Ö
Projecten – Studies
Om gebouwen toegankelijk te ma-
ken, is meer nodig dan een voldoende brede deur en de afwezigheid van een dorpel. Men moet echter vaststellen dat de realisatie van ‘integraal toegankelijke’ inkomdeuren, vensterdeuren of schuiframen niet altijd van een leien dakje loopt en dat de eisen op het vlak van de wind- en waterdichtheid, brandveiligheid en inbraakveiligheid dikwijls onverzoenbaar lijken met de toegankelijkheidseisen.
? S. Danschutter, ir.-arch., onderzoeker,
laboratorium ‘Duurzame ontwikkeling’, WTCB J. Desmyter, ir., departementshoofd, department ‘Geotechniek, Structuren en Duurzame ontwikkeling’, WTCB
1 Inleiding In het kader van het TIS-project ‘Toegankelijkheid, aanpasbaarheid en innovatie in de woningbouw’ wordt gezocht naar oplossingen die de toegankelijkheid van buitenschrijnwerk kunnen verbeteren. Uit de POLIS-studie ‘Decision support tools and policy initiatives in support of a universal design of buildings : the vision’ [8] blijkt immers dat zo’n 30 % van de Europese bevolking geconfronteerd wordt met al dan niet tijdelijke beperkingen (bv. personen met een handicap, moeders met een kinderwagen, ouderen, hartpatiënten). Bovendien neemt het belang van toegankelijkheid alsmaar toe, mede door de vergrijzing van de bevolking.
Afb. 1 Een eerste voorwaarde om de integrale toegankelijkheid van het buitenschrijnwerk te waarborgen, is de bereikbaarheid van de toegang.
Toegankelijkheid van buitenschrijnwerk (deel 1) Om de integrale toegankelijkheid van het buitenschrijnwerk te waarborgen, moet aan drie voorwaarden voldaan worden : • de toegang moet goed bereikbaar zijn • het buitenschrijnwerk moet betreedbaar zijn en het hang- en sluitwerk moet makkelijk bedienbaar zijn • het hoogteverschil tussen de binnen- en buitenomgeving mag niet groter zijn dan 20 mm. In dit dossier wordt de aandacht toegespitst op de eerste twee eisen. In ������������������������� een volgende bijdrage zal dieper ingegaan worden op de 20 mm-eis. 2 Bereikbaarheid van de toegang 2.1 Belgische
wetgeving
Tengevolge van de federalisering van ons land is toegankelijkheid vooral een regionale aangelegenheid geworden en vertoont het beleid in de drie Gewesten een aantal verschillen (zie §§ 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3).
Afb. 2 Hellend vlak om het gebouw toegankelijk te maken voor personen met beperkingen. de onmiddellijke omgeving. Dit heeft tot gevolg dat men niet zelden te maken krijgt met toegankelijk ontworpen gebouwen die desondanks onbereikbaar zijn omwille van een onaangepaste buitenomgeving. Verder willen we erop wijzen dat de wetgeving vooral gericht is op de rolstoelgebruiker en dat een integrale aanpak ontbreekt.
De bestaande wetgeving is bovendien verouderd en biedt onvoldoende garanties om te komen tot een integrale toegankelijkheid. Zo is de essentiële eis om het hoogteverschil tussen de binnen- en buitenomgeving te beperken tot 20 mm enkel terug te vinden in de regelgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een aantal andere eisen (bv. inzake kleurcontrasten, ergonomie, ...) kunnen moeilijk worden opgenomen in de wetgeving of vragen om bijkomende verduidelijking.
2.2 Gewestelijke
In tegenstelling tot de meeste buitenlandse wetgevingen wordt er in de Belgische niet verwezen naar de toegankelijkheidsnormen. Dergelijke normen vormen nochtans een goede leidraad voor de uitvoering van een toegankelijke omgeving en bevatten soms zelfs een opdeling in graden van toegankelijkheid aan de hand waarvan een gebouw beschouwd kan worden als bezoekbaar, aanpasbaar of integraal toegankelijk.
Daarnaast verscheen op 28 mei 2004 een nieuw Vlaams decreet dat voor elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor gedeeltelijk of geheel voor het publiek toegankelijke gebouwen een verantwoordingsnota eist, waarin wordt aangegeven hoe de integrale toegankelijkheid voor personen met beperkingen er bereikt zal worden.
De Belgische toegankelijkheidswetgeving spitst zich bovendien hoofdzakelijk toe op het gebouwniveau, zonder rekening te houden met
wetgeving
2.2.1 Het wettelijke kader in Vlaanderen In Vlaanderen is het Koninklijk Besluit van 9 mei 1977, genomen in uitvoering van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek [12] nog steeds van kracht (zie ➝ A, p. 2).
Aangezien de huidige Vlaamse wetgeving sterk verouderd is, zal er via de oprichting van het Expertisecentrum voor Toegankelijkheid ‘ENTER’ in de toekomst getracht worden nieuwe beleidslijnen uit te zetten.
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
Ö
Projecten – Studies
A
Inhoud
van de belangrijkste artikels uit het KB van 9 mei 1977
Artikel 4, § 2.1 De toegangsweg van de straat of van de parkeerruimten naar tenminste één ingang van het gebouw dient bij voorkeur horizontaal te liggen en minimum 1,20 m breed te zijn. Artikel 4, § 2.2 Wat de toegang tot gebouwen betreft, dient men de volgende normen in acht te nemen : • de helling mag hoogstens 7 % bedragen voor een maximale lengte van 5 m en hoogstens 5 % voor een maximale lengte van 10 m (in één stuk) • het hellende vlak is minstens 1,20 m breed • bovenaan en onderaan elk hellend vlak moet men een bordes met een minimale lengte van 1,20 m voorzien • aan de open zijkanten van een hellend vlak en van een bordes die boven de begane grond uitsteken, dient men een stoeprand aan te leggen van minstens 5 cm hoog • het hellende vlak en het bordes dienen aan weerskanten voorzien te zijn van een ononderbroken leuning die een hechte steun biedt en zodanig gevormd is dat de hand er gemakkelijk over kan glijden. Deze leuning bestaat uit twee leuningregels die zich respectievelijk op een hoogte van 75 en 90 cm bevinden. Artikel 4, § 2.5 De toegangswegen moeten een ruw oppervlak hebben en dienen in het geval van tegelwerk gelijkmatig tot aan het oppervlak opgevuld te worden. Artikel 4, § 2.6 Men moet minstens één toegangsdeur voorzien met een minimale vrije doorgangsbreedte van 90 cm. Indien deze deur uitgerust is met een automatische deursluiter moet deze laatste over een minimale weerstand beschikken. Draaikruisdeuren zijn uitgesloten en de deurwand naast de deurknop dient minstens 50 cm breed te zijn.
B
Inhoud
van de bijkomende voorschriften uit artikel 415/1 van de
CWATUP
Wat de toegangsweg van de straat of parkeerruimte naar minstens één ingang van het gebouw betreft, stelt artikel 415/1 van de CWATUP het volgende : • het wegdek is niet verplaatsbaar, stroef en bevat geen enkele hindernis voor het wiel, noch putten of barsten breder dan 1 cm • hellingen : de dwarshelling of glooiing moet beperkt worden tot 2 %. Indien het technisch onmogelijk is hellingen van 5 % of minder te realiseren, worden de hierna vermelde hellingen uitzonderlijk toegestaan in de volgende volgorde : – maximaal 7 % voor een lengte van hoogstens 5 m – maximaal 8 % voor een lengte van hoogstens 2 m – maximaal 12 % voor een lengte van hoogstens 50 cm – maximaal 30 % voor een lengte van hoogstens 30 cm • vooruitstekende elementen zoals brandslangen, brievenbussen, tabletten, … die de muur of de ondergrond waaraan ze bevestigd zijn meer dan 20 cm overschrijden, worden zijdelings voorzien van een stevige constructie die doorloopt tot op de grond, zodat personen met visuele beperkingen aldus de aanwezigheid ervan kunnen detecteren.
2.2.2 Het wettelijke kader in Wallonië
2.2.3 Het wettelijke kader in Brussel
In Wallonië gelden sinds 1999 de artikels 414 en 415 van de CWATUP [11] (Code wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine), waarin naast verschillende artikels uit het KB van 1977 ook bijkomende voorschriften opgenomen zijn (zie ➝ B).
Brussel beschikt over een Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening [13] waarvan de hoofdstukken IV (gebouwen) en VII (wegen) gewijd zijn aan personen met beperkingen.
Wallonië beschikt op deze manier over bijkomende eisen die niet alleen rekening houden met rolstoelgebruikers, maar ook in beperkte mate met personen met visuele of auditieve beperkingen.
3 Opstelruimte 3.1 Algemene
richtlijnen
Een van de belangrijkste eigenschappen om de
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
bereikbaarheid van een deur te waarborgen, is de opstelruimte voor en achter de deur. Deze term duidt op de ruimte die nodig is om de deur eenvoudig te kunnen openen en sluiten door een zo ruim mogelijke gebruikersgroep. De minimale opstelruimte is afhankelijk van de volgende factoren : • de wijze waarop de deur benaderd wordt : frontaal, langs de slotzijde of langs de scharnierzijde • het deurtype : schuifdeur, schuifraam, opendraaiende deur, … • de richting waarin de deur opendraait. Als algemene richtlijn wordt gewoonlijk gesteld dat de opstelruimte voor en achter de deur 150 op 150 cm moet bedragen en dat er een vrije ruimte van 50 cm naast de deur aan de zijde van de deurkruk moet aanwezig zijn [18]. Bij renovatie en eengezinswoningen is dit evenwel vaak moeilijk haalbaar en moet gezocht worden naar meer creatieve oplossingen, die een antwoord bieden op de specifieke situatie. 3.2 Normen
omtrent de toegankelijkheid
van buitenschrijnwerk
De Europese normering betreffende de toe gankelijkheid van gebouwen is sterk versnipperd, aangezien ieder land zijn eigen aanpak heeft. Momenteel wordt er binnen het Technische Comité TC 59/SC 16 van de International Organization for Standardization echter gewerkt aan een ontwerpnorm (ISO/CD 21542 ‘Building Construction – Accessibility and usability of built environment’) die een verregaande invloed kan hebben op de harmonisering van de normgeving op Europees niveau [9]. Als men er de huidige normen op naslaat, springen de volgende aspecten in het oog : • verschillen op het gebied van de maatvoering : deze varieert naargelang van het geraadpleegde document en ook de wijze waarop de opmeting gebeurt, is niet overal gelijk (zie tabel 1, p. 3 t.e.m. 5) • opdeling in categorieën : de Nederlandse norm NEN 1814 [15] maakt een onderscheid tussen verschillende deurtypes (buitendeuren, deuren in gebouwen en deuren in woningen) op basis waarvan de maatvoering aangepast wordt • schuifdeuren : tabel 1 (p. 3 t.e.m. 5) geeft een overzicht van de opstelruimten voor opendraaiende deuren. Men zou een analoog overzicht kunnen opstellen voor schuifdeuren. Deze bieden het voordeel dat de manoeuvreerruimte niet wordt beperkt door het opendraaien van de deur. Een andere, minder gekende toepassing ter beperking van de opstelruimte is het gebruik van bi-vouwdeuren (zie afbeelding 3, p. 6).
Ö
Projecten – Studies Tabel 1 Richtlijnen betreffende de opstelruimte voor opendraaiende deuren. NBN ISO/TR 9527 [4] Situatieschets
Ontwerpgids Levenslang Wonen [16] Afmetingen (in cm)
Situatieschets
X : 120 Y : 120 a : 30
a
Afmetingen (in cm) X : 145 Y : 120 a : 45
a
Y
Y
X
X X : 150 Y : 120 a : 60
a
X : 160 Y : 120 a : 45
a
Y
Y
X
X X : 170 Y : 120 a : 30 b : 50
a
b
a
b
Y
Y
X
X X
X : 140 Y : 150 a : 50
X
X : 145 Y : 150 a : 45
Y
X
X : 200 Y : 120 a : 45 b:–
Y
a
a X : 210 Y : 120 a : 120
X
X : 220 Y : 120 a:– Y
Y
X
a
a X:– Y:– a:–
X
X : 145 Y : 180 a : 45
Y
a
Y
a
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
Ö
Projecten – Studies Tabel 1 Richtlijnen betreffende de opstelruimte voor opendraaiende deuren (vervolg). NEN 1814 [15] (1) Situatieschets X’ a
Afmetingen (in cm)
Situatieschets
X : 150 X’ : 133 Y : 150 Y’ : 185 a : 35 b : 85
b
binnen
Technische Voorschriften NVHPH [14]
Y’
a
Y
Y
buiten
X
X X’ a
Afmetingen (in cm) X : 160 Y : 150 a : 50
X = X’ : 150 Y = Y’ : 150 a : 50 b : 85
b binnen
Y’
a
b
Y
Y
buiten
X : 200 Y (2) : 120 a : 50 b : 50
X
X X’’
X = X’ : 200 Y = Y’ : 200 a : 85
X’ a
binnen
X : 160 X’ = X’’ : 120 Y (3) : 170 of 220
X’
Y’
Y
Y
Y
buiten
X X X’ b
X = X’ : 90 Y : 120 Y’ : – a : 50 b : 120
Y’
X
X : 230 Y : 150 a : 120 Y
Y a
X a
a
X’
X : 120 X’ : – Y : 120 Y’ : 120 a : 120 b : 50
Y’ Y b
X X’ a
b
Y’ Y
X : 120 X’ : – Y : 120 Y’ : 120 a : 120 b : 120
X
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
(1) De norm NEN 1814 maakt een onderscheid tussen deuren die uitgeven op de buitenomgeving, binnendeuren in gebouwen en deuren in woningen. De hier aangegeven waarden zijn van toepassing op de eerste twee categorieën. (2) De diepte van de toegangszone, loodrecht op de deur, moet bij laterale benadering 120 cm bedragen. Om van richting te kunnen veranderen, is een diepte van 150 cm nodig. 3 ( ) Y = 170 cm wanneer de nis in de gang zich aan de kant van het scharnier bevindt. Y = 220 cm wanneer de nis in de gang zich aan de kant van de handgreep bevindt.
Ö
Projecten – Studies Tabel 1 Richtlijnen betreffende de opstelruimte voor opendraaiende deuren (vervolg). Americans with Disabilities Act [6] Situatieschets
BS 8300 [5]
Afmetingen (in cm)
Situatieschets
Y (zonder deurdranger) : 122 Y (met deurdranger) : 122 a (zonder deurdranger) : 0 a (met deurdranger) : 30
a
Y
Afmetingen (in cm) Deuren zonder doorkijk : L : min. 2d + 157 a : 30 W : max. D + 30 of 120
L
a
W Y (zonder deurdranger) : 106 Y (met deurdranger) : 122 a (zonder deurdranger) : 61 a (met deurdranger) : 61
a
Y
Deuren met doorkijk : L : min. d + 157 a : 30 W : max. D ������� + 30 of 120
L
a
W Y (zonder deurdranger) : 106 Y (met deurdranger) : 122 a:0 b (zonder deurdranger) : 56 b (met deurdranger) : 56
a
b
Stemshorn [17] Situatieschets
Afmetingen (in cm)
X
X : 150 Y1 : 150 Y2 : 120 a : 50 b : 90
Y1
Y
Y2 a
b
Y : 153 a : 45
a1 : 90 a2 : 150 b1 = b2 : 90
Y a1
b
a2
b
a
Y
a
Y
Y (zonder deurdranger) : 122 Y (met deurdranger) : 137 a (zonder deurdranger) : 61 a (met deurdranger) : 61 Y (zonder deurdranger) : 153 Y (met deurdranger) : 137 a (zonder deurdranger) : 91 a (met deurdranger) : 107
a
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
Ö
Projecten – Studies 4.2.1 Normering
Afb. 3 Voorbeeld van een bi-vouwdeur.
Zowel in de normen voor buitenschrijnwerk als voor deurdrangers wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende gebruiksklassen met elk hun maximale bedieningkrachten en koppels. 4.2.1.1
Deuren en ramen
Voor deuren en ramen zijn de gebruiksklassen respectievelijk opgenomen in : • de norm NBN EN 13115 ‘Ramen. Classificatie van mechanische eigenschappen. Verticale belasting, torsie en bedieningskrachten’ (zie tabel 3, p. 8) • de norm NBN EN 12217 ‘Deuren. Bedieningskrachten. Eisen en classificatie’.
4 Bedienbaarheid van het schrijnwerk 4.1 Minimale
vrije doorgang
Naast het voorzien een voldoende grote opstelruimte voor en achter de deur moet men tevens waarborgen dat de maatvoering van het deurgeheel zelf correct wordt uitgevoerd. Ook hier wijken de verschillende referentiedocumenten van elkaar af. Tabel 2 (p. 7) geeft weer hoe de maatvoering van de ruwbouwopening, van de minimale vrije doorgangsbreedte en van de opstelruimte naast de deur door de verschillende documenten wordt geïnterpreteerd. Uit de tabel blijkt dat vele richtlijnen de noden van de eindgebruiker centraal stellen, maar dat vaak vergeten wordt de nodige informatie door te spelen naar de bouwprofessionelen toe. Zo moet men dikwijls vaststellen dat er geen duidelijke afspraken bestaan omtrent de maatvoering van voornoemde elementen. De Britse norm benadrukt meer dan alle andere richtlijnen de noodzaak om de vrije doorgangsbreedte te koppelen aan de gangbreedte. Bij een smallere gangbreedte kan de toegankelijkheid bij dwarse benadering toch nog gewaarborgd worden door een bredere deur te voorzien. De rolstoelgebruiker kan in dit geval immers de deuropening gebruiken om nog een deel van het afdraaien te voltooien.
Op de grondplannen zou ook moeten worden aangegeven welke maten prioritair zijn met het oog op de toegankelijkheid. Zodoende kan men vermijden dat doorgangen te smal en opstelruimten te klein gedimensioneerd worden. 4.2 Bedieningskracht Bij de evaluatie van het buitenschrijnwerk en zijn toegankelijkheid mag ook de vereiste bedieningskracht niet uit het oog verloren worden. Personen met beperkte armkracht, rolstoelgebruikers of ouderen met een rollator ondervinden immers niet zelden moeilijkheden bij het openen of sluiten van de deur. De kracht die moet worden uitgeoefend om de deur open te houden, mag evenmin onderschat worden. Daar staat tegenover dat deuren tegenwoordig vaak worden voorzien van drangers om ze zelfsluitend te maken met het oog op de inbraak- en brandveiligheid van de woning (zie afbeelding 4). Indien dergelijke deuren een te grote bedieningskracht vergen en/of te snel sluiten, heeft dit een negatieve invloed op het gebruikscomfort.
4.2.1.2
Deurdrangers
Wat deurdrangers betreft, zijn de gebruiksklassen weergegeven in de norm NBN EN 1145 ‘Hang- en sluitwerk. Deurdrangers. Eisen en beproevingsmethoden’ (zie tabel 4, p. 8). 4.2.2 Aanbevelingen Uit de tabellen 3 en 4 (p. 8) blijkt dat deuren, voorzien van een hydraulische deurdranger, een openings- en sluitmoment hebben dat vaak hoger ligt dan de bedieningkracht die kan worden opgebracht door ouderen en personen met beperkte armkracht : • voor laatstgenoemde personen zou de vereiste kracht niet hoger mogen zijn dan 30 N en zou het maximale koppel beperkt moeten blijven tot 5 Nm • bij plaatsing van een hydraulische deurdranger op een deurblad van 850 mm breed, moet het maximale openingsmoment tussen 0° en 60° beperkt worden tot 36 Nm en bedraagt het minimale sluitmoment tussen 0° en 4° 13 Nm.
Afb. 4 Typisch momentverloop voor een deurdranger. 100 Openingsmoment
80 Koppel (Nm)
In Katern nr. 5 van de WTCB-Dossiers 4/2004 [7], werd reeds voorgesteld om een onderscheid te maken tussen bezoekbare, aanpasbare en aangepaste woningen. Een analoge redenering zou kunnen worden toegepast op buitenschrijnwerk. In dit kader zou men voor een bezoekbare woning een minimale vrije opstelruimte naast de deur van 30 cm kunnen vooropstellen (op basis van de Britse norm BS 8300 [5]) en van 50 cm voor een aangepaste woning (volgens de documenten van de NVHPH [14]).
Sluitmoment 60 40 20 0 0°
20°
40°
60°
80°
100°
120°
140°
160°
180°
Openingshoek Het openingsmoment bij het openen van de deur ligt aanvankelijk zeer hoog, maar vermin dert daarna sterk. Dit laatste komt de toegankelijkheid van de deur ten goede.
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
Ö
Projecten – Studies Tabel 2 Maatvoering voor opendraaiende deuren volgens verschillende referentiedocumenten. Situatieschets
Afmetingen (in cm)
Opmerkingen
NBN ISO/TR 9527 [4] Ruwbouwopening : – Vrij doorgangsbreedte : min. 76 Opstelruimte naast de deur : – (1)
– Bij frequent gebruikte doorgang of indien frontale benadering onmogelijk is : min. 85 of 95 Overeenkomstig tabel 1
Ontwerpgids Levenslang Wonen [16] Ruwbouwopening : – Vrije doorgangsbreedte : min. 76 Opstelruimte naast de deur : – (1)
– Bij frequent gebruikte deuren : min. 85 Overeenkomstig tabel 1
Technische Voorschriften NVHPH [14] Ruwbouwopening : 100 Vrije doorgangsbreedte : min. 87 Opstelruimte naast de deur : 50 (in dit geval wordt de ruwbouwmaat gehanteerd)
b
c
– De vrije doorgangsbreedte bedraagt bij voorkeur 92 cm Overeenkomstig tabel 1
a NEN 1814 [15] Ruwbouwopening : – Vrije doorgangsbreedte : 85 (2) Opstelruimte naast de deur : 50 (3)
Beff
– Overeenkomstig tabel 1 Overeenkomstig tabel 1
Americans with Disabilities Act [6] Ruwbouwopening : – Vrije doorgangsbreedte : min. 81,5 (4) Opstelruimte naast de deur : – (5)
– Als de doorgang meer dan 61 cm diep is, moet de vrije doorgangsbreedte minimum 91,5 cm bedragen Overeenkomstig tabel 1
BS 8300 [5]
a
Beff
Beff
Ruwbouwopening : – Vrije doorgangsbreedte : varieert naargelang van de benaderingswijze en de gangbreedte
Opstelruimte naast de deur : min. 30 (6)
– Frontale benadering : 70 - 80 cm Dwarse benadering + gangbreedte 150 cm : 75 - 80 cm Dwarse benadering + gangbreedte 120 cm : 77,5 - 82,5 cm Dwarse benadering + gangbreedte 90 cm : 80 - 85 cm De minimale opstelruimte naast de deur bedraagt bij voorkeur 45 cm
DIN 18025-1 [10] Ruwbouwopening : 100 (niet rechtstreeks gegeven, maar kan afgeleid worden uit de andere maten) Vrije doorgangsbreedte : Beff : 90 Opstelruimte naast de deur : 50 (7)
a
b
c
Ruwbouwmaat b : min. 44 cm min : 87 cm, bij voorkeur 92 cm –
Beff
(1) De wijze waarop de opmeting dient te gebeuren, is niet nader gespecificeerd. (2) In dit geval wordt de maat tussen het deurvlak van de geheel openstaande deur en de dagkant van de tegenoverstaande kozijnstijl als vrije doorgangsbreedte beschouwd. (3) De wijze waarop de opmeting dient te gebeuren, is afhankelijk van het toepassingsgebied van de deur : buitendeur, deur in gebouwen of deur in woningen. De oorsprong van deze variatie is onduidelijk. Wel wordt aangegeven dat bedieningselementen (bv. deurkrukken) 50 cm vrij uit de hoek moeten staan. (4) In dit geval wordt de maat tussen het deurvlak en de dagkant van de tegenoverstaande kozijnstijl wanneer de deur geopend is over 90° als vrije doorgangsbreedte beschouwd. (5) De wijze waarop de opmeting dient te gebeuren, is niet nader gespecificeerd. Aan de hand van de afbeeldingen uit tabel 1 zou men wel kunnen afleiden dat het gaat om de maat tussen de dagkant van de kozijnstijl en de muur. (6) Uit de afbeelding kan afgeleid worden dat men in dit geval de afstand tussen de dagkant van de kozijnstijl en de muur hanteert. 7 ( ) Uit de afbeelding blijkt dat men in dit geval de afstand vanaf de as van de bevestiging van de deurklink tot aan de muur beschouwt.
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
Ö
Projecten – Studies Tabel 3 Bedieningskrachten voor ramen volgens de norm NBN EN 13115. Weerstand tegen bedieningskrachten
Klasse 0
Klasse 1
Klasse 2 (*)
–
100 N
30 N
Met de hand bediende handvaten
–
100 N of 10 Nm
30 N of 5 Nm
Met de vinger bediende handvaten
–
50 N of 5 Nm
20 N of 2 Nm
Hang- en sluitwerk
Kip- of schuifraam
(*) De ramen uit deze klassen zijn geschikt voor personen met een handicap.
Tabel 4 Classificatie van de bedieningskrachten voor deurdrangers volgens de norm NBN EN 1145. Klasse
Aangeraden maximale deurbladbreedte (mm)
Gewicht van de testdeur (kg)
1
< 750
20
9
3
2
26
2
850
40
13
4
3
36
3
950
60
18
6
4
47
4
1100
80
26
9
6
62
5
1250
100
37
12
8
83
6
1400
120
54
18
11
134
7
1600
160
87
29
18
215
Maximaal openingsmoment (Nm)
Minimaal sluitmoment (Nm) Tussen 0° en 4°
Tussen 88° en 92°
Andere hoek
Tussen 0° en 60°
Opmerkingen : 1. Indien de reële afmetingen en het gewicht van de deur waarop de deurdranger wordt aangebracht kunnen overeenstemmen met twee soorten drangers, dient men voor deze met de grootste kracht te kiezen. 2. De gegeven deurbreedten gelden voor standaardinstallaties. Voor ongewoon hoge of zware deuren, winderige of tochtige voorwaarden en speciale installaties dient men drangers met een grotere kracht te gebruiken.
4.3 Hang-
en sluitwerk
Hang- en sluitwerk moet voor personen met beperkingen aan een aantal vereisten voldoen.
Voor een goed ontworpen handgreep (zie afbeelding 5) of deurslot kan men zich baseren op de principes van universal design. In deze context kan men de volgende aandachtspunten formuleren : • alle bedieningselementen (bv. brievenbus, deurbel, handgreep, slot en buitendeurtelefoon) dienen zich op een maximale hoogte van 85 tot 120 cm te bevinden, zodat ze makkelijk bereikbaar zijn voor kinderen en rolstoelgebruikers
Afb. 5 Details voor verticale en horizontale handgrepen volgens de Britse norm BS 8300 [5] (afmetingen in mm).
min. 45
A. Verticale handgreep
1000 1400
Elektrohydraulische sluitsystemen vormen een alternatieve oplossing voor hydraulische deurdrangers. Dergelijke systemen kunnen reageren op een afstandsbediening, op een bewegingsdetector of door middel van een vrijloopfunctie. In laatstgenoemd geval functioneert de deur onder normale omstandigheden als een gewone deur en ondervindt deze geen weerstand van de deurdranger. Bij brand wordt de deurdranger geactiveerd, waardoor de deur zelfsluitend wordt. Deze – iets duurdere – sys
temen zijn zeer eenvoudig te bedienen door personen met beperkingen en worden vooral toegepast in ziekenhuizen en keukens. Ze zouden echter ook zeer effectief kunnen zijn voor de evacuatiewegen van openbare gebouwen.
400
Tijdens het openen en sluiten van een deur, voorzien van een deurdranger, kunnen drie fasen onderscheiden worden : • het ontsluiten van de deur : de kracht die nodig is om een deur te ontsluiten (0° - 4°), is groter dan bij het verdere opendraaien van de deur • het opendraaien van de deur : vooral personen met een rollator kunnen moeilijkheden ondervinden om gelijktijdig een deur open te duwen en door het deurgat te bewegen. Deurdrangers met een variabele sluitsnelheid zorgen ervoor dat de doorlooptijd voldoende ruim is (openingshoek van minimum 75° gedurende 6 seconden) • het sluiten van de deur : de bewegingssnelheid van de deur moet zodanig ingesteld zijn dat voorbijgangers niet omvergestoten kunnen worden door de te snel sluitende deur : < 4 m/s.
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina
B. Horizontale handgreep
min. 45 Deur kruk min. 19
900 tot 1100 (bij voorkeur 1000)
min. 95 min. 54
Ö
Projecten – Studies
• voor personen met visuele beperkingen dient men : – ervoor te zorgen dat het hang- en sluitwerk voldoende contrasteert met de deur en de omlijsting – op alle glazen elementen een voldoende contrasterende indicatie aan te brengen op een hoogte van 85 en 140 cm. Alle beglaasde deuren moeten bovendien voorzien zijn van veiligheidsglas – bij alle inkomdeuren voldoende verlichting te voorzien, eventueel aangevuld met een bewegingsdetectiesysteem • voor personen met motorische beperkingen dient men : – gebruik te maken van een seniorenslot waarbij de cilinder geïntegreerd wordt in of boven de deurkruk – deurkrukken van het hefboomtype te voorzien die ergonomisch verantwoord zijn en waaraan men niet kan blijven vasthaken – het deurblad uit te rusten met een glasoppervlak. Visuele doorkijk vereenvoudigt immers de circulatie voor rolstoelgebruikers. Bij grote glasoppervlakken moet dan weer een contrasterende markering worden aangebracht voor slechtzienden. n
i
t
2. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 12217 Deuren. Bedieningskrachten. Eisen en classificatie. Brussel, BIN, 2004. 3. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 13115 Ramen. Classificatie van mechanische eigenschappen. Verticale belasting, torsie en bedieningskrachten. Brussel, BIN, 2001. 4. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN ISO/TR 9527 Bouwwezen. Eisen voor gehandicapten in gebouwen. Ontwerprichtlijnen. Brussel, BIN, 1995. 5. British Standards Institution BS 8300 Design of buildings and their approaches to meet the needs of disabled people. Londen, BSI, 2001. 6. Congress of the United States of America Americans with Disabilities Act. Washington, Congress of the United States of America, 23 januari 1990. 7. Desmyter J. en Decaesstecker C. Toegankelijkheid van trappen. Randbemerkingen bij § 2.4.2 van TV 198. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Dossiers 4/2004, Katern nr. 5, 2004. 8. Desmyter J. en Lechat. I Decision support tools and policy initiatives in support of a universal design of buildings : the vision. Brussel, WTCB-project, POLIS, 2005. 9. Desmyter J. en Lechat I. Toegankelijkheidsbeleid : meer dan wetgeving. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Dossiers 3/2006, Katern nr. 4, 2006. 10. Deutsches Institut für Normung DIN 18025-1 Barrierefreie Wohnungen : Wohnungen für Rollstuhlbenutzer. Planungsgrundlagen. Berlijn, Beuth Verlag GmbH, december 1992.
Universal Design
11. Ministère de la région wallonne Code wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine (CWATUP). Ministère de la région wallonne (Direction générale de l’aménagement du territoire, du logement et du patrimoine), http://www.cwatup.be.
Voor meer informatie omtrent het thema ‘universal design’ verwijzen we naar de website van het Belgian Design for All Network : www.bdfan.be.
i
Nuttige
Literatuurlijst
1. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1154 Hang- en sluitwerk. Deurdrangers. Eisen en beproevingsmethoden. Brussel, BIN, 1997.
12. Ministerie van Openbare Werken Koninklijk Besluit van 9 mei 1977 genomen in uitvoering van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot openbare gebouwen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 8 juni 1977. 13. Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening. Titel IV : toegankelijkheid van gebouwen voor personen met beperkte mobiliteit en Titel VII : de wegen, de toegangen ertoe en de naaste omgeving ervan. Brussel, Centrum voor informatica van het Brussels Gewest, 1 januari 2000, http://www.gsv.irisnet.be/.
informatie
Dit artikel kwam tot stand in het kader van een project van Thematische Innovatiestimulering met als titel ‘Toegankelijkheid, aanpasbaarheid en innovatie in de woningbouw’ dat het WTCB momenteel uitvoert in samenwerking met NAV (de Vlaamse Architectenorganisatie) en InHAM (het Innovatiecentrum voor Huisvesting met Aangepaste Middelen).
14. Nationale Vereniging voor de Huisvesting van Personen met een Handicap (NVHPH) Technische Voorschriften voor de toegankelijkheid en de aanpassing van sociale woningen voor personen met een handicap of met beperkte beweeglijkheid. Brussel, NVHPH, september 1997 (*). 15. Nederlands Normalisatie-Instituut NEN 1814 Toegankelijkheid van buitenruimten, gebouwen en woningen. Delft, NNI, 2001. 16. Platform Wonen van Ouderen Ontwerpgids Levenslang Wonen. Leuven, Platform Wonen van Ouderen (in samenwerking met het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap), april 1999. 17. Stemshorn A. Barrierefrei bauen für Behinderte und Betagte. Leinfelden-Echterdingen, Alexander Koch, 2003. 18. Van Gastel W. Handboek Mobiliteit en Integrale toegankelijkheid Antwerpen, Centrum voor Toegankelijkheid, 2005. 19. Froyen H., Assaerts C. Dujardin M. en Herssens J. Ontwerp voor iedereen, integraal en inclusief ontwerpen. UD toolkit. 2006.
(*) Deze studie werd uitgevoerd op verzoek van de Staatssecretaris voor Huisvesting E. Tomas, ten behoeve van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (B.G.H.) en de Openbare Vastgoedmaatschappijen (O.V.M.) in het kader van de constructie, de renovatie en het herstel van sociale woningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in samenwerking met COOPARCH-R.U.
WTCB-Dossiers – Nr. 4/2006 – Katern nr. 4 – pagina