Oktober 2008, jaargang 13
51
2 Interview: Energie en geluid in de horeca: de gevolgen van het rookverbod 4 Vragen aan de helpdesk 7 Verschenen Agenda 8 Energie: De MJA3 en het bevoegd gezag 9 Luchtkwaliteit: Nieuwe ‘tool’ maakt uniform rapporteren mogelijk Externe veiligheid: BRZO-bedrijven positief over gezamenlijk toezicht 10 Externe veiligheid: Kortere risicoafstanden voor opslagvoorzieningen
11 Bodem: Het Besluit bodemkwaliteit en de relatie met Wm-inrichtingen Activiteitenbesluit: AIM verbeterd Afvalstoffen: Wijzigingen Bva 12 Asbest: Veel nieuwe ontwikkelingen 13 Water: Legionella en koeltorens Omgevingsvergunning/Wabo: Werken aan de Wabo 14 Regelgeving: Maatregelen bij milieuschade Landbouw: Mestbassins en certificatie 15 Raakvlakken 16 De Wetswegwijzer is vernieuwd en uitgebreid
4
InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
Vragen aan de helpdesk LUCHT
BODEM
> G eurhinder en het Activiteitenbesluit
> B odemonderzoek bij veranderen inrichting
De eigenaar van een winkel klaagt sinds kort over geuroverlast vanuit een naburige snackbar. De snackbar is op die plek van de jaren negentig. Zijn maatregelen voor het afvoeren van emissies nu alsnog af te dwingen, zoals bijvoorbeeld het twee meter boven de hoogste daklijn afvoeren van emissies?
In het Activiteitenbesluit wordt bij het oprichten en beëindigen van een inrichting een bodemonderzoek verplicht gesteld. Kan ook bij het veranderen van een inrichting een bodemonderzoek worden gevraagd in relatie tot een bodembedreigende activiteit?
dat de geurhinder onacceptabel is, kan het in deze situatie op basis van artikel 4.107 lid 4 en artikel 6.8 van de regeling wel maatwerkvoorschriften opleggen volgens de hindersystematiek uit de NeR (Nederlandse Emissie Richtlijn). Bij het opleggen van die maatwerkvoorschriften moet het bevoegd gezag motiveren waarom er sprake is van onacceptabele geurhinder en wat het te beschermen object is.
.
Ja, dat kan. In artikel 2.11.2 van het besluit staat dat bij maatwerkvoorschrift kan worden gesteld dat bij een verandering van de inrichting een onderzoek naar de bodem kwaliteit nodig is. Dit met het oog op een mogelijke aantasting of verontreiniging van de bodem als gevolg van de betreffende activiteit. Dit houdt in dat als binnen een inrichting gedurende de bedrijfs voering een bodembedreigende activiteit wordt beëindigd of ver
plaatst een zogenaamd tussen onderzoek kan worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem. Dit onderzoek kan zich richten op de plek waar de activiteit is beëindigd of wordt gestart. In het eerste geval (beëindiging van activiteit) om te bepalen of gedurende de activiteit de bodem is aangetast en in het tweede geval (start van activiteit) om de nulsituatie van de bodem ter plaatse vast te stellen.
.
WATER >L ozing van bedrijfsafvalwater op oppervlakte water bij een inrichting die voedsel bereidt
Beide opties zijn mogelijk, maar op deze mogelijkheden zijn wel verschillende artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Als het afvalwater afzonderlijk van het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd, geldt artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit. Op basis van dit artikel kan de lozing op oppervlaktewater bij maatwerkvoorschrift worden toegestaan. Als maatwerkvoorschrift kan een vetafscheider worden geëist en kunnen de lozingsvoorwaarden uit artikel 3.5 als basis dienen. Als het afvalwater samen met het huishoudelijk afvalwater via één zuiveringsvoorziening op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan geldt artikel 4.109, lid 2 van het Activiteitenbesluit. In dit artikel staat dat in zo’n geval de zuiveringsvoorziening berekend moet
WATERSCHAPSBEDRIJF LIMBURG
Waar moet de lozing van bedrijfsafvalwater aan voldoen bij een inrichting die voedsel bereidt en loost op het oppervlaktewater? Mag deze lozing van bedrijfsafvalwater via een aparte zuiverings voorziening plaatsvinden, of moet dit met het huishoudelijk afval water worden geloosd via een gezamenlijke zuiveringsvoorziening?
HOLLANDSE HOOGTE
Nee, de maatregelen tegen geurhinder die in het Activiteitenbesluit worden genoemd, zijn alleen van toepassing op nieuwe of gewijzigde situaties. Bij situaties van voor 1 januari 2008 die niet gewijzigd zijn, kunt u op grond van het Activiteitenbesluit dan ook geen maatregelen verlangen. Ook kunnen op basis van de oude amvb’s niet alsnog maatregelen worden afgedwongen. Als het bevoegd gezag oordeelt
zijn op de capaciteit van het bedrijfsafvalwater. De lozing vanuit de zuiveringsvoorziening moet vervolgens voldoen aan de lozingsvoorwaarden uit artikel 3.5. Voor het voorschrijven van een vetafscheider kan het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift opstellen op basis van het zorgplichtartikel 2.1.
.
www.infomil.nl/schakeldagen
5
InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
LANDBOUW > O vergangstermijnen Besluit huisvesting
Het Besluit huisvesting heeft een directe werking en daarom zijn veehouderijen die op 1 januari 2010 nog niet aan dit besluit voldoen in overtreding. Het is aan het bevoegd gezag om dit te controleren en bij een overtreding handhavend op te treden. Voor fysieke aanpassingen aan het huisvestingssysteem is meestal ook een wijziging van de milieu vergunning nodig. Om een vee houderij op 1 januari 2010 aan het Besluit huisvesting te laten voldoen, moet de milieuvergunning vóór die tijd verleend zijn. Dat betekent dat de tijd al enigszins begint te dringen. Het is dus aan te raden om veehouders snel te benaderen en ze
te wijzen op de consequenties van het aflopen van de overgangs termijnen. In overleg kan dan een nieuwe aanvraag in de steigers gezet worden voor een vergunning die op 1 januari 2010 voldoet aan het Besluit huisvesting. De vee houder heeft dan nog voldoende mogelijkheden om zijn bedrijf voor die tijd aan te passen. De overgangstermijnen zijn opgenomen in een amvb en liggen daarmee vast. De gemeente kan dus geen uitstel verlenen voor het aanpassen van de stallen. Vanuit de Tweede Kamer is gevraagd om te onderzoeken of de rijksoverheid dit uitstel wél kan verlenen. Het is nog niet duidelijk of de overheid dit
InfoMil
Op 1 januari 2010 komt een einde aan enkele overgangstermijnen uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting). Wat betekent dat voor het bevoegd gezag?
überhaupt kán doen; dat hangt er namelijk vanaf of N ederland wel of niet voldoet aan het door Europa vastgestelde NEC-plafond voor ammoniak, en van een sluitende verklaring voor het zogeheten ammoniakgat: een fors verschil
t ussen de landelijke berekening van ammoniakconcentraties en de meetresultaten die bekend zijn. In het najaar van 2008 is het onderzoek hiernaar afgerond en zal de rijksoverheid uitsluitsel geven.
.
EXTERNE VEILIGHEID > E isen opslag gevaarlijke stoffen op verdiepingen gewijzigd Hoeveel gevaarlijke stoffen mogen worden opgeslagen op een verdieping in een opslagvoorziening conform PGS 15? mogen namelijk twee brand veiligheidsopslagkasten geplaatst worden. Als op een verdieping meerdere zelfstandige brand compartimenten zijn gerealiseerd, dan mogen er dus ook meer dan twee brandveiligheidsopslag kasten worden gebruikt. Stel dat er vier brandcompartimenten zijn aangelegd, dan is het toegestaan om voor de opslag van gevaarlijke stoffen acht brandveiligheids opslagkasten te gebruiken. Op grond van voorschrift 3.2.1.5a van PGS 15 is het overigens mogelijk om met maatwerk van de hiervoor genoemde algemene regels af te wijken, als aan specifieke voorwaarden wordt voldaan.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
InfoMil
De hoofdregel in de PGS 15 is dat er maximaal 500 kilogram gevaarlijke stoffen op een verdieping mag worden opgeslagen. Dit was 250 kg. Daarbij geldt een kelder wel als een verdieping, maar de begane grond niet. Omdat de oorspronkelijke tekst van paragraaf 3.2.1. van de PGS tot veel vragen leidde, is op 25 juni 2008 een erratum gepubliceerd met nieuwe eisen. De gevaarlijke stoffen moeten worden opgeslagen in een constructief zelfstandig brandcompartiment met een WBDBO (Weerstand tegen BrandDoorslag en BrandOverslag) van minimaal 60 minuten, of in een losse brandveiligheidsopslagkast. Het is mogelijk om in afwijking van de hoofdregel meer dan 500 kilo gevaarlijke stoffen op een verdieping op te slaan. In elk zelfstandig brandcompartiment
6
ACTIVITEITENBESLUIT >D igitale melding bij gemeente die geen bevoegd gezag is Wij hebben een digitale melding in het kader van het Activiteiten besluit binnengekregen, maar zijn als gemeente geen bevoegd gezag. Wat moeten we daarmee doen? U moet de melding zo spoedig mogelijk doorsturen naar het juiste bevoegd gezag, conform artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat in nogal wat situaties een termijn wordt gesteld, is het van belang dat de gemeente snel handelt. Voor sommige digitale meldingen in het k ader van het Activiteiten besluit geldt dat niet de gemeente het bevoegd gezag is, maar Gedeputeerde Staten of het Water-
schap. Een voorbeeld hiervan is een bedrijf (waarvoor GS eerder al een vergunning heeft verleend) dat van plan is om een WKK-installatie in gebruik te nemen. Daartoe wordt de melding via het digitale meldingsysteem naar de gemeente verstuurd. De gemeente zal die melding in dit geval moeten doorsturen naar de Gedeputeerde Staten van de provincie. Een bedrijf kan bij de gemeente een melding indienen voor activi
teiten waar een lozing op oppervlaktewater deel van uitmaakt. Daarvoor is het waterschap bevoegd gezag. Bij meldingen waarbij de gemeente mede bevoegd gezag is, stuurt de gemeente conform artikel 1.10 lid 4 van het Activiteitenbesluit meteen een kopie van de melding aan het andere b evoegde gezag. De melding wordt geacht ook bij dat andere bevoegde gezag te zijn gedaan. Sinds 1 juli 2008 is via de Wet samenhangende besluiten een paragraaf aan de Algemene wet bestuursrecht toegevoegd, waarin onder meer staat dat bestuurs organen die een aanvraag om een beschikking ontvangen de aan vrager zo goed mogelijk moeten inlichten over eventuele andere
InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
beschikkingen die hij moet aan vragen om de activiteit te kunnen verrichten. De gemeente moet een aanvrager daarom informeren als er een beschikking nodig is van een ander bestuursorgaan, zoals waterschap of provincie. Aan gezien de melding in het kader van het Activiteitenbesluit geen besluit is in de zin van de Awb, is deze informatieverplichting strikt genomen niet van toepassing op de melding. Het is uiteraard wel wenselijk dat de melder op de hoogte wordt gesteld van even tuele vergunningen of ontheffingen die nodig zijn om de gemelde activiteit te mogen uitvoeren.
.
WETGEVING > Weigering gegevens BBT-toets Een IPPC-bedrijf weigert gegevens aan te leveren voor een BBT-toets. Is er een grondslag op basis waarvan het bevoegd gezag informatie kan eisen voor een ambtshalve wijziging van de vergunning? gunningen zijn verbonden nog afdoende zijn ter bescherming van het milieu (8:22 Wm). Verder had het bevoegd gezag op grond van artikel 8:22, Wm lid 1, onder a moeten bewerkstelligen dat vóór 31 oktober 2007 de vergunningen van IPPC-bedrijven in overeenstemming zouden zijn met de IPPC-richtlijn (met daarin verwerkt de BBT-toets). Met aanscherping van de vergunningvoorschriften kan alsnog worden bereikt dat de vergunning op BBT-niveau komt. Dat de beste beschikbare technieken moeten worden toegepast geldt overigens niet alleen voor IPPC-bedrijven, maar voor alle ver gunningplichtige inrichtingen.
.
BASF
Nee, bij een ambtshalve wijziging van een vergunning is het niet mogelijk om (aanvullende) informatie van de inrichtinghouder te eisen. Het bevoegd gezag kan uitsluitend gebruik maken van de informatie die is aangeleverd bij de oorspronkelijke aanvraag, latere aanvragen tot wijziging van de vergunning en 8.19-meldingen. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is dat er bij een ambtshalve wijziging geen wijziging in de feitelijke situatie binnen de inrichting is, zodat het bevoegd gezag met de oude gegevens uit de voeten moet kunnen. Het bevoegd gezag is verplicht om regelmatig te bekijken of de beperkingen waaronder milieu vergunningen zijn verleend en de voorschriften die aan deze ver
www.infomil.nl/schakeldagen
LEEFOMGEVING
InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
versche n e n PGS 19
> C onsequenties Wro voor regels geluid en luchtkwaliteit Welke consequenties heeft de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor de regels op het gebied van geluid en lucht kwaliteit? In de praktijk verandert er niet veel voor de aspecten geluid en luchtkwaliteit. Dat zou je niet direct zeggen als je de Invoeringswet Wro bekijkt, met de vele wijzigingen in tientallen wetten. Voor luchtkwaliteit is alleen artikel 5.16, tweede lid Wm veranderd. In dat tweede lid worden onder c alle bevoegdheden vermeld waarbij de luchtkwaliteit een rol moet spelen in de besluitvorming; omdat in de nieuwe Wro het instrumentarium is gewijzigd, zijn op die plek de bevoegdheden uit de Wro opgenomen, zoals het inpassingsplan van de provincie. De lijst met wijzigingen in de Wet geluidhinder (Wgh) is veel langer, maar ook daar valt het in de praktijk erg mee. Een aantal artikelen behoefde wijziging omdat een
7
‘besluit tot vrijstelling’ als bedoeld in artikel 19 van de voormalige WRO als zodanig niet meer bestaat. Nieuw in artikel 1 van de Wgh is de definitie voor het ‘vaststellen van een bestemmingplan’, waaronder ook het herzien van een bestemmingsplan wordt verstaan. Door deze aanvulling was het mogelijk om ongeveer tien artikelen taaltechnisch te vereenvoudigen, wat er hopelijk toe leidt dat de vaak lastig te door gronden artikelen beter begrepen worden. Ten slotte is als basis voor de aanwijzing van een industrie terrein van regionaal belang (naast de al bestaande p rovinciale milieuverordening) de provinciale verordening Wro in de Wgh opgenomen.
.
Op 30 juni publiceerde VROM de nieuwe PGS 19, Opslag van propaan. Deze richtlijn voor brand-, arbeids- en milieuveilige stationaire opslag van propaan vervangt de PGS-publicaties 19, 20 en 21. U kunt PGS 19 down loaden vanaf www.infomil.nl.
Aansprakelijkheid voor milieuschade Recentelijk is aan de Wet milieu beheer titel 17.2 toegevoegd (zie ook p. 14 van deze nieuwsbrief). In een folder (zie www.infomil.nl ) legt InfoMil in het kort uit waar deze nieuwe regelgeving over gaat: hoe regel je de aansprakelijkheid bij serieuze milieuschade of de dreiging daarvan? Titel 17.2 regelt de plicht voor de (poten tiële) veroorzaker van milieu schade om de schade te voor komen, beperken en herstellen. Het bevoegd gezag is op grond van titel 17.2 verplicht de veroorzaker op dit punt te volgen en tot actie te dwingen. Als de veroorzaker geen actie onderneemt,
moet het bevoegd gezag dat zelf doen en de gemaakte kosten verhalen op de veroorzaker. De folder is bestemd voor beleidsmedewerkers, juristen en leidinggevenden bij gemeenten, provincies en waterschappen.
Rekenmodellen luchtkwaliteit Op de website van InfoMil staan twee nieuwe rekenmodellen voor luchtkwaliteit: ISL2 en ISL3a. ISL2 is een implementatie van Standaard Rekenmethode 2 (SRM2) uit de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (RBL 2007). U kunt het programma gebruiken om de gevolgen van het weg verkeer op de luchtkwaliteit langs wegen door open gebied te bepalen. Het model ISL3a rekent conform de Standaard Rekenmethode 3 (SRM3) uit de RBL 2007. Hiermee kunt u voor eenvoudige situaties concentraties PM10 en NO2 berekenen van punt- en oppervlaktebronnen van industriële en agrarische inrichtingen.
A G E n da 13 november
InfoMil Schakeldag Burgers Zoo, Arnhem Op 13 november organiseert InfoMil de laatste Schakeldag van 2008. Net als bij de eerste en tweede Schakeldag kunt u kiezen
Bezoek de Schakeldag op 13 november 2008 Meld u nu aan op www.infomil.nl/schakeldagen
uit een keur aan sessies over uiteenlopende onderwerpen. Ze zijn opnieuw anders dan die van de andere Schakeldagen. Op de InfoMil-website vindt u het overzicht van de onderwerpen, met een omschrijving per sessie. De Schakeldagen zijn bedoeld voor medewerkers van gemeenten, provincies, waterschappen en rijksoverheid in de vakgebieden milieu, water, energie en klimaat en ruimtelijke ordening. Zowel medewerkers op uitvoerend niveau als beleidsmedewerkers kunnen op de Schakeldagen terecht. U kunt zich inschrijven op www.infomil.nl/schakeldagen.
26 november - 3 december
Week van de bodem Het thema van de Week van de bodem 2008 is ‘Bewust bodem gebruik’. Verscheidene mensen uit het bodemwerkveld dragen bij aan een actueel, divers en inhoudelijk sterk programma, bedoeld voor iedereen die bewust met de bodem wil omgaan. Aanmelden voor een of meer dagen kan via www.bewustbodemgebruik.nl. Daar vindt u ook het laatste nieuws over de Week van de bodem en andere ontwikkelingen. Eind 2008
Training Vervoer management Wm InfoMil organiseert opnieuw een training ‘Vervoermanagement in
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00 - 12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
Heeft u een vraag voor de helpdesk? Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl. Onder aandachtsgebieden vindt u veel gestelde vragen, het laatste nieuws, actuele ontwikkelingen en veel achtergrondinformatie.
Op de site staan ook veel vragen en antwoorden. Wilt u uw vraag toch voorleggen aan een van onze des kundigen? Bel dan op werkdagen, tussen 9 en 12 uur.
de Wet milieubeheer’. Die gaat in op de mogelijkheden die de Wm en het Activiteitenbesluit het bevoegd gezag bieden om bedrijven verkeers- en vervoers maatregelen te laten treffen. Regulerende mogelijkheden kunnen bijdragen aan gemeente lijk en regionaal beleid op het gebied van luchtkwaliteit, klimaat, energiebesparing, reductie van verkeerslawaai en verbetering van de bereikbaarheid. De training staat open voor vergunning verleners en handhavers van gemeenten, provincies en milieu diensten. De training bestaat uit drie bijeenkomsten van een halve dag, verspreid over vijf maanden. Zie www.infomil.nl
U kunt uw vraag ook digitaal stellen: gebruik het registratieformulier op onze site. We doen ons best om uw vraag binnen twee werkdagen te beantwoorden.
8
InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
E n ergie
De MJA3 en het bevoegd gezag
innovatieve trajecten voor energie- efficiencyverbeteringen. De rol die het bevoegd gezag heeft bij de MJA3 is officeel vastgelegd in het Klimaatakkoord. Daarin staat onder meer dat gemeenten en provincies bij handhavend optreden en bij het vaststellen van het hand havingsprogramma deelname aan MJA laten meewegen.
Op 1 juli 2008 zijn nieuwe meerjarenafspraken ondertekend: de MJA3. Dit betekent een intensive ring, uitbreiding en verlenging van de afspraken tussen overheid, bedrijfsleven en instellingen om de energie-efficiency te bevorderen. Ook voor het bevoegd gezag heeft de MJA3 gevolgen. Bij het uitvoeren van de Wet milieubeheer houdt het rekening met de inspanningen die MJA3-bedrijven vrijwillig op zich nemen – zowel bij het afdwingen van maatregelen als bij de controlefrequentie. SenterNovem gaat het bevoegd gezag hierbij intensiever ondersteunen.
Nieuwe branches
Robert Goddyn
Alle sectoren die de MJA2 ondertekend hebben, vallen automatisch onder MJA3: MJA2 houdt op te bestaan. Wie niet wil meedoen met de MJA3, moet actief uit treden; dit geldt zowel voor een sector als voor een bedrijf. De sectoren Zuiveringbeheer en ICT zijn nieuw toegetreden tot de MJA3. De supermarkten en de diensten sectoren vallen nu nog onder MJA1 en 2. De bedoeling is dat zij in de toekomst ook toetreden tot de MJA3; naar verwachting geldt dit ook voor de zogeheten benchmarkbedrijven.
Een van de doelstellingen van het kabinetsbeleid is een verbetering van de energie-efficiency met gemiddeld twee procent per jaar. Om het kabinetsbeleid te realiseren, zijn op verschillende niveaus afspraken gemaakt.
Efficiency De meerjarenafspraken zijn geïntensiveerd op grond van het Duurzaamheids-
akkoord. In MJA2 spraken de bedrijven af om zich in te spannen om hun energie-efficiency te verbeteren. Met MJA3 is deze afspraak gekwantificeerd, tot een gezamenlijke doelstelling van dertig procent energie-efficiencyverbetering tussen 2005 en 2020. Ook stellen brancheorganisaties een routekaart voor de sector op die inzicht geeft in kansen voor de lange termijn; hij is gericht op
K a b i ne t s b ele i d Schoon en zuinig
Afspraken met bedrijfsleven
Afspraken met VNG
Afspraken met IPO
Duurzaamheidsakkoord
Klimaatakkoord
in ontwikkeling
Sectorakkoorden MJA3
10 juni 2008
Gebouwde omgeving “Meer met minder” Verkeer en vervoer
SenterNovem/Netwerk bedrijven begeleidt naast de bedrijven ook het bevoegd gezag bij de uitvoering van de MJA. Die ondersteuning bestaat uit het actief informeren van het bevoegd gezag, kennisverspreiding en -uitwisseling en het bevorderen van het contact tussen individuele bedrijven en het bevoegd gezag. Vanaf het vierde kwartaal beginnen bedrijven een nieuw energie-efficiencyplan (EEP) op te stellen. Hierin geeft het bedrijf aan welke maatregelen het de komende vier jaar wil nemen om de ambities van de MJA3 te realiseren. Met dit EEP kan het bedrijf ook invulling geven aan de energieparagraaf van de milieuvergunning of het Activiteiten besluit. SenterNovem verzoekt bedrijven en instellingen om hun provincie of gemeente al vroeg ervan op de hoogte te stellen dat een nieuw EEP op stapel staat. Andersom kan het bevoegd gezag aangeven dat het vanaf het begin betrokken wil zijn bij de totstandkoming van het EEP.
MJA3 op de Schakeldag
1 juli 2008
Agroconvenant
Ondersteuning
in ontwikkeling
23 januari 2008
Op de Schakeldag van InfoMil van 25 september is aandacht besteed aan de MJA3. Informatie en de presentaties hiervan vindt u op de InfoMilsite. Op de Schakeldag van 13 november gaan we nog dieper in op de rol van het bevoegd gezag bij de MJA3.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
www.infomil.nl/schakeldagen
9
InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
L uch t kwali t ei t
Nieuwe ‘tool’ maakt uniform rapporteren mogelijk De nieuwe Wet luchtkwaliteit vraagt om een verandering in de manier van rapporteren. Een ‘rappor tagetool’ brengt de rapportage in overeenstemming met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met de inwerkingtreding van het onderdeel Luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de ‘Wet luchtkwaliteit’), is er veel veranderd in luchtkwaliteitsland. Ook aan de praktische uitvoering van de jaarlijkse lucht kwaliteitsrapportages worden andere eisen gesteld. Om aan te sluiten bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en overeenstemming te krijgen met de ‘saneringstool’ die daarbij hoort, rapporteren gemeenten en provincies dit jaar volgens een nieuwe systematiek. Ze gebruiken daarvoor de ‘rapportagetool’, een op de rapportage toegesneden versie van de saneringstool.
Waarom rapporteren? Een belangrijk doel van de jaarlijkse rapportage is de monitoring van de
luchtkwaliteit in Nederland; op basis daarvan wordt de nationale lucht kwaliteitsrapportage aan de Europese Unie opgesteld. Eerder publiceerden gemeenten zelf een luchtkwaliteits rapport. De provincies verzamelden die rapporten en vulden ze aan met de provinciale gegevens. Met deze rapporten, en daarbij de meetgegevens van het RIVM, had het ministerie van VROM de basis om de nationale luchtkwaliteitsrapportage op te stellen in het kader van het Europese beleid. Door de rapportagetool heeft VROM de gemeentelijke en provinciale gegevens voor de nationale rapportage nu centraal beschikbaar. Dat beperkt niet alleen de papieren rompslomp, ook is er een landelijke database met de verzamelde luchtkwaliteitsgegevens bij elkaar. Daarmee kan uniform worden gerapporteerd.
Ook voor burgers Het bureau dat de rapportagetool beheert, voert met de aangeleverde gegevens de berekeningen uit volgens standaardrekenmethode 1 en 2. Ook de gegevens van Rijkswaterstaat maken deel uit van de rapportagetool, zodat er ook over Rijkswegen kan worden gerapporteerd. In oktober 2008 worden alle berekende gegevens uit de rapportagetool beschikbaar gemaakt voor gemeenten en provincies. In het najaar kunnen gemeenten deze rekenresultaten omzetten in een rapport dat burgers inzicht geeft in de lokale luchtkwaliteit.
Monitoringstool In de Wet luchtkwaliteit is vastgelegd dat de ontwikkeling van de lucht kwaliteit en de voortgang van het NSL nauwlettend zullen worden gevolgd in een jaarlijkse monitoring. Voor deze monitoring wordt volgend jaar één monitoringstool ontworpen. Deze is gebaseerd op de huidige sanerings- en rapportagetool, die vervolgens zullen vervallen.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
E x t er n e veiligheid
BRZO-bedrijven positief over gezamenlijk toezicht De meeste bedrijven zijn positief over het gezamenlijke overheidstoezicht op de uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen. Dat blijkt uit een onderzoek van het Landelijk Regieteam (LAT) BRZO onder de bedrijven die in 2007 zijn geïnspecteerd. De inspecteurs van Arbeidsinspectie, brandweer en provincie of gemeente werken volgens de geïnspecteerde bedrijven redelijk tot goed samen bij de BRZO-inspecties. Ook zijn de bedrijven tevreden over de voorbereiding, uit voering en afhandeling van de inspectie. Het resultaat van het eerste onderzoek onder BRZO-bedrijven is een opsteker voor de drie inspectiepartijen die in 2004 zijn gestart met het omvangrijke verbetertraject BeteRZO.
Laat inspectierapport Toch is er ook wat kritiek. Volgens de bedrijven blijft de deskundigheid van de inspecteurs van de brandweer en het bevoegd gezag Wm achter bij die van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie.
Daarnaast laat het inspectierapport vaak op zich wachten: ruim 43 procent van de deelnemers aan de enquête vindt de termijn tussen de laatste inspectiedag en ontvangst van het inspectierapport te lang. In de gezamenlijke taakomschrij ving uit de Werkwijzer BRZO staat dat het rapport binnen acht weken gereed moet zijn. Het LAT BRZO zoekt uit of deze termijn vaak wordt overschreden en wat hiervan de oorzaken zijn.
Prioriteiten De uitkomst van de enquête wordt gebruikt om voor de komende jaren de prioriteiten te bepalen bij de onder steuning van de inspectiepartijen. Over twee jaar wordt een vervolgonderzoek onder de bedrijven uitgevoerd. Sinds
j anuari gebruiken alle inspectieteams een nieuwe gezamenlijke inspectie methodiek (NIM); daaraan is een on line inspectiedatabase gekoppeld (Gemeenschappelijke Inspectieruimte). Ook wordt het opleidingsaanbod uitgebreid. De verwachting is dat de bedrijven door deze maatregelen over twee jaar nog positiever zijn over de gemeenschappelijke inspectie.
Einddoel Het onderzoek onder de bedrijven is één manier waarmee het LAT BRZO de voortgang van het verbetertraject BRZO meet. Ook de overheden monitoren jaarlijks hun vorderingen. De eerste resultaten daarvan worden nu verwerkt. Uit deze onderzoeken moet blijken hoe ver de uitvoerende partijen zijn gevorderd op weg naar het gewenste einddoel in 2010: uniform en kwalitatief beter BRZO-toezicht.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
10 InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
E x t er n e veiligheid
Kortere risicoafstanden voor opslagvoorzieningen
HOLLANDSE HOOGTE
Opslagvoorzieningen met verpakte gevaarlijke stoffen leveren minder risico op dan gedacht. Dat blijkt uit een onderzoek van het RIVM. Hierdoor kunnen meestal kortere risicoafstanden tot bijvoorbeeld woningen worden aangehouden; naar verwachting is dat vanaf begin 2009 mogelijk. Bovendien is minder vaak een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) nodig.
Volgens het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) zijn er in Nederland ruim 900 bedrijven die elk meer dan tien ton verpakte gevaarlijke stoffen opslaan in één opslagvoorziening. Als in zo’n bedrijf brand ontstaat, kunnen gevaarlijke verbrandingsproducten vrijkomen. Stikstof-, zwavel- en chloor verbindingen in de opgeslagen stoffen worden dan omgezet in giftige stikstofoxiden, zwaveldioxide en waterstof chloride. Daarom moet de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen aan strenge eisen voldoen.
Nieuwe rekenmethode Vergunningverleners en toezichthouders gebruikten voor dergelijke opslagvoorzieningen tot 2005 de CPR 15-richtlijn (CPR staat voor de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen). Daarin zijn voorschriften opgenomen voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. In 2005 is PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen) in de plaats gekomen van de CPR 15. De Risicoanalysemethodiek CPR 15-bedrijven uit 1997 was echter nog niet aangepast aan de PGS 15. Met deze methodiek zijn risicocontouren te berekenen waarbinnen bijvoorbeeld geen woningen en scholen
aanwezig mogen zijn. Als in de opslagruimten namelijk een ongeval plaatsvindt, is de overlijdenskans binnen de contour te hoog. Het RIVM heeft de risicoanalysemethodiek onlangs aan gepast aan de nieuwste inzichten. De nieuwe versie is gepubliceerd op de website van het RIVM. Het belangrijkste verschil is dat bij het modelleren van een brand met gevaar lijke stoffen ervan wordt uitgegaan dat een kleinere hoeveelheid giftig stikstofdioxide vrijkomt: in plaats van 35 p rocent, wordt maar tien procent van de stikstof in de opgeslagen stoffen omgezet in stikstofdioxide. Dat blijkt uit praktijkonderzoek van het RIVM. Omdat het ontstaan van stikstofoxiden maatgevend is voor het risico levert het n ieuwe rekenmodel meestal aanzienlijk kortere risicoafstanden op.
Risicoafstanden Ook de huidige afstandstabel uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is gebaseerd op de rekenmethodiek CPR 15-bedrijven. De vaste risico afstanden uit deze tabel gelden voor een ‘standaard opslagvoorziening’ met een oppervlak tot 2.500 m2 en een gemiddeld stikstofgehalte van maximaal 1,5 procent. Bij een hoger stikstofpercentage of een groter oppervlak moet een QRA uitgevoerd worden. Voor bedrijven is het lastig om het stikstofpercentage bij te houden, vooral als er veel wisselende producten worden opgeslagen. Daarnaast is de handhaafbaarheid voor toezichthouders erg ingewikkeld. Het RIVM heeft daarom voor de nieuwe rekenmethodiek gezocht naar mogelijkheden om de afstandstabel onafhankelijk
van het stikstofpercentage te maken. Voor het merendeel van de opslagvoorzieningen met een automatisch brand bestrijdingssysteem, zoals sprinklers en hi-ex inside air, is dat gelukt. De bedrijven met een dergelijk systeem hoeven dus geen stikstofboekhouding meer bij te houden. De risicoafstanden zijn daarbij min of meer hetzelfde g ebleven. Voor twee situaties worden de risico afstanden aanzienlijk korter (zie tabel): opslagruimten met alleen branddetectie en doormelding naar de regionale brandweer en ruimten waarbij uitsluitend preventieve maatregelen zijn getroffen. Dit leidt tot minder knelpunten in de ruimtelijke ordening. De huidige afstandstabel uit het Revi is gebaseerd op een maximum van 1,5 procent stikstof in de opgeslagen producten. In de nieuwe tabel worden de risico afstanden voor drie stikstofcategorieën gegeven: 0 tot 5 procent stikstof, 5 tot 10 procent en meer dan 10 procent. Hierdoor hoeft minder vaak een QRA te worden gemaakt. Bedrijven moeten in de vergunningaanvraag dus nog wel vermelden wat het gemiddelde stikstofgehalte in de opgeslagen stoffen is. Voor opslag- en transportbedrijven geldt een uitzondering. Deze bedrijven slaan meestal honderden tot duizenden verschillende stoffen op, de samenstelling daarvan wisselt per dag. Het bevoegd gezag kan in de Wm-vergunning voor deze bedrijven een gemiddeld stikstof gehalte van tien procent vastleggen.
Aanpassing Revi De nieuwe rekenmethodiek en de bij behorende afstandstabellen treden in werking na de publicatie van de derde wijziging van de Revi in de Staatscourant (naar verwachting begin 2009). De rekenmethodiek wordt ook als module toe gevoegd aan de Handleiding Risicoberekeningen Bevi. Het ministerie van VROM raadt aan om bij het uitvoeren van een QRA nu al rekening te houden met deze nieuwe inzichten.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Overzicht van enkele nieuwe risicoafstanden (10-6 contour plaatsgebonden risico), voor zover geen grote hoeveelheden (zeer) toxische stoffen aanwezig zijn. De volledige Revi-tabel kunt u vinden op de website van het RIVM. Type opslagvoorziening (beschermingsniveau)
Vloer- oppervlak [m2]
Huidige Nieuwe risicoafstanden risicoafstand < 5% 5 - 10% > 10% 1,5% stikstof stikstof stikstof stikstof
Automatische sprinklerinstallatie
2.500 50 m 50 m 50 m 50 m
Automatische schuimblusinstallatie (hi-ex inside air)
2.500 20 m 20 m 20 m 20 m
Opslagruimten met alleen branddetectie en doormelding naar de regionale of bedrijfsbrandweer, inzettijd minder dan 15 minuten
1.500 430 m 220 m 400 m 570 m
Uitsluitend preventieve maatregelen conform PGS 15
2.500 235 m 85 m 180 m 270 m
www.infomil.nl/schakeldagen
11 InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
B odem
ACTIVITEITENBESLUIT AIM verbeterd De herziening van de Activiteiten besluit Internet Module (AIM) is vol tooid. In de zomer is gewerkt aan het doorvoeren van de laatste ver beteringen. De module is nu een bruikbaar instrument voor onder nemers; op de InfoMil-site vindt u meer informatie. Heel veel gemeenten zijn al aan gesloten op de AIM, zodat onder nemers digitaal kunnen melden. De gemeenten die nog niet zijn aangesloten kunnen zich alsnog aanmelden; ook dat kan via de website van InfoMil. De AIM wordt onderdeel van de Landelijke Voor ziening Omgevingsloket (LVO). Voordat het zover is, wordt er eerst nog uitgebreid getest. Het is het streven dat de AIM eind 2008 onder de LVO beschikbaar is.
Het Besluit bodemkwaliteit en de relatie met Wm-inrichtingen
INFOMIL
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) volledig in werking getreden. Daarmee zijn regels gesteld aan het nuttig toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem en in oppervlaktewater – zowel buiten als binnen Wm-inrichtingen.
Alle handelingen met grond en bagger specie waarop het Besluit bodem kwaliteit van toepassing is, zijn te vinden in artikel 35 van het Bbk. Het gaat onder meer om toepassingen in bouw- en wegconstructies, ophogingen en tijde lijke opslag. Het Bbk stelt vooral eisen aan de chemische kwaliteit van grond en bagger specie. Via de Wro kan worden geregeld of bijvoorbeeld een tijdelijke opslag op een bepaalde locatie is toegestaan.
Tijdelijke o pslag verruimd Voor de inwerkingtreding van het Bbk was tijdelijke opslag van grond en baggerspecie vergunningplichtig op grond van de Wm (en de Wvo), behalve als het ging om minder dan zes maanden. Door wijziging van categorie 28 van het Inrichtingen- en vergunningen besluit milieubeheer (Ivb) is geregeld dat zolang er op een locatie alleen
a ctiviteiten plaatsvinden die onder het Bbk vallen, er een uitzondering geldt van de Ivb-categorie. In de praktijk betekent dit dat de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie zonder Wm-vergunning is verruimd tot maximaal drie jaar op landbodems en maximaal tien jaar in oppervlaktewater, mits de opslag voorafgaat aan een nuttige toepassing. Wanneer bijvoorbeeld sprake is van tijdelijke opslag van grond die naar een verwerker gaat, geldt het Bbk niet en is toch een vergunning nodig. Ook moet bij tijdelijke opslag langer dan zes maanden de kwaliteit getoetst worden en in de meeste gevallen moet de opslag worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit. In de tabel staan de voorwaarden voor tijdelijke opslag zonder Wm-vergunning. Vergunningen die zijn afgege ven voor de inwerkingtreding van het Bbk blijven maximaal drie jaar g eldig.
AFVALSTOFFEN Wijzigingen Bva Het Besluit verbranden afvalstoffen is per 30 april 2008 op twee punten gewijzigd. Sinds 30 april is het mogelijk om voor een IPPC-installa tie strengere emissie-eisen te stellen dan de eisen genoemd in de bijlagen van het Bva. Hiermee zijn de artikelen 8.8 en 8.11 derde lid van de Wm ingevuld, waarin staat dat in de vergunning eisen moeten worden opgenomen die een zo hoog mogelijke bescherming van het milieu waarborgen. Daarnaast is per 30 april de dag gemiddelde eis van 50 mg/m3 voor koolmonoxide (CO) als 97%-eis per kalenderjaar gesteld. Nu mogen in een kalenderjaar, bij volcontinu bedrijf, maximaal tien overschrij dingen van het daggemiddelde plaatsvinden. Deze wijziging zorgt voor een juiste implementatie van de Europese richtlijn 2000/76/EG. De tekst van de wijzigingen vindt u in Staatsblad 135, 29 april 2008.
Wm-inrichtingen Bij toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen Wm-inrichtingen heeft het Bbk in principe geen gevolgen voor de vergunningplicht van de inrichting. De regels van het Bbk gelden naast de milieuvergun ning of de algemene regels (bijvoor beeld het Activiteitenbesluit). Accep tatiecriteria van inrichtingen kunnen nog gebaseerd zijn op de oude (Bouwstoffenbesluit)normen. Ook hierbij geldt dat vergunningen die zijn afgegeven voor de inwerkingtreding van het Bbk maximaal drie jaar geldig blijven.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Voorwaarden voor tijdelijke opslag zonder Wm-vergunning Vorm van tijdelijke opslag
Voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit
voorafgaand aan nuttige toepassing
Maximale duur opslag Kwaliteitseisen
Kortdurende opslag
6 maanden
Meldingsplicht
Geen
Ja
Tijdelijke opslag op landbodem 3 jaar
Kwaliteit moet voldoen aan de kwaliteits- klasse van de ontvangende bodem
Ja, met voorziene duur van opslag en eindbestemming
Tijdelijke opslag in oppervlaktewater 10 jaar
Kwaliteit moet voldoen aan kwaliteits- klasse van de ontvangende waterbodem
Ja, met voorziene duur van opslag en eindbestemming
Weilanddepot: opslag van bagger- 3 jaar specie op aangrenzend perceel
Alleen baggerspecie die voldoet aan de normen voor verspreiding over aangrenzende percelen
Nee
Opslag bij tijdelijke uitname
-
Nee
Looptijd van de werkzaamheden
12 InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
ASBESt
Veel nieuwe ontwikkelingen
Centraal informatiepunt Bij het Centraal Asbest Informatiepunt (CAI) kunnen – bij wijze van experiment - de bezitters en verwijderaars van asbest de wettelijk verplichte informatie aanleveren. De verplichte meldingen worden gedaan door opdrachtgevers, inventariseerders, verwijderaars en laboratoria. Die informatie stuurt het CAI door naar gemeente, arbeidsinspectie en certificerende instelling. Hierdoor wordt het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen eenvoudiger en goedkoper. Het is de bedoeling dat het Centraal Asbest Informatiepunt een half jaar gaat proefdraaien. Het CAI is een initiatief van het ministerie van Economische Zaken, de vereniging van woningcorporaties Aedes en de Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen (VVTB). Samen met het Landelijk Overleg Milieuhandhaving en de Stichting Certificatie asbest ontwikkelen deze drie partijen het nieuwe Informatiepunt.
Asbest was de afgelopen tijd veel in de publiciteit. Zo blijft asbest de komende twee jaar een landelijke handhavingsprioriteit. Ook verschenen er twee rapporten waaruit bleek dat een flink aantal gemeenten te kort schiet bij de uitvoering van hun asbesttaken. VROM begint een voorlichtingstraject om gemeenten daarbij te helpen. Maar er is meer nieuws, zoals een informatie punt asbest van het ministerie van EZ, een stoffenmanager voor asbest en een helpdesk voor vragen over asbestwegen.
INFOMIL
SMArt
Er bestaat sinds 2005 een zogeheten interventiestrategie asbest. Belangrijk onderdeel daarvan zijn vier interventieteams, die zich richten op notoire overtreders. Ook de toetsing door de VROM-Inspectie van een aantal achterblijvende gemeenten maakt deel uit van de interventiestrategie. De provincies richten hun aandacht op de coördinatie van de regionale samenwerking en op het toezicht op sorteerbedrijven, puinbrekers en gemeentelijke inzamelstations. Het is de bedoeling dat de betrokken instanties in 2010 in staat en bereid zijn om dit probleem gezamenlijk aan te pakken, zonder impulsen of ondersteuning vanuit het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM).
Voorlichting gemeenten Uit de rapporten Resultaten uitvoering gemeentelijke asbesttaken 2007 en Ketenbesef op de werkvloer komt het beeld naar voren dat bij flink wat gemeenten de uitvoering van asbesttaken te wensen overlaat. Aan verbetering van die situatie wordt gewerkt. In een brief van 5 december 2007 aan de Tweede Kamer heeft de minister van VROM een samenhangend pakket toegezegd van voorlichting en opleiding voor gemeenteambtenaren. Dat moet er voor zorgen dat gemeenten voldoende zijn toegerust voor een
adequate uitvoering van hun asbesttaken in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Het voorlichtingsplan maakt deel uit van een integrale aanpak van de asbestproblematiek. Zo heeft de minister aangekondigd dat er in 2009 ook extra voorlichting komt voor burgers: die zijn zich nog vaak onvoldoende bewust van wat zij wel en niet zelf mogen doen op het gebied van asbestverwijdering, en wat de risico’s zijn bij onzorgvuldige verwijdering. Ook hier is de gemeente in beeld als belangrijke informatieverstrekker voor particulieren en bedrijven, en soms ook als de beheerder of eigenaar van gemeentelijke gebouwen. Het op asbest gerichte deel van de website van InfoMil gaat fungeren als centrale site van het voorlichtingstraject. Op de site komen verschillende ‘tools’, wet- en regelgeving op het gebied van asbest, informatie over actuele ontwikkelingen, en voorlichtingsmateriaal, bijvoorbeeld van workshops. Het voorlichtingsplan voor asbest is opgesteld in overleg tussen de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, het Platform Vereniging Stadswerk Nederland, het Interprovinciaal Overleg, het Landelijk Overleg Milieuhandhaving, de VROM-inspectie en InfoMil.
In een recent onderzoeksrapport van TNO (Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest) is een beslissingsystematiek voor de risicoclassificatie van asbest opgenomen. Voor een handzaam gebruik van deze systematiek zijn de meetgegevens beschikbaar in het geautomatiseerde databestand SMA-rt (ook bekend als StoffenManager Asbest), waardoor de toegankelijkheid is verbeterd. SMA-rt biedt ondersteuning bij het indelen van werkzaamheden met asbest in een risicoclassificatie; het kwam tot stand met subsidie van het ministerie van SZW en onder verantwoordelijkheid van de Stichting Certificatie Asbest (SCA), binnen het kader van de stimuleringsregeling VASt (Versterking Arbobeleid Stoffen).
Asbestwegen Er zijn nog steeds veel vragen over de uitvoering van de saneringsregeling asbestwegen derde fase in de regio Goor en Harderwijk. Die vragen kunnen worden doorverwezen naar de helpdesk sanering asbestwegen derde fase (telefoon: 0800-ASBESTW; dat is 0800-272 37 89 ) Deze helpdesk is onderdeel van het projectbureau sanering asbestwegen, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de betreffende subsidieregeling. Er kunnen overigens geen nieuwe aanvragen voor subsidie worden ingediend. > www.infomil.nl/nieuwslinks
www.infomil.nl/schakeldagen
13 InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
W a t er
Mensen die zijn besmet met de legionellabacterie kunnen flink ziek worden. Vaak blijft het bij een stevige verkoudheid, maar de bacterie kan ook de veteranenziekte veroorzaken, met hoge koorts, longontsteking, en soms zelfs de dood tot gevolg. De legionellabacterie vermenigvuldigt zich snel in warm, stilstaand water. Bijvoorbeeld in industriële koeltorens. Legionellabacteriën leven in kleine aantallen in grondwater, open water en leidingwater. Problemen ontstaan pas als de bacterie zich snel kan vermenigvuldigen, bijvoorbeeld in leidingen en koel torens waar warm water niet goed kan doorstromen. Besmetting met legionella kan plaatsvinden als dat w ater in aërosolvorm (kleine druppeltjes water) in de lucht terechtkomt en wordt ingeademd.
Voorschriften Voor legionellapreventie in leidingwater is er het Waterleidingbesluit, maar ook voor proceswater (zoals het koelwater in koeltorens) zijn er voorschriften. De Arbo-regelgeving voorziet onder meer in de preventie van legionellabesmetting voor werknemers. Daarnaast moet degene die een inrichting drijft risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen voorkomen, of – voor zover dat niet mogelijk is – die risico’s en voor
vallen in elk geval beperken. Dat volgt uit de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit; zie bijvoorbeeld artikel 2.1 (de zorgplicht), tweede lid onder l van het Activiteitenbesluit. Ook natte koel torens in een inrichting vallen onder deze r egels.
Registratie koeltorens Omdat natte koeltorens in de omgeving aërosolen kunnen verspreiden, vormen ze als ze niet goed beheerd worden een risico voor mensen die daar aanwezig zijn. Om goed toezicht te kunnen houden en bij een uitbraak snel de juiste maatregelen te kunnen nemen, is het wenselijk dat gemeenten koeltorens registreren. De minister stuurde hierover in 2007 een brief naar het Wm-bevoegd gezag. Elke natte koeltoren vereist een eigen risicoinventarisatie, probleemoplossing en beheersplan. Voor IPPC- en Wm-
vergunningplichtige inrichtingen zijn in de vergunning vaak al legionellavoorschriften opgenomen. Voor inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen, bieden maatwerkvoorschriften een oplossing.
Standaardbesluit Om het bevoegd gezag werk te besparen en de uniformiteit en rechtsgelijkheid te bevorderen, is samen met de gemeente Amsterdam een standaardbesluit opgesteld met maatwerkvoorschriften voor legionella preventie bij koeltorens. U kunt de resultaten raadplegen op de site van InfoMil.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
GEA Energy technology
Legionella en koeltorens
O mgevi n gsvergu n n i n g / W abo
Werken aan de Wabo
LVO
Op 11 juli heeft het ministerie van VROM een nieuwe streefdatum gepubliceerd voor de inwerking treding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): 1 januari 2010. Veel partijen werken hard om deze datum te realiseren. Na het zomerreces wordt het wetsvoorstel Wabo in de Eerste Kamer behandeld. Naar aanleiding van de memorie van antwoord van minister Cramer heeft de Eerste Kamer een nader voorlopig verslag opgesteld, de minister reageert daarop met een nadere memorie van antwoord. De Invoeringswet moet het wetgevingstraject nog doorlopen. De verdere uit werking van de wet in het onderliggende Besluit omgevingsrecht (BOR) en de daarop gebaseerde Regeling omgevingsrecht (MOR) worden halverwege 2009 verwacht.
Praktijkprojecten In vijftig ‘projectleiderskringen’ zijn projectleiders van enkele honderden over heden vertegenwoordigd. Zij zijn verant woordelijk voor het invoeringstraject bij de respectievelijke overheden. In de krin-
gen, die ondersteund worden door externe adviseurs, worden ervaringen uitgewisseld en specifieke vragen uitgewerkt. Men stimuleert elkaar om op tijd klaar te zijn voor de Wabo. In zeven ‘praktijkproeven handhaving’ worden instrumenten ontwikkeld om de integrale handhaving van de omgevingsvergunning te ondersteunen. Op 17 september zijn de voorlopige resultaten uitgewisseld. De eindresultaten van de proeven handhaving moeten nog dit jaar klaar zijn. In de ervaringsprojecten bedrijfsleven stellen bedrijven voor concrete projecten integrale aanvragen voor een omgevingvergunning op, in overleg met het bevoegd gezag. Op het Kennisplein omgevingsvergunning.vrom.nl vindt u uitgebreide informatie over de ervaringsprojecten.
Alle bevoegde gezagen worden dit jaar aangesloten op de Landelijke Voorziening Omgevingsloket (LVO). Expertisegroepen en leden van de ICT-implementatiekerngroep hebben de voorlopige versies van de LVO uitgebreid getest. De LVO wordt gefaseerd uitgebouwd. In de eerste fase, vanaf 1 januari 2009, kunnen overheden de voorziening gebruiken om aanvragen te ontvangen op basis van de bestaande regelgeving. Er is dan een aanvraagmodule beschikbaar voor de BRIKS-formulieren (bouw, reclame, inrit, kap en sloop), het Gebruiksbesluit en het Activiteitenbesluit (de activiteiteninternetmodule (AIM)).
Helpdesk Bij de helpdesk omgevingsvergunning zijn in de eerste helft van 2008 bijna vierhonderd vragen binnengekomen en beantwoord, in samenspraak met VROM en VNG. > www.infomil.nl/nieuwslinks
14 InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
R egelgevi n g
Maatregelen bij milieuschade In hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer staat sinds 1 juni een nieuwe titel: 17.2, “Maatregelen bij milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan.” InfoMil heeft de veranderingen in een handreiking op een rij gezet.
Plichten Een bedrijf dat een activiteit verricht (of de veroorzaker is van een incident) waardoor milieuschade ontstaat of dreigt te ontstaan, is aansprakelijk. Het moet maatregelen nemen om milieuschade zoveel mogelijk te voorkomen. Als er toch milieuschade ontstaat, moet het alle nodige maatregelen nemen om de schade zoveel mogelijk te beperken. Bij blijvende milieuschade moet het bedrijf zorgen dat die schade zoveel m ogelijk wordt hersteld. In bijna alle gevallen draait het bedrijf op voor alle kosten. Het bevoegd gezag heeft op grond van de nieuwe regelgeving de plicht om de
omvang van de schade vast te stellen. Heeft de schade zich nog niet voor gedaan, dan moet het de exploitant verplichten om maatregelen te nemen die schade voorkomen of beperken. Bij blijvende schade moet het bevoegd gezag de exploitant verplichten om herstelmaatregelen te nemen. Ook kan het bevoegd gezag zelf maat regelen nemen, waarvan het de kosten in bijna alle gevallen moet verhalen op de exploitant. Als derden vragen om maatregelen, moet het daarover een beslissing nemen. Belanghebbenden hebben inspraak bij het opleggen van de maatregelen. Wie bevoegd gezag is voor een specifiek geval van milieuschade hangt af van de aard en de plaats van de schade.
‘Aanmerkelijke effecten’ De nieuwe regelgeving is alleen van toepassing op grotere gevallen van milieuschade: er moet sprake zijn van (dreiging van) aanmerkelijke negatieve effecten voor het milieu. De handreiking van InfoMil over de nieuwe regelgeving biedt een eerste aanzet om te bepalen wanneer sprake is van aanmerkelijke negatieve effecten. De nieuwe regelgeving werkt aanvullend op de bestaande regelgeving waarin aansprakelijkheid wordt geregeld, zoals de Wet bodembescherming.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
InfoMil
Met titel 17.2 implementeert Nederland de Europese Richtlijn milieuaansprakelijkheid (Richtlijn 2004/35/EG). De nieuwe wetgeving heeft als uitgangspunt dat de vervuiler betaalt en de overheid verhaalt. Titel 17.2 heeft betrekking op milieuschade. In dit verband wordt daaronder ‘aanmerkelijke schade aan bodem, water of natuur’ verstaan. Bij milieuschade aan de natuur gaat het om schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats. Het gaat niet alleen om milieuschade die al veroorzaakt is, maar ook om een onmiddellijke dreiging van milieuschade. Als daarvan sprake is, heeft zowel de veroorzaker als het bevoegd gezag verplichtingen.
fhankelijk van de situatie kunnen B & W, A GS, een regionaal openbaar lichaam, Rijkswaterstaat, een waterschap of de ministers van VROM, EZ, V & W of LNV bevoegd zijn. Ook kan het voorkomen dat er meerdere instanties bevoegd gezag zijn. Dan bestaat er een verplichting tot coördinatie van de acties.
L a n dbouw
Mestbassins en certificatie
InfoMil
De certificatie voor het keuren van mestbassins is typegebonden: gecertificeerde bedrijven mogen meestal maar één of enkele typen mestbassins keuren. Ook moet de certificatie voor het keuren en leveren van mestbassins niet door elkaar worden gehaald. Op grond van voorschrift 1.5 van het Besluit mestbassins moeten mestbassins na afloop van de referentieperiode worden vervangen, tenzij uit een beoordeling blijkt dat ze gedurende een nieuwe referentieperiode nog gebruikt mogen worden. Zo’n beoordeling moet worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke deskundigen het accepteert. Vaak is het
een bedrijf dat door het K IWA is gecertificeerd op grond van BRL 2344 voor het adviseren van een nieuwe referentieperiode van een mestbassin. Er zijn momenteel tien gecertificeerde bedrijven, elk met een certificatie voor één of meerdere typen mestbassins. Het is dus niet zo dat elk gecertificeerd bedrijf elk type mestbassin kan keuren. Er zijn ook bedrijven die zijn gecertificeerd op grond van BRL 2342. Deze bedrijven zijn gecertificeerd voor het leveren van een mestbassin met een KOMO/kwaliteitsverklaring, en niet voor het keuren van een mestbassin.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
15 InfoMil Nieuws 51, oktober 2008
Raakvlakken Gevolgen Wro voor milieuwetgeving
Ondersteuning provincies bij milieutaken
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende regelgeving per 1 juli 2008 is ook op milieugebied een aantal zaken veranderd. Op een paar belangrijke wijzigingen gaan we hier in (zie ook de helpdeskvraag op p.7).
Al een aantal jaren ondersteunt SenterNovem de provincies bij verschillende projecten. Vaak gebeurt dat door medewerkers van SenterNovem die ook taken voor InfoMil uitvoeren. Zo maken we efficiënt gebruik van aanwezige kennis en contacten met bestaande netwerken. Hieronder zijn twee projecten toegelicht.
De Wro biedt provincie en rijksoverheid de mogelijkheid om algemene regels vast te stellen. Het moet dan wel om provinciale of rijksbelangen gaan. Uit deze algemene regels volgen bepalingen voor onder meer de inhoud van bestemmingsplannen. Milieuaspecten in een amvb of provinciale verordening kunnen doorwerken in het bestemmingsplan. Gedurende de tijd dat de algemene regels nog niet in een bestemmingsplan verwerkt zijn, kunnen ze (als dat in de algemene regel is aangegeven) gebruikers van grond rechtstreeks binden. Met de Invoeringswet Wro wordt artikel 44 van de Woningwet ge wijzigd. Dat maakt het mogelijk dat een provinciale verordening (als aangegeven in art. 4.1 Wro) of een amvb (als aangegeven in art. 4.3 Wro) met ingang van 1 juli 2008 de basis kun nen zijn om een bouwvergunning te weigeren. Door de Invoeringswet Wro wordt ook de Wet milieubeheer gewijzigd, met name artikel 8.10. Dit heeft onder meer tot gevolg dat een milieu vergunning geweigerd kan worden als de aanvraag in strijd is met een bestemmingsplan.
Aan de voormalige WRO was veel wetgeving gekoppeld; per 1 juli 2008 geldt dat dus ook voor de nieuwe Wro. Dit heeft tot gevolg dat ook milieuwetgeving wordt aan gepast, zij het vaak slechts in technische zin. Deze aanpassingen zijn geregeld in de Invoeringswet Wro. Voorbeelden van regelgeving die is aangepast zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Reconstructiewet concentratiegebieden, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder. Ook diverse algemene maatregelen van bestuur zijn gekoppeld aan de Wro of het Bro (het Besluit ruimte lijke ordening, dat een uitwerking is van de Wro). Met het Invoerings besluit Wro zijn dan ook meerdere ‘milieubesluiten’ gewijzigd, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit geluidhinder, het Besluit milieueffectrapportage 1994, het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 en het Vuurwerkbesluit.
.
Actieplan geluid van rijkswegen vastgesteld In juli 2008 heeft minister Eurlings van Verkeer het actieplan voor geluid van rijkswegen vastgesteld. Het actieplan is geschreven door SenterNovem, in opdracht van Rijkswaterstaat. Het actieplan vloeit voort uit de Europese Richtlijn Omgevings lawaai, die in Nederland is opgenomen in de Wet geluidhinder. In de Richtlijn staat dat alle lidstaten van de EU ten minste elke vijf jaar het omgevingslawaai in kaart moeten brengen en actieplannen moeten opstellen. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het actieplan voor rijkswegen, Gedeputeerde Staten voor grote provinciale wegen, Prorail voor de spoorwegen,
en Schiphol voor het luchtverkeer. Daarnaast moeten er actieplannen komen van een aantal gemeenten in stedelijke gebieden die de minister van VROM heeft aangewezen. Geluidsbelastingkaarten Rijkswaterstaat heeft vorig jaar voor de situatie op de rijkswegen in 2006 geluidsbelastingkaarten vast gesteld. De geluidsbelastingkaarten geven aan hoeveel geluid precies afkomstig is van rijkswegen. In de
Regiegroep Handhaving De regiegroep Handhaving bestaat uit vertegenwoordigers van alle provincies. In de regiegroep wordt de voortgang van de professionalisering van de milieuhandhaving besproken en vooruitgekeken: hoe kan het IPO op een verstandige manier invulling geven aan de nieuwe rol van provincies bij het regisseren van de handhaving? De regietaak kent twee componenten: coördinatie en bestuurlijk toezicht. De coördinatietaak houdt in dat provincies overleg en afstemming in hun gebied garanderen, onder hun bestuurlijke toezichtstaak valt dat ze toezien op voldoende handhavingskwaliteit in hun gebied en dat ze interveniëren als dat nodig is. Beide taken zijn maatwerk, en omdat ze mede bepaald worden door regionale accenten, verschillen ze per provincie. SenterNovem voert het secretariaat van de regiegroep, biedt ondersteuning bij het opstellen van de voortgangsrapportages aan de minister, en helpt bij de uit voering van werkzaamheden. In de afgelopen jaren boden we bijvoorbeeld hulp bij de handhavingsestafette (nu projectenschatkamer).
actieplannen zijn vervolgens knelpuntlocaties aangewezen: locaties met woningen waar de geluids belasting hoger is dan 65 dB. In het actieplan staan de geluidsmaat regelen die de komende vijf jaar moeten helpen om het aantal knelpunten terug te dringen. Deze maatregelen zijn geluidsschermen en stil asfalt. Uitvoering van de voorgenomen maatregelen moet het aantal woningen waar de geluidsbelasting door rijkswegen hoger is dan 65 dB 40 procent terugbrengen. Ter inzage Het ontwerp van het actieplan voor rijkswegen heeft zes weken ter
IPO-Kaderstelling In 2006 zijn de provincies gestart met het gebruik van standaard teksten bij het opstellen van milieuvergunningen. Ze willen daarmee bereiken dat bedrijven met vergelijkbare bedrijfsactiviteiten in alle provincies aan dezelfde eisen moeten voldoen. Alleen in uitzonderingssituaties worden nog bedrijfsspecifieke voor schriften opgesteld. De standaardteksten worden gebruikt voor het aanvraagformulier, considerans en voorschriften. De teksten zijn opgesteld door specialistenwerkgroepen van de provincies. De Redactiecommissie Kaderstelling zorgt er voor dat die teksten actueel blijven. Iedereen kan daarbij een voorstel voor verbetering indienen, ook het bedrijfsleven. SenterNovem ondersteunt de Redactiecommissie door overleg voor te bereiden, de teksten en een webpagina te beheren en documenten te beoordelen.
.
> Voor meer informatie over Kaderstelling zie: www.infomil.nl (‘overheden voor overheden’ bij dossier ‘Wet milieubeheer’).
inzage gelegen. In die periode zijn er dertig ‘zienswijzen’ ingediend. De kernpunten van alle ingediende zienswijzen en de repliek daarbij zijn opgenomen in de Nota van Antwoord, dat onderdeel is van het definitieve actieplan (te vinden op de website van Rijkswaterstaat). In januari 2009 zal de minister van VROM alle actieplannen bundelen en aanbieden aan de Europese Commissie.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
De Wetswegwijzer is vernieuwd en uitgebreid De InfoMil Wetswegwijzer is vernieuwd en aangepast aan het Activiteitenbesluit. Verder is deze digitale wegwijzer uitgebreid met het onderwerp opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en bevat hij extra informatie over de emissies van vluchtige organische stoffen.
De Wetswegwijzer is een digitaal hulpmiddel dat u via vragen en antwoorden door de milieuwetten en -regels voor inrichtingen loodst. Door de vragen in de Wetswegwijzer te beantwoorden krijgt u een beeld van de milieu wetgeving die op uw situatie van toepassing is. Hij is bedoeld voor zowel bevoegd gezag als bedrijven. Als u de Wetswegwijzer gebruikt, kunt u aan het begin kiezen uit acht branches. Na enkele algemene vragen maakt u een keuze uit acht milieuaspecten. Vervolgens krijgt u stap voor stap informatie over relevante wet- en regelgeving, convenanten, jurisprudentie en de beste beschikbare technieken. Veel achtergrondinformatie is te vinden in pop-upschermen.
Activiteitenbesluit De Wetswegwijzer is aangepast aan het Activiteitenbesluit. Het uitgangspunt in deze nieuwe systematiek van milieu wetgeving is dat alle inrichtingen onder algemene regels vallen en dat de vergunningplicht de uitzondering vormt. Naast het Activiteitenbesluit kunnen ook andere milieuwetten en -regels gelden; de Wetswegwijzer wijst u hierin de weg. De wegwijzer geeft overigens geen overzicht van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Hiervoor kunt u de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) raadplegen.
Uitbreidingen De Wetswegwijzer bevat nu informatie over de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen volgens PGS15 (PGS staat voor Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). In oktober worden bij het onderwerp emissies van vluchtige organische stoffen (VOS) de overige branches toegevoegd, zodat voor elke bedrijfstak informatie op maat te vinden is. Een uitzondering op de andere onder delen van de Wetswegwijzer is de branche landbouw. Daar is extra informatie te vinden over de amvb's die op een landbouwbedrijf van toe passing kunnen zijn, zoals het Besluit landbouw, het B esluit mestbassins en het Besluit glastuinbouw. Ook is er voor vergunningplichtige bedrijven informatie over onder meer stank, ammoniak, IPPC en fijn stof.
Vragenlijst InfoMil wil met de Wetswegwijzer zo goed mogelijk aansluiten bij uw wensen, bijvoorbeeld als het gaat om nieuwe onderwerpen of branches. Daarom vinden wij het belangrijk te weten wat het b evoegd gezag en het bedrijfsleven van het hulpmiddel vinden. We vragen vijf minuten van uw tijd om een korte vragenlijst op de website in te vullen. Zo kunnen we u in de toekomst een nog betere Wetswegwijzer bieden.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Onderwerpen en branches De informatie wordt op maat aangeboden
volgende onderwerpen:
voor de branches:
• Afvalpreventie
• Autospuiterijen
• Afvalscheiding
• Chemische industrie
• Biomassa verbranding
• Grafische industrie en verpakkings
stoffen (VOS)
drukkerijen • Landbouw
• Energiebesparing
• Metaal- en elektrotechnische industrie
• Externe veiligheid (Bevi)
• Meubelindustrie
• Opslag van verpakte gevaarlijke
• Rubber- en kunststofindustrie
stoffen (PGS15) • Vervoermanagement • Waterbesparing
Gezondheid en Milieu Gezondheid en Milieu Asbest Stoffenbeleid
Bodemwetgeving Beschermen
Duurzame ontwikkeling Vervoermanagement Afvalpreventie en -scheiding Energie Biomassa
Leefomgeving
Geluid Ruimtelijke ordening Luchtkwaliteit
Externe veiligheid PGS Bevi/Revi BRZO Vuurwerkbesluit Register en Risicokaart Buisleidingen Tankstations
Water
Afvalwater Zwemwater
Lucht
VOS NeR Geur Koudemiddelen Stookinstallaties en afvalverbranding E-PRTR en meten Technische informatie Emissiehandel Fijn stof
Wetgeving en handhaving Aarhus Activiteitenbesluit Handhaving MER Omgevingsvergunning/ Wabo Wet milieubeheer Woonwagencentra 8.40 amvb’s
Agrarische wetgeving Landbouw Besluit glastuinbouw
Technologie & Internationaal
De Wetswegwijzer geeft informatie over de
• Emissies van vluchtige organische
Aandachtsgebieden
• Overige branches
BBT (Wm/IPPC) Stand der techniek/ BBT Colofon
InfoMil Nieuws verschijnt viermaal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in december 2008. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. Redactieadres: SenterNovem, InfoMil, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00, e-mail
[email protected], www.infomil.nl Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Vormgeving: Haagsblauw, Den Haag Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens Oplage: 5.800 exemplaren. ISSN 1570-4319. SenterNovem | Is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken | Voert beleid uit voor diverse overheden | Stimuleert innovatie en duurzaamheid In opdracht van