Communicatiewetenschap
Oktober 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Communicatiewetenschap
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I
9
Algemeen deel
1. De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschap 2. Het referentiekader 3. Algemene bevindingen
11 19 25
Deel II
33
1. 2. 3. 4.
De afzonderlijke opleidingsrapporten
Radboud Universiteit Nijmegen Universiteit van Amsterdam Universiteit Twente Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
35 73 115 157
197 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Standaard bezoekprogramma visitatiecommissie Checklist De bachelor- en masteropleidingen in een vogelvlucht
QANU / Communicatiewetenschap
199 203 205 207
3
4
QANU / Communicatiewetenschap
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Communicatiewetenschap van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Communicatiewetenschap
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Communicatiewetenschap
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Communicatiewetenschappers zijn in de wetenschappelijke wereld bij uitstek geplaatst om te beseffen hoe sterk het oordeel van mensen kan afhangen van vage indrukken. Het uitvoeren en het ondergaan van een visitatie is dan ook een stressmoment bij uitstek. Allereerst zijn heel veel verschillende informatiedragers (media) geraadpleegd: droge stukken waarin de opleidingen een objectieve zelfevaluatie doorvoeren, maar natuurlijk ook een beetje retoriek in stelling brengen, websites die eigenlijk voor een studentenpubliek bedoeld waren, verslagen van raden en commissies die wellicht nooit beseften dat men ooit met andere bedoelingen naar de weergave van hun beraadslagingen zou kijken. Daarbovenop komt het meest precaire en onvatbare van alles: face-to-face communicatie tijdens de site-visit, waarbij allerlei indrukken en al dan niet fout begrepen goede bedoelingen zonder bewijsbaar spoor van ‘zender’ naar ‘ontvanger’ zijn gegaan. Een communicatiewetenschapper zou een heel mooie analyse van het proces (of een heel mooi proces van de analyse) van een visitatie kunnen maken. En het kan nog ingewikkelder. Men kan zich geen opleiding Geneeskunde inbeelden die heeft beslist dat de lever maar aan een andere universiteit behandeld moet worden. De Communicatiewetenschap is echter zo breed dat het perfect mogelijk is om erg van elkaar verschillende programma’s op te stellen die toch voldoen aan alle eisen en zich met recht en rede ‘Communicatiewetenschap’ mogen noemen. Dit rapport is het resultaat van het werk van heel wat mensen. Van bij het begin is de visitatiecommissie zich bewust geweest van de rijke (en wijde) waaier aan benaderingen die in onze discipline gangbaar zijn en van de communicatieprocessen die een visitatie tot een moeilijke evenwichtsoefening kunnen maken. Wij hebben getracht de opleidingen te beoordelen in het licht van de filosofie en de benadering van waaruit ze zijn opgesteld. Daarbij is het belangrijk te beseffen dat deze visitatie verschilde van de vorige. Deze commissie heeft als opdracht gehad na te gaan in welke mate de Nederlandse opleidingen Communicatiewetenschap aan de kwaliteitsvereisten ‘voldoen’ die onder meer uit de Bologna Verklaring zijn voortgekomen. Die opdracht hebben we erg letterlijk genomen. Vooral in tijden van transitie, waarbij nieuwe programma’s werden beoordeeld die nog in volle ontwikkeling waren (en waarbij soms naar de resultaten van oude programma’s moest worden gekeken) was dit geen evidente zaak, niet in het minst voor de beoordeelde opleidingen. Men moet zich, zeker in deze situatie, dus goed voor ogen houden dat de maatstaf waaraan alle opleidingen zijn beoordeeld uitging van de vraag of men “voldeed” aan de beoogde kwaliteitsvereisten. Vakgenoten noemen de Communicatiewetenschap graag een ‘jonge’ wetenschap. De discipline blijft ook jong omdat haar onderwerp (‘mediëringsprocessen tussen mensen’) zichzelf permanent vernieuwt en steeds nieuwe ontwikkelingen op ons af stuurt. Kijkend naar de Nederlandse situatie is het echter tegelijkertijd ook erg duidelijk dat dit jonge, zich jong voelende, maar toch al decennia-oude vakgebied ondertussen volwassen is geworden. prof. dr. J. van den Bulck Voorzitter visitatiecommissie Communicatiewetenschap
QANU / Communicatiewetenschap
7
8
QANU / Communicatiewetenschap
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Communicatiewetenschap
9
10
QANU / Communicatiewetenschap
1.
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschap
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft het bestuur van de Stichting QANU in oktober 2005 de visitatiecommissie Communicatiewetenschap ingesteld. In de periode december 2005 t/m januari 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Communicatiewetenschap, waarvoor de QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire Colleges van Bestuur (zie par. 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van Deel I en in de in Deel II opgenomen opleidingsrapporten per universiteit (in volgorde van de visitatiebezoeken), waarbij de bachelor- en masteropleiding per instelling in samenhang beschreven en beoordeeld worden. In hoofdstuk 3 van Deel I gaat de commissie in op een aantal aspecten die haar tijdens de visitatie bijzonder hebben getroffen, maar waarvan de bespreking minder goed past in de hoofdstukken in Deel II. Hoofdstuk 2 van Deel I bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader. 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Radboud Universiteit Nijmegen (7-9 december 2005): • •
de bacheloropleiding Communicatiewetenschap (56615) de masteropleiding Communicatiewetenschap (66615)
Universiteit van Amsterdam (14-16 december 2005): • •
de bacheloropleiding Communicatiewetenschap (56615) de masteropleiding Communicatiewetenschap (66615)
Universiteit Twente (21-23 december 2005): • •
de bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap (56615) de masteropleiding Communication Studies (60713)
Vrije Universiteit Amsterdam (16-18 januari 2006): • •
de bacheloropleiding Communicatiewetenschap (56615) de masteropleiding Communicatiewetenschap (66615)
De namen van de genoemde universiteiten worden in het vervolg van dit rapport in de bovengenoemde volgorde als volgt afgekort: RU, UvA, UT en VU.
QANU / Communicatiewetenschap
11
1.3.
Samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is totstandgekomen aan de hand van suggesties vanuit het Disciplineoverleg Sociale Wetenschappen (DSW). Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C.2.2.1 van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De Visitatiecommissie Communicatiewetenschap bestond uit de volgende personen: • • • • • • • •
prof. dr. J. van den Bulck , hoogleraar Communicatiewetenschap, Katholieke Universiteit Leuven, België (voorzitter) drs. B.M.J. Hermans, studentenombudsman, Vrije Universiteit Amsterdam S.C. Mulder, bachelorstudent Communicatiewetenschap, Universiteit van Amsterdam dr. P. Nikken, hoofd Expertisecentrum Jeugd & Media, NIZW prof. dr. K. Roe, hoogleraar Communicatiewetenschap, Katholieke Universiteit Leuven, België (vice-voorzitter) J.J. Quak, doctoraalstudent Communicatiewetenschap, Radboud Universiteit Nijmegen prof. dr. F. Saeys, hoogleraar Communicatiewetenschap, Universiteit Gent, België prof. dr. N. Verloop, directeur ICLON, Universiteit Leiden
Tot secretaris van de commissie werd benoemd: •
drs. R.V. van der Dussen, medewerker bureau QANU.
Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 11 oktober 2005 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4.
Werkwijze van de commissie
De installatievergadering De commissie hield haar installatievergadering op 21 september 2005 in Utrecht. Zij werd formeel namens het QANU-bestuur geïnstalleerd door drs. F.W. Wamelink. Daaraan voorafgaand zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek gevolg gegeven. Tijdens de vergadering zijn de volgende afspraken gemaakt om de onafhankelijke oordelen van de commissie te kunnen garanderen: 12
QANU / Communicatiewetenschap
(a) B.M.J. Hermans zal niet deelnemen aan het visitatiebezoek en de beoordeling van de opleidingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de universiteit waar hij werkt. (b) S.C. Mulder zal niet deelnemen aan het visitatiebezoek en de beoordeling van de opleidingen aan de Universiteit van Amsterdam, de universiteit waar zij studeert. (c) J.J. Quak zal niet deelnemen aan het visitatiebezoek en de beoordeling van de opleidingen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, de universiteit waar hij studeert. Daarmee was de visitatie Communicatiewetenschap naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Uit het onder (a) beschrevene volgt dat B.M.J. Hermans betrokken was bij de beoordeling van de RU, UvA en UT, en dat N. Verloop betrokken was bij de beoordeling van de VU. Uit het onder (b) en (c) volgt dat S.C. Mulder betrokken was bij de beoordeling van de RU en UT, en dat J.J. Quak betrokken was bij de beoordeling van de UvA en de VU. P. Nikken kon door ziekte niet aanwezig zijn bij het bezoek aan de RU. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vice-voorzitterschap van de commissie; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van twaalf afstudeerscripties per opleiding; vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C).
In de installatievergadering van de commissie heeft de commissie de wens uitgesproken om ook met aio’s van de te beoordelen opleidingen te spreken, om een zo volledig mogelijk zicht te kunnen krijgen van de rol van het onderzoek in het onderwijs. Deze wens is verwerkt in de bezoekprogramma’s. Op basis van een door de voorzitter en de secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol voorziene, referentiekader. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd, mede op basis van een door het bureau QANU opgestelde verkennende analyse. Na de installatievergadering op 21 september 2005 is het formele instellingsbesluit van de commissie vanuit de QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties (colleges van bestuur, faculteitsbesturen, de NVAO, de Vereniging van Universiteiten in Nederland (VSNU), het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, et cetera). De voorbereidingsfase De commissieleden ontvingen ruim voor het visitatiebezoek de zelfevaluatierapporten (en bijlagen) en formuleerden vragen. De secretaris compileerde alle vragen tot één document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Per bezoek lazen de commissieleden van tevoren een aantal (doctoraal-, bachelor- en/of master-)scripties. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties had de commissie in totaal twaalf scripties per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer.
QANU / Communicatiewetenschap
13
Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit het bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • • • • • • •
een zo volledig mogelijke set van het onderwijsmateriaal (studiehandleidingen, readers, syllabi, kern(leer)boeken, et cetera.), een representatieve set van de toetsen die tijdens de opleiding worden gemaakt, in alle fasen van de opleiding, zowel de opgaven als de uitwerking/beantwoording en correcties daarvan, een representatieve set van de scripties, portfolio’s, stageverslagen en papers (inclusief beoordelingsformulieren), de elektronische leeromgeving en de op de opleiding beschikbare specifieke software, een overzicht van de beschikbare (relevante) tijdschriften, kwaliteitshandboeken, (een ruime selectie van de) evaluatieverslagen en de beleidsmatige verwerking daarvan (verbeterplannen, kwaliteitsjaarverslagen en dergelijke), evaluatieresultaten die de kwaliteit van de afgestudeerden aantonen (alumni-enquêtes, bevraging afnemend veld, et cetera.) alle beleidsdocumenten waar naar verwezen wordt in de zelfstudie of die relevant zijn, voorlichtingsmateriaal voor aankomende studenten en evaluaties van de voorlichting, documentatie die inzicht geeft in de onderzoeksomgeving en aantoont dat deze van erkende kwaliteit is, documentatie die inzicht geeft in personeelsbeleid, scholing staf, onderwijsbelasting van de staf, beschikbare menskracht en middelen, Onderwijs- en Examenreglement (OER), examenreglement, studentenstatuten en de notulen van de opleidingscommissie en de Examencommissie, kengetallen rendementen en studievoortgangsmonitoring.
Ter bestudering vooraf werden bij elke instelling opgevraagd: • •
14
vierentwintig afstudeerscripties (twaalf bacheloreindwerken en twaalf mastereindwerken); van iedere bacheloropleiding een tentamen van een centraal vak in het eerste jaar, bijvoorbeeld “Inleiding Communicatiewetenschap”. Uit het tweede jaar werd een tentamen van een methodenvak opgevraagd. Het betrof in beide gevallen de eerste gelegenheid (geen herkansing). Het volgende werd opgevraagd: • de opgaven; • het antwoordmodel; • de norm (bij welke score is men geslaagd); • een kopie van de antwoorden van de eerste student in het alfabet met een vier voor het tentamen; • een kopie van de antwoorden van de eerste student in het alfabet met een zes voor het tentamen; • een kopie van de antwoorden van de eerste student in het alfabet met een acht voor het tentamen; QANU / Communicatiewetenschap
• •
het percentage studenten van cohort 2004-2005 dat aan het eerstejaars vak heeft deelgenomen; het percentage van déze deelnemers dat geslaagd is; het slaagpercentage van alle deelnemers; het percentage studenten van cohort 2003-2004 dat aan het tweedejaars vak heeft deelgenomen; het percentage van déze deelnemers dat geslaagd is; het slaagpercentage van alle deelnemers.
Het visitatiebezoek De secretaris heeft voor ieder bezoek in samenspraak met de voorzitter en de visitatiecoördinator van de betreffende instelling een bezoekprogramma opgesteld. Elk bezoek duurde tweeënhalve dag en begon op de eerste dag in de middag met een (nadere) bespreking in commissieverband van de zelfstudies en de afstudeerscripties. Zie bijlage B voor een standaard bezoekprogramma. Ook was er de mogelijkheid om een documentenanalyse uit te voeren. Vanaf de ochtend op de tweede visitatiedag werden er gesprekken gevoerd met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten, leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de Examencommissie, alumni, aio’s, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren en het opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. De verschillende bachelor- en masterstudenten zijn als volgt geselecteerd: • • •
50% van de bachelor- en masterstudenten is geselecteerd door de desbetreffende studievereniging; de overige 50% is, op basis van de studentenoverzichten, door de commissie geselecteerd; bij de selectie van studenten is rekening gehouden met een evenwichtige verdeling over de studiejaren (aantal behaalde ECTS-studiepunten (European Credit Transfer System)) en eventuele specialisaties.
Omdat ten tijde van het visitatiebezoek de bacheloropleiding volledig was ingevoerd maar de masteropleiding vaak nog in beperkte mate, viel de groep bachelorstudenten duidelijk te identificeren, maar was de groep masterstudenten vaak nog klein. In verband daarmee heeft de commissie op veel plaatsen gesproken met een combinatie van HBO-doorstroomstudenten die waren gestart aan de masteropleiding en reguliere masterstudenten. Daar waar sprake is van een deeltijdopleiding, heeft de commissie ook gesproken met deeltijdstudenten. Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Bij geen van de visitatiebezoeken is van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding van een uur gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Vast onderdeel daarvan was ook een demonstratie van de plaatselijk gebruikte elektronische leeromgeving, meestal gegeven door studenten. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). Besloten werd om deze lijst eerst individueel in te vullen, waarna de ‘checklist’ in commissieverband is besproken en een commissieoordeel per facet QANU / Communicatiewetenschap
15
is vastgesteld. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) De schrijvers van de zelfevaluaties hebben cijfermateriaal gebruikt dat afkomstig is uit een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat onder andere gegevens over studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1995-1996 tot en met 2005-2006. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het Centraal Bureau Statistiek (CBS) worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed in te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. Aangezien ten tijde van de visitatie voornamelijk verouderde KUOcijfers beschikbaar waren, heeft de commissie naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendements- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. De instroom- en rendementsgegevens inzake de masteropleidingen waren ten tijde van de visitatie beperkt. Om die reden zijn deze cijfers niet opgenomen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze eventueel te verbeteren. In dit rapport zijn de volgende KUO-tabellen opgenomen die afkomstig zijn van het meest recente KUO-bestand (DocOnderwijsvisitatie 2005-2006): Tabel B1.1: Cohortomvang en samenstelling bachelor In deze tabel is de definitie voor het cohort: de studenten met uitsluitend één EOI-inschrijving per inschrijvingsjaar (selectie voorkomen 1). De HBO-instroom bevat ook de studenten die een premaster doen. Deze studenten kunnen op dit moment nog niet worden onderscheiden van de overige HBO-instroom. Tabel B4.2: Bachelorrendement opleiding, Hoop-gebied en instelling Het bachelorrendement is het cumulatieve percentage bachelorstudenten van een cohort ingestroomd in een opleiding dat respectievelijk 3, 4, 5, 6 of meer jaar na de eerste inschrijving het bachelorexamen (of het doctoraalexamen) binnen de equivalente opleiding aan deze instelling heeft behaald. Deze tabel geeft het rendement voor de selectie voorkomen 1, alle vooropleidingen. Tabel B9.1: Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht Alle ingeschrevenen naar inschrijvingsvorm en geslacht per 1 oktober (peildatum). Deze tabel geeft een indicatie van de onderwijslast; studenten met een andere hoofdinschrijving, mogelijk aan een andere instelling, zijn meegenomen.
16
QANU / Communicatiewetenschap
De beslisregels De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal (zie eveneens bijlage C voor de waarden van de gehanteerde scores). De standaard QANU-beslisregels zijn: • de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde basisnorm ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; • de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisnorm; • de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basisnorm; • de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van ‘best practice’ kan functioneren. Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De commissie heeft, conform de regels, het predikaat ‘voldoende’ gebruikt voor de basisnorm. Op de oppervlakkige lezer zou dit kunnen lijken of zij de beoordeelde opleidingen als aan de magere kant beschouwt. Een visitatiecommissie beoordeelt echter of de gestelde basiskwaliteit binnen de opleiding is gewaarborgd. In werkelijkheid is de commissie juist over het algemeen van mening dat de faculteiten en de opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s met bekwame spoed hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede kwaliteit tot verbetering te komen. De rapportage De conceptbeoordelingsrapporten per opleiding zijn in commissieverband op 22 maart 2006 in Brussel vastgesteld. In mei 2006 heeft de interne kwaliteitstoetsing van QANU plaatsgevonden: intercollegiale beoordeling en bestuurlijke toetsing hebben daaropvolgend plaatsgevonden. In juni 2006 heeft de hoor-wederhoor procedure plaatsgevonden, waarbij het rapport is aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Vervolgens heeft de commissie de ontvangen reacties besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten. De concepttekst van het integrale eindrapport is in september door de commissie vastgesteld.
QANU / Communicatiewetenschap
17
18
QANU / Communicatiewetenschap
2.
Het referentiekader
2.1.
QANU-visitatie Communicatiewetenschap 2005-2006
Tussen het niveau van de bachelor- en masteropleiding en het niveau van de afgestudeerden bestaat een relatie. Daarom wordt eerst aangegeven wat de commissie van een afgestudeerde verwacht, vervolgens komen de doelstellingen van de opleiding aan de orde alsmede de eisen die men aan de opleiding mag stellen. Tenslotte vermeldt zij enkele randvoorwaarden. De commissie wil hierbij benadrukken dat de universitaire opleiding Communicatiewetenschap, als kruispunt van verschillende wetenschappelijke disciplines, een verscheidenheid aan (combinaties van) profielen kent, waarbij kennisdomeinen gericht op menselijke communicatie in maatschappelijke en/of organisatorische context in het algemeen de hoofdrol spelen. De commissie respecteert de gekozen (combinaties van) profielen die worden aangeboden, maar meent wel dat de eindkwalificaties van de afgestudeerden en het programma van de opleidingen in ieder geval voor een belangrijk gedeelte moeten voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden. A. Wat mag van een afgestudeerde van de universitaire masteropleiding Communicatiewetenschap verwacht worden? Algemeen Na enige jaren praktijkervaring in staat zijn zelfstandig binnen de maatschappelijke en organisatorische informatievoorziening op academisch niveau werkzaam te zijn in een beroep waarbinnen communicatie een grote rol speelt en waarvoor onderstaande kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes onontbeerlijk zijn. Kennis en inzicht De Communicatiewetenschapper heeft kennis van en inzicht in: a. b. c. d. e. f. g. h.
de grondbegrippen en theorieën van maatschappelijke, organisatorische en interpersoonlijke communicatie; de theoretische stromingen van de Communicatiewetenschap; de stand van de wetenschappelijke discussie; de belangrijkste mediatypen en mediasystemen binnen het maatschappelijke communicatiestelsels; de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik) in communicatie; de belangrijkste politieke sociale en culturele functies en modaliteiten van communicatie; de binnen de Communicatiewetenschap gehanteerde methoden van sociaal wetenschappelijk onderzoek; de theorieën, bevindingen, methoden en technieken van een specialisatie binnen de opleiding.
Vaardigheden De Communicatiewetenschapper heeft: i.
vaardigheden inzake het verzamelen en verwerken van bronnen en onderzoeksliteratuur rond een specifiek communicatiewetenschappelijk vraagstuk;
QANU / Communicatiewetenschap
19
j. k. l. m. n. o. p. q.
vaardigheden in het hanteren van de voornaamste methoden en technieken van waarneming en bewijsvoering binnen de communicatiewetenschap; de vaardigheid in het ontwikkelen van communicatiewetenschappelijke vraagstellingen en in het zelfstandig opstellen, uitvoeren en rapporteren van communicatieonderzoek; de vaardigheid in het ontwikkelen van onderzoeksplannen gericht op het onderkennen en regisseren van organisatorische en maatschappelijke problemen waaraan communicatieve aspecten verbonden zijn; de vaardigheid in het mondeling en schriftelijk rapporteren van onderzoeksbevindingen; vaardigheden inzake het ontwikkelen, uitwerken en mondeling en schriftelijk presenteren van onderzoeks- en/of beleidsplannen in verband met organisatorische en maatschappelijke problemen met communicatieve aspecten; vaardigheden in termen van het opstellen en evalueren van beleidsplannen voor (non)profit organisaties, gericht op één of meer doelgroepen, waaraan communicatieve aspecten verbonden zijn; de vaardigheid in het beroepsmatig werken in teamverband; de vaardigheid in het beheersen van academische toepassingen van computertechnologie.
Attitudes De Communicatiewetenschapper geeft blijk: r.
kritisch te willen reflecteren op fundamentele en toegepaste communicatievraagstukken vanuit communicatiewetenschappelijke inzichten; s. van wetenschappelijke integriteit; t. van besef van de maatschappelijke relevantie van communicatievraagstukken, inclusief ethische en normatieve aspecten; u. van een professionele houding; v. van een wetenschappelijk empirische reflex; w. levenslang te willen leren en behoefte te hebben aan het ontwikkelen van kennis. B. Wat mag van afgestudeerden van de universitaire bacheloropleidingen Communicatiewetenschap worden verwacht? De visitatiecommissie stelt vast dat de Nederlandse universiteiten zich in de Europese voorhoede bevinden waar het gaat om de invoering van de bachelor- masterstructuur. Voor de universitaire masteropleidingen Communicatiewetenschap is het relatief goed mogelijk om eindkwalificaties te formuleren waarvan gesteld kan worden dat deze in internationaal verband gehanteerd worden als vereiste voor de wetenschappelijke beroepspraktijk. Een vergelijking ten aanzien van de bacheloropleidingen is beduidend minder goed uitvoerbaar. Het ontbreken van ervaring met bacheloropleidingen in het wetenschapsgebied en van een duidelijk af te bakenen arbeidsmarkt voor afgestudeerde universitaire bachelors spelen hierbij een belangrijke rol. De commissie verwacht echter dat, wanneer eenmaal in een aantal Europese landen ervaring is opgedaan met de bachelor- masterstructuur, er een beter perspectief zal zijn ontstaan voor het op Europees niveau formuleren van gezamenlijke eindkwalificaties van de universitaire bacheloropleidingen in de genoemde gebieden, en dus ook voor de bacheloropleidingen Communicatiewetenschap aan de Nederlandse universiteiten. Tot dat moment zullen de eindkwalificaties die verwacht mogen worden van afgestudeerden van deze bacheloropleidingen langs indirecte weg geformuleerd en gehanteerd moeten worden. 20
QANU / Communicatiewetenschap
Deze visitatiecommissie heeft dat gedaan door voor een pragmatische benadering te kiezen en de onderstaande redeneertrant te volgen. 1. De beoogde (internationaal aanvaardbare) eindkwalificaties van de universitaire masteropleidingen zijn relatief goed te omschrijven en in de bewoordingen van de commissie neergelegd in paragraaf A. 2. In internationaal verband is consensus bereikt over het te verwachten niveauverschil (nietdomeinspecifiek) tussen een universitaire bachelor- en een universitaire masteropleiding. Deze consensus heeft zijn neerslag gekregen in de zogenaamde Dublin-descriptoren, waarnaar ook het kader van de NVAO verwijst. De commissie zal bij de beoordeling van de te visiteren bacheloropleidingen Communicatiewetenschap uitgaan van de onder paragraaf A. geformuleerde eindkwalificaties omdat per slot van rekening voor het bereiken van het masterniveau het belangrijkste fundament wordt gelegd in de bacheloropleiding. Zij zal daarbij echter voor elk van de beoogde eindkwalificaties in paragraaf A. het niveauverschil verdisconteren tussen bachelor- en masterniveau op de wijze zoals gedaan wordt in het model van de Dublin-descriptoren. Deze opzet wordt geïllustreerd in de bijlage bij dit referentiekader. De commissie hecht er in ieder geval aan dat de bacheloropleiding in alle gevallen wordt afgesloten met een integratieve afsluitende toets, waaruit blijkt dat de afgestudeerde bachelor voor een belangrijk gedeelte de eindkwalificaties heeft bereikt die worden beoogd met de bacheloropleiding als zelfstandige universitaire opleiding. C.
Wat mag van een opleiding Communicatiewetenschap worden verwacht?
Om goede afgestudeerden af te leveren dient de opleiding zich tot doel te stellen aan studenten kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bij te brengen die afgestudeerden in staat stellen zelfstandig een beroep uit te oefenen op één of meer van de volgende terreinen: wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, beleidsvoorbereiding, beleidsvoering of beleidsuitvoering met betrekking tot communicatievraagstukken binnen organisaties en in de samenleving. Eisen die aan de bacheloropleiding gesteld mogen worden: a. er dient voldoende horizontale (binnen één jaar) en verticale (door de studiejaren heen) afstemming te zijn in de opleiding als geheel; b. er dient voldoende afstemming in de breedte en in de diepte te zijn in het aanbod van (keuze-)onderdelen; c. de vakken moeten een overzicht geven van voldoende belangrijke elementen van het veld der Communicatiewetenschap als interdisciplinaire sociale wetenschap; d. er moet voldoende representativiteit zijn om een beeld te geven van de vervolgopleiding en om verantwoorde keuzes mogelijk te maken; e. er dienen verschillende werkvormen te worden aangeboden (hoorcolleges ondersteund door werkcolleges en vaardigheidsoefeningen, practica en zelfstudie) gericht op de bevordering van zelfwerkzaamheid en het bereiken van de eindkwalificaties; f. het curriculum dient samenhangend te zijn met evenwichtige inbreng van relevante steunvakken; g. een onderzoekverslag en/of scriptie en/of eindverhandeling dienen als proeve van zelfstandig onderzoek sluitstuk van de studie te zijn; de begeleiding dient gestructureerd te zijn; QANU / Communicatiewetenschap
21
h. indien een externe stage wordt ingepast dan moet er een duidelijk reglement zijn teneinde niveau en begeleiding te waarborgen; i. organisatie en inrichting van de curriculumonderdelen moeten een bijdrage leveren aan het vermogen zelfstandig te studeren en zich zelfstandig te bekwamen in communicatiewetenschappelijke technieken. Eisen die aan de masteropleiding gesteld mogen worden: a. er dient voldoende horizontale afstemming (binnen het studiejaar) en aansluiting met een bacheloropleiding te zijn; b. er dient voldoende afstemming in de breedte en in de diepte te zijn in het aanbod van de keuzeonderdelen; c. het onderwijsaanbod dient een opklimmende graad van moeilijkheid te hebben, gericht op verdieping; het dient te leiden tot specialisatie in één of meer deelgebieden van de Communicatiewetenschap; d. een onderzoekverslag en/of scriptie en/of eindverhandeling dienen als proeve van zelfstandig onderzoek sluitstuk van de studie te zijn; de begeleiding dient gestructureerd te zijn; e. indien een externe stage wordt ingepast dan moet er een duidelijk reglement zijn teneinde niveau en begeleiding te waarborgen; f. het onderwijsaanbod dient gericht te zijn op het bijbrengen van vaardigheden en inzichten gericht op het opzetten en uitvoeren van zelfstandig onderzoek. Randvoorwaarden Om de doelstellingen te realiseren zal de opleiding minstens aan de volgende randvoorwaarden moeten voldoen: a. goede voorlichting en keuzebegeleiding; b. goed monitoring-systeem ten aanzien van studieresultaten, zowel van de individuele student als van cohorten studenten; c. een goed functionerend systeem voor kwaliteitszorg; d. een evenwichtige verhouding tussen onderwijs- en onderzoekinspanning bij de staf; e. personeelsbeleid waarmee de onderwijskwaliteit ten goede komt; f. openheid voor innovatie; g. internationalisering (zowel beleid als participatie van studenten); h. beschikbaarheid van goede faciliteiten (voor onderwijs en onderzoek); i. functionerende overlegstructuur, onder meer op bestuurlijk niveau, die de onderwijskwaliteit ten goede komt. D.
De eisen van (internationale) vakgenoten en het beroepenveld
Uit internationale vergelijkingen van inhoud, structuur en beoogde eindkwalificaties van de universitaire opleidingen Communicatiewetenschap in Nederland die beschreven zijn in de zelfstudies, komt naar voren dat de structuur van het curriculum van verwante opleidingen in de meeste andere landen zeer divers en in feite onvergelijkbaar is met de Nederlandse situatie. De commissie heeft zich bij de internationale vergelijking gericht op deze uiteindelijke eindkwalificaties en niet op de opleidingsvorm waarmee zij gerealiseerd worden. Zij heeft daartoe kennis genomen en soms gebruik gemaakt van het volgende materiaal:
22
QANU / Communicatiewetenschap
• • •
documentatie van de Quality Assurance Agency for Higher Education (Verenigd Koninkrijk) over ‘Academic Standards in Education Studies’; rapport ‘Fase 1 van het Tuning-project van de EU’; het referentiemateriaal dat is gebruikt in de laatstgehouden visitatie Communi-catiewetenschap aan de Vlaamse en Nederlandse universiteiten in 1999.
Deze vergelijking heeft de visitatiecommissie tot de conclusie geleid dat de door haar onder A. geformuleerde beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerde universitaire master Communicatiewetenschap in het algemeen goed aansluiten bij het internationale vergelijkings-materiaal dat zij heeft geïnventariseerd en geanalyseerd. Het feit dat in de commissie veel buitenlandse expertise is vertegenwoordigd (drie commissieleden zijn werkzaam in Vlaanderen) is hierbij van groot nut gebleken.
QANU / Communicatiewetenschap
23
Bijlage bij domeinspecifiek referentiekader visitatie Communicatiewetenschap 20052006: Omschrijving niveau bachelors en masters (Dublin-descriptoren) Kwalificaties Bachelor
Kwalificaties Master
Niveau-verschil verdisconteerd in de eindkwalificatie:
Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en in- A: a t/ g zicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/ of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Toepassen kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en A: h t/m k, m, o, p, q probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
Oo rd e e l s - Is in staat om relevante gegevens vorming te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspec-ten.
Is in staat om oordelen te formu- A: k, r, t leren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbon-den aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
C o m m u - Is in staat om informatie, ideeën en nicatie oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede A: l, n de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten.
L e e r v a a r - Bezit de leervaardigheden die digheden noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem A: j, s, u of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
24
QANU / Communicatiewetenschap
3.
Algemene bevindingen
3.1.
Een opmerking over deze bevindingen
Na de recente hervormingen van het Hoger Onderwijs heeft een visitatie een andere betekenis gekregen in vergelijking met enkele jaren geleden. Het hier voorliggende rapport moet dan ook in de eerste plaats gelezen worden als een rapport over kwaliteit en kwaliteitscontrole. De commissie ging van een grote lijst kwaliteitscriteria na in welke mate de opleidingen hieraan beantwoorden. Tegelijkertijd is de commissie van oordeel dat een visitatie meer moet zijn dan het nalopen van een ‘checklist’ en het ‘aanvinken’ van hokjes op die ‘checklist’. Zowel in dit hoofdstuk als in de volgende hoofdstukken heeft de commissie dan ook de vrijheid genomen om enkele opmerkingen te maken en discussiepunten te signaleren. Het is belangrijk daarbij duidelijk te maken dat aanbevelingen niet op onvoldoende kwaliteit wijzen. Of opleidingen voldoen aan de normen wordt duidelijk gemaakt in de beoordelingen die voor elk punt op de lijst worden geleverd. De aanbevelingen gelden als overwegingen van de commissie en discussiepunten voor de opleidingen. 3.2.
Inleiding: de Communicatiewetenschap in Nederland
De Communicatiewetenschap wordt vaak omschreven als een kleine en ‘jonge’ tak van de menswetenschap. Er bestaat bovendien nog altijd veel discussie over de precieze identiteit van dit vakgebied. Is het een vorm van maatschappijwetenschap? Van toegepaste psychologie? Is het een specialisatieveld van de letteren of van de ‘cultural studies’? Het is zeer moeilijk een eenduidig antwoord op deze vragen te geven. Sommigen gaan er van uit dat de term ‘communicatiewetenschap’ een brede paraplu is waaronder verschillende benaderingen vanuit verschillende disciplines veeleer naast elkaar staan (niet zelden wordt de richting trouwens ‘communicatiewetenschappen’ in plaats van ‘communicatiewetenschap’ genoemd), terwijl anderen van mening zijn dat er een duidelijke canon van discipline definiërende termen, theorieën en auteurs is op te stellen. Naar aanleiding van de vorige visitatie, waarbij Nederlandse en Vlaamse opleidingen bezocht werden, werd een ‘standaardisatie’ van de Communicatiewetenschap vastgesteld. Hoewel dit werd gezien als het bewijs dat het niet langer om een ‘jonge’ tak van de wetenschap ging, werd er ook op een aantal gevaren gewezen. Zo wees het rapport er op dat standaardisatie kan wijzen op “een hoge mate van voorzichtigheid en gebrek aan innovatie in de ontwikkeling van programma’s (…)” (p. 9). Tijdens de huidige visitatie viel op dat deze diagnose niet langer geldig is. Twee grote trends vallen op: toename van focus enerzijds en vermindering van standaardisatie anderzijds. Wat de toename van focus betreft, kan worden gesteld dat de Nederlandse Communicatiewetenschap opleidingen een duidelijk profiel hebben ontwikkeld. Vanuit de Nederlandse context kan worden gesteld dat de vier bezochte opleidingen alle een specialisatie en een eigen aanpak hebben ontwikkeld. De bachelor-master hervorming is aangegrepen om van het impliciete proto-model dat in ons taalgebied leek te gelden afstand te nemen. In de plaats daarvan zijn vier opleidingen gekomen met een eigen identiteit en een eigen invulling van het begrip ‘communicatiewetenschap’. Vanuit de internationale context kan worden gesteld dat de vier Nederlandse opleidingen die gevisiteerd werden ook binnen de ontwikkelingen in het domein stelling hebben genomen. De invulling die in Nederland wordt gegeven aan de CommunicatieweQANU / Communicatiewetenschap
25
tenschap is in de eerste plaats sociaal- en gedragswetenschappelijk. In alle opleidingen staat het empirisch-kwantitatieve model van de Communicatiewetenschap centraal. Hoewel kwalitatief onderzoek en de paradigma’s die zich bewust distantiëren van het kwantitatief-empirisch model in meerdere of mindere mate een plaats blijven vinden in de Nederlandse opleidingen gaat men uit van een filosofie die voor elke student een doorgezette opleiding in empirisch onderzoek en statistische verwerkingsmethoden voorop stelt. Een gelijksoortige evolutie ziet men in andere landen waar men de nadruk meer en meer op één wetenschapsfilosofisch model is gaan leggen. Lokaal kan men daarom stellen dat de Communicatiewetenschap steeds meer een ‘communicatiewetenschap’ is geworden, terwijl het internationaal steeds logischer lijkt te worden om van ‘communica-tiewetenschappen’ te spreken. Deze evolutie hangt samen met de tweede trend: het afnemen van de standaardisatie. Alle opleidingen hebben ervoor gekozen een eigen identiteit en profiel uit te werken en de eigen keuzes en sterktes te benadrukken. Als gevolg daarvan kan de student die aan een Nederlandse universiteit voor de richting Communicatiewetenschap kiest een inhoudelijke keuze maken. Kiezen voor deze of gene universiteit houdt in dat men voor een welbepaalde benadering van de Communicatiewetenschap kiest. De evolutie naar meer focus en meer eigenheid (minder standaardisatie) wordt wellicht verklaard door een andere evolutie. De Communicatiewetenschap heeft zich vanaf het begin op een breed scala van thema’s gericht. Communicatie heeft vele vormen en vertaalt zich in veel processen. Op het (schijnbaar) eenvoudigste niveau gaat het over de rechtstreekse face-to-face communicatie tussen twee individuen. Op het ingewikkeldste niveau gaat het over mediëringsprocessen via netwerken van kanalen tussen verschillende participanten die verschillende niveaus van toegang tot en controle over de communicatie hebben. Bovendien gaat het om een onderzoeksdomein dat zich al decennialang explosief en exponentieel ontwikkelt. Nieuwe media, nieuwe communicatievormen, nieuwe regels en nieuwe uitdagingen volgen elkaar in een erg snel tempo op. In een eerste stadium heeft de Communicatiewetenschap getracht al deze ontwikkelingen en al deze media te incorporeren, wat wellicht de grote overeenkomsten tussen de programma’s verklaart die de vorige visitatiecommissie heeft opgemerkt. De bachelor- masterhervorming is op elke plaats aangegrepen om deze basisoriëntatie ter discussie te stellen. De evolutie naar focus en specialisatie is wellicht gestuurd door ontwikkelingen op personeelsvlak. Academici die zich met media en communicatie bezighouden zijn sterk veranderd. Van universalisten die verschillende aspecten van de Communicatiewetenschap trachtten te volgen, zijn ze eerst geëvolueerd naar specialisten die zich vooral op één domein toespitsten. Vervolgens is de nadruk komen te liggen op het ontwikkelen van onderzoeksgroepen waarbij een expert niet langer de enige van zijn of haar organisatie is die met een vergelijkbare thematiek bezig is. Dit werkt schaalvergroting en professionalisering in de hand, maar beperkt automatisch het aantal thema’s en domeinen dat door één organisatie bestudeerd kan worden. De veranderende eisen die aan het academisch personeel zijn gesteld, hebben op die manier ongetwijfeld bijgedragen tot de toenemende profilering en definiëring van de Communicatiewetenschap opleidingen in Nederland. 3.3.
Internationale positie van de Nederlandse Communicatiewetenschap
Het staat buiten kijf dat de Nederlandse Communicatiewetenschap een belangrijke positie inneemt in de internationale communicatiewetenschappelijke gemeenschap. Er bestaan verschillende belangrijke internationale congressen, waarop Nederlandse communicatiewetenschappers doorgaans goed vertegenwoordigd zijn. Voor de International Communication Association (ICA) bestaat daar cijfermateriaal over. De laatste vijf jaar stuurt geen enkel ander land 26
QANU / Communicatiewetenschap
(met uitzondering van de VS die tachtig procent van de deelnemers leveren) zoveel deelnemers naar de congressen van de ICA als Nederland. Nederland scoort opmerkelijk, en consistent, beter dan bijvoorbeeld Canada, Engeland, Duitsland en Israël, de andere grote spelers op dit congres. Deze positie is bovendien stabiel. Nederland werd de afgelopen tien jaar alleen door Israël overtroffen als men de gemiddelde aantallen deelnemers bekijkt. Hoewel het minder eenvoudig is om dit te kwantificeren is het duidelijk dat Nederlandse communicatiewetenschappers ook op andere manieren een belangrijke rol spelen in de internationale Communicatiewetenschap. Men komt de namen van Nederlandse onderzoekers regelmatig tegen in de wetenschappelijke literatuur en onderzoekers uit andere landen lijken ook vlot de weg naar Nederland te vinden. Dit lijkt bovendien zowel op het niveau van de ervaren hoogleraar (HL) als op het niveau van de junior onderzoeker te gelden. In het licht hiervan is de beperkte mate waarin Nederlandse studenten deelnemen aan de Erasmus-uitwisseling opmerkelijk. De UT vormt hierop een uitzondering, omdat de Erasmus-uitwisseling hier een groter succes lijkt te hebben. Voor deze geringe deelname lijken drie redenen te bestaan. Ten eerste hebben alle opleidingen naar aanleiding van de bachelor-masterhervorming grote inspanningen geleverd om studenten te stimuleren om de studieduur van de programma’s niet nodeloos te verlengen. Deelname aan de Erasmus-uitwisseling lijkt, althans in de Nederlandse context, het risico op studieduurverlenging te verhogen. Ten tweede zijn de programma’s goed uitgedacht. In vrijwel alle gesprekken die de commissie voerde, kwam het argument naar voren dat het zeer moeilijk en soms bijna onmogelijk is om vakken te vinden bij de onthaalinstellingen die in voldoende mate overeenstemmen met de vakken die in de eigen opleiding worden aangeboden. Ten derde lijkt ook de motivatie van de student een rol te spelen. Hoewel veel studenten nadenken over deelname aan de Erasmus-uitwisseling en zelfs stappen ondernemen om het proces in gang te zetten, lijkt het erop dat slechts een deel van hen doorzet. Wanneer ze geconfronteerd worden met allerlei administratieve, praktische of culturele bezwaren, lijken studenten geneigd te zijn om af te haken. Hierbij moet opgemerkt worden dat buitenlandse studenten naar Nederland komen. Dat aantal is groter dan het uitgaande aantal. Men mag niet uit het oog verliezen dat het blootstellen van thuisblijvende studenten aan buitenlandse studiege-noten ook een belangrijke vorm van internationalisering is. Voor een deel is deze situatie een gevolg van inspanningen van de opleidingen om de kwaliteit te bewaren. De bekommernis dat studenten hun studies tijdig afronden en dat via het volgen van vakken waarvan inhoud en kwaliteit gecontroleerd zijn, is op zich lovenswaardig. Toch kan men zich afvragen of deze filosofie niet indruist tegen de filosofie van de Erasmus-uitwisseling en of Nederlandse studenten daardoor niet een belangrijk deel van hun vorming lijken mis te lopen. Het is wellicht geen prioriteit van de Erasmus-uitwisseling om ervoor te zorgen dat vakken en vakinhouden internationaal uitwisselbaar zijn, maar er gaat ook een grote vormende waarde uit van het verblijf aan een buitenlandse universiteit, waar andere gewoonten gelden, waar op een andere manier aan wetenschap wordt gedaan en waar misschien andere paradigma’s en stellingen worden verdedigd. Het is de commissie opgevallen dat de discussie over Erasmus-uitwisseling nauwelijks vanuit dat perspectief wordt gevoerd. Hoewel de bekommernissen in verband met kwaliteit en studieduur terecht zijn, lijken ze de horizon van de student ernstig te beperken. In het licht van de leidende rol die de Nederlandse Communicatiewetenschap reeds minstens een decennium speelt in de internationale Communicatiewetenschap zou dit een foute investering kunnen zijn.
QANU / Communicatiewetenschap
27
3.4.
Wat is een bachelor Communicatiewetenschap?
De opleidingen hebben over het algemeen een duidelijk beeld van de kwaliteiten waarover een master in de Communicatiewetenschap moet beschikken. Men zou, in zeer algemene termen, kunnen stellen dat het om een herbedenken van het doctoraal gaat. De master is dan de doctorandus nieuwe stijl. Veel moeilijker lijkt het om een duidelijk beeld te krijgen van het profiel van de bachelor. Veel van de gesprekspartners van de commissie waren formeel: men verwacht eigenlijk dat de bachelorstudent doorstroomt naar de masteropleiding. Het bachelorniveau dreigt op die manier beperkt te worden tot een methode om de studieduurverlenging tegen te gaan. De Communicatiewetenschap is echter een academische discipline die sterk beïnvloed wordt door trends en ontwikkelingen, ook op economisch vlak. Nieuwe ontwikkelingen kunnen zowel de instroom van studenten als de vraag op de arbeidsmarkt plots doen stijgen. Het is dus niet ondenkbaar dat er periodes zullen zijn waarin bachelors in de Communicatiewetenschap vlot de weg naar de arbeidsmarkt kunnen vinden. Alleen al om die reden is het belangrijk over het statuut en de ‘eindtermen’ van de bachelor grondig na te denken. Men kan dit niveau niet definiëren vanuit de master. Het is aan te bevelen om na te denken over een eigen finaliteit voor de bachelor, zij het dat het best mogelijk is dat een dergelijke eigen finaliteit slechts voor een beperkt aantal afgestudeerden te realiseren zou kunnen zijn. Toch zou de arbeidsmarkt voor academische bachelors wel eens groter kunnen zijn dan verwacht. Voor mensen die op de hoogte zijn van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ICT, digitale televisie, consumentenbehoeften en dergelijke zijn er verschillende instapjobs denkbaar. Vermits de bestudeerde bachelors allemaal tot doel hadden studenten op een minimaal niveau te brengen waar het empirisch onderzoek betreft, kan men bijvoorbeeld stellen dat de eindtermen van een bachelor in bepaalde gevallen goed beantwoorden aan het niveau waarop in het mediamarktonderzoek data worden verzameld, geanalyseerd en gerapporteerd. Dat de finaliteit van de bachelor een moeilijk punt is, blijkt ook uit de manier waarop de bachelorscriptie wordt ingevuld. De opleidingen lijken te worstelen met de vraag welk niveau de student bereikt moet hebben bij het afronden van de bachelor. Opnieuw lijkt het dat dit probleem vooral veroorzaakt wordt door een gebrek aan discussie over de eigen finaliteit van de bachelor. Als men de bachelor als een tussentijdse test beschouwt die men afneemt voor iemand aan de master begint, is het begrijpelijk dat het niet altijd duidelijk is wat men op dat moment zou moeten kunnen. In een dergelijke opvatting is de student immers ‘work in progress’ en is een gedeeltelijke momentopname perfect verdedigbaar. Als men ook rekening houdt met de eigen finaliteit van de bachelor zou de discussie er wel eens helemaal anders kunnen uitzien, omdat op dat moment de bachelorscriptie geen momentopname meer is, maar een eindoordeel wordt. Wellicht helpt het de discussie vooruit wanneer ze vanuit dit perspectief gevoerd wordt. Het lijkt belangrijk dat de discipline dit vraagstuk aanpakt. De hervorming heeft immers het onderscheid tussen de academische en de professionele HBO-bachelors doen vervagen: ze zijn beiden bachelors. De vraag ‘wat is nog het verschil’ – hoewel wellicht gemakkelijker te beantwoorden dan vroeger het geval zou zijn geweest, zou wel eens luid kunnen gaan klinken. Bovendien is het uitgangspunt dat de academische bachelor in feite niet meer is dan de rechtstreekse voorbereiding op de master in strijd met de geest van de Bolognahervorming. De bedoeling van de hervorming is een grotere mobiliteit tussen opleidingen, tussen universitei28
QANU / Communicatiewetenschap
ten, tussen landen, maar ook tussen levensfasen. Waar opleidingen nu nog steeds uitgaan van de 18-jarige student die zijn opleiding tot en met de master afrondt zou het in de toekomst gemakkelijker moeten worden om een ander parcours te doorlopen, waarbij de 18-jarige student eerst bachelor wordt, dan een tijdje aan de slag gaat om zich na een aantal jaren te gaan specialiseren – al dan niet in hetzelfde domein. 3.5.
Het beroepenveld
Het punt over de bachelors raakt ook een ander aspect. Hoewel de afgestudeerden gevolgd worden en regelmatig wordt nagegaan hoe het met de arbeidskansen van de communicatiewetenschappers zit, ontbreekt vrijwel overal een filosofie over het beroepenveld. Men lijkt er van uit te gaan dat een academische vorming voldoende is om aan een baan te komen. Dit heeft wellicht twee oorzaken. Ten eerste is het arbeidsveld waarin de communicatiewetenschappers terecht komen zo breed als het domein dat de discipline bestudeert. Dit heeft tot de (ook internationaal algemeen aanvaarde) opvatting geleid dat het onmogelijk is een profiel op te stellen van het type baan waarvoor een student Communicatiewetenschap klaargestoomd wordt. Ten tweede is uit de visitatie duidelijk gebleken dat de Nederlandse Communicatiewetenschap een zeer grote inspanning heeft geleverd om de Communicatiewetenschap tot een hoog academisch niveau te tillen door in het onderwijs een grote nadruk te leggen op onderzoeksvaardigheden en onderzoekstoepassingen. De eerste overweging houdt in dat het zeer moeilijk is om het beroepenveld te omschrijven en in overwegingen te betrekken, de tweede overweging houdt in dat het strategisch belangrijk is de academische student Communicatiewetenschap een duidelijk signaal te geven dat het om een academische en niet om een zuiver toegepaste opleiding gaat. Toch vraagt de commissie aandacht voor de mogelijkheid dat de discipline (nagenoeg wereldwijd) dit vraagstuk te gemakkelijk onopgelost heeft gelaten. Hoewel het wellicht onmogelijk is om voor zo uiteenlopende domeinen als Public Relations en televisieproductie of beleidsvoorbereidend onderzoek versus marktonderzoek, enzovoort, kenmerken te beschrijven die voor alle beroepen opgaan, is het misschien wel mogelijk om op een hoger aggregatieniveau tot meer algemeen geldende vaststelling te komen. Uiteindelijk gaat het om een fundamentele vraag: waarom zou iemand Communicatiewetenschap studeren en niet iets anders? Wat leveren communicatiewetenschappers dat mensen met een andere opleiding niet of veel minder kunnen leveren? Onderzoeksvaardigheden worden in verschillende wetenschapsdomeinen aangeleerd en zijn dus misschien te weinig onderscheidend. Hoewel dit niet de plaats is om dit vraagstuk op te lossen, is het mogelijk dat het antwoord moet worden gezocht in de eigenheid van het onderzoeksobject van de Communicatiewetenschap. Communicatiewetenschappers zijn, meer dan andere academici, opgeleid om zich bewust te zijn van mediëringsprocessen. Waar sommige gedragswetenschappen interactie lijken te reduceren tot een vorm van handelen, is het duidelijk dat communicatiewetenschappers op zoek gaan naar de manier waarop elke vorm van handelen doorgaans ook een vorm van communicatie is. Bovendien worden studenten Communicatiewetenschap er permanent op gewezen dat communicatieprocessen fundamenteel kunnen veranderen afhankelijk van de mate (en de vorm) waarin mediëring optreedt. In die zin is er bijvoorbeeld een verschil tussen een psycholoog die in een organisatie de relaties tussen mensen bestudeert en een communicatiewetenschapper die de communicatie tussen mensen analyseert.
QANU / Communicatiewetenschap
29
De communicatiewetenschap is niet meer de ‘jonge’ discipline waarvoor ze zichzelf lange tijd heeft uitgegeven. Er zijn duidelijke curricula (die verschillen van plaats tot plaats, maar zijn vanuit een expliciete opvatting over het gewenste profiel van de afgestudeerde ontstaan) en goed omlijnde onderzoeksobjecten. Het is belangrijk het professionaliserings- en vooral het ontvoogdingsproces van deze ooit jonge discipline af te ronden door als vakgebied de discussie aan te gaan over de eigen aard en het eigen profiel van de afgestudeerden. 3.6.
Methoden & Technieken onderwijs
Een bijzonder pijnpunt dat door de vorige visitatie werd geconstateerd is de positie van de methoden en technieken (M&T) vakken. Ze werden gekenmerkt door een laag rendement. Bovendien werden ze vaak aangeleverd vanuit andere opleidingen en/of ingericht voor studenten uit diverse studierichtingen zodat minstens het gevoel bestond bij de studenten dat het niet duidelijk was wat het nut en het doel van deze vakken was. Op het gebied van deze vakken is er veel gebeurd. Alle bezochte instellingen hebben geworsteld met de manier waarop M&T vakken ingebed moeten worden en er zijn erg diverse oplossingen gekozen. In ieder geval kan worden gesteld dat in de Nederlandse opleidingen Communicatiewetenschap die door deze commissie zijn gevisiteerd de M&T vakken een belangrijk deel van de ruggengraat van de opleiding vormen. Elke opleiding heeft tot doel de studenten een uitgebreide kennis en kunde bij te brengen op het gebied van de methoden en technieken van het communicatiewetenschappelijk onderzoek. In alle opleidingen wordt dit via verschillende vakken gerealiseerd. Bovendien wordt voor een logische opbouw gekozen die in moeilijkheidsgraad en toepassingsgebied verschilt per studiejaar. De opmerkingen van de vorige visitatiecommissie hebben echter niet tot een eenduidige oplossing geleid. Het is duidelijk dat elke opleiding een eigen filosofie heeft waar het deze vakken betreft. Bovendien is de discussie over de vraag of een methodenvak door een expert op het domein van de statistiek moet worden verzorgd, dan wel door een expert op het onderzoeksdomein met goede kennis van statistiek, niet beëindigd. De gepercipieerde moeilijkheidsgraad van deze vakken en het feit dat studenten vanuit bepaalde vooropleidingen het inderdaad doorgaans moeilijker hebben met deze vakken, zorgt voor uitstelgedrag. Alle opleidingen beschouwen dit als een punt waarop permanente waakzaamheid geboden is. Bovendien werken de meeste opleidingen aan een permanente evaluatie van deze opleidingsonderdelen. Het is opmerkelijk hoe divers de oplossingen zijn die de opleidingen hebben uitgewerkt. De meeste opleidingen gaan er van uit dat de eindtermen van het eerste M&T vak de begintermen van het tweede vak zijn, enzovoort. Het is echter opmerkelijk dat ook andere geluiden te horen zijn. Zo was aan de VU te horen dat de M&T vakken ook als losse modules beschouwd kunnen worden. Hoewel het voor experts logisch kan lijken dat men eerst de basisbeginselen van de statistiek (kansberekening, sampling theorie en dergelijk) moet kennen voor men tot het aanleren van analysemethoden kan overgaan, wordt hier gesteld dat de juiste volgorde van de vakken kan afhangen van de manier waarop een individuele student evolueert. Minstens in theorie is het immers goed mogelijk dat studenten eerst concrete toepassingen willen leren en pas op een later moment in hun studie de theoretische grondslagen van deze toepassingen willen leren kennen. Deze discussies zijn belangrijk. De Nederlandse opleidingen Communicatiewetenschap hebben voor een expliciet empirisch profiel gekozen. Studenten Communicatiewetenschap wor30
QANU / Communicatiewetenschap
den doorgaans niet gerekruteerd uit de pool van studenten die het leren (en toepassen) van statistiek en empirische methoden als voornaamste motivatie voor het volgen van een universitaire studie hebben. Uitstelgedrag en studieduurverlenging zijn daar typische gevolgen van. Het is belangrijk M&T onderwijs daarom permanent ter discussie te stellen en op zoek te blijven gaan naar manieren om de kwaliteit van dit onderwijs te waarborgen, maar tegelijkertijd doceer- en programmatievormen te zoeken die studenten maximaal mobiliseren, stimuleren en motiveren. Het is daarbij wellicht aan te bevelen om, zoals dat momenteel aan de Nederlandse opleidingen Communicatiewetenschap het geval lijkt te zijn, alle ‘heilige huisjes’ ter discussie te durven stellen. 3.7.
HBO
Een heikel punt is de relatie tussen academische communicatieopleidingen en de hogeschoolvarianten. De universitaire varianten zijn steeds verder geëvolueerd in de richting van puur academisch onderwijs gericht op onderzoek en theorievorming. Het is opvallend dat alle gevisiteerde opleidingen het concept van stages of andere praktijkgerichte opleidingsonderdelen in de eerste plaats definiëren of omschrijven als momenten waarop de student kan leren theorie en onderzoeksvaardigheden uit te proberen in de context van concrete onderzoeksprojecten. De student die op een Public Relations afdeling van een bedrijf of een voorlichtingsdepartement van een overheidsinstelling terecht komt, wordt voornamelijk geacht na te denken over manieren waarop de beroepspraktijk in onderzoeksvragen kan worden omgezet en/of hoe onderzoek een antwoord op bepaalde vragen kan bieden. Er kan, minstens op het niveau van de doelstellingen en de retoriek, geen verwarring zijn tussen de hogeschool en de universiteit op het gebied van het onderwijs rond media en communicatie. Tegelijkertijd heeft de bachelor- masterhervorming voor een nieuwe uitdaging gezorgd waar het op de hogescholen aankomt. De richting Communicatiewetenschap blijkt overal erg aantrekkelijk te zijn voor studenten die reeds een hogeschooldiploma hebben behaald. Deze brede instroom heeft positieve kanten. Het bevestigt de vaststelling dat de Communicatiewetenschap aan de universiteit een andere finaliteit heeft dan communicatieopleidingen aan hogescholen. Het bevestigt bovendien dat, minstens in de perceptie van de kandidaat-studenten, een Communicatiewetenschap diploma een nastrevenswaardige meerwaarde biedt op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd houdt deze populariteit een ernstige bedreiging in. De instroom uit het HBO blijkt erg divers te zijn. Sommige studenten blijken slecht voorbereid te zijn op academische studies en het blijkt zo goed als onmogelijk om de instroom te sturen of te beperken. Op deze manier ontstaan twee aandachtspunten voor de universiteiten. Ten eerste bestaat het risico dat er tegenstrijdige belangen ontstaan tussen deze studenten, die een eigen begeleiding vergen en de ‘reguliere’ studenten. Minimaal ontstaat een verhoogd risico op extra, maar grotendeels onzichtbare, belasting, zowel voor het docentencorps als voor beide categorieën van studenten. Ten tweede kan men zich afvragen wat het effect is van een grote groep HBO-studenten op langere termijn. Vermits de instroom in de voorbereidende programma’s erg divers is, is de kans reëel dat de zeer menselijke neiging ontstaat om het aanbod aan te passen aan de vraag. Dit is geen probleem zo lang het betekent dat men inspanningen verricht om studenten die de vereiste achtergrond of vooropleiding missen via extra begeleiding en andere vormen van aangepast onderwijs aansluiting te laten vinden bij het niveau dat van de reguliere student wordt verwacht, maar het risico bestaat dat men op termijn het niveau zal gaan aanpassen aan de instroom. De mate waarin het verbeteren van het rendement een (verder terecht) aandachtspunt is voor universiteiten dreigt hier een pervers neveneffect te hebben. QANU / Communicatiewetenschap
31
3.8.
Conclusie
De Communicatiewetenschap heeft in Nederland een belangrijk punt bereikt. Er is sprake van een sterke onderzoeksgerichtheid en een duidelijk eigen profiel. Nederlandse communicatiewetenschappers hebben een eigen plaats veroverd ten opzicht van andere maatschappijwetenschappen en ten opzichte van andere communicatiewetenschappers in de wereld. Zoals mag blijken uit de cijfers van de International Communication Association is de Nederlandse Communicatiewetenschap een belangrijke speler in de internationale Communicatiewetenschap. De lat wordt echter permanent hoger gelegd. Het is belangrijk dit niveau verder uit te diepen en de basisvoorwaarden streng te beschermen. Om een beperkt aantal goede onderzoekers op wereldschaal te laten meespelen, is het daarom erg belangrijk veel aandacht te blijven besteden aan de kwaliteit van de beginopleiding.
32
QANU / Communicatiewetenschap
DEEL II: DE AFZONDERLIJKE OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Communicatiewetenschap
33
34
QANU / Communicatiewetenschap
1.
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Communicatiewetenschap (56615) Bachelor WO 180 BSc Voltijd Nijmegen 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot 1.1.
Communicatiewetenschap (66615) Master WO 60 MSc Voltijd Nijmegen 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap worden verzorgd vanuit het Onderwijsinstituut der Maatschappijwetenschappen. Dit instituut is één van de drie (universitaire) onderwijsinstituten van de Faculteit Sociale Wetenschappen. De overige twee onderwijsinstituten zijn: het Onderwijsinstituut der Psychologie en Kunstmatige intelligentie en het Onderwijs-instituut der Pedagogische wetenschappen en Onderwijskunde. De decaan van de faculteit is de uiteindelijke verantwoordelijke voor het onderwijs van alle opleidingen binnen de faculteit. Als zodanig legt hij op zijn beurt verantwoording af aan het College van Bestuur. Dat gebeurt onder andere in halfjaarlijkse ‘controlgesprekken’. Dergelijke gesprekken vinden ook voorafgaand plaats tussen decaan en onderwijs- en onderzoeks-directeuren. Basis van deze gesprekken vormen de zogenaamde managementcontracten. Deze zijn een doorvertaling van het managementcontract tussen de faculteit en het College van Bestuur, aangevuld met opleidingsspecifieke actiepunten. Hier valt te denken aan actiepunten betreffende de kwaliteitszorg die uit het jaarlijks, per opleiding op te stellen, opleidingsjaarverslag voortvloeien. 1.2.
Invoering bachelor- masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap (CROHO-nummer: 6615). In september 2002 is de instroom in de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap stopgezet. De QANU / Communicatiewetenschap
35
Faculteit Sociale Wetenschappen heeft ervoor gekozen de bachelor- masterstructuur gefaseerd in te voeren. Dat wil zeggen dat per die datum de instroom in het eerste bachelorjaar startte en de opleiding voor de overige jaren nog volgens het ongedeelde curriculum werd verzorgd. In september 2003 stroomden voor het eerst studenten in het tweede bachelorjaar in. In het studiejaar 2004-2005 werd voor het eerst het derde bachelorjaar verzorgd. Het volgens het ongedeelde curriculum verzorgde programma nam navenant af. De resterende studenten van de ongedeelde opleiding zijn nu in hun afstudeerfase (stage/scriptie). Indien zij nog vakken moeten behalen, krijgen zij de gelegenheid daarin nog twee keer tentamen te doen of een vergelijkbaar studieonderdeel te volgen. De einddatum van de afbouw is gepland op 31 augustus 2011. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen een vlotte overgang van de ongedeelde opleiding naar de gedeelde opleidingen adequaat geregeld heeft. De commissie verwacht dan ook geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding. Medewerkers en stafleden hebben het gevoel goed betrokken te zijn geweest bij de ontwikkeling van de bachelor-masterstructuur. 1.3.
Het beoordelingskader
1.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bevindingen en overwegingen De Nijmeegse bacheloropleiding Communicatiewetenschap is volgens de zelfstudie opgezet als een generieke opleiding met als primair doel studenten op te leiden voor een masteropleiding Communicatiewetenschap dan wel zich te kwalificeren voor de researchmaster Social Cultural Science. In combinatie met de master Communicatiewetenschap stelt de opleiding zich ten doel aan studenten kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bij te brengen die hen in staat stellen als communicatiewetenschapper een beroep (onderzoek, docent, beleidsmedewerker) uit te oefenen op het terrein van massamediale en andere vormen van openbare communicatie. Deze doelstellingen worden nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1) en zijn eveneens gericht op het afleveren van generalisten. De eindtermen van de opleiding zijn helder en duidelijk geformuleerd en ingedeeld in kennis van en inzicht in, vaardigheden en attitudes. De Nijmeegse masteropleiding Communicatiewetenschap is volgens de zelfstudie opgezet als een generieke opleiding met als doel studenten kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bij te brengen die hen in staat stellen als communicatiewetenschapper een beroep (onderzoek, docent, beleidsmedewerker) uit te oefenen op het terrein van massamediale en andere vormen van openbare communicatie. Deze doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2) en deze zijn gericht op het zelfstandig toepassen van kennis, inzicht en vaardigheden opgedaan in de bacheloropleiding. De eindtermen van de opleiding zijn helder en duidelijk geformuleerd en ingedeeld in kennis van en inzicht in, vaardigheden en attitudes. De mastereindtermen bouwen volgens de commissie voort op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen.
36
QANU / Communicatiewetenschap
Voor de beide opleidingen wordt in de zelfstudie een uitgebreide beschouwing van een expliciete vergelijking van de doelstellingen en de eindtermen van zusteropleidingen in Nederland beschreven. Op basis van deze vergelijking beschrijven de opleidingen haar relatieve positie in Nederland. Om te bepalen of de eindtermen van de opleidingen voldoen aan internationale domeinspecifieke eisen, hebben de opleidingen een analyse gemaakt van de internationale context van verwante opleidingen. Hierin is overtuigend beargumenteerd dat de wetenschappelijke discipline Communicatiewetenschap een sterk multidisciplinair karakter en een breed toepassingsgebied heeft, waardoor gerelateerde opleidingen elders in de wereld op heel verschillende wijzen zijn georganiseerd en vormgegeven. Internationale domeinspecifieke eisen zullen eerder moeten worden afgeleid uit de doelstellingen en eindtermen die op het niveau van master- en PhD-opleidingen worden gesteld, waarbij de eisen ten aanzien van de bacheloropleiding vooralsnog hooguit indirect afgeleid kunnen worden. Binnen deze internationale vergelijking tekenen zich kenmerken af die verwijzen naar de maatstaven van een communicatiewetenschappelijke opleiding, die voornamelijk gericht zijn op een brede theoretische basis met aandacht voor aanverwante disciplines en een uitgebreide aandacht voor academische vaardigheden, vooral op het gebied van onderzoek in de gedrags- en sociale wetenschappen. De afronding van de bacheloropleiding wordt door de opleiding over het algemeen niet als uitstroommoment beschouwd. De opleiding heeft dan ook nauwelijks informatie verstrekt over de aansluiting of voorbereiding van de eindtermen bij de eisen die worden gesteld vanuit de beroepspraktijk. Men ziet de bacheloropleiding als basis voor het behalen van de mastergraad. Toch heeft de commissie aan de hand van een analyse van de eindtermen hieromtrent zich zelfstandig een beeld kunnen vormen en is van mening dat de bacheloropleiding, door de uitgebreide aandacht voor (sociaal-)wetenschappelijk onderzoek en diverse andere academische vaardigheden, de student voldoende voorbereidt op de uitoefening van bepaalde functies, die hij/zij na voltooiing van de opleiding zou kunnen vervullen. De masteropleiding heeft er voor gekozen generalisten af te leveren op het gebied van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek van processen van massacommunicatie die zich uiteindelijk zelfstandig kunnen specialiseren op specifiek inhoudelijke terreinen. In de eindtermen staat dan ook de integratie van theorie en onderzoek centraal. De aansluiting met het beroepenveld komt ook naar voren uit het gegeven dat de meeste afgestudeerden van de ongedeelde opleiding binnen enkele jaren werkzaamheden verrichten op academisch niveau, zo blijkt uit het meest recente alumnionderzoek. Deze liggen voornamelijk in het vlak van onderzoek doen, beleid voorbereiden en uitvoeren, en coördineren en adviseren ten aanzien van communicatievraagstukken. Beoordeling De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. Op basis hiervan komt zij tot de conclusie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen van een opleiding op het gebied van de Communicatiewetenschap worden gesteld. De commissie is van oordeel dat beide opleidingen een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties hebben beschreven tegen de achtergrond van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening in de Communicatiewetenschap. De commissie uit haar waardering voor de duidelijke visie en profiel, zoals neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, voor twee doorgedreven wetenschappelijke opleidingen. Hiermee positioneren de Nijmeegse opleidingen zich herkenbaar binnen het communicatiewetenschappelijk domein. De commissie is ook van oordeel dat de wetenschappelijke discipline CommunicatieQANU / Communicatiewetenschap
37
wetenschap een sterk multidisciplinair karakter en een breed toepassingsgebied heeft. Tevens stelt de commissie vast dat binnen het domein een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van de academische bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap ontbreekt. Binnen deze context en gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voorzover vergelijkbaar, aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende (breed gedefinieerde) domein. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt de faculteit aan om de discussie over de vraag aan welke behoeften op de arbeidsmarkt de bacheloropleiding tegemoet kan komen en tot welke beroepen de bacheloropleiding toegang zou kunnen geven, voort te zetten. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bevindingen en overwegingen De opleidingen maken in de zelfstudie een expliciete koppeling met de Dublin-descriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt ruimschoots aan de omschrijving. De eindtermen, met name de eindtermen wat betreft kennis en inzicht, voldoen dan ook aan deze descriptor. In de geformuleerde eindkwalificaties van de bacheloropleiding staan de basiskennis van en –inzichten in het vakgebied en de ondersteunende wetenschappen centraal (eindtermen 1a en 1b). Voorts worden deze basiskennis en -inzichten verdiept. In deze verdieping komen studenten in aanraking met de problemen en ontwikkelingen in het werkveld en het vakgebied (eindtermen 1a en 1b en 1c). Het wetenschappelijk perspectief speelt een belangrijke rol in het verwerven van kennis en inzicht. Studenten leren onderscheid maken tussen wetenschappelijke inzichten en voorwetenschappelijke opvattingen (eindterm 1a) en worden vertrouwd gemaakt met de principes en toepassingen van het wetenschappelijk onderzoek (eindterm 1d). Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt aan de omschrijving van de descriptor. In de masteropleiding verwerft de student diepgaande kennis en inzicht rond specifieke problemen en vraagstellingen voor onderzoek. De eindtermen, met name deze onder kennis en inzicht, voldoen dan ook aan deze descriptor. Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding staat verwoord in de eindtermen die betrekking hebben op de vaardigheden (in het bijzonder eindtermen 2a, 2c en 2d). Toepassing heeft betrekking op zowel theorie- als praktijkproblemen. De eindtermen refereren aan het 38
QANU / Communicatiewetenschap
analyseren van situaties, het vertalen van problemen op het vakgebied in onderzoeks-vraagstukken, het empirisch onderzoeken van deze probleemstellingen en het op grond daarvan voorstellen van oplossingen. Het zelfstandig kunnen toepassen van kennis, inzichten en vaardigheden op communicatiewetenschappelijke vraagstukken vormt een belangrijk element binnen de eindtermen van de masteropleiding (zie ook eindterm 2e). De eindtermen zijn dan ook in voldoende mate gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht, het formuleren van een probleemstelling en het uitvoeren van onderzoek. Oordeelsvorming De basis voor een kritische oordeelsvorming wordt in de bacheloropleiding gelegd in de eindtermen die betrekking hebben op kennis, inzicht en vaardigheden en vindt zijn afronding in de eindtermen waarin de attitudes worden gespecificeerd (eindtermen 3a t/m 3f ). Daarin wordt gewezen op het belang van een onderzoekende houding waarin studenten zich bewust tonen van het feit dat oordeelsvorming niet los kan worden gezien van ingenomen en nader te expliciteren ethische, maatschappelijke en wetenschappelijke standpunten. De afgestudeerde is hiermee in staat op gestructureerde wijze informatie te verzamelen, te verwerken en op bruikbaarheid voor probleemoplossingen te beoordelen. De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindterm 3b, waarin wetenschappelijk reflectie op communicatiewetenschappelijke vraagstukken is neergelegd. Communicatie De vereisten van deze descriptor worden weerspiegeld in de eindtermen van de bacheloropleiding die betrekking hebben op de academische vaardigheden en attitudes (eindterm 2 en 3). Daarin worden sociale en communicatieve vaardigheden vermeld die betrekking hebben op het functioneren in samenwerkingsverbanden (eindterm 3d en 3e) en het verslag doen van de onderzoeksbevindingen (eindterm 2d). Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de masteropleiding gericht is op het schriftelijk en mondeling rapporteren van (eigen) onderzoeksresultaten. Dit is voldoende neergelegd in de eindtermen 2f en 2g. Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn in voldoende mate gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. De eindtermen komen voort uit een doelstelling, waarin staat vermeld dat de bacheloropleiding studenten de theoretische en praktische vaardigheden bijbrengt die hen in staat stellen een masteropleiding in de communicatiewetenschap of in een aanverwante discipline te volgen. Deze vaardigheden zijn in die eindtermen terug te vinden waarin kritische analyse en oordeelsvorming worden benadrukt (eindtermen 2 en 3). Volgens de eindtermen van masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindniveau bereikt waarbij de ontwikkelingen op het vakgebied zelfstandig gevolgd kunnen worden en waarbij een leven lang nieuwe kennis en vaardigheden opgedaan kunnen worden. Hiermee is gegarandeerd dat de afgestudeerde een vervolgopleiding kan volgen met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. QANU / Communicatiewetenschap
39
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. De commissie is wat betreft de masteropleiding echter van mening dat de eindtermen minder specifiek dan de bacheloropleiding zijn geformuleerd. De commissie heeft vastgesteld dat de geformuleerde eindkwalificaties van de twee beoordeelde opleidingen weinig van elkaar verschillen. Hierdoor is sprake van een beperkte differentiatie van het gewenste masterniveau ten opzichte van het gewenste bachelorniveau. De commissie komt tot deze conclusie op basis van een toets van de geformuleerde eindkwalificaties aan de beschrijving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren. Op grond daarvan trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambitieniveau van de bacheloropleiding over de gehele linie ruimschoots correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor zoals neergelegd in de verschillende descriptoren. De masteropleiding voldoet op dit punt aan de standaard voor basiskwaliteit. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Ondanks dat de eindtermen van de masteropleiding de gebieden met betrekking tot kennis, vaardigheden en attitude voldoende beslaan, heeft de commissie vastgesteld dat de eindtermen van de masteropleiding minder specifiek zijn geformuleerd dan die van de bacheloropleiding. De commissie adviseert de eindtermen van de masteropleiding specifieker uit te werken, conform de eindtermen van de bacheloropleiding. Op deze wijze zal het niveau van de masteropleiding zich beter differentiëren ten opzicht van het niveau van de bacheloropleiding. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde masteropleiding voldoende is. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen In het zelfevaluatierapport wordt expliciet aangegeven dat de academische vorming centraal staat in beide opleidingen. Dit blijkt ook uit de nagestreefde eindkwalificaties van beide opleidingen waarin voldoende aandacht besteed wordt aan een brede, academische vorming en verwerving van academische onderzoeksvaardigheden en –technieken (zie ook F1). De commissie heeft bij beide opleidingen een consistente en voortschrijdende academisering aangetroffen.
40
QANU / Communicatiewetenschap
De bacheloropleiding wordt expliciet niet als uitstroomopleiding beschouwd, maar in de eerste plaats als doorstroomfase voor een wetenschappelijk masteropleiding. Het wetenschappelijk niveau van de eindkwalificaties wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden zijn op een dusdanig deugdelijke manier vormgegeven, dat deze in ruime mate voldoen aan de eisen vanuit de (communicatie) wetenschappelijke discipline. Zo wordt kennis van en inzicht in mediasystemen in verschillende vergelijkende contexten vereist en zijn de eindkwalificaties gericht op het zelfstandig kunnen werken aan de analyse van communicatiewetenschappelijke vraagstukken. Het bachelordiploma geeft rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast geeft het diploma, onder bepaalde toelatingsvoorwaarden, toegang tot de tweejarige researchmaster Social Cultural Science aan de Radboud Universiteit en tot de masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Universiteit Twente. De masteropleiding biedt een basis voor het ontwerpen en uitvoeren van communicatie-wetenschappelijk onderzoek, zo nodig in samenwerking met andere disciplines. De afgestudeerden hebben hiermee de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen. De opleiding toont hiermee aan dat de eindkwalificaties ontleend zijn aan de eisen van de wetenschappelijke discipline en de (inter)nationale wetenschapsbeoefening. De opleiding toetst in beperkte mate systematisch in hoeverre de eindtermen ontleend zijn aan de eisen vanuit de beroepspraktijk. Het alumnionderzoek geldt hiervoor als indicator. Deze onderzoeken laten zien hoe afgestudeerden terugkijken op hun opleiding. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld (zie ook F1). De commissie heeft respect voor de duidelijke keuze voor een tweetal consistente academische opleidingen, waarbij op consequente wijze gekozen wordt voor de wetenschappelijke lijn. De bacheloropleiding slaagt erin om bij de ingeslagen weg het kwaliteitsniveau van de algemene en disciplinaire eindkwalificaties significant te laten uitstijgen boven het basisniveau en formuleert eindkwalificaties die het wetenschappelijk niveau meer dan voldoende tot uitdrukking brengen. De commissie heeft hierbij laten meewegen dat het vereiste wetenschappelijk niveau wat betreft kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden op het gebied van de communicatiewetenschap ruimschoots voldoen aan de vereisten van dit facet. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat afgestudeerden van de bacheloropleiding rechtstreeks toegang hebben tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau en dat afgestudeerden van de masteropleiding in voldoende mate in staat zijn zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Ondanks dat de eindkwalificaties van de masteropleiding in voldoende mate aansluiten bij de beroepspraktijk, wat onder meer blijkt uit de resultaten van het meest recente alumnionderzoek, en er momenteel nog onvoldoende ervaring is met afgestudeerde masters, is de commissie in het verlengde van het vastgestelde onder F1 van mening dat de opleiding gestimuleerd kan worden om op actievere wijze bevestiging van de afstemming met de arbeidsmarkt te zoeken. QANU / Communicatiewetenschap
41
De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde masteropleiding voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Doelstellingen Opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 1.3.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zoals deze in 2005-2006 van start is gegaan. Op het moment van schrijven van het visitatierapport is het onderdeel ‘Bachelorscriptie’ geïntegreerd met ‘Leerproject 3’, maar dit zal in het collegejaar 2006-2007 een apart onderdeel van het programma vormen. In het bachelor- en masterprogramma wordt onderscheid gemaakt tussen onderdelen die betrekking hebben op de vier pijlers van het programma; (1) theoretische vorming, (2) veldgeoriënteerde kennis, (3) methodische vorming en (4) de integratie van de vorige drie pijlers. De inhoud van de programma’s wordt beschreven naar de verschillende samenstellende cursusonderdelen met aanduiding van werkvorm, toetsvorm, pijler en aantal ECTS-studiepunten. Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3, die van het masterprogramma in bijlage 4. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docententeam is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en participeert in onderzoeksprogramma’s van het Nijmegen Institute for Social Cultural Science (NISCO) en het nationale programma the Netherlands School of Communications Research (NESCOR). De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programmaonderdelen, zoals de leerprojecten en veldgeoriënteerde cursussen, aan de orde gesteld. De docenten behandelen hierbij vraagstukken zoals die in het communicatiewetenschappelijk onderzoek en de (actuele) discussie daarover, centraal staan. Studenten leren hoe problemen van informatieve, persuasieve dan wel cohesieve aard omgezet worden in vraagstukken 42
QANU / Communicatiewetenschap
voor communicatiewetenschappelijk onderzoek. Bovendien komen zij in aanraking met de onderzoeksliteratuur op deze velden, zo blijkt uit een analyse van het lesmateriaal door de commissie. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. Het merendeel van het docentencorps is lid van het NISCO dat een samenwerkingsverband is van onderzoeksgroepen in de disciplines van communicatiewetenschap, culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden, onderwijskunde en sociologie. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een verband met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd. De onderzoekvaardigheden worden vanaf het eerste jaar opgebouwd. In de cursussen ‘Methoden van onderzoek A’ en ‘Communicatiewetenschappelijke vaardigheden’ maken studenten kennis met de volledige onderzoekscyclus. In de cursus ‘Statistiek A’ wordt een begin gemaakt met de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van statistische analysetechnieken. Het leerproject in het eerste jaar is gericht op inhoudsanalyse. In het tweede jaar worden de onderzoeksvaardigheden verder verdiept in ‘Methoden van onderzoek B’, waarin de verschillende onderzoeksopzetten aan de orde komen. De verschillende aspecten van de toetsende statistiek worden bestudeerd in de cursus ‘Statistiek B’. In het tweede leerproject van het programma worden de basistechnieken van kwalitatieve dataverzameling en analyse geoefend. In het laatste bachelorjaar wordt met het derde leerproject geoefend in het formuleren van probleemstellingen en in het ontwerpen en toepassen van instrumenten op het gebied van grootschalig publieksonderzoek. De bachelorscriptie van 6 ECTS-studiepunten is bedoeld als een individuele proeve tot het formuleren van een relevante probleemstelling. Het kader waarbinnen deze scriptie gemaakt wordt en de eisen die er aan gesteld worden behoeven nog nadere uitwerking (zie F20). De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat in het veld geen sprake is van een specifiek beroepsprofiel voor een bachelor Communicatiewetenschap en expliciteert niet een aantoonbaar verband met het relevante beroepenveld. Toch heeft de commissie tijdens de visitatiegesprekken en na bestudering van het lesmateriaal, kunnen vaststellen dat in de leerprojecten en veldgeoriënteerde cursussen studenten kennis maken met praktijkproblemen op het gebied van communicatie binnen de maatschappij, strategische of informatieve communicatie. Hierdoor heeft het programma voldoende raakvlakken met de actuele praktijk van de communicatiewetenschapper. Deze functie in de opleiding kan meer expliciet gemaakt worden. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docententeam is een belangrijke factor bij de interactie tussen onderwijs en onderzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en participeert in onderzoeksprogramma’s van het Nijmegen Institute for Social Cultural Science (NISCO) en het nationale programma NESCOR. Zowel de thema’s waar omheen de masterclasses gevormd worden, de onderwerpen voor het scriptieonderzoek als het aanbod in de keuzeonderdelen, hangen samen met het onderzoek van de medewerkers van de opleiding, zo blijkt uit een analyse van de cursusinhouden. Het afstudeeronderzoek wordt begeleid door een docent die zich op de betreffende problematiek heeft gespecialiseerd. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. Het merendeel van het docentencorps is QANU / Communicatiewetenschap
43
lid van het NISCO dat een samenwerkingsverband is van onderzoeksgroepen in de disciplines van de communicatiewetenschap, de culturele antropologie, ontwikkelingsstudies, onderwijswetenschappen en sociologie. In de masterclasses wordt een expliciete relatie gelegd met actuele ontwikkeling binnen het domein en de maatschappij. De thema’s van de masterclasses veranderen dan ook jaarlijks. Ook het lesmateriaal dat de commissie heeft ingezien, heeft verband met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. De opbouw van de onderzoekvaardigheden wordt in de masterfase voortgezet. In de cursussen ‘Analysetechnieken’ worden vaardigheden op het gebied van de kwalitatieve analysecyclus en op het gebied van regressieanalyse ontwikkeld. Het programmaonderdeel ‘Toeleiding Masterclass’ is gericht op het opdoen en toepassen van vaardigheden in het uitwerken van een probleemstelling van onderzoek. In het scriptieonderzoek vindt de verdieping van de verworven onderzoeks-vaardigheden plaats. De masterscriptie, van 42 ECTS-studiepunten, wordt dan ook onder toezicht van een specialist zelfstandig uitgevoerd. In de vier beschikbare keuzevakken wordt een expliciet verband met de beroepspraktijk gelegd. Zo komt in het keuzevak ‘Praktijkprobleem’ de beroepspraktijk van de communicatie-wetenschapper vanuit een communicatiewetenschappelijk perspectief aan bod. In het keuzevak ‘Theorie’ komt het analyseren van een praktijkprobleem aan bod en in het keuzevak ‘ICT’ wordt technische kennis aangeleerd. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelorals het masterprogramma voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een WO-opleiding. (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen beide opleidingen sprake is van voldoende verwevenheid met het onderzoek van de wetenschappelijke staf. Deze verwevenheid komt met name tot stand via het docentencorps. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van de actuele ontwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele theorieën onderdeel uitmaken van de onderwijsprogramma’s. Daarbij worden diverse opdrachten gebruikt om verbanden te leggen met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. (c) Voorts heeft de commissie, aan de hand van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten. (d) Tot slot stelt de commissie vast dat er voldoende praktijkgerichte elementen in de programmaonderdelen zijn opgenomen, met name die onderdelen waar gebruik wordt gemaakt van praktijkproblemen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
44
QANU / Communicatiewetenschap
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie van de bacheloropleiding wordt beschreven hoe aan de hand van de vier programmapijlers de eindkwalificaties geconcretiseerd zijn in het bachelorprogramma. De genoemde pijlers zijn; (1) theoretische vorming, (2) veldgeoriënteerde kennis, (3) methodische vorming en (4) de integratie van de vorige drie pijlers. Daarbij heeft de opleiding in een kruistabel de programmaonderdelen gelegd naast de beoogde kennis en inzicht, vaardigheden en attitude zoals neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties. De eindtermen op het gebied van kennis en inzicht zijn onder meer geconcretiseerd in de cursussen die verwijzen naar inleidende theoretische vorming wat betreft Communicatie-wetenschap en aangrenzende domeinen (sociologie en antropologie). Verdieping van de theoretische kennis en inzicht vindt onder meer plaats in de vier theorievakken over media-effecten, over mediagebruik en receptie, over mediaboodschappen en over massamedia als maatschappelijke instituties. De methodische vaardigheden worden grotendeels opgedaan in de cursussen ‘Methoden van onderzoek’, ‘Statistiek’, ‘Meetmodellen’ en in de leerprojecten. Overige vaardigheden komen aan bod in verschillende theorie- en veldvakken. Aan de eindkwalificaties gericht op attitude wordt expliciet aandacht besteed in de cursus ‘Communicatieweten-schappelijke vaardigheden’ en de leerprojecten. De eindkwalificaties van de masteropleiding beogen de afsluiting van een leerproces dat in de bacheloropleiding van start is gegaan. Ook voor het masterprogramma is een vertaalslag gemaakt naar de eerdergenoemde pijlers. Het hoofdaccent in de opleiding is de toepassing van de opgedane theoretische kennis, de veldgeoriënteerde kennis en de methodische vorming in het scriptieonderzoek. Verdieping vindt plaats in de masterclass bij de uitwerking van het afstudeerproject, dat al deels is voorbereid in een werkstuk in het programmaonderdeel ‘Toeleiding Masterclass’. In het onderzoek, de scriptie en de deelname aan de masterclass komen alle gespecificeerde eindtermen met betrekking tot kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes aan de orde. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de eindkwalificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De leerdoelen van de programmaonderdelen zijn geformuleerd in termen van kennis van en inzicht in, vaardigheden en attitude. Verder is voor elke cursus aangegeven hoe deze bijdraagt aan de eindtermen voor de vier pijlers. De commissie is van oordeel dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de gekozen werkvormen (zie ook F10) en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties.
QANU / Communicatiewetenschap
45
Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving in de zelfstudie van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate en overtuigende wijze is uitgevoerd. De commissie is van oordeel dat met name de bacheloropleiding er op goede wijze in geslaagd is om op consistente wijze het duidelijke profiel, zoals dit is neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, helder tot uitdrukking te laten komen in het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het realiseren van de eindkwalificaties valt daarmee in voldoende mate te identificeren, waarmee de commissie concludeert dat de opzet van de opleidingen de studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de eindkwalificaties te bereiken. Tevens is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De vier pijlers komen logisch voort uit de eindkwalificaties en zijn goed vertaald in de programmaonderdelen. Zo heeft de commissie vastgesteld dat het programma interdisciplinair is vormgegeven en dat er binnen het curriculum goede integratiemomenten zijn geprogrammeerd. Hiermee toont de bacheloropleiding aan dat het kwaliteitsniveau van de relatie tussen de doelstellingen en het programma significant boven het basisniveau uitstijgt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en het bachelorprogramma op een goede manier is uitgewerkt en dat de inhoud van het programma een goede concretisering is van de eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat het masterprogramma door de nieuwigheid van de opleiding nog onvoldoende gestalte heeft gekregen, om te kunnen vaststellen dat het programma op dit onderdeel significant het basisniveau ontstijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen Uit de curriculumopbouw van de bacheloropleiding wordt duidelijk dat er sprake is van een ontwikkeling van een brede oriëntatie in het eerste jaar naar verdieping in de latere jaren. Het programma is opgebouwd uit theoretische, methodische, veldspecifieke en integratieve onderdelen, waarin de vier pijlers een toenemende complexiteit en cumulatie van kennis en vaardigheden vertonen. In het eerste bachelorjaar is de theoretische vorming het meest aanwezig binnen het programma (ongeveer 40%). Verder wordt in dat jaar relatief veel aandacht besteed aan de methodische vorming. Integratievakken en veldgeoriënteerde kennis krijgen minder aandacht in het eerste bachelorjaar. In het tweede bachelorjaar wordt meer de nadruk gelegd op de veldgeoriënteerde vakken in combinatie met de theoretische vakken. Methodische vorming krijgt minder aandacht dan in het eerste jaar en integratievakken krijgen evenveel aandacht als in het eerste jaar. In het derde bachelorjaar wordt de nadruk gelegd op de integratievakken. Methodische vorming krijgt dan nog weinig expliciete aandacht in het programma. Een bijzondere rol in het programma is weggelegd voor de verschillende leerprojecten. Deze onderdelen vervullen een integrerende functie binnen het programma en vormen een rode draad. Enerzijds zijn de leerprojecten ten opzichte van elkaar aanvullend waar het gaat om kennis en vaardigheden van verschillende (onderzoeks)velden van de communicatiewetenschap. Anderzijds bouwen de leerprojecten op elkaar voort, daar zij een toenemende mate van zelfstandigheid van de studenten vereisen wat betreft de uitwerking van de verschillende fasen van onderzoek. 46
QANU / Communicatiewetenschap
De keuzeruimte van in totaal 18 ECTS-studiepunten wordt opgevuld met een minor. De invulling van de minorruimte vindt verspreid over de vier perioden van het derde bachelorjaar plaats. Door het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen, waar de opleiding aan verbonden is, worden pakketten van drie minorvakken van ieder 6 ECTS-studiepunten aangeboden. Deze pakketten worden door de opleiding aanbevolen. Indien studenten een ander minorpakket wil volgen, moeten ze hiervoor vooraf toestemming vragen bij de Examencommissie. De Examencommissie hanteert hierbij strikte criteria om de samenhang binnen de minor te waarborgen. Ook binnen het gehele bachelorprogramma gelden strikte doorstroomregelingen om zo een inhoudelijk samenhangend studiepad van studenten te bevorderen. De commissie heeft op basis van de gevoerde gesprekken tijdens de site-visit, vastgesteld dat een aantal studenten in het gehele bachelorprogramma enige vorm van overlap ervaart. In de mate waarin dit samenhangt met het concentrisch model dat de opleiding gekozen heeft met betrekking tot de onderzoeksvaardigheden, beschouwt de commissie dit niet als problematisch. Ook in de programmering van de onderdelen in de masteropleiding is een opbouw aangebracht. De samenhang van het programma vindt zijn basis in het centraal stellen van communicatie-wetenschappelijk onderzoek en de noodzaak van het integreren van theoretische, veldspecifieke en methodische kennis en vaardigheden voor de uitvoering van het scriptieonderzoek. In de ‘Toeleiding Masterclass’ werken studenten zelfstandig voor drie thema’s een vraagstelling uit. Eén van de thema’s wordt gekozen voor het scriptieonderzoek. Daarnaast zijn er twee cursussen analysetechnieken die een aanvulling vormen op de kennis en vaardigheden op het gebied van de kwalitatieve, respectievelijk kwantitatieve analyse. In de masteropleiding is ook een keuzevak geprogrammeerd. Hoewel het aanbod jaarlijks kan variëren zal het in het algemeen gaan om specialistische uitwerkingen op het gebied van een theorie, een methode en een onderzoeks-project, dan wel de uitwerking van een praktijkprobleem. Hierdoor worden studenten voorbereid op het gewichtigste onderdeel in de masteropleiding, te weten het scriptieonderzoek. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opbouw van het studieprogramma van de bachelor- en masteropleiding door het gebruik van pijlers overzichtelijk is. Er is sprake van strikte toelatingsvoorwaarden en doorstroomregelingen waarin de aansluiting tussen de onderdelen tot uitdrukking wordt gebracht. De commissie heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van inhoudelijke samenhang waarbij elk programmaonderdeel voortbouwt op een andere en waarbij theorie en onderzoeksvaardigheden op elkaar zijn afgestemd. De in de bacheloropleiding jaarlijks terugkerende leerprojecten spelen een belangrijke rol bij de integratie van de leerstof en dus de inhoudelijke samenhang van het programma. De door sommige studenten ervaren overlap, beschouwt de commissie als functioneel om de doelstellingen van het programma(onderdeel) te bereiken en onvermijdelijk bij een concentrische opbouw van een onderwijsprogramma. In de ogen van de commissie is het bachelorprogramma een goed samenhangend geheel, waarmee het bachelorprogramma boven het basisniveau uitstijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Communicatiewetenschap
47
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in twee semesters en vier perioden. De totale geprogrammeerde studielast van de bacheloropleiding bedraagt 180 ECTS-studiepunten en is evenwichtig verdeeld over de studiejaren, semesters en perioden. De programmaonderdelen zijn opgebouwd uit eenheden van 6 ECTS-studiepunten (= 168 uur). De norm voor de hoeveelheid te verwerken tentamenliteratuur is voor alle jaren vastgesteld op 8 pagina’s per uur (totaal per cursus circa 1250 pagina’s). De commissie heeft vastgesteld dat cursussen op het gebied van Statistiek en Methoden & Technieken tot uitstelgedrag bij studenten kunnen leiden, maar identificeert deze niet als echte struikelblokvakken. De opleiding houdt op de voortgang bij deze vakken toezicht en neemt zonodig maatregelen om uitstelgedrag te voorkomen. Deze maatregelen zijn meestal gericht op het aanscherpen van de doorstroomregelingen of aanpassingen in werkvormen. De opleiding toont met behulp van de resultaten van de semesterevaluaties van het eerste en tweede bachelorjaar een positief effect van deze maatregelen aan. Worden deze resultaten vergeleken met de laatste resultaten van de semesterevaluaties van de propedeuse en het eerste doctoraaljaar van de ongedeelde opleiding, dan is voor beide jaren een verbetering van de studeerbaarheid zichtbaar. Uit evaluaties van de ongedeelde opleiding blijkt dat de studeerbaarheid van zowel de propedeuse als het eerste doctoraal jaar als onvoldoende werd beschouwd. In het eerste en tweede bachelorjaar zijn de studenten nu over het algemeen positief. De Onderwijs- en Examenregeling (OER) geeft aan dat studenten die willen doorstromen naar de masteropleiding minimaal 160 ECTS-studiepunten van het bachelorcurriculum moeten hebben gehaald, waaronder de drie leerprojecten. In de praktijk betekent dit volgens de opleiding dat alleen studenten die vertraging hebben met het afwerken van hun minor- of bijvakkenonderdelen, en een enkel bachelor onderdeel, zullen kunnen doorstromen naar de masteropleiding. De totale geprogrammeerde studielast van de masteropleiding bedraagt 60 ECTS-studiepunten. In de planning van het programma is rekening gehouden met een spreiding van de studielast over het masterjaar volgens het stramien van 15 ECTS-studiepunten per periode. De werkelijke studielast per vak wordt gemonitored met behulp van de cursusevaluatie. Hieruit komt naar voren dat bachelorstudenten de geprogrammeerde studielast van 40 uur per week in het algemeen niet besteden. Op basis van resultaten van verschillende evaluaties en gesprekken met de studenten, stelt de commissie vast dat in het algemeen niet meer dan 25 uur per week wordt gestudeerd. In het eerste bachelorjaar ligt het aantal studie-uren waarschijnlijk nog lager. In het studiejaar 2004-2005 is een monitoring systeem ingevoerd, waardoor de studievoortgang van alle studenten van de bacheloropleiding tweemaal per jaar wordt bekeken. Vertraagde studenten worden op gesprek gevraagd bij de studieadviseur, zodat vertraging eerder zichtbaar wordt en er maatregelen kunnen worden genomen om deze te beperken. Aangezien ten tijde van de beoordeling nog geen evaluatieresultaten voor de masteropleiding beschikbaar waren, kunnen voor deze opleiding nog geen uitspraken worden gedaan over de gerealiseerde studielast. Op basis van de resultaten van de exit-enquêtes van de ongedeelde opleiding, ziet de commissie geen reden tot zorg op dit vlak. 48
QANU / Communicatiewetenschap
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s studeerbaar zijn en dat de opleidingen zowel op studentniveau als op programmaniveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast. De gerealiseerde studielast is lager dan de theoretische. Dit kan zowel oorzaak als gevolg zijn van het feit dat studenten niet binnen de geprogrammeerde tijd afstuderen. Er is sprake van een zorgvuldig opgezet bachelor- en masterprogramma, waarin de studielast gelijkmatig is verdeeld. Zoals blijkt uit de meest recente evaluatieresultaten, stimuleren de in F6 geconstateerde strikte doorstroom-regelingen de studenten tot meer regelmatig studeren. De commissie is dan ook van mening dat dit aspect ten opzichte van het vorige visitatierapport in positieve zin is veranderd. De commissie heeft om begrijpelijke redenen geen helder beeld kunnen vormen omtrent de feitelijke studielast van de masteropleiding, maar acht dit, mede door de actuele ervaringen met de ongedeelde opleiding, geen specifiek zorgpunt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat een eventueel studieverblijf in het buitenland lastig in te passen is in het programma, waardoor het de studievoortgang nodeloos kan belemmeren. Voor een aantal studenten kan dat een overweging zijn om niet naar het buitenland te gaan. De commissie beveelt de bacheloropleiding aan meer ruimte te creëren voor een eventueel studieverblijf in het buitenland, op een zodanige wijze dat dit geen onnodige studievertraging oplevert. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de minor niet verspreid over het derde jaar aan te bieden, maar een vaste periode voor de minor te reserveren of studenten actiever te attenderen op de summer schools. Het opleidingsmanagement heeft de invoering van het bachelor- masterstelsel aangegrepen om de studielast van het eerste en tweede bachelorjaar te verzwaren. De commissie is van mening dat deze lijn voortgezet kan worden, zodat studenten gestimuleerd worden om meer studieuren per week te zullen maken. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bevindingen en overwegingen Tot de bacheloropleiding Communicatiewetenschap worden toegelaten zij die in het bezit zijn van een VWO-diploma met wiskunde A. Aangezien vanaf 2001 wiskunde A in alle VWOprofielen is opgenomen, worden alle studenten met een VWO-diploma toegelaten. Studenten met een VWO-diploma zonder wiskunde A of B worden toegelaten tot de opleiding onder de voorwaarde dat zij tijdens het eerste jaar slagen voor de wiskunde-cursus of een certificaat wiskunde A of B behalen.
QANU / Communicatiewetenschap
49
Verder kan toelating worden verkregen door middel van het colloquium doctum. Het colloquium doctum behelst een toelatingsexamen voor degenen die niet in het bezit zijn van één van bovengenoemde getuigschriften en de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Studenten die beschikken over een buitenlandse vooropleiding kunnen door het College van Bestuur worden toegelaten, na advies van de faculteit en het advies van de Examencommissie van de opleiding gehoord hebbende. Bijzondere toelatingsregelingen gelden voor: • •
• •
Bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een HBO-opleiding zonder VWO-diploma. Ze worden alleen toegelaten als ze een certificaat van een toets (elders behaald, op wiskunde A-niveau) kunnen overleggen. Bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een der andere sociale wetenschappen. Voor hen geldt dat ze in de meeste gevallen een gedeeltelijke vrijstelling van de propedeuse kunnen krijgen, een en ander ter beoordeling van de Examencommissie die ook de aanvullende eisen vaststelt. Bezitters van een HBO-diploma of een WO-doctoraal of WO-bachelordiploma in een andere discipline. Zij komen in aanmerking voor het deficiëntieprogramma dat toelating geeft tot de aansluitende masteropleiding. Studenten met een buitenlandse vooropleiding. Voor hen geldt dat toelating door het College van Bestuur geschiedt na advies van de faculteit die daartoe eerste de Examencommissie hoort.
De directe instroom bestaat volgens gegevens van de opleiding voor ruim 80% uit studenten met een VWO-diploma. De opleiding constateert geen grote aansluitingsproblemen. In het eerste jaar wordt door middel van student activerend onderwijs bewust een beroep gedaan op zelfstandig en actief studeergedrag, om zo de aansluiting met het studiehuis te bevorderen. De opleiding geeft aan dat de voorlichting richting potentiële eerstejaars Communicatiewetenschap is aangescherpt en dat er meer nadruk wordt gelegd op het wetenschappelijk profiel van de opleiding. Studenten lijken dan ook over het algemeen goed voorgelicht over het profiel van de bacheloropleiding. Tot het studiejaar 1998-1999 daalde het aantal eerstejaars. Het jaar erop is de instroom toegenomen, waarna de instroom vervolgens is gaan schommelen. Nijmegen werd ook een meer populaire plek om met de opleiding Communicatiewetenschap te beginnen. In 1998-1999 begon 12% van de Communicatiewetenschapstudenten de studie in Nijmegen; in 2002-2003 was dat 24%. Na het jaar 2003-2004 is de instroom gedaald. Zie voor de instroomgegevens de bijlage 5. Hier zijn gecombineerde instroomgegevens van de doctoraal- en de bacheloropleiding te vinden. Van de masteropleiding Communicatiewetenschap zijn (nog) geen instroomgegevens bekend. Studenten met een HBO- of WO-bachelordiploma kunnen zich inschrijven voor een deficiëntie-programma van 75 ECTS-studiepunten, waarmee toegang tot de masteropleiding Communicatiewetenschap verkregen wordt. Via dit programma worden deficiënties weggewerkt om zo te komen tot het WO-bachelorniveau van de opleiding Communicatiewetenschap. Voor studenten met een WO-bachelordiploma is het mogelijk dat ze minder deficiënties hebben. De Examencommissie bepaalt de omvang van de deficiënties. Om toegelaten te worden tot het deficiëntieprogramma moet voldaan worden aan de wiskunde-eis.
50
QANU / Communicatiewetenschap
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie stelt vast dat potentiële instromende studenten op een adequate wijze worden voorgelicht over het onderzoek profiel van de opleidingen en geeft dit als mogelijke verklaring voor de teruglopende instroom. De opleiding heeft hiermee bewust een keuze gemaakt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Docenten geven aan dat binnen de groep van instromende studenten nog wel eens een verschil kan zijn wat betreft de startkwalificaties, met name tussen de (eigen) bachelorstudenten en HBO-afgestudeerden. Dit verschil is volgens de docenten met name zichtbaar op het gebied van kennis. De commissie wijst erop dat de masteropleiding extra waakzaam dient te zijn wat betreft de instroom vanuit het HBO. De commissie heeft overigens geen indicaties dat de instroom van HBO-afgestudeerden de basiskwaliteit van de masteropleiding structureel zou ondermijnen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Communicatiewetenschap omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Communicatiewetenschap omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen Om de geformuleerde doelstellingen mogelijk te maken, werken de opleidingen volgens het didactisch concept van studentactiverend onderwijs (SAO). Het hoofduitgangspunt in dit concept is dat studenten leren van hun eigen leeractiviteiten. De opleidingen benadrukken dan ook een actieve studiehouding en actieve beheersing van de eindtermen. Op deze wijze QANU / Communicatiewetenschap
51
kunnen studenten actief en op geïntegreerde wijze zich kennis en vaardigheden eigen maken om zo de centrale doelstelling van de opleiding te realiseren. Binnen SAO vormen studenten hun nieuwe kennis en vaardigheden door hun voorkennis te reconstrueren in een leeromgeving waarin nieuwe doelen worden geformuleerd. Onderzoek in velerlei vorm is een belangrijk middel om tot nieuwe kennis te komen. Dit gebeurt in programmaonderdelen waarbij gebruik gemaakt wordt van opdrachten bij hoorcolleges, van leerprojecten, van werkstukken, van practica en van werkgroepen naast hoorcolleges. Voor de docent die studentactiverend onderwijs wil toepassen is het zaak een rijke leeromgeving te scheppen voor de studenten, waarin enerzijds plaats is voor nieuwe kennis en anderzijds de leerstappen van het studentactiverend onderwijs kunnen worden gezet. In de zelfstudie wordt voor de bacheloropleiding een overzicht gepresenteerd van het programma met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en zelfstudie-uren. Uit dit overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept. Zo is hieruit op te maken dat in de loop van het programma minder accent wordt gelegd op één werkvorm per cursus (bijvoorbeeld hoorcollege) en meer op een combinatie van een aantal werkvormen. Ook is uit het overzicht op te maken dat in het programma in toenemende mate de nadruk wordt gelegd op opdrachten en werkstukken. Voor het totale programma is ongeveer 27% van de studielast gereserveerd voor opdrachten en werkstukken. Ongeveer 55% van de studie-uren over de drie bachelorjaren bestaat uit zelfstudie. Deze zelfstudie benadrukt volgens de opleiding de beoogde zelfstandige werkhouding, waarvan planning van de tentamenvoorbereiding een belangrijk aspect is. Uit het overzicht is verder op te maken dat binnen het tweede bachelorjaar het programma in aanmerking komt voor een betere spreiding van de variatie in de werkvormen. Dat de opleiding dit oppikt komt naar voren in de resultaten van het tevredenheidsonderzoek op het aspect ‘Variatie werkvormen’, waarbij in de zelfstudie opgemerkt wordt dat deze ten opzichte van het vorige onderzoek is gestegen van ‘niet tevreden’ naar ‘tevreden’. Ook in de zelfstudie van de masteropleiding wordt een overzicht van het programma gepresenteerd met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en de zelfstudie-uren. De verdeling van werkvormen wordt sterk gedomineerd door de omvang van het scriptieonderzoek, waardoor een groot deel van het programma (bijna 74%) bestaat uit het maken van opdrachten en werkstukken. 70% van het programma is gereserveerd voor het uitvoeren van het afstudeeronderzoek. Uit het overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept SAO. Het onderdeel ‘Toeleiding masterclass’ geldt als voorbereiding op het afstudeeronderzoek. De werkzaamheden bestaan uit het zoeken en bestuderen van zowel literatuur uit de theorie- en veldcursussen van de bacheloropleiding als nieuwe literatuur en het uitwerken van drie probleemstellingen voor onderzoek. Het afstudeer-onderzoek wordt geschreven in een didactische omgeving – de masterclass – met studenten die met een vergelijkbaar onderzoeksthema bezig zijn. Tijdens de bijeenkomsten krijgen zij de gelegenheid om de resultaten van hun werkzaamheden (literatuurstudie, probleemstelling, onderzoeksopzet, waarneming, analyse, conclusies) aan elkaar te presenteren en daarover van gedachten te wisselen onder leiding van de docent. Beoordeling Nadere analyse van de bachelor- en mastereindtermen leert dat daarin verschillende elementen zijn te onderscheiden die zich goed lenen voor het gekozen didactisch concept (bijvoorbeeld het zelfstandig kunnen analyseren en toepassen, het leren van fouten, het kunnen samenwer52
QANU / Communicatiewetenschap
ken en het volgen van ontwikkelingen op het vakgebied). De commissie heeft verder vastgesteld dat SAO richtinggevend is bij de vormgeving van de programma’s en de keuze van de werkvormen. De commissie is met name te spreken over de plaats van het leerproject binnen het curriculum, waarbij studenten in ieder studiejaar de actieve beheersing van de (leer)doelen oefenen. De commissie is van oordeel dat de programma’s een opbouw van de sturing over het leerproces van de student kennen. Dit komt tot uiting in het didactisch concept van de opleiding, waarbij het leerproces in de beginfase van de opleiding voornamelijk extern (het onderwijs) gestuurd wordt en in de laatste fase voornamelijk door de student. De commissie beschouwt de geprogrammeerde studielast voor het afstudeeronderzoek omvangrijk, maar passend binnen het didactisch kader. Dit aangezien er voldoende plenaire contactmomenten middels de masterclasses zijn ingebouwd. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie adviseert de opleiding in het tweede jaar meer de nadruk op opdrachten en werkstukken te leggen, met name bij M&T- en Statistiek vakken. Op deze wijze zal de cumulatie van zelfstandigheid van studenten binnen het programma en de variatie in de werkvormen nog beter vorm krijgen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen Om de realisatie van de leerdoelen te kunnen beoordelen en toetsen wordt bij beide opleidingen gebruik gemaakt van verschillende instrumenten: opdrachten, verslagen, werkstukken en schriftelijke tentamens. Opdrachten, verslagen en werkstukken worden vooral ingezet om vaardigheden te toetsen. Tentamens worden veelal gebruikt om kennis en inzicht te toetsen. Toetsing van attitudes en de integratie van kennis, inzicht en vaardigheden gebeurt in de bacheloropleiding in de drie leerprojecten. In de masteropleiding vindt dit voornamelijk plaats bij de integratieve eindtoets, in de vorm van een afstudeerscriptie. In het bachelorprogramma is een dergelijke toets niet opgenomen. De commissie heeft echter vastgesteld dat in het in 2005-2006 gestarte curriculum ruimte is gereserveerd voor een integratieve eindtoets, in de vorm van een scriptie (zie ook F20). De commissie juicht deze ontwikkeling toe. De commissie heeft van de toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Van de toetsen van twee bachelorvakken heeft de commissie, aan de hand van aanvullende informatie, een uitvoerig additionele analyse gemaakt. De informatie bestond uit de opgaven, het antwoordmodel, de norm, de slaagpercentages van 2004-2005 en 2003-2004 en antwoordformulieren van drie studenten die respectievelijk een vier, een zes en een acht hadden gehaald. Het betrof de vakken ‘Inleiding in de Communicatiewetenschap’ uit het eerste bachelorjaar en ‘Methoden van Onderzoek B’ uit het tweede bachelorjaar. De commissie heeft op basis van deze anaQANU / Communicatiewetenschap
53
lyse kunnen constateren dat gebruik wordt gemaakt van onder meer kennis- en inzichtvragen en dat de tentamens voldoen aan de wetenschappelijk norm. Indien cursussen door meerdere docenten worden verzorgd, wordt de toetsing gezamenlijk geformuleerd. Om uniformiteit en consistentie te stimuleren is de wijze van toetsing en beoordeling geëxpliciteerd in toetscriteria en beoordelingsnormen. Zo zijn in de schrijfwijzer van de opleiding richtlijnen en beoordelingscriteria geformuleerd voor de verschillende opdrachten, werkstukken en verslagen. Voor toetsing en beoordeling van tentamens wordt gebruik gemaakt van een antwoordstramien. Bij de beoordeling van de scriptie is altijd een hoogleraar betrokken als tweede beoordelaar. Toetsing aan de hand van een tentamen vindt plaats in de collegevrije weken aan het einde van een onderwijsperiode. De uitslag van een schriftelijk tentamen wordt binnen 15 werkdagen na de dag waarop het is afgelegd, bekend gemaakt. Voor werkstukken geldt een maximale nakijktermijn van 15 werkdagen na de uiterste inleverdatum. De nakijktermijn voor tentamens en werkstukken bij meer dan 100 deelnemers is 20 werkdagen. Tentamens moeten bovendien minimaal twee weken voor de eventuele herkansing worden nagekeken. Tentamenuitslagen worden bekend gemaakt via de daarvoor bestemde prikborden en worden verwerkt in het studievoortgangs-registratiesysteem (ISIS). De herkansing wordt aangeboden in de collegevrije week van de daarop volgende periode. De Examencommissie bewaakt naast de toetsing van de leerdoelen, ook de uitvoering van de toetsregelingen. De opleidingen houden in toenemende mate toezicht op fraude bij werkstukken en scripties. De Examencommissie heeft hiervoor diverse door de faculteit ontwikkelde instrumenten op ICT-gebied tot haar beschikking. De Examencommissie bestaat uit de drie hoogleraren Communicatiewetenschap en een hoogleraar Methoden van Onderzoek, ondersteund door de studieadviseur. Vanuit de studenten heeft de commissie geen klachten gehoord omtrent de toetsing en beoordeling. De evaluatieresultaten op het gebied van toetsing geven de commissie geen aanleiding tot zorgen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat op adequate wijze de toetsing van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma plaatsvindt. De wijze van examinering vindt in het algemeen op een gestructureerde wijze plaats, waardoor er voldoende veiligheidsmarges zijn ingesteld om de beoordeling van werkstukken en opdrachten consistent te laten verlopen. De opleidingen zijn alert op het gebied van fraudebestrijding, waarbij de Examencommissie als toezichthouder een belangrijke rol speelt. De commissie heeft tevens vastgesteld dat bij tentamens gebruik wordt gemaakt van verschillende type vragen, zoals kennisvragen en inzichtvragen. Op basis van een analyse van de tentamens, concludeert de commissie dat het niveau van de tentamens voldoet aan de wetenschappelijke standaard. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 54
QANU / Communicatiewetenschap
1.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De zelfstudies van beide opleidingen melden dat van de totaal 36 medewerk(st)ers met aanstelling voor onbepaalde tijd, 61% is gepromoveerd. Alle hoogleraren, Universitair Hoofd Docenten (UHD’s) en 90% van de Universitair Docenten (UD’s) zijn gepromoveerd en hebben naast hun onderwijsaanstelling een onderzoeksaanstelling bij het in 2003 opgerichte lokale onderzoeksinstituut NISCO. De meeste docenten zijn derhalve actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Dit blijkt met name uit de positieve beoordelingen van de meest recente onderzoeksvisitatie. De staf wordt ingezet in zowel het bachelor- als het masteronderwijs. In het eerste jaar wordt het onderwijs ook door hoogleraren verzorgd en vrijwel alle reguliere cursussen, waarin hoorcolleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde deskundigen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen in ruime mate voldoen aan het criterium dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied Communicatiewetenschap. De commissie is overtuigd van het feit dat een aanzienlijk aantal wetenschappelijke en professionele rolmodellen in de staf zitting hebben, die ook als zodanig alom in het specifieke veld van de Communicatiewetenschap worden gerespecteerd. Deze stafleden vervullen een belangrijke rol bij de uitvoering van de programma’s. Tevens zijn de meeste stafleden actieve onderzoekers en in die hoedanigheid ook betrokken bij onderzoek van hoogstaande kwaliteit alsmede als dusdanig erkend binnen de discipline. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken opleidingen in het studiejaar 2004-2005 wordt verzorgd. Hieruit blijkt dat voor 14,54 fte aan onderwijs beschikbaar is. In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 42 medewerk(st)ers verzorgd, inclusief de personele inzet van de sectie Methoden & Technieken.
QANU / Communicatiewetenschap
55
Tabel 1:
Categorie
Totale inzet personeel in de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap van de Radboud Universiteit Nijmegen, inclusief inzet van de sectie Methoden & Technieken (peildatum december 2004) M aantal
fte>s
V aantal
fte>s
Totaal aantal
fte>s
Percentage gepromoveerden
HL UHD UD Promovendi Docenten (vast) Overig WP (tijdelijk)
6 2 8 4 7 3
2.00 0.90 4.42 0.20 2.50 1.50
0 2 2 5 0 3
0 0.60 1.12 0.40 0 0.9
6 4 10 9 7 6
2.00 1.50 5.54 0.60 2.50 2.40
100% 100% 90% niet van toepassing 14% 0%
Totaal
30
11.52
12
3.02
42
14.54
In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-studentenratio gespecificeerd op het niveau van de opleiding. De opleiding hanteert bij de staf-studentenratio de streefnorm van 1:28,5. De opleiding maakt bij deze norm de kanttekening dat deze norm op de achtergrond is geraakt omdat de middelenverdeling sinds een aantal jaren is gebaseerd op in- en gediplomeerde uitstroom van studenten, waarbij de uitstroom meer gewicht in de schaal legt dan de instroom. Verder geeft de opleiding aan dat stafleden binnen het onderwijsinstituut Maatschappij-wetenschappen niet alleen voor hun eigen opleiding worden ingezet, maar ook ten behoeve van de gezamenlijke onderdelen. Tabel 2:
De studenten-docentenratio inclusief de inzet van de sectie Methoden & Technieken (peildatum december 2004)
Jaar
Aantal fte onderwijs
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s
2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005
16.30 15.80 15.58 14.54
511 548 494 457
87 78 86 x
Aantal studenten per fteonderwijs 31 35 32 31
Aantal afgestudeerden per fteonderwijs 5.3 4.9 5.5
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat er voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De commissie heeft vastgesteld dat met een staf-studentenratio van 1:31 de (eigen) norm niet wordt bereikt, maar is van mening dat de ratio de realisatie van de doelstellingen, en daarmee de basiskwaliteit van het onderwijs, in het algemeen niet in gevaar brengt. Wel kan daardoor de beschikbare tijd voor de begeleiding onder druk komen te staan. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
56
QANU / Communicatiewetenschap
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen De opleidingen hebben een aantal waarborgen ingevoerd om de kwaliteit van het personeel te garanderen. Bij de aanstelling van hoogleraren, UHD’s en UD’s worden schriftelijk vastgestelde onderwijscriteria gehanteerd en getoetst naast de onderzoekscriteria. Deze criteria hebben betrekking op aantoonbare doceerkwaliteiten, op ervaring met beleidsontwikkeling en planning van onderwijs, alsmede ervaring met de kwaliteitszorg en de vernieuwing van onderwijs, en op ervaring met de productie van leer- en studiemateriaal. Facultair is bepaald dat kandidaat-hoogleraren een proefvoordracht moeten verzorgen. Junioren met een onderwijstaak zijn verplicht de basiskwalificatie didactiek te behalen middels een cursus van 300 uur. Ook functioneringsgesprekken zijn onderdeel van het personeelsbeleid. Deze worden jaarlijks gevoerd, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de uitvoering van de onderwijstaken, resultaten van cursusevaluaties, scholing en training, bijdrage aan cursusontwikkeling en kwaliteit van toetsing. Van elk functioneringsgesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt dat door de medewerker wordt ondertekend voor akkoord. In het studenttevredenheidsonderzoek wordt de vakinhoudelijke deskundigheid van docenten Communicatiewetenschap zeer positief gewaardeerd. Hetzelfde beeld kwam tijdens het bezoek naar voren. De opleiding heeft in de zelfstudie voor iedere medewerker aangegeven in welk gebied van de Communicatiewetenschap hij/zij is gespecialiseerd. Uit deze lijst is, tegen de achtergrond van de verschillende specialisaties binnen de bachelor- en masteropleiding, op te maken dat sprake is van voldoende variatie binnen het docententeam. De specialisaties van docenten liggen op het gebied van nieuws, cohesieve communicatie en strategische communicatie. Aan het hoofd van het onderwijsinstituut staat een directeur die een aanstelling heeft van 0,6 fte voor deze functie. Hij wordt bijgestaan door een studiecoördinator (0,6 fte), vier studieadviseurs (samen 1,2 fte), een managementassistente (0,5 fte) en een administratief medewerkster (0,4 fte). De directeur ontvangt daarnaast ondersteuning van medewerk(st)ers die binnen het faculteits-bureau werkzaam zijn op het terrein van: onderwijs, personeel en financiën. Tevens is er vanuit de faculteit een ambtelijk secretaris aan het onderwijsinstituut toegevoegd. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De commissie heeft een breed scala van specialisaties binnen het docentencorps geconstateerd. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat sprake is van een structureel bij- en nascholingsbeleid voor instromend personeel. Er wordt voldoende aandacht besteed aan de (verdere) professionalisering van het docentencorps. Hiervoor is ook op facultair niveau een budget beschikbaar gemaakt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Communicatiewetenschap
57
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bachelor- en de masteropleiding luidt: voldoende 1.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen Uit het tevredenheidsonderzoek van 2002-2003 blijkt dat studenten in het algemeen niet tevreden zijn over de onderwijsvoorzieningen. De laagste score was op het aspect van computervoorzieningen te vinden. De capaciteit van computers is het jaar daarop met 100 uitgebreid tot 250 computers en verouderde computers zijn door nieuwe vervangen. Tijdens de gesprekken met studenten, is aangegeven dat de voorzieningen, met name de ICT-faciliteiten, sterk zijn verbeterd. De opleidingen zijn, samen met de opleidingen Culturele Antropologie & Ontwikkelingsstudies en de opleidingen Sociologie, gehuisvest in een tweetal gebouwen aan de Thomas van Aquinostraat op de campus van de Radboud Universiteit. In de gebouwen zijn diverse onderwijsruimten beschikbaar die qua inrichting voldoen aan de vraag van docenten en studenten. Uit evaluaties blijkt echter dat de toewijzing van de onderwijsruimten nog wel eens problemen oplevert. Dit heeft de aandacht van de opleiding en de faculteit. De bibliotheek is gericht op sociaal-culturele wetenschappen en bevat collecties van Culturele Antropologie & Ontwikkelingsstudies, Communicatiewetenschap, Sociologie en Methoden & Technieken. De collectie bevat een ruime hoeveelheid boeken en tijdschriften. Een toenemend aantal tijdschriften is ook volledig elektronisch beschikbaar. In de bibliotheek is ook een aantal werkplekken beschikbaar om te studeren. De commissie heeft vastgesteld dat de collectievorming en actualisering van de literatuur in de bibliotheek de aandacht heeft van de opleiding. De collectie krijgt vorm door onder meer een coördinator voor de bibliotheek binnen het docentencorps aan te wijzen. Beoordeling Gezien de afweging van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Bij het oordeel heeft de commissie de positieve ervaringen van studenten met de verbeterde voorzieningen sterk laten meewegen. De nieuwe evaluatieresultaten waren ten tijde van het bezoek niet beschikbaar. Het positieve oordeel is dan ook gebaseerd op de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten tijdens de gesprekken en het ontstane beeld van de commissie tijdens de site-visit en weegt dan ook op tegen de negatieve evaluatieresultaten uit het verleden. De commissie is positief over het gebruik van BlackBoard en meent dat de functionaliteit nog verder uitgebreid kan worden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
58
QANU / Communicatiewetenschap
Aanbeveling Tijdens de site-visit heeft de commissie met enige regelmaat de wens te horen gekregen om voor Communicatiewetenschap een ‘eigen stek’ te creëren. De commissie ondersteunt het belang hiervan. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen De informatievoorziening aan studenten is op verschillende niveaus georganiseerd. Studenten kunnen voor informatie, begeleiding en advies op universitair niveau terecht bij de Dienst Studentenzaken (DS) en op facultair niveau bij het Onderwijsdienstverleningscentrum (ODC). Op opleidingsniveau worden studenten begeleid door de studieadviseur. De informatievoorziening vindt plaats via de studiegids, mailinglijsten en BlackBoard. De studieadviseur organiseert jaarlijkse bijeenkomsten voor een bepaald cohort studenten om ze voor te lichten over de studieregels. Voor eerstejaars is dit met name over studieregels en doorstroomregelingen, voor de tweedejaars is de voorlichting gericht op de mogelijkheden voor de invulling van minors en derdejaars worden voorgelicht over de masteropleiding. De begeleiding van studenten is op verschillende niveaus beschikbaar. Het karakter van de begeleiding past in het didactisch concept, waarbij studenten zelf actief op zoek moeten gaan naar de begeleiding. De opleidingen beschikken over diverse voortgangscontroles die gebruikt worden in het systeem van de studiebegeleiding. Zo heeft de bacheloropleiding het eerste jaar een selecterende en verwijzende functie. In februari en augustus geeft de opleiding schriftelijk advies aan eerstejaars studenten. Dit studieadvies is niet bindend en kan zijn: ‘doorgaan’, ‘niet doorgaan’ of ‘beraden’. Onder voorwaarde dat tenminste 42 ECTS-studiepunten is behaald, waaronder in ieder geval 36 ECTS-studiepunten aan een aantal vastgelegde cursussen, mag de student de onderdelen van het tweede cursusjaar en de vrije keuze onderdelen/minor gaan behalen. Facultair is bepaald dat wanneer eerstejaars vakken niet in twee jaar gehaald zijn, de geldigheid van alle behaalde onderdelen vervalt. Uitzonderingen zijn alleen mogelijk met toestemming van de Examencommissie. In de daaropvolgende bachelorjaren en het masterjaar wordt eveneens tweemaal per jaar de studievoortgang gemonitored, maar wordt geen studieadvies uitgebracht. Hiermee wordt nagegaan of een student in een bepaald studiejaar vertraging oploopt. Dit resulteert in een afspraak met de studieadviseur. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. De opleidingen hebben voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit op gestructureerde wijze via een aantal vastgestelde momenten terug aan de studenten. De informatievoorziening sluit aan bij de behoeften van de studenten en in de ogen van de commissie zijn voldoende informatiekanalen beschikbaar. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Communicatiewetenschap
59
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 1.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen Binnen de kwaliteitszorgcyclus vinden evaluaties op verschillende niveaus van de opleidingen plaats. Op cursusniveau wordt met een driejarige cyclus geëvalueerd. Nieuwe, vernieuwde of cursussen die negatief geëvalueerd zijn worden extra geëvalueerd. Verder wordt op cursusniveau door de betrokken docent(en) een ‘teacher report’ opgesteld. Hierin geeft de docent zijn/ haar visie op het verloop van de cursus. Op semesterniveau vindt jaarlijks een evaluatie van het eerste en tweede semester van elk studiejaar plaats. Bij deze evaluaties komen met name de studie-belasting en de verdeling van de studielast aan de orde. Het programma als geheel wordt na het afronden van de studie met behulp van een exit-enquête geëvalueerd. De rendementen en slaagpercentages worden periodiek geëvalueerd. Hierbij hanteert de opleiding een beperkte set streefdoelen: • • • •
De totaalscore van de evaluatie ligt voor iedere cursus op een vijfpuntsschaal minstens tussen 3 en 4. Een score <3 is aanleiding tot actie door de Opleidingscommissie. Op cursusniveau dient na de tweede kans 75% van deelnemende studenten te zijn geslaagd. 75% van de studenten dient na 2 jaar alle eerstejaars vakken te hebben gehaald (propedeuserendement). 85% van de studenten dient de studie af te ronden. Van de bachelorstudenten die de propedeuse hebben gehaald, geldt dit na uiterlijk 5 jaar. Voor de masterstudenten geldt dit na uiterlijk 3 jaar.
Ook op facultair en universitair niveau worden onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op de kwaliteit van de opleiding. Deze evaluatie-instrumenten richten zich op tevredenheidsonderzoeken onder studenten, alumnionderzoek, instroom onderzoeken en studie-uitval onderzoeken. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen op een goede wijze periodiek en systematisch worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding hierbij gebruik maakt van meerdere evaluatieinstrumenten op verschillende niveaus. De commissie heeft vastgesteld dat het evaluatieproces op een effectieve wijze plaatsvindt, waarmee mogelijke knelpunten in het onderwijs snel aan het licht komen. De commissie is van mening dat hiermee het kwaleitszorgsysteem op dit punt boven de basisnorm uitstijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. 60
QANU / Communicatiewetenschap
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De Opleidingscommissie is het centrale orgaan waarin de onderwijsevaluaties worden gevolgd en besproken. Deze per opleiding ingestelde commissies zijn paritair samengesteld en bestaan uit vier stafleden en vier studentleden. De Opleidingscommissie heeft een adviserende taak naar de directeur van het onderwijsinstituut, die verantwoordelijk is voor de evaluaties en de daaruit voortvloeiende acties. De Opleidingscommissie heeft de ruimte om ook zelf initiatief te nemen door probleempunten die door de leden en hun achterban worden ingebracht, te onderzoeken en daarover verbetervoorstellen te doen. Het opleidingsjaarverslag speelt binnen de kwaliteitscyclus een belangrijke rol. In dit document worden relevante punten met betrekking tot de onderwijsinhoud, -organisatie, -voorzieningen en resultaten besproken. Op basis van het opleidingsjaarverslag worden jaarlijkse wederzijdse afspraken tussen het onderwijsinstituut en de faculteit in een managementcontract vastgelegd. Dit contract vormt de basis voor de halfjaarlijkse controlegesprekken tussen enerzijds de faculteit en het College van Bestuur en anderzijds tussen de faculteit en de onderwijsdirecteur. De zelfstudie geeft een overzicht van de maatregelen die naar aanleiding van de vorige visitatie zijn genomen en de commissie heeft hierin een aantal verbeteringen kunnen constateren. De zelfstudie geeft ook een overzicht van de verschillende evaluatie-instrumenten, de uitkomsten en de maatregelen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen. De commissie heeft geconstateerd dat sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. De commissie is positief over de toepassing van het managementcontract waarmee tussen de faculteit en opleiding wederzijdse afspraken worden gemaakt en de relatie tussen de opleidingen en de faculteit wordt geformaliseerd. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft tijdens de site-visit de indruk gekregen dat de maatregelen en de follow-up, ondanks dat ze wel uitgevoerd zijn, niet goed zichtbaar zijn voor de betrokkenen. De commissie adviseert de follow-up meer in het zicht van studenten en docenten te brengen. De commissie benadrukt hierbij dat de onder F17 genoemde evaluatie-instrumenten in voldoende mate leiden tot het formuleren van verbetermaatregelen en tot daadwerkelijke verbeteringen van het onderwijs. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
QANU / Communicatiewetenschap
61
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Medewerkers worden betrokken via de Opleidingscommissie, ‘teacher reports’ en stafbijeenkomsten. Studenten worden bij de meeste vormen van evaluatie betrokken (bijvoorbeeld panelgesprekken, Opleidingscommissie en vakevaluaties). Ook is er een facultaire studentenraad, die zich buigt over diverse onderwijsgerelateerde zaken, zoals informatie-voorziening. De opleiding onderhoudt via de Reünistenkring Communicatiewetenschap contac-ten met alumni. Periodieke alumni- en loopbaanonderzoeken leveren informatie over de aansluiting tussen de opleiding en het beroepenveld. Verdere contacten met het beroepenveld zijn voornamelijk informeel. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de belangrijkste stakeholders van de opleiding, te weten de medewerkers, studenten, beroepenveld en alumni, voldoende betrokken worden bij de interne kwaliteitszorg. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Het beroepenveld zou door de opleiding actiever en meer systematisch benaderd kunnen worden als stakeholder van de opleiding. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende
1.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie de kwaliteit van de eindwerken. De commissie heeft twaalf afstudeerwerken van de bacheloropleiding opgevraagd en bestudeerd. De toegestuurde afstudeerwerken waren onderdeel van een leerproject in het derde bachelorjaar en waren niet te beschouwen als een integratief eindwerkstuk van de opleiding. Aangezien voor een dergelijk onderdeel ruimte is gereserveerd in het nieuwe curriculum, heeft de commissie geen integratieve eindwerken kunnen beoordelen. Ondanks dat de bestu62
QANU / Communicatiewetenschap
deerde werkstukken over het algemeen van voldoende kwaliteit waren, heeft de commissie uit deze werkstukken onvoldoende af kunnen leiden in welke mate de student in kwestie uiting gaf van het zich eigen maken van alle door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties. De commissie is dan ook positief over de toegezegde aanpassingen op dit gebied, in het bijzonder over het gegeven dat in het curriculum van 2005-2006 het onderdeel ‘Leerproject 4’ is vervallen en 6 ECTS-studiepunten gereserveerd wordt voor een bachelorscriptie. In de bachelorscriptie wordt individueel gewerkt aan het formuleren van een wetenschappelijke probleemstelling en het formuleren van relevante onderzoeksvragen door integratie van theoretische kennis en veldkennis. Over de exacte vorm van de scriptie was ten tijde van de visitatie nog geen helderheid. Een van de voorgestelde formules lijkt de commissie aantrekkelijk: een onderzoeksopzet, of iets vergelijkbaars waarin alle stappen doorlopen worden, dat aantoont of een student klaar is voor de masteropleiding. Om toch een beeld te kunnen vormen omtrent de gerealiseerde eindkwalificaties in de bachelor, heeft de commissie een aantal producten van de leerprojecten over de gehele bacheloropleiding bestudeerd. De bestudeerde werkstukken waren volgens de commissie voldoende aan de maat. Aangezien er ten tijde van de visitatie nog geen eindwerken van de masteropleiding beschikbaar waren, heeft de commissie haar oordeel gebaseerd op twaalf recente doctoraalscripties. Het niveau van deze scripties was goed. Hierbij heeft de commissie geconstateerd dat de beoordeling van de scripties in het algemeen overeenkomt met het oordeel van de commissie. De commissie verwacht dat de masterscripties van gelijke kwaliteit zullen zijn. Een andere indicator voor de mate waarin de eindkwalificaties gerealiseerd zijn, zijn de bevindingen van een alumnionderzoek. Hiervoor heeft de commissie het meeste recente alumnionderzoek gebruikt (oktober 2003). Hieruit blijkt onder meer dat 34% van de afgestudeerden een startfunctie heeft op WO-niveau. In vervolgfuncties kan dit oplopen tot 65%. Van de respondenten, afgestudeerd in de Communicatiewetenschap, vindt 34% dat de baan inhoudelijk goed aansluit bij de gevolgde opleiding. Naderhand loopt dit op naar 51% bij de groep die in meerdere functies ervaring heeft opgedaan. Aanvankelijk maakt 30% veel gebruik van kennis en vaardigheden die specifiek zijn voor de opleiding. Dit percentage loopt op naar 44%. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerd niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeenstemming is met de geformuleerde eindkwalificaties. De commissie is onder de indruk van de gelezen doctoraalscripties die, overeenkomstig met het aantal studiepunten, uitvoerig opgezet waren en op een correcte wijze de methoden en technieken van onderzoek toepasten. De commissie heeft vastgesteld dat de bestudeerde bacheloreindwerken niet als integratieve eindtoets beschouwd kunnen worden. In de ogen van de commissie is dit eindwerk ten tijde van de beoordeling nog een extensie van het programmaonderdeel ‘Leerproject’, waarmee de rol van de scriptie nog niet volledig adequaat is uitgewerkt. Echter, is ook het volgende gegeven: (a) in het bachelorcurriculum van 2005-2006 is een integratieve eindtoets, in de vorm van een bachelorscriptie van 6 ECTS-studiepunten, opgenomen en (b) de eindkwalificaties komen in andere programmaonderdelen, met name de leerprojecten, aan bod. De commissie is dan ook van mening dat afgestudeerde bachelors, ondanks het ontbreken van een integratief toetsingsmoment, naar alle waarschijnlijkheid de eindkwalificaties binnen de opleiding realiseren. De commissie heeft, in het licht van de positief beoordeelde doctoraal-scripties, er alle vertrouwen in dat zowel de toekomstige bachelorals de mastereindwerken van voldoende niveau zullen zijn.
QANU / Communicatiewetenschap
63
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bevindingen en overwegingen Het management van de opleidingen hanteert streefcijfers met betrekking tot onderwijs-rendementen en studieduur. Deze streefcijfers zijn gedocumenteerd in het managementcontract tussen het decanaat van de Faculteit der Sociale Wetenschappen en de directeur van het Onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen (zie F17). De zelfstudie presenteert rendementsgegevens van de propedeuse en de postpropedeuse. De gevraagde KUO-tabellen zijn aangevuld met gegevens van de eigen administratie. Uit de gegevens blijkt dat de gestelde streefdoelen nagenoeg worden gehaald. Voor het propedeuserendement geldt dit alleen als er alleen van de VWO-instroom wordt uitgegaan. Zie ook bijlage 5 voor de rendementscijfers. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen streefcijfers hebben opgesteld voor het onderwijsrendement. De commissie heeft geen beschikking gehad over definitieve gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding. De commissie is bij haar oordeel afgegaan op de KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding en de eerste voorlopige gegevens van de bachelor- en masteropleiding. Hier heeft de commissie uit afgeleid dat de opleiding de streefcijfers van de faculteit ten aanzien van de propedeuse benadert indien alleen naar de instroom met een VWO-diploma wordt gekeken. Het postpropedeuserendement voldoet nagenoeg aan de streefcijfers van de faculteit. De commissie vindt deze resultaten oorbaar, maar hoopt dat het nieuwe curriculum tot een efficiënter studiepatroon van studenten leidt en heeft er vertrouwen in dat de opleidingen maatregelen zullen nemen om de rendementen verder te verbeteren. De commissie is binnen de context alles overwegende van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende
64
QANU / Communicatiewetenschap
Samenvattend totaaloordeel bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Communicatiewetenschap van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1.Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteits-zorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
65
Samenvattend totaaloordeel masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Communicatiewetenschap van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen Voldoende van de opleiding 2. Programma
3. Inzet personeel
Voldoende
van Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteits-zorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
66
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 1.
Eindtermen bacheloropleiding Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. 1. Kennis van en inzicht in: a. theoretische stromingen van de communicatiewetenschap en hun historische ontwikkeling, grondbegrippen en theorieën van ‘mediated communication’, alsmede de stand van de wetenschappelijke discussies; b. de belangrijkste mediatypen en mediasystemen in (internationaal) vergelijkende context, geschiedenis van de media, economische, technologische en juridische randvoorwaarden, politieke en sociaal-culturele contexten, mediabeleid en actuele mediaproblematiek; c. de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik), politieke, sociale en culturele functies (informatie, voorlichting, overreding, educatie, vorming, amusement) en modaliteiten (radio, televisie, kranten, tijdschriften, graffiti, posters, pamfletten, websites, brochures, verenigingsorganen etc.) van massamediale en andere vormen van openbare communicatie; d. de methodologie van communicatiewetenschappelijk onderzoek en de binnen de communicatiewetenschap gehanteerde designs van sociaal-wetenschappelijk onderzoek op het gebied van communicator-, media-, boodschap- en ontvangersonderzoek, de verschillende onderzoeksdesigns, methoden van dataverzameling, -verwerking en analyse. 2. Vaardigheden: a. het systematisch en analytisch kunnen beoordelen en toepassen van theoretische inzichten uit de communicatiewetenschap op fundamentele en toegepaste vraagstukken van openbare communicatie; b. het systematisch en analytisch kunnen beoordelen van resultaten van communicatie-wetenschappelijk onderzoek; c. het kunnen toepassen van in de communicatiewetenschap gangbare methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek; d. het zelfstandig kunnen werken aan de analyse van fundamentele of toegepaste communicatiewetenschappelijke vraagstukken en het op wetenschappelijk onderbouwde wijze schriftelijk en mondeling rapporteren daarvan. 3. Attitudes: a. bereidheid om samen te werken; willen winnen maar kunnen verliezen; b. beseffen dat het maken van fouten een noodzakelijk onderdeel is van wetenschappelijk handelen; c. blijk geven kritisch te kunnen reflecteren op fundamentele en toegepaste communicatie vraagstukken vanuit communicatiewetenschappelijke inzichten; d. blijk geven van wetenschappelijke integriteit; e. blijk geven van het besef van de maatschappelijke relevantie van communicatie-wetenschappelijke vraagstukken, inclusief ethische en normatieve aspecten; f. blijk geven van een professionele houding ten opzichte van andere beroepsbeoefenaren.
QANU / Communicatiewetenschap
67
Bijlage 2.
Eindtermen masteropleiding Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Studenten die de opleiding met goed gevolg hebben afgerond beschikken over: • • •
gevorderde kennis over communicatiewetenschappelijke theorieën en de velden waarop deze kunnen worden toegepast; inzicht in de binnen communicatiewetenschap gehanteerde designs van sociaal-wetenschappelijk onderzoek en de wijze waarop deze kunnen worden toegepast; vaardigheden om zelfstandig onderzoek te kunnen verrichten op fundamentele of toegepaste communicatiewetenschappelijke vraagstukken en op wetenschappelijk onderbouwde wijze hierover te kunnen rapporteren.
De nadere uitwerking van het bovenstaande: Kennis van en inzicht in: 1. de theoretische stromingen van de communicatiewetenschap en hun historische ontwikkeling, grondbegrippen en theorieën van massacommunicatie, alsmede de stand van de wetenschappelijke discussies en de relatie met naastgelegen disciplines; 2. de belangrijkste mediatypen en mediasystemen in (internationaal) vergelijkende context, geschiedenis van de media, economische, technologische en juridische randvoorwaarden, politieke en sociaal-culturele contexten, mediabeleid en actuele mediaproblematiek; 3. de belangrijkste fasen, de politieke, sociale en culturele functies, de modaliteiten en de velden van massacommunicatie; 4. de problemen, invalshoeken en vraagstellingen op het specifieke veld waarop de student onderzoek heeft gedaan; 5. de methodologie van communicatiewetenschappelijk onderzoek, de verschillende onderzoeksdesigns, methoden van dataverzameling, -verwerking en van kwalitatieve en kwantitatieve analyse; 6. de specifieke technieken die in het scriptieonderzoek zijn toegepast. Vaardigheden: 7. het zelfstandig kunnen zoeken van relevante theoretische- en onderzoeksliteratuur rond vraagstukken; 8. het zelfstandig kunnen toepassen van theoretische inzichten uit de communicatiewetenschap op fundamentele en toegepaste massacommunicatieve problemen om vraagstellingen voor onderzoek te formuleren; 9. het systematisch en analytisch kunnen beoordelen van resultaten van communicatie-wetenschappelijk theoretisch en empirisch onderzoek; 10. het kunnen toepassen van in de communicatiewetenschap gangbare methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek; 11. het zelfstandig empirisch onderzoeken van fundamentele of toegepaste communicatiewetenschappelijke vraagstellingen; 12. het op wetenschappelijk onderbouwde wijze schriftelijk rapporteren van het eigen onder-zoek; 13. het schriftelijk of mondeling presenteren van eigen werk. 68
QANU / Communicatiewetenschap
Attitudes: 14. blijk geven van wetenschappelijke integriteit; 15. blijk geven kritisch te kunnen reflecteren op fundamentele en praktijk problemen vanuit communicatiewetenschappelijke inzichten; 16. blijk geven van het besef van de maatschappelijke relevantie van communicatiewetenschappelijke vraagstukken, inclusief ethische en normatieve aspecten; 17. blijk geven van een professionele houding ten opzichte van andere beroepsbeoefenaren, bereidheid om samen te werken; willen winnen, maar kunnen verliezen; 18. beseffen dat het maken van fouten en de rapportage daarvan een noodzakelijk onderdeel is van wetenschappelijk handelen; 19. de ontwikkelingen op het vakgebied zelfstandig volgen en een leven lang nieuwe kennis en vaardigheden willen opdoen.
QANU / Communicatiewetenschap
69
Bijlage 3.
Programma van de bacheloropleiding
Jaar 1 Programmaonderdeel Inleiding in de Communicatiewetenschap Communicatiewetenschappelijke vaardigheden Medialandschap Hoofdvragen van de Sociologie Inleiding Culturele en Sociale Antropologie Communicatiewetenschappelijke vraagstukken Methoden van Onderzoek A Statistiek A Leerproject 1: inhoudsanalyse Totaal
ECTS-studiepunten 6 6 6 6 6 6 6 6 12 60
Jaar 2 Programmaonderdeel Theorieën over de effecten van media Productie en consumptie van Nieuws Statistiek B Methoden van Onderzoek B Strategische Communicatie Media, (sub)Cultuur en Gemeenschap Filosofie voor Communicatiewetenschap Actuele Sociale problemen Leerproject 2: kwalitatief interviewonderzoek Totaal
ECTS-studiepunten 6 6 6 6 6 6 6 6 12 60
Jaar 3 Programmaonderdeel Theorieën over mediagebruik en receptie Leerproject 3: grootschalig publieksonderzoek Meetmodellen voor grootschalig publieksonderzoek Minor Theorieën over mediaboodschappen Massamedia als maatschappelijke instituties Bachelorscriptie Totaal TOTAAL BACHELOR
70
ECTS-studiepunten 6 12 6 18 6 6 6 60 180
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 4.
Programma van de masteropleiding
Programmaonderdeel Toeleiding masterclass Masterclass/scriptieonderzoek Analysetechnieken (kwalitatief ) Analysetechnieken (regressie) Keuzevak theorie/onderzoek/praktijk TOTAAL MASTER
QANU / Communicatiewetenschap
ECTS-studiepunten 6 42 3 3 6 60
71
Bijlage 5. Tabel 1 Jaar
Instroom- en rendementsgegevens Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht - Communicatiewetenschap Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding Duaal
Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen
96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06 Bron:
629 527 477 513 494 503 526 517 479 413
219 174 144 149 142 152 163 163 160 163
410 353 333 364 352 351 363 354 319 250
629 527 477 513 494 503 526 517 479 413
219 174 144 149 142 152 163 163 160 163
410 353 333 364 352 351 363 354 319 250
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
KUO tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 2 Cohortomvang en samenstelling Bachelor Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland 95/96 67 2 0 3 3 96/97 68 1 2 1 3 97/98 56 1 0 3 3 98/99 52 4 1 2 3 99/00 81 4 11 4 5 00/01 51 8 16 4 1 01/02 63 7 4 5 5 02/03 74 6 10 4 4 03/04 47 4 31 3 3 04/05 46 0 36 0 3 Bron:
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal overig 75 75 63 62 105 80 84 98 88 85
KUO tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 3 Bachelorrendementopleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding HOOP/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar > 6 jaar > 6 jaat 95/96 96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 Bron: 72
absoluut
Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
75 75 63 62 105 80 84 98 88 85
0 0 0 0 5 15 1 33
5 1 5 6 10 28 13
28 28 49 31 37 49
48 39 62 42 58
57 56 65 63
64 60 70 66
KUO tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) QANU / Communicatiewetenschap
2.
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Communicatiewetenschap (56615) Bachelor WO 180 BSc Voltijd en deeltijd* Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot *
Communicatiewetenschap (66615) Master WO 60 MSc Voltijd en deeltijd* Amsterdam 31 december 2007
Voor de opleidingen geldt dat de onderdelen van toepassingen zijn voor zowel de voltijd- als de deeltijdvariant, tenzij anders vermeld.
2.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap worden verzorgd vanuit het Media & Communicatie Instituut (M&CI). Tot 2003 viel de ongedeelde opleiding Communicatie-wetenschap onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Politiek en Sociaal Culturele Wetenschappen (PSCW). Het M&CI is een van de zes (universitaire) onderwijsinstituten van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG). Met één van de instituten wordt samengewerkt op het gebied van onder meer eerstelijns voorlichting aan studenten en verkoop van readers. Het gaat hier om de voorzetting van PSCW, te weten het Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap. De opleidingen maken deel uit van een groter opleidingsaanbod van de faculteit. Er zijn tien bacheloropleidingen en ruim twintig masterprogramma’s, met totaal ruim 7000 studenten. De disciplinegebieden binnen de faculteit zijn georganiseerd in afdelingen en onderwijs- en onderzoeksinstituten. 2.2.
Invoering bachelor- masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap (CROHO-nummer: 6615). In september 2003 is de instroom in de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap stopgezet. De bachelor- en QANU / Communicatiewetenschap
73
masteropleiding Communicatiewetenschap zijn gestart in het studiejaar 2003-2004. De studenten is in 2003 de keuze gegeven om de ongedeelde opleiding af te maken of over te stappen naar de bacheloropleiding. Hierbij is gezorgd voor een omvangrijke informatievoorziening voor studen-ten. In de zelfstudie wordt beschreven dat bij eerdere onderwijsvernieuwingen rekening is gehouden met de bachelor- masterstructuur, waardoor de eerste drie leerjaren van het ongedeelde curriculum nauwelijks verschillen van het te beoordelen bachelorprogramma. De overgangs-regelingen zijn dan ook beperkt. Voor de specialisatiefase in het laatste doctoraaljaar is een sterke overeenkomst te zien met de masteropleiding. De einddatum van de afbouw is gepland op 1 september 2008. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen een vlotte overgang van de ongedeelde opleiding naar de gedeelde opleidingen adequaat geregeld heeft. De inhoudelijke veranderingen binnen het curriculum zijn beperkt gebleven, waardoor de ruggengraat van de ongedeelde opleiding overeind is gebleven. Uit de evaluatie en de gesprekken tijdens het bezoek, blijkt dat studenten Communicatiewetenschap zich goed over de overgangsfase geïnformeerd voelden. De commissie verwacht dan ook geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding. 2.3.
Het beoordelingskader
2.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bevindingen en overwegingen De bacheloropleiding Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam is volgens de zelfstudie een wetenschappelijke opleiding die haar studenten inzichten, vaardigheden en attitudes bijbrengt waarmee zij in staat zijn communicatieprocessen en –boodschappen systematisch en analytisch te beoordelen en zelfstandig communicatiewetenschappelijke kennis te verwerven, te verwerken en toe te passen. Het hoofddoel van de opleiding is studenten voor te bereiden op een wetenschappelijk vervolg: de masteropleiding. Een tweede doel is studenten voor te bereiden op de uitoefening van een beroep in de informatie-, communicatie- en mediasector waarbij een werk- en denkniveau worden vereist op het niveau van een academische bachelor. Deze doelstellingen worden nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1) waarin drie elementen centraal staan. Ten eerste is het een academische opleiding. Dat wil zeggen dat het binnen de opleiding gaat om kennis en inzichten op het terrein van de communicatiewetenschap te verwerven, te verwerken en toe te passen op communicatievraagstukken en om een acade-mische attitude van kritisch reflecteren op communicatievraagstukken en het eigen functioneren te verwerven. In de tweede plaats is de bacheloropleiding een sociaalwetenschappelijke opleiding. Dat houdt in dat het onderwijs gericht is op het verwerven van kennis en inzicht van sociaal-wetenschappelijke methoden van onderzoek en de vaardigheid om die kennis in onderzoek toe te passen. Tot slot zijn de eindtermen van de bacheloropleiding communicatiewetenschap breed in de zin dat wordt verondersteld dat er na voltooiing kennis van en inzicht in het totale domein van de communicatiewetenschap is. Er wordt dus in de eindkwalificaties niet gekozen voor specialisatie. De brede opzet kwalificeert de student voor 74
QANU / Communicatiewetenschap
verschillende masteropleidingen op het terrein van de communicatiewetenschap. De eindtermen van de opleiding zijn helder en duidelijk geformuleerd en ingedeeld in kennis over en inzicht in, vaardigheden en attitudes. De masteropleiding Communicatiewetenschap aan de UvA is volgens de zelfstudie een wetenschappelijke opleiding met als hoofddoel studenten voor te bereiden op een academische loopbaan of op de uitoefening van een beroep in de informatie-, communicatie- mediasector, waarbij een academisch werk- en denkniveau worden vereist. Deze doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2). De eindtermen van de opleiding zijn helder en duidelijk geformuleerd en ingedeeld in kennis van en inzicht in, vaardigheden en attitudes. De mastereindtermen bouwen volgens de commissie voort op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen. De masteropleiding biedt studenten de mogelijkheid zich te specialiseren op een van de vijf communicatievelden (zie eindterm 1). De opleiding heeft in de zelfstudie per communicatieveld het domein beschreven. De communicatievelden, zoals deze door de UvA zijn gedefinieerd, zijn: • • • • •
Nieuws & Informatie: richt zich op communicatieboodschappen die als manifeste functie de overdracht van informatie hebben. Media Entertainment: richt zich op de maatschappelijke en individuele betekenissen van media-entertainment. Commerciële Communicatie & Voorlichting: richt zich op communicatieprocessen van profit- en non-profitorganisaties die communicatie als instrument gebruiken om organisatiedoelen te bereiken, bijvoorbeeld in reclame, voorlichting en corporate communications. Communicatie & Organisaties: richt zich op communicatieprocessen binnen en tussen formele organisaties. Mediamanagement & Communicatiebeleid: richt zich op de bestudering in onderlinge samenhang van enerzijds het management van informatie-, communicatie- en mediaorganisaties (ICM-organisaties), en anderzijds nationaal en internationaal overheidsbeleid met betrekking tot het maatschappelijk communicatiebestel.
De opleidingen geven aan dat het onderwijsinstituut kennis verzamelt over de mate waarin de domeinafbakening in de communicatiewetenschappelijke opleidingen aansluit op bredere, internationaal circulerende, academische veldbeschrijvingen. Op basis van het laatst uitgevoerde systematische onderzoek (2004) wordt in de zelfstudie voor de beide opleidingen een beschouwing van een vergelijking van de doelstellingen en de eindtermen van zusteropleidingen in Nederland beschreven. Op basis van deze vergelijking wordt de relatieve positie van de opleidingen in Nederland beschreven. In 2002 is een onderzoek uitgevoerd naar de internationale positionering van de aandachtsgebieden van de specialisaties binnen het ongedeelde programma. Uit beide vergelijkingen is naar voren gekomen dat en hoe de opleidingen het terrein van de communicatiewetenschap in de breedte dekken. Met de varianten ‘Nieuws & Informatie’, ‘Commerciële Communicatie & Voorlichting’ en ‘Communicatie & Organisaties’ wordt aangesloten bij de aandachtsterreinen van de meeste (inter)nationale communicatieweten-schappelijke opleidingen. Zo heeft ‘Nieuws & Informatie’ raakvlakken met Europese en Amerikaanse opleidingen, hoewel deze onder de noemer ‘Journalism Studies’ geschaard wordt. Bij de varianten ‘Media Entertainment’ en ‘Mediamanagement & Communicatiebeleid’ zijn ook raakvlakken met buitenlandse opleidingen te vinden, maar niet binnen een sociaalweten-schappelijk context.
QANU / Communicatiewetenschap
75
Ondanks dat de bacheloropleiding niet in eerste instantie als uitstroomopleiding beschouwd wordt, is de opleiding geïnteresseerd in de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van de beroeps-praktijk. De opleiding verwerft deze informatie voornamelijk uit de evaluaties die het onderwijs-instituut aan de stage-instellingen voorlegt. De opleiding leidt uit de resultaten van deze evaluaties af dat de eindkwalificaties overeenstemmen met wat de beroepspraktijk van communicatieweten-schappers verwacht aan kennis, vaardigheden en attitudes. Daarnaast heeft de commissie zich een zelfstandig beeld over dit aspect kunnen vormen en is van mening dat de bacheloropleiding, door de brede aandacht voor het communicatiewetenschappelijk domein en diverse andere academische vaardigheden, de student voldoende voorbereidt op de uitoefening van bepaalde functies, die hij/zij na voltooiing van de opleiding zou kunnen vervullen. Voor de masteropleiding wordt in de zelfstudie aangegeven dat beroepen waarvoor wordt opgeleid, liggen op het terrein van communicatieonderzoek (bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoeker, mediaonderzoeker, markt- en opinieonderzoeker), communicatieadvies (bijvoorbeeld beleidsmedewerker omroep, beleidsmedewerker uitgeverij, voorlichtingskundige, reclame- of PR-adviseur, communicatieconsultant) of communicatiemanagement (bijvoorbeeld uitgever, manager in- en externe betrekkingen, programmaproducent, programmadirecteur). In 2002 is in een door de opleiding georganiseerd onderzoek op systematische wijze aandacht besteed aan de inbedding van de – toen nog ongedeelde – opleiding. Uit dit onderzoek is een positief beeld van de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van het beroepenveld naar voren gekomen. De opleidingen hebben een netwerk van contacten met de professionele wereld, waarbinnen getoetst kan worden in hoeverre de eindkwalificaties aansluiten op de eisen van het afnemend veld. Zo is de afdeling gelieerd met ‘Het Persinstituut’ en de ‘Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Commerciële Communicatie’ (SWOCC). Beoordeling De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het door de commissie gehanteerde domeinspecifiek referentiekader. Op basis hiervan komt zij tot de conclusie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindkwalificaties van een opleiding op het gebied van de communicatiewetenschap worden gesteld. De commissie stelt vast dat de opleidingen de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden systematisch heeft vergeleken met die van zusteropleidingen in Nederland en het buitenland. Hieruit is af te leiden dat de opleidingen breed georiënteerd zijn, waarbij veel aspecten van het communicatiewetenschappelijk domein aan bod komen. Voorts heeft de commissie vastgesteld dat op systematische wijze middels analyses en evaluaties informatie vanuit het beroepenveld verkregen wordt, waardoor de opleidingen een beeld hebben van hoe het beroepenveld tegen de opleidingen aankijkt. Tot slot is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen het Amsterdams profiel duidelijk uit ademen, namelijk maatschappelijk en empirisch georiënteerd. Hiermee positioneren de opleidingen van de UvA zich herkenbaar binnen het communicatiewetenschappelijk domein. De commissie is ook van oordeel dat de wetenschappelijk discipline Communicatiewetenschap een sterk multidisciplinair karakter en een breed toepassingsgebied heeft. Tevens stelt de commissie vast dat binnen het domein een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van de academische bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap ontbreekt. Binnen deze context en gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voorzover vergelijkbaar, aansluiten bij de eisen die door 76
QANU / Communicatiewetenschap
(buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende (breed gedefinieerde) domein. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bevindingen en overwegingen De opleidingen maken in de zelfstudie een expliciete koppeling met de Dublin-descriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt aan de omschrijving. De eindtermen wat betreft kennis en inzicht voldoen aan de vereisten van deze descriptor. Zo staat in de eindkwalificaties geformuleerd dat studenten na afronding van de opleiding beschikken over kennis over en inzicht in de belangrijkste communicatiewetenschappelijke theorieën, stromingen en empirische bevindingen (eindterm 1). Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt aan de omschrijving van deze descriptor. In de masteropleiding verwerft de student diepgaande kennis en inzicht rond een aantal uiteenlopende communicatievelden. Verder heeft de student grondige kennis van en breed inzicht in de theorieën, onderzoeksbevindingen en gebruikte onderzoeksmethoden binnen de door de student gekozen specialisatie (eindterm 1). Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding staat verwoord in de eindtermen die betrekking hebben op de vaardigheden. De vereisten van deze descriptor komen onder meer naar voren in eindterm 5 (de vaardigheid om resultaten van communicatiewetenschappelijk onderzoek analytisch en kritisch te evalueren) en eindterm 6 (het adviseren over communicatievraagstukken en –onderzoeken). Het zelfstandig kunnen toepassen van kennis, inzichten en vaardigheden op communicatieen mediavraagstukken vormt een belangrijk element binnen de eindtermen van de masteropleiding (eindtermen 3 en 4). De eindtermen zijn dan ook in voldoende mate gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht, het formuleren van een probleemstelling en het uitvoeren van onderzoek. Oordeelsvorming De eindkwalificaties van de bacheloropleiding beantwoorden in voldoende mate aan de omschrijving van de descriptor van oordeelsvorming. In eindterm 7 is neergelegd dat de student zowel de vaardigheid heeft om communicatieproblemen te analyseren en te vertalen in onderzoekbare vraagstellingen, als de vaardigheid om een eenvoudig onderzoek zelfstandig uit te voeren. Daarbij verwerft de student niet alleen een kritische en analytische houding (eindterm 8), maar ook besef van de maatschappelijke rol van communicatiewetenschap en de communicatiewetenschapper, alsmede van de ethische aspecten van de beroepsuitoefening (eindterm 9). QANU / Communicatiewetenschap
77
De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindterm 4, waarin is vastgelegd dat de student de vaardigheid heeft om vakliteratuur te beoordelen. Daarbij verkrijgt de student de vaardigheid zelfstandig, systematisch, kritisch en analytisch verschijnselen en ontwikkelingen binnen de informatie-, communicatie- en mediasector te bestuderen en te beoordelen. Communicatie De vereisten van de descriptor Communicatie worden weerspiegeld in de eindtermen van de bacheloropleiding die betrekking hebben op de academische vaardigheden. Daarin wordt onder meer vermeld dat de student de vaardigheid heeft om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren en te adviseren over communicatieonderzoek en -vraagstukken (eindterm 6). Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de masteropleiding gericht is op het schriftelijk en mondeling rapporteren van eigen onderzoeksopzet en –resultaten. Met name eindterm 4 is gericht op de aspecten van deze descriptor. Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn in voldoende mate gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. De eindtermen komen voort uit een doelstelling, waarin staat vermeld dat de bacheloropleiding studenten vaardigheden bijbrengt waarmee zij in staat zijn zelfstandig communicatiewetenschappelijke kennis te verwerven, te verwerken en toe te passen. Het hoofddoel van de opleiding is dan ook studenten voor te bereiden op een wetenschappelijk vervolg, namelijk de masteropleiding. Volgens de eindtermen van de masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindniveau bereikt waarbij de ontwikkelingen op het vakgebied zelfstandig gevolgd kunnen worden en waarbij een leven lang nieuwe kennis en vaardigheden opgedaan kunnen worden. Hiermee is gegarandeerd dat de afgestudeerde een vervolgopleiding kan volgen met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Beoordeling De commissie heeft de geformuleerde eindkwalificaties van de opleidingen aan de beschrijving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren getoetst. Op basis hiervan is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. Op grond daarvan trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambitieniveau over de gehele linie in voldoende mate correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor dan wel master zoals neergelegd in de verschillende descriptoren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat de eindtermen van de bacheloropleiding soms uitgebreider geformuleerd zijn dan die van de masteropleiding. Om het onderscheidende karakter van de masteropleiding ten opzichte van de bacheloropleiding nog beter uit te werken, zouden de respectievelijke eindtermen aangescherpt kunnen worden. 78
QANU / Communicatiewetenschap
De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen Beide opleidingen geven in de zelfstudie aan dat in de eindtermen aandacht besteed wordt aan wetenschappelijke vorming. De opleidingen tonen middels een vergelijking met criteria1 aan dat de eindtermen aansluiten bij algemene wetenschappelijke kwalificaties. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de eindtermen van de bacheloropleiding gericht zijn op (communicatie)wetenschappelijke kennis, inzichten en vaardigheden (zie ook F1). De eindtermen vereisen onder meer kennis over en inzicht in theorieën, stromingen en empirische bevindingen over verschillende aspecten met betrekking tot communicatieboodschappen in maatschappelijke en organisatorische context. Ook besteden de eindtermen aandacht aan vaardigheden op het gebied van het zelfstandig uitvoeren van een eenvoudig onderzoek. De bacheloropleiding wordt niet in de eerste plaats als uitstroomopleiding beschouwd, maar als voorbereiding op een wetenschappelijke masteropleiding. Het bachelordiploma geeft rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Communicatiewetenschap. Voor de tweejarige onderzoeksmaster Communication Science en de duale master Journalistiek & Media aan de UvA geldt een selectieprocedure. Daarnaast geeft het diploma, onder bepaalde toelatingsvoorwaarden, toegang tot enkele andere sociaal-wetenschappelijke masteropleidingen, zoals Politicologie, Sociologie en Onderwijskunde en tot masteropleidingen Communicatie-wetenschap aan andere universiteiten. Daarnaast bereidt de opleiding voor op onderzoeksen beleidsfuncties bij de overheid en het bedrijfsleven. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat gezien het geringe aantal afgestudeerden op het bachelorniveau, nog weinig valt te zeggen over de mogelijke kansen op de arbeidsmarkt. Een afgestudeerde van de masteropleiding is in staat (a) zelfstandig, systematisch, kritisch en analytisch verschijnselen en ontwikkelingen binnen het vakgebied te bestuderen en te beoordelen, (b) communicatiewetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren en (c) de resultaten van het onderzoek analytisch en kritisch te evalueren. Beroepen waarvoor wordt opgeleid liggen op het terrein van communicatieonderzoek (bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoeker, mediaonderzoeker, markt- en opinieonderzoeker), communicatieadvies (bijvoorbeeld beleidsmedewerker omroep, beleidsmedewerker uitgeverij, voorlichtingskundige, reclame- of PR-adviseur, communicatieconsultant) of communicatiemanagement (bijvoorbeeld uitgever, manager in- en externe betrekkingen, programmaproducent, programmadirecteur).
QANU / Communicatiewetenschap
79
Beoordeling De commissie heeft in de eindkwalificaties van beide opleidingen zowel algemeen als disciplinair wetenschappelijk gerichte elementen kunnen onderscheiden, waarmee de eindkwalificaties van de opleidingen het wetenschappelijk karakter voldoende tot uitdrukking brengt (zie ook F1). Daarbij geeft de bacheloropleiding afgestudeerden rechtstreeks toegang tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau, waarmee de bacheloropleiding voldoende georiënteerd is op een vervolgopleiding. Tot slot zijn de afgestudeerden van de masteropleiding in voldoende mate in staat zelfstandig onderzoek te verrichten. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 2.2.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zoals deze in 2005-2006 van start zijn gegaan. De inhoud van de programma’s wordt beschreven naar de verschillende samenstellende cursusonderdelen met aanduiding van werkvorm, toetsvorm en aantal studiepunten in ECTS. Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3, die van het masterprogramma in bijlage 4. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en participeert in diverse onderzoeksprogramma’s van de Amsterdam School of Communications Research (ASCoR). De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programma80
QANU / Communicatiewetenschap
onderdelen expliciet aan de orde gesteld. Het betreft onder andere de practica in het eerste jaar, waarbij gewerkt wordt met door de leden van de wetenschappelijke staf geschreven (recente) onderzoeksartikelen, maar ook het ‘Leeronderzoek’ en de bachelorseminars, waarvan de onderwerpen aansluiten op het terrein waar de betreffende docent zelf als onderzoeker actief is. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. Tijdens het bezoek waren docenten dan ook te spreken over de mogelijkheden om de actualiteit in de bachelorseminars te verwerken. Een belangrijk deel van de wetenschappelijk staf participeert in nationale en internationale onderzoeksnetwerken. Het is op basis van deze onderzoeksactiviteiten van de wetenschappelijke staf dat door medewerkers (nieuwe) onderwijsmodules worden aangeboden die nauw aansluiten bij recente wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen op het vakgebied. Voorbeelden van dergelijke cursussen zijn de eerstejaars practica, maar ook cursussen als ‘Communicatiebeleid’ en ‘Interne Communicatie’ die gebruik maken van hedendaagse (onderzoeks)thema’s. De onderwerpen van de bachelorseminars sluiten aan bij actuele (wetenschappelijke) ontwikkelingen. De onderwerpen veranderen dan ook jaarlijks. In de studiegids van 2005-2006 staan onderwerpen zoals ‘Journalists at war’, ‘Interculturele communicatie’ en ‘Cyberrelations and cyberlove’ vermeld. In de ogen van de commissie geeft ook het lesmateriaal de laatste stand van zaken op het vakgebied weer. In elk studiejaar wordt aandacht besteed aan praktische academische vaardigheden. In het eerste jaar komen onderzoek en academische reflectie expliciet aan de orde in de practica ‘Mondelinge en Schriftelijke Vaardigheden’ en ‘Literatuuronderzoek’. Daarnaast komen de verschillende kwalitatieve en kwantitatieve methodes van communicatiewetenschappelijk onderzoek aan bod in de vakken ‘Methoden van Communicatieonderzoek-I (MCO-I)’ en het ‘Practicum Empirische Onderzoeksvaardigheden’. In het tweede jaar verdiepen de studenten deze kennis in MCO-II. Vervolgens worden de academische vaardigheden in de praktijk geoefend en getoetst in het ‘Leeronderzoek’. Ten slotte is er in het derde jaar gelegenheid om het geleerde toe te passen in de bachelorthesis van 10 ECTS-studiepunten en de stage van 20 ECTSstudiepunten, waarbij de student in opdracht van een instelling een kleinschalig onderzoek uitvoert. Uit de cursusomschrijvingen blijkt dat de academische vaardigheden worden geleerd en getoetst in een communicatiewetenschappelijke context. Dat betekent dat onderzoeksvaardigheden (werken met SPSS, doen van literatuuronderzoek, verrichten van inhoudsanalyse, et cetera) worden geleerd in het verlengde van en integraal verbonden met communicatiewetenschappelijke vraagstukken. In het programma is ruimte voor de beroepspraktijk opgenomen. Zo wordt in de cursus ‘Externe Communicatie’ aandacht besteed aan de communicatie van overheidsorganisaties en commerciële organisaties. Verder is een stage een verplicht onderdeel van het curriculum. De studiegids geeft aan dat de stage tot doel heeft dat de student op academisch niveau inzicht verwerft in en ervaring opdoet met praktische werkzaamheden. De relatie met de praktijk komt ook tot uiting in de diverse centra voor kennisontwikkeling en -uitwisseling die gerelateerd zijn aan het onderzoeksinstituut. Deze centra worden in de zelfstudie geëxpliciteerd. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docententeam is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en participeert in diverse onderzoeksprogramma’s van de Amsterdam School of Communications QANU / Communicatiewetenschap
81
Research (ASCoR). Deze onderzoeksthema’s worden door de docenten in de seminars aantoonbaar aan de orde gesteld. Hierdoor komt het onderzoek expliciet in het onderwijs tot uiting. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. In de seminars nemen de studenten kennis van de laatste wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot de specialisatie, waarbij de onderwerpen jaarlijks veranderen. De seminars hebben een onderzoekscomponent die gericht is op de actualiteit. In de zelfstudie worden enkele recente onderwerpen van seminars beschreven. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een vertaling van actuele wetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd. De opbouw van de onderzoeksvaardigheden wordt in de masteropleiding voortgezet, met de nadruk op meer individuele oefening. In de seminars wordt aandacht besteed aan het doen van onderzoek en in de scriptie van 20 ECTS-studiepunten moet de student laten zien dat hij/zij grondige kennis en inzicht heeft in de theorieën, bevindingen, methoden en technieken van een der specialisaties binnen de Communicatiewetenschap. Ook wordt de vaardigheid in het schriftelijk rapporteren van de eigen onderzoeksbevindingen verder geoefend. In de seminars wordt expliciet een verband met de beroepspraktijk gelegd, onder meer door middel van voorbeelden uit de praktijk. De in de zelfstudie beschreven onderwerpen van de seminars geven blijk van het verband met de actuele beroepspraktijk. De relatie met de praktijk komt eveneens tot uiting in de diverse centra voor kennisontwikkeling en -uitwisseling die gerelateerd zijn aan het onderzoeksinstituut, waarvan in de zelfstudie een opsomming is gemaakt. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelorals het masterprogramma voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een WO-opleiding. (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen beide opleidingen sprake is van een nauwe aansluiting met het (lopend) onderzoek binnen de wetenschappelijke staf. De in beide opleidingen geprogrammeerde seminars en het hierbij inzetten van aio’s (assistenten in opleiding) geven hier blijk van. Ook het gegeven dat publicaties van de docenten onderdeel van het lesmateriaal zijn, draagt bij aan de goed ontwikkelde interactie tussen onderzoek en onderwijs. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele theorieën op een zeer degelijke wijze onderdeel uitmaken van de onderwijsprogramma’s. Daarbij is in de ogen van de commissie het lesmateriaal van beide opleidingen actueel en conform hetgeen bij een opleiding op dit vakgebied verwacht mag worden. (c) Voorts heeft de commissie aan de hand van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er ruim voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten. (d) Tot slot stelt de commissie vast dat er ruim voldoende praktijkgerichte elementen in de programmaonderdelen zijn opgenomen die goed zichtbaar zijn bij de seminars en de stage. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
82
QANU / Communicatiewetenschap
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen De zelfstudie beschrijft de bacheloropleiding aan de hand van de geformuleerde eindtermen op het gebied van kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes, en beschrijft op welke wijze deze tot uitdrukking komen in de programmaonderdelen. Wat betreft de eindtermen op het gebied van kennis en inzicht is dit onder meer geconcretiseerd in de eerstejaarscursussen die studenten een basiskennis van methoden van communicatieonderzoek aanbieden. In het tweede en derde bachelorjaar wordt de kennis van methoden en technieken uitgebreid en wordt ook kennisverbreding op het gebied van communicatieadvies, informatie en communicatie-technologie, en communicatie-ethiek gerealiseerd. De eindkwalificaties voor vaardigheden worden geconcretiseerd in enkele specifieke programmaonderdelen die primair gericht zijn op het leren van vaardigheden. In het eerste bachelorjaar wordt een start gemaakt met het onderwijs in mondelinge en schriftelijke vaardigheden, de vaardigheid in het zoeken en verwerken van literatuur en het oefenen van de onderzoeksvaardigheden. In de seminars worden verschillende vaardigheden geïntegreerd geoefend, door bijvoorbeeld het schrijven van een wetenschappelijk betoog voor het eindpaper. Het opzetten en uitvoeren van een eenvoudig onderzoek, komt aan de orde tijdens het ‘Leeronderzoek’ en in beperkte mate bij de stage. Aan de eindkwalificaties gericht op attitude wordt expliciet aandacht besteed in de cursussen ‘Communicatie-ethiek’, ‘Communicatieadvies’ en ‘Communicatiebeleid’, door studenten de gelegenheid te bieden zich te verdiepen in de ethiek van de beroepsuitoefening, alsook in de maatschappelijke rol van de communicatiewetenschapper. Deze programmaonderdelen hebben onder meer als doel bij studenten een kritische en analytische houding te ontwikkelen ten aanzien van de normatieve aspecten van communicatievraagstukken. In de zelfstudie beschrijft ook de masteropleiding aan de hand van de geformuleerde eindtermen op het gebied van kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes op welke wijze deze tot uitdrukking komen in de programmaonderdelen. Wat betreft de eindkwalificaties van kennis en inzicht is het programma gericht op verder verdiepen, toepassen en toespitsen van de kennis en inzicht via een door de student gekozen specialisatie. De zelfstudie geeft aan dat alle geformuleerde eindkwalificaties op geïntegreerde wijze in de masterseminars en de scriptie aan de orde komen. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de eindkwalificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De commissie heeft geconstateerd dat deze leerdoelen toetsbaar geformuleerd zijn. De commissie is van oordeel dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de inhoudelijke aspecten van de programmaonderdelen en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties.
QANU / Communicatiewetenschap
83
De deeltijdprogramma’s voor de bachelor- en masteropleiding zijn opgezet als respectievelijk een zesjarige en tweejarige opleiding. De opleidingen bieden geen avondonderwijs aan. De commissie heeft vastgesteld dat de deeltijd- en voltijdprogamma’s geheel dezelfde onderdelen bevatten. De commissie is dan ook van mening dat deeltijdstudenten dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken als voltijdstudenten. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving in de zelfstudie van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate wijze is uitgevoerd. Het brede profiel, zoals deze is neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, komt helder tot uitdrukking in de programma’s. Met name de bacheloropleiding slaagt erin het brede profiel met programmaonderdelen zoals de bachelorseminars en het leeronderzoek op een buitengewoon uitmuntende wijze in het programma vorm te geven. Hiermee stijgt het bachelorprogramma volgens de commissie op dit facet significant uit boven de standaarden van basiskwaliteit. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het realiseren van de eindkwalificaties valt daarmee in voldoende mate te identificeren, waarmee de commissie concludeert dat de opzet van de opleidingen voltijd- en deeltijdstudenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de eindkwalificaties te bereiken. Tevens is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en de programma’s op een adequate manier is uitgewerkt en dat de inhoud van de programma’s een juiste concretisering is van de eindkwalificaties. De commissie is van oordeel dat het masterprogramma door de nieuwigheid van de opleiding nog ontoereikend gestalte heeft gekregen om op dit punt te kunnen vaststellen dat het programma significant het basisniveau ontstijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen De bacheloropleiding geeft in de zelfstudie aan dat de curriculumopbouw langs een aantal lijnen vorm krijgt, waarbij breedte in het programma het doel is. Deze lijnen zijn (1) ontwikkeling onderzoeksvaardigheden, (2) training in algemene academische vaardigheden, (3) inhoudelijke samenhang en opbouw, (4) reflectie en (5) beroepspraktijk. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden verwerft de student na een kennismaking met de structuur en opbouw van een onderzoek in ‘Practicum Mondelinge en Schriftelijke Vaardigheden’ (PMSV) en kennis van methoden en technieken in MCO-I. Deze kennis wordt vervolgens toegepast in een eigen onderzoek op basis van een dossier in het ‘Practicum Empirische Onderzoeksvaardigheden‘ (PEOV). MCO-II bouwt voort op de stof van MCO-I en deze kennis kan weer gebruikt worden tijdens het ‘Leeronderzoek’. Door deze opbouw zijn ingangsvoorwaarden noodzakelijk. MCO-II mag niet gevolgd worden als MCO-I niet is gehaald en aan het ‘Leeronderzoek’ mag de student pas deelnemen na afronding van MCO-II. Een tweede lijn heeft te maken met een training in algemene academische vaardigheden. Instructie en oefening in het formuleren van een schriftelijke rapportage en het geven van een 84
QANU / Communicatiewetenschap
mondelinge presentatie krijgen de studenten bij PMSV en dit komt terug in de andere practica in het eerste jaar. Ook in de bachelorseminars schrijven studenten papers en geven presentaties. Het ‘Leeronderzoek’ wordt behalve met een onderzoeksverslag ook afgesloten met (poster)presentaties. Een andere academische vaardigheid is het raadplegen van relevante bronnen. Het ‘Practicum Literatuuronderzoek’ biedt de student kennis van en inzicht in het gebruik van diverse soorten publicaties die voor communicatiewetenschap relevant zijn (boeken, artikelen, dagbladen, vakliteratuur, internetdocumenten, statistieken). Ook leert de student om te gaan met diverse literatuurzoeksystemen waarbij veel aandacht wordt besteed aan de nieuwste elektronische ontsluitingssystemen. Daarnaast leert de student een wetenschappelijk verslag te schrijven over de zelf gevonden literatuur. Deze kennis en vaardigheden komen weer terug bij het schrijven van papers in latere modules (bijvoorbeeld bij de bachelorseminars) en het schrijven van de bachelorscriptie. In de derde plaats is er sprake van een inhoudelijke samenhang en opbouw. Met het verkrijgen van kennis over communicatiewetenschappelijke theorieën, stromingen en empirische bevindingen wordt gestart in de ‘Inleiding Communicatiewetenschap’ (ICW) en verder uitgebouwd in andere programmaonderdelen, met name in de modulen: ‘Communicatiebeleid’ (CB), ‘Media Economie’ (ME), ‘Interne Communicatie’ (IC) en ‘Externe Communicatie’ (EC). Ook de tweedejaars module ‘Internet, Communicatie en Technologie’ (ICT) past, met de specifieke aandacht voor nieuwe eigentijdse communicatiemedia, in deze inhoudelijke lijn. Dit zijn alle verplichte onderdelen van het bachelorprogramma. In de aangeboden bachelorseminars, waaruit de student er vier kan kiezen, wordt die kennis verder verdiept met betrekking tot specifieke thema’s. Eén van deze thema’s kan vervolgens worden gekozen om in de bachelorthesis nog verder op in te gaan. In de vierde plaats is er ook nog een reflectieve lijn in modules waarbinnen op eerder verworven kennis wordt gereflecteerd. Deze komt vooral tot uitdrukking in de modules ‘Wetenschaps-filosofie’ (WF), ‘Communicatie ethiek’ (CE) en ‘Communicatie advies’ (CA). In deze modules worden de studenten gestimuleerd tot reflectie op wetenschappelijke en maatschappelijke kwesties en dilemma’s. Tot slot is er ook samenhang gecreëerd bij het voorbereiden van studenten op een beroepspraktijk. Bij ‘Communicatieadvies’ (CA) worden studenten voorbereid op situaties die ze tijdens hun stage tegen kunnen komen. Er is aandacht voor de samenhang tussen theorie, advies en praktijk. Hoogleraren komen bijvoorbeeld vertellen over hun adviespraktijken. Bij dit vak krijgen studenten een bepaalde mate van attitude, kennis en vaardigheden aangereikt die onder meer toepasbaar zijn in de stage en later in een loopbaan in de communicatie-adviessector. De opleiding kent een keuzeruimte van 30 studiepunten. Er zijn keuzevakken mogelijk van 5 en 10 ECTS-studiepunten. Het onderwijsinstituut biedt zelf ook een aantal keuzevakken aan. Studenten worden echter gestimuleerd, ter verbreding van hun kennis en vaardigheden, vakken bij andere opleidingen te doen. De opleiding heeft een aantal voorwaarden geformuleerd om de samenhang binnen de keuzeruimte en binnen het programma te waarborgen. Zo mag de student de keuzevakken volgen als tenminste 30 ECTS-studiepunten van het eerste jaar is afgerond, waaronder ICW. Ook raadt de opleiding aan, in plaats van losse keuzevakken, een minor van 30 EC te doen bij een andere opleiding. De minor kan ook dienen als oriëntatie of voorbereiding op een andere masteropleiding. Binnen de keuzeruimte mag slechts 10 ECTSstudiepunten ingevuld worden met eerstejaarsvakken. Toestemming van de Examencommissie is bij invulling van de keuzeruimte niet nodig, mits de opvulling een minor of aanbevolen keuQANU / Communicatiewetenschap
85
zevak betreft. Deze lijst met vakken is opgenomen in de studiegids en de commissie heeft hier kennis van genomen. De bacheloropleiding kent ook nog de mogelijkheid een individueel en vrij onderwijsprogramma samen te stellen uit de onderwijseenheden die aan de UvA worden verzorgd. Voor het volgen van een vrij programma is de toestemming van de Examencommissie vereist. De Examencommissie stelt als voorwaarde dat er maximaal 80 ECTS-studiepunten buiten de opleiding mogen worden gevolgd. Verplichte onderdelen zijn alle eerstejaarsvakken, MCO-II, Leeronderzoek (LO), een bachelor seminar, WF en de thesis. De commissie heeft kennis genomen van het gegeven dat regelmatig overleg plaatsvindt met de docenten en de bachelorcoördinator. Op deze wijze heeft de bachelorcoördinator het overzicht van wat er in de verschillende programmaonderdelen gebeurt en wordt de samenhang bevorderd. Ook in de brede programmering van de onderdelen in de masteropleiding is een opbouw aangebracht. De samenhang van het programma vindt zijn basis in het centraal stellen van één van de specialisaties. Door seminars en scriptie binnen een track te kiezen wordt samenhang in het individuele onderwijspakket gebracht. Twee van de vier seminars moeten gekozen worden uit het aanbod van de gekozen track. Bovendien kan de student pas met de scriptie beginnen nadat twee seminars zijn afgerond en moet het scriptieonderwerp aansluiten op de gekozen specialisatie. De masterseminars bouwen voort op de kennis en vaardigheden die studenten tijdens de bacheloropleiding hebben opgedaan. De opleiding heeft echter bewust voor een niet cumulatieve opbouw van kennis en vaardigheden in het masterprogramma gekozen, om zo de flexibiliteit voor studenten zo groot mogelijk te houden. Dit gaat in de ogen van de commissie echter niet ten koste van de diepgang. Tijdens het bezoek heeft de commissie de indruk gekregen dat veel studenten erg positief zijn over de ruime keuzevrijheid in het programma en het brede aanbod van seminarthema’s. De coördinatie en het toezicht van de samenhang valt onder de directe verantwoordelijkheid van de onderwijsdirecteur. Hierbij speelt het overleg tussen docenten een belangrijke functie bij het voorkomen van overlap tussen de specialisaties en de seminars. Tijdens het bezoek heeft de commissie kennis genomen van de plannen om in de masteropleiding één verplicht onderdeel voor de seminars in het eerste studieblok op te nemen. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat in het bachelorprogramma veel aspecten van de brede discipline worden aangeraakt. Dit staat de inhoudelijke samenhang van het programma echter niet in de weg. Het bachelorprogramma is parallel opgebouwd en de programmaonderdelen hebben een cumulatief karakter. Daarbij wordt de inhoudelijke samenhang bewaakt door de invoering van afhankelijkheid van een aantal vakken middels toelatingsvoorwaarden. Hierdoor wordt gegarandeerd dat programmaonderdelen voortbouwen op kennis uit andere onderdelen. Een ander aspect van het brede curriculum is dat er veel keuzemogelijkheden in het programma zijn opgenomen. De invulling van de keuzeruimte is op een doordachte wijze vormgegeven. Er zijn voldoende randvoorwaarden door de opleiding gecreëerd die de samenhang, zowel binnen de keuzeruimte als binnen het curriculum, garanderen. Studenten zijn positief over de ruime keuzemogelijkheden binnen de opleidingen. In het masterprogramma wordt samenhang gecreëerd door de keuze voor een specialisatie die tot uitdrukking komt bij de masterseminars en het scriptieonderwerp. In de ogen van de commissie zou het opnemen van een verplicht vak in het curriculum de gemeenschappelijkheid van de verschillende te volgen programma’s ten goede komen. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat 86
QANU / Communicatiewetenschap
de opbouw van het studieprogramma van de bachelor- en masteropleiding door het gebruik van inhoudelijke lijnen overzichtelijk en samenhangend is vormgegeven. In de ogen van de commissie is na de vorige visitatie hard gewerkt om het (toen nog ongedeelde) programma aan te passen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in twee semesters en vier blokken. De totale geprogrammeerde studielast van de bacheloropleiding bedraagt 180 ECTS-studiepunten en is evenwichtig verdeeld over de studiejaren, semesters en perioden. De programmaonderdelen zijn opgebouwd uit eenheden van 5 ECTS-studiepunten (= 140 uur). De norm voor de hoeveelheid te verwerken tentamenliteratuur is in de bacheloropleiding 140 pagina’s per studiepunt. Het programma kent een aantal kenmerken waardoor de opleiding qua theoretische studielast evenwichtig is opgebouwd. MCO-I is naar aanleiding van evaluatieresultaten in 2003-2004 uitgebreid en verzwaard. De studenten ervaren de methoden- en techniekenvakken niet als enorme struikelvakken. Men geeft aan dat dergelijke vakken te halen zijn, mits het studieprogramma gevolgd wordt. Uit de slaagpercentages komt echter naar voren dat MCO-II een struikelblok is. Om de studenten te stimuleren evenwichtiger te studeren, wil de opleiding voor dit vak een beperkt aantal tentamenherkansingen per jaar invoeren. Verder overlegt de bachelorcoördinator met docenten die parallel onderwijs geven. Dat overleg moet er toe bijdragen dat studielast evenwichtig over de onderwijsperiode is verdeeld. De studielast wordt in voldoende mate gemonitored middels verschillende evaluatie-instrumenten. Uit de evaluatieresultaten blijkt dat de gerealiseerde studielast van studenten structureel minder is dan de geprogrammeerde studielast. Bij veel vakken wordt minder dan 50% van de formele studietijd gerapporteerd. Om de studielast van buitenlandse opleidingen te bepalen, maken de opleidingen gebruik van equivalentietabellen en worden de puntensystemen van buitenlandse partneruniversiteiten bijgehouden. Er is sprake van een harde knip tussen de bachelor- en de masteropleiding. Dit wil zeggen dat instroom naar de masteropleiding alleen mogelijk is als het bachelordiploma gehaald is. Om studievertraging te voorkomen zijn er per studiejaar twee instroommomenten voor de masteropleiding. De norm voor de hoeveelheid te verwerken tentamenliteratuur is in de masteropleiding 170 pagina’s per studiepunt. Tijdens het bezoek heeft de commissie enkele signalen ontvangen dat de bachelorseminars kunnen verschillen in moeilijkheid. Ook kan het bij de masterseminars voorkomen dat een QANU / Communicatiewetenschap
87
populaire seminar snel vol zit, waardoor bij het wachten op de volgende ronde een studievertraging van zes maanden kan ontstaan. Beoordeling De commissie heeft geconstateerd dat uit evaluaties blijkt dat studenten structureel minder uren aan de programmaonderdelen besteden dan de geprogrammeerde studielast. In de zelfstudie wordt eveneens vastgesteld dat de geprogrammeerde studielast niet overeen komt met de gerealiseerde studielast. De commissie deelt deze zorg en beschouwt de gerealiseerde studielast in de bacheloropleiding als structureel onder de maat. Een aantal studenten heeft de zorg uitgesproken dat de studievoortgang in gevaar kan komen doordat voor sommige programma-onderdelen van het bachelorcurriculum een beperkt aantal plaatsen beschikbaar zijn. De commissie deelt deze zorg en beschouwt dit als een onnodig struikelblok in het programma. De commissie heeft hierbij meegewogen dat een student elk bachelorseminar dat wordt aangeboden kan gebruiken als onderdeel van het pakket van vier seminars dat onderdeel uitmaakt van de bacheloropleiding. Anderzijds is het redelijk te stellen dat een student de specialisatie zou moeten kunnen volgen waarvoor hij/zij eventueel naar de Universiteit van Amsterdam is gekomen. De commissie is medegedeeld dat deze ontwikkeling een direct gevolg is van de recente bezuinigingen, die ongelijke gevolgen voor de bezetting in de verschillende specialisaties heeft gehad. De bovenstaande problemen blijven de masteropleiding bespaard. De resterende problemen omtrent de inschrijving bij de masterseminars beschouwt de commissie als niet onoverkomelijk en zijn kleiner in omvang. Studenten hebben immers een tweede mogelijkheid om zich in te schrijven en bovendien doen de problemen zich minder voor. De commissie is dan ook van oordeel dat de masteropleiding studeerbaar is. De bachelopleiding beschouwt de commissie op dit aspect als onvoldoende. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Tot de bacheloropleiding Communicatiewetenschap worden toegelaten zij die in het bezit zijn van een VWO-diploma met wiskunde A. Aangezien vanaf 2001 wiskunde A in alle VWOprofielen is opgenomen, worden alle studenten met een VWO-diploma toegelaten. Studenten met een VWO-diploma zonder wiskunde A of B worden toegelaten tot de opleiding als ze met een certificaat kunnen aantonen over de vereiste kennis te beschikken. Studenten met een HBO-propedeuse krijgen van de Examencommissie het dringende advies het kennisniveau voor wiskunde zelf bij te spijkeren, aangezien in de opleiding kennis op VWO-niveau wordt verondersteld. De zelfstudie geeft een beschrijving van de instroomaantallen van de afgelopen jaren en van de samenstelling van de studentenpopulatie, naar geslacht en achtergrond opleiding. Bij de opleiding is tot aan de vorige visitatie een stijgende lijn van het aantal eerstejaars zichtbaar. In 2000-2001 is de instroom flink gekrompen; het aantal eerstejaars is met 67% ten opzichte van 88
QANU / Communicatiewetenschap
het voorafgaande jaar afgenomen. De laatste jaren is de populariteit van de UvA toegenomen. In het jaar 2004-2005 was de instroom hoger dan het voorgaande jaar, waarmee circa 58% van de Communicatiewetenschapstudenten in Nederland de studie aan de UvA begon. De opleiding geeft aan dat de VWO-instroom in 2003-2004 is gedaald, maar dat dit door een sterke instroom van HBO-studenten gecompenseerd wordt. De opleiding schrijft de toename van de HBO-instroom van de laatste jaren toe aan de invoering van de bachelor- masterstructuur en de verbeterde voorlichting voor deze doelgroep. Zie voor de instroomgegevens bijlage 5. Hier zijn gecombineerde instroomgegevens van de doctoraal- en de bacheloropleiding te vinden. Van de masteropleiding Communicatiewetenschap zijn (nog) geen instroomgegevens bekend. Het beeld van de commissie is dat in het algemeen weinig eerstejaars studenten aansluitingsproblemen hebben. Daar waar problemen optreden, biedt het systeem van studiebegeleiding de mogelijkheid deze te ondervangen. Studenten met een bachelordiploma Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam, Radboud Universiteit, Universiteit van Twente en de Vrije Universiteit worden direct tot de masteropleiding toegelaten. Studenten met een andere wetenschappelijke bachelordiploma zullen een deficiëntieprogramma moeten volgen. De inhoud van dit programma is afhankelijk van de achtergrond van de bacheloropleiding. Studenten die een inhoudelijk nauw verwante HBO-opleiding hebben afgerond, kunnen een premaster traject van 60 ECTS-studiepunten doorlopen. Anderen met een HBO-diploma worden naar het premastertraject van 90 ECTS-studiepunten verwezen. Met deze verkorte opleiding kunnen zij doorstromen in de masteropleiding. Tijdens het bezoek heeft de commissie enkele signalen ontvangen dat studenten met een premaster-achtergrond aansluitproblemen kunnen hebben. De problemen worden opgevangen door het systeem van studiebegeleiding en/of door de individuele docenten (zie ook F16). De opleidingen hebben de beschikking over een aantal op instellingsniveau georganiseerde voorlichtingsactiviteiten, zoals deelname aan de landelijke studiebeurs, het bieden van de mogelijkheid tot proefstuderen, het afleggen van schoolbezoeken en voorlichten via de website. In de zelfstudie staat beschreven dat bij iedere vorm van voorlichting informatie gegeven wordt over de inhoud van het programma en welke inhoudelijke thema’s de opleidingen wel en niet behandelen. Ook het arbeidsmarktperspectief is een terugkerend onderwerp in de voorlichting. Zie voor de instroomgegevens bijlage 5. Van de masteropleiding Communicatiewetenschap zijn (nog) geen instroomgegevens bekend. Beoordeling De commissie stelt vast dat potentiële instromende studenten op een adequate wijze worden voorgelicht over het profiel van de opleidingen. De commissie is van oordeel dat de omvang van de signalen omtrent de aansluitproblemen van studenten met een premaster-achtergrond te beperkt is om te betrekken in haar oordeel en hecht meer waarde aan de aansluiting van reguliere studenten, die adequaat verloopt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. QANU / Communicatiewetenschap
89
Aanbeveling De opleidingen zijn populair onder studenten met een HBO-achtergrond. Toelating van studenten met een HBO-diploma vindt op adequate wijze plaats. Desalniettemin adviseert de commissie om te onderzoeken of gesignaleerde aansluitproblemen bij een aantal van deze studenten van systematische aard zijn en zonodig actie te ondernemen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Communicatiewetenschap omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Communicatiewetenschap omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen Om de geformuleerde doelstellingen te realiseren, werken de opleidingen volgens een didactisch concept met de volgende drie uitgangspunten. In de eerste plaats is er sprake van een duidelijke lijn van minder naar meer zelfstandig studeren. In het eerste bachelorjaar, en dan met name nog in het eerste blok, is er sprake van intensieve begeleiding en een hele duidelijke expliciete structuur. Geleidelijk aan wordt in toenemende mate meer zelfstandigheid van studenten verwacht. In het tweede en derde jaar wordt de begeleiding wat minder intensief. In beide opleidingen moeten studenten eigen keuzes maken. De structurering die door de opleidingen is aangebracht kan hen daarbij helpen. In de bacheloropleiding moet de student bijvoorbeeld kiezen uit een aantal bachelorseminars en kan men kiezen voor een minor bij een andere opleiding of voor losse keuzevakken elders al dan niet aangevuld met keuzevakken die de opleiding zelf aanbiedt. In de masteropleiding is de student in staat om zelfstandig een vanuit zijn/haar perspectief samenhangende verzameling van seminars te kiezen, evenals een aansluitend scriptieonderwerp. Een tweede belangrijk uitgangspunt is de noodzaak om interne samenhang aan te brengen in het programma zodat studenten de programmaonderdelen niet als losstaand ervaren (zie ook F6). De opleidingen geven in de zelfstudie aan dat de verzelfstandiging van de opleidingen in een onderwijsinstituut hierin een positieve factor is geweest. 90
QANU / Communicatiewetenschap
Tot slot is de variatie in onderwijsvormen een belangrijk uitgangspunt van het didactisch concept. De onderwijsvormen die gebruikt worden, zijn; • • •
•
hoorcolleges, die worden gebruikt om collectief kennis bij te brengen en studenten te motiveren; practica, waarbij tijdens de bijeenkomst geoefend wordt met de stof; begeleiding- en werkgroepen; deze werkvorm wordt in combinatie met het hoorcollege gebruikt, in de wekelijkse bijeenkomst wordt dieper ingegaan op de stof en wordt hulp geboden bij het bestuderen van de voorgeschreven leerstof. In de groepen worden naast kennis en inzicht ook vaardigheden aangeleerd; (sub)groepjes waarin studenten zelfstandig onderzoek leren doen. Dit gebeurt in alle leerjaren maar vooral in het ‘Practicum Empirische Onderzoeksvaardigheden’ en het ‘Leeronderzoek’. Tijdens de (onderzoeks)stage wordt de student geacht zelf een onderzoek uit te voeren in opdracht van of gericht op de stage-instelling.
Wat betreft de begeleiding- en werkgroepen wordt naast ‘fysieke’ bijeenkomsten sinds 20032004 bij enkele vakken (‘Informatie, Communicatie en Technologie (ICT)’, ‘Wetenschaps-filosofie’ en ‘Communicatie Ethiek’) geëxperimenteerd met begeleiding door middel van virtuele begeleidingsgroepen via BlackBoard. Hierbij gaan studenten op eigen initiatief met elkaar in discussie over aspecten van een cursus. De zelfstudie geeft aan dat de vervanging van ‘fysieke’ door ‘virtuele’ werkgroepen bij ICT en bij ‘Wetenschapsfilosofie’ is geëvalueerd om na te gaan in hoeverre dit negatieve consequenties had voor de onderwijskwaliteit. Bij ICT is op basis van dit onderzoek - na eerst een volledige vervanging van alle ‘fysieke’ werkgroepen - geëxperimenteerd met een gedeeltelijke vervanging. Op grond van de laatste ervaringen is echter voor volgend jaar bij ICT weer gekozen voor een hoorcollege met werkgroepen die uitsluitend ‘virtueel’ functioneren. Bij ‘Wetenschapsfilosofie’ en ‘Communicatie Ethiek’ zullen ‘fysieke’ werkgroepen worden gehandhaafd. Tijdens het bezoek heeft de commissie kennis genomen dat studenten over het algemeen positief zijn over de virtuele werkgroepen, maar dat het voor de docenten geen vermindering in de onderwijsbelasting oplevert. Overige programmaonderdelen worden ook ondersteund met BlackBoard. Zo is het mogelijk om organisatorische informatie te verstrekken en de sheets van het hoorcollege en ander schriftelijk materiaal te publiceren. Wat betreft het in groepsverband leren doen van zelfstandig onderzoek, heeft de commissie tijdens het bezoek kennis genomen van de effecten van bezuinigingen op deze werkvorm (zie ook F14). Door recente bezuinigingen en de toenemende studentenaantallen blijkt dat docenten die betrokken zijn bij dergelijke werkvormen, over steeds minder tijd beschikken om een groepje te begeleiden. In de zelfstudie presenteert de bacheloropleiding een overzicht van het programma met per vak de werkvorm en het aantal contacturen. Ook geeft de opleiding de verdeling van de contacturen en uren zelfstudie per bachelorjaar over 2003-2004 aan. In het overzicht is ook het individueel bestuderen en schrijven van teksten, tot het in een groepje voorbereiden van presentaties, et cetera opgenomen. Uit deze overzichten is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept. Zo blijkt uit de informatie dat 83% van de studieactiviteiten uit zelfstudie bestaat. Uit de verdeling tussen de jaren blijkt dat in de loop van het programma sprake is van een toename in het aantal uren zelfstudie. De opleiding geeft wel aan dat de omvang van het aantal contacturen in het tweede en derde jaar niet nauwkeurig is aan te geven, aangezien er voor 30 ECTS-studiepunten aan keuzevakken is geprogrammeerd. QANU / Communicatiewetenschap
91
Uit de Studenten Tevredenheidsmonitor van 2003 blijkt dat studenten over het geheel genomen tevreden zijn over het aantal contacturen. Anderzijds heeft de commissie tijdens het bezoek van een aantal studenten en alumni te horen gekregen dat men het jammer vindt dat er weinig contacturen zijn. Dit wordt over algemeen toegeschreven aan de recente bezuinigingen. De zelfstudie geeft aan dat de stage binnen het bachelorprogramma studenten de mogelijkheid biedt op academisch niveau inzicht te verwerven en ervaring op te doen met praktische werkzaamheden die relevant zijn voor de studie. Tijdens de stage kunnen studenten kennis en vaardigheden die tijdens de studie zijn opgedaan in de praktijk toepassen. De stage biedt de studenten ook een eerste oriëntatie op de arbeidsmarkt. Tijdens de stage moet een beperkt onderzoek worden uitgevoerd. Voor het uit te voeren stageonderzoek zijn er twee mogelijkheden: ofwel de student doet een onderzoek in opdracht van de stage-instelling of de stage-instelling zelf is het onderzoeksobject. De omvang en kwaliteit van het onderzoek dat binnen een stage wordt uitgevoerd, wisselt volgens de opleiding sterk. Dit komt mede doordat niet bij alle stage-instellingen de optimale mogelijkheden en begeleiding voor een onderzoek aanwezig zijn. De docent die de stage begeleidt heeft in de regel drie besprekingen met de student. In het definitieve voorstel wordt naast de beschrijving van de stagewerkzaamheden en de leerdoelen, ook de onderzoeksopzet uitgewerkt. Na de beoordeling van het definitieve voorstel wordt een grote mate van zelfstandigheid van de student verwacht en is de student voor de inhoudelijke begeleiding van de stage en het stage-onderzoek aangewezen op de supervisor vanuit de stage-instelling. Ook in de zelfstudie van de masteropleiding wordt een overzicht van het programma gepresenteerd met per vak de werkvorm(en) en het aantal contacturen. Ook geeft de opleiding de verdeling van de contacturen en uren zelfstudie voor de studiejaren 1998-1999, 2001-2002 (ongedeelde opleiding) en 2003-2004. In 2003-2004 was 95% van het aantal studie-uren gereserveerd voor zelfstudie. Binnen de masterseminars wordt voornamelijk gewerkt in een vorm van onderwijs waarbij studenten individueel of in kleine groepjes zelfstandig opdrachten uitvoeren onder begeleiding van een docent. Beoordeling Op grond van de informatie uit de zelfstudie en de gevoerde gesprekken is de commissie van oordeel dat het didactische concept een pragmatisch karakter heeft. Dit resulteert in de omstandigheid dat de mate van zelfstudie in belangrijke mate afhankelijk is van de formatie van het personeel. De commissie merkt op dat in het bachelorprogramma betrekkelijk veel ruimte is gereserveerd voor zelfstudie. Het aantal contacturen in het tweede en derde bachelorjaar is aan de magere kant. In de ogen van de commissie heeft de afgelopen jaren bij het bepalen van de werkvormen, het zetten van de tering naar de nering een grotere rol gespeeld dan de didactische uitgangspunten. De commissie is medegedeeld dat het nieuwe allocatiemodel geen verdere krimp in de personele formatie met zich mee brengt en gaat ervan uit dat bij het uitvoeren van het nieuwe allocatiemodel de didactische uitgangspunten weer meer gewicht in de schaal zullen leggen (zie F14). Voorts zijn de inrichting van het leerproces en de didactische uitgangspunten vanuit de doelstellingen deugdelijk opgebouwd. In deze context en gezien het bovenstaande is de commissie dan ook alles overwegende van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. 92
QANU / Communicatiewetenschap
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen Om de realisering van de leerdoelen te kunnen beoordelen en toetsen, wordt bij beide opleidingen gebruik gemaakt van verschillende instrumenten: opdrachten, verslagen, werkstukken en schriftelijke tentamens. In de opleidingen worden de modulen die als onderwijsvorm een hoorcollege kennen, afgerond met een schriftelijk tentamen. Voor het opstellen van een schriftelijk tentamen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo worden altijd open vragen gesteld en moet er sprake zijn van variatie in het type vragen en de stof. Tentamens worden altijd met een team van docenten nagekeken, waarbij gebruik wordt gemaakt van toetscriteria en modelantwoorden. Bij cursussen waarbij gebruik wordt gemaakt van werkgroepen of practica, zoals de seminars, vindt de toetsing plaats met behulp van schriftelijke opdrachten en een beoordeling van de participatie tijdens de les en de presentatie. Om een uniform toetsingbeleid te genereren wordt bij het beoordelen van opdrachten regelmatig overleg gevoerd. Voor de masterseminars geldt daarbij dat er voor elk seminar door de verantwoorde docent een werkboek wordt gemaakt waarin de criteria voor beoordeling zijn vastgelegd. De stage wordt afgerond met een stageverslag dat aan een tevoren vastgesteld format moet voldoen. Studenten worden bij de bachelor- en masterscriptie individueel begeleid en beoordeeld door een docent. De masterscriptie is de toets voor het bereiken van de eindkwalificaties. De beoordeling van de scripties wordt getoetst door een commissie van twee hoogleraren en een ander staflid. Tijdens het bezoek is gebleken dat de verschillende betrokkenen over het algemeen positief zijn over deze opzet. Er is een algemeen tentamenreglement opgesteld dat toegankelijk is op het internet. In het Onderwijs- en Examenregelement (OER) staat aangegeven dat de uitslag van het tentamen binnen 28 dagen bekend moet zijn. In 2003-2004 is voor eerste en tweedejaars vakken een systeem van snel, collectief nakijken van schriftelijk werk met succes ingevoerd, in de regel zijn de voorlopige resultaten binnen een week bekend. Studenten kunnen de (voorlopige) cijfers zien op het zogenoemde BlackBoard (BB) van het betreffende vak. Kort daarop is de inzage in het beoordeelde tentamen. Uit gesprekken met studenten blijkt dat deze praktijk gewaardeerd wordt. Na de inzage en het eventueel verwerken van bezwaarschriften worden de definitieve cijfers door de administratie verwerkt. De student krijgt daarover bericht via Studieweb. Tijdens het bezoek van de commissie hebben de studenten aangegeven tevreden te zijn over de snelheid van de uitgebreide en duidelijke feedback op hun werk. Ook de rol van de Examencommissie is in het OER vastgelegd. De Examencommissie bewaakt naast de toetsing van de leerdoelen, ook de uitvoering van de toetsregelingen. Tijdens het bezoek is bij de commissie een beeld ontstaan van een vrij re-actieve Examencommissie. De commissie heeft van de toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Van de toetsen van twee bachelorvakken heeft de commissie, aan de hand van aanvullende informatie, een uitvoerige additionele analyse gemaakt. De informatie bestond uit de opgaven, het antwoordmodel, de norm, de slaagpercentages van 2004-2005 en 2003-2004 en antwoordformulieren van drie studenten die respectievelijk een vier, een zes en een acht hadden behaald. Het betrof de vakken ‘Inleiding Communicatiewetenschap (ICW)’ uit het eerste bachelorjaar en ‘MethoQANU / Communicatiewetenschap
93
den van Communicatieonderzoek (MCO-II)’ uit het tweede bachelorjaar. De commissie heeft op basis van deze analyse kunnen constateren dat gebruik wordt gemaakt van onder meer kennis- en inzichtvragen en dat de tentamens voldoen aan de wetenschappelijk norm. Aan het eind van ieder blok is er ruimte voor een herkansing van vakken uit het vorige blok. Masterseminars kennen geen herkansingsmogelijkheid; studenten die voor het eindpaper van een seminar een onvoldoende krijgen, moeten het seminar opnieuw volgen. Het tegengaan van fraude heeft de aandacht van de opleidingen. De opleidingen maken gebruik van software om de authenticiteit van ingeleverde werkstukken en opdrachten te toetsen. Beoordeling De commissie heeft een adequaat uitgewerkt toetsingssysteem aangetroffen. De feedback op de gemaakte toetsen en opdrachten vindt op snelle en gedegen wijze plaats. Studenten zijn hierover dan ook tevreden. De wijze van examineren vindt in het algemeen op een gestructureerde en transparante wijze plaats, waardoor er voldoende veiligheidsmarges zijn ingesteld om de beoordeling van werkstukken en opdrachten consistent te laten verlopen. De commissie heeft een aantal tentamenformulieren en gemaakte tentamens geanalyseerd. Op basis daarvan is de commissie van oordeel dat het niveau van de tentamens voldoet aan de wetenschappelijke standaard. De commissie heeft tevens vastgesteld dat bij tentamens gebruik wordt gemaakt van verschillende type vragen, zoals kennisvragen en inzichtvragen. De commissie heeft in het toetsingbeleid van de bacheloropleiding een ruime aandacht voor de ontwikkeling van kennis op het gebied van onderzoekstechnieken aangetroffen. Het op gestandaardiseerde wijze beoordelen van de geïntegreerde onderzoeksvaardigheden komt in de bachelorscriptie in beperkte mate uit de verf. In de ogen van de commissie wordt teveel aan de oplettendheid van de begeleidende docent overgelaten, waardoor onevenwichtigheid in de beoordeling van de bachelorscripties kan ontstaan (zie ook F20). De beoordeling van de masterscriptie is beter georganiseerd. Voor de beoordeling van masterscripties zijn adequate beoordelingscriteria voor handen, waardoor de beoordeling voldoende geobjectiveerd en transparant is. Deze criteria werken normerend voor de gehele masteropleiding, wat de samenhang en de bewaking van het niveau sterk stimuleert. De speciale commissie voor de beoordeling van de scriptie functioneert goed. De commissie is van mening dat de beoordeling van de bachelorscriptie een zwakker onderdeel is van een verder goed functionerend toetsingbeleid. De commissie heeft voldoende vertrouwen dat de bacheloropleiding in staat is de beoordeling van de bachelorscriptie op eenzelfde niveau te brengen als de overige programmaonderdelen. Zo heeft de commissie kennis genomen van het voornemen om met ingang van aankomend studiejaar de kwaliteitscommissie voor de masterscriptie op een vergelijkbare manier voor de bachelorscriptie te laten functioneren. De commissie is dan ook alles overwegende van oordeel dat voor beide opleidingen geldt dat op adequate wijze de toetsing en beoordeling van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma plaatsvindt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling In de bacheloropleiding vindt er ook toetsing plaats in groepen. In de ogen van de commissie dient de opleiding er voor te waken dat een integratieve individuele toetsing van de onder94
QANU / Communicatiewetenschap
zoeksvaardigheden in voldoende mate gewaarborgd wordt. Zo hangt bij het programma-onderdeel ‘Leeronderzoek’ op dit punt nog te veel af van de opmerkzaamheid van de docent. De commissie verwacht dat de integratieve individuele toetsing beter vorm krijgt als de rol van de bachelorscriptie helderder is. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau De onvoldoende beoordeling op het facet Studielast voor de bacheloropleiding is voor de commissie geen aanleiding geweest om het gehele onderwerp als onvoldoende te beschouwen. Zij is van mening dat de onvoldoende score onder F6 zonder meer wordt gecompenseerd door de overige scores binnen het kwaliteitsonderwerp. De commissie is van oordeel dat de overige facetten beantwoorden aan de criteria van basiskwaliteit. Het positieve oordeel op enkele andere zwaarwegende facetten, zoals Algemene eisen WO, Relatie doelstelllingen-programma en Afstemming vormgeving en inhoud, heeft hierbij een doorslaggevende rol gespeeld. Alles overwegende en op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 2.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De zelfstudie meldt dat in 2005-2006 van de totaal 67 medewerk(st)ers 90% is gepromoveerd. Alle hoogleraren, UHD’s en UD’s zijn gepromoveerd en het overgrote deel van hen is lid van de Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) die penvoeder is van de door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) erkende Netherlands School of Communications Research (NESCoR). De zelfstudie geeft aan dat een nauw verband tussen het onderzoek en het onderwijs een belangrijk uitgangspunt van het personeelsbeleid is. Dit impliceert onder andere dat de voltallige wetenschappelijke staf een taak heeft in het onderwijs, dat het onderwijs in de centrale vakken altijd wordt gegeven door personeel dat ook een onderzoekstaak heeft en dat in de colleges en werkgroepen de eenheid van onderwijs en onderzoek centraal staat. Gemiddeld besteedt de vaste wetenschappelijke staf 60% van haar tijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek, wat overeen komt met de facultaire verdelingsnorm. De meeste docenten zijn actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Dit blijkt met name uit de positieve beoordelingen van de meest recente onderzoeksvisitatie. Student-assistenten en het overig Wetenschappelijk Personeel (WP) hebben allen een tijdelijke aanstelling. Bij de overige categorieën heeft iedereen, op twee na, een vaste aanstelling.
QANU / Communicatiewetenschap
95
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding in ruime mate voldoet aan het criterium dat het onderwijs verzorgd wordt door zeer ervaren wetenschappelijke onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied Communicatie-wetenschap. De commissie is overtuigd van het feit dat een aanzienlijk aantal wetenschappelijke en professionele rolmodellen in de staf zitting hebben, die ook als zodanig alom in het specifieke veld van de Communicatiewetenschap worden gerespecteerd. Deze stafleden vervullen een belangrijk rol bij de uitvoering van het programma. Tevens zijn de meeste stafleden onderzoekers en in die hoedanigheid ook betrokken bij onderzoek van hoogstaande kwaliteit. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken opleidingen in het studiejaar 2005-2006 wordt verzorgd. Hieruit blijkt dat voor 25,51 fte aan onderwijs beschikbaar is. Aio’s hebben standaard 15% onderwijsbelasting. In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 67 medewerk(st)ers verzorgd. In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-student-ratio gespecificeerd op het niveau van de opleiding. Tabel 1:Totale inzet personeel in de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam (peildatum 1 december 2005) Categorie HL UHD UD Promovendi Docenten Studentassistenten Overig WP Totaal
M aantal 6 9 14 5 5 0 39
fte>s 1.91 3.58 5.23 0.79 2.67
V aantal 3 2 5 8 5
fte>s 0.68 0.80 1.88 0.84 2.59
Totaal aantal 9 11 19 15 10
1.50 14.18
3 26
2.04 8.83
3 67
fte>s 2.59 4.38 7.11 1.63 5.26 2,50 2.04 25.51
Percentage gepromoveerden 100% 100% 100% nvt 80% 0% 0% 90%
Sinds de reorganisatie van de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap naar aanleiding van de vorige visitatie in 1999-2000 is de omvang van het wetenschappelijk personeel in eerste instantie met bijna 40% gestegen, waardoor de staf-studentratio afnam. In 2002-2003 nam de ratio staf-studenten nog verder af. De opleiding, zo noteert de zelfstudie, zet echter enkele vraagtekens bij deze lage ratio, omdat deze het gevolg is van een bepaalde opbouw van de studentenpopulatie, die in die jaren de vorm heeft van een omgekeerde piramide met veel studenten in de eindfase en een lage instroom. De eindfase vergt met de arbeidsintensieve scriptie veel docenteninzet. Om dat probleem op te kunnen vangen heeft het instituut ook aparte steun van het College van Bestuur gekregen. Dat de lage ratio vooral samenhangt met deze specifieke inzet van docenten blijkt ook uit de stijging van het aantal afgestudeerde per fte in 2003-2004. 96
QANU / Communicatiewetenschap
In de jaren na 2002-2003 is door die teruglopende studentenaantallen, maar ook door extensivering als gevolg van een nieuwe bezuinigingsronde, van een deel van het personeel afscheid genomen. De zelfstudie geeft aan dat door bezuinigingen enkele veelbelovende jonge docenten en een aantal oudere docenten met veel ervaring zijn vertrokken. Tabel 2:
Jaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005
De studenten-docentenratio, peildatum december 2004 Aantal fte onderwijs
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s: (prop/ doct)
Aantal studenten per fte-onderwijs
Aantal afgestudeerden per fte- onderwijs
38.8 45.6 38.7 30.8
1371 1314 1255 1263
174 / 160 162 / 205 127 / 255 x
35.4 28.8 32.4 41.0
4.1 4.5 6.6 x
Ondanks dat de staf-studentratio ten opzichte van de vorige visitatie (1:71) sterk is verbeterd, baart de ontwikkeling de opleidingen enige zorgen. Docenten hebben tijdens het bezoek ook aangegeven dat de werkdruk de afgelopen jaren is toegenomen. De opleidingen gebruiken 1:40 als bovengrens voor de staf-studentratio en gaan met de huidige ratio hier overheen. De opleidingen verwachten echter dat in het komend studiejaar de ratio niet verder zal toenemen. Gegeven het systeem van onderwijsbudgetverdeling van de universiteit zal een eventuele stijging van het aantal studenten met de daaraan gekoppelde stijging van het aantal behaalde punten zich vertalen in meer budget en derhalve in meer onderwijscapaciteit. Daarnaast is in het kader van de bezuiniging met een aantal oudere personeelsleden een FPU-regeling getroffen. De uitstroom van relatief dure krachten geeft de komende jaren enige ruimte om de ratio te verbeteren. Tevens is tijdens het bezoek door het faculteitsbestuur medegedeeld dat per 1 januari 2007 een nieuw allocatiemodel binnen de faculteit wordt ingevoerd. Deze wijziging brengt onder meer een verruiming van 30% van het personeelsbudget voor de opleidingen Communicatiewetenschap met zich mee. Beoordeling De commissie spreekt haar zorgen uit over de zichtbare dalende trend in de onderwijsformatie. Zo is geconstateerd dat de opleidingen met een staf-studentratio van 1:41 de eigen bovengrens overschrijden. De signalen die de commissie tijdens het bezoek heeft opgevangen vanuit de studenten - met name wat betreft de werkvormen (zie F10) – en vanuit de docenten - met name werkdruk - passen binnen het beeld van een opleiding met een krappe personeelsbezetting. De bezuinigingen en het daaruit volgend vertrek van een aantal (tijdelijke) personeelsleden, hebben bij zowel docenten als studenten voor de nodige onrust gezorgd. De commissie is dan ook verheugd over het gegeven dat het faculteitsbestuur voornemens is middels het nieuwe allocatiemodel de hoeveelheid menskracht binnen de staf te vergroten om zo met minder belasting voor de staf alle onderwijs- en begeleidingstaken uit te kunnen voeren. De commissie verwacht dan ook dat dit model de dalende trend in de onderwijsformatie zal doorbreken en stabiliteit zal creëren. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat binnen de bestaande mogelijkheden voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. QANU / Communicatiewetenschap
97
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen Bij de benoeming van nieuwe medewerkers worden criteria over onderwijservaring en onderwijskwalificatie gehanteerd. Daarnaast is het voor de opleiding belangrijk dat het personeel naast de eigen specialisatie ook breed inzetbaar is in de algemene vakken. In de loopbaan- en professionaliteitontwikkeling spelen de prestaties in het onderwijs een steeds belangrijkere rol, zowel de resultaten van onderwijsevaluaties als ervaring in onderwijsontwikkeling en -management. De afdeling is verdeeld in HRM-eenheden, de zogenaamde capaciteitsgroepen. Beslissen over de inzet van het personeel in het onderwijs is een taak van de capaciteitsgroepsleider, in overleg met de afdelingsvoorzitter. De capaciteits-groepsleiders voeren ook de jaargesprekken met de stafleden en hebben regulier overleg met de afdelingsvoorzitter over het personeel in hun eigen capaciteitsgroep. In de jaargesprekken komen naast de onderzoeksoutput ook onderwijsevaluaties aan de orde. In het geval van problemen kunnen jaargesprekken aanleiding vormen tot bijscholing of coaching of eventueel een beoordelingstraject waarin over de werkverdeling en zonodig over de rechtspositie van het betreffende staflid gesproken wordt. In de zelfstudie worden ter indicatie enkele in het verleden gemaakte afspraken aangegeven, zoals het zoeken naar een passende verdeling van onderwijs en onderzoek, het meer relateren van de onderzoeksopdracht met het onderwijs, een herschikking in de vorm van meer of minder managementtaken of een traject van ander werk of outplacement. De gemaakte afspraken worden door de capaciteitsgroepsleider gecontroleerd. Tevens wordt binnen de staf gebruik gemaakt van een flexibel verdelingsmodel, waardoor jongere docenten eventueel de ruimte krijgen om zich meer voor te bereiden voor onderwijstaken. Om de ontwikkeling van de professionaliteit van docenten verder vorm te geven, zal in de toekomst ook gewerkt worden met intervisiegroepen voor aio’s, junior- en seniordocenten. De verhoudingen in onderwijs en onderzoek, leeftijdsopbouw, mannen/vrouwen en het ziekteverzuim onder het huidige personeel zijn gezond, zo noteert de zelfstudie. Vooralsnog kan ook worden vastgehouden aan een structurele verdeling van 60% van de formatie voor onderwijs en 40% voor onderzoek. Inhoudelijk is er een aantal jaren sprake geweest van een zekere scheefheid. Knelpunten die het afgelopen jaar ontstonden bij de meest succesvolle specialisatie, Commerciële Communicatie en Voorlichting zijn opgevangen door de aanstelling per juni 2005 van twee UD’s op Jong Talent plekken met een gecombineerde aanstelling. Uit onderwijsevaluaties blijkt dat de onderwijskundige en didactische vaardigheden van de staf goed tot zeer goed zijn. Tijdens het bezoek gaven studenten aan dat docenten over het algemeen goed aanspreekbaar zijn. Daarbij is een aanzienlijk deel van het docentencorps naar hun mening erg inspirerend. In de zelfstudie is voor iedere medewerker aangegeven in welk gebied van de communicatiewetenschap hij/zij is gespecialiseerd en aan welke capaciteitsgroep hij/zij verbonden is. Uit deze lijst is op te maken dat sprake is van een breed scala aan specialisaties. Deze liggen op het gebied van Media, Communication & Society; Media, Communications & Institutions en Media, Communication & the Individual.
98
QANU / Communicatiewetenschap
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De opleidingen doen voldoende aan het bewaken, dan wel bevorderen, van de onderwijskundige capaciteiten van docenten. De commissie heeft een uitgewerkt systeem van bewaking en bevordering van de vaardigheden van de docenten en aio’s aangetroffen. Dit systeem functioneert adequaat, onder meer door middel van jaargesprekken. Het gevoerde beleid heeft ook effect, aangezien uit de gesprekken met studenten en evaluaties blijkt dat studenten in het algemeen tevreden zijn over de didactische vaardigheden van het wetenschappelijk personeel. Op grond van de gesprekken gevoerd tijdens het bezoek en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma naar behoren is. De commissie heeft een verscheidenheid van specialisaties binnen het docentencorps geconstateerd. Hiermee is het zonder meer mogelijk om de breedte die tot uitdrukking komt in de geformuleerde eindkwalificaties en de curricula te realiseren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt voor de bachelor- en de masteropleiding: voldoende 2.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt een aantal aspecten van de materiële voorzieningen beschreven, waarmee wordt aangegeven dat sinds de vorige visitatie een hoop kritiekpunten zijn ondervangen. Daarbij heeft de commissie tijdens het bezoek aan de UvA zelf ook middels een rondleiding zicht gekregen op de materiële voorzieningen van de opleidingen. Zij heeft ook kennis kunnen nemen van de digitale leeromgeving BlackBoard. Studenten Communicatiewetenschap hebben toegang tot alle studiecentra van de UvA. In de directe omgeving van het Bushuis – waar de opleidingen gevestigd zijn – zijn inclusief het Bushuis vijf studiecentra beschikbaar met in totaal 718 computerplekken. In het weekend is minimaal één studiecentrum open. De Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (UBA) heeft de laatste jaren veel geïnvesteerd in ICT en de digitalisering van verschillende taken en voorzieningen. Via de ‘Digitale Bibliotheek’ zijn wetenschappelijke tijdschriftenarchieven (meer dan 15.000 verschillende tijdschriften) beschikbaar. Ook is het mogelijk om alle beschikbare boeken en tijdschriften elektronisch te bestellen. Sinds een aantal jaar heeft de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen de nieuwe Bushuisbibliotheek in gebruik. Hier zijn voor Communicatiewetenschappers handboeken, vaktijdschriften, boeken, scripties en wetenschappelijke tijdschriften beschikbaar. Via de UBA-portal Communicatiewetenschap kunnen alle titels via de computer worden opgevraagd. QANU / Communicatiewetenschap
99
In de grote collegezalen waar de opleidingen gebruik van maken, zijn audiovisuele en ICT hulpmiddelen die de docenten kunnen ondersteunen bij het geven van colleges aanwezig. Verspreid over de binnenstad bevinden zich 13 werkgroepzalen waar gebruik van kan worden gemaakt. De standaardconfiguratie in deze zalen bestaat uit een ‘docenten-pc’ met internetaansluiting en toegang tot de documentenserver en een videospeler die beide aangesloten zijn op een LCD-projector en boxen. Tevens is het mogelijk om een laptop op de LCD-projector aan te sluiten. Naast de werkgroepzalen zijn er ook twee practicazalen beschikbaar die ingericht zijn met 25 computers. In het onderwijs wordt gebruik gemaakt van de digitale leeromgeving BlackBoard. BlackBoard is zowel binnen als buiten de Universiteit toegankelijk en biedt de mogelijkheid om: collegeslides in bijvoorbeeld PowerPoint-formaat te plaatsen en te downloaden, cursusinformatie aan te bieden, via een digitale dropbox documenten en opdrachten te bewaren en te delen en discussiefora te gebruiken. Behalve van het standaardpakket Blackboard wordt bij de opleidingen Communicatie-wetenschap ook nog van andere ICT-hulpmiddelen gebruik gemaakt in het onderwijs. Met behulp van het ICTO-team (ICT in het Onderwijsteam) worden de mogelijkheden en ontwikkelingen op ICT-gebied zo goed mogelijk bijgehouden. Een voorbeeld van een project in het studiejaar 2003-2004 is de pilot digitaal portfolio bij de propedeuse vakken ‘Interne Communicatie’ en ‘Externe Communicatie’. Studenten moesten bij deze vakken alle opdrachten digitaal inleveren bij hun werkgroepdocent. Verder biedt het informatiseringcentrum studenten verschillende diensten. De diensten zijn kosteloos en toegankelijk via het unieke UvAnet-ID van iedere student. Voorbeelden van deze diensten zijn: een persoonlijk e-mailadres, opslagcapaciteit voor bestanden, aan- en afmelden voor tentamens/cursussen en het inzien van studieresultaten. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Op basis van de eigen indrukken van de commissie, de informatie uit de zelfstudie, de resultaten van evaluaties en de gesprekken tijdens het bezoek heeft de commissie vastgesteld dat sinds de vorige visitatie met succes is geïnvesteerd in de materiële voorzieningen die daardoor sterk zijn verbeterd. De materiële voorzieningen zijn daardoor op een voldoende niveau gekomen. De commissie is te spreken over de omvangrijke digitale collectie van de bibliotheek. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt het systeem van studiebegeleiding en informatievoorziening beschreven. Tevens heeft de commissie dit punt tijdens de gesprekken met studenten besproken. Hierin is naar voren gekomen dat studenten op individuele en collectieve wijze worden begeleid. De collectieve studiebegeleiding bij beide opleidingen is gericht op het voorkomen van problemen. Op proactieve wijze worden de studenten tijdens enkele vooraf vastgelegde momenten benaderd. Zo worden studenten aan het begin van hun studie geïnformeerd door de studiead100
QANU / Communicatiewetenschap
viseur. In de loop van het jaar geeft de studieadviseur informatie over onder meer studieplanning en de mogelijkheden om in het buitenland te studeren. Tweede- en derdejaars worden voornamelijk begeleid bij de invulling van de keuzeruimte en de keuze van de masteropleiding. De zelfstudie geeft aan dat is gebleken dat studenten het kiezen van keuzevakken soms lastig vinden. Om deze reden heeft de opleiding een ‘Handleiding bij het invullen van keuzeruimte’ ontwikkeld. Individuele studiebegeleiding is in vele gevallen een reactie op problemen waar studenten zelf mee komen. In het eerste jaar worden alle studenten per e-mail uitgenodigd voor een tutorgesprek. Dit gesprek wordt gevoerd door de studiebegeleider of door docenten die lesgeven in de propedeuse. Dit gesprek is een hulpmiddel om te kunnen vaststellen of een student op zijn/ haar plek zit bij de opleiding. Slecht presterende studenten worden gewezen op de mogelijke financiële gevolgen van een langzame studievoortgang en op alternatieve, verwante opleidingen. Uit evaluaties van het voorgaande studiejaar, zoals de gespreksnotities van panelgesprekken, blijkt dat studenten vaak niet op de hoogte zijn van dit systeem van tutoring. Tijdens het bezoek is echter gebleken dat studenten steeds meer gehoor geven aan de oproep. De studenten kunnen bij de studieadviseur terecht op het inloopspreekuur, telefonisch spreekuur of ze kunnen een afspraak maken via het secretariaat. De studieplanning die met de student wordt gemaakt, wordt vastgelegd op een planningsformulier dat de student bewaart en meeneemt naar een volgend gesprek. Er worden concrete doelen met de student afgesproken met oog op een eventueel vervolggesprek. Als doelen niet worden gehaald kan de student worden doorverwezen naar cursussen (time management, studievaardigheden en afstuderen) van Studenten Services ter verbetering van het studiegedrag. Soms wordt de student geadviseerd om de studie, eventueel tijdelijk, te beëindigen. Met een digitaal afspraakregistratie systeem (STAP) en het studentenadministratiesysteem (ISIS) kan worden nagegaan hoe een student presteert en welke aantekeningen en afspraken zijn gemaakt. Via Studieweb kunnen studenten de eigen studievoortgang raadplegen. Daarbij krijgen studenten aan het eind van ieder studiejaar een overzicht van de behaalde vakken. De bacheloropleiding beschouwt het eerste jaar onder meer als selectiemoment. Om deze reden geeft de opleiding aan het eind van het eerste jaar een dringend studieadvies. De zelfstudie geeft aan dat de studenten in het algemeen van mening zijn dat de studiebegeleiding goed functioneert. Dit wordt gebaseerd op de tutorgesprekken, de panelgesprekken en de Studenten Tevredenheidsmonitor. Toch heeft de commissie tijdens het bezoek ook kennis genomen van klachten vanuit de studenten op dit terrein, met name wat betreft de informatievoorziening en de communicatie naar studenten. Zo is aangegeven dat de informatie over de keuzevakken, die de studenten bereikt, gering is. De commissie heeft geconstateerd dat bij de studiebegeleiding rekening gehouden wordt met afgestudeerde bachelorstudenten die doorstromen naar een andere universiteit of de arbeidsmarkt. Hierover wordt door de instelling open en transparante informatie gegeven. Er is ook informatie over studiemogelijkheden in het buitenland voor studenten beschikbaar. Zo beschikken de opleidingen over een aparte coördinator internationalisering. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding, met het oog op de studievoortgang en de informatievoorziening, aan studenten adequaat is. De opleidingen hebben QANU / Communicatiewetenschap
101
voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit via een aantal vastgestelde momenten terug aan de studenten. De commissie heeft een zeer positieve indruk gekregen van de ruime aandacht die het studeren in het buitenland in de voorlichting krijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling In de ogen van de commissie beschikken de opleidingen over zeer veel informatiekanalen. Hiermee kan het gevaar ontstaan dat de studenten de informatie als overvloedig en diffuus ervaren en daardoor niet weten waar de juiste informatie gevonden kan worden. Enerzijds zijn studenten tevreden over de ruime keuzemogelijkheid en anderzijds zijn ze dan ook niet tevreden over de informatievoorziening. In de ogen van de commissie is de gewenste informatie over het algemeen beschikbaar, maar door de diffuse structurering van de informatiekanalen vinden studenten het moeilijker om de gewenste informatie te vinden. De commissie raadt de opleiding aan om zich te richten op het creëren van meer zelfstandigheid van de studenten bij het oriënteren en kiezen van programmaonderdelen. Op deze wijze zal de informatievoorziening (nog) beter aansluiten bij de behoeften van de studenten. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt van de bachelor- en masteropleiding: voldoende 2.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De beschrijving van het systeem van interne kwaliteitszorg onderscheidt de volgende direct betrokkenen: Opleidingscommissie en onderwijsdirecteur met ondersteunende staf, individuele studenten, docentenvergadering, ombudsstudent, en studieadviseurs. Bij de evaluatie van het onderwijs kunnen verschillende instrumenten op verschillende niveaus gebruikt worden. Op cursusniveau zijn het UvA formulier, een (eigen) open vragenformulier, panelgesprekken en de Moduul Effect Rapportage (MER) beschikbaar. Standaard wordt iedere cursus na afloop van het onderwijs geëvalueerd. Blokevaluaties vinden plaats middels een panelgesprek met studenten. Deze gesprekken worden georganiseerd door de Onderwijsinstituutstudent (OwI-student). Van panelgesprekken wordt schriftelijk gerapporteerd aan de deelnemers van het panel, de docenten van de vakken en het management van de opleiding. Tijdens het bezoek heeft de commissie moeten vaststellen dat het animo onder studenten voor het deelnemen aan panelgesprekken laag is. Een studiejaar wordt onder meer tijdens een overleg tussen de docenten en de bachelorcoördinator geëvalueerd. 102
QANU / Communicatiewetenschap
De commissie heeft in het beleidsplan streefdoelen onder meer op het gebied van evaluatieresultaten, het curriculum en rendementen (zie ook F21) aangetroffen. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd. De inbedding van deze activiteiten in een integraal systeem van interne kwaliteitszorg kan nog versterkt worden. Dit komt tot uidrukking in een aantal bevindingen van de commissie. Zo moeten sommige evaluatie-instrumenten, zoals het panelgesprek en de curriculumevaluatie, nog verder ontwikkeld worden. Verder hebben de opleidingen toetsbare streefdoelen gepresenteerd waarop de evaluatiepraktijk gericht is. Tot slot is de commissie positief over de beschreven rol van de Opleidingscommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat in de praktijk de Opleidingscommissie nog wel eens aan de zijlijn staat. Dit heeft in de ogen van de commissie voornamelijk te maken met de vele veranderingen van de afgelopen periode. De proactieve rol van de Opleidingscommissie zou versterkt kunnen worden. Ondanks deze punten is het de commissie duidelijk dat aanzienlijk werk gemaakt wordt van de uitbouw van de bestaande, afzonderlijke routines naar een goed functionerend cyclisch en integraal kwaliteitsbeleid. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen Over het geheel van de evaluatieresultaten wordt per blok een verslag gemaakt. Door het gebruik van gestandaardiseerde evaluatieinstrumenten, is het mogelijk om overzichten van de scores per vak en per fase in de opleiding te presenteren. Deze rapportages worden voor advies voorgelegd aan de Opleidingscommissie. In het geval van een slechte evaluatie van programmaonderdelen en/of docenten worden altijd maatregelen gevraagd dan wel verbeteringsvoorstellen gedaan. Dit advies vormt een belangrijke bouwsteen bij het formuleren van de inhoudelijke conclusies en vormt de start van de beleidscyclus van het volgende academische jaar. Vervolgens worden de evaluatieresultaten besproken in een overleg tussen de onderwijsdirecteur, onderzoeksdirecteur en de afdelingsvoorzitter. De laatste is verantwoordelijk voor het trekken van (personele) consequenties, positief dan wel negatief, uit de evaluaties. Tijdens het bezoek aan de opleidingen heeft de commissie de indruk gekregen dat de Opleidingscommissie niet altijd volledig op de hoogte is van uitkomsten van evaluaties en de eventueel daaruit volgende verbetertrajecten (zie ook F17). Naar aanleiding van het vorige visitatierapport is een aantal acties ondernomen. De universiteit heeft een Task Force in werking gesteld die de reorganisatie van de opleiding vorm moest geven. Deze commissie heeft in 2000 een aantal voorstellen in het rapport ‘Doorstart Communicatie-wetenschap’ geformuleerd. De zelfstudie geeft aan dat door de verbeterde monitoring van de onderwijskwaliteit de gemiddelde beoordeling van het onderwijs in de afgelopen vijf jaar over de hele linie is verbeterd en het aantal problematische programmaonderdelen is verminderd. Door de oprichting van een eigen opleidingsinstituut zijn de lijnen korter geworden en is de betrokkenheid vergroot. QANU / Communicatiewetenschap
103
Beoordeling De commissie is van oordeel dat de opleidingen hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen. Verbetermaatregelen worden jaarlijks vertaald in beleids-voornemens en streefdoelen. De conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie zijn middels Task Force 2000 zichtbaar opgepakt door de opleidingen en hebben geleid tot aanpassingen binnen het onderwijs. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de geformuleerde streefdoelen. De commissie heeft geconstateerd dat sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Studenten worden middels Uvalon, een open vragenformulier, curriculumevaluaties en panelgesprekken betrokken bij de onderwijsevaluatie. Studenten zijn ook vertegenwoordigd in de Opleidingscommissie. Studenten kunnen op ad hoc basis ook via de OwI-studenten opmerkingen, adviezen en klachten doorgeven. Docenten worden met name middels het MERformulier (Moduul Effect Rapportage) en de vertegenwoordiging binnen de Opleidings-commissie betrokken. Het beroepenveld wordt betrokken middels de beoordelingsformulieren die externe stagebegeleiders na afloop van een stage moeten invullen. Alumnionderzoek wordt gebruikt om na te gaan in hoeverre de opleiding voldoet bij het vinden van een baan in het verlengde van de studie. De zelfstudie maakt melding van het gegeven dat een website wordt ontwikkeld voor alumni. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de belangrijkste stakeholders van de opleiding, te weten de medewerkers, studenten en alumni, voldoende betrokken worden bij de interne kwaliteitszorg. Het beroepenveld zou door de opleiding actiever benaderd kunnen worden als stakeholder van de opleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende
104
QANU / Communicatiewetenschap
2.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie het niveau van de eindwerken. De commissie heeft twaalf afstudeerwerken van de bacheloropleiding opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek is duidelijk geworden dat de rol van de bachelorscriptie binnen het curriculum nog onduidelijk is. De opleiding is zich bewust van deze problematiek. Momenteel heeft de scriptie de vorm van een literatuuronderzoek dat geschreven wordt naar aanleiding van een bachelorseminar of het leeronderzoek. Dit brengt voor de docenten die betrokken zijn bij populaire seminars veel extra onderwijsbelasting met zich mee. De onduidelijke rol van de scriptie is ook zichtbaar in het niveau van de scripties en de commissie heeft dan ook een wisselende kwaliteit van de afstudeerwerken geconstateerd. Ondanks dat in de ogen van de opleiding en de commissie alle scripties voldoende waren, heeft de commissie het idee dat de bachelorscripties over het algemeen iets te hoog beoordeeld zijn. Aangezien er ten tijde van de visitatie nog geen eindwerken van de masteropleiding beschikbaar waren, heeft de commissie haar oordeel gebaseerd op twaalf recente doctoraalscripties. Het niveau van de scripties is in het algemeen voldoende. De beoordeling van de opleiding ligt in dezelfde lijn als van de commissie. Een andere indicator voor de mate waarin de eindkwalificaties gerealiseerd zijn, zijn de bevindingen van een alumnionderzoek. Hiervoor heeft de commissie het meest recente alumnionderzoek gebruikt (begin 2004). De meeste alumni (66%) geven aan dat een duidelijke relatie bestaat tussen hun huidige werk en Communicatiewetenschap. Bijna de helft van de afgestudeerden (49%) vindt een startfunctie in het verlengde van de studie. Ongeveer 3% van de respondenten was ontevreden over de kwaliteit van de opleiding. Beoordeling Op basis van de gelezen doctoraalscripties is de commissie van mening dat de masteropleiding in staat moet zijn om het wetenschappelijk profiel, zoals neergelegd in de eindkwalificaties, op overtuigende wijze over te brengen naar de studenten. Wat betreft de bachelorscriptie is de commissie van oordeel dat een literatuurscriptie geen adequate toets is om tot een integratieve beoordeling van de bacheloreindkwalificaties te komen. Deze opmerking doet overigens niets af aan het oordeel van de commissie dat de gerealiseerde bacheloreindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. De commissie maakt hierbij de volgende overweging: de commissie heeft vastgesteld dat (a) de bacheloropleiding een plan ontwerpt om de rol van het bacheloreindwerk te verduidelijken en (b) de bacheloropleiding erin slaagt om de geformuleerde eindkwalificaties in diverse andere programmaonderdelen, met name de bachelorseminars, succesvol aan bod te laten komen. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerde niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeen-stemming is met de geformuleerde eindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Communicatiewetenschap
105
Aanbeveling De commissie adviseert om de rol van de eindtoets van de bacheloropleiding binnen het curriculum te verhelderen. De commissie heeft vernomen dat deze ontwikkeling binnen de opleiding reeds gaande is en heeft er dan ook alle vertrouwen in dat de helderheid op korte termijn verschaft wordt. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bevindingen en overwegingen Het management van de opleidingen hanteert streefdoelen met betrekking tot onderwijsrendementen. Deze doelen zijn vastgelegd in het Beleidsplan 2005-2006. Zo ziet de opleiding graag dat het rendementspercentage in het eerste jaar stijgt naar 40%. Na twee jaar zouden alle studenten die de studie willen afmaken de propedeuse moeten hebben gehaald. Wat betreft streefdoelen voor het propedeuserendement geeft de zelfstudie aan dat het streven van het onderwijsinstituut niet primair gericht is op verdere verhoging van het rendement. De propedeuse moet haar selectieve functie kunnen blijven houden. In de ogen van de commissie zijn de streefdoelen nog weinig toegespitst op een cohort studenten en op de totale studieduur. Betrouwbare en uniforme rendementsgegevens waren ten tijde van de visitatie niet beschikbaar. De zelfstudie presenteert rendementsgegevens van de propedeuse en de postpropedeuse. De gevraagde KUO-tabellen zijn aangevuld met gegevens van de eigen administratie. De rendementen laten een redelijk stabiel beeld zien en de rendementen zitten redelijk op het landelijk gemiddelde. Uit de gegevens blijkt dat de gestelde doelen nagenoeg gehaald worden. Zie ook bijlage 5 voor de rendementscijfers. Oordeel De commissie stelt vast dat de opleidingen streefdoelen hebben opgesteld voor het onderwijsrendement, al zouden deze in aanmerking kunnen komen voor verdere uitwerking. De doelen zijn onderdeel van het beleid, waarbij de opleidingen de mogelijkheid hebben de rendementscijfers te verbeteren. De commissie heeft geen beschikking gehad over definitieve en uniforme gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding. De commissie is bij haar oordeel afgegaan op de KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding en de eerste voorlopige gegevens van de bachelor- en masteropleiding. Uit deze gegevens en de (doorstroom)gegevens van de opleiding heeft de commissie afgeleid dat over het algemeen het rendement van de Amsterdamse opleidingen de vergelijking met andere opleidingen kan doorstaan. Dat neemt niet weg dat de totale studieduur de commissie zorgen baart, maar zij heeft er vertrouwen in dat de opleidingen maatregelen in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en begeleiding zullen (blijven) nemen om studenten te stimuleren om binnen een kortere periode de bachelor- dan wel masteropleiding af te ronden en daarmee de rendementen verder te verbeteren. De commissie is dan ook binnen deze context alles overwegende van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement.
106
QANU / Communicatiewetenschap
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
107
Samenvattend totaaloordeel bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
108
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Samenvattend totaaloordeel masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
109
Bijlage 1.
Eindtermen bacheloropleiding Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Studenten hebben na afronding van de opleiding kennis over en inzicht in; 1. de belangrijkste communicatiewetenschappelijke theorieën, stromingen en empirische bevindingen met betrekking tot de productie, de inhoud, de distributie, het gebruik en de effecten van communicatieboodschappen in maatschappelijke en organisatorische context; 2. de voornaamste communicatiemiddelen (kranten, televisie, radio, tijdschriften, internet, etc.) binnen maatschappelijke en organisatorische communicatiestelsels; 3. relevante sociaal-wetenschappelijke, filosofische, ethische en juridische perspectieven op communicatievraagstukken; 4. de onderzoeksdesigns en de gangbare methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk communicatieonderzoek. Studenten hebben na afronding van de opleiding de vaardigheden om; 5. de resultaten van communicatiewetenschappelijk onderzoek analytisch en kritisch te evalueren; 6. helder schriftelijk en mondeling te rapporteren en te adviseren over communicatie-vraagstukken en communicatieonderzoeken; 7. communicatieproblemen te analyseren en te vertalen in onderzoekbare vraagstellingen en een eenvoudig onderzoek zelfstandig uit te voeren. Studenten hebben na afronding van de opleiding een attitude; 8. die kritisch en analytisch is ten aanzien van communicatievraagstukken in de maatschappij; 9. die besef laat zien van de maatschappelijke rol van communicatiewetenschap en de communicatiewetenschapper, alsmede van de ethische aspecten van de beroepsuitoefening; 10. die wetenschappelijke integriteit uitstraalt, die tot uitdrukking komt in bijvoorbeeld het besef van de eigen beperkingen, het besef van de eigen (maatschappelijke) impact en de bereidheid tot het herzien van de eigen standpunten.
110
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 2.
Eindtermen masteropleiding Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Studenten hebben na afronding van de opleiding kennis over en inzicht in; 1. één van de mogelijke communicatievelden (Nieuws en Informatie, Communicatie en Organisaties, Media Entertainment, Commerciële Communicatie en Voorlichting, Mediamanagement en Communicatiebeleid); 2. de belangrijkste theorieën, onderzoeksdesigns en gangbare methoden en technieken van onderzoek binnen een van die communicatievelden. Studenten hebben na afronding van de opleiding vaardigheden om; 3. vakliteratuur te vinden, te verwerken en te beoordelen; 4. zelfstandig communicatiewetenschappelijk onderzoek op te zetten, uit te voeren en daarover te rapporteren volgens de geldende disciplinaire standaarden. Studenten hebben na afronding van de opleiding een attitude; 5. die kritisch en analytisch is ten aanzien van communicatievraagstukken in de maatschappij; 6. die besef laat zien van de maatschappelijke rol van communicatiewetenschap en de communicatiewetenschapper, alsmede van de ethische aspecten van de beroepsuitoefening; 7. die wetenschappelijke integriteit uitstraalt, die tot uitdrukking komt in bijvoorbeeld het besef van de eigen beperkingen en de bereidheid tot het herzien van de eigen standpunten.
QANU / Communicatiewetenschap
111
Bijlage 3. Jaar 1 Semester 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 Jaar 2 1 1 1 1 1 2 2 Jaar 3 1 1 2 2
112
Programma van de bacheloropleiding Programmaonderdeel Inleiding Communicatiewetenschap (ICW) Practicum Mondelinge en Schriftelijke Vaardigheden (PMSV) Methoden van Communicatieonderzoek I (MCO-I) Communicatie en Sociale Beïnvloeding (CSB) Practicum Literatuuronderzoek (PLO) Themamoduul: Communicatiebeleid (CB) Themamoduul: Interne Communicatie (IC) Themamoduul: Externe Communicatie (EC) Themamoduul: Media Economie (ME) Practicum Empirische Onderzoeksvaardigheden (PEOV) Totaal
ECTSstudiepunten 10 5 10 5 5 5 5 5 5 5 60
Wetenschapsfilosofie (WF) Internet, Communicatie en Technologie (ICT) Communicatie Ethiek (CE) Communicatieadvies (CA) Methoden van Communicatieonderzoek II (MCO-II) Leeronderzoek Keuzeruimte Totaal
5 5 5 5 10 10 20 60
4 bachelorseminars Keuzeruimte Bachelorthesis Stage Totaal TOTAAL BACHELOR
20 10 10 20 60 180
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 4.
Programma van de masteropleiding
Programmaonderdeel Seminar 1 Seminar 2 Seminar 3 Seminar 4 Scriptie TOTAAL MASTER
QANU / Communicatiewetenschap
ECTS-studiepunten 10 10 10 10 20 60
113
Bijlage 5. Tabel 1 Jaar
Instroom- en rendementsgegevens Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht - Communicatiewetenschap Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding Duaal
Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen
96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06 Bron:
1.600 1.501 1.554 1.624 1.405 1.399 1.349 1.295 1.310 1.287
535 517 538 562 480 464 454 453 477 432
1.065 984 1.016 1.062 925 935 895 842 833 855
1.600 1.501 1.554 1.624 1.405 1.399 1.349 1.291 1.303 1.272
535 517 538 562 480 464 454 450 472 427
1.065 984 1.016 1.062 925 935 895 841 831 845
0 0 0 0 0 0 0 4 7 15
0 0 0 0 0 0 0 3 5 5
0 0 0 0 0 0 0 1 2 10
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
KUO tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 2 Cohortomvang en samenstelling Bachelor Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland overig 95/96 173 21 21 8 10 96/97 201 16 29 11 8 97/98 229 11 18 7 17 98/99 303 13 30 14 12 99/00 295 20 35 15 19 00/01 114 6 10 6 2 01/02 144 15 19 10 5 02/03 144 8 35 2 9 03/04 133 20 61 2 9 04/05 158 27 91 4 6 Bron:
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal 233 265 282 372 384 138 193 198 225 286
KUO tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 3 Bachelorrendementopleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding HOOP/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar > 6 jaar > 6 jaat 95/96 96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 Bron: 114
absoluut
Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
233 265 282 372 384 138 193 198 225 286
1 3 2 1 1 3 3 10
5 9 5 4 8 7 8
35 22 18 21 27 29
44 40 38 42 47
58 59 60 55
58 60 62 57
KUO tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) QANU / Communicatiewetenschap
3.
De bacheloropleiding Communicatiewetenschap en de masteropleiding Communication Science aan Universiteit Twente
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
(Toegepaste) Communicatiewetenschap (56615) Bachelor WO 180 BSc Voltijd Enschede 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECT- studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot *
Communication Studies (60713) Master WO 60 MSc Voltijd en deeltijd* Enschede 31 december 2007
Voor de masteropleiding Communication Studies geldt dat de onderdelen van toepassingen zijn voor zowel de voltijd- als de deeltijdvariant, tenzij anders vermeld.
3.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap en de masteropleiding Communication Studies (CS) worden verzorgd vanuit de afdeling Communicatiewetenschap. Deze afdeling is een van de acht afdelingen van de Faculteit Gedragswetenschappen. De overige zeven afdelingen zijn: Curriculum, Instructietechnologie, Onderwijsorganisatie en Management, Onderzoeksmethodologie, Meetmethoden en Data-analyse, Psychonomics and Human Perfomance Tech-nology en Wijsbegeerte. De decaan van de faculteit is de uiteindelijke verantwoordelijke voor het onderwijs van alle opleidingen binnen de faculteit. De dagelijkse leiding van de opleidingen berust bij de opleidingsdirecteur die daarbij ondersteund wordt door het ‘opleidingsoverleg’. Aan dit overleg nemen de studieadviseur, de onderwijscoördinator, de voorlichter, de stage/afstudeercoördinator en de onderwijscommissaris van de studievereniging Communiqué deel.
QANU / Communicatiewetenschap
115
3.2.
Invoering bachelor- masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap en de masteropleiding Communication Studies zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Communicatie-wetenschap (CROHO-nummer: 6615). Deze opleiding is weer voortgekomen uit de opleiding Toegepaste Communicatiewetenschap (CROHO-nummer: 6648). In september 2001 is de instroom in de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap stopgezet en zijn alle nieuwe studenten opgenomen in de bacheloropleiding. In maart 2005 waren nog 141 studenten, waarvan 135 actieve, ingeschreven in de ongedeelde opleiding. In het studiejaar 2003-2004 is de masteropleiding voor het eerst aangeboden. De einddatum van de afbouw is gepland op 31 augustus 2011. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen de overgang van de ongedeelde opleiding naar de gedeelde opleidingen adequaat geregeld heeft. Tijdens het bezoek zijn er op dit vlak geen problemen gesignaleerd. Gezien het bovenstaande verwacht de commissie dan ook geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding. 3.3.
Het beoordelingskader
3.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bevindingen en overwegingen De bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap van de Universiteit Twente stelt zich volgens de zelfstudie ten doel een student op te leiden tot competent wetenschapper in de Communicatiewetenschap en academisch geschoold professional, met de capaciteiten en attitude om zich in de toekomst op beide vlakken verder te ontwikkelen. Deze doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1) en weerspiegelen, middels een clustering van competentiegebieden, de specifieke kenmerken van de opleiding. Het profiel van de opleiding laat zich kenmerken door het bestuderen van communicatie in organisatorische context, toepassingen van ICT en de communicatiekundige ontwerpmethodologie. Studenten krijgen inzicht in de organisatorische aspecten in en tussen organisaties, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke context. De eindtermen van de bacheloropleiding zijn niet expliciet ingedeeld in termen van kennis van, inzicht in, vaardigheden en attitudes, maar bestrijken deze gebieden voldoende, al blijft de gewenste academische houding soms ietwat impliciet. Verder wordt (in lijn met de doelstelling) door de opleiding een onderscheid gemaakt naar wetenschappelijke (onderzoeks)competenties en professionele competenties. Aan de beschreven competenties zijn de rollen van onderzoeker, communicatiekundig adviseur, communicatiekundig beleidsmaker en communicatiekundig ontwerper gekoppeld. De masteropleiding Communication Studies stelt zich volgens de zelfstudie ten doel studenten op te leiden tot academici die een gedegen theoretische kennis van de Communicatieweten116
QANU / Communicatiewetenschap
schap combineren met de competenties om die kennis aan te wenden bij het uitvoeren van communicatiewetenschappelijk onderzoek en het oplossen van communicatieproblemen in een organisatiecontext. Deze doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2). De eindtermen van de masteropleiding zijn evenmin expliciet ingedeeld in termen van kennis van, inzicht in, vaardigheden en attitudes, maar bestrijken voldoende deze gebieden. De commissie constateert dat de mastereindtermen voort bouwen op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen. Voor beide opleidingen is in de zelfstudie een vergelijking met de zusteropleidingen in Nederland opgenomen. Op basis hiervan beschrijven de Twentse opleidingen hun relatieve positie in Nederland. Voor de bacheloropleiding geldt dat deze opleiding zich in drie aspecten onderscheidt van de overige opleidingen in Nederland. In eerste instantie heeft de organisatorische context een prominente functie in het profiel van de opleiding. Verder vervullen de ICT-toepassingen een belangrijkere rol. Tot slot leren studenten aan de Twentse universiteit communicatieproblemen op basis van een systematische en planmatige aanpak op te lossen, de zogenaamde ‘ontwerpmethodiek’. In de zelfstudie beargumenteren de opleidingen overtuigend dat de vele variaties op het gebied van organisaties, specialisaties, niveau, duur, benamingen, et cetera een eenduidige vergelijking tussen opleidingen in Europees verband, of op nog op grotere schaal, moeilijk maken. Toch, zo noteert de zelfstudie, zijn er internationaal overeenkomsten te vinden met de onderwijsprogramma’s voor communicatiewetenschap in Groot-Brittannië, Duitsland en de Scandinavische landen. Hieruit valt op te maken dat de bij deze opleidingen gebruikte standaarden ook voor de bacheloropleidingen gelden. Op universitair niveau vindt regelmatig overleg plaats over ontwikkelingen op het gebied van hoger onderwijs binnen Europa. Daarbij is onder andere gesproken over het Tuning-project waarbij aangegeven is welke competenties men belangrijk acht voor academische opleidingen, hoe met het ECTS moet worden omgegaan en de rol van het Diploma-Supplement (DS). Binnen de opleidingen wordt op diverse manieren gewaarborgd dat de eindtermen aansluiten bij de eisen en wensen vanuit de beroepspraktijk. Zo wordt gebruik gemaakt van een jaarlijkse werkgeverspeiling, waarbij werkgevers gevraagd worden naar hun ervaringen met afgestudeerden. De uitkomsten geven aan dat werkgevers de beoogde competenties herkennen. Ook halen de opleidingen veel informatie uit de jaarlijkse rapportages van externe stages en externe opdrachtgevers van scripties. De opleidingen, met name in de masterfase, beschikken hiermee over een aantal instrumenten om op systematische wijze de geformuleerde eindkwalificaties te toetsen bij de relevante beroepspraktijk. Beoordeling De commissie heeft de beoogde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. Op basis hiervan komt zij tot de conclusie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen van een opleiding op het gebied van de Communicatiewetenschap worden gesteld. De commissie is van oordeel dat beide opleidingen een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindtermen hebben beschreven tegen de achtergrond van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening in de Communicatiewetenschap. Binnen dit domein richten de opleidingen zich met name op de toepassing van de kennis en inzichten omtrent communicatieprocessen. De opleidingen profileren zich op het gebied van (a) communicatie in een organisatorische context, (b) de rol van nieuwe media (ICT) en (c) het ontwerpperspectief, waarbij het accent ligt op toegepaste vraagstellingen die op een academische wijze beantwoord dienen te worden. De commissie is van mening dat de eindkwalificaties QANU / Communicatiewetenschap
117
van de opleidingen deugdelijk aansluiten bij de domeinspecifieke eisen, waarmee helder wordt gemaakt wat van een afgestudeerde wordt verwacht. De commissie is ook van oordeel dat de wetenschappelijk discipline Communicatiewetenschap een sterk multidisciplinair karakter en een breed toepassingsgebied heeft. Tevens stelt de commissie vast dat binnen het domein een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van de academische bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap ontbreekt. Binnen deze context en gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voorzover vergelijkbaar, aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende (breed gedefinieerde) domein. De commissie is positief over de ver gevoerde internationalisering van de opleidingen die met name in de mastereindtermen tot uitdrukking komt. De commissie is ook enthousiast over de herkenbare manier waarop de drie profileringgebieden in de eindtermen zijn terug te vinden en de manier waarop de masteropleiding op systematische wijze informatie uit het beroepenveld verkrijgt, waardoor deze een zeer helder beeld heeft hoe men tegen de opleiding aankijkt. Hierdoor slaagt de masteropleiding erin om het kwaliteitsniveau van de geformuleerde eindkwalificaties significant te laten uitstijgen boven het basisniveau. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat er binnen de bacheloreindkwalificaties ruimschoots aandacht besteed wordt aan academische vaardigheden, maar in minder mate aan de academische attitude. In de ogen van de commissie leiden in algemeenheid deze vaardigheden echter niet vanzelfsprekend tot een academische attitude en hier zou dan ook binnen de eindtermen van de bacheloropleiding (nog) meer expliciet de nadruk op gelegd kunnen worden. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde bacheloropleiding voldoende is. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bevindingen en overwegingen De opleidingen maken in de zelfstudie een expliciete koppeling met de Dublin-despcriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt aan de omschrijving wat betreft kennis en inzicht. De eindtermen, met name de eerste twee eindtermen, voldoen aan deze descriptor. Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt eveneens aan de omschrijving van de descriptor wat betreft kennis en inzicht. In de masteropleiding verwerft de student, voortbouwend op de eindkwalificaties van de bacheloropleiding, verdiepende kennis en inzicht, en 118
QANU / Communicatiewetenschap
wordt ervan uitgegaan dat hij/zij voldoende bekend is met de methoden van communicatieonderzoek. Deze aspecten komen met name terug in de eerste drie eindtermen. Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding komt in verschillende eindtermen naar voren. Zo komt het toepassen van kennis en inzicht terug in de eindtermen 1, 17 en 19. De competenties voor het oplossen van problemen op het vakgebied komt onder meer terug in de eindtermen 3 en 20. Het zelfstandig kunnen toepassen en uitvoeren van de kerntaken van de wetenschapsbeoefenaar vormt een belangrijk element binnen de eindtermen van de masteropleiding. De eindtermen, met name eindtermen 4 t/m 10, zijn dan ook ruimschoots gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht in een bredere context. Oordeelsvorming De vaardigheid om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren met het doel een oordeel te vormen, komt onder meer terug in de eindtermen 4, 5 en 18 van de bacheloropleiding. De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindtermen 7 en 8, waarin de vaardigheid om kritisch te kunnen denken en nieuwe kennis te construeren wordt vereist. Communicatie De vereisten van deze descriptor worden weerspiegeld in de eindterm van de bacheloropleiding die betrekking heeft op de academische vaardigheden en attitudes. Het overbrengen van informatie, ideeën en oplossingen op een publiek met (niet)specialisten wordt genoemd in eindterm 27. Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de masteropleiding gericht is op het overdragen van kennis aan wetenschappelijke fora en geïnteresseerden uit de beroepspraktijk (eindterm 7). Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn in voldoende mate gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. Met name de eindtermen 32 en 28 zijn gericht op de vereisten van deze descriptor. Volgens de eindtermen van de masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindniveau bereikt waarbij de professionele ontwikkeling van benodigde vaardigheden zelfstandig voortgezet en vormgegeven kan worden. Deze aspecten komen terug in eindtermen 11 en 12. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. De commissie komt tot deze conclusie op basis van het toetsen van de geformuleerde eindkwalificaties aan de beschrijving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren. Op grond daarvan trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambitieniveau over de gehele linie correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor dan QANU / Communicatiewetenschap
119
wel master zoals neergelegd in de verschillende descriptoren. Er is een duidelijk verschil zichtbaar tussen de beoogde bachelor- en de beoogde mastereindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen Na de bacheloropleiding beschikt de student over de kwalificaties van een startende professional en een beginnend onderzoeker. Hiermee heeft de commissie kunnen vaststellen dat de eindtermen van de opleiding gericht zijn op (communicatie)wetenschappelijke kennis, inzichten en vaardigheden (zie ook F1). De eindtermen vereisen onder meer kennis van en inzicht in de profielgebieden – communicatie in organisatorische context en communicatiekundige ontwerp-methodologie – vanuit een sociaal-psychologische, sociologische en tekstwetenschappelijke oriëntatie. Ook besteden de eindtermen aandacht aan vaardigheden om wetenschap en praktijk in balans te brengen. De student oriënteert zich enerzijds in de breedte op verschillende rollen die hij/zij in de latere beroepswereld kan uitoefenen en anderzijds op de wetenschapsbeoefening. Afgestudeerde bachelors kunnen na afronding van de opleiding als beginnend, breed gevormde, beroepsbeoefenaar functioneren in de rol van: onderzoeker, communicatiekundig adviseur/ beleidsmaker en -ontwerper. Daarnaast geeft het bachelordiploma rechtstreekse toegang tot de masteropleiding Communication Studies aan de Universiteit Twente. De masteropleiding biedt een basis voor het zelfstandig verrichten van communicatiewetenschappelijk onderzoek en het oplossen van complexe problemen in de beroepspraktijk. Afgestudeerden van de masteropleidingen kunnen werk vinden als wetenschapper (assistent in opleiding/onderzoeker in opleiding) of binnen organisaties als onderzoeker, ontwerper, communicatiemanager of communicatieadviseur. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat afgestudeerden van de bacheloropleiding rechtstreeks toegang hebben tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau en dat afgestudeerden van de masteropleiding in voldoende mate in staat zijn zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De Twentse opleidingen hebben een uitgesproken toegepaste oriëntatie die op adequate wijze wordt gekoppeld aan de vereisten vanuit de wetenschappelijke discipline. De commissie heeft in de eindtermen van beide opleidingen zowel algemeen als disciplinair wetenschappelijk gerichte elementen kunnen onderscheiden, waarmee de beoogde eindkwalificaties van de opleidingen het wetenschappelijk karakter voldoende tot uitdrukking brengt (zie ook F1). Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van 120
QANU / Communicatiewetenschap
zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Doelstellingen Opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 3.3.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zoals deze in 2005-2006 van start is gegaan. De inhoud van de programma’s wordt beschreven naar de verschillende samenstellende cursusonderdelen met aanduiding van werkvorm, toetsvorm en het aantal studiepunten volgens het ECTS. Studenten die instromen in de masteropleiding moeten in het eerste semester voor 30 ECTS-studiepunten mastervakken volgen en ronden de opleiding in het tweede semester af met een afstudeeropdracht van 30 ECTS-studiepunten. Elk semester worden er minimaal tien master-vakken aangeboden met een omvang van 5 of 10 ECTS-studiepunten. De mastervakken die in het eerste semester aangeboden worden, worden niet in het tweede semester aangeboden en omgekeerd. Doordat er elk semester vakken aangeboden worden kent de opleiding formeel twee instroom momenten: 1 september en 1 februari. Voor de deeltijdopleiding wordt om redenen van studeerbaarheid (en om roostertechnische redenen) aanbevolen van het begin af aan te kiezen voor een bepaald profileringsgebied. Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3, die van het masterprogramma in bijlage 4. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Studenten hebben de mogelijkheid om via de resultaten van ontwerp- en onderzoeksopdrachten bij te dragen aan en kennis te nemen van de onderzoeksactiviteiten van de leerstoelgroepen van de afdeling. Verder hebben docenten naast hun taak in het onderwijs een rol in het onderzoek van hun afdeling. Het onderzoek van de afdeling is grotendeels ondergebracht in het onderQANU / Communicatiewetenschap
121
zoeksinstituut Institute for Behavioural Research (IBR) en de landelijke onderzoeksschool NESCOR. Bij een analyse van het lesmateriaal, heeft de commissie kunnen vaststellen dat studenten in voldoende mate in aanraking komen met het (lopend) onderzoek binnen de opleiding. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De wetenschappelijke medewerkers zijn betrokken bij (inter)nationaal erkend onderzoek. Binnen de discipline nieuw ontwikkelde kennis en inzichten worden door inbreng van de eigen onderzoeksbevindingen en het doorgeven van recente publicaties en literatuur in het onderwijs aan de orde gesteld. Verder wordt regelmatig gewerkt met opdrachten die geïnspireerd zijn door actuele gebeurtenissen. Het programma heeft een leerlijn die de studenten vaardig maakt in het zelf opzetten en uitvoeren van onderzoek. Het gaat om zes programmaonderdelen op het gebied van methoden en technieken van onderzoek. De vaardighedenlijn resulteert in een bachelorscriptie of een eindopdracht voor het vak ‘Communicatiekundig ontwerpen 3’. In het programma zijn onderdelen opgenomen waarbij gewerkt wordt met voorbeelden, casussen en praktijkopdrachten, waarbij geput wordt uit de actuele beroepspraktijk. De aansluiting bij de actuele beroepspraktijk komt tevens tot uiting in aandacht voor het maken van diverse professionele producten als een campagneplan, een advies, een communicatieen activiteitenplan. Ook is een aantal praktijkgerichte onderdelen in het programma opgenomen, zoals de stage. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen. Studenten hebben de mogelijkheid om via de resultaten van ontwerp- en onderzoeksopdrachten bij te dragen aan en kennis te nemen van de onderzoeksactiviteiten van de leerstoelgroepen van de afdeling. Verder hebben docenten naast hun taak in het onderwijs een rol in het onderzoek van hun afdeling. Het onderzoek van de afdeling is grotendeels ondergebracht in het onderzoeksinstituut Institute for Behavioural Research (IBR) en de landelijke onderzoeksschool NESCOR. Bij een analyse van het lesmateriaal, heeft de commissie kunnen vaststellen dat studenten in voldoende mate in aanraking komen met het (lopend) onderzoek binnen de opleiding. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De wetenschappelijke medewerkers zijn betrokken bij (inter)nationaal erkend onderzoek. Nieuw ontwikkelde kennis en inzichten worden door inbreng van de eigen onderzoeksbevindingen en het doorgeven van recente publicaties en literatuur in het onderwijs aan de orde gesteld. Verder wordt regelmatig gewerkt met opdrachten die geïnspireerd zijn door actuele gebeurtenissen. De opbouw van de onderzoeksvaardigheden, wordt in de masterfase voortgezet. In diverse cursussen worden studenten gestimuleerd om via de resultaten van ontwerp- en onderzoeksopdrachten op hun beurt bij te dragen aan de onderzoeksactiviteiten van de leerstoelgroepen. In het scriptieonderzoek van 30 ECTS-studiepunten vindt de verdieping van de verworven onderzoeksvaardigheden plaats. In de beschikbare keuzevakken wordt expliciet een verband met de beroepspraktijk gelegd. In vakken zoals ‘Reclamewerking’, ‘ICT, maatschappij en beleid’ en ‘Public health communication’, worden expliciet verbanden met de beroepspraktijk gelegd. Ook in de afstudeeropdracht 122
QANU / Communicatiewetenschap
zit altijd een toegepast ontwerpelement, waarbij een organisatie informatiebehoefte heeft of een communicatieprobleem waarvoor een oplossing wordt gezocht. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelorals het masterprogramma voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een WO-opleiding. (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen beide opleidingen sprake is van voldoende verwevenheid met het onderzoek van de wetenschappelijke staf. Deze verwevenheid komt met name tot stand via het docentencorps. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van de actuele ontwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele theorieën onderdeel uitmaken van de onderwijsprogramma’s. Daarbij worden diverse opdrachten gebruikt om verbanden te leggen met actuele (wetenschappelijke) ontwikkelingen. (c) Voorts heeft de commissie aan de hand van de beschrijving van de inhoud, de opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten. (d) Geheel in lijn met het toegepaste karakter van de opleidingen, stelt de commissie tot slot vast dat er ruim voldoende praktijkgerichte elementen in de programmaonderdelen zijn opgenomen, met name die onderdelen waar gebruik wordt gemaakt van praktijkcasussen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt voor de bacheloropleiding op heldere wijze geëxpliciteerd hoe de geformuleerde eindkwalificaties geconcretiseerd zijn in het programma. In de zelfstudie wordt in een matrix per competentiecategorie nader toegelicht en beschreven op welke wijze het programma zo is ingericht dat de studenten in staat worden gesteld deze competenties en de bijbehorende eindkwalificaties optimaal te ontwikkelen. De competentiecategorieën zijn (1) vakinhoudelijke competenties, (2) onderzoekscompetenties en academische vorming en (3) professionele competenties en professionele vorming. De vakinhoudelijke kennis vormt de voorwaarde, zo noteert de zelfstudie, om als communicatiewetenschapper te kunnen functioneren en de basis voor de studie. Bij de kennisontwikkeling gaat het in eerste instantie om brede kennis van de eigen en ondersteunende disciplines en kennisgebieden. Als vervolg gaat het om verdieping en accumulatie van de basiskennis en om diepgaande kennis over specialisatiegebieden op communicatiekundig gebied. Zo komen in ‘Inleiding communicatie-wetenschap’ en ‘Media en communicatie’ de belangrijkste theorieën uit de eigen discipline aan de orde en in ‘Sociale psychologie’ en ‘Informatie- en kennismanagement’ die van ondersteunende disciplines. De onderzoeksvaardigheden zijn gericht op de empirische cyclus, onderzoek-meQANU / Communicatiewetenschap
123
thodologie en data-analyse. In het eerste jaar gaat het om inleidingen, zoals ‘Inleiding statistiek’, en in de vervolgjaren gaat het om verdieping, zoals ‘Interview, observatie en enquête’. Er vindt ook integratie plaats met de vakinhoudelijke kennis, met name in de vakken waar het communicatiekundig ontwerpen centraal staat en in het vak ‘Communicatieonderzoek’. Voor de professionele competenties en vorming onderscheidt de zelfstudie twee rollen, te weten de rol van ontwerper en de rol van adviseur/beleidsmaker. De rol van adviseur/beleidsmaker krijgt onder meer expliciet aandacht in de programmaonderdelen ‘Corporate communicatie’ en ‘Overheidscommunicatie en voorlichting’. De rol van ontwerper komt met name tot uitdrukking in de vakken ‘Communicatiekundig ontwerpen 1, 2 en 3’. De masteropleiding kent een curriculum waarin studenten zich gedurende een half jaar (30 ECTS-studiepunten), door het volgen van vakken, inhoudelijk kunnen verdiepen in een bepaald profileringsgebied. De studenten hebben daarbij in principe volledige keuzevrijheid. Tegelijkertijd kunnen de studenten zich voorbereiden op de uitvoering van het afstudeertraject. Ook voor het masterprogramma is in de zelfstudie middels een matrix een vertaalslag gemaakt naar de eerdergenoemde competenties. Uit de matrix is op te maken dat alle geformuleerde eindkwalificaties binnen het curriculum aan bod komen, ongeacht welk studiepad de student kiest. Dit wordt bereikt doordat de eindtermen op het gebied van kennis en inzicht, vaardigheden en attitude geïntegreerd te koppelen zijn aan het merendeel van de keuzevakken. De toepassing van wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden in combinatie met professionele (ontwerp) vaardigheden komt tot uiting in de afstudeeropdracht van 30 ECTS-studiepunten. Uit de digitale leeromgeving van de opleidingen (TeleTOP) en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de beoogde eindkwalificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De doelstellingen van de vakken in de curricula zijn ingedeeld in kennis, inzicht en vaardigheden. Tijdens het bezoek heeft de commissie geconstateerd dat de vakdoelstellingen niet altijd bekend zijn bij de studenten. De commissie is van oordeel dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de gekozen werkvormen en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties. Het deeltijdprogramma van de masteropleiding is opgezet als een tweejarige opleiding. De opleiding biedt naast dagonderwijs ook avondonderwijs aan. De commissie heeft vastgesteld dat het deeltijd- en het voltijdprogramma geheel dezelfde onderdelen bevatten. De commissie is dan ook van mening dat deeltijdstudenten dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken als voltijdstudenten. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat in de zelfstudie de beschrijving van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate wijze is uitgevoerd. Het duidelijk toegepaste profiel zoals dit is neergelegd in de geformuleerde doelstellingen, komt tot uitdrukking in de programma’s. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het realiseren van de eindkwalificaties valt daarmee in voldoende mate te identificeren. De commissie concludeert dat de opzet van de opleidingen studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Tevens is de commissie van oordeel dat de beoogde eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) 124
QANU / Communicatiewetenschap
het programma. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en de programma’s op een adequate manier is uitgewerkt en dat de inhoud van het programma een geschikte concretisering is van de eindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat per vak doelstellingen worden omschreven. In de ogen van de commissie kunnen deze doelstellingen beter over het voetlicht worden gebracht. De commissie raadt aan om de doelstellingen per vak uitgebreider te beschrijven en deze niet alleen in TeleTOP, maar ook in de studiegids op te nemen. Op deze wijze worden de leerdoelen meer in het zicht van de studenten gebracht. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleiding voldoende is. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen De bacheloropleiding wordt opgebouwd uit funderende vakken, leerlijnen, integratievakken en een keuzeruimte. De funderende vakken in het eerste jaar, zoals ‘Inleiding communicatiewetenschap’ en ‘Filosofie van de communicatie’ leggen de basis waarop in de meer integratieve en vervolgvakken wordt voortgebouwd. Centrale componenten voor de opbouw van het studiepad van de studenten vormen de door de opleiding in het programma aangebrachte leerlijnen. Deze zijn de leerlijnen voor onderzoeksvaardigheden, communicatieve vaardigheden, informatie-vaardigheden en ontwerpvaardigheden. De zelfstudie beschrijft hoe de inhoudelijke afstemming tussen de afzonderlijke programmaonderdelen op een aantal manieren wordt gewaarborgd. Zo geschiedt het monitoren van de samenhang van het gehele curriculum onder andere door de opleidingsdirecteur, de onderwijscoördinator en de Opleidingcommissie. De monitoring van de consistentie van het onderwijs vindt plaats op basis van de evaluaties. Verder vindt er regelmatig semesteroverleg plaats tussen de docenten die in eenzelfde semester het onderwijs verzorgen. Er is ook sprake van een jaarlijkse cyclus van de planning van het onderwijs met behulp van zogenaamde microplanformulieren, de afzonderlijke vakbeschrijvingen en de papieren studiegids van de faculteit. Tot slot wordt zo nog nodig een interne of externe onderwijskundige ingeschakeld voor het onderzoeken van samenhang en afstemming. De samenhang van het bachelorprogramma wordt mede gewaarborgd door een aantal voorkenniseisen voor programmaonderdelen. Zo kan het vak ‘Communicatieonderzoek’ alleen gevolgd worden als de drie eerstejaars M&T-vakken en twee van de drie tweedejaars M&T-vakken zijn afgerond. Voor deelname aan een minor in het derde jaar, dient de student minimaal 80 ECTS-studiepunten te hebben gehaald. De keuzeruimte van 30 ECTS-studiepunten kan ingevuld worden met een minor van 20 of 30 ECTS-studiepunten (zie ook F10), een stage van 10, 20 of 30 ECTS-studiepunten of keuQANU / Communicatiewetenschap
125
zevakken op masterniveau die passen bij de masterprofilering (maximaal 10 ECTS-studiepunten). Minors die in het buitenland gevolgd worden, kennen een omvang van 30 ECTS-studiepunten. De zelfstudie beschrijft twee typen minors: de ‘geïnstitutionaliseerde minor’ en de ‘individuele minor’. De geïnstitutionaliseerde minors zijn vooraf ingericht door de universiteit en de kwaliteit ervan wordt centraal bewaakt. Studenten Communicatiewetenschap mogen elke minor uit het aanbod van geïnstitutionaliseerde minors kiezen, met uitzondering van minors die te sterk lijken op de bacheloropleiding of minors waarvoor door de aanbiedende faculteit extra voorkenniseisen zijn gesteld waar studenten Communicatiewetenschap in de regel niet aan voldoen. In het jaar 2004-2005 waren volgens de gegevens in de zelfstudie de twee meest populaire minors Internationaal Management en As The World Turns. Individuele minors worden door de student, in overleg met de studieadviseur of een docent, samengesteld en moeten door de Examencommissie van de eigen opleiding vooraf worden goedgekeurd. Uit het Studenttevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten tevreden zijn over de samenhang in het onderwijsaanbod van de opleiding. De opbouw van de voorkennis in het curriculum wordt als goed beoordeeld en er wordt nauwelijks overlap tussen de vakken ervaren. Dit beeld is bevestigd tijdens de gesprekken van de commissie met studenten. Ook in de programmering van de onderdelen in de masteropleiding is een opbouw aangebracht. In de masteropleiding wordt gewerkt met profileringsgebieden. De profileringsgebieden zijn: ‘Nieuwe media & communicatietechnologie’, ‘Technische communicatie’, ‘Communicatie, gezondheidszorg & voorlichting’, ‘Marketingcommunicatie’ en ‘Corporate communicatie’. Op deze wijze, zo noteert de zelfstudie, kunnen studenten zichzelf vanuit hun eigen verantwoordelijkheid profileren door te kiezen om zich specialistisch te profileren of zich breder te profileren door vakken uit meerdere gebieden te kiezen. De commissie heeft vastgesteld dat de profielkenmerken van de opleiding te weten communicatie in een organisatorische context, de rol van ICT en het ontwerpperspectief in alle profileringsgebieden terugkomen. Ieder profileringsgebied heeft zijn eigen thema, waardoor het te volgen programma inhoudelijk samenhangend wordt. De opleiding kent een aantal kenmerken waardoor, ook als een student afwijkt van het programma van een profileringsgebied, de samenhang van het studiepad gewaarborgd is. Zo monitoren de opleidingsdirecteur, de onderwijscoördinator, de Opleidingscommissie, het Studentenoverleg Communicatie (SOCOM) en het opleidingsoverleg het gehele curriculum in samenhang. Gelet wordt met name op de consistentie van het onderwijs (houden docenten zich aan de gemaakte afspraken), op veranderingen op de TeleTOP-vakwebsites, op onderwijsvernieuwingsprojecten, op het repareren van klachten van studenten die via het SOCOM of via de Examencommissie zijn ingebracht, op de resultaten van vakevaluaties, semesterevaluaties en op een voor het eerst in 2003 door de faculteit georganiseerd Studenttevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat studenten tevreden zijn over het samenhangende onderwijsaanbod van de opleiding. Ook wordt jaarlijks de cyclus van de planning van het onderwijs uitgevoerd met behulp van zogenaamde micro-planformulieren, de afzonderlijke vakbeschrijvingen voor de elektronische UT-studiegids (het Vak Informatie Systeem Twente, VIST) en de papieren studiegids van de faculteit. Tot slot wordt de samenhang besproken tijdens overleg met docenten en verantwoordelijke hoogleraren. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opbouw van het studieprogramma van de bachelor- en masteropleiding overzichtelijk is. De commissie heeft voorts geconstateerd 126
QANU / Communicatiewetenschap
dat er sprake is van inhoudelijke samenhang waarbij programmaonderdelen op elkaar voortbouwen, waardoor er verdieping plaatsvindt, en waarbij theorie en onderzoeksvaardigheden op elkaar zijn afgestemd. Het in de bacheloropleiding jaarlijks terugkerend onderdeel ‘Communicatiekundig ontwerpen’ speelt een belangrijke rol bij de integratie van de leerstof. Bij zowel de bachelor- als de masteropleiding is sprake van een enigszins flexibel programma, maar met de geformuleerde instroomvoorwaarden en inhoudelijke thema’s waarbij alle profielkenmerken aan bod komen, kan samenhang van het curriculum onafhankelijk van het studiepad behouden blijven. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in semesters en een semester in twee blokken. Het aantal studiepunten per semester is redelijk gelijkmatig verdeeld. De bloktotalen vertonen een wat grotere spreiding van de studielast. De zelfstudie geeft hiervoor twee verklaringen. In eerste instantie is op organisatorische en inhoudelijke gronden gekozen om het M&T-onderwijs in vakken van 3 of 4 ECTS-studiepunten (= resp. 84 en 112 uur) aan te bieden, in plaats van de standaard eenheid van 5 of 10 ECTS-studiepunten (= resp. 140 en 280 uur). Ook is gekozen om het M&T-onderwijs van alle bacheloropleidingen van de faculteit inhoudelijk gelijk te trekken, maar niet tegelijk aan te bieden aan alle bachelorstudenten. De faculteit, zo geeft de zelfstudie aan, wil het M&T-onderwijs kleinschalig en onderwijsintensief aanbieden. Om studievertraging te voorkomen worden de zes M&T-vakken in het eerste en tweede jaar twee keer per jaar aangeboden. De opleidingen hanteren geen norm voor de hoeveelheid te verwerken tentamenliteratuur per ECTS-studiepunt. De feitelijke studielast wordt op verschillende manieren gemonitored door de opleidingen. Er wordt gebruik gemaakt van vakevaluaties, mentorgroepsgesprekken en het SOCOM. Uit deze resultaten blijkt dat de studenten aan vakken met veel practica en/of opdrachten evenveel of meer dan de geplande tijd besteden. Bij vakken die worden afgerond met alleen een tentamen, is de gerealiseerde studielast vaak aanmerkelijk minder. Het merendeel van de studenten geeft aan tussen de 16 en 31 uur per week te besteden aan de studie. Dit beeld is bevestigd tijdens de gesprekken van de commissie met studenten. Bij de verroostering van het onderwijs wordt op grond van de micro-planformulieren zichtbaar hoe hoorcolleges, werkcolleges en practica zich spreiden over een semester. Uit de formulieren wordt duidelijk hoeveel contacturen de docenten ingepland hebben, welke toetsvormen ze hanteren of er opdrachten zijn gepland en van welke aard de opdrachten zijn. Door inbreng van deze gegevens in de semesteroverleggen vindt afstemming vooraf plaats. Als in de loop van het studiejaar studeerbaarheidproblemen ontstaan, wordt het een bespreekpunt in de eerstvolgende semester-bijeenkomst. Volgens de studenten die meegewerkt hebben aan het Studenttevredenheidsonderzoek was de, toen nog ongedeelde, opleiding goed te doen in de tijd die ervoor staat. Uit het onderzoek komt wel naar voren dat de opleiding alert moet zijn op het tegengaan van piekbelastingen in QANU / Communicatiewetenschap
127
het onderwijs. Tijdens het bezoek heeft de commissie het probleem van piekbelastingen in het programma bij de studenten bevestigd gekregen. Studenten gaven aan dat het verschil tussen het eerste en tweede jaar erg groot is, waarbij het tweede jaar als zwaar wordt ervaren. Zo is tijdens het bezoek door een aantal studenten aangegeven dat in het eerste bachelorjaar het aantal studiepunten in ECTS-studiepunten niet representatief hoeft te zijn voor de (feitelijke) studielast. In het derde bachelorjaar worden de verplichte programmaonderdelen twee keer per studiejaar aangeboden. Daarnaast is het mogelijk om in het derde bachelorjaar reeds met de masteropleiding te beginnen. Dit in combinatie met het feit dat de masteropleiding twee instroommomenten kent, draagt er toe bij dat eventuele studievertraging tot een minimum beperkt kan worden. Studenten mogen pas beginnen met de masterscriptie als de bacheloropleiding is voltooid en als er 20 van de 30 ECTS-studiepunten aan mastervakken is afgerond. Naar het buitenland gaan hoeft voor studenten geen studievertraging te betekenen. Door de ruim geprogrammeerde keuzeruimte, is het goed mogelijk om zonder (onnodige) studievertraging een studieverblijf in het buitenland te plannen. Beoordeling De commissie is van mening dat het eerste jaar van het bachelorprogramma, en met name het eerste semester, te licht is. De commissie heeft echter tijdens het bezoek geconstateerd dat de opleiding hiervan bewust is en heeft in deze context er dan ook vertrouwen in dat dit op korte termijn wordt opgelost. De commissie heeft geconstateerd dat in de bachelor- en masteropleiding zowel op studentniveau als op programmaniveau adequaat aandacht besteedt wordt aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast. De commissie heeft vastgesteld dat beide programma’s geen onoverkomelijke struikelblokken kennen. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s over het geheel genomen studeerbaar zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft verschillende signalen ontvangen omtrent een sterk variërende studielast binnen het bachelorprogramma, waardoor studenten piekbelastingen melden. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding de eerstejaars studenten (nog) meer kan aanzetten tot gedisciplineerd studiegedrag, om zo de gerealiseerde studietijd in het eerste jaar te verhogen en de oriënterende functie ervan beter voor het voetlicht te laten komen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bevindingen en overwegingen Tot de bacheloropleiding Communicatiewetenschap worden toegelaten zij die in het bezit zijn van een VWO-diploma met wiskunde A. Aangezien vanaf 2001 wiskunde in alle VWO-pro128
QANU / Communicatiewetenschap
fielen is opgenomen, worden alle studenten met een VWO-diploma toegelaten. Studenten met een VWO-diploma zonder wiskunde A of B of studenten met een HBO-propedeuse of Colloquium doctum-beschikking, moeten voldoen aan de wiskunde-eis. Aan potentiële studenten die niet aan de eis voldoen, biedt de faculteit meerdere malen per jaar een wiskundecursus aan. Op deze regel kan een uitzondering worden gemaakt door de Examencommissie. Ten tijde van de visitatie was de opleiding bezig met een onderzoek of er een aantoonbare relatie aanwezig is tussen de profielkeuze op het VWO, de eindcijfers op het VWO en de studieresultaten bij de bacheloropleiding. Uit de eerste cijfers over 2002-2004 blijkt volgens de opleiding dat 57% van de instroom afkomstig is vanuit het VWO. De opleiding constateert geen grote aansluitingsproblemen. Wel merkt de opleiding op dat niet-VWO-ers minder vaak de opleiding met succes afronden dan VWOers. De KUO-gegevens laten vanaf 2000-2001 qua het aantal instromende studenten een dalende trend zien. In 2004-2005 begon ruim 16% van de eerstejaars Communicatiewetenschapstudenten de studie in Twente. Zie voor de instroomgegevens bijlage 5. Hier zijn gecombineerde instroomgegevens van de oude ongedeelde opleiding en de bacheloropleiding te vinden. Van de masteropleiding Communication Studies zijn (nog) geen instroomgegevens bekend. De opleidingen beschikken over een aantal voorlichtingsinstrumenten. Hiermee wordt onder meer een indruk gegeven van de opleidingen en de loopbaanperspectieven. De opleidingen gebruiken onder ander websites die gericht zijn op verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld VWO-ers, HBO- en WO-bachelors in binnen- en buitenland. Twee maal per jaar organiseert de universiteit voorlichtingsdagen voor geïnteresseerde aankomende studenten. Studenten met een HBO- of WO-bachelordiploma kunnen zich inschrijven voor een deficiëntieprogramma van 30 ECTS-studiepunten, waarmee toegang tot de masteropleiding Communicatiewetenschap verkregen wordt. Via dit premasterprogramma worden deficiënties weggewerkt om zo te komen tot het WO-bachelorniveau van de opleiding Communicatiewetenschap. Voor studenten met een WO-bachelordiploma is het mogelijk dat ze minder deficiënties hebben. De Examencommissie bepaalt de omvang van de deficiënties. Om toegelaten te worden tot het deficiëntieprogramma moet voldaan worden aan de wiskunde-eis. Tijdens het bezoek heeft de commissie van verschillende groepen signalen ontvangen dat de aansluiting van premaster studenten met de masteropleiding problemen kan opleveren. Zo wordt er gesproken over een kennisachterstand van enkele studenten die via het premasterprogramma zijn ingestroomd. Beoordeling De commissie stelt vast dat potentiële instromende studenten op een adequate wijze worden voorgelicht over het toegepaste profiel van de opleidingen. De opleidingen voeren een actief voorlichtings- en wervingsbeleid. In de ogen van de commissie is de brede instroom in de bacheloropleiding een potentiële bron van rijkdom, maar de instroom vanuit de premasteropleiding bij de masteropleiding een bron van zorg. Het programma van de premasterclass is niet adequaat voor die studenten met een niet-verwante HBO-opleiding, waardoor het niveau van een afgestudeerde bachelor niet altijd gehaald wordt. Hierdoor is de achtergrond van de instromende masterstudenten te divers en het verschil tussen studenten te groot. De commissie hecht bij haar oordeel echter meer belang aan de instroom van de reguliere studenten en is dan ook van oordeel dat de programma’s van zowel de bachelor- als de masteropleiding qua vorm en inhoud over het geheel genomen in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. QANU / Communicatiewetenschap
129
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat aansluiting van de premaster studenten bij het masterprogramma problemen kan opleveren. De commissie raadt aan twee verschillende premasterprogramma’s te ontwikkelen en de kwaliteitsnormen streng te blijven bewaken. De premasterprogramma’s zouden gericht zijn op studenten afkomstig van een verwante HBO-opleiding dan wel een niet-verwante HBO-opleiding. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Communicatiewetenschap omvat 180 ECTS-studiepunetn en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Communicatiewetenschap omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen Om de geformuleerde doelstellingen te bereiken, richten de opleidingen zich op het ontwikkelen van competenties, waarbij een theoretische kennisbasis en onderzoeksvaardigheden een centrale rol spelen. Onderdeel van dit concept zijn de uitgewerkte eindtermen in competenties, het implementeren van leerlijnen en de integratie van competenties in de ontwerpopdrachten. Daarnaast worden studenten binnen het curriculum in toenemende mate zelf verantwoordelijk voor hun studietraject. Dit komt onder meer tot uiting in de keuze voor een minor, stage, verblijf in het buitenland en de keuze voor onderwerpen bij ‘Communicatieonderzoek’. Het didactische uitgangspunt hierbij is dat studenten in aanraking dienen te komen met een variatie aan werkvormen, aansluitend bij de beoogde competenties en doelstellingen. Algemeen gesteld bestaan bij vakken die voornamelijk gericht zijn op het verwerven van kennis en inzicht de contactmomenten grotendeels uit hoor- en werkcolleges. Bij vakken die gericht zijn op het verwerven van vaardigheden of het oefenen van competenties wordt gebruik gemaakt van practica en wat omvangrijkere groeps- of individuele opdrachten. In de opleidingen zijn 130
QANU / Communicatiewetenschap
de contactmomenten over het algemeen kleinschalig. Een uitzondering wordt gevormd door de vakken die worden aangeboden aan meerdere opleidingen tegelijk of vakken die ook in de minor Psychologie zijn opgenomen, zoals ‘Inleiding psychologie’ en de hoorcolleges van het M&T-onderwijs. De keuzeruimte in de bacheloropleiding van 20 ECTS-studiepunten wordt opgevuld met een minor. Het major-minorsysteem is onderdeel van de onderwijsfilosofie van de Universiteit Twente, waarbij de gedachte is dat de student tegen het einde van de bacheloropleiding een gedeelte van de studietijd besteedt aan een ander onderwerp dan zijn/haar hoofdrichting. De zelfstudie beschrijft twee typen minors: de ‘geïnstitutionaliseerde minor’ en de ‘individuele minor’. De geïnstitutionaliseerde minors zijn vooraf ingericht door de universiteit en de kwaliteit ervan wordt centraal bewaakt. Individuele minors worden door de student, in overleg met de opleiding en bewaakt door de Examencommissie, samengesteld. Ongeveer 84% van de bacheloropleiding bestaat uit zelfstudie. De verhouding tussen contacturen en zelfstudie verandert in de loop van de studie. In het eerste jaar is 78% van de studielast gereserveerd voor zelfstudie, terwijl dit in het tweede jaar op 84% neerkomt. Het percentage zelfstudie in het derde jaar is in verband met de minor lastig vast te stellen, maar zonder de minor is 94% gereserveerd voor zelfstudie. De opleiding noteert in de zelfstudie dat van studenten wordt verwacht dat ze in de loop der tijd beter in staat zijn het studieproces zelf vorm te geven, aangestuurd via groeps- en individuele opdrachten. Uit het Studenttevredenheidsonderzoek en de WO-monitor blijkt dat studenten de praktijkgerichtheid middels de werkvormen goed tot uitdrukking vinden komen. De opleiding bevat voldoende activerende onderwijsvormen en er is een goede verhouding tussen individueel werken en het werken in groepsverband. Beoordeling Nadere analyse van de bachelor- en mastereindtermen leert dat daarin verschillende elementen zijn te onderscheiden die goed passen bij het gekozen didactisch concept (bijvoorbeeld het zelfstandig analyseren en oplossen van (ontwerp)problemen, het planmatig uitvoeren van de kerntaken van de wetenschapsbeoefenaar, het werken in teamverband en het ontwikkelen van een brede blik op wetenschapsgebieden). Beide opleidingen wensen zich te ontwikkelen in de richting van competentiegericht onderwijs waarbij een theoretische kennisbasis en onderzoeksvaardigheden een centrale rol vervullen. De ontwerpgerichte benadering van de opleidingen komt dan ook terug in de werkvormen. De studenten hebben binnen het didactisch concept met name in de masteropleiding betrekkelijk veel ruimte om hun eigen studiepad te kiezen. De commissie is van mening dat dit middels voldoende richtinggevende randvoorwaarden adequaat is vormgegeven. De commissie stelt dan ook vast dat de inrichting van het leerproces en de didactische uitgangspunten vanuit de doelstellingen deugdelijk is opgebouwd. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Communicatiewetenschap
131
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen De zelfstudie beschrijft dat elk vak wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen en/of een schriftelijke toetsing in de vorm van één of meer schriftelijke opdrachten. Tijdens de semesteroverleggen wordt aandacht besteed aan de afstemming op leerdoelen/competenties van de betreffende vakken en op het gehele curriculum, onder meer qua toetsvormen. Op deze wijze wordt gewerkt aan een evenwicht tussen de toetsvormen. De afsluitende opdrachten bij ‘Communicatieonderzoek’ en ‘Communicatiekundig ontwerpen 3’ zijn individuele toetsmomenten. Voor beoordelingen van opdrachten is vereist dat de studenten van tevoren weten welke eisen aan de uitvoering van opdrachten worden gesteld en welke criteria worden gehanteerd om te beoordelen of aan de eisen is voldoen. Deze informatie is beschikbaar via de digitale leeromgeving TeleTOP. De betrokken docenten hebben de beoordelingscriteria voor de bacheloreindopdracht opgesteld. Deze opdracht wordt altijd door twee docenten beoordeeld. De tweede beoordelaar heeft echter meer de rol van tweede lezer en geeft feedback op de beoordeling van de scriptie. Toch heeft de commissie bij de beoordeling van de bachelorscripties inconsistentie vastgesteld, waardoor zich grote variatie tussen de beoordelingen voordoen. Ook heeft de commissie tijdens het bezoek signalen ontvangen dat de kwaliteit van de stages, met name wat betreft het wetenschappelijk niveau, kan verschillen. De commissie heeft vastgesteld dat niet alle geformuleerde eindkwalificaties tot uitdrukking komen in de toetsing. Zo wordt de kennis van de Engelse taal niet afzonderlijk getoetst. Uit de aangeleverde informatie is gebleken dat er vanuit studenten klachten zijn omtrent de nakijktermijn van tentamens en opdrachten. Deze bevindingen heeft de commissie tijdens het bezoek bevestigd gekregen. De commissie heeft van de toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Van de toetsen van twee bachelorvakken heeft de commissie, aan de hand van aanvullende informatie, een uitvoerige additionele analyse gemaakt. De informatie bestond uit de opgaven, het antwoordmodel, de norm, de slaagpercentages van 2004-2005 en 2003-2004 en antwoordformulieren van drie studenten die respectievelijk een vier, een zes en een acht hadden. Het betrof de vakken ‘Inleiding Communicatiewetenschap’ uit het eerste bachelorjaar en ‘Methoden en Technieken 2’ uit het tweede bachelorjaar. De door de commissie bekeken tentamens zijn over het algemeen van voldoende academisch niveau. De commissie is echter ontevreden over het wetenschappelijk niveau van de M&T-tentamens en beschouwd deze dan ook als te licht. Beoordeling De commissie heeft in de bacheloropleiding een aantal gebreken geconstateerd: (a) In eerste instantie blijkt dat de gerealiseerde nakijktermijn van tentamens en opdrachten te wensen over laat. (b) Verder heeft de commissie enerzijds voldoende regels en procedures omtrent de beoordeling aangetroffen. Anderzijds is er sprake van veel variatie bij de beoordeling, met name bij de (eind)opdrachten. De commissie is dan ook van mening dat er op dit vlak sprake is van een uitvoeringsproblematiek, waardoor de toetsing niet over het gehele programma als consistent beoordeeld kan worden. 132
QANU / Communicatiewetenschap
(c) Tot slot is de commissie van mening dat de toetsing niet altijd qua vorm en inhoud aansluiten bij de inhoud van (onderdelen van) het bachelorprogramma. Zo is het wetenschappelijk niveau niet altijd gewaarborgd, komen niet alle geformuleerde eindkwalificaties terug in de toetsing en wordt er relatief veel gebruik gemaakt van meerkeuzetentamens. Dat laatste is niet altijd te verwachten bij de toetsing van programmaonderdelen van een opleiding met een toegepast profiel. De commissie heeft vastgesteld dat de bovenstaande problemen voor de masteropleiding bespaard blijven. De wijze van examinering vindt binnen deze opleiding op een gestructureerde wijze plaats, waardoor er voldoende waarborgen zijn om de beoordeling van werkstukken en opdrachten consistent te laten verlopen. De commissie heeft tevens vastgesteld dat bij tentamens van de masterprogrammaonderdelen gebruik wordt gemaakt van verschillende typen vragen, zoals kennisvragen en inzichtvragen. Het niveau van de mastertentamens die door de commissie zijn ingezien, voldoet aan de wetenschappelijke standaard. Voorts heeft de commissie geconstateerd dat beide opleidingen alert zijn op het gebied van fraudebestrijding, waarbij de Examencommissie als toezichthouder een belangrijke rol speelt. Gezien het bovenstaande is de commissie alles overwegende van oordeel dat de toetsing van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het bachelorprogramma niet op adequate wijze plaatsvindt. Voor de masteropleiding is de commissie van oordeel dat de toetsing van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma deugdelijk plaatsvindt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau De onvoldoende beoordeling op het facet Toetsing en beoordeling voor de bacheloropleiding is voor de commissie geen aanleiding geweest om het gehele onderwerp als onvoldoende te beschouwen. Zij is van mening dat de onvoldoende score onder F11 zonder meer wordt gecompenseerd door de overige scores binnen het kwaliteitsonderwerp. De commissie is van oordeel dat de overige facetten beantwoorden aan de criteria van basiskwaliteit. Het positieve oordeel op enkele voor de commissie zwaarwegende facetten, zoals Algemene eisen WO, Relatie doelstelllingen-programma en Afstemming vormgeving en inhoud, heeft hierbij een doorslaggevende rol gespeeld. Alles overwegende en op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 3.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De zelfstudies van beide opleidingen melden dat 31 medewerkers betrokken zijn als docent in het onderwijs. Alle hoogleraren, 88% van de UHD’s en 90% van de UD’s zijn gepromoveerd en hebben naast hun onderwijsaanstelling een onderzoeksaanstelling bij het onderzoeksinQANU / Communicatiewetenschap
133
stituut Institute for Behavioural Research (IBR). Een aantal docenten is derhalve actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Dit blijkt met name uit de publicatieresultaten van afgelopen jaren en de toename van het aantal tweede- en derde geldstroomprojecten. Alle hoogleraren en de meeste UHD’s zijn actief in zowel de bachelor- als de masteropleiding. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan het criterium dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied Communicatiewetenschap. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Het is de commissie opgevallen dat in de bacheloropleiding nog betrekkelijk veel niet-gepromoveerde medewerkers worden ingezet. De commissie raadt aan gepromoveerde docenten meer in het bacheloronderwijs te betrekken. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken opleidingen in het studiejaar 2004-2005 wordt verzorgd. Hieruit blijkt dat voor 14,8 fte aan onderwijs beschikbaar is. Tabel 1:
Categorie HL UHD UD Promovendi Docenten Overig WP Totaal
Totale inzet personeel in de bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap en de masteropleiding Communication Studies van de Universiteit Twente (peildatum 1 december 2004) M aantal 6 7 8 3 6 1 31
fte>s 1.80 2.60 3.30 0.80 1.80 0.30 9.80
V aantal 0 1 5 4 3 0 13
fte>s 0 0.40 1.90 1.20 1.50 0 5.00
Totaal aantal 6 8 13 7 9 6 44
fte>s 1.80 3.00 5.20 2.00 3.30 0.30 14.80
Percentage gepromoveerden 100% 88% 77% nvt 22% 0%
In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 31 medewerk(st)ers verzorgd, inclusief de personele inzet van de sectie Methoden & Technieken. In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-studentenratio gespecificeerd op het niveau van de opleiding. De opleiding hanteert bij de staf-studentenratio de streefnorm van 1:35. De zelfstudie geeft aan dat de totaal beschikbare onderwijscapaciteit daalt, doordat in toenemende mate docenten die vroeger allen 134
QANU / Communicatiewetenschap
werkzaam waren voor de communicatiewetenschappelijke opleidingen, ingezet worden bij de nieuwe opleiding Psychologie. Tabel 2:
De studenten-docentenratio (peildatum december 2004)
Jaar
Aantal fte onderwijs
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s
Aantal studenten per fte-onderwijs
Aantal afgestudeerden per fte- onderwijs
2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005
15.20 16.30 17.20 15.90
581 647 677 640
48 38 59 80
38 40 39 40
3.20 2.30 3.40 5.0
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De commissie heeft vastgesteld dat met een staf-studentenratio van 1:35 de (eigen) norm niet wordt bereikt, maar is van mening dat de ratio de kwaliteit van het onderwijs niet in gevaar brengt. Daarbij is de staf-studentenratio niet geheel nauwkeurig vast te stellen, aangezien het docententeam bij verschillende opleidingen binnen de faculteit wordt ingezet. De commissie merkt op dat het aandeel van vrouwen in het docentencorps aan de lage kant is. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft een functionerend personeelsbeleid ontwikkeld. Voor de docenten zijn expliciete criteria geformuleerd waaraan zij moeten voldoen. Er wordt op toegezien in welke mate aan die criteria wordt voldaan. De resultaten worden besproken tijdens de jaarlijkse functioneringsgesprekken. Docenten kunnen gebruik maken van docententraining van de universiteit bij de dienst Informatietechnologie, Bibliotheek & Educatie (ITBE). Nieuwe docenten volgen een Didactisch Inwerktraject (DUIT) van een jaar dat wordt aangeboden door het ITBE. DUIT is modulair opgebouwd en ITBE biedt daarnaast diverse professionaliseringsactiviteiten aan, zodat ook al langer aanwezige docenten zich kunnen bijscholen met cursussen, workshops, studiedagen en themabijeenkomsten en via de UT-brede professionaliseringsnieuwsbrief annex kenniscentrum ‘Venster op Professionalisering’. Tijdens de jaarlijkse Onderwijsdag van de opleiding wordt ook aandacht besteed aan diverse onderwijskundige onderwerpen. Het selectiebeleid voor docenten in UD-functies is mede gebaseerd op het criterium gepromoveerd of bijna gepromoveerd. Vanwege de Universitair Functie Ordenen (UFO)-inschalingsproblematiek kent de opleiding een aantal niet gepromoveerde UD’s. Deze UD’s waren QANU / Communicatiewetenschap
135
voorheen aangesteld als tijdelijk junior-docent met promotieverplichting. Bij de omzetting naar tijdelijk UD, geldt die verplichting nog steeds. De opleidingsdirecteur maakt deel uit van de sollicitatiecommissie als het aanstellingen voor de functie van hoogleraar en UHD betreft. Voor een aantal beslissingstrajecten wordt echter de relatie tussen de verschillende beslissingsniveaus en de gehanteerde procedure niet duidelijk aangegeven. De evaluaties, zowel het Studenttevredenheidsonderzoek als de bekeken vakevaluaties, laten een positief oordeel over de docenten zien. Tijdens het bezoek heeft de commissie opgemerkt dat het management van de opleidingen ad hoc en informeel opereert, waardoor er bij problemen flexibel en pragmatisch gehandeld kan worden. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De commissie heeft een breed scala van specialisaties binnen het docentencorps geconstateerd. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat voldoende aandacht wordt besteed aan de (verdere) professionalisering van het docentencorps. De commissie heeft naast een grote sociale cohesie tussen de personeelsleden, ook een grote bereidheid om zich in te zetten voor het onderwijs en de studenten geconstateerd. Het gevaar bestaat dat dit ten koste gaat van de beschikbare onderzoekstijd. De staf lijkt hier geen aandachtspunt van te maken. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel voor de bachelor- en de masteropleiding luidt: voldoende 3.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen De faculteit beschikt over een aantal voorzieningen voor de uitvoering van het onderwijs. In de zelfstudie worden een aantal aspecten beschreven. Daarbij heeft de commissie tijdens het bezoek aan de UT zelf ook middels een rondleiding zicht gekregen op de materiële voorzieningen van de opleidingen. De faculteit biedt haar studenten ICT-voorzieningen in een fysiek studielandschap, ingericht in Cubicus, het gebouw van de faculteit. Voor afstudeerders die niet beschikken over een werkplek bij de afdeling waar zij afstuderen, zijn er extra studieplekken gecreëerd die alleen door hen gereserveerd kunnen worden. Daarnaast is er een aantal observatieruimtes beschikbaar voor onderzoek. De computers in het studielandschap zijn, als ze niet worden gebruikt voor 136
QANU / Communicatiewetenschap
verroosterd onderwijs, overdag beschikbaar voor zelfstudie. De computers zijn voorzien van alle voor het onderwijs benodigde software. Voor studenten die daar vooraf toestemming voor gevraagd hebben, zijn ze ook in de weekends en avonduren beschikbaar. Het studielandschap bestaat uit drie ruimtes: • • •
een voor klassikaal onderwijs ingerichte computerzaal met 32 studentcomputers plus één docentcomputer; een studiezaal met 38 vaste computers en een zitcapaciteit voor nog eens 24 laptopgebruikers (plus zitmeubels voor het met zijn tweeën werken achter één computer); een multifunctionele ruimte die kan worden gebruikt voor videoconferencing, projectbijeenkomsten en vergaderingen.
Binnen het bibliotheekgebouw in de Vrijhof op de Campus bevindt zich de collectie boeken en tijdschriften die specifiek gericht zijn op de deelgebieden van communicatiewetenschap. Ook zijn daar de afstudeerverslagen in te zien. In de vestiging in de Vrijhof bevinden zich bovendien de meer algemene collecties boeken en tijdschriften en een computerzaal voor zelfstudie. De communicatiewetenschappelijke collectie maakte tijdens het bezoek van de commissie aan de bibliotheek een enigszins beperkte indruk, mogelijk doordat de aanwezige publicaties verspreid waren over meerderde plaatsen. In toenemende mate is een groot deel van de collectie tijdschriften elektronisch beschikbaar, zo noteert de zelfstudie. Er is een bibliotheekcommissie, met vertegenwoordigers uit alle afdelingen van de faculteit, die de bibliotheek adviseert over de aanschaf van nieuwe boeken en tijdschriften. Via het digitale kenniscentrum van de opleidingen, PROF, kan toegang verkregen worden tot onder andere de voor Communicatiewetenschap relevante tijdschriften, een theorieënoverzicht, een onderzoekssite en het afstudeerweb. Voor externe afstudeerders is het mogelijk om vanuit het bedrijf waar ze werkzaam zijn toegang te krijgen tot Picarta, een belangrijke bron van wetenschappelijke publicaties. De commissie heeft kennis genomen van het overzicht van titels van het digitale tijdschriftenbestand. De universiteit beschikt over een ‘pool’ van collegezalen die worden toegewezen op basis van het aantal studenten. Deze wijze van verdelen maakt het mogelijk het type collegezaal af te stemmen op de wensen van de docent: wel of geen ‘los meubilair’ (voor bijvoorbeeld werkcolleges), en de aanwezigheid van speciale voorzieningen zoals videoafspeelapparatuur of een video-uitrusting om voordrachten van studenten op te nemen. Beoordeling Om de doelstellingen van de opleidingen te bereiken en het toegepaste (ontwerp)karakter van het communicatiewetenschappelijk onderwijs tot uitdrukking te laten komen, zijn adequate (computer)voorzieningen noodzakelijk. Enerzijds omdat studenten algemene computer-vaardigheden opdoen en vertrouwd raken met verschillende mediatechnieken en programma’s voor de vergaring en verwerking van onderzoeksgegevens (SPSS), anderzijds omdat gebruik wordt gemaakt van de leeromgeving TeleTOP. De commissie is met name tevreden over het hoge niveau van de computervoorzieningen en de toegankelijkheid van (wetenschappelijke) digitale informatie. Dit beeld wordt in diverse studentenevaluaties bevestigd. De collectie boeken en (papieren) tijdschriften specifiek voor de Communicatiewetenschap is eerder beperkt. De communicatiewetenschappelijke collectie is tevens weinig herkenbaar binnen het geheel van de bibliotheek. De commissie realiseert zich dat het bezoek aan de bibliotheek een momentopname was en dat het gebrek aan herkenbaarheid van de collectie mogelijk mede te wijten is aan een aan gang zijnde reorganisatie. Daarbij heeft zij kennis genomen van de plannen van de faculteit om op korte termijn de bibliotheek te renoveren. Aangezien de vastgestelde beperQANU / Communicatiewetenschap
137
kingen wat betreft het papieren aanbod in toenemende mate wordt gecompenseerd door het elektronisch aanbod komt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend zijn om de programma’s te realiseren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De communicatiewetenschappelijke collectie binnen de bezochte bibliotheek heeft bij de commissie een beperkte indruk achtergelaten. Er zou een verscheidenheid van standaardwerken en basisliteratuur binnen de bibliotheek aanwezig moeten zijn die de centrale thema’s binnen de Communicatiewetenschap weerspiegelen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie van de opleidingen wordt het systeem van studiebegeleiding en informatievoorziening besproken. Hierin staat beschreven dat de begeleiding van de student op diverse manieren plaatsvindt. Bij de studiebegeleiding van studenten is een aantal personen betrokken; studentmentoren, docentmentoren en de studieadviseur. In het eerste bachelorjaar krijgen de studenten zowel een docentmentor als een studentmentor toegewezen. Studentmentoren zijn ouderejaars studenten en organiseren op verzoek van de studieadviseur drie á vier keer per studiejaar een groepsbijeenkomst voor hun mentorgroep (groep van circa 8 eerstejaars). Doel van het mentoraat is onder meer het informeren over praktische zaken met betrekking tot de studie en het studentenleven, bijdragen tot het verstrekken van een studieadvies, het signaleren van knelpunten binnen het curriculum (B1 fase) en het oordeel van studenten over de opzet van het curriculum (zwaarte van de vakken). De studentmentoren rapporteren steeds schriftelijk aan de studieadviseur en in een (evaluatie)bijeenkomst waarbij de studentmentoren en de studieadviseur aanwezig zijn worden de groepsbijeenkomsten besproken. De studieadviseur maakt een verslag van deze bijeenkomst voor het opleidingsmanagement. De docentmentoren begeleiden individuele eerstejaars studenten bij de studievoortgang. De docentmentor nodigt, startend in oktober ter kennismaking, drie keer per studiejaar iedere student uit voor een individueel gesprek. Het tweede en derde gesprek zijn studievoortganggesprekken op basis van een uitdraai van de studieresultaten die door de studieadviseur aan de mentor worden verstrekt. De resultaten van de gesprekken worden besproken met de studieadviseur. De studieadviseur is verantwoordelijk voor de coördinatie binnen het mentoraat. Zij draagt zorg voor de jaarplanning van het mentoraat en is aanspreekpunt. Bij problemen die de competentie van de mentor te boven gaan, wordt in eerste instantie verwezen naar de studieadviseur. Die wijst de student zonodig op de mogelijkheden die de Dienst Studentenvoorzieningen & Campus (DiSC) ten aanzien van studentenbegeleiding biedt (zoals het raadplegen van een studentenpsycholoog).
138
QANU / Communicatiewetenschap
Aan het eind van het eerste studiejaar geeft de opleiding een (niet-bindend) studieadvies. De docentmentor en de studieadviseur spelen een belangrijke rol bij de totstandkoming van het studieadvies. Het advies is gebaseerd op de behaalde ECTS-studiepunten en de persoonlijke omstandigheden van de student. In de Examencommissie worden de adviezen vastgesteld. Alle studenten met een negatief advies zijn al eerder door de studieadviseur benaderd voor een gesprek over hun studieplanning. Alle negatieve adviezen gaan vergezeld van een uitnodiging voor een gesprek met de studieadviseur. De mate waarin hiervan gebruik wordt gemaakt is wisselend. Om het probleem van over de hele linie ‘zwakke’ studenten aan te pakken, streeft de opleiding naast een actieve studiebegeleiding naar invoering van een bindend studieadvies (beëindiging van de studie indien de student binnen twee jaar de propedeuse niet gehaald heeft). Na het eerste jaar wordt de begeleiding overgenomen door de studieadviseur. De studieadviseur volgt de studievoortgang van alle ouderejaars studenten en bepaalt op basis van deze gegevens welke studenten worden uitgenodigd voor een gesprek. Tot de actieve begeleiding behoort ook dat de studenten regelmatig op hun studievoortgang worden geattendeerd. Van elke student zijn het studieprogramma en de behaalde resultaten vastgelegd in het studievoortgangregistratiesysteem van de Universiteit Twente (FASIT). Bureau Onderwijszaken stuurt de studenten twee keer per jaar een overzicht van hun studievoortgangresultaten. Daarnaast kunnen zij zelf via Internet (TOST) hun cijfers opvragen. Informatie over het studieprogramma (zoals het rooster, keuzemogelijkheden, vervolg-mogelijkheden) kan de student vinden via de TCW-website, TeleTOP en in de studiegids. Met vragen kan de student terecht bij Bureau Onderwijszaken, de studieadviseur, de internationaliseringsmedewerker en de stage-/afstudeercoördinator. De elektronische leerom-geving TeleTOP is UTbreed ingevoerd. Iedere docent biedt informatie over het vak (zoals doelstellingen, vakinhoud, rooster, mededelingen, gegevens over de docenten, opdrachten, voorbeeldopgaven, leermaterialen, aanvullende literatuur, feedback op opdrachten, oefententamens en dergelijke) aan via dit medium. Voor ondersteuning bij TeleTOP heeft de faculteit een TeleTOP-ondersteuner, die zowel studenten als medewerkers van de faculteit hulp kan bieden bij het gebruik van TeleTOP. Uit het Studenttevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten zeer tevreden zijn over de informatievoorziening via TeleTOP. In de loop van het programma wordt er een aantal informatiebijeenkomsten voor de studenten georganiseerd, zoals een voorlichtingsmiddag over het masterprogramma CS en de keuzemogelijkheden daarin, een ‘minormarkt’ met informatie over alle UT-minors en vier keer per jaar een voorlichtingsbijeenkomst over stages of afstuderen (bachelor- en masteropleiding). In de masteropleiding is de studiebegeleiding afgestemd op de diverse doelgroepen. Het grootste deel van de instroom in de masteropleiding bestaat uit ‘eigen’ afgestudeerde (T)CW-bachelors. Deze groep studenten wordt op afstand gevolgd. Na elk semester worden de studievoortgangs-gegevens van deze groep studenten bekeken. Bij onvoldoende studievoortgang zal de student vrijblijvend uitgenodigd worden voor een gesprek. Vanaf studiejaar 2000-2001 wordt de studievoortgang van de groep met een HBO-achtergrond actief gemonitored door de opleiding. Elke student krijgt een mentor toegewezen. Na elke tentamenperiode worden de studieresultaten door de mentoren beoordeeld en waar nodig worden studenten uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens de opleidingsintroductie maakt deze groep studenten kennis met de mentoren. In de masteropleiding zijn dit de studieadviseur, de stage- afstudeercoördinator en de onderwijs-coördinator. Met deze groep studenten worden ook regelmatig (minimaal twee keer per studiejaar) lunchbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten kan elk QANU / Communicatiewetenschap
139
onderwerp aan de orde komen. Buitenlandse studenten worden individueel begeleid door een docenten-mentor. Daarbij zijn binnen het Onderwijs Service Centrum (OSC) twee medewerkers aanwezig die gespecialiseerd zijn in het ondersteunen en begeleiden van buitenlandse studenten. Per jaar stromen circa 15 buitenlandse studenten in, voornamelijk uit Duitsland. Sinds 2003 wordt er op vrijwillige basis gewerkt met afstudeerkringen. Er bestaan twee soorten afstudeerkringen; de thematisch verbonden kringen en de heterogene afstudeerkringen. Uit de eerste metingen van de afstudeercoördinator blijkt dat studenten die in afstudeerkringen afstuderen ruim een maand sneller afstuderen dan de studenten die individueel afstuderen. Dit kan verklaard worden doordat beginnende afstudeerders in de kringbijeenkomsten al geconfronteerd worden met de problematiek van studenten die verder in het traject zitten. Uit het Studenttevredenheidsonderzoek van mei 2003 blijkt dat het merendeel van de ondervraagde studenten tevreden is over de verschillende aspecten van de studiebegeleiding. Er is één punt dat verbeterd kan worden, namelijk het inzicht verschaffen over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De commissie heeft dit punt tijdens de gesprekken met studenten besproken en heeft vastgesteld dat inmiddels voldoende aandacht aan loopbaanoriëntatie besteed wordt. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. De opleidingen hebben voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit op gestructureerde wijze via een aantal vastgestelde momenten terug aan de studenten. De informatievoorziening sluit aan bij de behoeften van de studenten en in de ogen van de commissie zijn voldoende informatiekanalen beschikbaar. Er lijkt wel een discrepantie te bestaan tussen de energie en de tijd die aan de studiebegeleiding wordt besteed en de vrijblijvendheid van de adviezen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 3.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De interne kwaliteitszorg van de faculteit Gedragswetenschappen is voornamelijk op facultair niveau georganiseerd. Het interne kwaliteitszorgstelsel is gericht op de kwaliteitsonderwerpen van het NVAO-kader. De standaard vragenlijst beslaat zoveel mogelijk deze kwaliteitsaspecten. Met uitzondering van het onderdeel ‘Toetsing en beoordeling’ zijn alle criteria inmiddels bij de opleidingen geïmplementeerd. 140
QANU / Communicatiewetenschap
Bij de evaluatie van het onderwijs worden verschillende instrumenten op verschillende niveaus gebruikt. De kern van het Twentse evaluatiesysteem wordt gevormd door vak- en semesterevaluaties. Deze evaluaties worden uitgevoerd door het Onderwijs Service Centrum van de faculteit volgens een jaarlijks vastgesteld protocol waarin de evaluatieprocedure, de vakken die geëvalueerd worden en een standaard vragenlijst zijn opgenomen. Met ingang van 2005-2006 wordt ieder vak elk jaar geëvalueerd. Tijdens semesterbijeenkomsten van het onderwijs-management met de betrokken docenten komt de kwaliteit van het onderwijs ook systematisch aan bod. De eigen waarneming van de docenten op het gebied van het onderwijs en het programma wordt besproken. Jaarlijks worden bachelor- en masterstudenten in een breed studenttevredenheidsonderzoek gevraagd hun oordeel te geven over de opleiding. Afgestudeerden worden nog betrokken in een uitstroomonderzoek. De commissie heeft in het Jaarplan 2005 een aantal toetsbare streefdoelen aangetroffen, onder meer op het gebeid van rendementen (zie ook F21), kwaliteitszorg en het onderwijs. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding gebruik maakt van meerdere evaluatie-instrumenten op verschillende niveaus. Het Twentse evaluatiesysteem is zeer adequaat ingericht om informatie over de opleiding te verzamelen. In de gesprekken is meer dan eens met nadruk naar voren gebracht dat verbetermaatregelen vaak langs informele weg tot stand kwamen. De commissie is van mening dat hieruit op termijn een verminderde aandacht voor de formele functie van evaluatieresultaten kan voortvloeien, waardoor er minder gepeild en meer gemeten wordt en tevens de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kwaliteitscyclus diffuus wordt. Deze opmerking doet overigens niets af aan het oordeel van de commissie dat de opleidingen voldoen aan de eisen die gelden voor dit onderdeel en de commissie is dan ook gezien het bovenstaande van oordeel dat de opleidingen periodiek en systematisch worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De betrokken docent en diens verantwoordelijke hoogleraar ontvangen de resultaten van de vakevaluaties. De evaluaties worden elk semester in de Opleidingscommissie en in de Examencommissie besproken. De resultaten van de evaluatie en de slaagpercentages worden binnen twee maanden na afloop van een semester gebruikt in de bijeenkomsten met het onderwijsmanagement en de docenten van het betreffende semester. Volgens de opleidingen leert de ervaring dat deze werkwijze gecombineerd met de rapportages van het SOCOM en de groepsbijeenkomsten met HBO-instromers geschikt is om knelpunten in (de samenhang van) het onderwijs direct te signaleren en op te lossen. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de afstemming van opdrachten, de verdeling van de studielast en tentaminering in een semester. De resultaten van het studenttevredenheidsonderzoek worden voorgelegd aan alle verschillende gremia in de faculteit die het aangaat: Managementteam, Faculteitsraad, Opleidingscommissie, GW-Opleidingsoverleg (decaan met opleidingsdirecteuren) en het interne TCWQANU / Communicatiewetenschap
141
opleidingsoverleg (opleidingsdirecteur en medewerkers van het OSC). De faculteit heeft een coördinator kwaliteitszorg aangesteld, die de centrale figuur is in het vormgeven en uitvoeren van het beleid. Uit het bovengenoemd overleg kunnen afspraken over noodzakelijke veranderingen, aanpassingen of verbeteringen voor het volgend studiejaar voortkomen. Deze verbeteracties worden bewaakt door de onderwijscoördinator. Tijdens het bezoek gaven studenten aan dat verbeterpunten vanuit de studenten over het algemeen leiden tot verbeteringen in het onderwijs. Ook wordt door de studenten de laagdrempeligheid van de docenten als zeer positief ervaren. Hierdoor kunnen eventuele knelpunten in het onderwijs snel aangekaart en opgelost worden. De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie door de opleidingen zijn opgepakt, in het bijzonder wat betreft de doelstellingen en eindtermen. Beoordeling De commissie heeft concrete voorbeelden van verbeterbeleid aangetroffen. De informatieverzameling omtrent het onderwijs leidt tot een adequate constatering van problemen en leidt snel tot concrete maatregelen. De commissie heeft dan ook geconstateerd dat sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Studenten worden op diverse manieren betrokken bij verschillende facetten van de opleidingen. Zo bestaat er het studentenoverleg van de opleiding (SOCOM) waar allerlei onderwijszaken doorgaans maandelijks worden besproken. De vele commissies van de studievereniging zijn bovendien alle onderwijsgerelateerd. Ook worden studenten via diverse evaluaties, lidmaatschap van de Opleidingscommissie en faculteitsraad betrokken bij het interne kwaliteitszorgsysteem. Medewerkers worden betrokken via vertegenwoordiging in de Opleidingscommissie en de Examencommissie, en rechtstreeks als betrokkene in de semesterbijeenkomsten en via de jaarlijkse onderwijsdag. Alumni worden ondervraagd over de opleiding en arbeidsmarktervaring door middel van de WO-monitor, een enquêteonderzoek dat jaarlijks wordt gehouden onder afgestudeerden. Daarbij kennen de opleidingen een alumnivereniging en een alumniadviesraad. Het beroepenveld is bij de opleiding betrokken via de ontwerpopdrachten en stages in de bacheloropleiding en via de afstudeeropdrachten in de masteropleiding. De opleiding verzamelt structureel gegevens over het functioneren van stagiaires en externe afstudeerders. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de belangrijkste stakeholders van de opleiding, te weten de medewerkers, studenten, beroepenveld en alumni, voldoende betrokken worden bij de interne kwaliteitszorg. 142
QANU / Communicatiewetenschap
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 3.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie het niveau van de eindwerken. De commissie heeft twaalf afstudeeropdrachten van de bacheloropleiding opgevraagd en bestudeerd. Ten tijde van de beoordeling was de bachelorscriptie een geïntegreerd onderdeel van een cursus. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding wordt afgerond met een individueel werkstuk in de vorm van een opdracht bij het vak ‘Communicatiekundig ontwerpen 3’ van 10 ECTS-studiepunten. Bij deze ontwerpopdracht staat de rol van onderzoeker en ontwerper centraal. De student kan er echter ook voor kiezen om de opdracht uit te breiden met 10 ECTS-studiepunten in de vorm van een aansluitende stage of onderzoek. In het laatste geval is dan sprake van een bachelorscriptie van 20 ECTS-studiepunten die naast de rol van onderzoeker en ontwerper ruimte laat voor de rol van adviseur/beleidsmaker. De bacheloropleiding gaat ervan uit dat deze laatste vorm vooral bedoeld is voor studenten die na hun bachelordiploma meteen aan het werk willen en niet willen doorstromen naar een masteropleiding. Ten tijde van de visitatie waren er alleen eindopdrachten van het onderdeel ‘Communicatiekundig ontwerpen 3’ beschikbaar, waarvan de commissie dan ook twaalf eindopdrachten heeft bestudeerd. De commissie heeft vastgesteld dat deze werken over het algemeen van voldoende kwaliteit waren. Het oordeel van de opleiding verschilde wel eens met het oordeel van de commissie; soms waren de scripties te hoog beoordeeld (zie ook F11). Aangezien er ten tijde van de visitatie nog geen eindwerken van de masteropleiding beschikbaar waren, heeft de commissie haar oordeel gebaseerd op twaalf recente doctoraalscripties. Het niveau van de scripties voldoet in het algemeen aan de norm. De beoordeling van de opleiding ligt in dezelfde lijn als van de commissie. De commissie is positief over het feit dat een aantal scripties voor de toen nog ongedeelde opleiding tweemaal door externen zijn beoordeeld. In 2001 zijn vijftien scripties door een emeritus hoogleraar geëvalueerd en in 2004 zijn tien Engelstalige scripties door een Amerikaanse hoogleraar geëvalueerd. Uit beide onderzoeken kwam over het algemeen een positief beeld naar voren, al waren er ook een paar verbeterpunten. De examencommissie heeft op grond van de bevindingen opnieuw de beoordelingscriteria bijgesteld en een beoordelingsformulier ontworpen voor de begeleiders.
QANU / Communicatiewetenschap
143
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerd niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeenstemming is met de geformuleerde eindkwalificaties. De commissie heeft vastgesteld dat de bestudeerde bacheloreindwerken als een integratieve eindtoets beschouwd kunnen worden, waarbij de volledige onderzoekscyclus doorlopen wordt. De commissie is van oordeel dat de geziene bacheloreindwerken over het algemeen van voldoende niveau zijn en komt tot de conclusie dat de bacheloropleiding erin slaagt om de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming te brengen met de beoogde eindkwalificaties. De beoordeelde doctoraalscripties beschouwd de commissie over het algemeen eveneens als voldoende. De commissie heeft, in het licht van de positief beoordeelde doctoraalscripties, er dan ook alle vertrouwen in dat de toekomstige masterscripties van voldoende niveau zullen zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bevindingen en overwegingen Het management van de opleidingen hanteert streefdoelen met betrekking tot onderwijs-rendementen. Deze doelen worden vastgelegd in het jaarlijkse Jaarplan. In het meeste recente Jaarplan staan de volgende streefdoelen geformuleerd: • • • • •
Totale instroom eerstejaars bacheloropleiding: 80 Propedeuserendement na 3 jaar: 70% Bachelorrendement na 6 jaar: 65% Totale instroom masteropleiding: 150 Masterrendement na 3 jaar: 90%
De zelfstudie presenteert rendementsgegevens van de ongedeelde opleiding en de eerste gegevens vanuit de eigen administratie over de bacheloropleiding. De eerste rendementsgegevens van de opleiding geven aan dat van het eerste cohort van de bacheloropleiding (2001) 67% binnen drie jaar de propedeuse behaalt. Op grond van de gegevens van eigen administratie van de ongedeelde opleiding blijkt dat 77% na zes jaar is afgestudeerd. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen streefcijfers hebben opgesteld voor het onderwijsrendement. De commissie heeft geen beschikking gehad over definitieve gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding, waardoor het onderwijsrendement nog niet volledig in kaart is gebracht. De commissie heeft haar oordeel gebaseerd op de KUOgegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding en de eerste voorlopige gegevens vanuit de eigen administratie van de opleidingen. Hier heeft de commissie uit afgeleid dat de bacheloropleiding de streefcijfers ten aanzien van het propedeuserendement nagenoeg benadert. Het postpropedeuserendement voldoet aan de geformuleerde streefcijfers. De commissie vindt deze resultaten op zich aanvaardbaar, maar hoopt dat de opleidingen de studenten tot een efficiënter studiepatroon kunnen leiden. Dat neemt niet weg dat de commissie van mening is dat de medewerkers in de sfeer van studiebegeleiding, inrichting van het onderwijs en 144
QANU / Communicatiewetenschap
voorlichting het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn/haar diploma’s te laten behalen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de opleidingen in het stimuleren van efficiënter studiegedrag zullen slagen en is dan ook binnen de context alles overwegende van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
145
Samenvattend totaal bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap van de Universiteit Twente voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
146
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Samenvattend totaal masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Communication Studies van de Universiteit Twente voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
147
Bijlage 1.
Eindtermen bacheloropleiding (Toegepaste) Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. De afgestudeerde (T)CW-er: 1. is bekend met theoretische en methodologische grondslagen van de belangrijkste kennisgebieden van de discipline communicatiewetenschap (voor zover aansluitend bij het profiel van de opleiding) en van de ondersteunende kennisgebieden. Zij kunnen de gangbare communicatiewetenschappelijke methoden en technieken toepassen; 2. heeft inzicht in de aard van communicatiewetenschappelijke kennis en de wijze waarop deze tot stand is gekomen; 3. is bekend met en hebben inzicht in de grondbeginselen van sociaalwetenschappelijk onderzoek; dat wil zeggen met de algemene principes, methoden en concepten van wetenschappelijk onderzoek, methoden van dataverzameling, -verwerking en -interpretatie, beginselen van statistiek en methodologie, interpretatie en evaluatie van onderzoek, specifieke vormen van onderzoek (kwantitatief en kwalitatief ) ten behoeve van probleemanalyse, (veld)experiment; 4. heeft ervaring opgedaan met het uitvoeren van de kerntaken van de wetenschappelijk onderzoeker: probleemstelling formuleren, literatuuronderzoek, onderzoeksopzet, dataverzameling en -bewerking, rapportage gericht op vakgenoten die beroepsmatig werkzaam zijn in de wetenschapstoepassing of –overdracht; 5. is in staat een weg te vinden in voor communicatiewetenschappelijk onderzoek relevante kennisbestanden; weten effectief informatie van verschillende aard te lokaliseren, te vergaren, op waarde te schatten en te selecteren, onderling te verbinden, te integreren en overdraagbaar te maken, daarbij gebruikmakend van moderne media; 6. beschikt over een academisch denk- en redeneerniveau; hij heeft het vermogen om kritisch, consistent, rationeel, logisch en creatief te denken, te kunnen abstraheren en vanuit abstracties te denken, verbanden te leggen en te reflecteren, is bekend met de invloed van eigen en andermans waarden en normen en bezit argumentatievaardigheid; 7. is in staat tot initiatiefrijk, zelfstandig, doelgericht werken; 8. is in staat in teamverband te werken, zowel binnen de eigen discipline als in samenwerking met andere disciplines; 9. beschikt over de attitude tot en is in staat te reflecteren op het eigen functioneren, daarvan te leren en zo nodig gedrag en handelen bij te stellen; 10. heeft verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van zijn handelen; 11. heeft een kwaliteitsbewuste attitude ten aanzien van zijn werk en producten; 12. is in staat feedback te ontvangen en daarop adequaat te reageren; 148
QANU / Communicatiewetenschap
13. beschikt over voldoende sociale vaardigheden om binnen het beroepenveld adequaat te kunnen communiceren met wetenschappers, collega’s, leidinggevenden en ondergeschikten, samenwerkende of betrokken partijen; 14. is zich bewust van eigen waarden en normen en de voor de discipline en de beroepspraktijk gangbare waarden en normen en houdt rekening met de ethische aspecten van eigen handelen en communicatie; 15. beschikt over voldoende kennis van het Engels om Engelstalige wetenschappelijke literatuur te kunnen lezen en schriftelijk en mondeling in het Engels te kunnen communiceren; 16. beschikt over de ICT-vaardigheden die in de praktijk vereist zijn voor het functioneren als communicatiewetenschapper in de beroepspraktijk; 17. is in staat tot geïntegreerd gebruik van wetenschappelijke kennis en onderzoek enerzijds en praktijkkennis (vakliteratuur) anderzijds bij het analyseren en oplossen van complexe communicatiewetenschappelijke ontwerpproblemen; 18. weet systematisch, vragenderwijs en op creatieve wijze complexe communicatiewetenschappelijke problemen te analyseren en op te lossen, rekening houdend met het implementatie- en evaluatietraject; 19. is in staat complexe communicatieproblemen te structureren in abstracte modellen. Hij beschikt hiervoor over een uitgebreid repertoire aan kennis- en vaardigheden in de toepassing van communicatiewetenschappelijke onderzoeks- en ontwerpmethoden en ondersteunende hulpmiddelen daarbij, zoals ICT. Dit repertoire is verbonden met gedegen disciplinaire kennis en bekendheid met het gebruikte vocabulaire en de heersende cultuur van de beroepspraktijk voor communicatiekundigen; 20. beschikt over de vaardigheden om ontwikkelde kennis, inzichten en oplossingen in woord en geschrift strategisch over te brengen, rekening houdend met het doel, de doelgroep en de (veranderings)context; 21. beschikt over een kritisch en reflectief denkvermogen dat van voldoende niveau is om eigen en andermans werk (producten, processen) naar waarde te kunnen schatten; 22. heeft besef van de betekenis van communicatiewetenschap in relatie tot organisatiekundige aspecten, andere vakgebieden en maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen en weet te opereren rekening houdend met verschillende stakeholders; 23. is in staat projectmatig te werken (plannen, coördineren, samenwerken) en de begrotingstechnische consequenties te overzien; 24. beschikt over strategisch inzicht en de benodigde communicatieve vaardigheden (schriftelijk en mondeling) voor doel- en doelgroepgerichte communicatie; 25. heeft ervaring opgedaan met kennis, methoden en technieken, vocabulaire en cultuur van een andere discipline (minor) en daardoor een bredere blik op wetenschapsgebieden QANU / Communicatiewetenschap
149
ontwikkeld en/of heeft zijn sociale en culturele horizon verbreed door een verblijf in het buitenland; 26. heeft oog voor wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen; 27. beschikt over de attitude en vaardigheden om het eigen leerproces te initiëren, vorm te geven en (bij) te sturen (levenslang leren) en te komen tot wetenschappelijke en/of professionele groei;
150
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 2.
Eindtermen masteropleiding Communication Studies
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. De opleiding Communication Studies stelt zich ten doel de student zodanig op zijn toekomst voor te bereiden dat hij: 1. (voortbouwend op de vakinhoudelijke competenties van de bacheloropleiding) verdiepende kennis en inzicht heeft in de ontwikkeling, de grondbegrippen en de theorieën van in ieder geval één gekozen profileringsgebied van de masteropleiding; hij kan die verwerven middels het gekozen vakkenpakket of via de afstudeeropdracht, of beide; 2. kennis en inzicht heeft in de methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; 3. bekend is met de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van communicatieonderzoek -instrumenten. 4. in staat is tot zelfstandige en planmatige uitvoering van de kerntaken van de wetenschapsbeoefenaar: probleemstelling formuleren, literatuuronderzoek, onderzoeksopzet, dataverzameling en –bewerking, rapportage; 5. in staat is om complexe communicatieproblemen onderzoekbaar te maken; 6. in staat is tot gebruik van wetenschappelijke kennis (theorieën, concepten, modellen, technieken) bij het analyseren en oplossen van complexe (onderzoeks- of ontwerp)problemen op communicatiegebied; 7. in staat is op basis van bestaande kennis, zelfstandig en in teamverband, nieuwe kennis te construeren (theorievorming, modelvorming en instrumentvorming) en deze kennis over te dragen aan wetenschappelijke fora en geïnteresseerden uit de beroepspraktijk en de discussie daarover aan te gaan; 8. beschikt over de voor genoemde competenties noodzakelijke academische en intellectuele vaardigheden, zoals de vaardigheid tot kritisch, consistent, rationeel, logisch en creatief denken, over argumenteervaardigheid, over reflexief vermogen en het vermogen tot abstraheren en generaliseren. 9. in staat is tot geïntegreerd gebruik van wetenschappelijke kennis (theorieën concepten, modellen, technieken) bij het analyseren en oplossen van complexe (onderzoeks- of ontwerp)problemen op communicatiekundig gebied; 10. in staat is communicatiekundige (ontwerp)problemen op te lossen en zowel het gevolgde oplossingstraject als de oplossing voor communicatiekundige (ontwerp)problemen zelf, doelgericht te communiceren richting opdrachtgever en stakeholders (adviseren) als het implementatie- en evaluatietraject voor de oplossing te ontwerpen, te plannen en te (bege)leiden. Hij: • ziet daarbij de waarde in van een wetenschappelijke houding voor het functioneren in de beroepspraktijk; • heeft inzicht in de morele aspecten van communicatieproblemen (ethisch besef ), beQANU / Communicatiewetenschap
151
schikt over de vaardigheid om conflicterende waarden en normen beargumenteerd tegen elkaar af te wegen, en heeft een habitus die gekenmerkt wordt door verantwoordelijkheidsbesef en kwaliteitsbewustzijn; • is in staat en bereid is tot samenwerken vanuit het principe van een open communicatie en respect voor anderen. 11. beschikt over de, voor het zelfstandig vormgeven en voortzetten van de professionele ontwikkeling, benodigde vaardigheden, zoals reflectie-, informatie- en studievaardigheden, en bekend is met de voor communicatiewetenschappers en professionals relevante informatiebronnen en -kanalen; 12. een professionele werkhouding heeft, gekenmerkt door de bereidheid tot reflectie, het constructief omgaan met feedback op resultaten en persoonlijk functioneren en de gerichtheid op verdere professionele ontwikkeling en/of studie.
152
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 3.
Programma van de bacheloropleiding
Jaar 1 Programmaonderdeel Methoden en technieken 1: Inleiding empirische cyclus Inleiding psychologie Inleiding communicatiewetenschap Communicatiekundig ontwerpen 1 Sociale psychologie Presenteren Academisch schrijven 1 Inleiding Statistiek Data-analyse 1 Inleiding marketingcommunicatie Ontwerpen van nieuwe media toepassingen Media en communicatie Vergader- en discussietechniek Totaal
ECTS-studiepunten 3 5 10 5 5 0 0 3 4 10 5 10 0 60
Jaar 2 Programmaonderdeel Data-analyse 2 Tekstwetenschap Organisatiekunde Ontwerpen van print media Corporate communicatie Debatteren Interview, observatie en enquête Methoden en technieken 2: Onderzoeksontwerpen Overheidscommunicatie en voorlichting Informatie- en kennismanagement Communicatiekundig ontwerpen 2 Gespreksvoering Academisch schrijven 2 Professioneel schrijven Totaal
ECTS-studiepunten 3 10 5 5 10 0 3 4 5 10 5 0 0 0 60
Jaar 3 Programmaonderdeel Filosofie van communicatie Communicatieonderzoek Modelontwerp in communicatiewetenschap Communicatiekundig ontwerpen 3 Keuzeruimte * Totaal TOTAAL BACHELOR
ECTS-studiepunten 5 10 5 10 30 60 180
* De keuzeruimte van 30 ECTS-studiepunten kan opgevuld worden met de volgende onderdelen: - een minor van 20 of 30 ECTS-studiepunten; - uitbreiding van het onderdeel ‘Communicatiekundig ontwerpen 3’ van 10 naar 20 ECTS-studiepunten; - stage van 10, 20 of 30 ECTS-studiepunten; - keuzevakken op masterniveau (maximaal 10 ECTS-studiepunten). QANU / Communicatiewetenschap
153
Bijlage 4.
Programma van de masteropleiding
Programmaonderdeel Keuzevakken (zie onder) Afstudeeropdracht TOTAAL MASTER
ECTS-studiepunten 30 30 60
Keuzevakken die in september (semester 1) beginnen: Communicatie met patiënten (5 ECTS-studiepunten) Multiculturele communicatie in de gezondheidszorg (5 ECTS-studiepunten) Reclamewerking (5 ECTS-studiepunten) Marketingcommunicatie en consumentengedrag (10 ECTS-studiepunten) Kennismanagement in lerende organisaties (10 ECTS-studiepunten) Interface en interactiedesign (10 ECTS-studiepunten) ICT en organisaties (5 ECTS-studiepunten) Opdracht ICT en organisaties (5 ECTS-studiepunten) Wetenschaps- en bedrijfsjournalistiek (5 of 10 ECTS-studiepunten) Overheidscommunicatie in (inter)nationale context (10 ECTS-studiepunten) User support (5 of 10 ECTS-studiepunten) Keuzevakken die in februari (semester 2) beginnen: Public health communication (10 ECTS-studiepunten) Interactieve marketing (5 ECTS-studiepunten) Retorica en argumentatie in persuasieve communicatie (5 of 10 ECTS-studiepunten) Crisis- en risicocommunicatie (5 ECTS-studiepunten) Strategic management in organizational communication (5 ECTS-studiepunten) Opdracht Strategic management in organizational communication (5 ECTS-studiepunten) ICT, maatschappij en beleid (5 ECTS-studiepunten) Opdracht ICT, maatschappij en beleid (5 ECTS-studiepunten) Communicatie van service organisaties (5 ECTS-studiepunten)
154
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 5. Tabel 1 Jaar
Instroom- en rendementsgegevens Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht - Communicatiewetenschap Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding Duaal
Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen
96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06 Bron:
100 139 255 394 496 604 662 689 621 530
32 41 78 136 171 212 222 229 218 201
68 98 177 258 325 392 440 460 403 329
100 139 255 394 496 604 662 689 621 530
32 41 78 136 171 212 222 229 218 201
68 98 177 258 325 392 440 460 403 329
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
KUO tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 2 Cohortomvang en samenstelling Bachelor Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland 98/99 61 3 3 1 4 99/00 122 3 14 1 5 00/01 125 6 27 3 5 01/02 121 8 28 0 4 02/03 88 5 1 4 1 03/04 66 2 1 8 1 04/05 45 0 29 5 2 Bron:
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal overig 72 145 166 161 99 78 81
KUO tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 3 Bachelorrendementopleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding HOOP/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar > 6 jaar > 6 jaat 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 Bron:
absoluut
Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
72 145 166 161 99 78 81
1 6 10 16 4
6 12 17 36
31 36 42
53 57
61
61
KUO tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
QANU / Communicatiewetenschap
155
156
QANU / Communicatiewetenschap
4.
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Communicatiewetenschap (56615) Bachelor WO 180 BSc Voltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot *
Communicatiewetenschap (66615) Master WO 60 BSc Voltijd en deeltijd* Amsterdam 31 december 2007
Voor de masteropleiding Communicatiewetenschap geldt dat de onderdelen van toepassingen zijn voor zowel de voltijd- als de deeltijdvariant, tenzij anders vermeld. De instroom van studenten in de deeltijdvariant is per 2005-2006 stopgezet.
4.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zijn onderdeel van de Faculteit der Sociale Wetenschappen en worden verzorgd vanuit de afdeling Communicatiewetenschap. Deze afdeling is een van de zeven wetenschappelijke afdelingen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) van de Vrije Universiteit Amsterdam. De faculteit wordt geleid door een Faculteitsbestuur, bestaande uit een decaan, een portefeuillehouder voor onderwijs en een portefeuillehouder voor onderzoek. De faculteit heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om vrijwel al haar opleidingen te herschikken. Voorheen waren er drie ongedeelde opleidingen met daarbinnen een aantal varianten. Nu zijn er vijf bacheloropleidingen: Antropologie, Bestuur en Organisatie, Politicologie, Communicatieweten-schap en Sociaal-Culturele Wetenschappen. Deze vijf opleidingen hebben een (grotendeels) gemeenschappelijk eerste bachelorjaar. 4.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zijn voortgekomen uit een tweetal communicatievarianten binnen twee ongedeelde opleidingen die door de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de VU werden aangeboden. De varianten waar het om gaat zijn QANU / Communicatiewetenschap
157
Beleid, Communicatie en Organisatie (variant van de ongedeelde opleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen, CROHO-nummer 6619) en Politiek en Communicatie in Europa (variant van de ongedeelde opleiding Politicologie en Bestuurskunde, CROHO-nummer 6606). De studenten in deze varianten vallen onder de huidige ongedeelde opleidingen Bestuur en Organisatie en Politicologie. Omdat deze varianten deel uitmaakten van andere opleidingen bestaat er geen oude opleiding Communicatiewetenschap en zijn er formeel geen oude cohorten. Universiteitsbreed is besloten de afbouw van de ongedeelde opleidingen te laten eindigen op 31 augustus 2007. Het starten van de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap in 2002-2003 maakte deel uit van een herordening van het opleidingenpakket van de faculteit. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen een overgang van de ongedeelde naar de gedeelde opleidingen geregeld heeft. Gezien het bovenstaande verwacht de commissie geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding(en). 4.3.
Het beoordelingskader
4.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bevindingen en overwegingen De bacheloropleiding Communicatiewetenschap van de VU is volgens de zelfstudie opgezet als een brede opleiding met daarin veel aandacht voor de ontvanger in het communicatieproces, voor de effecten van communicatie, voor communicatie binnen een organisationele en interpersoonlijke context en voor veelal kwantitatief onderzoek naar communicatieprocessen. De opleiding stelt zich ten doel studenten zodanige kennis en inzicht, vaardigheden en attitude bij te brengen op het terrein van de communicatiewetenschap dat de afgestudeerde in staat is om junior onderzoeks-, advies- en managementfuncties op communicatiegebied te vervullen en om vervolgopleidingen tot wetenschappelijk onderzoeker of gespecialiseerd beroepsbeoefenaar te volgen. Deze doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1). De faculteit heeft voor het gemeenschappelijk eerste jaar aparte eindtermen geformuleerd. De eindtermen van de opleiding zijn helder en duidelijk geformuleerd en ingedeeld in termen van kennis van en inzicht in, vaardigheden en attitudes. Voor de masteropleiding Communicatiewetenschap geldt volgens de zelfstudie dezelfde typering van een brede opleiding als de bacheloropleiding. In de eindtermen van de masteropleiding is relatief veel aandacht voor motivationele en cognitieve processen aan de kant van de ontvanger in het communicatieproces. De doelstelling van de masteropleiding is studenten voor te bereiden op een functie als communicatieprofessional op academisch niveau (communicatieadviseur, -onderzoeker of -manager). Deze doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2). De eindtermen van de opleiding zijn helder en duidelijk geformuleerd en ingedeeld in kennis van en inzicht in, vaardigheden en attitudes. De mastereindtermen bouwen volgens de commissie voort op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen.
158
QANU / Communicatiewetenschap
In de zelfstudie beschrijven de opleidingen dat binnen de afdeling sprake is van actieve participatie van het merendeel van de stafleden in diverse (inter)nationale netwerken. Het betreft zowel Europese als Noord-Amerikaanse netwerken en het betreft netwerken binnen de communicatiewetenschap en andere voor de opleidingen relevante disciplines, zoals (sociale) psychologie en taalwetenschappen. De zelfstudie beschrijft een aantal netwerken, zoals International Communication Association (ICA), Netherlands School of Communication Research (NESCOR), Assocation of Internet Researchers (AOIR) en de Fachgruppe Sozialpsychologie van de Deutsche Gesellschaft für Psychologie. Deze contacten maken het mogelijk een vergelijking te maken met andere opleidingen binnen de discipline. Ook zijn er binnen de afdeling contacten met het afnemend veld. Zo zijn er contacten met de Rijksvoorlichtingsdienst, onderzoeksbureau Tabula Rasa en stichting Kijkonderzoek. Deze contacten, zo wordt in de zelfstudie beargumenteerd, dragen ertoe bij dat de staf van de afdeling op de hoogte is van thema’s die leven in het beroepenveld en of de geformuleerde eindkwalificaties aansluiten op de eisen en wensen van het afnemend veld. Daarbij zijn er contacten met het beroepenveld via het samenwerkingsverband met de HBO-instelling Windesheim in Zwolle. Beoordeling De commissie is van mening dat de geformuleerde bachelor- en mastereindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen van een opleiding op het gebied van de Communicatiewetenschap mogen worden gesteld. Dit blijkt onder meer uit de overeenstemming van deze eindkwalificaties met het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. De commissie heeft geconstateerd dat zowel binnen de bachelor- als de masteropleiding in de geformuleerde eindtermen de nadruk wordt gelegd op maatschappelijke, organisationele en interpersoonlijke communicatieprocessen. De eindtermen, en daarmee het onderwijs van de opleidingen, zijn met name gericht op de effecten van deze communicatieprocessen, waarmee de opleidingen sterk de nadruk op de (sociaal) psychologische aspecten van deze processen leggen. In de ogen van de commissie leiden contacten met het afnemend veld niet noodzakelijk naar een aansluiting van de eindkwalificaties met de eisen van de beroepspraktijk. Toch heeft de commissie, middels een analyse van de eindtermen, zich hieromtrent een zelfstandig beeld kunnen vormen en is van mening dat beide opleidingen, door de aandacht voor diverse (onderzoeks)vaardigheden, de student voldoende voorbereidt op de uitoefening van een functie op academisch niveau. De commissie is ook van oordeel dat de wetenschappelijk discipline Communicatiewetenschap een sterk multidisciplinair karakter en een breed toepassingsgebied heeft. Tevens stelt de commissie vast dat binnen het domein een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van de academische bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap ontbreekt. Binnen deze context en gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voorzover vergelijkbaar, aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende (breed gedefinieerde) domein. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat het contact met het beroepenveld nogal ad hoc plaatsvindt. De commissie beveelt dan ook aan om meer op systematische wijze informatie uit het QANU / Communicatiewetenschap
159
beroepenveld te verkrijgen, waardoor de opleidingen een (nog) beter beeld krijgen van hoe het beroepenveld tegen de bachelor- en mastereindtermen aankijkt. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bevindingen en overwegingen De opleidingen maken in de zelfstudie een expliciete koppeling met de Dublin-despcriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt aan de omschrijving. De eindtermen, met name de eerste twee eindtermen wat betreft kennis en inzicht, voldoen dan ook aan deze descriptor. In de geformuleerde eindtermen van de bacheloropleiding staat onder meer genoemd dat kennis van en inzicht in theorieën over tekst- en beeldopbouw onderdeel is van de opleiding. Ook wordt kennis van en inzicht in theorieën op het gebied van de maatschappelijke, interpersoonlijke en organisationele communicatie genoemd. Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt aan de omschrijving. De eerste drie eindtermen vallen onder deze descriptor. In de masteropleiding verwerft de student kennis van theorievorming naar, onderzoeksmethoden van en inzicht in de aard en werking van communicatie in de maatschappelijke, organisationele en interpersoonlijke context. Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding staat beperkt verwoord in de eindterm 5. Met deze eindkwalificatie is de afgestudeerde in staat om vakliteratuur kritisch te bespreken en om onderzoeksresultaten te beoordelen. De commissie mist echter enkele elementen uit deze Dublin-descriptor, zoals het oplossen van problemen op het vakgebied. De eindtermen 4, 5 en 10 van de masteropleiding zijn in voldoende mate gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht op communicatiewetenschappelijke vraagstukken, het formuleren van een probleemstelling en het uitvoeren van onderzoek. Oordeelsvorming De vereisten van deze descriptor zijn terug te vinden in de kennis van methoden en technieken om communicatie onderzoekbaar te maken, in de vaardigheden om data te analyseren en te interpreteren en in de kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving. Deze elementen komen terug in de eindtermen 3, 6 en 7 van de bacheloropleiding. De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindtermen 7, 8 en 9, waarin onder meer is vastgelegd dat afgestudeerden beschikken over de kritische reflectie op de resultaten van eigen onderzoek en deze kunnen relateren aan de hedendaagse communicatiewetenschappelijke literatuur.
160
QANU / Communicatiewetenschap
Communicatie In eindterm 4 van de bacheloropleiding is de omschrijving van de descriptor in voldoende mate terug te vinden. Afgestudeerden moeten in staat zijn om zowel mondeling als schriftelijk een wetenschappelijk betoog te houden. Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de opleiding gericht is op het helder schriftelijk en mondeling rapporteren van het (eigen) onderzoek. Dit is voldoende neergelegd in de eindterm 7 van de masteropleiding. Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn niet in voldoende mate expliciet gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. In de eindtermen 8 en 9 is deze descriptor impliciet terug te vinden, waarin intellectuele integriteit en een wetenschappelijke houding wordt beschreven, dat wil zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen. Volgens de eindtermen van de masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindniveau bereikt waarbij afgestudeerde zoekt naar nieuwe, originele en creatieve invalshoeken op bestaande vraagstukken en oplossingen. Hiermee is gegarandeerd dat de afgestudeerde een vervolgopleiding kan volgen met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Beoordeling Naar aanleiding van het bovenstaande, stelt de commissie vast dat: • • • •
de geformuleerde bacheloreindkwalificaties niet overtuigend aansluiten bij de vereisten zoals deze zijn neergelegd in de Dublin-descriptor voor ‘toepassen van kennis’; de geformuleerde bacheloreindkwalificaties niet in voldoende mate aansluiten bij de vereisten zoals deze zijn neergelegd in de Dublin-descriptor voor ‘leervaardigheden’; de geformuleerde bacheloreindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de vereisten zoalsdeze zijn neergelegd in de Dublin-descriptoren voor ‘kennis en inzicht’, ‘oordeelsvorming’ en ‘communicatie’, en dat het stringent kunnen toepassen van kennis wordt verondersteld in de doelstelling van de bacheloropleiding (zie F1).
De Dublin-descriptoren leggen de aandacht op vijf verschillende aspecten van de eindkwalificaties, waarbij het mogelijk is om een weging in het uiteindelijke totaaloordeel toe te passen. De commissie heeft voor de bacheloropleiding een weging gemaakt voor het algehele oordeel op dit facet. Hierbij is de commissie tot de conclusie gekomen dat de Dublin-descriptoren voor ‘kennis en inzicht’ en ‘oordeelsvorming’ als belangrijkste condition sine qua non voor basiskwaliteit dienen. Aangezien de vereisten van deze Dublin-descriptoren, en aanvullende die van ‘communicatie’, wel voldoende aansluiten bij de geformuleerde bacheloreindkwalificaties, komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding over het geheel aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijving van de bachelorkwalificaties. Daarbij wordt het kunnen toepassen van kennis genoemd in de doelstelling van de bacheloropleiding, zoals beschreven onder F1. De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van de masteropleiding aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de masterkwalificaties. De commissie komt tot deze conclusie op basis van een toets van de geformuleerde eindkwalificaties QANU / Communicatiewetenschap
161
aan de beschrijving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren. Op grond daarvan trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambitieniveau over de gehele linie correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor dan wel master zoals neergelegd in de verschillende descriptoren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Ondanks dat de commissie de basiskwaliteit bij de bacheloropleiding heeft geconstateerd, is de commissie van mening dat de opleiding het eigenstandige bachelorkarakter beter in de eindkwalificaties tot haar recht kan laten komen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen De bacheloropleiding wordt niet als uitstroomopleiding beschouwd, maar in de eerste plaats als voorbereiding voor het volgen van een aansluitende wetenschappelijk masteropleiding. De eindtermen zijn in de ogen van de commissie gericht op (communicatie)wetenschappelijke kennis, inzichten, onderzoekmethoden en –technieken. De eindtermen besteden onder meer aandacht aan theorieën op het gebied van de maatschappelijke, interpersoonlijke en organisationele communicatie en vereisen vaardigheden op het gebied van het analyseren en interpreteren van data (zie ook F1). Het bachelordiploma geeft rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Vrije Universiteit, de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Twente. Toelating tot de masteropleiding Communicatiewetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen, zo geeft de opleiding aan, geschiedt op individuele basis en is ter beoordeling van de Examencommissie aldaar. Daarnaast geeft het diploma toegang tot de tweejarige researchmaster Social Research, waarvoor toelatingscriteria gelden. De masteropleiding is een wetenschappelijke opleiding die voorbereidt op een functie als communicatieprofessional op academisch niveau. De zelfstudie geeft aan dat op grond van hun ervaring met communicatiewetenschappelijke onderzoeksmethoden, hun academische werken denkhouding en hun kennis van deelterreinen van de discipline, afgestudeerden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan communicatiebeleid in verschillende contexten. 162
QANU / Communicatiewetenschap
In de mastereindtermen wordt aandacht besteed aan problemen rond mediumkeuze, al dan niet in organisaties, identiteit van organisaties, marketingcommunicatie en effecten van vrije publiciteit. Aangezien hierbij het uitgangspunt steeds is dat de afgestudeerde in staat is om diverse thema’s op communicatiewetenschappelijke wijze te beoordelen en waar nodig zelfstandig een onderzoek te verrichten, leert de student na te denken over problemen die in de praktijk van de communicatieprofessional een rol spelen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld (zie ook F1). De commissie heeft in de eindtermen van beide opleidingen algemeen en disciplinair wetenschappelijk gerichte elementen kunnen onderscheiden. Aangezien de bacheloropleiding in voldoende mate georiënteerd is op een vervolgopleiding en de masteropleiding in voldoende mate georiënteerd is op het verrichten van zelfstandig onderzoek, concludeert de commissie dat de geformuleerde eindkwalificaties het wetenschappelijke profiel van de opleidingen voldoende tot uitdrukking brengen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Doelstellingen Opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 4.3.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap zoals deze in 2005-2006 van start is gegaan. Een belangrijk kenmerk van het bachelorprogramma is het (grotendeels) gemeenschappelijk eerste jaar van alle bacheloropleidingen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De inhoud van de programma’s wordt beschreven naar de verschillende samenstellende cursusonderdelen met aanduiding van werkvorm, toetsvorm en aantal studiepunten volgens het ECTS. Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3. Het programma van de masteropleiding in bijlage 4. Tijdens het bezoek is de commissie gewezen op een aantal voorziene wijzigingen voor het bachelorprogramma. Het eerste jaar zal een minder gemeenschappelijk karakter krijgen, waardoor er meer ruimte zal zijn voor meer communicatiewetenschappelijke programmaonderdelen. Deze aanpassing is inmiddels bestuurlijk geaccordeerd en zal per september 2006 ingaan. Dit geldt voor alle opleidingen aan de faculteit. Ook voor het tweede en derde jaar zal een aantal aanpassingen doorgevoerd worden, maar hier worden de plannen nog verder ontwikkeld. Zo is het idee om in het derde bachelorjaar een minor van 30 ECTS-studiepunten in te voeren. De commissie heeft zich bij de beoordeling van de bacheloropleiding met name geconcentreerd op de huidige stand van zaken van het onderwijs en heeft de plannen op de achtergrond meegewogen. QANU / Communicatiewetenschap
163
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docententeam is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en participeert in diverse (inter)nationale onderzoeksnetwerken, zoals het NESCOR. In het eerste jaar worden in het algemeen de inleidingen verzorgd door stafleden op het niveau van UHD en hoogleraar. Het onderwijs in het tweede en derde jaar wordt verzorgd door merendeels gepromoveerde stafleden die onderzoek verrichten en daarover publiceren. Het onderzoek komt ook expliciet aan de orde in het beschikbare lesmateriaal en wordt hierdoor ingezet voor het onderwijs. Zo komen eerstejaars studenten in het programmaonderdeel ‘Bachelorwerkgroep Communicatiewetenschap’ in aanraking met communicatiewetenschappelijk onderzoek in de vorm van artikelen uit veelal ISI-ranked tijdschriften. De opleiding maakt veelvuldig gebruik van artikelen als aanvulling op de tekstboeken. Op deze wijze komen studenten in aanraking met de onderzoeksbasis van de behandelde theorieën en met recente ontwikkelingen in de Communicatiewetenschap en aangrenzende disciplines. Uit een analyse van het lesmateriaal blijkt dat recente artikelen met name bij de vakken in het tweede en derde jaar gebruikt worden. De methodische vorming van studenten vindt deels plaats in cursussen die verzorgd worden door de afdeling M&T, deels in practica en werkgroepen die door communicatiedocenten verzorgd worden en deels door de aanraking met empirisch onderzoek in de inhoudelijke cursussen. In de ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden, waarvoor volgens de opleiding in totaal 48 ECTS-studiepunten zijn gereserveerd, legt de opleiding de nadruk op kwantitatieve methoden en technieken van onderzoek. In het bachelorprogramma is sprake van een ontwikkelingslijn die in het eerste jaar begint met drie basisvakken M&T en het ‘Bachelorproject Communicatiewetenschap’. In het tweede jaar komen de methoden en technieken van onderzoek onder meer aan de orde in de vakken ‘Multivariate Analyse’ en ‘Methoden van Dataverzameling’. Onderzoeksvaardigheden komen in het tweede jaar ook nog aan de orde in het vak ‘Digitale Media en Communicatie’. In het derde jaar komen onderzoeksvaardigheden in een tweetal practica terug. De onderzoekslijn resulteert uiteindelijk in de bachelorthesis van 12 ECTS-studiepunten, waarin studenten laten zien dat ze een probleemstelling kunnen opstellen en uitwerken aan de hand van wetenschappelijke literatuur. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat in het programma op verschillende plaatsen de meer beroepsgerichte kanten van de Communicatiewetenschap aan bod komen. Het meest expliciet gebeurt dit in de vakken waarin de organisationele communicatie behandeld wordt, zoals ‘Communicatie in Organisaties’ en ‘Marketingcommunicatie’. Verder leren studenten in 164
QANU / Communicatiewetenschap
de vakken die in samenhang met de Faculteit der Letteren zijn ontwikkeld, zoals ‘Tekst- en Beeldontwerp’, om de theorieën over persuasieve communicatie toe te passen bij het analyseren van en het daadwerkelijk ontwerpen van teksten en beelden. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docententeam is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en participeert in diverse (inter)nationale onderzoeksnetwerken, zoals het NESCOR. Het onderwijs in de seminars wordt geheel verzorgd door gepromoveerde docenten die actief zijn binnen het onderzoeksprogramma ‘Message Characteristics and Receiver Processes’. Het thema van de seminars past binnen het onderzoek van de docent. In de masteropleiding krijgen studenten te maken met docenten die op de hoogte zijn van recente wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het domein waarover onderwezen wordt en die doorgaans ook een rol als onderzoeker hebben. Dit is mogelijk omdat in de seminars specifieke thema’s aan de orde komen, die geïnspireerd zijn door ontwikkelingen binnen het maatschappelijk en wetenschappelijk domein. In alle programmaonderdelen, zo geven zowel de studenten tijdens het bezoek als de opleiding in de zelfstudie aan, werken de studenten met actuele wetenschappelijke artikelen die in het algemeen afkomstig zijn uit ISI-ranked tijdschriften. De ontwikkelingslijn van de onderzoeksvaardigheden die gestart is in de bacheloropleiding, wordt in de masteropleiding voortgezet. In ieder programmaonderdeel wordt aandacht besteed aan een deel van de empirische cyclus, of worden delen van onderzoeksverslagen geschreven. Deze verslagen culmineren in de masterthesis van 24 ECTS-studiepunten waar zelfstandig een volledig wetenschappelijk empirisch onderzoek wordt opgezet, uitgevoerd en gerapporteerd. De student kiest in overleg met de scriptiebegeleider twee M&T-vakken die aansluiten bij de onderzoeksmethode in de masterthesis. De actuele praktijk komt in de opleiding aan bod in de vorm van aandacht voor communicatieprocessen binnen de organisationele context. Verder wordt in de masteropleiding veel gewerkt met opdrachten waarin gevraagd wordt de theorie toe te passen op praktijkgerichte problemen. Beoordeling (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen het onderwijs van beide opleidingen sprake is van een sterke verwevenheid van het onderzoek binnen en buiten de wetenschappelijke staf. Studenten komen veelvuldig in aanraking met wetenschappelijke artikelen en het lopend onderzoek van de staf. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van ontwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele theorieën onderdeel uitmaken van de onderwijsprogramma’s. Daarbij is in de ogen van de commissie het lesmateriaal, in het bijzonder de beschikbare onderzoeksartikelen, van beide opleidingen actueel en conform hetgeen bij een opleiding op dit vakgebied verwacht mag worden. (c) Voorts heeft de commissie aan de hand van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er in ruime mate aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van empirische en methodologische/statistische onderzoeks-vaardigheden bij studenten.
QANU / Communicatiewetenschap
165
(d) Tot slot stelt de commissie vast dat er ruim voldoende praktijkgerichte elementen in de programmaonderdelen zijn opgenomen, met name die onderdelen waar gebruik wordt gemaakt van praktijkcasussen. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelor- als het masterprogramma ruimschoots voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een WO-opleiding. Door de sterke verwevenheid met het onderzoek, ruime aandacht voor onderzoeksvaardigheden en de goed geïntegreerde praktijkgerichte elementen, stijgen de programma’s in de ogen van de commissie uit boven het basisniveau. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie geeft de bacheloropleiding met een matrix aan op welke wijze binnen de verschillende programmaonderdelen de geformuleerde eindkwalificaties worden gerealiseerd. In de matrix worden de verschillende programmaonderdelen gerelateerd aan de beoogde kennis en inzicht, vaardigheden en attitude zoals neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties. Aangezien voor het gemeenschappelijk eerste jaar aparte eindkwalificaties zijn geformuleerd, is voor het eerste bachelorjaar een aparte matrix weergegeven. De eindtermen op het gebied van kennis en inzicht zijn onder meer geconcretiseerd in de programmaonderdelen uit het eerste jaar over aangrenzende wetenschappelijke thema’s. In het tweede jaar komen de eindtermen op het gebied van kennis en inzicht verder aan bod in programmaonderdelen die beschouwd worden als noodzakelijk voor een academische disciplinaire studie Communicatiewetenschap. De kennisvakken in het derde jaar zijn gericht op communicatieprocessen in enerzijds een maatschappelijke context en anderzijds een organisationele context. De eindtermen die gericht zijn op vaardigheden komen op verschillende momenten aan de orde. Zo worden onderzoeksvaardigheden verworven in de drie methodische vakken in het eerste jaar, maar ook in het tweedejaars vak ‘Operationaliseren’. Ook overige geformuleerde vaardigheden, zoals schriftelijke en mondelinge vaardigheden, komen terug in programmaonderdelen zoals het ‘Onderzoekpracticum Communicatiewetenschap’ en ‘Digitale Media en Communicatie’. Tijdens het bezoek aan de opleiding is in de gesprekken naar voren gekomen dat het daadwerkelijk toepassen van onderzoekvaardigheden in de bacheloropleiding extra aandacht behoeft. Studenten gaven aan dat dit pas in de masteropleiding aan de orde komt. Aan de eindkwalificaties gericht op attitude wordt aandacht besteed in de cursussen waar de opvattingen van de studenten geconfronteerd worden met communicatiewetenschappelijke theorieën en met recent onderzoek. Zo wordt in ‘Massacommunicatie en Journalistiek’ en ‘Organisatie en Reputatie’ de invloed van journalistiek op het publieke debat thematisch de rode lijn in het verhaal. Door de gehele opleiding, zo noteert de zelfstudie, geldt dat meten niet hetzelfde is als weten, maar mits goed uitgevoerd, daar wel een onmisbaar element in vormt. 166
QANU / Communicatiewetenschap
Ook voor de masteropleiding wordt in een matrix de relatie gelegd tussen de geformuleerde eindtermen en de programmaonderdelen. Uit de matrix blijkt dat veel van de eindtermen op het gebied van kennis en inzicht, vaardigheden en attituden geïntegreerd te koppelen zijn aan de verschillende onderdelen in het programma. Kennis- en inzichteindtermen komen onder meer aan bod in de verschillende seminars en het onderdeel ‘Verdieping Communicatiewetenschap’. Ook de eindtermen wat betreft vaardigheden komen terug in de verschillende seminars. Niet zozeer binnen elk afzonderlijk seminar, maar juist over de seminars heen komt de student in aanraking met verschillende benaderingen en leert deze toe te passen. In alle seminars moeten de studenten in hun opdrachten onder meer hun kunde in diverse methodische technieken aantonen en in staat zijn tot kritische reflectie op theorieën en hun empirische onderbouwing. De eindtermen die te maken hebben met de attitude van afgestudeerden komen eveneens in alle seminars aan bod. Studenten wordt geleerd om zorgvuldig om te gaan met andermans werk, zowel waar dit bekritiseerd wordt als ook waar het gebruikt wordt in het opbouwen van een eigen wetenschappelijk betoog. Het meest expliciet komen de attitude-eindtermen aan bod in het seminar ‘Interpersoonlijke Communicatie’, waar studenten leren om recente artikelen kritisch te bekijken. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de eindkwalificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De commissie is van oordeel dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de gekozen werkvormen en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties. Het deeltijdprogramma van de masteropleiding is opgezet als een tweejarige opleiding. De opleiding biedt naast dagonderwijs ook avondonderwijs aan. De commissie heeft vastgesteld dat de deeltijd- en voltijdprogramma’s geheel dezelfde onderdelen bevatten. De commissie is dan ook van mening dat deeltijdstudenten dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken als voltijdstudenten. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving in de zelfstudie van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate wijze is uitgevoerd. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in het algemeen goed te identificeren, waarmee de commissie concludeert dat de opzet van de opleidingen voltijd- en deeltijdstudenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de eindkwalificaties te bereiken. Het brede profiel, zoals neergelegd in de geformuleerde bacheloren mastereindtermen waarbij aandacht besteed wordt aan maatschappelijke, interpersoonlijke en organisationele communicatie, komt helder tot uitdrukking in de programma’s. In de bacheloropleiding komt dit onder meer tot uitdrukking in het gemeenschappelijk eerste jaar en in de masteropleiding in de seminars. Specialisatie is enigermate mogelijk binnen de marges van de keuzeruimte van het bachelorprogramma en bij de keuze voor het onderwerp van de masterscriptie. De commissie heeft vastgesteld dat er voldoende aandacht besteed wordt aan de kennis van onderzoekmethoden en –technieken. De toepassing van onderzoekstechnieken komt binnen het bachelorprogramma in deeltrajecten aan bod. De gehele onderzoekscyclus komt pas in de masteropleiding tot stand, te weten in de masterseminars. De commissie constateert enerzijds dat binnen de bachelordoelstelling het afleveren van een onderzoeker centraal staat. QANU / Communicatiewetenschap
167
Anderzijds wordt binnen het bachelorcurriculum in beperkte mate aandacht besteed aan het daadwerkelijk op geïntegreerde wijze toepassen van de kennis op het gebied van onderzoeksmethoden en -technieken. De commissie hecht er waarde aan om te benadrukken dat dit aspect in het programma uitgebreid kan worden, bijvoorbeeld middels het ‘Leeronderzoek’, maar dat dit het bereiken van de bacheloreindkwalificaties geenszins in de weg staat. Tevens is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en de programma’s op een adequate manier is uitgewerkt en dat de inhoud van het programma een goede concretisering is van de eindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie is van oordeel dat met het masterprogramma de geformuleerde mastereindkwalificaties bereikt kunnen worden. Desalniettemin acht de commissie het wenselijk meer keuzemogelijkheden in het masterprogramma te creëren. De commissie wijst erop dat dit het realiseren van de breed geformuleerde eindkwalificaties niet in gevaar hoeft te brengen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt de opbouw van het programma van de bacheloropleiding beschreven aan de hand van de leerlijnen van kennis en inzicht, vaardigheden en attitude. Uit de curriculumopbouw wordt duidelijk dat het programma gericht is op een ontwikkeling van een brede oriëntatie in het eerste jaar naar verdieping in de latere jaren. De brede oriëntatie is zichtbaar in de vorm van de vijf inleidende disciplinaire vakken in het eerste jaar. Hiermee wordt een basis gelegd voor de verdere ontwikkeling van de student. Binnen de vrije keuzeruimte in het derde jaar van 12 ECTS-studiepunten kunnen studenten naar eigen voorkeur de verdieping vormgeven. Tijdens het bezoek heeft de commissie geconstateerd dat studenten de keuzeruimte met name opvullen met communicatiewetenschappelijke vakken. In het derde jaar maakt de student een keuze tussen de variant ‘Maatschappelijke Communicatie’ en ‘Organisationele Communicatie’. De keuze komt tot uitdrukking in het volgen van drie verschillende seminars. Binnen het bachelorprogramma is middels een aantal doorstroomregelingen een bepaalde opbouw gegarandeerd. Zo moeten alle eerstejaars vakken gehaald zijn, voordat met het derde jaar begonnen wordt. Deze volgordelijkheid is opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat, zowel bij studenten als bij docenten, ontevredenheid heerst omtrent de inhoudelijke afstemming van de programmaonderdelen. Zo geven studenten aan dat weinig inhoudelijke afstemming tussen docenten plaatsvindt. Dit beeld wordt bevestigd door de docenten die een algemeen kader missen waarmee de hoofdstructuren binnen het programma worden aangegeven. Overigens benadrukt de commissie 168
QANU / Communicatiewetenschap
in dit verband dat zij geen gebrek aan overleg binnen de opleidingen heeft vastgesteld. In de zelfstudie is te lezen dat uit de eerste curriculumevaluatie van de opleiding blijkt dat studenten samenhang in het programma missen. De commissie heeft ook een los-zand-karakter aan de hand van de beschrijving van het programma geconstateerd. Dit beeld wordt nog eens extra versterkt door het grote aantal losse onderdelen binnen het curriculum. Voor de masteropleiding geldt dat er voor gekozen is om in de eerste vier maanden van het programma een strak gestructureerd cursorisch onderwijsprogramma aan te bieden. De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat de afstemming tussen de bachelor- en de masteropleiding problemen kan opleveren. Zo is het masteronderwijs te veel gericht op de instromende premasterstudenten, waardoor masterstudenten met een bachelorachtergrond aspecten van de masterseminars als herhaling ervaren. Daarbij kan volgens de studenten tussen de masterseminars overlap ontstaan en de commissie deelt deze zorg. Beoordeling De commissie is van oordeel dat de opbouw van het bachelorprogramma overzichtelijkheid mist. Het programma bestaat uit te veel losse blokken die naast elkaar staan waardoor een cumulatieve opbouw en inhoudelijke samenhang binnen het programma niet bereikt wordt. De commissie mist enkele programmaonderdelen met een integratief karakter, waarbij onder andere een breed meta-overzicht van de behandelde theorieën gegeven wordt en de onderzoeksvaardigheden samen worden gebracht. Ook het gegeven dat binnen de losse onderdelen van het programma onvoldoende naar andere programmaonderdelen wordt terug- en vooruitverwezen, baart de commissie zorgen. Voor de masteropleiding zijn de eerste ontvangen signalen evenzeer verontrustend. Zo wordt geklaagd over overlap bij de seminars, zowel onderling als met de leerstof uit de bacheloropleiding. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat zowel de bachelor- als de masterstudenten een gebrekkig samenhangend studieprogramma volgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende Aanbeveling De commissie beveelt aan om integratieve vakken in het bachelorcurriculum op te nemen. De commissie beveelt aan een kader te ontwikkelen waarbij met thematische leerlijnen het studiepad van de bachelor- en masterstudenten een meer samenhangend karakter krijgt. Met regelmatig overleg tussen de docenten en een betere monitoring van de samenhang, creëert de opleiding meer overzicht wat er in de verschillende programmaonderdelen gebeurt. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in twee semesters en zes perioden. De totale geprogrammeerde studielast van de bacheloropleiding bedraagt 180 ECTS-studiepunetn, waarbij de meeste programmaonderdelen een omvang hebben van 6 ECTS-studiepunten (= 168 uur). De methoden- en technieken vakken omvatten 3 ECTS-studiepunten (= 84 uur). Per semester is de studielast verdeeld over twee periodes van acht weken en één periode van vier weken. Bij een QANU / Communicatiewetenschap
169
periode van acht weken worden in principe twee vakken geprogrammeerd: een vak met een intensieve onderwijsvorm (begeleiding- en/of werkcollege, met regelmatige schrijfopdrachten en een eindwerkstuk) in combinatie met een vak met een extensieve onderwijsvorm (hoorcolleges en een schriftelijk tentamen). Bij een periode van vier weken wordt in principe één vak geprogrammeerd. De methoden- en techniekenvakken worden door studenten over het algemeen niet als struikelblok ervaren. Tijdens het bezoek van de commissie is gebleken dat studenten positief zijn over de gestructureerde vormgeving van het M&T-onderwijs. Minder positief is men echter over de hoeveelheid stof binnen korte tijd. Dit laatste punt komt ook naar voren bij evaluaties. Door de beperkte keuzeruimte binnen het programma, is het lastig om zonder studievertraging vakken in het buitenland te volgen. Studenten die een periode in het buitenland willen studeren, zijn genoodzaakt om via de Examencommissie toestemming te krijgen om geprogrammeerde vakken te vervangen door buitenlandse vakken. Tijdens het bezoek heeft de commissie echter vastgesteld dat de Examencommissie de regels hieromtrent soepel hanteert, om een studieverblijf in het buitenland mogelijk te maken. De totale geprogrammeerde studielast van de masteropleiding bedraagt 60 ECTS-studiepunten en is net als in de bacheloropleiding verdeeld over twee semesters en zes perioden. Om studievertraging te voorkomen, is het mogelijk om zonder bachelordiploma te beginnen met de masteropleiding Communicatiewetenschap. Voorwaarde is dat 171 ECTS-studiepunten, waaronder de bachelorthesis, binnen het bachelorcurriculum is behaald. De werkelijke studielast wordt gemonitored met behulp van de cursus- en curriculumevaluatie. Uit de curriculumevaluatie 2003-2004 van het eerste bachelorjaar blijkt dat studenten al met al gematigd positief zijn over de verschillende facetten van de studeerbaarheid. Ze zijn redelijk positief over de verdeling van de studielast over het jaar en bijna tweederde van de studenten gaf aan 20-30 uur per week aan de studie te besteden. Uit de vakevaluaties van het tweede jaar blijkt dat de studielast van de vakken uiteen loopt. Bij twee van de elf vakken wordt door minder dan 50% van de studenten aangegeven dat de geprogrammeerde studielast overeenkomt met de werkelijke studielast. Tijdens het bezoek heeft de commissie ook nog andere signalen vernomen. Zo heeft de commissie tijdens het gesprek met studenten te horen gekregen dat het gemeenschappelijk jaar over het algemeen als licht wordt ervaren. Ook is de klacht gehoord dat de studielast soms ongelijkmatig verdeeld is over het programma. Voor de masteropleiding zijn nog geen evaluatieresultaten beschikbaar. Tijdens het bezoek is naar voren gekomen dat de masterstudenten over het algemeen hun opleiding als zwaar, maar wel als te doen ervaren. Beoordeling Zoals eerder vermeld mist het bachelorprogramma een cumulatieve opbouw (zie F6). Dit heeft in de ogen van de commissie duidelijk een effect op de studielast. Volgens de commissie zijn de opmerkingen van een aantal studenten omtrent de gepercipieerde scheve studielast dan ook voornamelijk het resultaat van het beschrevene onder ‘Samenhang’ (F6). De commissie is van mening dat gezien de overige positieve aspecten, zoals de systematische monitoring van de werkelijke studielast, over het geheel genomen de geprogrammeerde studielast evenwichtig verdeeld is over het bachelorprogramma. De masteropleiding heeft om begrijpelijke redenen geen helder beeld kunnen vormen omtrent de feitelijke studielast van het masterprogramma. Op grond van de gesprekken met de masterstudenten en een eigen analyse van de commissie van het curriculum en de lesstof, komt de commissie tot de conclusie dat de studielast geen 170
QANU / Communicatiewetenschap
zorgpunt is. In het algemeen meent de commissie dat beide opleidingen voldoende tijd en energie steken in het opsporen en waar mogelijk elimineren van studiebelemmerende factoren. De commissie is van oordeel dat de programma’s over het geheel genomen studeerbaar zijn en dat de opleidingen zowel op studentniveau als op programmaniveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie is van mening dat de studielast van het gemeenschappelijk jaar verzwaard kan worden. De commissie is dan ook positief over het nieuwe programma dat in september 2006 van start gaat, waarmee de gezamenlijkheid van het eerste jaar wordt afgezwakt. De commissie adviseert de opleiding na de reorganisatie van het gemeenschappelijk eerste jaar, de studielast van dit jaar te evalueren. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bevindingen en overwegingen Tot de bacheloropleiding Communicatiewetenschap worden toegelaten personen die in het bezit zijn van een VWO-diploma met wiskunde en Engels. Studenten met een VWO-diploma nieuwe stijl (ieder doorstroomprofiel) worden dan ook rechtstreeks toegelaten. Ook studenten met een VWO-diploma oude stijl (vakkenpakket) met wiskunde A of B, een WO-propedeuseof doctoraaldiploma, een HBO-propedeuse- of een HBO-bachelordiploma zijn in principe rechtstreeks toelaatbaar. Voor deze categorieën geldt dat voordat de VU de student in kan schrijven door de Examencommissie van de opleiding een verklaring afgegeven moet worden dat de kennis van wiskunde en Engels van de student daadwerkelijk op VWO-niveau ligt. Verder kan toelating worden verkregen door middel van het colloquium doctum. Het colloquium doctum behelst een toelatingsexamen voor degenen die niet in het bezit zijn van één van bovengenoemde getuigschriften en de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Men dient voor de onderdelen wiskunde en Engels te slagen. Voor bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een HBO-opleiding zonder VWO-diploma is het op een aantal manieren mogelijk om te voldoen aan de vooropleidingseis Engels en wiskunde. Zo kan een zomercursustoets Engels of wiskunde behaald worden. De directe instroom bestaat volgens de opleiding in 2003-2004 voor ruim 83% uit studenten met een VWO-diploma. De opleiding constateert geen grote aansluitingsproblemen. Ook uit de curriculumevaluatie van 2003-2004 blijkt dat studenten positief oordelen over de aansluiting tussen de bacheloropleiding en hun vooropleiding. Zij zien hun vooropleiding in het algemeen als een goede basis voor de gekozen opleiding.
QANU / Communicatiewetenschap
171
Aangezien de opleidingen relatief jong zijn, zijn de instroomgegevens enigszins beperkt. Zo zijn er geen instroomgegevens van een ongedeelde opleiding beschikbaar. In 2004-2005 begon ruim 8% van de Nederlandse Communicatiewetenschapstudenten de studie aan de VU. De instroomgegevens zijn opgenomen in bijlage 5. Van de masteropleiding Communicatiewetenschap zijn (nog) geen instroomgegevens bekend. Instromers in de masteropleiding moeten in het bezit zijn van een WO-bachelordiploma Communicatiewetenschap of van een certificaat van de premasterclass Communicatiewetenschap aan de VU. Alle overige studenten die willen instromen in de masteropleiding, worden beoordeeld door de Examencommissie. Het programma van de premasterclass wordt voornamelijk gevolgd door studenten met een HBO-bachelordiploma en beslaat 60 ECTS-studiepunten. Het programma omvat al het M&T-onderwijs, enkele inhoudelijke onderdelen, het onderzoekpracticum en de bachelorthesis. Een assessment is een onderdeel van de inschrijving voor de premaster. Het bestaat uit een test op cognitieve capaciteiten, begrip van een wetenschappelijke casus, motivatie en leerstijl, tekstbegrip en leesvaardigheid in de Engelse taal, rekenkundige vaardigheden en wiskunde/statistiek. De laatste twee onderdelen zijn bindend. Tijdens het bezoek gaf een aantal (oud)studenten, afkomstig van de bacheloropleiding, aan dat het niveauverschil tussen premasterstudenten en ‘reguliere’ studenten goed zichtbaar is. Volgens hen moet het niveau van de premasterstudenten in de masteropleiding nog op peil gebracht worden. Docenten onderschreven deze bevinding overigens niet en zijn van mening dat het niveau gelijk ligt. De resultaten van de curriculumevaluatie in 2003-2004 van het eerste jaar wat betreft de voorlichting laten zien dat het programma niet altijd aansluit op de verwachting van studenten. Men is over het algemeen wel van mening dat de voorlichting conform de werkelijkheid is. De opleiding wijt de discrepantie tussen de verwachting en het werkelijke programma voornamelijk aan het gemeenschappelijk eerste jaar. Voor de werving van masterstudenten zijn diverse voorlichtingsactiviteiten beschikbaar. Zo is er schriftelijk voorlichtingsmateriaal en is de opleiding aanwezig bij verschillende voorlichtingsdagen. De VU organiseert jaarlijks voor de gehele instelling een voorlichtingsdag voor HBO-studenten. Daarnaast organiseert de faculteit jaarlijks een aparte voorlichtingsavond voor belangstellende van buiten en een voorlichting voor alle derdejaars bachelorstudenten binnen de faculteit. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie heeft kennis genomen van de toelatingsvoorwaarden ten aanzien van de verschillende typen instromende studenten en van het materiaal en de activiteiten op het gebied van voorlichting. De commissie is positief over de invoering van het assessment voor de premasterclass, al zou het gebruik ervan nog beter vorm kunnen krijgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft ten tijde van het bezoek signalen ontvangen dat de masteropleiding ten tijde van het bezoek erg op de instroom van HBO-studenten is gestoeld. Ondanks dat de commissie van mening is dat er geen structurele problemen op dit gebied zijn, raadt de commissie 172
QANU / Communicatiewetenschap
de opleiding aan extra waakzaam te zijn omtrent het startniveau van premasterstudenten bij de masteropleiding. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaand aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Communicatiewetenschap omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Communicatiewetenschap omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen Om de geformuleerde doelstellingen mogelijk te maken, werken de opleidingen volgens enkele didactische uitgangspunten. Het didactische concept van de opleidingen wordt gekenmerkt door een combinatie van kennisverwerving en het ontwikkelen van eigen initiatief en zelfwerkzaamheid door studenten, ook wel ‘onderzoekend leren’ genoemd. Dit komt tot uiting in de verschillende werkvormen die in het onderwijsprogramma zijn opgenomen. Bij programmaonderdelen waarbij de kennis- en inzichteindtermen centraal staan, worden meestal hoorcolleges gegeven gevolgd door een tentamen. Het onderwijs waar de vaardigheden-eindtermen centraal staan wordt in de regel in werkcolleges verzorgd. De faculteit, zo is in de zelfevaluatie te vinden, streeft naar een 50%-50% verhouding tussen extensief en intensief onderwijs voor alle bacheloropleidingen. Binnen de masteropleiding hebben alle programma-onderdelen een intensieve werkvorm, waarin een beroep wordt gedaan op de persoonlijke inzet en creatieve inbreng van studenten. Zoals eerder beschreven is het bachelorprogramma ingericht met een gemeenschappelijk eerste jaar. Op deze wijze nemen de studenten kennis van alle kerndisciplines die aan de faculteit gedoceerd worden en deze inrichting geeft invulling aan de brede oriëntatie van de bacheloropleiding Communicatiewetenschap. Er is gekozen om het eerste bachelorjaar te intensiveren ten opzichte van de vroegere propedeuse, vanuit het uitgangspunt dat het aantal contacturen de studiediscipline en binding met de opleiding bevordert. Dit betekent dat alle inleidende vakken drie maal per werk twee contacturen krijgen in plaats van twee keer twee uur per week QANU / Communicatiewetenschap
173
en dat twee van de zes contacturen worden ingericht als werkcollege. Daarnaast wordt een tweetal vakken zeer intensief ingericht, te weten de ‘Bachelorwerkgroep Communicatiewetenschap’ en het ‘Bachelorproject Communicatiewetenschap’, om een basis te leggen voor het verder ontwikkelen van wetenschappelijke schrijf- en onderzoeksvaardigheden. In de zelfstudie wordt de verhouding van contacturen en zelfstudie in een tabel uitgewerkt naar bachelor- en masterjaar en variant voor de verschillende werkvormen. Voor de practica/ werkgroepen in de bacheloropleiding geldt hierbij dat zelfstudie vooral plaatsvindt in groepsverband. Ook de bachelorthesis heeft een intensief karakter, omdat dit deels groepsgewijs maar vooral ook individueel begeleid wordt. Uit het overzicht is op te maken dat de hoeveelheid zelfstudie in de loop van het programma toeneemt. Over het gehele bachelorprogramma is 80% gereserveerd voor zelfstudie, waarbij dit in het eerste jaar neerkomt op 72% en het jaar daarop op 83%. In het derde jaar is circa 85% gereserveerd voor zelfstudie, afhankelijk van de invulling van de keuzeruimte en de keuze voor de specialisatie. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de gepresenteerde tabel een enigszins vertekenend beeld geeft van de verhouding tussen intensieve en extensieve onderwijsvormen. Dit wordt veroorzaakt doordat veel zelfstudie-uren een collectief karakter hebben (extensief ), maar dat studenten in groepsverband een opdracht moeten uitvoeren (intensief ). Individuele begeleiding van studenten door docenten komt in de bacheloropleiding niet voor, behalve in de bachelorthesis. In de masteropleiding is 87% van het programma gereserveerd voor zelfstudie. Een belangrijke rol is weggelegd voor de seminars. De seminars bestaan in het algemeen uit een aantal inleidende colleges die worden opgevolgd door bijeenkomsten waar de studenten zelf aan het werk gaan middels schriftelijke opdrachten. De werkwijze is in de seminars deels groepsgewijs (vooral daar waar onderzoek verricht wordt) en deels individueel (vooral daar waar het gaat om pure schrijfopdrachten). Beoordeling De bacheloropleiding heeft gekozen voor een verwezenlijking van de eindkwalificaties binnen een enigszins traditionele en opdrachtgestuurde leeromgeving. De sturing van het leerproces is grotendeels in handen van de docenten, waardoor weinig ruimte is voor werkvormen waarbij meer een beroep wordt gedaan op zelfstandigheid in het uitvoeren van een empirisch onderzoek. De uitvoering van de didactische uitgangspunten verloopt adequaat, waardoor de bij het onderwijs betrokken personen positief zijn over de organisatie van het onderwijs. In de masteropleiding wordt meer zelfstandig gewerkt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het didactisch concept van de opleidingen in het algemeen in lijn is met de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Om het didactische concept van ‘onderzoekend leren’ nog beter vorm te geven, beveelt de commissie aan om binnen het programma meer aandacht te geven aan het zelfstandig uitvoeren van onderzoek. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
174
QANU / Communicatiewetenschap
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt aangegeven dat bij het toetsbeleid een diversiteit aan toetsvormen het uitgangspunt is. Toetsvormen dienen daarbij te zijn afgestemd op de leerdoelen en de achterliggende eindtermen van de vakken. Verder wordt aangegeven dat een uitgewerkt facultair toetsings- en beoordelingsbeleid ten tijde van de beoordeling in ontwikkeling is. De toetsing en beoordeling van studenten vindt plaats onder het gezag van de Examencommissie. Deze bestaat uit een hoogleraar en twee stafleden en wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris. De Examencommissie is ook verantwoordelijk voor het tegengaan en de aanpak van fraude. Docenten hebben de beschikking over plagiaatscanners, maar deze worden nog niet structureel gebruikt. In de zelfstudie wordt op deugdelijke wijze beargumenteerd dat de manier waarop getoetst wordt, is afgeleid uit het didactisch concept waarin, naast kennisverwerving, zelfwerkzaamheid en eigen initiatief van de studenten een voorname plaats innemen. Om de realisatie van de leerdoelen te toetsen worden voor ieder vak twee tentamengelegenheden aangeboden (één herkansing per tentamen per jaar). Voor het inleveren van een schriftelijke opdracht bestaan ook twee gelegenheden. In de zelfstudie geven de opleidingen een overzicht van de toetsvormen per programmaonderdeel. Hieruit blijkt dat er in het eerste bachelorjaar veelal getoetst wordt op basis van opdrachten en een tentamen. Deze toetsvorm is afgestemd op de keuze voor intensievere werkvormen in het eerste jaar. Ook in het tweede en derde jaar zijn de werk- en toetsvorm op elkaar afgestemd. Bij vakken waar op basis van de leerdoelen gekozen is voor een intensievere werkvorm (meestal werkcolleges) worden veelal een of meer opdrachten gemaakt waarvan het cijfer wordt meegewogen in het eindcijfer. Bij groepsopdrachten wordt de zelfstandigheid getoetst middels een verslag waarin beschreven moet worden wat de eigen inbreng is. Over het algemeen bestaan de schriftelijke tentamens uit open vragen of meerkeuzevragen. De keuze voor een van beide manieren van tentamineren is veelal ingegeven door de groepsgrootte. De commissie heeft bij de analyse van de tentamens moeten constateren dat betrekkelijk veel gebruik wordt gemaakt van meerkeuzetentamens. Meerkeuzetentamens worden in het algemeen gecorrigeerd door het Onderwijscentrum van de VU. Het Onderwijscentrum levert niet alleen de uitslagen per student, maar ook analyses van de betrouwbaarheid van het tentamen. Daar waar de betrouwbaarheid tekortschiet levert het Onderwijscentrum bovendien suggesties om bepaalde vragen die niet discrimineren naar een goed of een slecht eindresultaat te verwijderen. In de masteropleiding wordt in vrijwel alle vakken getoetst door middel van schriftelijke opdrachten. Deze opdrachten zijn vrijwel altijd onderzoeks- of analyseverslagen of onderzoekvoorstellen. De commissie heeft van de toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Van de toetsen van twee bachelorvakken heeft de commissie, aan de hand van aanvullende informatie, een uitvoerige additionele analyse gemaakt. De informatie bestond uit de opgaven, het antwoordmodel, de norm, de slaagpercentages van 2004-2005 en 2003-2004 en antwoord-formulieren van drie studenten die respectievelijk een vier, een zes en een acht hadden. Het betrof de vakken ‘Communicatiewetenschap’ uit het eerste bachelorjaar en ‘Multivariate Analyse’ uit het tweede bachelorjaar. QANU / Communicatiewetenschap
175
Bij vakken waarin belangrijke wetenschappelijke vaardigheden (schrijven en onderzoek doen) worden geoefend, wordt gebruik gemaakt van speciaal daarvoor ontwikkelde beoordelingsformulieren. Bij verschillende studieonderdelen wordt dit formulier ook mondeling toegelicht door de student. Ook bij vakken waar dat niet het geval is bestaat altijd de mogelijkheid om een afspraak te maken met de docent, zoals dat ook gebruikelijk is bij de inzage van tentamens. Met name als er meerdere docenten bij een vak betrokken zijn, is intercollegiale afstemming door middel van beoordelingsformulieren een gewoonte, zo noteert de zelfstudie. De commissie heeft dit tijdens het bezoek aan de VU bevestigd gekregen. De toetscriteria voor de opdrachten worden aan de studenten vooraf bekend gemaakt op de onderwijssite. Eindcijfers van vakken worden binnen 15 werkdagen door docenten doorgegeven aan het studiesecretariaat van de faculteit. Het studiesecretariaat zorgt er voor dat deze cijfers binnen 5 werkdagen verwerkt worden in het tentamenregistratiesysteem ISIS. Na afloop van het studieonderdeel wordt er een inzagenmogelijkheid georganiseerd. Uit de curriculumevaluaties van het eerste bachelorjaar blijkt dat studenten tevreden zijn met de toetsing en beoordeling van de vakken. Uit het overzicht van de vakevaluaties in het tweede jaar blijkt dat bij 8 van de 11 geëvalueerde vakken studenten tevreden waren over de representativiteit van het tentamen. Tijdens het bezoek heeft de commissie signalen ontvangen dat er problemen zijn met de toetsing in het eerste jaar. Zo zouden tentamenvragen circuleren en was een hertentamen identiek aan het reguliere tentamen. De beoordeling van de masterthesis geschiedt door de begeleider en een tweede beoordelaar (meelezer), conform de facultaire regeling voor de masterthesis. Zij stellen op basis van een concepteindversie onafhankelijk van elkaar vast of de thesis als voldoende beoordeeld kan worden. Het cijfer van de uiteindelijke eindversie wordt vastgesteld op basis van een gemiddelde van de cijferbeoordelingen van begeleider en tweede beoordelaar. Naast de facultaire regeling voor de masterthesis is er per masteropleiding een thesishandleiding, bij Communicatie-wetenschap in de vorm van een lijst van veelgestelde vragen. Voor de bachelorthesis is een gemeenschappelijk beleid minder voor handen. Deze scriptie wordt alleen door de begeleider beoordeeld. Beoordeling De commissie stelt vast dat het toetsbeleid inhoudelijk en qua vorm aansluit bij de doelstellingen en de inhoud van het programma. Het toetsbeleid wordt consistent uitgevoerd en de tentamenresultaten zijn tijdig beschikbaar. De commissie heeft geconstateerd dat in de bacheloropleiding wat betreft de onderzoeksvaardigheden de nadruk wordt gelegd op het uitvoeren van een literatuuronderzoek. Studenten verrichten in de loop van het programma een aantal losse onderdelen van een literatuuronderzoek dat in het derde jaar resulteert in een bachelorthesis. In de ogen van de commissie is de bachelorscriptie in deze vorm slechts in beperkte mate een cumulatie van de vaardigheden en kennis van een onderzoek die de studenten hebben geleerd tijdens de studie. De commissie is echter van mening dat dit één onderdeel is van het toetsbeleid en heeft er vertrouwen in dat de opleiding dit aspect beter vorm zal geven. Om die reden is de commissie van oordeel dat over het geheel genomen op adequate wijze de toetsing van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma plaatsvindt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. 176
QANU / Communicatiewetenschap
Aanbeveling Op bachelorniveau heeft de opleiding ervoor gekozen om de eindkwalificaties van de studenten via verschillende opleidingsonderdelen te meten. Dit proces verloopt adequaat. De commissie mist in het bachelorprogramma echter een integratief toetsmoment waarin vastgesteld wordt of de student op individueel niveau zelfstandig onderzoek kan verrichten. In de bacheloropleiding zou dan ook meer aandacht besteed kunnen worden op geïntegreerde wijze andere onderzoeks-vaardigheden dan die van een literatuuronderzoek te toetsen. Bij de vaststelling van het eindcijfer van de bachelorscriptie zou een tweede beoordelaar betrokken moeten zijn. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau De onvoldoende beoordeling op het facet Samenhang voor de bachelor- en masteropleiding is voor de commissie geen aanleiding geweest om het gehele onderwerp als onvoldoende te beschouwen. Zij is van mening dat de onvoldoende score onder F6 zonder meer wordt gecompenseerd door de overige scores binnen het kwaliteitsonderwerp. De commissie is van oordeel dat de overige facetten beantwoorden aan de criteria van basiskwaliteit. Het positieve oordeel op enkele voor de commissie zwaarwegende facetten, zoals Algemene eisen WO, Relatie doelstelllingen-programma en Afstemming vormgeving en inhoud, heeft hierbij een doorslaggevende rol gespeeld. Alles overwegende en op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 3.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De zelfstudies van beide opleidingen melden dat van de totaal 23 medewerk(st)ers 57% is gepromoveerd. Alle UD’s die betrokken zijn bij de opleidingen zijn gepromoveerd. In het eerste jaar wordt het onderwijs ook door hoogleraren verzorgd en vrijwel alle reguliere cursussen, waarin hoorcolleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde deskundigen. De commissie heeft tijdens het bezoek kennis genomen van het feit dat per september 2006 een nieuwe (extra) hoogleraar is aangetrokken. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de QANU / Communicatiewetenschap
177
ontwikkeling van het vakgebied Communicatiewetenschap. De meeste stafleden zijn onderzoekers en in die hoedanigheid ook betrokken bij onderzoek van hoogstaande kwaliteit. De commissie heeft geconstateerd dat de verhouding wat betreft UHD’s, HL’s en UD’s binnen de staf scheef is, maar beschouwt dit als onvermijdelijk gezien de stand van ontwikkeling. Daarbij zal per september 2006 een nieuwe hoogleraar de staf versterken. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken opleidingen in het studiejaar 2004-2005 wordt verzorgd. Hieruit blijkt dat voor 10,24 fte aan onderwijs beschikbaar is. Tabel 1: Categorie HL UHD UD Promovendi Docenten (vast) Totaal
Totale inzet personeel in de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschap van de Vrije Universiteit Amsterdam (peildatum 1 december 2004) M aantal 1 0 7 1 3
fte>s 0.60 0 NB NB 1.60
12
NB
V aantal 1 3 4 3
0.48 NB NB 1.48
Totaal aantal 1 1 10 5 6
11
NB
23
fte>s
fte>s 0.60 0.48 5.58 0.50 3.08 10.24
Percentage gepromoveerden 100% 100% 100% nvt 17% 57%
In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 23 medewerk(st)ers verzorgd, inclusief de personele inzet voor andere al dan niet facultaire opleidingen en de premasterclass. In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-studentenratio gespecificeerd op het niveau van de faculteit. De opleidingen beargumenteren in de zelfstudie dat het lastig is om op het niveau van de opleiding deze berekening te maken vanwege het feit dat de meeste leden van de afdeling Communicatiewetenschap ook actief zijn in onderwijs voor andere opleidingen. De onderwijsstaf verzorgt ook het nodige onderwijs voor met name de opleidingen Bestuur & Organisatie en Beleid, Communicatie en Organisatie. Toch hebben de opleidingen voor 2004-2005 een staf-studentenratio van 1:14 op opleidingsniveau berekend. Dit getal is gebaseerd op 143 ingeschreven bachelor- en (pre)masterstudenten Communicatiewetenschap, waar 10,24 fte’s aan onderwijs tegenover staan.
178
QANU / Communicatiewetenschap
Tabel 2:
De studenten-docentenratio (peildatum december 2004)
Jaar
Aantal fte onderwijs
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s
Aantal studenten per fteonderwijs
Aantal afgestudeerden per fteonderwijs
2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004
72.80 70.50 78.40 81.10
2784 3145 2856 2757
272 324 389 472
38 45 36 34
3.7 4.6 5.0 5.8
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen De opleidingen hebben een aantal waarborgen ingevoerd om de didactische kwaliteit van het personeel te garanderen. Zo verwacht de faculteit van alle nieuw aan te stellen docenten dat ze de cursus ‘Professionaliseringtraject voor beginnende docenten’ volgen, die aangeboden wordt door het Onderwijscentrum van de VU. Dit professionaliseringstraject wordt afgesloten met een onderwijscertificaat. Ook wordt aan beginnende docenten gevraagd om door middel van een cursus hun coachende vaardigheden te ontwikkelen, omdat gebleken is dat daaraan bij de studenten grote behoefte is. Van de docenten die al wat langer in dienst zijn wordt verwacht dat ze studenten succesvol kunnen coachen. Zij worden aangemoedigd hun onderwijskwaliteit te blijven verbeteren door verschillende kortere cursussen bij het Onderwijscentrum te volgen. Het betreft hier de cursussen ‘Toetsen en beoordelen’, ‘ICT en onderwijs’, ‘College geven’ en ‘Ontwerpen van onderwijs’. Aan scholing op het terrein van Engelstalig onderwijs wordt speciale aandacht besteed. Alle docenten die Engelstalig onderwijs verzorgen worden gestimuleerd de cursus ‘Teaching in English’ te volgen, dan wel een individueel coachingstraject aan te gaan. Om deelname aan de cursussen te bevorderen heeft het Faculteitsbestuur een regeling voor afdelingen ingesteld, indien door omstandigheden veel personeelsleden tegelijkertijd een professionaliseringscursus voor docenten moeten volgen. Ook zijn jaarlijks terugkerende functioneringsgesprekken onderdeel van het personeelsbeleid. Bij de functioneringsgesprekken is het afdelingshoofd betrokken. In de gesprekken worden onder andere de onderwijsevaluaties besproken, evenals mogelijk te verbeteren competenties. Voordat een bevordering van docenten, en het opdragen van de bij een hoger docentenniveau behorende werkzaamheden aan de orde kan zijn, wordt van hen minimaal verwacht dat ze de cursus ‘Professionaliseringstraject docenten’ hebben doorlopen. Tevens moeten hun didactische kwaliteiten blijken uit goede onderwijs-evaluaties. Daarnaast zijn evaluatieresultaten die significant afwijken van het facultaire gemiddelde, aanleiding tot een gesprek tussen de onderwijsmanager en docent. In dit gesprek worden verbetermaatregelen, eventueel in de vorm van scholing, besproken. QANU / Communicatiewetenschap
179
Uit de vakevaluaties van het studiejaar 2003-2004 komt naar voren dat de studenten van mening zijn dat de afdeling beschikt over gekwalificeerd personeel. Tijdens het bezoek werd het enthousiasme van de docenten door studenten geprezen. De opleiding heeft in de zelfstudie voor iedere medewerker aangegeven in welk gebied van de communicatiewetenschap hij/zij is gespecialiseerd. Uit deze lijst is, ook tegen de achtergrond van de verschillende specialisaties binnen de bacheloropleiding, op te maken dat sprake is van voldoende variatie binnen het docententeam. De specialisaties van docenten liggen onder meer op het gebied van organisationele communicatie, interpersoonlijke communicatie, massamediale communicatie en media-effectanalyse. Het docententeam wordt gekenmerkt door een relatief hoog aandeel jonge medewerkers. De onderwijsondersteuning is geconcentreerd in het Faculteitsbureau, waarvan de directeur bedrijfsvoering het hoofd is. Het hoofd van de afdeling Onderwijs en Onderzoek is deels ook werkzaam als beleidsmedewerker onderwijs. Samen met een tweede beleidsmedewerker onderwijs bedraagt de formatie 1,3 fte. De opleidingen hebben beschikking over vier studieadviseurs, die gezamenlijk 2,9 fte vormen. Ten behoeve van internationalisering is 1,2 fte binnen de faculteit beschikbaar. Binnen de dienst Voorlichting, Werving en Communicatie houden twee medewerkers (totaal 1,9 fte) zich onder andere bezig met de voorlichting en werving voor alle opleidingen van de faculteit. Ten behoeve van Zaalreservering en Roostering is 1,0 fte beschikbaar. De medewerkers van het facultaire studiesecretariaat (totaal 5,45 fte) verzorgen diverse administratieve taken voor de medewerkers en studenten. Tot slot is op de dienst ICT & Onderwijs 3,6 fte beschikbaar. Per september 2006 is een nieuwe hoogleraar aangetrokken die ook het nieuwe afdelingshoofd zal worden. Tot die tijd zullen drie stafleden de managementtaken overnemen en zal een interim hoogleraar de personeelszaken behartigen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De commissie heeft een breed scala van specialisaties binnen het docentencorps geconstateerd. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat sprake is van een structureel bij- en nascholingsbeleid voor instromend personeel ten behoeve van de didactische kwaliteiten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bachelor- en de masteropleiding luidt: voldoende
180
QANU / Communicatiewetenschap
3.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt een aantal aspecten van de onderwijsvoorzieningen besproken. Wat betreft de huisvesting van de opleidingen kan gemeld worden dat de gehele faculteit in 2003 is verhuisd naar het Metropolitan-gebouw, dat tegenover het hoofdgebouw is gevestigd. Het gebouw bevat geen onderwijsvoorzieningen zoals onderwijsruimten en computerzalen, maar door de geringe afstand tot de campus wordt dit niet als een probleem ervaren. De zelfstudie maakt melding van het gegeven dat er regelmatig problemen zijn met de toewijzing van onderwijsruimte, ondanks dat er wel voldoende onderwijsruimten aanwezig zijn. Voor het collegejaar 2005-2006 staan echter enkele op universitair niveau aangestuurde verbeteringen op stapel om tot een betere beschikbaarheid van de onderwijsruimten te komen. Zo zal de verdeling van onderwijsruimten niet meer per jaar, maar per semester plaatsvinden. Ook zal de faculteit een deel van de zalen tot haar beschikking krijgen, zodat ze een deel van de colleges en de werkgroepen zelf kan inplannen. De faculteit heeft beschikking over vijf computerzalen met in totaal 113 werkplekken. Tijdens het bezoek heeft de commissie wisselende signalen ontvangen over de computerfaciliteiten. Sommige studenten waren negatief over de beschikbaarheid van de computervoorzieningen, terwijl anderen positiever waren. Ook is per oktober 2005 een medialab ten behoeve van onderwijs en onderzoek in de communicatiewetenschap geopend. Het gaat hierbij om deels afgescheiden werkruimten voorzien van een geavanceerde multimediacomputer met daaraan gekoppelde audiovisuele apparatuur. Qua software wordt het medialab, behalve met de gangbare software voor data-analyse, toegerust met full-text-retrieval-software om in elektronische archieven met artikelen uit de pers geavanceerd te zoeken, tekstanalyseprogrammatuur, gedragsobservatieprogrammatuur uitgaande van televisie- en videobeelden, alsmede programmatuur voor experimentele designs. Op verschillende plaatsen in de bachelor- en masteropleiding kan van de faciliteiten in het medialab gebruik worden gemaakt. De bibliotheek van de VU is ingericht in bibliotheekafdelingen op grond van vakgebieden. De bibliotheekafdeling voor Sociale Wetenschappen bevindt zich op de 7e etage van het hoofdgebouw. In de bibliotheek zijn ook een computer- en studiezaal ingericht voor FSW studenten. De zelfstudie geeft aan dat er de laatste jaren is geïnvesteerd in uitbreiding van de collectie van tijdschriften en periodieken (e-journals) en databases op het internet. Van de 20 communicatiewetenschappelijke tijdschriften, die volgens de SSCI Journal Citation Reports in 2003 de hoogste impact hadden op het vakgebied, zijn er 15 online beschikbaar. Vanwege het grote aandeel van organisationele communicatie en ontvangerprocessen in zowel de bachelor- als de masteropleiding Communicatiewetenschap zijn ook de collecties op het gebied van management en sociale psychologie van belang voor studenten Communicatiewetenschap aan de VU. Deze collecties zijn uitgebreid: 19 van de 20 tijdschriften met de hoogste impact op het terrein van de sociale psychologie zijn online beschikbaar, net als 19 van de 20 tijdschriften met de hoogste impact op het terrein van business en management (volgens de ISI indeling, inclusief belangrijke tijdschriften op het gebied van marketing en consumentengedrag). Het aanbod van communicatiewetenschappelijke boeken is minder groot dan het aanbod van artikelen en is ook minder goed georganiseerd in de vorm van een als communicatiewetenschappelijk herkenbare collectie. Omdat in zowel het onderzoek QANU / Communicatiewetenschap
181
als de opleiding artikelen centraal staan wordt dit vaak niet als een groot gemis ervaren, zo noteert de zelfstudie. Daarbij hebben studenten de beschikking over diverse ICT-instrumenten. Zo krijgen studenten naast de papieren studiegids alle informatie over het onderwijs op de onderwijswebsite van de faculteit. Ook wordt bij vakken gebruik gemaakt van het BSCW (Basic Support for Cooperative Work) systeem, dat studenten en docenten de mogelijkheid biedt om te communiceren over onderwijsopdrachten. Het gebruik van BlackBoard zal stapsgewijs ingevoerd worden en deze zal geleidelijk de onderwijswebsite vervangen. Ten tijde van de beoordeling werd BlackBoard alleen voor eerstejaars vakken gebruikt Uit evaluatieresultaten blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de faciliteiten. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend zijn om de programma’s te realiseren. De commissie is positief over het gebruik van BlackBoard en meent dat de functionaliteit nog verder uitgebreid kan worden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie is van oordeel dat het spijtig is dat in de bibliotheek de communicatie-wetenschappelijke boeken op verschillende plaatsen gezocht moeten worden. De commissie beveelt dan ook aan om de boekencollectie herkenbaarder bij elkaar te brengen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie worden de doelstellingen van de studiebegeleiding beschreven. De doelstellingen zijn dat studenten: • • •
de studie zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen doorlopen; worden gestimuleerd zich tijdens de studie voor te bereiden op het vervolgtraject na de bacheloropleiding; met behulp van een portfolio beter inzicht krijgen in hun competenties, ambities en (studie)loopbaanplannen.
Met name in het eerste jaar van de bacheloropleiding is studiebegeleiding er ook op gericht ervoor te zorgen dat: • • 182
de juiste student op de juiste plaats terecht komt (selectie); studenten leren studeren. QANU / Communicatiewetenschap
De faculteit onderscheidt een tweetal vormen van studiebegeleiding om de bovenstaande doelstellingen te bereiken. Deze vormen worden uitgevoerd door de studieadviseurs. In eerste instantie vindt studiebegeleiding plaats op initiatief van de studieadviseurs. Eerstejaars bachelorstudenten worden in het eerste semester uitgenodigd voor een individueel kennismakingsgesprek, waarbij het startprofiel wordt besproken. In het startprofiel van de student staan de motivatie, het verwachtingspatroon, de aanpak van de studie, de studiehouding en de studievaardigheden centraal. Mocht daar reden voor zijn, dan kan doorverwijzing plaatsvinden naar cursussen die het Centrum voor Studie en Loopbaan verzorgt. Volgens de zelfstudie geeft de overgrote meerderheid van de studenten gevolg aan de uitnodiging van de studieadviseur en vult voor het kennismakingsgesprek het startprofiel in. Tweedejaars worden in het tweede semester uitgenodigd voor een studievoortganggesprek, ongeacht hun studieresultaten. Tijdens dit gesprek wordt onder andere aandacht besteed aan de keuze voor een masteropleiding en de invulling van de keuzevakken. Voor derdejaars wordt een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd over de verschillende masteropleidingen van de faculteit. Bij de start van de masteropleiding introduceert de studieadviseur zichzelf bij de studenten. Een tweede vorm van studiebegeleiding is meer op initiatief van de student. Iedere studieadviseur heeft wekelijks een inloopspreekuur en een telefonisch spreekuur. Voor deeltijdstudenten is wekelijks een avond beschikbaar voor gesprekken op afspraak. Namens de Examencommissie verstrekken de studieadviseurs de eerstejaars studenten van de bacheloropleidingen na afloop van het eerste semester een schriftelijk preadvies. De studenten die geen of één van de vijf tot dan toe afgeronde onderdelen hebben behaald, worden uitgenodigd voor een gesprek met hun studieadviseur over al of niet doorgaan met de studie, motivatie, studiehouding en aanpak van de studie. Vóór 1 september verstrekt de Examencommissie de eerstejaars studenten van de bacheloropleiding op basis van de door de student behaalde studieresultaten van het eerste jaar het wettelijk verplichte studieadvies, conform het desbetreffende artikel in de OER. Dit advies is niet bindend. De volgende regels gelden voor de verstrekking van dit advies: A-advies: positief advies voor studenten die 40 ECTS-studiepunten of meer hebben behaald; B-advies: waarschuwingsadvies voor studenten die 30 tot en met 39 ECTS-studiepunten hebben behaald; C-advies: negatief advies voor studenten die 29 ECTS-studiepunten of minder ECTS-studiepunten hebben behaald. Tijdens het bezoek heeft de commissie geconstateerd dat de portfolio zich in een experimentele fase bevindt en meer gebruikt wordt als een studentvolgsysteem dan als een systeem om de opbouw van vaardigheden te toetsen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. De opleidingen hebben meer dan voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit op gestructureerde wijze via een aantal vastgestelde momenten terug aan de studenten. De informatievoorziening sluit aan bij de behoeften van de studenten en in de ogen van de commissie zijn voldoende informatiekanalen beschikbaar. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Communicatiewetenschap
183
Aanbeveling Over de portfolio heeft de commissie veel onduidelijkheid aangetroffen. De commissie is van mening dat de rol van de portfolio in het onderwijs verduidelijkt dient te worden, waarbij men een duidelijke keuze moet maken voor het wel of niet gebruiken van een portfolio. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 4.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen Het interne kwaliteitszorgsysteem van de faculteit is een afgeleide van het op de Vrije Universiteit centraal gehanteerde ‘Handboek Kwaliteitszorg’. Binnen de kwaliteitszorgcyclus vinden evaluaties op verschillende niveaus van de opleidingen plaats. Op cursusniveau wordt jaarlijks geëvalueerd. Nieuwe, vernieuwde of negatief geëvalueerde cursussen worden extra geëvalueerd. De vragen in een vakevaluatie gaan onder andere in op de didactische kwaliteit van de docent, de inhoudelijke aspecten, de toetsing en de studielast. Per vraag wordt een score op een schaal van 1 tot 5 vastgesteld. De organisatie en coördinatie rondom de vakevaluaties ligt bij het stafbureau van de faculteit. Met de invoering van de bachelor- masterstructuur is een jaarlijkse curriculumevaluatie per programmajaar gestart. In deze evaluatie is onder meer aandacht voor de aansluiting en inhoudelijke en organisatorische afstemming tussen de verschillende programmaonderdelen. Zowel bij de vak- als curriculumevaluaties geldt dat de facultaire streefdoelen zijn gesteld op minimaal een score van 3.5 per vraag en een score binnen het 67%-interval. Tot slot vindt eens in de vijf jaar een uitstroomonderzoek plaats onder recent afgestudeerden. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen op adequate wijze periodiek en systematisch worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding hierbij gebruik maakt van meerdere evaluatieinstrumenten op verschillende niveaus. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
184
QANU / Communicatiewetenschap
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De uitkomsten van de curriculumevaluaties en vakevaluaties, in combinatie met de op het evaluatieformulier toegevoegde opmerkingen van studenten, worden besproken in de Evaluatiecommissie. Een Evaluatiecommissie bestaat uit de onderwijsmanager en de studentleden van de Opleidingscommissie van de betreffende opleiding. De Evaluatiecommissie let met name op de kwaliteit van het studieonderdeel, de plaats in de opleiding en praktische bijstellingspunten. Ook is er speciale aandacht voor scores lager dan 3.5 op de vijf-puntsschaal en scores onder het 67%-interval. Tijdens het bezoek waren er wat klachten vanuit studenten over de late beschikbaarheid van de evaluatieresultaten. Evaluaties die betrekking hebben op het gemeenschappelijk eerste jaar worden besproken in een aparte Opleidingscommissie. Tijdens het bezoek heeft de commissie de impressie gekregen dat de Opleidingscommissie Communicatiewetenschap ietwat aan de zijlijn staat. Daar waar problemen worden geconstateerd worden deze door de onderwijsmanager besproken met de desbetreffende docent. Een overzicht van alle vakevaluaties wordt door de onderwijsmanager jaarlijks opgenomen in het onderwijsjaarverslag voor het Faculteitsbestuur. De onderwijsjaarverslagen worden nadat zij in het Bestuurlijk Overleg tussen het managementteam van de afdeling en het Faculteitsbestuur aan de orde zijn geweest, op het intranet gepubliceerd. Het is verder het beleid van de faculteit dat bij functionerings- en beoordelingsgesprekken van docenten de vakevaluaties ter tafel liggen; docenten worden mede op grond van aantoonbaar behaalde of uitblijvende resultaten beoordeeld door de leidinggevende. Beoordeling De commissie heeft geconstateerd dat er sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. Met het systeem zijn de opleidingen alert op zaken die mislopen en is men in staat om die aan te pakken. Zowel bij het Faculteitsbestuur als bij de andere geledingen is een grote bereidheid geconstateerd om disfuncties op te sporen en eraan te werken. De commissie heeft dan ook tijdens het bezoek vastgesteld dat veel plannen voor de toekomst worden ontwikkeld. Ook is de tendens zichtbaar dat minder op facultair niveau bepaald wordt, waarmee de inbreng van de individuele opleidingen toeneemt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft signalen ontvangen dat studenten te weinig worden ingelicht over de evaluatieresultaten en de mogelijke maatregelen naar aanleiding daarvan. De commissie raadt de opleidingen aan dit proces meer zichtbaar voor studenten te maken. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
QANU / Communicatiewetenschap
185
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Docenten zijn op verschillende manieren betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Naast hun eigen cursusevaluaties, zijn docenten betrokken bij overleg tussen clusters van vakken ten behoeve van onderlinge afstemming. Studenten worden betrokken middels de curriculum- en de vakevaluaties. Elke vijf jaar voer de faculteit een onderzoek uit onder haar alumni. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat het beroepenveld geen rol speelt bij de interne kwaliteitszorg. Aangezien de belangrijkste stakeholders van de opleidingen, namelijk de (oud)studenten en de medewerkers, wel goed worden betrokken zijn in de kwaliteitscyclus, is de commissie van mening dat over het geheel genomen de relevante belanghebbenden voldoende betrokken worden bij de interne kwaliteitszorg Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Het beroepenveld zou door de opleidingen actiever en meer systematisch benaderd kunnen worden als stakeholder van de opleiding. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende 4.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie het niveau van de eindwerken. De commissie heeft twaalf afstudeerwerken van de bacheloropleiding opgevraagd en bestudeerd. De toegestuurde afstudeerwerken waren allen literatuuronderzoeken van wisselend niveau en in de ogen van de commissie soms te hoog beoordeeld. Tijdens het bezoek van de commissie is naar voren gekomen dat volgens de opleiding een literatuuronderzoek een representatieve afsluiting is van de bacheloropleiding, aangezien binnen de opleiding de nadruk sterk op dit type onderzoek ligt (zie ook F11). 186
QANU / Communicatiewetenschap
De commissie heeft ook twaalf afstudeerwerken van de masteropleiding opgevraagd en bestudeerd. Het niveau van deze scriptie was in het algemeen meer dan voldoende. Bij de beoordeling van de masterscriptie wordt gebruik gemaakt van een tweede beoordelaar. Oordeel van de opleiding kwam overeen met het oordeel van de commissie. Aangezien er nog geen alumnionderzoek is gedaan op het niveau van de opleidingen, is het niet mogelijk om iets te zeggen over de gerealiseerde eindkwalificaties binnen het beroepenveld. De commissie heeft tijdens het bezoek wel met enkele afgestudeerden gesproken. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerd niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeenstemming is met de geformuleerde eindkwalificaties, hoewel die op bachelorniveau nog aangescherpt moeten worden (zie F2). Op basis van de gelezen masterscripties is de commissie van mening dat de masteropleiding er in slaagt om het academische en onderzoeksgerichte profiel, zoals neergelegd in de eindkwalificaties, op overtuigende wijze over te brengen op de studenten. De commissie concludeert aan de hand van de scripties dat de masteropleiding hoogwaardige zelfstandige onderzoekers produceert die met gemak en vertrouwen analytische technieken toepassen en die gefocust te werk gaan aan de hand van expliciete probleemstellingen en hypothesen. Wat betreft de bachelorscriptie is de commissie enerzijds van oordeel dat de opleiding erin slaagt de studenten die vaardigheden bij te brengen die ze nodig hebben voor de opdracht waaruit die scriptie bestaat. Anderzijds is de commissie van oordeel dat een literatuuronderzoek in beperkte mate een afspiegeling is het conglomeraat van de eindtermen, het didactisch concept en de inhoud van het programma. De commissie oordeelt de beoordeelde scripties op zichzelf over het algemeen als voldoende, maar is wel van mening dat scripties aan de onderkant van de beoordelingschaal soms problemen opleveren. De commissie vermoedt dat in uitzonderlijke gevallen de opleiding te snel geneigd is om te vinden dat een student het minimaal vereiste niveau heeft bereikt. Desondanks is de commissie van mening dat de bacheloropleiding erin slaagt om de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming te brengen met de nagestreefde eindkwalificaties. Zij baseert dit voornamelijk op een gezamenlijke analyse van de scripties, de tentamenresultaten en de gemaakte opdrachten. Ook geeft de masterscriptie in voldoende mate uiting aan de in de bacheloropleiding gerealiseerde (onderzoeks)kwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bevindingen en overwegingen In het bestuursconvenant tussen de Faculteit der Sociale Wetenschappen en het College van Bestuur van de VU zijn de volgende streefcijfers voor alle bacheloropleidingen vastgelegd. Deze zijn als volgt: • •
Herinschrijving na 1 jaar: 85% Afstuderen na 3 jaar: 75% van de herinschrijvers
QANU / Communicatiewetenschap
187
• • •
Afstuderen na 4 jaar: 80% van de herinschrijvers Studierendement moet naar 65% in de planperiode (2003-2007) Studierendement van de masteropleiding moet naar 80% in de planperiode (2003-2007)
Over de kwalitatieve resultaten van de bacheloropleiding zijn op dit moment geen definitieve uitspraken te doen. Voor de drie bachelorcohorten 2002, 2003, en 2004 is in de zelfstudie aangegeven hoeveel studiepunten gemiddeld behaald zijn per student. De rendementen wijzen er op dat streefcijfers wellicht gehaald worden, maar zeker niet ruimschoots. In de zelfstudie geeft de faculteit aan zich daar niet bij neer te willen leggen, maar het inzicht wil proberen te vergroten in de achtergronden van vertraging en studiestaken. Deels zijn die bekend (voor sommigen voldoet bijvoorbeeld het gemeenschappelijk eerste jaar niet aan de verwachtingen), deels moet onderzoek hier uitsluitsel over geven. Ook over de resultaten van de masteropleiding valt nog weinig te zeggen. In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de behaalde studiepunten van de masterstudenten. Hieruit blijkt dat het rendement vooralsnog voldoet aan de streefcijfers. Als dit gecombineerd wordt met een goed gerealiseerd niveau kunnen we spreken van goede resultaten in het eerste jaar van de masteropleiding Communicatiewetenschap aan de VU. Zie ook bijlage 5 voor de rendementscijfers. Beoordeling Gezien de relatieve nieuwheid van de opleidingen en het feit dat de opleidingen niet voortbouwen op één aanwijsbare ongedeelde opleiding, heeft de commissie niet volledig zicht gekregen over het criterium. Daarbij heeft de commissie ten tijde van de beoordeling geen beschikking gehad over definitieve en uniforme gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding. De commissie is bij haar oordeel dan ook afgegaan op de eerste voorlopige KUO-gegevens van de bachelor- en masteropleiding en de eigen gegevens van de opleidingen. De commissie heeft in dit verband een aantal zaken kunnen vaststellen en laten meewegen: (a) de opleidingen hebben concrete streefcijfers wat betreft studierendementen geformuleerd; (b) de geformuleerde streefcijfers zijn onderdeel van het beleid, waarbij de opleidingen de mogelijkheid hebben de rendementscijfers te verbeteren; (c) de opleidingen ondernemen voldoende in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en begeleiding om studenten in staat te stellen om binnen een redelijke periode de bachelor- dan wel masteropleiding af te ronden; (d) De eerste (voorlopige) doorstroomgegevens vanuit de opleidingen en het KUO-bestand schetsen, tegen de achtergrond van de streefcijfers, een redelijk positief beeld. Gezien het bovenstaande heeft de commissie vertrouwen dat het onderwijsrendement van de opleidingen te zijner tijd voldoet aan de gestelde streefdoelen. De commissie is dan ook binnen de context alles overwegende van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
188
QANU / Communicatiewetenschap
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
189
Samenvattend totaaloordeel bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Communicatiewetenschap van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
190
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel voldoende voldoende voldoende goed voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Samenvattend totaaloordeel masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Communicatiewetenschap van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
QANU / Communicatiewetenschap
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel voldoende voldoende voldoende goed voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
191
Bijlage 1
Eindtermen bacheloropleiding Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Communicatiewetenschap heeft kennis van en inzicht in: 1. theorieën over tekst- en beeldopbouw en over de communicatieve invloed van teksten en beelden op ontvangers; 2. theorieën op het gebied van de maatschappelijke, interpersoonlijke en organisationele communicatie; 3. methoden en technieken om communicatie onderzoekbaar te maken. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Communicatiewetenschap is in staat: 4. een wetenschappelijk betoog te houden (mondeling en schriftelijk); 5. vakliteratuur kritisch te bespreken; onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid; 6. data te analyseren en interpreteren. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Communicatiewetenschap geeft blijk van: 7. een kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving; 8. intellectuele integriteit; 9. een wetenschappelijke houding, dat wil zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen.
192
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 2
Eindtermen masteropleiding Communicatiewetenschap
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Kennis Afgestudeerden van de masteropleiding CW beschikken over kennis van prominente en recente theorievorming naar, onderzoeksmethoden van, en inzicht in de aard en werking van communicatie in de volgende contexten: 1. Maatschappelijke communicatie, in het bijzonder het ontstaan en het effect van vrije publiciteit in massamedia, en andere aspecten van gemedieerde communicatie; 2. Organisationele communicatie, in het bijzonder de werking van betaalde publiciteit en andere vormen van marketing, de inrichting en de invloed van interne communicatie, en de ontwikkeling en uitwerking van identiteit en reputatie van organisaties; 3. Interpersoonlijke communicatie, in het bijzonder het bestuderen van persoons- en interactiekenmerken van communicatieprocessen via nieuwe media. Vaardigheden 4. Het kunnen onderscheiden en toepassen van verschillende theoretische benaderingen op communicatiewetenschappelijke vraagstukken; 5. In staat zijn tot kritische reflectie op verschillende theoretische benaderingen; 6. In staat zijn om uit verwante disciplines (sociologie, sociale en cognitieve psychologie, taalkunde) voor communicatiewetenschap relevante benaderingen te identificeren; 7. Het zelfstandig kunnen opzetten, uitvoeren en op heldere wijze rapporteren van een communicatiewetenschappelijk onderzoek; 8. Het kunnen toepassen van methoden en technieken van communicatiewetenschappelijk onderzoek, waaronder de methodologieën van inhoudsanalyse, experiment en survey; 9. In staat zijn kritisch te reflecteren op de resultaten van eigen onderzoek en deze te relateren aan de hedendaagse communicatiewetenschappelijke literatuur. Attitude 10. Een onafhankelijke, kritische opstelling ten opzichte van bestaande theoretische benaderingen en bestaande kennis; 11. Het openstaan voor en zoeken naar nieuwe, originele en creatieve invalshoeken op bestaande vraagstukken en oplossingen; 12. Het beschikken over een consistente set aan normen en waarden met betrekking tot de uitoefening van wetenschappelijke en professionele activiteiten.
QANU / Communicatiewetenschap
193
Bijlage 3
Programma van de bacheloropleiding
Jaar 1 Programmaonderdeel Antropologie Sociologie Communicatiewetenschap Bachelorwerkgroep Communicatiewetenschap Methoden en Technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek Politicologie Bestuurskunde Beschrijvende statistiek Inferentiële statistiek Organisatietheorie Bachelorproject Communicatiewetenschap Totaal
ECTS-studiepunten 6 6 6 9 3 6 6 3 3 6 6 60
Jaar 2 Programmaonderdeel Communicatieve invloed Onderzoeks- & analysedesigns Multivariate analyse Massacommunicatie en journalistiek Politieke en Sociale Filosofie Tekst- en Beeldontwerp Methoden van Dataverzameling Operationaliseren Marketingcommunicatie Communicatie in organisaties Interpersoonlijk Communicatie Digitale Media en Communicatie Totaal
ECTS-studiepunten 6 3 3 6 6 6 3 3 6 6 6 6 60
Jaar 3 Programmaonderdeel Keuzeruimte Tekst- en beeldanalyse Practicum Communicatiecampagnes en –onderzoek Onderzoekspracticum CW Bachelorthesis Variant Maatschappelijke Variant Organisationele Communicatie Communicatie Mediagenres en Mediagebruik Organisatie en Reputatie Political Communication Strategic Management Mediabeleid Organizational Communication and ICT Totaal TOTAAL BACHELOR
194
ECTS-studiepunten 12 6 6 6 12 6 6 6 60 180
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage 4
Programma van de masteropleiding
Programmaonderdeel Seminar Massacommunicatie en journalistiek Seminar Interpersoonlijke communicatie Seminar Marketingcommunicatie Seminar Communicatie in Organisaties Verdieping Communicatiewetenschap Twee M&T-keuzevakken * Masterthesis TOTAAL MASTER
ECTS-studiepunten 6 6 6 6 6 6 24 60
* Keuze uit de volgende vakken: • • • • • •
Dataverzameling via Secundaire Bronnen Interview- en Analysetechnieken Regressie-analyse Schaalconstructie en Factoranalyse Vragenlijstconstructie Variantie-analyse
QANU / Communicatiewetenschap
195
Bijlage 5. Tabel 1 Jaar
Instroom- en rendementsgegevens Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht - Communicatiewetenschap Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding Duaal
Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen
02/03 03/04 04/05 05/06 Bron:
11 44 85 104
1 13 25 34
10 31 60 70
11 44 85 104
1 13 25 34
10 31 60 70
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
KUO tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 2 Cohortomvang en samenstelling Bachelor Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland 02/03 6 1 0 0 0 03/04 24 2 1 0 2 04/05 32 5 2 0 3 Bron:
0 0 0 0
Totaal overig 7 29 42
KUO tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
Tabel 3 Bachelorrendementopleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Communicatiewetenschap (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding HOOP/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar > 6 jaar > 6 jaat 02/03 03/04 04/05 Bron:
196
absoluut
Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
7 29 42
43
KUO tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
QANU / Communicatiewetenschap
BIJLAGEN
QANU / Communicatiewetenschap
197
198
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie prof. dr. J. van den Bulck (1965) Jan Van den Bulck studeerde Communicatiewetenschap aan de Katholieke Universiteit Leuven (KUL) waar hij in 1996 promoveerde met een proefschrift over kennissociologische benaderingen van televisie-effecten. Hij behaalde ook een master in Politieke Wetenschap (Hull, UK, 1988) en een doctor of science degree in de Epidemiologie (Rotterdam, 2006). Momenteel is hij hoogleraar aan de KUL waar hij programmadirecteur is van de opleidingen Communicatiewetenschap en coördinator van de School voor Massacommunicatieresearch. Hij is geïnteresseerd in de theorie en de methodologie van het onderzoek naar media-effecten. Oorspronkelijk was hij voornamelijk bezig met het vraagstuk van geweldeffecten, de laatste jaren is hij zich vooral gaan richten op het onderzoek naar de effecten van mediagebruik op gezondheid (slaapgedrag, obesitas, middelengebruik, et cetera). Van den Bulck heeft ook praktijkervaring in de media. Als student werd hij hoorspelscenarist voor de Vlaamse radio-omroep en later (kort) voor de NCRV. Hij werkte enkele jaren als mediarecensent voor radiozender Studio Brussel en later voor het weekblad Knack-Focus. drs. B.M.J. Hermans (1943) Dick Hermans studeerde Psychologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1971 tot 1989 was hij als wetenschappelijk (hoofd-)medewerker verbonden aan het Instituut voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs (IOWO) van deze universiteit. In deze periode heeft hij zich beziggehouden met onderzoek naar studiestaken, onderwijsevaluatie, toetsingsvraagstukken en de laatste jaren met de ontwikkeling van computer assisted instruction. Van 1989 tot 1995 was hij rector van de Gemeentelijke Scholengemeenschap te Doetinchem. In 1995 werd hij hoofd van het Onderwijs Adviesbureau van de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. Het bureau verzorgde kwaliteits-bewaking van het onderwijs en docententrainingen voor de VU en ondersteunde docenten bij de ontwikkeling van ICT-toepassingen in het onderwijs. Van 1997 tot 2000 was hij bestuurslid van de Contactgroep Research Wetenschappelijk Onderwijs. Het bureau werd eind 2001 samengevoegd met het instituut voor Didactiek en Onderwijs. Op verzoek van het College van Bestuur is hij toen invulling gaan geven aan de nieuwe functie van ombudsman voor studenten. Hij was in 1997 lid van de visitatiecommissie Politicologie, in 2003 van de visitatiecommissie Rechtsgeleerdheid en in 2005 van de visitatiecommissie Additionele beoordeling Rechtsgeleerdheid. S.C. Mulder (1983) Saskia Mulder is in 2002 begonnen met de bacheloropleiding Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Tijdens haar studie is zij in 2003-2004 onder meer voorzitter geweest van de studievereniging Mercurius, de studievereniging van Communicatiewetenschap aan de UvA. Momenteel neemt Mulder zitting in de Opleidingscommissie van haar opleiding en is zij werkzaam als studentassistent. dr. P. Nikken (1960) Peter Nikken studeerde Psychologie en Massacommunicatie aan de Universiteit Utrecht en promoveerde in 1999 bij de Leidse Universiteit met een proefschrift over de kwaliteit van kindertelevisieprogramma’s. Momenteel is hij hoofd van het Expertisecentrum Jeugd en Media bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). In samenspraak met de stichting Cinekid was hij vanuit het Expertisecentrum tot 2005 verantwoordelijk voor de organisatie van de Kinderkast-televisieprijzen, de jaarlijkse prestigieuze onderscheidingen die sinds 1979 toegekend worden aan de beste kinderprogramma’s uit Vlaanderen of Nederland. Hij is lid van QANU / Communicatiewetenschap
199
de NICAM-Kijkwijzer wetenschapscommissie, de NPS Programmaraad, de comittés van aanbeveling van stichting Mijn Kind Online, stichting Weet wat je ziet en van de adviescommissies van Teleac/NOT voor Peuter TV en van de Stichting Impact. Deze stichting informeert kinderen over mogelijk terroristische dreiging. Naast diverse wetenschappelijke publicaties schrijft hij regelmatig in bladen over opvoeding en gezondheid. In 2002 verscheen zijn laatste boek ‘Kind en Media; Weet wat ze zien’ (Uitgeverij Boom/TeleacNOT). In de loop van 2006 publiceert hij twee hoofdstukken over kinderen en de tweede Irak-oorlog in een internationaal handboek (Children and media at times of conflict and war; Hampton Press). Prof. dr. K. Roe (1949) Keith Roe behaalde in Engeland zijn BSc. Social Science aan de Loughborough University en zijn M.Ed. aan de Nottingham University. In 1983 behaalde Roe aan de Lund University in Zweden zijn PhD. Van 1985 tot 1990 was hij docent aan de Göteberg University in Zweden. Roe was in 1985 een jaar lang Visiting Scholar in Budapest en Berlijn en tot 1990 Visiting Professor aan de University of North Carolina at Chapel hill en de Annenberg School for Communications van de University of Pennsylvania. Vanaf 1991 is Roe hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven (KUL) en was hij daar van 1996 tot 2000 voorzitter van het departement Communicatie-wetenschap. Van 2000 tot 2003 was hij decaan van de Leuvense Faculteit Sociale Wetenschappen en vanaf 2003 is hij vice-decaan Onderzoek en directeur van het PhD Programma. Roe was in 2002 lid van de onderzoeksvisitatiecommissie Public Administration, Political Science & Communication Science. Roe was eerder lid van panels ten behoeve van een ‘Toets nieuwe opleiding’ voor een masteropleiding aan de Haagse Hogeschool en een bacheloropleiding aan de Wageningen Universiteit. Zijn werkvelddeskundigheid ligt met name op het gebied van Media Sociologie en Methoden & Technieken van Communicatieonderzoek. J.J. Quak (1981) Jelle Quak is in 2000 begonnen met de ongedeelde opleiding Communicatiewetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen (RU), met als specialisatie ‘Massamedia en Cultuur’. Daarnaast heeft hij enige tijd Filosofie gestudeerd. Tijdens zijn studie was hij een jaar lid van de opleidingscommissie Communicatiewetenschap en was hij twee jaar lid van de Raad van Advies voor het Onderwijsinstituut der Maatschappijwetenschappen. Daarnaast nam hij gedurende een jaar zitting in de Facultaire Studenten Raad – Sociale Wetenschappen. Op het moment van het verschijnen van dit rapport is hij bezig met de afronding van zijn scriptie, waarin hij recente neurowetenschappelijke onderzoeksresultaten tracht te integreren in de communicatie-wetenschappelijke theorievorming. prof. dr. F. Saeys (1948) Frieda Saeys is hoogleraar Communicatiewetenschap aan de Universiteit Gent (UG) in België. Haar onderwijs- en onderzoeksdomeinen zijn: structuur en werking van de audiovisuele media, Mediaproductie, -inhoud en –gebruik (voornamelijk toegespitst op specifieke doelgroepen, zoals vrouwen en etnisch-culturele minderheden) en genderstudies. Verder is zij momenteel onderzoeksdirecteur van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen en partner in de Interuniversitaire Opleiding Vrouwenstudies. Ook is zij vertegenwoordiger van de Faculteit Politieke en Sociale wetenschappen in de Onderzoeksraad en de Interfacultaire Bibliotheekcommissie van de UG. Saeys is verder lid van diverse wetenschappelijke verenigingen (onder meer ICA, IAMCR) adviesraden (VRT, AVS, beleidsgerichte projecten) en wetenschappelijke commissies (doctoraten, FWO, NWO). Als redactielid en/of referee is ze betrokken bij diverse wetenschappelijke tijdschriften en andere publicaties, waaronder European Journal of Com200
QANU / Communicatiewetenschap
munication Research, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, Communications, Media History, Javnost/The Public. Als lid van het steering committee is Saeys betrokken bij de organisatie van nationale en internationale congressen en als promotor en/of partner bij diverse internationale onderzoeksprojecten. prof. dr. N. Verloop (1949) Nico Verloop is hoogleraar-directeur van het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) en sinds 1991 hoogleraar Onderwijskunde aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde onderwijskunde aan de Universiteit Utrecht, was werkzaam bij de Radboud Universiteit Nijmegen en bij de onderzoeksafdeling van het Cito. Hij promoveerde in 1989 in Leiden op het proefschrift ‘Interactive cognitions of student-teachers. An intervention study’. Hij heeft geen specifieke expertise op het terrein van de Communicatiewetenschap, maar nam aan de commissie deel op basis van zijn onderwijskundige expertise.
QANU / Communicatiewetenschap
201
202
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage B: Standaard bezoekprogramma visitatiecommissie Communicatiewetenschap 2005-2006 DAG 1 15:00 – 18:00 uur 19:00 – 21:00 uur 21:15 – 22:00 uur DAG 2 09:00 – 10:15 uur 10:15 – 11:00 uur 11:00 – 11:15 uur 11:15 – 12:00 uur 12:00 – 12:45 uur 12:45 – 13:00 uur 13.00 – 14.00 uur 14:00 – 14:45 uur 14:45 – 15:30 uur 15:30 – 16:00 uur 16:00 – 16:15 uur 16:15 – 16:30 uur 16:30 – 17:00 uur 17:00 – 18:00 uur 18:00 – 18:15 uur 18:15 – 19:00 uur 19:00 – 20:00 uur 20:00 – 22:00 uur DAG 3 09:00 – 10:00 uur 10:00 – 11:00 uur parallel 11:00 – 11:30 uur 11:30 – 12:30 uur 12:30 – 13:30 uur 13:30 – 16:30 uur 16:30 – 17:00 uur
Vergadering commissie in hotel/instelling; bespreken verslag meest recente bijeenkomst, voorbereiding bezoek en documenten analyse Ontvangst door de visitatiecommissie; diner met lid CvB, voorzitter Faculteitsbestuur, onderwijs- of opleidingsdirecteur en coördinator visitatie Kort nagesprek commissie Management/leiding van de opleiding (opleidingsbestuur), eindverantwoordelijke voor het opstellen van de zelfstudie, visitatiecoördinator en coördinator interne kwaliteitszorg Studenten uit de bacheloropleiding (10-12 studenten, verdeeld over de verschillende studiejaren en varianten) Pauze Studenten uit de doctoraal- masteropleidingen (10-12 studenten, verdeeld over de verschillende specialisaties en varianten) Docenten uit de bacheloropleiding Korte nabespreking en identificeren gesprekspunten komende gesprekken Lunch Docenten/coördinatoren uit de doctoraal- masteropleiding Gesprek met studenten betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur (studentleden Opleidingscommissie/bestuur) Gesprek met docentleden Opleidingscommissie, Examencommissie Korte nabespreking en identificeren gesprekspunten voor komende gesprekken Pauze Gesprek met de aio’s Gesprek met afgestudeerden Korte nabespreking Vertrek naar hotel, pauze Diner (alleen commissie) Nabespreking en formuleren voorlopige conclusies en aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage Gesprek met ondersteunende staf (opleidingscoördinator, stagecoördinator, studieadviseur, zalenbeheer, roostering, internationalisering, en dergelijke) Bezoek onderwijsruimten, bibliotheek et cetera, inclusief korte presentatie vooraf Spreekuur (alleen voorzitter en secretaris) Nabespreking en formuleren/aanpassen voorlopige conclusies, voorbereiding gesprek met Faculteitsbestuur Gesprek met Faculteitsbestuur en opleidingsmanagement Lunch Vergadering visitatiecommissie: gezamenlijke bespreking ‘checklist’, opstellen van mondelinge rapportage en vastleggen voorlopige conclusies en Mondelinge rapportage
QANU / Communicatiewetenschap
203
204
QANU / Communicatiewetenschap
Bijlage C: Checklist voor de onderwijsvisitatie Communicatiewetenschap 2005-2006 Checklist Universiteit ……………… In deze checklist worden de zes kwaliteitsonderwerpen uit het NVAO-kader opgesomd met per onderwerp een aantal facetten. De checklist wordt tijdens de visitatiebezoeken door de commissie gehanteerd voor intern gebruik. Vóór de afsluitende mondelinge rapportage wordt zij gezamenlijk door de commissie ingevuld en worden de voorlopige scores bepaald. In de slotvergadering van de commissie wordt de definitieve waardering vastgesteld, omdat alle opleidingen dan vergelijkenderwijs op een rij kunnen worden gezet. Per facet wordt in overleg met het NVAO-kader een score toegekend in een vierpuntsschaal (variërend van excellent tot onvoldoende) en per kwaliteitsonderwerp wordt op basis van de scores voor de onderliggende facetten een voldoende of een onvoldoende toegekend. Daarbij worden de beslisregels conform het NVAO-kader gevolgd. De volgende betekenis werd door de Visitatiecommissie Communicatiewetenschap aan de scores toegekend: e = excellent, dat wil zeggen het kwaliteitsniveau is (nationaal en/of internationaal) een voorbeeld van ‘best practice’ g = goed, dat wil zeggen het kwaliteitsniveau stijgt significant uit boven de basisstandaard of -norm. v = voldoende, dat wil zeggen het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of norm. o = onvoldoende, dat wil zeggen het kwaliteitsniveau voldoet niet aan minimaal de basisstandaard of -norm.
QANU / Communicatiewetenschap
205
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
206
Oordeel Facet (+/-) F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie
Oordeel Opmerkingen (o/v/g/e)
F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studielast F8. Instroom F9. Omvang programma F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
QANU / Communicatiewetenschap
QANU / Communicatiewetenschap
207
VU
UT
UvA
RU
Varianten van 18 ECTS-studiepunten (10 %): 1. Maatschappelijke Communicatie 2. Organisationele Communicatie
Keuzeruimte: 12 ECTS-studiepunten (7 %)
Geen varianten.
Minor: 20 ECTS-studiepunten (11 %)
Geen varianten.
Keuzeruimte: 30 ECTS-studiepunten (17 %)
36 ECTS-studiepunten (20 %)
40 ECTS-studiepunten (22 %)
40 ECTS-studiepunten (22 %)
72 ECTS-studiepunten (40 %)
Minor: 18 ECTS-studiepunten (10 %)
Geen varianten.
Aantal EC voor M&T-vakken BA (ex. eindwerk)
Varianten/keuzeonderdeel BA (als % van het programma)
Bachelorscriptie (12 ECTSstudiepunten)
Keuze uit: 1. Eindopdracht bij ‘Communicatiekundig Ontwerpen 3’ i.c.m. keuzevakken of stage (20 ECTS-studiepunten) 2. Bachelorscriptie (20 ECTSstudiepunten)
Bachelorscriptie (10 ECTSstudiepunten)
Bachelorscriptie (6 ECTS-studiepunten)
Afsluitende toets BA Theorie Onderzoek Praktijk
Nieuws & Informatie Media Entertainment Commerciële Communicatie & Voorlichting Communicatie & Organisaties Mediamanagement & Communicatiebeleid
Nieuwe Media & Communicatietechnologie Technische Communicatie Communicatie, Gezondheid & Voorlichting Marketingcommunicatie Corporate Communicatie Invulling van 30 ECTS-studiepunten wordt bepaald door de keuze van het profiel. 6 ECTS-studiepunten ruimte voor twee keuzevakken op het gebied van M&T.
4. 5.
2. 3.
1.
Twee van de vier seminars (10 ECTSstudiepunten per seminar) moeten een thema van de specialisatie bevatten.
4. 5.
1. 2. 3.
6 ECTS-studiepunten ruimte voor een keuzevak op een van de bovenstaande gebieden.
1. 2. 3.
Specialisatie/profilering/keuzevak MA
Scriptie (24 ECTSstudiepunten)
Scriptie (30 ECTSstudiepunten)
Scriptie (20 ECTSstudiepunten)
Scriptie (42 ECTSstudiepunten)
Afsluitende toets MA
Bijlage D: De bachelor- en masteropleidingen Communicatiewetenschap in een vogelvlucht