Hoofdstuk 1 Inleiding 1.2. Probleemstelling Jongeren komen bij het Jongerenloket op eigen initiatief of zijn doorverwezen door andere instanties. De WIJ is gebaseerd op de gedachte dat de meeste jongeren direct kunnen worden doorgeleid naar een voldoende inkomen genererende werk leerplek. Jongeren die naar het Jongerenloket worden doorverwezen zijn jongeren die te maken hebben met problemen op allerlei gebieden zoals huisvesting en schulden. Deze jongeren zijn over het algemeen niet eenvoudig te plaatsen op de arbeidsmarkt. Het Jongerenloket stelt dat conventionele communicatiemethoden niet meer aansluiten bij deze jongeren. Over welke communicatiemethoden hebben we het hier dan? Op welke manier communiceert het Jongerenloket met de jongeren? En welke communicatiemethoden (social media) zouden beter bij deze doelgroep aansluiten? Hoofdstuk 3 3.2. Geschiedenis jongerenloket Rotterdam Het Jongerenloket moest zich richten op het hele werkveld te weten werk, inkomen en onderwijs. De netwerken van de deelnemende instellingen werden onder regie van het loket samengebracht. De deelgemeenten (en hun netwerken) spelen een rol in de aanpak wat betreft het leggen van contacten met jongeren en het verwijzen van jongeren naar het Jongerenloket. Bovendien heeft het Jongerenloket de opdracht om het aanbod aan opleidingen, stage- en werkplekken en vacatures toegankelijk te maken voor jongeren. In overeenstemming met het bovenstaande zijn de volgende doelen gesteld: - 30% minder drop-outs uit het reguliere onderwijs;4000 jongeren teruggeleiden naar onderwijs en/of werk; - meer Rotterdamse jongeren een startkwalificatie laten behalen (Lissabon-doelstelling); - halvering van het aantal jongeren dat langer dan een half jaar een bijstandsuitkering ontvangt; - jongeren verplichten deel te nemen aan duurzame werktrajecten (in combinatie met praktijkscholing) of indien nodig hen deel te laten nemen aan een zorgtraject; - meer informatie verkrijgen over werkloze jongeren door samenwerking tussen organisaties en instellingen. Start Jongerenloket op de Westblaak in Rotterdam Het Jongerenloket is eind 2003 kleinschalig gestart in een virtuele opzet, waarin aandacht was voor methodiekontwikkeling ter voorbereiding op de volgende stap: een pilot van het Jongerenloket bestaande uit een front- en backoffice (2e helft 2004) ter voorbereiding op een stedelijke aanpak. In de voorbereiding op het uitrollen van het concept per stad is het model geëvalueerd in december 2004 en vervolgens doorontwikkeld tot een ketenmodel. Het ketenmodel is uiteindelijk in 2005 ingevoerd in heel Rotterdam. Er is gekozen voor één Jongerenloket in het centrum van de stad. De deelnemende partijen, JOS (voorkomen van voortijdig schoolverlaten en ‘zoek en vind’ acties), CWI (aansluiting op
de arbeidsmarkt), SoZaWe (zorg, toeleidingstraject en inkomen) en Werkstad (begeleid werken) zijn ondergebracht in een gebouw. Het betreft een herkenbaar en zichtbaar loket voor jongeren, waar jongeren zoveel mogelijk informatie kunnen halen en waar dienstverlening wordt geboden op het gebied van opleiding, werk, inkomen en zorg. Aansturing JOS / RMC, CWI en SoZaWe/ Werkstad maken allen onderdeel uit van het Jongerenloket. In onderling overleg is tot een verdeling van verantwoordelijkheden gekomen, is een gezamenlijk management aangesteld en zijn gezamenlijke teams opgericht. Aansturing van de teams gebeurt zowel in de verticale (hiërarchische) lijn, als in horizontale lijn via een ketenmanager, die verantwoordelijk is voor de aansturing van de samenwerking.De functie van de ketenmanager is specifiek ontworpen voor deze horizontale sturing. De gezamenlijke aansturing van lijnmanagement en ketenmanagement vindt plaats vanuit het MT Jongerenloket. Doelgroep De doelgroep van het Jongerenloket zijn jongeren met of zonder werk, met of zonder startkwalificatie, van 16 tot 23 jaar. Wanneer het nodig is worden specifieke doelgroepen geselecteerd (tienermoeders bijvoorbeeld). Jongeren komen bij het Jongerenloket binnen door zich zelf aan te melden, via een verwijzing of door een actieve benadering. Zij verwachten advies en/of dienstverlening inzake: - problemen met onderwijstelling; - leerproblemen; - deeltijdonderwijs; - stageplaatsen; - werk; - inkomen/uitkering; - leren en werken; - zorg (schulden, huisvestingsproblemen en verslaving). In het businessplan van het Jongerenloket staat verder over de doelgroep dat een deel van de jongeren zich in ‘de mist’ bevindt. Hiermee bedoelt men dat jongeren die niet bereikt worden door instanties en zelf niet met vragen naar instanties gaan. Ervaringen van SiSa19 en RMC leerden dat een deel van deze jongeren wellicht wel bereikt kan worden als er een heldere en laagdrempelige ingang bestaat waar ook leeftijdsgenoten hun hulp en informatie vandaan halen. Daarnaast zal het ook een taak blijven actief ‘op zoek’ te gaan naar jongeren in de mist. Hiervoor worden onder andere de netwerken van deelgemeenten ingezet waarbij jongeren worden verwezen naar het Jongerenloket. Werkwijze
Aan de voorkant (poortwachter) stelt een medewerker van het Jongerenloket de hulpvraag van de jongere vast. Het indicatie-instrument dat daarbij wordt gehanteerd is de jongerenladder (het behalen van een startkwalificatie – MBO-niveau 2 of HAVO-staat bovenaan) Drie belangrijke vragen zijn: - Heeft de jongere een hulpvraag met betrekking tot onderwijs? Toewijzing aan JOS; - Heeft de jongere een hulpvraag met betrekking tot leer/werk c.q. werk? Toewijzing CWI; - Heeft de jongere een hulpvraag met betrekking tot een uitkering en/of meervoudige problematiek? Toewijzing aan SoZaWe of UWV. De door de medewerker (na een door digitale intake ondersteund gesprek) aangewezen partner (CWI, JOS of SoZaWe) voert de poortwachterfunctie uit, start de dienstverlening, maakt een goede diagnose, zet een trajectplan uit en houdt de jongere in de caseload. Zodra aanvullende dienstverlening vanuit een van de andere partners nodig is dan wordt daarop een beroep gedaan of de jongere wordt volledig overdragen aan die partner. Daarnaast werkt het Jongerenloket Rotterdam actief met Daad20. Daad is het Werkgevers Servicepunt waarin zowel CWI en SoZaWe participeren. Vanuit dit servicepunt worden vacatures binnengehaald en arrangementen aanbodversterking gerealiseerd. Het Jongerenloket voert de Wet WIJ (Wet Investeren in Jongeren) uit. Dit betekent dat jongeren binnen 8 weken een werkleeraanbod aangeboden krijgen (onderwijs, zorg, leer/werk of re-integratie ). Als de jongere het werk leeraanbod accepteert heeft hij recht op een inkomensvoorziening. Daarnaast is het Jongerenloket uitvoerder van het pilot ‘Verzuim Aanpak’ (Leerplichtwetgeving en Kwalificatieplicht). Hieronder vallen jongeren die vroegtijdig school verlaten zonder startkwalificatie. De bedoeling is om vroegtijdige schoolverlaters tussen de 18 en 23 jaar in samenwerking met deelgemeenten op te sporen en te stimuleren weer naar school te gaan. Het Jongerenloket blijft jongeren tot 27 jaar met een grote afstand tot de arbeidsmarkt begeleiden. Binnen het Jongerenloket zijn er verschillende specialisaties: - Team 1 houdt zich bezig met jonge dames en jonge ouders (loverboy problematiek, schulden, opvoedingondersteuning, kinderopvang, activering, re-integratie en werk leertrajecten); - Team 2 houdt zich voornamelijk met jongens bezig (schulden, detentieverleden, activering, reintegratie en werk leertrajecten); - Het specialistische team houdt zich bezig met jongeren die te kampen hebben met psychische problemen en jongeren met een WAJONG uitkering; - Het Centraal Onthaal Jongeren (COJ) helpt jongeren tot 23 jaar die dakloos zijn of huisvestingsproblemen hebben; - Het team Verzuim (leerplichtambtenaren) behandelt het verzuim in het MBO onderwijs van jongeren van 16 tot en met 23 jaar. Daarnaast blijft het Jongerenloket nauw samenwerken met haar ketenpartners te weten ROC’s, deelgemeenten, DOSA, SoZaWe, UWV en zorg- en opvanginstellingen.
Werken met jongeren die zich afzetten De sociale leefwereld van jongeren in Rotterdam is multicultureel. 34Het omgaan met mensen uit verschillende culturen vereist gevoeligheid voor sociale situaties, inlevingsvermogen, tact, communicatieve vaardigheden, het kunnen verwerken van nieuwe informatie en indrukken en aanpassingsvermogen, zonder daarbij “zichzelf” te verliezen. 35Professionals betrokken bij de doelgroep jongeren die zich afzet, moeten zelf over deze competenties beschikken, maar moeten deze ook bij de jongeren ontwikkelen. Bevordering van deze competenties is een belangrijke voorwaarde om sociale en maatschappelijke kwetsbaarheid tegen te gaan en participatie in de samenleving te stimuleren. 36 Daarbij is het van groot belang een vertrouwensrelatie op te bouwen met de jongeren. Van jongeren wordt op steeds jongere leeftijd verwacht dat ze in cultureel en psychologisch opzicht zelfstandig zijn. Jongeren die niet meteen aan die verwachting kunnen voldoen worden onzeker en trekken zich terug. Anderen interpreteren dat als gebrek aan motivatie. Het opbouwen en consolideren van die vertrouwensrelatie vereist voortdurende aandacht.37 Zeker gezien het feit dat jongeren uit de straatcultuur zich niets lijken aan te trekken van de boodschap van de burgercultuur, zoals het belang van een diploma. Ze hebben het idee dat een leven met een normale baan niet voor hen bestemd is. Er zijn weinig professionals bekend met de cultuur waaruit de jongeren vandaan komen. Dit heeft tot gevolg dat heel veel jongeren worden weggestuurd of stoppen voordat er kans is dat er een vertrouwensband ontstaat. Leven in twee werelden: Ik versus wij Veel Rotterdamse jongeren leven tussen twee culturen. Hun ouders zijn vaak afkomstig uit nietwesterse culturen, culturen waar de rangschikking van normen en waarden een andere volgorde heeft dan die in de westerse cultuur. Hoogleraar Interculturele Communicatie David Pinto heeft dit helder gemaakt door naast een de behoeftepiramide van Maslow een tweede piramide te ontwikkelen. De piramide van Maslow is een bekend model in de westerse psychologie en marketing. De kernboodschap is dat zelfontplooiing voor mensen in westerse samenlevingen de “hoogste behoefte” is. De westerse samenleving vindt het essentieel dat het individu zich ontplooit en zelfstandig beslissingen neemt. Om dit hogere doel te realiseren moet eerst aan “lagere fundamentele behoeften” voldaan zijn. Gedacht kan hierbij worden aan elementaire zaken zoals eten, drinken, slaap en bescherming tegen de kou, maar ook – ietsje hoger in de piramide – aan zekerheid, acceptatie en erkenning. Pinto’s piramide laat zien dat in niet-westerse culturen andere behoeften centraal staan. Ook daar vormen elementaire behoeften de basis om in leven te blijven, maar – en hier wordt het interessant – terwijl zelfontwikkeling in westerse samenlevingen “het hoogste goed” is, komt dit streven in deze piramide helemaal niet in voor. Het behoud van eer is daar het belangrijkst. In deze piramide zien we vooral behoeften die samenhangen met acceptatie binnen de gemeenschap, in de behoeftepiramide van Maslow staan vooral individualistische waarden. Experts spreken wel over de “ik-cultuur versus de wij-cultuur”. Interessant is bijvoorbeeld de focus op zichtbare rijkdom, die we veel bij allochtone jongeren zien. Sommige Marokkaanse jongeren dragen dure merkkleding – van Gucci tot Armani – en in algemene zin laten allochtone zich in studie- en beroepskeuze meer leiden door zekerheid en materieel succes. Binnen en buiten Jongeren die opgroeien te midden van zowel een ik- als een wij-cultuur, worden heen en weer geslingerd tussen de verwachtingen die de westerse maatschappij van hen heeft en de verwachtingen en normen en waarden van hun ouders. Veel jongeren weten hier goed mee om te gaan en kunnen een balans vinden. Maar er zijn ook jongeren die daar meer moeite mee hebben, door onzekerheid, of
vanuit de invloed van de straatcultuur. Bij hen is de kans groot dat zij zich gaan afzetten tegen beide werelden en moeilijker bereikbaar worden. Is het zinvol om jongeren te betalen om mee te doen? Hier discussiëren experts nog over. De intentie en betrokkenheid van de jongeren die betaald krijgen om te participeren wordt in twijfel getrokken. De meeste jongeren zijn niet vanuit zichzelf gemotiveerd om deel te nemen aan participatieprojecten. Ze hebben een overvolle agenda en kiezen er liever voor hun vrije tijd door te brengen met vrienden, sporten of hobby’s. De auteurs van het boek Puberbrein zijn ervan overtuigd dat je activiteiten aantrekkelijk moet maken wil je concurreren met de activiteiten van jongeren in hun vrije tijd. De auteurs hebben tien jaar geëxperimenteerd en ze vertellen dat juist de jongeren die je er graag bij wilt hebben, degenen die niet uit zichzelf geïnteresseerd zijn in politiek, een worst voor moet houden om mee te doen. Als ze dan komen, blijken ze vaak positief verrast te zijn over hoe leuk het is ergens over mee te denken. Het gaat niet om een kwestie van niet willen of kunnen, maar om het overhalen van die jongeren om er tijd voor te maken. Ze vertellen dat de ervaring hun heeft geleerd dat het een makkelijk middel is om ze financieel te belonen voor hun advies. Dit is goed uit te leggen, vertellen ze. Het gaat om kwalitatief meedenken en niet om een democratische vertegenwoordiging, en dan is geld betalen een legitiem middel, want dan zorg je ervoor dat je jongeren binnenkrijgt die anders buiten beeld zouden blijven.