Omgevingsflits nr. 44, 29 april 2014 Wabo Uitbreiding relativiteitstoets? In de uitspraak van de AbRvS van 29 april 2015, nr. 201407321/1/A4 speelt de vraag wie zich kan beroepen op de overschrijding van de geurnormen inzake een milieu-omgevingsvergunning voor het uitbreiden/ veranderen van het pluimveebedrijf te Stramproy (Weert). Voor de woning van appellant geldt de in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wgv opgenomen norm van 14 odour units per kubieke meter lucht. Door de uitbreiding van het pluimveebedrijf wordt die norm niet overschreden. Daarnaast geldt een geurnorm van de voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Deze norm geldt niet voor de woning van appellant. Deze norm wordt overschreden en beschermt niet de belangen van appellant, maar die van de bewoners van de binnen de bebouwde kom gelegen woningen en van de vergunningaanvrager. Niets nieuws tot zover. Maar en dat is de reden waarom deze uitspraak is geselecteerd, de Afdeling overweegt vervolgens dat een belanghebbende die opkomt tegen een milieu-omgevingsvergunning zich kan beroepen op de voor zijn woning geldende geurnorm die weliswaar niet ter plaatse van zijn woning, maar wel ter plaatse van een woning van een derde, waar die norm eveneens geldt, wordt overschreden. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Mijns inziens is dit een uitbreiding van de relativiteitstoets. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike
Handhaving Concreet zicht op legalisering; geen aanvraag ingediend Op 29 april 2015 heeft de AbRvS in een uitspraak met nr. 201401829/2/A1 geoordeeld dat het college ten onrechte handhavend had opgetreden vanwege concreet zicht op legalisering. De zaak ziet op een last onder dwangsom vanwege het zonder omgevingsvergunning aanbrengen van een keuken en sanitaire voorzieningen in een gebouw. Volgens het college was geen sprake van concreet zicht op legalisering nu overtreder geen aanvraag om omgevingsvergunning had ingediend. De Afdeling oordeelt hierover echt dat het bestuursorgaan zelfstandig de vraag dient te beantwoorden of legalisering mogelijk is, ook al is nog geen concrete aanvraag gedaan. Als dan legalisering mogelijk is, kan concreet zicht alsnog ontbreken indien de overtreder bijvoorbeeld weigert de aanvraag ter legalisering in te dienen. Van dit laatste is in dit geval geen sprake. Bovendien heeft overtreder in dit geval steeds geen aanvraag ingediend, omdat het college hem continu meedeelde dat dit zinloos zou zijn. Daarmee komt de Afdeling tot de conclusie dat het college ten onrechte tot handhaving is overgaan. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique
Geen algemene plicht bestuursorgaan onderzoek mogelijkheden tot legalisering/beperking sanctie In een andere interessante handhavingsuitspraak d.d. 29 april 2015, nr. 201403541/1/A1, oordeelt de AbRvS dat de rechtbank er ten onrechte van uit ging dat het college van handhaving had moeten afzien. Wat speelde hier? Het college had een last onder dwangsom opgelegd ter verwijdering van twee illegaal opgerichte glazen panelen op zijn perceel. Volgens de rechtbank was de last in strijd met het evenredigheidsbeginsel nu de last geen betrekking zou hoeven hebben op de gehele aanwezige constructie (één glazen paneel zou geen overtreding opleveren, aldus de rechtbank). Het college komt in hoger beroep. In navolging van het college, gaat de rechtbank ook volgens de Afdeling een stap te ver. Er bestaat immers geen algemene plicht voor het college om stil te staan bij de vraag of door middel van het treffen van bepaalde maatregelen of voorzieningen de overtreding mogelijk kan worden gelegaliseerd en de last te beperken of het
niet-legaliseerbare deel van de overtreding te beëindigen. Dit zou mogelijk anders zijn wanneer ten tijde van besluitvorming de betrokkene aan het college kenbaar zou hebben gemaakt dat overtreding door het treffen van bepaalde maatregelen de overtreding gedeeltelijk te willen legaliseren of aangeeft van mening te zijn dat geen vergunning is vereist. Dit laatste was hier niet aan de orde. Het hoger beroep van het college is daarom gegrond. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique
Natuurbescherming Terughoudende toetsing rechter aan algemeen verbindend voorschrift (Stikstofverordening) In de uitspraak van de AbRvS van 29 april 2015, nr. 20130970/1/R2 is de vraag aan de orde of de Brabantse stikstofverordening terecht de zogenoemde groep van interim uitbreiders, uitsluit en of deze uitsluiting niet in strijd is met het beginsel van gelijkheid. Voordat deze vraag wordt beantwoord gaat de Afdeling in op de stelling van GS dat appellant geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat bij gebrek aan saldo is besloten dat de uitgifte van deposities uit de bank worden beëindigd. Deze stelling gaat niet op omdat appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er vertragingsschade kan zijn geleden. Appellante had al kunnen beginnen met de voorgenomen uitbreiding en geen kosten hoeven maken om emissierechten op de markt te verwerven. Over de toetsing aan een algemeen verbindend voorschrift overweegt de Afdeling dat terughoudendheid moet worden betracht. Het is aan het regelgevende bevoegd gezag om de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijke gewicht die hieraan moeten worden toegekend, vast te stellen. De ratio van uitsluiting van de interim-uitbreiders is dat zij anders dan bedrijven die niet hebben uitgebreid, reeds hebben kunnen uitbreiden. De door deze toename veroorzaakte toename is dusdanig dat toekenning van saldo uit de bank aan deze bedrijven de beschikbare ontwikkelingsruimte teniet zou doen. In de toelichting van de Stikstofverordening is vermeld dat in de oorspronkelijke opzet van de verordening milieuvergunningen zijn gereserveerd voor een voorziening van de interim-uitbreiders, maar dat dit niet meer nodig was met het oog op de PAS. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding op de Stikstofverordening buiten toepassing te laten. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan
Bestemmingsplannen Afdeling past bestemmingsplan aan akoestisch onderzoek aan Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker. Deze reclameslogan van de Belastingdienst van enkele jaren terug, schoot mij bij het lezen van de uitspraak van de AbRvS van 29 april 2015, nr. 201401843/1/R1 door mijn hoofd. De zaak speelt in Medemblik waar een bestemmingsplan voor de uitbreiding van een horeca-inrichting in het Koningin Emmaparkt is vastgesteld. Omwonenden vrezen dat het plan leidt tot geluidoverlast bij hun woningen. Het akoestisch onderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, gaat niet uit van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. In het akoestisch rapport is als uitgangspunt genomen dat op de begane grond een restaurant met bar zal worden gerealiseerd waarbij is uitgegaan van een maximum aantal van 150 bezoekers. Voorts is rekening gehouden met de aanwezigheid van een terras met een maximaal oppervlak van 300 m² en een maximum aantal van 100 bezoekers. Het plan maakt echter op iedere verdieping met uitzondering van de kelder horecagebruik mogelijk en staat een "terras" van ongeveer 550 m² toe. De Afdeling vernietigt het bestemmingsplan en verwijst naar de aan haar gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien en beperkt de planregels uit het bestemmingsplan tot de uitgangspunten die aan het akoestisch onderzoek ten grondslag lagen. Leuker kon de Afdeling het niet maken, maar zo wordt het voor de gemeente, appellant en de horeca-exploitant wel een stuk makkelijker!
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike
Positief bestemmen van voormalige agrarische bedrijfswoningen altijd maatwerk aldus Afdeling. In de uitspraak van 29 april 2015, nr. 201401570/1 komt wederom de agrarische bedrijfswoning aan de orde. De gemeenteraad van Nederweert heeft ervoor gekozen alle voormalige agrarische bedrijfswoningen die reeds op 1 september 2007 als burgerwoning werden gebruikt nu ook als zodanig te bestemmen. Met enige restricties: mits de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is of na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend of na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen. Een oplossing met de charme van de eenvoud. De Afdeling gaat in 20141570/1 echter niet mee met de gemeenteraad en overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 24 december 2014 in zaak nr. 201303444/1/R1 dat de raad bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient te beoordelen in welke gevallen het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een (voormalige) agrarische bedrijfswoning. De raad dient te beoordelen of er bijzondere gevallen zijn waarbij het aspect woon- en leefklimaat in de weg staat aan het toekennen van een plattelandswoning. Daarnaast is de raad gehouden te beoordelen of er een redelijk belang bij een plattelandswoning bestaat. Slechts onder die omstandigheden kan worden voorzien in een plattelandswoning. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco
Planologische borging door voorwaardelijke effecten voor EHS noodzakelijk
verplichting ter voorkoming van
negatieve
In de uitspraak van de AbRvS van 29 april 2015, nr. 201403875/1 komt een vormvrije m.e.r.-beoordeling als onderlegger voor ontwikkeling fase 1van een bedrijventerrein aan de orde. Door het adviesbureau was vastgesteld dat mogelijk negatieve effecten door de voorgestelde ontwikkeling zouden kunnen ontstaan voor de nabijgelegen EHS. Het adviesbureau had geadviseerd maatregelen te treffen teneinde die negatieve effecten weg te nemen. Met het nemen van die maatregelen was het opstellen van een natuurcompensatieplan als bedoeld in de provinciale verordening niet noodzakelijk. De Afdeling overweegt dat het standpunt van de raad dat genoemde maatregelen ter voorkoming van negatieve effecten op de EHS bij de uitwerking van het ontwerp van de openbare ruimte zullen worden meegenomen voorbij gaat aan de in artikel 4.2, vierde lid, van de Verordening 2012 opgenomen verplichting dat het bestemmingsplan zelf moet strekken tot beperking van deze negatieve effecten. Dat betekent naar het oordeel van de Afdeling dat het bestemmingsplan in dit geval een regeling dient te bevatten waarin de aanbevolen maatregelen zijn opgenomen ter beperking van bedoelde negatieve effecten, bijvoorbeeld door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels tot het treffen van deze maatregelen. Nu een dergelijke regeling ontbreekt is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 4.2, vierde lid, van de Verordening 2012. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco
Bestaande bebouwing in de zin van de planregels: inwerkingtreding van het plan is peildatum ( In de uitspraak van de AbRvS van 29 april 2015, nr. 201401650/1 speelt het navolgende. Ingevolge artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening wordt, indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Appellant heeft hangende de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is afgewezen bij uitspraak van 28 mei 2014 in zaak nr. 201401650/2/R4, zodat het plan vanaf dat moment in werking is getreden. Ter zitting is komen vast te staan dat de sloop van de boerderij is voltooid in de periode februari-maart 2014, derhalve vóór de datum van inwerkingtreding van het plan. Dit brengt mee dat de voormalige boerderij niet valt aan te merken als bestaande bebouwing in de zin van artikel 1, lid 1.7, van de planregels. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco
Planschade en nadeelcompensatie Planschade: bestrijden deskundigenadvies, WOZ-waarde en VNG-brochure In de uitspraak van de AbRvS van 29 april 2015, nr. 201402759/1/A2, komen drie voor de planschadepraktijk interessante aspecten aan bod. Er was een verzoek om tegemoetkoming ingediend omdat een bedrijfsperceel met bedrijfswoning in waarde zou verminderen door o.a. een verzwaring van de toegestane milieucategorie op het naastgelegen perceel. Onder verwijzing naar het deskundigenadvies wordt het verzoek door het college van B&W afgewezen. In beroep wordt door de rechtbank, onder verwijzing naar een advies van de StAB, een tegemoetkoming van € 73.760,00 toegekend. Het college van B&W stelt daartegen hoger beroep in bij de AbRvS, echter zonder succes. Over het bestrijden van een deskundigenadvies oordeelt de AbRvS dat dit niet alleen kan plaatsvinden door een deskundig tegenadvies. Ook anderszins – en derhalve zonder deskundig tegenadvies – kan gemotiveerd worden waarom er reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenadvies. Deze concrete aanknopingspunten kunnen, anders dan het college van B&W betoogde, ook in de beroepsfase nog naar voren worden gebracht. Ten aanzien van de WOZ-waarde overweegt de AbRvS allereerst, dat de WOZ-waarde van de bedrijfswoning met 30% naar beneden is bijgesteld. De planschadeadviseur van het college van B&W kwam echter slechts tot een waardedaling van 1,9%. Gelet op dit aanzienlijke verschil kon de planschadeadviseur niet volstaan met de enkele opmerking dat bij het bepalen van de WOZ-waarde, anders dan bij de planvergelijking, vooral de feitelijke situatie bepalend is. De planschadeadviseur heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat de WOZ-waarde in dit geval niet relevant zou zijn. Het college van B&W stelt tot slot dat de StAB de VNG-brochure onjuist heeft geïnterpreteerd, omdat deze niet ziet op bedrijfswoningen, maar alleen op burgerwoningen. De AbRvS gaat hierin niet mee. Dat de VNG-brochure ziet op burgerwoningen, en niet op bedrijfswoningen, doet aan de omstandigheid dat de hinder op het perceel van verzoeker toeneemt niet af. Voor vragen over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke Planschade: partijdigheid planschadeadviseur, ontbrekend bestemmingplan en nieuw verweer In de uitspraak van 29 april 2015, nr. 201405601/1/A2, komt allereerst de mogelijke partijdigheid van de planschadeadviseur van het college van B&W aan de orde. Deze planschadeadviseur heeft het college van B&W in de loop van de procedure(s) steeds nader geadviseerd over de aangevoerde gronden en de reacties van deze adviseur zijn integraal door het college van B&W overgenomen. Bovendien is de planschadeadviseur tijdens de hoorzittingen in bezwaar en beroep vooral aan het woord geweest en heeft hij zich, zo wordt gesteld, feitelijk als gemachtigde van het college van B&W gedragen. De AbRvS ziet in voornoemde omstandigheden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de planschadeadviseur de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Daarbij neemt de AbRvS tevens in aanmerking dat de beantwoording van de opgeworpen gronden specialistische kennis en ervaring vereist waarover slechts een deskundige, zoals de planschadeadviseur, beschikt. In hoger beroep wordt verder betoogd dat ten onrechte niet is onderzocht of de planologische ontwikkeling ten tijde van de aankoop van het schadeobject voorzienbaar was. De AbRvS merkt op dat niet in geschil is dat het vóór inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan ter plaatse geldende bestemmingsplan niet meer beschikbaar is. Dit betekent dat een onderzoek naar het ten tijde van de aankoop van de woning geldende bestemmingsplan, uitgaande van realisering van de maximale mogelijkheden van dat bestemmingsplan, niet mogelijk is. Dergelijke omstandigheden dienen volgens de AbRvS niet voor risico van de verzoeker om een tegemoetkoming te komen. Tot slot wordt voor het eerst in hoger beroep betoogd dat de schade geheel binnen het normaal maatschappelijk risico valt. Dit is volgens de AbRvS té laat. Omdat de aangevallen uitspraak het voorwerp is van het hoger beroep is en er geen reden is gegeven waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank is aangevoerd, kan deze stelling alleen al om deze reden niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep. Voor vragen over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke
De komende twee weken hebben de advocaten van SAM vakantie. Er verschijnt in deze periode geen omgevingsflits. Nummer 45 kunt u verwachten op 22 mei. Belangrijke uitspraken van de komende twee weken worden in omgevingsflits nummer 45 meegenomen.
Janike Haakmeester Monique Blokvoort
Eelco de Jong
Susan Schaap
Ineke van Leeuwen
janike.haakmeester @sam-advocaten.nl
monique.blokvoort @sam-advocaten.nl
eelco.de.jong @sam-advocaten.nl
susan.schaap @sam-advocaten.nl
ineke.van.leeuwen @sam-advocaten.nl
tel: 035 54 31 333
tel: 0570 76 0571
tel: 026 702 4787
tel: 0646 84 2717
tel: 026 702 4787
www.sam-advocaten.nl