Tot op heden gaat het echter vrijwel altijd om vrijwilligerswerk, c.q. onbetaald werk in het bedrijfsleven. Het streven is uiteindelijk wel betaald werk. Methodiek en middelen De methodieken die bij arbeidsintegratie van Reinaerde worden gebruikt zijn Begeleid Werken en het EIM. De methodiek Begeleid Werken wordt in zijn geheel gehanteerd. De Eigen Initiatief Methode (EIM) wordt gezien als een methodiek die de begeleider op gezette tijden hanteert om bepaalde vaardigheden aan te leren, met de bedoeling de zelfredzaamheid van de cliënt te bevorderen. Daarnaast maakt men gebruik van trainingen ter ontwikkeling van sociale en werkspecifieke vaardigheden. Deze kunnen gedurende alle fases ingezet worden. Er wordt ook gebruik gemaakt van eigen ontwikkeld materiaal, zoals het cliëntprofiel, dat samen met het bedrijfsprofiel ingezet wordt in de fases van assessment en matching tussen cliënt en een bedrijf, waar de cliënt een arbeidsplaats zou kunnen verwerven. Dit materiaal is overdraagbaar aan derden. Traject naar arbeid Fasering. De aanmelding van interne en externe cliënten van Reinaerde vindt plaats bij ‘Het Loket’, als centraal aanmeldingspunt voor alle vormen van dienstverlening. De cliënt kan zichzelf aanmelden of aangemeld worden door de persoonlijk begeleider (werk & wonen). Bij de vraag naar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid wordt de cliënt doorgeleid naar een van de dagcentra voor beschut werk of naar de Afdeling Arbeidsintegratie voor toeleiding naar arbeid (betaald of onbetaald) in de samenleving. De arbeidsbemiddelaar/jobcoach start het traject met een assessment waarin in een aantal gesprekken en met behulp van een arbeidsinteressetest onderzocht wordt over welke bekwaamheden de cliënt beschikt en welke wensen de cliënt heeft met betrekking tot het soort werk
Ik ga naar m’n werk
38
dat hij wil gaan doen. Bevindingen worden teruggekoppeld naar de persoonlijk begeleider. Vervolgens wordt een passende baan gezocht (job finding), Deze wordt geanalyseerd en opgesplitst in taken die voor de cliënt uitvoerbaar zij. Zo wordt de baan op maat gemaakt. Als de cliënt en andere betrokkenen instemmen met de potentiële werkplek, kan de cliënt solliciteren en worden afspraken gemaakt over de inwerkperiode en startdatum. Binnen het bedrijf wordt een contactpersoon aangewezen. In de inwerkperiode wordt de cliënt voor verdere begeleiding overgedragen aan een werkbegeleider/jobcoach. Na de inwerkperiode worden de ontwikkelingen van de cliënt gevolgd waarbij de cliënt minimaal vier maal per jaar wordt bezocht door de werkbegeleider/jobcoach. Minimaal een maal per jaar vindt een evaluatie plaats met alle betrokkenen op de werplek. De arbeidsbemiddelaar is betrokken bij de fasen tot en met het vinden van een baan en de evaluatie van de proeftijd; de werkbegeleider onderhoudt de vervolgcontacten en is verantwoordelijk voor de voortgang in de begeleiding; de jobcoach verenigt beide functies in één persoon. Doorstroommogelijkheden Er wordt naar doorstroom van de cliënten gestreefd en in de praktijk gebeurt dit ook. Wanneer de cliënt betaald werk wenst en deze wens is reëel, dan zetten de medewerkers van Reinaerde zich hier voor in. Hiertoe wordt samengewerkt met het integratiebureau Baantraject voor het afhandelen van formele zaken op het gebied van financiering en subsidies. Toeleiding naar een betaalde baan en de verdere begeleiding blijven in handen van de jobcoach van de instelling. Reinaerde is bereid werk te maken van betaald werk voor cliënten en streeft naar een jaarlijkse doorstroom van een aantal cliënten. Daarnaast kunnen cliënten ook tussen de projecten doorstromen, bijvoorbeeld van arbeidsmatige dagbesteding binnen een vestiging van de instelling naar het werken in groepen in een regulier bedrijf.
Ik ga naar m’n werk
39
4. Succesfactoren en knelpunten
Er bestaat een grote mate van overeenstemming ten aanzien van een aantal succesfactoren en knelpunten.
4.1. Succesfactoren Motivatie cliënt Over het algemeen willen cliënten graag aan het werk in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding of een (on)betaalde baan. Ze zijn vaak heel gemotiveerd en gaan met plezier aan het werk. Wanneer cliënten eenmaal hebben besloten om te gaan werken, zijn ze ook erg bereid om nieuwe dingen te leren en te onderzoeken. Ook zijn cliënten vaak bereid om langer door te werken als het werk bijvoorbeeld binnen een bepaalde tijd af moet zijn. Het werken heeft een positieve invloed op het gedrag van de cliënten in de zin dat cliënten socialer en zelfstandiger gaan functioneren. Motivatie, inzet en professionaliteit van medewerkers Door bijna alle instellingen wordt de inzet en motivatie van de medewerkers, die betrokken zijn bij toeleiding naar en begeleiding bij arbeid, een belangrijke succesfactor genoemd. Medewerkers zijn zeer toegewijd aan het werk, stellen het welzijn van de cliënten voorop en geven intensieve begeleiding die zo goed mogelijk wordt afgestemd op de behoefte van de individuele cliënt Daarnaast zijn medewerkers flexibel en beschikbaar op momenten dat dit nodig is voor cliënten en organisatie. Vaak werd opgemerkt dat de kwaliteit van de begeleiding hoog is. Dit heeft mede te maken met de aandacht voor professionalisering van de medewerkers. In verschillende instellingen wordt aandacht besteed aan bijscholing van het personeel. Er worden cursussen en trainingen aangeboden op basis van de behoeftes van de medewerkers. Medewerkers werken goed met elkaar samen en wisselen veel informatie uit. Hierdoor kan de overdracht op een correcte manier plaatsvinden en is men en in staat en bereid om elkaar bij ziekte te vervangen.
Ik ga naar m’n werk
40
Medewerkers die toeleiden naar onbetaald- en betaald werk in het reguliere bedrijf zijn goed in staat om potentiële werkgevers in het vrije bedrijf zo realistisch mogelijk voor te lichten. Door een van de instellingen wordt vermeld dat iedere medewerker zijn kerntaak heeft met specifieke deskundigheid op gebieden als het geven van voorlichting en kennis van wet- en regelgeving. Soms wordt er gesproken over een goede samenwerking tussen verschillende disciplines van wonen en arbeid, waarbij allen doordrongen zijn van het belang van arbeidsintegratie. Werkgevers en maatschappelijke acceptatie Wanneer reguliere bedrijven ervaring hebben met verstandelijk gehandicapte werknemers is dit een belangrijke factor voor het succes naar doorstroming naar betaald werk. Deze bedrijven zijn in staat reële eisen te stellen aan de werknemers. Er zijn vaak positieve ervaringen met werkgevers en collegawerkbegeleiders in de bedrijven. Deze zetten zich goed in om de baan voor de cliënt tot een succes te maken. Een van de instellingen noemt de maatschappelijke acceptatie van de deelnemers, die in een winkel werken. De klanten van de winkel zijn enthousiast en komen er graag voor hun boodschappen. Een aantal instellingen ervaart het werven van arbeidsplaatsen als een succes en ziet gunstige ontwikkelingen in de maatschappelijke acceptatie van cliënten. Een van de instellingen noemt als voorbeeld een winkel waar cliënten werken. Klanten blijken enthousiast te zijn en komen er graag hun boodschappen komen doen. Methodiek en middelen Het werken met de methodieken Begeleid Werken, het EIM en Trajectbegeleiding worden door enkele instellingen als succesfactor genoemd in de zin dat ze houvast bieden bij de begeleiding van de cliënten. Over het algemeen is men tevreden over de materialen en middelen die ter beschikking staan. In een van de instellingen werd opgemerkt dat het geven van cursussen aan cliënten in een ‘gewoon cursuscentrum’ bijdraagt aan integratie. Dit cursuscentrum wordt namelijk ook bezocht door niet-gehandicapte cursisten. In een aantal instellingen krijgen cliënten de gelegenheid een horecadiploma of een diploma ‘grootkeuken’ te behalen, waardoor zij met meer succes een betaalde baan kunnen verkrijgen.
Ik ga naar m’n werk
41
Methodiek en middelen worden overigens opvallend weinig genoemd als een succesfactor. Mogelijk worden ze opgevat als een min of meer vanzelfsprekende succesfactor bij arbeidsintegratie Beleid en financiering Het beleid wordt vooral gezien als succesfactor wanneer het de gekozen werkwijzen faciliteert met voldoende financiering, waardoor de medewerkers intensieve begeleiding kunnen bieden. Opgemerkt wordt dat dit eigenlijk een vanzelfsprekendheid is omdat de instellingen in de eerste plaats toch zorginstellingen zijn. Eén van de instellingen benoemt arbeidsintegratie als ‘een speerpunt’, waarbij er sprake is van een duidelijke visie van de organisatie. Dit komt tot uitdrukking in een duidelijke organisatiestructuur, heldere procedures en uniformiteit in de schriftelijke rapportages gedurende het gehele traject. Een en ander geeft steun aan een duidelijke en overzichtelijke werkwijze. Een instelling noemt het ‘vangnet’ voor de cliënt, die van dagbesteding overstapt naar een baan in een reguliere bedrijf. Afhankelijk van de tijd tussen aanvang van de onbetaalde- en betaalde baan en de behoefte of noodzaak hiermee te stoppen, kunnen cliënten terugkeren naar het oorspronkelijke dagcentrum of een dagcentrum in de buurt van de woonplaats van de cliënt. Zoals al eerder genoemd neemt in het beleid van sommige instellingen deskundigheidsbevordering van het personeel een belangrijke plaats in. De financiering wordt een enkele keer als succesfactor genoemd, waarbij opgemerkt wordt dat deze voldoende ruimte biedt om cliënten op een adequate wijze te begeleiden bij het vinden en behouden van werk. Vervoer Vervoer van cliënten naar het werk wordt overwegend als een knelpunt gezien. Slechts één maal wordt het als succesfactor benoemd bij een instelling die voor het vervoersprobleem een eigen oplossing heeft georganiseerd, in de vorm van minibusjes, waarmee medewerkers cliënten van en naar hun werkplek rijden. Samenwerking met derden Hoewel er door verschillende instellingen wordt vermeld dat ze samenwerken met derden wordt dit slechts één keer expliciet als succesfactor genoemd. Als het gaat om toeleiden naar betaald werk wordt er onder meer samengewerkt met MEE (door vier instellingen), verschillende
Ik ga naar m’n werk
42
reïntegratiebureaus/jopcoachorganisaties (door drie instellingen) en SWvoorzieningen. Met scholen wordt samengewerkt op het gebied van mogelijkheden tot stages voor schoolverlaters.
Ik ga naar m’n werk
43
4.2. Knelpunten De cliënt Hoewel de motivatie van de cliënten om aan het werk te gaan vaak als succesfactor wordt gezien ziet men ook veel knelpunten aan de kant van de cliënt, vooral als de doorstroming naar (betaald) werk in een regulier bedrijf ter sprake komt. Problemen doen zich voor op het gebied van de competenties van de cliënt zoals het te lage niveau van functioneren en gedragsproblemen. Bij een van de instellingen wordt opgemerkt dat het zelfs voor kan komen dat er te weinig capabele cliënten beschikbaar zijn voor het aanbod aan werkplekken. Ook wordt als knelpunt genoemd dat de cliënten de hoge werkdruk soms niet aankunnen en dat ze door het gebrek aan sociale vaardigheden niet in staat zijn om tijdig voor zichzelf op te komen. Voor zowel arbeidsmatige dagbesteding als (betaalde) arbeid in het vrije bedrijf geldt dat de bijbehorende verplichtingen, zoals het op tijd komen, de verplichte werktijden, de wisselende roosters, nogal eens een struikelblok kunnen vormen. Verder kan niet elke cliënt de benodigde concentratie opbrengen. Voor cliënten is de overgang van een ‘veilige’ werkplek en duidelijke structuur binnen de dagbesteding naar een regulier bedrijf vaak een reden om niet door te stromen naar onbetaald– of betaald werk. Cliënten die voor doorstroming in aanmerking zouden komen hebben binnen de dagbesteding vaak een relatief hoge status, die verloren gaat als ze in een regulier bedrijf gaan werken. Dat brengt gevoelens van onveiligheid mee met zich mee. In een organisatie waar men vooral trainingen aan jongeren geeft als voorbereiding op het toeleiden naar arbeid ondervindt men soms problemen met de motivatie van de deelnemers omdat ze nog onvoldoende inzicht hebben in hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Het komt regelmatig voor dat ze bepaald werk niet passend of interessant vinden en/of zichzelf overschatten, c.q. het aanbod van werk van een te laag niveau vinden. Een knelpunt is er ook in de financiële onafhankelijkheid van de klant. Achttienjarigen, die hier recht op hebben, vragen een Wajong-uitkering aan bij het UWV, die in eerste instantie wordt toegezegd. De administratieve afhandeling bij het UWV laat echter vaak zò lang op zich wachten, dat jongeren intussen al een baan hebben gevonden. Als gevolg daarvan wordt de jongere alsnog uit de Wajong geweerd, terwijl hij wel arbeidsongeschikt is. Raakt hij dan na enige tijd werkloos, kan hij niet terugvallen op een
Ik ga naar m’n werk
44
Wajong-uitkering, terwijl het vinden van een nieuwe baan ook niet eenvoudig is. Motivatie, inzet en professionalisering medewerkers. Bij twee instellingen wordt opgemerkt dat er bij medewerkers van dagbestedingcentra weinig bereidheid is tot het motiveren van cliënten tot doorstroming naar andere vormen van arbeid. Terwijl de mogelijkheid tot scholing en training van het personeel overwegend als succesfactor werd benoemd, is dit in één van de instellingen een knelpunt. Vanuit het management wordt hiervoor onvoldoende aandacht en tijd beschikbaar gesteld. Ouders en persoonlijk begeleiders Overbescherming vanuit de omgeving: ouders en persoonlijk begeleiders van de cliënt, wordt verschillende malen als probleem genoemd. Hieraan ligt een zekere angst voor onveiligheid ten grondslag. Ouders (en persoonlijk begeleiders) vinden het moeilijk om de veilige situatie van het dagcentrum in te ruilen voor de onzekere situatie van een arbeidsplaats in een regulier bedrijf. Ze geven aan bang te zijn dat het niet goed zal gaan met hun kind (cliënt) op de nieuwe arbeidsplaats, waarna misschien niet meer mogelijk is om terug te vallen op de dagbesteding. Ook zijn de onzekere financiële gevolgen van een betaalde arbeidsplaats vaak een reden tot terughoudendheid bij ouders. Als de betaalde arbeid geen succes blijkt te zijn, moet er weer een nieuwe AWBZ-indicatie en/of Wajong-uitkering worden aangevraagd. Maatschappelijke acceptatie, werkgevers en werving van arbeidsplaatsen In instellingen waar maatschappelijke acceptatie niet als succesfactor werd genoemd wordt het gezien als groot knelpunt. Er blijken in de samenleving nog steeds veel vooroordelen te bestaan over de beperkte mogelijkheden van mensen met een verstandelijke handicap. Dit maakt het niet altijd eenvoudig om arbeidsplaatsen te werven binnen het vrije bedrijfsleven. Bedrijven vinden het nog steeds lastig om een ‘ander’ iemand in hun ‘bestaande structuur’ te krijgen. Het vinden van een geschikte werkplek blijft een (soms moeizaam) proces van wikken, wegen en inschatten van mogelijkheden binnen een bedrijf. Ook het vinden van een arbeidsplaats voor mensen met een lager niveau is steeds moeilijker en kost meer tijd dan eerder in de geschiedenis van arbeidsintegratie. Cliënten met een hoger niveau hebben inmiddels een arbeidsplaats gevonden. Voor de nu resterende cliënten met een lager verstandelijk niveau, blijkt het moeilijker te zijn een passende arbeidsplaats
Ik ga naar m’n werk
45
te vinden. De huidige economische ontwikkelingen zijn niet gunstig voor deze groep cliënten. Het komt regelmatig voor dat werkgevers onjuiste verwachtingen hebben en de lat voor de cliënt te hoog leggen. Er is vaak nog te weinig begrip voor- en kennis over de handicap van de cliënt in de (werk)omgeving / het bedrijf waar de cliënt gaat werken. Cliënten krijgen hierdoor onvoldoende begeleiding van leidinggevende en collega’s op de werkplek. De reguliere werknemers binnen de bedrijven waar cliënten werken hebben soms moeite met de omgang met- en de waardering van de cliënten op hun werkplek. De cliënten worden nog te vaak als cliënt en niet als collega gezien. Ze worden niet opgenomen in de sociale structuur van het bedrijf; ze worden soms genegeerd, buitengesloten en/of niet geaccepteerd in hun afwijkende (soms luidruchtige) gedrag, bijvoorbeeld in de pauzes. Methodiek en andere middelen. De gebruikte methodiek wordt niet vaak als knelpunt genoemd. Wel wordt opgemerkt dat de methodiek niet altijd voldoende is toegespitst op de doelgroep. Twee instellingen noemen hier de Eigen Initiatief Methode, die minder geschikt zou zijn voor cliënten van een lager niveau. De methodiek zou hierop aangepast moeten worden. Eén van de instellingen noemt het gebrek aan materialen en middelen om uitvoering te geven aan de gekozen methodiek. Door een andere instelling wordt niet zozeer de methodiek zelf als knelpunt ervaren, als wel het gebrek aan evaluatie van het werken met de methodiek. Er zijn onvoldoende mogelijkheden om op een geordende manier ervaringen vast te leggen, zodat veel belangrijke informatie verloren gaat. Het ontbreekt hier aan een geschikt evaluatie-instrument. Ten slotte mist een van de instellingen een geschikt(e) methode/instrument voor de intake van de cliënt. Men maakt een min of meer subjectieve inschatting van wat iemand kan. Wanneer deze inschatting niet juist blijkt te zijn geweest, kan dit voor de cliënt een negatieve ervaring opleveren, waarna het moeilijker wordt weer een andere werkplek te proberen. Beleid en financiering Met name in combinatie met het vervoer levert het financiële aspect vaak een knelpunt op. Wanneer cliënten onbetaald werk verrichten, stage lopen of werkervaring opdoen in een regulier bedrijf krijgen geen ze vergoeding voor vervoer. Een aantal instellingen noemt de financiering als knelpunt bij de fasen van de ‘toeleiding naar-‘ en in mindere mate ook bij de ‘begeleiding bij’ arbeid.
Ik ga naar m’n werk
46
De huidige doelgroep wordt gekenmerkt door een verzwaring van de problematiek, complexere hulpvragen en een lager niveau van functioneren (de cliënten met een lichtere problematiek zijn immers voor een groot deel al aan het werk), waardoor meer tijd (en dus meer geld) nodig is om de cliënt te begeleiden in zijn traject naar werk. Vooral de toeleidingsfase vraagt hierbij extra aandacht. Een aantal keren wordt ook gemeld dat de werkdruk is toegenomen. Dit heeft negatieve gevolgen voor de kwantiteit en kwaliteit van de begeleiding. Samenhangend met de financiering zijn de verplichtingen die centra voor dagbesteding zijn aangegaan met bedrijven die werk aanleveren. In verschillende centra voor dagbesteding heeft men te maken met productieafspraken, wat inhoudt dat een bepaalde hoeveelheid werk op tijd af moet zijn. Dit brengt de mogelijkheid tot doorstroming van cliënten in gevaar. Juist de beter presterende cliënten worden het liefst binnen de dagcentra gehouden, om de productie op peil te houden. Financiële overwegingen bij doorstroming zijn er ook in relatie tot de wijze waarop de dagbesteding van een individuele cliënt wordt gefinancierd. Cliënten met een Persoonsgebonden budget (PGB) worden in dit verband graag behouden vanwege de gunstige financiering. Wat het beleid betreft werd bij een van de instellingen opgemerkt dat binnen de instelling de ‘politieke’ visie op arbeid voor mensen met een verstandelijke handicap nog ontbreekt. Binnen een andere instelling ziet men problemen bij de doorverwijzing door de afdeling waar cliënten worden aangemeld. Er wordt te weinig voorlichting gegeven over de verschillende mogelijkheden tot arbeid. Hierdoor stromen cliënten die mogelijk tot andere vormen van arbeid in staat zijn, min of meer routinematig door naar arbeidsmatige dagbesteding. Vervoer Bij vrijwel alle instellingen wordt, naast de financiering, het vervoer als een van de grootste knelpunten ervaren. Vooral als het om wat grotere afstanden gaat is de kostenvergoeding niet toereikend om de cliënten op tijd te brengen en te halen van en naar hun werk. Cliënten van een lager niveau hebben doorgaans hoge reiskosten. In het voortraject (vrijwilligerswerk, werkervaring opdoen) wordt geen vergoeding toegekend voor het vervoer per taxi, terwijl de cliënten hiervan wel afhankelijk zijn. Naast de financiering van het vervoer is ook het op tijd gebracht en gehaald worden van de cliënt een knelpunt. Als taxibedrijven niet aan de
Ik ga naar m’n werk
47
punctualiteiteisen van het ophalen en brengen kunnen voldoen, levert dat irritaties op bij het bedrijf waar de cliënt werkt. Ook voor de cliënten zelf is het erg vervelend als ze te laat komen, dan wel te lang moeten wachten voordat er een taxi komt om hen weer naar huis te brengen. Relatie arbeid, wonen en zorg Verschillende instellingen merken op dat de afstemming tussen arbeid, wonen en zorg niet altijd goed verloopt. Men vindt dat er binnen woongroepen nog teveel in ‘groepen’ wordt gedacht. Zo hoeven bijvoorbeeld de werktijden voor de cliënt geen probleem te zijn, bijvoorbeeld ’s avonds en in het weekend, maar wel voor de woongroep. Het ritme van de groep wordt verstoord als een cliënt op afwijkende tijden zorg nodig heeft om op tijd op zijn werk te zijn. Voor een cliënt die werkt moeten er vaker individuele aanpassingen getroffen worden. Soms heeft dit te maken met een verschil in visie: de afdelingen wonen en zorg leggen het accent op zelfredzaamheid, terwijl de afdelingen dagbesteding/arbeid graag zien dat er aandacht is voor de hygiëne en het op tijd komen van de cliënt. Ook de communicatie hierover laat nog vaak te wensen over. Teruglopende economie Als grootste knelpunt wordt de teruglopende economie genoemd. De huidige grote groep WAO’ers verdrukt de mensen met ernstiger beperkingen. Dit geldt met name cliënten die nog geen vast contract hebben bij een werkgever, degenen die wel een vaste arbeidsovereenkomst hebben, worden niet zomaar ontslagen. Ditzelfde geldt voor het zoeken na nieuwe arbeidsplaatsen: veel werkgevers zijn nog steeds huiverig voor het in dienst nemen van mensen met een verstandelijke beperking. In tijden van een ruime arbeidsmarkt, zullen werkgevers eerder gezonde mensen in dienst nemen Samenwerking met derden Soms wordt de vrije markt van reïntegratiebureaus als knelpunt ervaren. Cliënten die het gemakkelijkst op de arbeidsmarkt te integreren zijn worden nogal eens afgeroomd, ten koste van cliënten, waar meer moeite voor gedaan moet worden. Deze laatste vallen dan buiten de boot. Ook de begeleiding is aan een maximum van uren en jaren gebonden, waardoor cliënten en werkgevers in de problemen komen. Overdracht van cliënten aan een reïntegratiebureau is niet voor iedere klant een gunstige ontwikkeling. Voor een aantal cliënten is deze overdracht erg verwarrend, vooral wanneer er met de eigen werkbegeleider of jobcoach een goede vertrouwensrelatie in het voortraject is ontstaan.
Ik ga naar m’n werk
48
Instellingen noemen geen of soms slechts één andere collega-instelling, waarmee wordt samengewerkt. Een aantal malen werd opgemerkt dat hier geen behoefte aan bestaat. Hoewel dit niet zozeer als knelpunt wordt ervaren is het misschien wel een gemiste kans te noemen dat instellingen nog weinig gebruik maken van elkaars eigen ontwikkelde middelen en materialen.
Ik ga naar m’n werk
49
4.3. Conclusies en aanbevelingen
De centrale vraag van dit onderzoek was: ‘Welke projecten / voorzieningen zijn er binnen de instellingen van de VGU met betrekking tot de arbeidsintegratie van verstandelijk gehandicapten, en wat zijn hierin de gebruikte methodieken, knelpunten en succesfactoren?’ Het begrip arbeidsintegratie is hierbij breed opgevat, in de zin dat arbeid in arbeidsmatige dagbesteding opgevat kan worden als voorbereiding op arbeid (betaald of onbetaald) in het reguliere bedrijfsleven. De conclusies betreffen de volgende onderwerpen: • Visie op arbeidsintegratie en betaald werk • Projecten en voorzieningen • Trajecten naar arbeid • Succesfactoren en knelpunten
Visie op arbeidsintegratie en betaald werk De meeste respondenten spreken pas over arbeidsintegratie als mensen met een verstandelijke handicap met en tussen niet-gehandicapte collega’s werken. Dit wordt mogelijk als cliënten een onbetaalde of betaalde baan hebben in het reguliere bedrijfsleven, waarbij er voldoende mogelijkheden zijn tot het hebben van contact en sociale aansluiting. Cliënten moeten deel kunnen nemen aan de samenleving met mogelijkheden tot volwaardig burgerschap; ‘erbij horen’. Dit houdt ook in dat de begeleiding op de werkplek zo veel mogelijk overgedragen wordt aan een collega-werkbegeleider. Een klein aantal respondenten definieert arbeidsintegratie ook als: het leveren van een bijdrage die door de samenleving als nuttig en betekenisvol wordt ervaren. Hiermee heeft elke vorm van arbeid zijn intrinsieke waarde. Een voorwaarde is wel dat de deelnemer in staat is zijn bijdrage als nuttig te ervaren. Deze laatste definiëring impliceert dat cliënten integreren in het arbeidsproces en zo meedoen aan wat maatschappelijk als normaal wordt gevonden, je ‘draagt je steentje bij’. Het hèbben van werk (net als ieder ander) is hierbij op zìch al van grote betekenis.
Ik ga naar m’n werk
50
Projecten en voorzieningen Alle instellingen ‘maken werk van werk’, hetgeen blijkt uit de veelheid aan voorzieningen waarbij cliënten kunnen deelnemen aan arbeid en arbeidsmatige activiteiten. Het overgrote deel aan voorzieningen bestaat uit arbeidsmatige dagbesteding zowel binnen (op het terrein van) de instelling als wel uit arbeidsmatige dagbesteding buiten het instellingsterrein. De voorzieningen buiten het terrein van de instelling (op bedrijventerreinen, in woonkernen) zijn meer of minder gesloten voor de omgeving. Meer gesloten voorzieningen (werkplaatsen voor industrieel werk, sorteerinpakwerk) geven weinig tot geen gelegenheid tot contact met de samenleving; meer open voorzieningen (winkels, restaurants, copyshops) doen dat wel. Verschillende instellingen hebben voorzieningen waarbij groepen cliënten werkzaam zijn in het reguliere bedrijfsleven. Cliënten werken (vaak) onder begeleiding van een werkbegeleider van de instelling in bijvoorbeeld: een industrieel bedrijf , bos en tuinbouw, dierenpark of in de catering van de bedrijf. Niet in al deze voorzieningen is de mogelijkheid tot het vinden van aansluiting bij niet-gehandicapte collega’s even groot. Dat hangt af van de situatie waarin ze werken; al dan niet binnen en met de eigen groep en werkbegeleiding, al dan niet in een eigen ruimte binnen het bedrijf; al dan niet gezamenlijke pauzes met niet-gehandicapte collega’s. Alle instellingen bieden inmiddels mogelijkheden tot onbetaald werk in een regulier bedrijf. Hiervoor zijn in de meeste instellingen speciale afdelingen en functionarissen (jobcoaches, arbeidsbemiddelaars) aanwezig. De mogelijkheden tot integratie en sociale aansluiting zijn hier volop aanwezig. De meeste instellingen hebben de eerste stappen gezet in de richting van betaald werk, hoewel in nog beperkte mate. Slechts een beperkt aantal cliënten vinden een betaalde baan in een WSW-voorziening of regulier bedrijf. Hiervoor worden verschillende redenen aangegeven (zie knelpunten) Sommige instellingen bieden opleidingen tot het behalen van een diploma voor het werk inde horeca of grootkeuken. Deze cliënten hebben vervolgens meer kansen op de arbeidsmarkt voor betaald werk.
Ik ga naar m’n werk
51
Methodieken en middelen De meest gebruikte methodieken zijn: de Eigen Initiatief Methode, Begeleid Werken (Supported Employment) en de Individuele Trajectbegeleiding. Enkele respondenten vinden dat de methodieken niet altijd geschikt zijn voor cliënten van de doelgroep met een zwaardere problematiek of lager niveau van functioneren en aanpassingen behoeven. Naast de methodieken wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van andere (zelf ontwikkelde) materialen en middelen, om de cliënten te ondersteunen bij het formuleren van wensen en behoeften (arbeidsinteressetest) en het uitvoeren van het werk (mallen, pictogrammen, telbladen, etc.). Daarnaast bieden alle instellingen de mogelijkheid tot deelname aan cursussen en trainingen tot het aanleren van werkspecifieke en sociale vaardigheden. Soms wordt opgemerkt dat er geen of weinig gebruik wordt gemaakt van een methodiek; men gaat dan overwegend improviserend te werk om tegemoet te komen aan de individuele behoeften van de cliënt. Trajecten naar arbeid Fasering Alle instellingen bieden hun cliënten, als die hiervoor in aanmerking komen, een traject aan naar arbeidsmatige dagbesteding, onbetaald of betaald werk. De stappen die genomen worden komen meestal overeen met een compleet traject van assessment, (onderzoeken van wensen en mogelijkheden), arbeidsoriëntatie (stages proefperiode), plaatsing op een werkplek, begeleiding en nazorg. Vaak blijken cliënten zelf belangstelling te tonen voor werk en melden ze zich zelf aan. Doorstroming De mogelijkheid tot doorstroming naar onbetaald werk is binnen alle instellingen aanwezig. Zeven instellingen geven expliciet aan dat er mogelijkheden zijn tot doorstroming naar betaald werk. Wat betreft de doorstroming naar andere werksoorten en voorzieningen, geeft een belangrijk deel van de respondenten aan dat dit wel mogelijk is maar vrijwel niet tot nauwelijks gebeurt. Vaak wordt opgemerkt dat cliënten zich nog kunnen ontwikkelen en groeien op de eigen werkplek. Ook wordt een paar maal opgemerkt dat cliënten ook mogen zeggen dat ze het op hun werk naar hun zin hebben en niet willen veranderen. Binnen dezelfde voorzieningen kunnen cliënten, die dat willen of er aan toe zijn, wel ander werk doen.
Ik ga naar m’n werk
52
Succesfactoren en knelpunten bij doorstroming Succesfactoren De meest genoemde succesfactoren zijn de motivatie van de cliënten zelf en de inzet en professionaliteit van de medewerkers die betrokken zijn bij de trajecten naar arbeid. De deelnemende cliënten vinden het fijn om te werken en zijn bereid nieuwe dingen te leren. Het werken heeft een positief effect op de ontwikkeling van de deelnemers. Dit bevordert de mogelijkheden tot doorstroming naar onbetaald- en betaald werk in een regulier bedrijf. De bij arbeid en arbeidsmatige dagbesteding betrokken medewerkers zijn sterk gemotiveerd om de cliënten te begeleiden bij hun weg naar arbeid. Hierbij wordt steeds rekening gehouden met de behoeften en mogelijkheden van de cliënten. Mede door veel aandacht voor professionaliteit (middels scholing en training) is de kwaliteit van begeleiding hoog te noemen. Knelpunten De meest genoemde knelpunten betreffen het vervoer van de cliënten vanen naar hun werk, het beleid en de financiering en de relatie tussen de afdelingen arbeid met wonen/zorg en de teruglopende economie. Financiering van het vervoer is vooral een groot probleem wanneer cliënten geen betaald werk hebben of in een voortraject zitten van het opdoen van werkervaring of stage lopen. De vervoerssituatie is nog ongunstiger voor de langere afstanden tussen wonen en werk. Het blijkt verder moeilijk te zijn om cliënten op tijd te halen en te brengen, doordat taxibedrijven niet altijd aan de punctualiteiteisen kunnen voldoen. Behalve het probleem van de financiering van het vervoer worden er ook problemen geconstateerd bij de financiering van de toeleiding naar- en de begeleiding bij arbeid. Doordat de huidige doelgroep wordt gekenmerkt door een zwaardere problematiek en een lager niveau van functioneren, is meer tijd (en dus meer geld) nodig voor verschillende fasen in het traject naar arbeid. Wat betreft het beleid in samenhang met de financiering bleek het een probleem dat centra voor dagbesteding te maken hebben met productieafspraken met bedrijven die werk aanleveren. Om die reden laat men cliënten die het beste presteren, niet graag doorstromen naar andere vormen van arbeid (betaald of onbetaald).
Ik ga naar m’n werk
53
In samenhang met het beleid van de instelling werd opgemerkt dat de afstemming tussen de afdelingen arbeid, wonen en zorg niet altijd optimaal is. De woongroepen blijken nog te veel in ‘groepen’ te denken, terwijl cliënten die op de afgesproken tijden op hun werk verwacht worden een meer individuele ondersteuning nodig hebben. Communicatie hierover laat nogal eens te wensen over. Ten slotte werd veelvuldig het knelpunt van de teruglopende economie genoemd. Op dit moment is er in het algemeen weinig ruimte op de arbeidsmarkt, waardoor cliënten met een beperking extra belemmerd worden bij het vinden van werk.
Ik ga naar m’n werk
54
4.4. Aanbevelingen Voor het formuleren van een aantal aanbevelingen worden de genoemde knelpunten als uitgangspunt genomen. •
In het kader van verdere loopbaanontwikkeling is het belangrijk om doorstroming te bevorderen (binnen en buiten dagbesteding). Een bijkomend voordeel hiervan is dat er hierdoor weer plekken vrij komen voor nieuwe cliënten. De doorstroming kan bevorderd worden door: regelmatig (vaker) wensen en behoeften van cliënten te onderzoeken (met terugkerende assessments in cyclische trajecten/persoonlijke ontwikkelingsplanning). Een bruikbare handreiking hierbij is een uitgave van het NIZW: Meer doen met mogelijkheden; Handreiking voor doelgericht werken aan arbeidsintegratie voor mensen met beperkingen (Mulder e.a. 2004). ouders/verzorgers te motiveren, door hen vroegtijdig bij een eventueel veranderingstraject te betrekken, zodat ze mee kunnen denken in de mogelijkheden en ontwikkelingen van hun kind of pupil en daardoor beter de voor- en nadelen kunnen afwegen. de doorstroming niet afhankelijk te maken van productieoverwegingen binnen de dagbestedingcentra. Cliënten, die willen en kunnen, moeten de gelegenheid krijgen ander werk te doen.
•
Beleid en financiering zouden aangepast moeten worden aan de huidige cliëntenpopulatie met een complexere problematiek. Gebeurt dit niet, dan blijft er te weinig capaciteit voor toeleiding en doorstroming van deze cliënten, die mogelijk tot meer in staat zijn dan arbeidsmatige dagbesteding.
•
Mogelijk kan er gezocht worden naar andere vervoersmogelijkheden in de vorm van vervoer in eigen beheer of door het inschakelen van vrijwilligers, die cliënten willen brengen en halen.
•
Het is noodzakelijk om binnen de gehele organisatie meer aandacht te besteden aan gezamenlijke visieontwikkeling op het belang van arbeid voor de ontwikkeling/ontplooiingsmogelijkheden van de cliënt. Dit kan tevens in belangrijke mate bijdragen aan een betere afstemming tussen de afdelingen arbeid en wonen/zorg.
•
Om een tegenwicht te bieden aan concurrentie op de markt van arbeidsintegratie en de toename van de marktwerking en commercialisering is het belangrijk dat instellingen meer gaan samenwerken. Daarom wordt aanbevolen om: Regelmatig ervaringen met elkaar te delen en ontwikkelde materialen en middelen uit te wisselen. De meeste instellingen
Ik ga naar m’n werk
55
-
•
blijken namelijk zelf materialen te hebben ontwikkeld die overdraagbaar zijn aan derden. meer gezamenlijke inspanningen te plegen bij het werven van geschikte arbeidsplaatsen. Er kunnen bijvoorbeeld gezamenlijke planken worden ontwikkeld voor het benaderen en motiveren van potentiële werkgevers in overlappende werkgebieden. Zo kan het netwerk van werkgevers worden uitgebreid. Een arbeidsplaats, die voor de ene cliënt niet geschikt is, kan dat wel voor een andere cliënt (van een andere instelling) zijn.
Ten slotte is het aan te bevelen om aandacht te blijven besteden aan het gebruik van methodieken. Er blijkt behoefte te zijn aan aanpassingen voor cliënten met een lager niveau. Dit geldt ook voor het vinden van geschikte middelen binnen de fase van intake en assessment, wanneer heel precies uitgezocht moet worden wat de wensen en behoeften van cliënten zijn, zodat ze ook op de juiste werkplek terecht komen.
Ik ga naar m’n werk
56
Ik ga naar m’n werk
57
Literatuur
Berkel R. (1997). Van bescherming naar participatie, veranderende opvattingen over de verhouding tussen arbeid en zorg. In: Handboek voor dagbesteding. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Coenen-Hanegraaf M.,Valkenburg B., Ploeg M., & Coenen H.(2000); Begeleid werken, Theorie en methodiek van een individuele vraaggestuurde benadering. Utrecht: Jan van Arkel. Coenen-Hanegraaf M.,Valkenburg B., Vertegaal L. M. & Coenen H. (1997). Arbeidsparticipatie van mensen met een verstandelijke handicap. Tussen experiment en implementatie. Utrecht: Jan van Arkel. Dankers G.W. & Wilken J.P. (2005). Aan het werk. Mogelijkheden voor arbeidsintegratie van mensen met een verstandelijke handicap. Utrecht: Expertisecentrum MZSB, Hogeschool van Utrecht. Mulder A., Cuypers M. & Spierenburg M. (2004). Meer doen met mogelijkheden; Handreiking voor doelgericht werken aan arbeidsintegratie voor mensen met beperkingen. Utrecht: NIZW. Nes P. van, Gravesteijn-Ligthelm J. & Goudriaan M. (2001). Evaluatie van Begeleid Werken in het kader van de WSW. ’s Gravenhage: Ministerie van SZW. Soest E. van (2002). Trajectbegeleiding. Utrecht: Uitgeverij Lemma. Timmer J.T. (2003) Eigen Initiatief Model: leren in het dagelijks leven. Lezing op symposium. Timmer J.T. , Dekker K. & Voortman H. (2003). De Eigen Initiatief Methode: Theorie en toepassing. NIZW, 2003. Wijntuin, P. (2005) . Hier wordt gewerkt! Voorzieningen voor arbeidsmatige activiteiten en arbeid in de provincie Utrecht. Utrecht: Expertisecentrum MZSB, Hogeschool van Utrecht.
Ik ga naar m’n werk
58
Ik ga naar m’n werk
59
Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg & Sociaal Beleid Het Expertisecentrum voor Maatschappelijke Zorg & Sociaal Beleid is een onderdeel van de Hogeschool van Utrecht, Faculteit Sociaal-Agogische Opleidingen. Het centrum heeft als doel kennis te verzamelen, te ontwikkelen en ter beschikking te stellen ten behoeve van onderwijs, beleid en praktijk. Op deze wijze worden innovaties ondersteund op het gebied van zorg, welzijn en veiligheid. Deze • • • • •
kennis heeft betrekking op de volgende terreinen: lokaal sociaal beleid vermaatschappelijking van zorg samenwerkingsvraagstukken maatschappelijke (re)integratie van kwetsbare doelgroepen sociale leefbaarheid in lokale gemeenschappen
Het expertisecentrum is werkzaam ten behoeve van het hogere beroepsonderwijs, praktijkinstellingen en overheden in de provincie Utrecht. Zij werkt nauw samen met zorg- en welzijnsinstellingen, met gemeentes en provincie, en met wetenschappelijke instellingen, zoals het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, het Trimbosinstituut, het Verwey-Jonker Instituut, de Universiteit Utrecht en de Nederlandse Politie Academie. Het expertisecentrum: • voert onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten uit • adviseert bij innovaties op het gebied van lokale zorg en welzijn • maakt kennis toegankelijk via publicaties, audiovisuele producties en een website: www.expertisecentrum.mzsb.hvu.nl De leiding van het expertisecentrum bestaat uit: Hans van Ewijk, lector sociaal beleid, beroepsinnovatie en
professionalisering Jean Pierre Wilken, lector maatschappelijke (re)integratie en
community support.
Ik ga naar m’n werk
60
Ik ga naar m’n werk
62
Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid Hogeschool van Utrecht, Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen Heidelberglaan 7 3584 CS Utrecht Secretariaat Tel: 030-2529831 Website: www.expertisecentrum.mzsb.hvu.nl E-mail:
[email protected]
Ik ga naar m’n werk
63
Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid Hogeschool van Utrecht, Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen Heidelberglaan 7 3584 CS Utrecht Secretariaat Tel: 030-2529831 Webswww.emzsb.hvu.nl
Ik ga naar m’n werk
64