Stageplaatsen en leerbanen in Amersfoort De (mis)match tussen vraag en aanbod
Een onderzoek in opdracht van de gemeente Amersfoort drs. P.M. de Klaver drs. D.H. Grijpstra Projectnummer: B3327 Leiden, augustus 2007
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Research voor Beleid. Research voor Beleid aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
2
Voorwoord In het kader van “Operatie Amersfoort Jong” wil de gemeente Amersfoort in 2007 nagaan of het aanbod van stageplaatsen en leerbanen in de regio – in kwantitatieve en kwalitatieve zin – tegemoetkomt aan de vraag. Er bestaat namelijk onduidelijkheid over de vraag in hoeverre er voldoende stageplaatsen en leerbanen zijn en of deze inhoudelijk wel aansluiten bij de behoefte van jongeren. Het streven is dat in 2010 in de regio geen gebrek is aan passende stageplekken. Met het oog hierop heeft de Sector Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs (WSO) van de gemeente Amersfoort Research voor Beleid gevraagd door middel van onderzoek (knelpunten op) de stage- en leerbanenmarkt in de regio nader in kaart te brengen brengt. Voorliggend rapport doet verslag van dit onderzoek. Het is geschreven door Peter de Klaver (onderzoeker) met bijdragen van ondergetekende. Medewerking aan het onderzoek is verleend door vertegenwoordigers van (v)mboinstellingen en kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s). Verder is een telefonische enquête gehouden onder werkgevers in de regio Amersfoort. De respons was met 50 procent opvallend hoog. Dit duidt erop dat stages en leerbanen bij de bedrijven en instellingen in de regio hoog op de agenda staan. In totaal hebben ruim 400 werkgevers de vragen in de enquête beantwoord. Het onderzoek is begeleid door Erik Bakker en Ilonka Lourenz van de Sector WSO. Het onderzoeksteam wil al deze personen van harte bedanken voor hun bijdrage.
Douwe Grijpstra Directeur Research voor Beleid
3
4
Inhoudsopgave
Samenvatting en conclusies
1
2
3
4
5
6
7
Achtergrond en opzet van het onderzoek
21
1.1
Achtergrond
21
1.2
Doel- en vraagstelling
23
1.3
Opzet van het onderzoek
25
1.4
Leeswijzer
26
Vmbo- en mbo-leerlingen
27
2.1
Leerlingenaantallen vmbo
27
2.2
Leerlingenaantallen mbo
27
2.3
Voortijdige schoolverlaters
29
Vraagzijde van de stage- en leerbanenmarkt
33
3.1
Behoefte aan leerwerktrajecten in het vmbo
33
3.2
Behoefte aan stageplaatsen en leerbanen in het mbo
34
Aanbodzijde van stage- en leerbanenmarkt
39
4.1
Aantal erkende leerbedrijven
40
4.2
Huidig aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor vmbo-leerlingen
41
4.3
Huidig aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor mbo-leerlingen
42
4.4
Potentieel aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen
45
4.5
Houding ten opzichte van stageplaatsen en leerbanen
45
4.6
Kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen
49
(Mis)match tussen vraag en aanbod
51
5.1
De mate waarin arbeidsorganisaties knelpunten ervaren
51
5.2
Kwantitatieve discrepanties
52
5.3
Kwalitatieve discrepanties
58
5.4
Ondoorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt
63
5.5
Overige knelpunten
67
5.6
Mogelijke consequenties van mismatch tussen vraag en aanbod
70
Beleidsimplicaties
73
6.1
Kansrijke oplossing(srichting)en
73
6.2
Probleemeigenaren
82
6.3
Epiloog: de rol van de gemeente
83
Bijlage 1
Methodologische verantwoording
85
Bijlage 2
Geïnterviewde organisaties
87
Bijlage 3
Lijst van afkortingen
89
Bijlage 4
Tabellenbijlage
91
5
6
Samenvatting en conclusies
Highlights van het onderzoek Uit het onderzoek blijkt dat de stage- en leerbanenmarkt in het mbo in de regio Amersfoort op dit moment kwantitatief gezien redelijk in evenwicht is. Sommige opleidingsrichtingen kennen overschotten, andere tekorten. Uiteindelijk zijn vrijwel alle leerlingen op een stageplaats of in een leerbaan te plaatsen. Indien dat extern niet lukt, zijn er bij de ROC’s vaak ook intern mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming. Uit het oogpunt van leeropbrengst is dergelijke interne beroepspraktijkvorming echter minder wenselijk. Ook het vmbo kent op dit moment naar verhouding weinig problemen, met name als gevolg van de hoogconjunctuur. Tekorten in het mbo zijn er op dit moment in de regio vooral in de zorg. Een rol hierbij speelt dat er maar een ziekenhuis is dat bovendien geen tweede- en derdejaars leerling-verpleegkundigen als stagiair(e) wil. Dat baart zorgen, gezien de grote personeelstekorten die de komende jaren in de zorgsector - ook in de regio Amersfoort - zijn te verwachten. Allochtone leerlingen zijn in het algemeen moeilijker plaatsbaar dan autochtone leerlingen. Dat geldt ook voor de regio Amersfoort. Vergeleken met de vier grote steden lijkt dit hier – mede als gevolg van de beperktere omvang van deze groep – echter een wat minder groot probleem. Het landelijk beeld is dat werkgevers de nodige klachten hebben over de kwaliteit van leerlingen (in termen van presentatie, houding en vaardigheden) en de activiteiten van de ROC’s (in termen van communicatie, begeleiding van leerlingen en dergelijke). Het onderzoek bevestigt dit beeld voor de regio Amersfoort. Opvallende uitkomst van het onderzoek is dat - naar het oordeel van de kbb’s en de Amersfoortse ROC’s - slechts incidenteel een relatie bestaat tussen het niet/lastig kunnen vinden van een stageplaats of leerbaan en voortijdige schooluitval. Zelfs in die incidentele gevallen zou het vrijwel nooit de enige oorzaak zijn. Doorgaans is bij voortijdig schoolverlaten sprake van een meervoudige problematiek. Van voortijdige schooluitval zou in het mbo eerder sprake tijdens de stage of leerbaan. 1. Achtergrond, doel en opzet van het onderzoek Research voor Beleid heeft in opdracht van de gemeente Amersfoort de stage- en leerbanenmarkt in de regio nader in kaart gebracht. De centrale probleemstelling van dit onderzoek was: In hoeverre is op de stage- en leerbanenmarkt in de regio Amersfoort – in kwantitatieve en kwalitatieve zin – sprake van evenwicht tussen vraag (van [v]mboinstellingen en -leerlingen) en aanbod (van werkgevers)? De regio Amersfoort is in het onderzoek gedefinieerd als de gemeente Amersfoort en de zes direct daaraan grenzende gemeenten. Peiljaar was het schooljaar 2006/2007. Het onderzoek legde de focus op de wettelijk verplichte vormen van stages in het vmbo (de leerwerktrajecten, als variant van de basisberoepsgerichte leerweg) en het mbo (stageplaatsen in de beroepsopleidende leerweg [bol] en leerbanen in de beroepsbegeleidende leerweg [bbl]), maar besteedde ook aandacht aan de niet-verplichte stagevormen in het vmbo in het kader van de beroepsoriëntatie.
7
In het kader van het onderzoek is een enquête gehouden onder werkgevers in de regio Amersfoort, is cijfermatig materiaal verzameld bij (v)mbo-instellingen in Amersfoort en hebben interviews plaatsgevonden met vertegenwoordigers van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s), ROC’s, vmbo-scholen en de gemeente Amersfoort. Onderstaand ‘(mis)match-model’ van (mogelijke discrepanties op) de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mbo-leerlingen is in het onderzoek gebruikt als analysekader (kapstok).
Bron: Research voor Beleid
Het onderzoek heeft naast discrepanties op de stage- en leerbanenmarkt ook kansrijke oplossing(srichting)en daarvoor en probleemeigenaren in kaart gebracht. 2. Vmbo- en mbo-leerlingen In het schooljaar 2005/2006 bedraagt het aantal vmbo-leerlingen (exclusief mavo, lwoo en onderbouw vmbo-t) in de gemeente Amersfoort naar schatting bijna 2.500 en in de hele regio Amersfoort ruim 3.000. Hetzelfde jaar zijn in de gemeente Amersfoort zo’n 3.900 en in de hele regio Amersfoort ongeveer 8.700 mbo-leerlingen woonachtig. Van de in de regio woonachtige mbo-leerlingen volgt ruim tweederde (71 procent) de bol en bijna een derde (29 procent) de bbl. Voortijdige schoolverlaters zijn jongeren tot 23 jaar die het (beroeps)onderwijs verlaten zonder een startkwalificatie (dat wil zeggen een diploma op minimaal havo/vwo of mbo2 niveau). In het schooljaar 2005/2006 zijn er in de regio in totaal 860 - oude én nieuwe - geregistreerde voortijdige schoolverlaters. De laatste opleiding is in 45 procent van de gevallen mbo en in 39 procent onderbouw of vmbo. Van de voortijdige schoolverlaters in het mbo volgde 58 procent de bol en 42 procent de bbl. Binnen het mbo is met name veel uitval op niveau 2.
8
3. Vraagzijde van stage- en leerbanenmarkt De behoefte aan leerwerktrajecten in het vmbo in Amersfoort blijkt (nog) zeer beperkt te zijn. In het schooljaar 2006/2007 gaat het volgens opgave van de vmbo-scholen slechts om incidentele gevallen. De totale behoefte aan bpv-plaatsen in het mbo in Amersfoort bedraagt in het schooljaar 2006/2007 volgens opgave van de ROC’s bijna 7.300, waarvan zo’n 5.900 stageplaatsen in de (deeltijd-)bol en ongeveer 1.400 leerbanen in de bbl. Overall gezien ligt het accent op de hogere onderwijsniveaus: niveau 3 en 4 zijn samen goed voor bijna driekwart van alle bpv-plaatsen. De sector zorg en welzijn is met bijna de helft van de totale behoefte aan bpv-plaatsen de grootste ‘vrager’. Vergeleken met het mbo als geheel is er in de bol naar verhouding veel vraag naar stageplaatsen op niveau 4. Sectoraal gezien is er in de bol relatief veel behoefte aan plekken in de sector zorg en welzijn en weinig in de sector techniek. In de bbl is verhoudingsgewijs veel vraag naar leerbanen op niveau 2 en 3 en naar leerbanen in de sector techniek. 4. Aanbodzijde van stage- en leerbanenmarkt Om het aanbod van stageplaatsen/leerbanen in kaart te brengen is een telefonische enquête gehouden onder bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen in de regio Amersfoort. De respons was met 50 procent opvallend hoog. In totaal hebben ruim 400 werkgevers de vragen in de enquête beantwoord. Uit de enquête komt onder meer het volgende naar voren. Aantal erkende leerbedrijven Ruim de helft (52 procent) van de bedrijven en instellingen is geaccrediteerd als erkend leerbedrijf. Huidig aanbod van stageplaatsen en leerbanen De helft (51 procent) van de bedrijven en instellingen geeft aan op dit moment geen stageplaatsen/leerbanen beschikbaar te hebben voor (v)mbo-leerlingen, 23 procent heeft alleen plaatsen op mbo-niveau, 20 procent op mbo- en vmbo-niveau en de resterende 6 procent alleen op vmbo-niveau. Van de groep zonder beschikbare stageplaatsen/leerbanen heeft bijna een derde in het verleden wel stageplaatsen/leerbanen beschikbaar gehad. Een klein deel (15 procent) van de bedrijven en instellingen zegt leerwerktrajecten voor vmbo-leerlingen beschikbaar te hebben. Een iets grotere minderheid (23 procent) heeft (incidenteel dan wel regelmatig) (ook) andersoortige stageplaatsen voor vmbo-leerlingen beschikbaar. Het meest komen voor snuffelstages en praktijkstages. Ruim vier van de tien bedrijven en instellingen (43 procent) heeft bpv-plaatsen voor mbo-leerlingen beschikbaar. In totaal gaat het naar schatting om 5.400 bpv-plaatsen. Het totaal aantal bpv-plaatsen bij alle bedrijven en instellingen (inclusief bedrijven en instellingen met minder dan vijf werkzame personen) bedraagt naar schatting 6.300. Zes van de tien bij bedrijven en instellingen beschikbare bpv-plaatsen (58 procent) zijn stageplaatsen (bol) en vier van de tien (42 procent) leerbanen (bbl). Er zijn minder bpv-plaatsen op niveau 1 en 2 beschikbaar dan op niveau 3 en 4. De verhouding tussen het aantal bpv-plaatsen op niveau 1 en 2 en niveau 3 en 4 bedraagt ongeveer twee op drie.
9
De meeste bpv-plaatsen zijn te vinden in de niet-commerciële dienstverlening (42 procent) en de commerciële dienstverlening (39 procent). De ‘harde sectoren’ scoren met 18 procent minder hoog.1 Het middenbedrijf (10 tot 100 werkzame personen) is goed voor bijna de helft (47 procent) van het totaal aantal bpv-plaatsen, het grootbedrijf (100 of meer werkzame personen) voor een derde (33 procent) en het kleinbedrijf (5 tot 10 werkzame personen) voor een vijfde (21 procent). De allerkleinste bedrijven zijn hierbij buiten beschouwing gebleven. Ten tijde van het onderzoek (juni 2007) was ruim een derde (36 procent) van het totaal aantal bpv-plaatsen niet gevuld. Potentieel aanbod van stageplaatsen en leerbanen Van de bedrijven en instellingen die op dit moment stageplaatsen/leerbanen beschikbaar hebben, zegt 31 procent (al dan niet onder bepaalde voorwaarden) bereid te zijn meer plaatsen beschikbaar te stellen. Van de bedrijven en instellingen die nu geen, maar in het verleden wel plaatsen beschikbaar hadden, geeft 49 procent aan bereid te zijn weer plaatsen beschikbaar te stellen. Van de bedrijven die nu geen en in het verleden ook geen plaatsen beschikbaar hadden, zegt 17 procent bereid te zijn wel plaatsen beschikbaar te stellen. De top vijf van meest genoemde voorwaarden voor het meer/weer/wel beschikbaar stellen van plaatsen: 1) voldoende inzet/kwaliteit van leerlingen; 2) voldoende mogelijkheden voor interne begeleiding; 3) voldoende werk; 4) passend werk; 5) langer lopende stageperiode. Preferenties voor stageplaatsen en leerbanen Bedrijven en instellingen die aangaven bereid te zijn meer/weer/wel plaatsen beschikbaar te stellen, is gevraagd naar hun voorkeur voor het onderwijsniveau. Bijna een kwart (23 procent) spreekt geen voorkeur uit. Het percentage bedrijven en instellingen dat (meer) plaatsen voor vmbo-leerlingen beschikbaar zou willen stellen, is 18 procent. Voor de mbo-niveaus 1 tot en met 4 bedragen de percentages respectievelijk 25, 26, 31 en 58 procent. De groep bedrijven en instellingen die nu stageplaatsen/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen beschikbaar hebben dan wel bereid zijn weer/wel dergelijke plaatsen beschikbaar te stellen, is gevraagd naar hun voorkeur voor stages of leerbanen. Van 41 procent van deze groep gaat de voorkeur uit naar stages, 28 procent heeft liever leerbanen en de resterende 32 procent heeft geen uitgesproken voorkeur. Redenen voor voorkeur voor stageplaatsen
Redenen voor voorkeur voor leerbanen
Relatief kort en duidelijk afgebakend
Langere tijdsduur
Lagere kosten (geen loon)
Minder vrijblijvend karakter
Meer flexibiliteit (geen arbeidscontract)
Door nauwere band met bedrijf betere motiva-
Minder begeleiding(stijd)
tie/mentaliteit van leerlingen
Beter inpasbaar in interne organisatie
Meer mogelijkheden om leerlingen zelf te vor-
Beter in te zetten in klein bedrijf, bij beperktere
men/op te leiden
werkzaamheden en/of bij seizoensarbeid
Goede mogelijkheid voor rekrutering nieuw per-
Hoger niveau leerlingen
soneel. Door langduriger/hechter contact blijven
Hogere leeropbrengst voor leerlingen
leerlingen na afloop van opleiding vaker ‘hangen’.
Goede, flexibele mogelijkheid voor rekrutering nieuw personeel 1
‘Harde sectoren’ = landbouw, industrie en bouw; Niet-commerciële dienstverlening = overheid, onderwijs en zorg en welzijn.
10
De voorkeur voor stageplaatsen of leerbanen is primair sectoraal bepaald. In de sector techniek (en in een branche als uiterlijke verzorging) is van oudsher vooral vraag naar bbl’ers (een uitvloeisel van het leerlingwezen). In de sector zorg en welzijn en in de sector economie en dienstverlening is meer vraag naar bol’ers. Er zijn ook conjuncturele schommelingen. Het algemene beeld is dat als het economisch minder gaat bedrijven vaak een voorkeur hebben voor bol’ers, bij hoogconjunctuur (en daardoor krapte op de arbeidsmarkt) vaker voor bbl’ers. Daarnaast is sprake van een (zekere) structurele ontwikkeling richting meer bbl. Zo neemt het aandeel bbl’ers in de techniek toe. Een vergelijkbare trend is te signaleren in de sector economie en dienstverlening. Werkgevers willen vaker liever zelf iemand opleiden. Ook de beschikbare subsidies voor leerbanen spelen een rol. De structurele verschuivingen zijn echter (nog) klein. Voordelen van aanbieden van stageplaatsen en leerbanen Aan bedrijven en instellingen die ervaring hebben met stageplaatsen/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen dan wel aangaven bereid te zijn in de toekomst dergelijke plaatsen beschikbaar te stellen, is een aantal stellingen voorgelegd over de voordelen (voor het bedrijf/de instelling) van het beschikbaar stellen van stageplaatsen/leerbanen. Daaruit blijkt dat werkgevers hun maatschappelijke verantwoordelijkheid stellen boven de directe voordelen van stages. Ook zijn er meer werkgevers die kijken naar de toekomstige mogelijkheden personeel onder stagiaires te werven dan die ze zien als aanvulling op het huidige personeel: (Helemaal) eens met de stelling:
Totaal
“We zien het als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages
88%
en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren” “Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting”
54%
“Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting”
57%
“Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel”
69%
“Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel”
64%
Kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen Aan bedrijven en instellingen die ervaring hebben met stageplaatsen/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen dan wel aangaven bereid te zijn in de toekomst dergelijke plaatsen beschikbaar te stellen, is gevraagd naar het soort werkzaamheden dat men de (v)mboleerlingen laat, liet dan wel zou laten verrichten. Het hoogst scoorden: 1) reguliere krachten helpen bij hun werk (64 procent); 2) hetzelfde werk als reguliere krachten (52 procent); 3) eenvoudige werkzaamheden (46 procent). Dezelfde groep bedrijven en instellingen is een aantal vragen voorgelegd over de (verwachte) leeropbrengst van de stageplaatsen/leerbanen voor de leerlingen. Men verwacht een brede leeropbrengst, opvallend genoeg nog vaker qua praktische vaardigheden dan qua vakinhoudelijke kennis: (Heel) veel:
Totaal
Bijdrage aan kennis van de sector
68%
Bijdrage aan vakinhoudelijke kennis
73%
Bijdrage aan praktische vaardigheden
82%
Bijdrage aan overige competenties
79%
11
5. (Mis)match tussen vraag en aanbod Uit de werkgeversenquête blijkt dat 54 procent van de bedrijven en instellingen knelpunten ervaren bij stages/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen. De top vijf van door deze bedrijven en instellingen ervaren knelpunten bestaat uit: 1) onvoldoende inzet/kwaliteit van leerlingen (44 procent); 2) onvoldoende mogelijkheden voor interne begeleiding (28 procent); 3) onvoldoende begeleiding vanuit school (14 procent); 4) onvoldoende afstemming tussen betrokken partijen (10 procent); 5) onvoldoende aanbod van leerlingen (8 procent). In interviews met vertegenwoordigers van kbb’s, de ROC’s, vmbo-scholen en de gemeente Amersfoort is de (mis)match tussen vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mbo-leerlingen in de regio Amersfoort nader in kaart gebracht. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen kwantitatieve discrepanties, kwalitatieve discrepanties en ondoorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt. Kwantitatieve discrepanties: tekorten en overschotten De conclusie is dat op dit moment de stage- en leerbanenmarkt in het mbo in de regio Amersfoort kwantitatief gezien redelijk in evenwicht is. Sommige opleidingsrichtingen (met name in de horeca en handel en techniek) kennen overschotten aan stageplaatsen/leerbanen. Voor andere opleidingsrichtingen (met name in de sector zorg en welzijn, inclusief uiterlijke verzorging) worden tekorten gemeld. Uiteindelijk zijn vrijwel alle leerlingen op een stageplaats of in een leerbaan te plaatsen. Indien dat onverhoopt niet extern lukt, hebben de ROC’s vaak ook intern mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming (zie ook verderop). Dit laatste is echter een ‘second best’ oplossing. Uit het oogpunt van leeropbrengst is dergelijke interne beroepspraktijkvorming minder wenselijk. Leerlingen op mbo-niveau 1 (inclusief AKA) en 2 zijn doorgaans moeilijker te plaatsen dan leerlingen op de hogere mbo-niveaus. Bbl-leerlingen zijn in het algemeen makkelijker te plaatsen dan bol-leerlingen. Ook in het vmbo is de situatie op dit moment gunstig. Dat hangt voor een belangrijk deel samen met de hoogconjunctuur waardoor werkgevers ook een beroep (moeten) doen op vmbo-leerlingen. Allochtone (v)mbo-leerlingen zijn wat moeilijker plaatsbaar dan autochtone leerlingen. Bij sommige werkgevers bestaat terughoudendheid ten opzichte van allochtone leerlingen. Soms zal sprake zijn van discriminatie. Vaak spelen (ook) taalproblemen een rol. Andere moeilijker plaatsbare groepen zijn ‘herstartende’ voortijdige schoolverlaters, zorgdeelnemers en deelnemers met een gebrek aan motivatie. De komende jaren zal door de toenemende conjunctuur - en de versnelde uitstroom van personeel als gevolg van vergrijzing - het aantal beschikbare stageplaatsen/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen vermoedelijk stijgen. Tegelijkertijd is een aanzienlijk grotere vraag naar stageplaatsen/leerbanen te verwachten. Oorzaken hiervan zijn onder meer: 1) verhoging van de leerplicht tot 18 jaar voor jongeren zonder startkwalificatie vanaf augustus 2007; 2) voornemen van het kabinet een leerwerkplicht voor jongeren tot 27 jaar in te voeren; 3) ontwikkeling in het mbo richting competentiegericht onderwijs; 4) voornemen van het kabinet alle scholieren in het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage te laten volgen; 5) in toekomst mogelijk koppeling van inburgeringscursussen aan stages. Op voorhand is niet exact te zeggen in welke richting de balans zal doorslaan.
12
Kwalitatieve discrepanties: kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen Met name in het mkb en op de mbo-niveaus 1 en 2 laat de inhoud en de kwaliteit van de stageplaatsen/leerbanen (in termen van soort werkzaamheden, leeropbrengst en dergelijke) in een aantal gevallen nog te wensen over. Het gaat dan om zaken als te grote afstand tot de woonplaats, een fysiek gezien niet ideale werkomgeving, minder leuk werk (eentonig werk, werk onder het eigen niveau) en minder adequaat optredende praktijkbegeleiders. Het betreft echter incidenten. In het algemeen is de kwaliteit van de stageplaatsen/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen in de regio Amersfoort goed te noemen. Een structureel probleem is het gebrek in de regio aan volwaardige plaatsen voor leerling-verpleegkundigen (niveau 4). Er is maar één ziekenhuis dat bovendien alleen vierdejaars stagiaires wil. Jongerejaars stagiair(e)s lopen daarom noodgedwongen stage in een instelling voor gehandicaptenzorg of verpleeghuis, hetgeen meer een leeromgeving is voor leerling-verzorgenden (niveau 3). Kwalitatieve discrepanties: kwaliteit van (v)mbo-leerlingen In het algemeen zijn werkgevers van mening dat de kennis en vaardigheden (basale vaardigheden, zoals taal en rekenen, en vakinhoudelijke kennis) van de (v)mboleerlingen zijn afgenomen. Ook zijn er soms klachten over presentatie, motivatie, beroepshouding en dergelijke. Een en ander zou met name spelen bij vmbo-leerlingen en bij leerlingen op de lagere mbo-niveaus (1 en 2). Aan de andere kant zouden de ontwikkelingen in de richting van projectgestuurd en competentiegericht onderwijs in het mbo er toe bijdragen dat leerlingen zelfstandiger kunnen opereren, meer initiatief tonen, zich verbaal beter kunnen uiten en zich beter staande weten te houden in overlegsituaties. Werkgevers zouden daar al enige verbetering in zien. De kwaliteit van de mbo-leerlingen is deels persoonsgebonden, maar wordt deels ook bepaald door buiten de persoon gelegen factoren. Te noemen zijn: 1) de kwaliteit van de genoten vooropleiding (het vmbo is algemener dan de voormalige lts); 2) de mate van externe gerichtheid van de ROC’s; 3) het kunnen opdoen van praktijkervaring binnen het ROC voorafgaand aan de stage; 4) de ervaringen die leerlingen in eerdere jaren in stages hebben kunnen opdoen (zie ook hierboven); 4) de voorbereiding op en de begeleiding tijdens stages door de ROC’s. Kwalitatieve discrepanties: kwaliteit van activiteiten van (v)mbo-instellingen Ook over de kwaliteit van de activiteiten van de mbo-instellingen (in termen van voorlichting/informatie, begeleiding van leerlingen en dergelijke) zijn werkgevers niet altijd even goed te spreken. Gewezen wordt op (vermeende) tekortkomingen in: Externe gerichtheid van ROC’s Communicatie vanuit ROC’s (soms is onduidelijkheid over leerdoel en niveau van geplaatste leerlingen; de communicatie zou over teveel schijven gaan, met name bij grotere ROC’s) Voorbereiding van leerlingen op stage/leerbaan door ROC’s Begeleiding door ROC’s (te weinig tijd en capaciteit stagebegeleiders; dit is overigens ook een probleem voor de praktijkbegeleiders). Ondoorzichtigheid: (aansluiting tussen) zoek- en wervingsgedrag De stage- en leerbanenmarkt in de regio Amersfoort is redelijk transparant. Te wijzen valt op de websites waar vraag en aanbod elkaar kunnen ‘ontmoeten’, de lijsten/databases van de ROC’s met vaste bedrijven en instellingen waaruit is te putten en
13
het door de drie ROC’s gezamenlijk in het leven geroepen regionaal bpv-bureau voor de zorgsector. Toch wordt ook een aantal factoren/ontwikkelingen genoemd die afbreuk doen aan de doorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt: Soms krijgen leerlingen pas kort van tevoren te horen dat ze op stage moeten. Het werken met vaste bedrijven/instellingen staat een bredere oriëntatie in de weg. Door de grote diversiteit in groepen leerlingen (niveau, opleidingstype, opleidingsduur et cetera) en soorten stages (blok versus lint, beroepsgericht versus maatschappelijk et cetera) zien werkgevers soms door de bomen het bos niet meer. Het toenemend aantal (vormen van) stages en het door leerlingen zelf moeten zoeken van een plaats (vanuit de visie van het competentiegericht onderwijs) kan er toe leiden dat werkgevers worden overspoeld met solliciterende leerlingen. In het kader van de transparantie van de stage- en leerbanenmarkt wordt verder gewezen op de behoefte aan meer (cijfermatige én inhoudelijke) informatie over (toekomstige) ontwikkelingen op de ‘reguliere’ regionale arbeidsmarkt. Ondoorzichtigheid: imago van werkgevers bij (v)mbo-leerlingen Bij stages en leerbanen kan het imago van werkgevers bij (v)mbo-leerlingen op drie niveaus een rol spelen: Imago van de sector: een impopulaire sector als de techniek heeft te weinig leerlingen om de beschikbare stageplaatsen/leerbanen te vullen. Imago van de (deel)branche: populaire (deel) branches binnen een bepaalde sector hoeven kwalitatief gezien niet altijd de beste stageplaatsen/leerbanen op te leveren (zo hebben bijvoorbeeld de bij leerlingen in de detailhandel gewilde mode- en cdwinkels vaak te weinig en te jong personeel voor een goede begeleiding). Imago van de individuele werkgevers: met name bij jonge leerlingen speelt het imago (de ‘naam’) van de individuele werkgever een rol. “Niemand wil bij Zeeman werken”. In het algemeen speelt het imago van werkgevers bij (v)mbo-leerlingen in de regio echter geen doorslaggevende rol bij het al dan niet vinden van een geschikte stageplaats/ leerbaan. Ondoorzichtigheid: imago van (v)mbo-leerlingen bij werkgevers Leerlingen van de lagere mbo-niveaus (1 en 2) en met name het vmbo hebben bij werkgevers vaak een minder positief imago. Het gaat dan vooral om zaken als presentatie, (beroeps)houding, motivatie et cetera. Een rol speelt ook de extra begeleidingstijd die deze leerlingen (in vergelijking met leerlingen op mbo-niveau 3 en 4) vergen. Deels is het echter ook een kwestie van ‘Onbekend maakt onbemind’. Als men als school werkgevers vooraf tijdig en op de juiste wijze voorlicht over het type leerlingen en de leerdoelen is het beeld vaak wel bij te stellen. Over bbl’ers zijn werkgevers vaak positiever dan over bol’ers. Bbl’ers hebben al een duidelijke beroepskeuze gemaakt en zijn doorgaans beter gemotiveerd dan bol’ers. Relatief gezien is het imago van (v)mbo-leerlingen onder werkgevers in Amersfoort – gezien de samenstelling van de leerlingenpopulatie – positiever dan in een grote stad als Amsterdam. Bovendien speelt het imago van (v)mbo-leerlingen bij werkgevers in tijden van hoogconjunctuur niet zo’n grote rol. Men heeft de stagiair(e)s hard nodig. Eventuele tekortkomingen neemt men op de koop toe.
14
Mogelijke consequenties van (mis)match: niet geplaatst kunnen worden en voortijdige schooluitval Zeker in tijden van hoogconjunctuur is uiteindelijk vrijwel elke mbo-leerling te plaatsen op een stageplaats of in een leerbaan. Indien externe plaatsing niet lukt, zijn er ook interne mogelijkheden binnen de ROC’s (stage laten lopen in de eigen arbeidsorganisatie, opzetten/gebruik maken van een eigen speciale leerafdeling/leerbedrijf, binnenschoolse beroepspraktijkvorming en beroepspraktijkvorming door het verrichten van buitenschoolse opdrachten). In het mbo bestaat slechts incidenteel een relatie tussen het niet/lastig kunnen vinden van een stageplaats of leerbaan en voortijdige schooluitval. Maar ook in die incidentele gevallen is het vrijwel nooit de enige oorzaak. Doorgaans is bij voortijdig schoolverlaten sprake van een meervoudige problematiek. In het vmbo bestaat tussen het niet op een stageplek geplaatst kunnen worden en voortijdig schoolverlaten geen verband. Stages zijn in het vmbo immers niet verplicht (met uitzondering van de leerwerktrajecten). Van voortijdige schooluitval is in het mbo eerder sprake tijdens de stage/leerbaan. Mogelijke oorzaken van het dan afhaken zijn: 1) minder contact met school; 2) men blijkt in de praktijk het niveau niet aan te kunnen; 3) het werk/beroep blijkt in de praktijk tegen te vallen; 4) men wordt ingezet als volwaardige medewerker en moet (te) hard werken, waardoor het leeraspect onvoldoende aandacht krijgt; 5) het klikt niet met de werkgever; 6) de werkgever biedt nog voor afronding van de opleiding een baan aan (‘groenpluk’). Andere mogelijke consequenties van (mis)match Stages kunnen leiden tot bijstelling van (minder gewenste) mentaliteit en gedrag van de meer problematische (v)mbo-leerlingen. Van specifiek belang voor allochtone (v)mbo-leerlingen is dat stages er aan bijdragen de Nederlandse taal beter te beheersen/de woordenschat uit te breiden. Stages voor vmbo-leerlingen spelen een belangrijke rol in hun beroepsoriëntatie. Het heeft een grote impact wanneer leerlingen zich niet kunnen oriënteren op hun toekomstige beroep(sopleiding). Dat kan leiden tot een verkeerde (studie- en beroeps)keuze. Met alle gevolgen van dien voor de toekomstige (school)carrière. 6. Beleidsimplicaties Kansrijke oplossing(srichting)en De (beleids)aanbevelingen in dit rapport zijn gegoten in de vorm van kansrijke oplossing(srichting)en voor de hierboven beschreven discrepanties op de stage- en leerbanenmarkt. Deels zijn het bestaande c.q. reeds in gang gezette oplossing(srichting)en die eventueel in dezelfde context (zelfde onderwijsinstelling-/-sector/-type-/-niveau, zelfde gremium et cetera) zijn te intensiveren en/of in een andere context zijn toe te passen. Deels gaat het om geheel nieuwe oplossing(srichting)en.
15
Bestaande c.q. reeds in gang gezette oplossing(srichting)en voor kwantitatieve discrepanties Werving van stageplaatsen en leerbanen Planmatige en vraaggerichte aanpak uitgaande van de concrete behoeften van de onderwijsinstellingen en met gebruikmaking van reeds bestaande kanalen Intensieve en persoonlijke benadering van bedrijven/instellingen. Werkgevers aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, het macro-economisch belang én hun eigen belang Strategische aanpak. Voor langere periode binden van (grote) bedrijven en instellingen door middel van convenanten. ‘Quotering’ ‘Contract compliance’. Opnemen van voorwaarden over het beschikbaar stellen van stages in gemeentelijke contracten Als gemeente zelf een bepaalde hoeveelheid stageplaatsen aanbieden. ‘Kunstmatig’ vergroten van aanbod van stageplaatsen en leerbanen Opzetten van leerafdelingen binnen bestaande instellingen en bedrijven c.q. starten van erkende leerbedrijven met als expliciet doel het creëren van stageplaatsen en/of leerbanen Binnenschoolse beroepspraktijkvorming en beroepspraktijkvorming door het verrichten van buitenschoolse opdrachten Arbeidstrainingscentra voor AKA-leerlingen (beschermde omgeving waar ze basale zaken kunnen leren zoals op tijd komen, opdoen van arbeidsritme, omgaan met arbeidsverhoudingen et cetera). Organisatie van stages (kwantitatieve aspecten) Door onderwijsinstellingen waarborgen van de continuïteit van het aantal leerlingen dat men jaarlijks aan een werkgever kan leveren (planmatige aanpak). Nieuwe oplossing(srichting)en voor kwantitatieve discrepanties ‘Quotering’ Bij wet of sectoraal in Cao’s werkgevers verplichten een deel van de arbeidstijd te besteden aan het opleiden van jongeren (al dan niet in vorm van stages/leerbanen) Bij wet of sectoraal in Cao’s minimum aantal stageplaatsen vaststellen dat een bedrijf of instelling beschikbaar zou moeten stellen (x stageplaatsen per y medewerkers). ‘Kunstmatig’ vergroten van aanbod van stageplaatsen en leerbanen Door brancheorganisaties gezamenlijk bieden van aanvullende mogelijkheden/faciliteiten voor de praktijkopleiding van vmbo-leerlingen (bijvoorbeeld in de vorm van een gezamenlijke werkplaats). Organisatie van stages (kwantitatieve aspecten) Meer stagedagen per week en/of langere stages. Werkgevers zijn daardoor eerder geneigd stageplaatsen beschikbaar te stellen Flexibeler omgaan met stageperiode. Stagecapaciteit beter benutten door bol-leerlingen ook in de weekends en de vakanties stage te laten lopen. Door werkgevers voor langere periode bieden van zekerheid over het aantal te plaatsen leerlingen. Mogelijkheden voor kleinere bedrijven: gezamenlijke stagepool en/of stagecoördinator. Bestaande c.q. reeds in gang gezette oplossing(srichting)en voor kwalitatieve discrepanties Leggen van goede basis bij leerlingen Vergroten van betrokkenheid van ouders bij studiekeuze/opleiding/stages Verbeteren van de kwaliteit van het beroepsonderwijs: Meer aandacht schenken aan zaken zoals normen en waarden, houding en motivatie, sociale vaardigheden en taalvaardigheden van leerlingen Betere aansluiting van het onderwijs op de praktijk (beter afstemmen van theorie op de praktijk, meer praktijklessen, betere [modernere] apparatuur op school et cetera).
16
Voorbereiding van leerlingen op stages/leerbanen Goede voorlichting/informatie vooraf Aanbieden van trainingen presentatie/sociale vaardigheden en sollicitatietrainingen Inzetten van ouderejaars mbo respectievelijk hbo voor de voorbereiding van vmbo- en mbo-leerlingen op stages (liefst in een wat minder formele vorm, bijvoorbeeld een ‘matchcafé’). Inrichting van werkzaamheden stages/leerbanen Aanbieden van voor de leerling aantrekkelijke werkzaamheden (niveau, breedte, verantwoordelijkheid et cetera) Samenstellen van vast pakket van standaardwerkzaamheden dat werkgevers structureel voor stages kunnen gebruiken. Begeleiding van leerlingen Voldoende (capaciteit/tijd) voor begeleiding vanuit school: Voldoende stagebegeleiders (‘behapbare’ caseload per stagebegeleider) Per stagebegeleider voldoende tijd beschikbaar voor begeleiding Actieve houding van stagebegeleiders richting bedrijven en leerlingen (en hun ouders/verzorgers!) Ondersteunen en motiveren van stagebegeleiders door hun superieuren. Voldoende (capaciteit/tijd voor) interne begeleiding door bedrijf/instelling: Praktijkbegeleiders (deels) vrijstellen voor begeleiding Praktijkbegeleiders voldoende toerusten voor hun taak (scholing, training en begeleiding van de praktijkbegeleiders) Actieve houding praktijkbegeleiders (ondersteuning van leerlingen op de werkplek, goed toezicht op de leerlingen houden en op een adequate wijze communiceren richting school) Nieuwe oplossing(srichting)en voor kwalitatieve discrepanties Leggen van goede basis bij leerlingen Verbeteren van de kwaliteit van het beroepsonderwijs: Strengere selectie van leerlingen aan de poort, vooral bij bovenmatig populaire opleidingen. Organisatie van stages (kwalitatieve aspecten) Meerjarig stagecontract, waarbij een leerling in de verschillende schooljaren bij dezelfde werkgever stage loopt. Voordeel hiervan is dat de werkgever in de loop der jaren de leerling leert kennen en er een vertrouwensband is op te bouwen. Dat leidt tot kwalitatief betere stages. Begeleiding van leerlingen Bedrijven en instellingen financieel faciliteren (geoormerkte subsidies voor begeleiding). Bestaande c.q. reeds in gang gezette oplossing(srichting)en voor ondoorzichtigheid Loopbaanoriëntatie Goede beroepenvoorlichting in het vmbo aan decanen, leerlingen en hun ouders/verzorgers: Voorlichtingsbijeenkomsten van kbb’s voor decanen van vmbo-scholen Degelijke beroepsoriëntatie in het vmbo in de vorm van gastlessen, bedrijfsbezoeken, snuffel- en praktijkstages, projecten, vmbo-caroussel en dergelijke. Matching van vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt Goede inventarisatie door het onderwijsveld van de behoeften van bedrijven en instellingen. Hieraan dragen bij ‘meeloopochtenden’, bedrijfsstages en gastdocentschappen Gerichte voorlichting en informatie aan leerlingen over (de mogelijkheden voor) stages en leerbanen. Middelen hiertoe zijn onder meer: 1) bedrijfsbezoeken; 2) presentaties van werkgevers tijdens open dagen en dergelijke; 3) gastlessen; 4) stagemarkten/-beurzen; 5) stagenieuwsbrieven; 6) online ‘stagemarktplaatsen’ (zoals www.stagemarkt.nl, www.robopstage.nl en www.techniekgilde.nl) Gecoördineerde aanpak van matching op regionaal niveau (voorbeeld: bpv-bureau voor de zorgsector).
17
Communicatie/afstemming: sectoraal niveau Formele sectorale overlegorganen van onderwijsveld en bedrijfsleven (zoals Commissie Zorg en Welzijn, Techniek Gilde, brancheadviescommissies handel, beroepsveldcommissies, resonancegroepen en dergelijke). Bij formele sectorale overlegorganen verdient tripartiete aanpak (vmbo, mbo en bedrijfsleven/kbb’s) voorkeur Participeren van ROC’s en vmbo-scholen in kleinschaliger, minder formele netwerken met het bedrijfsleven. Communicatie/afstemming: individueel niveau (de ‘driehoek’ school-leerling-bedrijf) Intensiveren van communicatie/afstemming over (het verloop van) individuele stages/leerbanen tussen alle drie partijen Vooraf duidelijke afspraken maken wat er van elkaar wordt verwacht, continuïteit in de afspraken Verbetering bereikbaarheid ROC’s voor bedrijven en instellingen. Werving van leerlingen voor opleidingsrichtingen met overschotten aan stageplaatsen en leerbanen Landelijke en/of regionale imagocampagnes kunnen een zekere bijdrage leveren aan toename van instroom in de technische opleidingen. Nieuwe oplossing(srichting)en voor ondoorzichtigheid Loopbaanoriëntatie In mbo snuffelstages voorafgaand aan feitelijke beroepspraktijkvorming. Matching van vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt Uitbouw van het gezamenlijke regionale bpv-bureau voor de zorgsector tot een algeheel regionaal bpvbureau. Invoeren van soort proeftijd voor stages (‘elkaars nieren proeven’). Communicatie/afstemming: gemeentelijk/regionaal niveau Tot stand brengen van een alles overkoepelend structureel gemeentelijk/regionaal stageoverleg. Gemeente kan belangrijke ondersteunende rol vervullen als ‘neutrale’ gespreksleider Afspraken tussen betrokken partijen maken op strategisch niveau en deze vastleggen in een convenant (commitment).
Voor de regio Amersfoort zijn alle bovenstaande oplossing(srichting)en in meer of mindere mate relevant. In de huidige - in kwantitatief opzicht verhoudingsgewijs evenwichtige - situatie op de regionale stage- en leerbanenmarkt dient het accent ons inziens vooral te liggen op de oplossing(srichting)en voor de kwalitatieve discrepanties. Probleemeigenaren Werkgevers zien het onderwijsveld als primaire probleemeigenaar. Kbb’s, ROC’s en vmboscholen spreken van een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijs en bedrijfsleven (met instandhouding van ieders eigen verantwoordelijkheid). Kbb’s hebben daarbij een ondersteunende en faciliterende rol en zijn ook van belang voor het waarborgen van de continuïteit van de contacten tussen onderwijs en bedrijfsleven. De positie en rol van de gemeente Voor gemeenten is een stage- en leerbanenmarkt waar voor iedere jongere op het gewenste moment een kwalitatief goede stageplaats of leerbaan beschikbaar is van belang vanuit een economisch (‘human capital’) en een sociaal-integratief perspectief. Gemeenten hebben belang bij een bedrijfsleven en aan instellingen die goed aan personeel kunnen komen. Ook heeft de gemeente er belang bij dat jongeren een opleiding krijgen in richtingen en kwalificatieniveaus met een voldoende arbeidsmarktperspectief. Dat kan betekenen dat de ge-
18
meente wil stimuleren dat in de ene opleidingsrichting voldoende stageplaatsen beschikbaar komen terwijl ze dat voor andere richtingen minder relevant vindt. Ook heeft de gemeente een zeker belang bij stages en leerbanen van een zekere kwaliteit; dit om de doorstroom naar de arbeidsmarkt van leerlingen te verzekeren. Aansluitend op aanbevelingen van Nicis Institute in een recent rapport over de rol van gemeenten in relatie tot stages zou dit voor de rol van de gemeente Amersfoort het volgende kunnen betekenen: De gemeente zet in het halfjaarlijkse overleg met de ROC’s en het voortgezet onderwijs ook de beschikbaarheid van stageplaatsen op de agenda. Vooralsnog dient dat om vast te stellen of in voor de gemeente cruciale segmenten (zorg, techniek, lagere kwalificatieniveaus) problemen met stages optreden. Bij dit overleg zouden ook de regiocoördinatoren van Colo en/of de grotere kbb’s kunnen aanschuiven. De gemeente inventariseert of de arbeidsmarktkennis van CWI en de kbb’s lokaal en regionaal voldoende aanknopingspunten biedt voor ROC’s en vmbo-scholen om daar het opleidings- en stagebeleid op af te stemmen. De gemeenten stimuleert zo nodig (ook financieel) innovatieve projecten op het gebied van stagebeleid in voor de gemeente relevante sectoren en voor voor de gemeente relevante doelgroepen waar geen andere partijen (financieel) verantwoordelijk voor zijn. De gemeente gaat door met het zelf creëren van stageplaatsen binnen de eigen organisatie of bij opdrachtnemers, in het bijzonder voor het vmbo en de lagere kwalificatieniveaus van het mbo.
19
20
1
Achtergrond en opzet van het onderzoek
1.1
Achtergrond
Het begrip stage De combinatie van leren en werken door middel van een stage is voor jongeren bij uitstek de manier om de juiste aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt te bewerkstelligen. De op school geleerde vaardigheden zijn in de praktijk te toetsen en aan de hand daarvan aan te scherpen. Daarnaast geeft het de jongeren zicht op welk soort werk ze leuk vinden en/of goed in zijn. Voor werkgevers betekenen stages niet alleen een aanvulling op de reguliere personeelsbezetting, maar bieden deze ook mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel. In een aantal gevallen treden de jongeren na afronding van hun opleiding in dienst van het bedrijf waar zij stage hebben gelopen. 1 In het algemeen wordt het begrip stage ruim opgevat. Het is een containerbegrip voor alles wat met leren in de beroepspraktijk te maken heeft. Officieel staat het begrip stage echter voor dat deel van leren in de beroepspraktijk dat wettelijk deel uitmaakt van de opleiding in het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs ([v]mbo) en dus een verplicht karakter draagt: De enige stage die wettelijk deel uitmaakt van de opleiding in het vmbo is het leerwerktraject, een variant van de basisberoepsgerichte leerweg. Daarbij werken de leerlingen een tot vier dagen bij een geaccrediteerd leerbedrijf en gaan de overige dagen naar school. Zij zijn bij het betreffende bedrijf in loondienst. De overige vmbo-stages (zoals praktijkstages, snuffelstages, projecten et cetera) zijn niet wettelijk vastgelegd; leerlingen in de gemengde, kaderberoepsgerichte en basisberoepsgerichte leerweg kunnen dergelijke stages volgen in het kader van de buitenschoolse beroepsoriëntatie die het vmbo moet bieden. Vmbo-scholen zijn vrij in hoe zij deze beroepsoriëntatie inrichten. In het mbo maakt de beroepspraktijkvorming (bpv) wettelijk deel uit van de opleiding. Zo goed als alle stages in het mbo zijn bpv-plaatsen. Een leerling in de beroepsopleidende leerweg (bol) moet tussen de 20 en 60 procent van de opleidingsduur in de praktijk doorbrengen, een leerling in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) minimaal 60 procent. In de bol spreekt men van stageplaatsen, de deelnemer heeft tijdens de stage de status van leerling. In de bbl gaat het om leerbanen (ook wel leerwerkplekken of leerplaatsen genoemd), de deelnemer heeft in het bedrijf de status van werknemer. Alle bedrijven mogen stageplaatsen aanbieden. Voor leerbanen dienen ze geaccrediteerd te zijn als leerbedrijven.
1
Overigens bestaat in tijden van hoogconjunctuur ook het gevaar van ‘groenpluk’ door werkgevers. Dit is het verschijnsel dat werkgevers doelbewust jongeren werven die nog op school zitten. Door toenemende tekorten aan personeel bieden sommige werkgevers stagiair(e)s een baan aan, terwijl zij hun school nog moeten afmaken. Deze jonge werknemers zonder diploma worden in economisch mindere tijden vaak ook weer als eersten ontslagen. In een begin 2007 verschenen advies van de Sociaaleconomische Raad (SER) waarschuwen de jongerenorganisaties van de sociale partners voor dit verschijnsel. Zie: SER (2007). Niet de afkomst maar de toekomst. Naar een verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone jongeren.
21
De stageproblematiek in Amersfoort Gemeenten hebben – anders dan eventueel in hun functie als leerbedrijf – op de stage- en leerbanenmarkt formeel geen rol. Alleen de rollen van bedrijven, deelnemers, scholen en kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) zijn wettelijk vastgelegd.1 Gemeenten kunnen op de stage- en leerbanenmarkt wel ondersteunend/faciliterend optreden en de ‘zachte’ regievoering op zich nemen. Met de regierol wordt bedoeld: de makelende, schakelende, plannende en/of uitvoerende rol die de gemeenten bij de ontwikkelingen op de stage- en leerbanenmarkt willen en kunnen spelen. Het gaat daarbij om het stimuleren en zo nodig reguleren van de inzet van alle bij het vinden van goede stageplaatsen/leerbanen betrokken partijen. Voor gemeenten is een stage- en leerbanenmarkt waar voor iedere jongere op het gewenste moment een kwalitatief goede stageplaats of leerbaan beschikbaar is van belang vanuit een economisch (‘human capital’) en een sociaal-integratief perspectief. Gemeenten hebben belang bij een bedrijfsleven en aan instellingen die goed aan personeel kunnen komen. Ook dreigt voor schooluitvallers een verder afglijden in een positie van sociale uitsluiting en/of criminaliteit. In werkelijkheid is echter sprake van een - op onderdelen minder optimaal - functionerende stage- en leerbanenmarkt. Deze problemen doen zich verhoudingsgewijs meer voor in grotere gemeenten dan in kleinere.2 Ook in de gemeente Amersfoort leeft de vraag of er op dit moment (en in de nabije toekomst) voldoende stageplaatsen en leerbanen3 zijn voor leerlingen in het (v)mbo en of deze inhoudelijk wel aansluiten bij de behoeften van jongeren. Om de bestaande onduidelijkheid over de kwantiteit en kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen weg te nemen, is in het kader van “Operatie Amersfoort Jong” in het programma “Jeugd aan het werk” de volgende ‘blikvanger’ geformuleerd: Stageplekken en leerwerkplekken: toegankelijk, breed en genoeg In 2007 wordt nagegaan of het aanbod van stageplekken en leerwerkplekken aan de vraag tegemoet komt (aantal, toegankelijkheid voor iedereen, spreiding naar sectoren en functies) In 2010 is er geen gebrek aan passende stageplekken.
Met het oog hierop heeft de Sector Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs (WSO) van de gemeente Amersfoort Research voor Beleid gevraagd een onderzoek uit te voeren naar (knelpunten op) de stage- en leerbanenmarkt in Amersfoort. Voorliggend rapport doet verslag van de resultaten van dit onderzoek.
1
2 3
In de bol ondertekenen de drie eerstgenoemde partijen een praktijkovereenkomst. In de bbl ondertekent ook het voor de sector verantwoordelijke kbb de overeenkomst. Met deze ondertekening bevestigt het kbb dat de opleiding plaatsvindt in een door het kbb erkend leerbedrijf. Nicis Institute (2007). Stad en stages. Kortheidshalve duiden we de leerwerktrajecten in het vmbo in dit rapport verder ook aan met leerbanen.
22
1.2
Doel- en vraagstelling
Doelstelling Het doel van het onderzoek is het verschaffen van nader inzicht in de (knelpunten op) de stage- en leerbanenmarkt in de regio Amersfoort. Het onderzoek legt de focus op de wettelijk verplichte vormen van stages in het vmbo (de leerwerktrajecten, als variant van de basisberoepsgerichte leerweg) en het mbo (de bpv-plaatsen: stageplaatsen in de bol en leerbanen in de bbl), maar besteedt ook aandacht aan de niet-verplichte stagevormen in het vmbo. De centrale probleemstelling van het onderzoek is als volgt te formuleren: In hoeverre is op de stage- en leerbanenmarkt in de regio Amersfoort – in kwantitatieve en kwalitatieve zin – sprake van evenwicht tussen vraag (van [v]mboinstellingen en -leerlingen) en aanbod (van werkgevers)? Is voor elke (v)mboleerling een passende stage of leerbaan beschikbaar? De regio Amersfoort is in het onderzoek gedefinieerd als de gemeente Amersfoort en de direct daaraan grenzende gemeenten Baarn, Bunschoten, Leusden, Nijkerk, Soest en Woudenberg (zie onderstaande figuur). 1 Figuur 1.1
De regio Amersfoort
Bron: Research voor Beleid
Peiljaar is het schooljaar 2006/2007.
1
Deze regio komt overeen met: 1) het werkgebied van RPA Eemland plus de gemeente Nijkerk; 2) Subregio Eem van RMC Regio 16 - Eem en Vallei.
23
Analysekader: ‘(mis)match-model’ In het onderzoek hanteren we het onderstaande ‘(mis)match-model’ van (mogelijke discrepanties op) de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mbo-leerlingen in de regio Amersfoort als analysekader. Figuur 1.2
Modelmatige weergave van (mogelijke discrepanties op) de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mbo-leerlingen in de regio Amersfoort
Bron: Research voor Beleid
Toelichting: De vraagzijde van de stage- en leerbanenmarkt bestaat uit de (v)mbo-instellingen in Amersfoort en hun leerlingen, de aanbodzijde uit de werkgevers in de regio Amersfoort. De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) hebben de wettelijke taak te zorgen voor voldoende geaccrediteerde leerbedrijven en deze bedrijven te begeleiden en te ondersteunen. Confrontatie van vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mboleerlingen in de regio Amersfoort kan discrepanties aan het licht brengen. De mogelijke mismatch tussen vraag en aanbod kan zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Bij kwantitatieve discrepanties gaat het om puur getalsmatige tekorten of overschotten aan stageplaatsen en/of leerbanen. Kwalitatieve discrepanties betreffen het onvoldoende aansluiten van de inhoud en kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen op de eisen van scholen/leerlingen c.q. van de kwaliteit van de scholen/leerlingen op de eisen van de werkgevers. Daarnaast kan ook sprake zijn van ondoorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt. Dan gaat het om het onvoldoende aansluiten van het zoekgedrag van scholen/leerlingen bij het wervingsgedrag van werkgevers en om imagoproblemen.
24
Mogelijke consequenties van de mismatch zijn onvoldoende passende stageplaatsen en leerbanen en - als gevolg daarvan - voortijdige schooluitval. Vraagstelling Op basis van het bovenstaande zijn de volgende concrete onderzoeksvragen geformuleerd (met als peiljaar het schooljaar 2006/2007): A Vraag naar stageplaatsen en leerbanen 1 Hoe groot is in de regio Amersfoort de jaarlijkse vraag naar stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen? B Aanbod van stageplaatsen en leerbanen 2 Hoe groot is in de regio Amersfoort het jaarlijkse aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen? C Vraag en aanbod vergeleken: mogelijke mismatch 3 In hoeverre is in de regio Amersfoort op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mboleerlingen sprake van kwantitatieve discrepanties (tekorten dan wel overschotten)? 4 In hoeverre is in de regio Amersfoort op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mboleerlingen sprake van kwalitatieve discrepanties? 5 In hoeverre is in de regio Amersfoort op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mboleerlingen sprake van ondoorzichtigheid? 6 Zijn er in de regio Amersfoort nog andere knelpunten op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mbo-leerlingen? D Consequenties van mismatch tussen vraag en aanbod 7 Hoeveel (v)mbo-leerlingen in de regio Amersfoort worden jaarlijks niet geplaatst op een stageplaats of in een leerbaan, terwijl dat wel de bedoeling was? 8 Welk deel van de voortijdige schooluitval in het (v)mbo is (direct of indirect) toe te schrijven aan het niet geplaatst (kunnen) worden op een stageplaats of in een leerbaan? 9 Zijn er nog andere consequenties van de mismatch tussen vraag en aanbod? E Beleidsimplicaties 10 Wat zijn kansrijke oplossingsrichtingen voor de aanpak van de mismatch tussen vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt voor (v)mbo-leerlingen in de regio Amersfoort? 11 Welke partijen zijn de belangrijkste probleemeigenaren?
1.3
Opzet van het onderzoek
Ter beantwoording van bovenstaande onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden van dataverzameling (en –analyse): Inventarisatie van behoefte aan stageplaatsen en leerbanen bij (v)mbo-instellingen in Amersfoort Enquête onder werkgevers in de regio Amersfoort Interviews met vertegenwoordigers van (v)mbo-instellingen in Amersfoort, kbb’s en gemeente Amersfoort.
25
Schema 1.1 Relatie tussen (methoden van) dataverzameling en onderzoeksvragen (V)mbo-instellingen
Werkgevers
Kbb’s en gemeente Kwalitatieve informatie
Soort gegevens
Kwantitatieve data
Kwalitatieve informatie
Kwantitatieve data
Kwalitatieve informatie
Methode
(inventarisatie vraag van [v]mbo)
(interviews)
(enquête aanbod voor [v]mbo)
(enquête aanbod voor [v]mbo)
XX
X XX
X
X
X
X
X
X
X
X
(interviews)
Onderzoeksvragen A. Vraag B. Aanbod C. Discrepanties D. Consequenties
X
E. Beleid
X
X
Bij mbo-instellingen in Amersfoort heeft - aan de hand van een sjabloon - een inventarisatie plaatsgevonden van de behoefte aan bpv-plaatsen voor het schooljaar 2006/2007, uitgesplitst naar leerweg (bol en bbl), onderwijsniveau (1 tot en met 4) en onderwijssector (economie en dienstverlening, techniek en zorg en welzijn). Een vergelijkbare exercitie is uitgevoerd voor leerwerktrajecten in het vmbo. Het aanbod van stageplaatsen en leerbanen is in kaart gebracht door een telefonische enquête onder werkgevers in de regio Amersfoort. Deze enquête beperkte zich niet tot (geaccrediteerde) bedrijven en instellingen met stageplaatsen en/of leerbanen. Ook gegevens over werkgevers die momenteel geen stageplaatsen en/of leerbanen (meer) beschikbaar hebben, zijn zinvol. Dergelijke gegevens bieden inzicht in het potentiële aanbod van stageplaatsen en leerbanen, de belemmeringen die het aanbieden van stageplaatsen en leerbanen in de weg staan en de voorwaarden waaronder werkgevers wel (weer) bereid zijn stageplaatsen en leerbanen aan te bieden. Voor een methodologische verantwoording van de enquête zij verwezen naar bijlage 1. Meer kwalitatief getinte informatie (over discrepanties, consequenties en beleid) is verkregen door diepte-interviews met vertegenwoordigers van kbb’s, de ROC’s, vmbo-scholen en de gemeente Amersfoort. Zie voor een overzicht van de geïnterviewde organisaties bijlage 2.
1.4
Leeswijzer
Nadat in dit hoofdstuk de achtergrond en opzet van het onderzoek is beschreven, gaat hoofdstuk 2 kort in op de leerlingenpopulatie in het (v)mbo in de regio. Vervolgens behandelen hoofdstuk 3 en 4 respectievelijk de vraag naar en het aanbod van stageplaatsen en leerbanen in de regio. Onderwerp van hoofdstuk 5 is de confrontatie van vraag en aanbod: de (mis)match tussen vraag en aanbod en de consequenties daarvan. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 6 de beleidsimplicaties (kansrijke oplossingsrichtingen voor de geconstateerde discrepanties en probleemeigenaren). Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een uiteenzetting over de gemeentelijke (regie)rol op de stage- en leerbanenmarkt. Voor in het rapport zijn een samenvatting en de conclusies opgenomen. De bijlagen achter in het rapport bevatten een methodologische verantwoording van de enquête, een lijst met geïnterviewde organisaties, een lijst met gebruikte afkortingen en een tabellenbijlage.
26
2
Vmbo- en mbo-leerlingen
Dit hoofdstuk gaat kort in op de leerlingenaantallen in het vmbo en het mbo in (de regio) Amersfoort (paragraaf 2.1 respectievelijk 2.2). Verder besteedt het aandacht aan voortijdige schoolverlaters (paragraaf 2.3).
2.1
Leerlingenaantallen vmbo
Het vmbo maakt deel uit van het voortgezet onderwijs (vo). CBS telde in de gemeente Amersfoort in het schooljaar 2005/2006 16.410 leerlingen in het vo. In de hele regio Amersfoort ging het om 20.440 leerlingen.1 CBS splitst deze leerlingaantallen niet verder uit naar onderwijssoort. Volgens de Onderwijs- en Jeugdwelzijnsmonitor schooljaar 2004-2005 van de gemeente Amersfoort (juli 2007) bedroeg het aandeel vmbo-leerlingen (exclusief mavo, lwoo en onderbouw vmbo-t) in het totaal aantal vo-leerlingen in de gemeente in betreffend schooljaar zo’n 15 procent. Ervan uitgaande dat dit percentage niet substantieel is gewijzigd, zou het aantal vmbo-leerlingen (exclusief mavo, lwoo en onderbouw vmbo-t) in het schooljaar 2005/2006 in de gemeente Amersfoort een kleine 2.500 hebben bedragen en in de hele regio Amersfoort ruim 3.000. Landelijk gezien nam in het schooljaar 2005/2006 ruim een derde van de leerlingen in de leerjaren 3 en 4 van het vmbo (inclusief lwoo) deel aan de theoretische leerweg. Bijna 30 procent volgde de basisberoepsgerichte leerweg en ruim een kwart de kaderberoepsgerichte leerweg. De resterende 10 procent volgde de gemengde leerweg.2 Er zijn geen redenen aan te nemen dat de verdeling van vmbo-leerlingen naar leerweg in Amersfoort substantieel anders is.
2.2
Leerlingenaantallen mbo
Inzicht in de omvang en samenstelling van de mbo-leerlingenpopulatie in (de regio) Amersfoort) is te ontlenen aan gegevens van Colo. Onderstaande tabel geeft het totaal aantal mbo-leerlingen weer uitgesplitst naar kbb. Het gaat hierbij om leerlingen woonachtig in (de regio) Amersfoort, ongeacht de plaats waar zij hun opleiding volgen. Gezien de doorgaans beperkte ‘actieradius’ van mbo-leerlingen zal het leeuwendeel van hen dat echter bij een van de mbo-instellingen in (de regio) Amersfoort doen.
1
2
Bron: statline.nl (CBS Onderwijsstatistieken). Teldatum is 1 oktober 2005. Het aantal leerlingen is hier geteld naar hoofdvestiging. Dit houdt in dat de leerlingen, die op de dependances zitten, worden geteld bij de gemeenten waar de hoofdvestiging staat. CBS (2007). Jaarboek Onderwijs 2007.
27
Tabel 2.1
Mbo-leerlingen in (de regio) Amersfoort per kenniscentrum, schooljaar 20062007
Kbb
Gemeente
Overige
Totaal regio
Totaal regio
Amersfoort
6 regio-
Amersfoort
Amersfoort
360
4,1%
gemeenten Aequor (voedsel en leefomgeving)
92
268
in %
Combinatie kbb*
130
131
261
3,0%
ECABO (economisch-administratieve, ICT- en veiligheidsberoepen)
847
725
1572
18,1%
Fundeon, voorheen Bouwradius en SBW (bouw en infra)
121
224
345
4,0%
80
83
163
1,9%
Innovam (mobiliteitsbranche)
132
159
291
3,3%
KCHandel (handel)
283
354
637
7,3%
Kenteq (technisch vakmanschap)
331
509
840
9,7%
Kenwerk, voorheen HTV (horeca, bakkerij, reizen, recreatie en
324
410
734
8,4%
119
172
291
3,3%
26
28
54
0,6%
1.103
1.382
2.485
28,6%
75
86
161
1,9%
Savantis (afbouw en onderhoud, presentatie en communicatie)
77
104
181
2,1%
SH&M (hout en meubel)
32
41
73
0,8%
SVGB (uniek vakmanschap)
31
22
53
0,6% 0,3%
GOC (grafimediabranche)
facilitaire dienstverlening) KOC (uiterlijke verzorging) LiftGroup (textiel en confectie) OVDB (gezondheidszorg, welzijn, sport) PMLF, voorheen VAPRO-OVP (procestechniek, milieutechniek, laboratoriumtechniek en fotonica)
SVO (foodsector)
7
18
25
VOC, voorheen VOCAR (carrosseriebedrijf)
15
28
43
0,5%
VTL (transport en logistiek)
43
86
129
1,5%
3.868
4.830
8.698
100,0%
Totaal
* Deelnemers in een combinatie kbb volgen een opleiding op basis van kwalificatiedossiers waar meer dan een kenniscentrum aan heeft meegewerkt. Dat gebeurt bij de start van een opleiding. In de loop van de opleiding kiest een deelnemer voor één van de uitstromen. Een voorbeeld is de opleiding mediavormgever, ontwikkeld door zowel Savantis, GOC als PMLF (voorheen Vapro-OVP). Bron: Colo; Cfi telling 1-10-2006; bewerking Research voor Beleid. Zie voor meer informatie over de kbb’s: http://www.colo.nl/?188
In het schooljaar 2006/2007 waren in de gemeente Amersfoort een kleine 3.900 mboleerlingen woonachtig. De zes omringende gemeenten telden samen bijna 4.900 mboleerlingen. Sectoraal gezien vielen de meeste leerlingen in de regio Amersfoort onder de kbb’s OVDB (gezondheidszorg, welzijn, sport), Ecabo (economisch-administratieve, ICT- en veiligheidsberoepen), Kenteq (technisch vakmanschap), Kenwerk (horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening) en KCHandel (handel). Samen waren betreffende sectoren/branches goed voor bijna driekwart (72 procent) van alle mbo-leerlingen in de regio. Van de mbo-leerlingen woonachtig in het voormalige RPA Eemland (i.e. de regio Amersfoort minus de gemeente Nijkerk) volgde in het schooljaar 2006/2007 29 procent de bbl en 71 procent de bol.
28
2.3
Voortijdige schoolverlaters
Voortijdige schoolverlaters zijn jongeren tot 23 jaar die het (beroeps)onderwijs verlaten zonder een startkwalificatie (dat wil zeggen een diploma op minimaal havo/vwo of mbo-2 niveau). De regierol en eindverantwoordelijkheid voor de opvang en begeleiding van voortijdige schoolverlaters liggen sinds jaar en dag bij de gemeenten. Sinds 1 augustus 2001 is de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) van gemeenten wettelijk verankerd. Om meer grip te krijgen op het terugdringen en voorkomen van voortijdig schoolverlaten is Nederland verdeeld in 39 RMC regio's. De kerntaken van de RMC regio zijn: Een sluitende melding en registratie, doorverwijzing en herplaatsing van voortijdige schoolverlaters Het bevorderen van een goede samenwerking tussen alle partijen in de regio die te maken hebben met jongeren tot 23 jaar Het realiseren van een sluitende aanpak met een zo goed mogelijk traject-op-maat voor de jongere die extra zorg nodig heeft. Om deze kerntaken uit te voeren is per regio een contactgemeente aangewezen. Deze contactgemeente is de coördinator in een regionaal samenwerkingsverband van overheid, onderwijs, jeugdzorg, justitie en arbeid. 1 Amersfoort is contactgemeente voor RMC Regio 16 Eem en Vallei. Deze regio bestaat uit twee subregio’s te weten Subregio Eem (overeenkomend met de in dit onderzoek gehanteerde regio Amersfoort) en Subregio Vallei (bestaande uit de gemeenten Barneveld, Ede, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Veenendaal en Wageningen). Op basis van gegevens aangeleverd door RMC Regio 16 – Eem en Vallei is een beeld te schetsen van de omvang en samenstelling van de groep voortijdige schoolverlaters in de regio Amersfoort.2 Allereerst geeft tabel 2.2 voor de schooljaren 2004/2005 en 2005/2006 het totaal aantal (oude en nieuwe) schoolverlaters in de regio Amersfoort weer. Nieuwe schoolverlaters hebben hun opleiding beëindigd tijdens het schooljaar van de rapportage. Bij oude schoolverlaters gaat het om reeds bestaande schoolverlaters. Deze hebben hun opleiding in een van de voorgaande schooljaren beëindigd. Tabel 2.2
Totaal aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters (oud en nieuw) in de regio Amersfoort in schooljaar 2004/2005 en 2005/2006
Groep Oud
Schooljaar 2004/2005
Schooljaar 2005/2006
26
423
Nieuw
283
437
Totaal
309
860
Bron: RMC Regio 16 – Eem en Vallei; bewerking Research voor Beleid
Het totaal aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters in de regio Amersfoort steeg van 309 in 2004/2005 tot 860 in 2005/2006. De belangrijkste oorzaak van deze - forse toename is een verbeterde registratie door de gemeenten.
1 2
www.rmcnet.nl RMC Regio 16 - Eem en Vallei (2005). Effectrapportage schooljaar 2004/2005 subregio Eem; RMC Regio 16 Eem en Vallei (2006). Effectrapportage schooljaar 2005/2006 subregio Eem;
29
Vervolgens biedt onderstaande figuur voor het schooljaar 2005/2006 inzicht in de samenstelling van de totale groep (oude en nieuwe) voortijdige schoolverlaters in de regio Amersfoort. Figuur 2.1
Totaal aantal geregistreerde voortijdige schoolverlaters (oud en nieuw) in de regio Amersfoort in schooljaar 2005/2006 naar geslacht, leeftijd, etniciteit en laatste opleiding Geslacht
Leeftijd
22 jaar 2%
21 jaar 11%
< 16 jaar 20%
20 jaar 12%
vrouw 42%
man 58%
16 jaar 17%
19 jaar 11% 18 jaar 13%
17 jaar 14%
man
< 16 jaar 20 jaar
vrouw
16 jaar 21 jaar
17 jaar 22 jaar
Etniciteit
18 jaar
19 jaar
Laatste opleiding
8%
2%
12%
23%
39% 6%
18% 9%
75%
allochtoon
autochtoon
onbekend
onderbouw + vmbo bol/bbl 2 overig/onbekend
havo/vwo + overig vo bol/bbl 3
8%
bol/bbl 1 bol/bbl 4
Bron: RMC Regio 16 – Eem en Vallei; bewerking Research voor Beleid
Met betrekking tot de samenstelling van de groep voortijdige schoolverlaters in de regio Amersfoort is het volgende op te merken: Een groter deel dan de helft (58 procent) van de voortijdige schoolverlaters in de regio is man. Zo’n 20 procent is nog geen 16 jaar. De helft (51 procent) is 17 jaar of jonger. Van alle voortijdige schoolverlaters is bijna een kwart allochtoon. Dat is overigens ongeveer gelijk aan hun aandeel in het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs. De laatste opleiding van de voortijdige schoolverlaters is vaak onderbouw + vmbo of mbo. Het betreft 39 respectievelijk 45 procent van de voortijdige schoolverlaters. Binnen het mbo zijn met name op niveau 2 veel voortijdige schoolverlaters. Van voortijdige schoolverlaters in het mbo volgde 58 procent de bol en 42 procent de bbl. De effectrapportages bieden geen inzicht in de oorzaken van het voortijdige schoolverlaten.
30
Op 31 juli 2006 waren in de regio Amersfoort in totaal 109 voortijdige schoolverlaters in bemiddeling. In de verslagperiode werden in de regio in totaal 186 voortijdige schoolverlaters herplaatst. De bestemming van de herplaatste voortijdige schoolverlaters was in veruit de meeste gevallen (78 procent) het onderwijs. In 13 procent van de herplaatsingen ging het om een baan of het CWI en in de resterende 9 procent om een andere bestemming (opvangvoorziening, ziekte, vrijstelling et cetera).
31
32
3
Vraagzijde van de stage- en leerbanenmarkt
Om de vraag naar stageplaatsen en leerbanen in kaart te brengen zijn bij (v)mboinstellingen in Amersfoort cijfermatige gegevens opgevraagd. Deze inventarisatie beperkte zich tot de verplichte vormen van stages in het vmbo (de leerwerktrajecten als variant van de basisberoepsgerichte leerweg, zie paragraaf 3.11) en het mbo (de bpv-plaatsen: stageplaatsen in de [deeltijd-]bol en leerbanen in de bbl, zie paragraaf 3.22). De niet-verplichte vormen van stages in het vmbo zijn in deze inventarisatie buiten beschouwing gelaten.
3.1
Behoefte aan leerwerktrajecten in het vmbo
Sinds de invoering van de leerwegen in het vmbo in het schooljaar 2001/2002 kunnen leerlingen in de gemengde, kaderberoepsgerichte en basisberoepsgerichte leerweg in het derde en vierde leerjaar stage lopen in de beroepsgerichte vakken (buitenschoolse beroepsoriëntatie). In het derde leerjaar mag deze stage maximaal zestig lesuren duren. Voor vierdejaars vmbo-leerlingen geldt geen maximum aantal uren of dagen dat men stage mag lopen. Scholen zijn vrij in hoe zij de stages inrichten (snuffelstages, praktijkstages, projecten en dergelijke). Stages zijn niet verplicht. De beroepsoriëntatie kan bijvoorbeeld ook de vorm krijgen van klassikale bedrijfsbezoeken en/of gastlessen. Sinds het schooljaar 2001/2002 bestaat ook de mogelijkheid van leerwerktrajecten. Een leerwerktraject is een volwaardige variant van de basisberoepsgerichte leerweg, die met een diploma wordt afgesloten en uitzicht biedt op verwante doorstroom naar opleidingen op mbo-niveau 2. Bij leerwerktrajecten kunnen leerlingen een deel van het onderwijsprogramma van het derde en vierde leerjaar bij een bedrijf volgen, als stage of als werkplek ('de leerwerkplek'). De vmbo-school is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het leerwerktraject, zowel in als buiten de school. De school maakt afspraken met de bedrijven over de inhoud van het ‘buitenschoolse’ programma. De kbb’s beoordelen welke bedrijven geschikt zijn voor leerwerkplekken. In tegenstelling tot de in de vorige alinea genoemde stages hebben leerwerktrajecten wel een verplicht karakter. In het kader van het onderzoek is een vijftal vmbo-scholen in Amersfoort benaderd die de basisberoepsgerichte leerweg aanbieden. Het betreft De Boogschutter, Guido de Brès, Prisma College, Het Stromenland HW-LW en Wellantcollege Vmbo. Bij deze scholen is de behoefte aan leerwerktrajecten in het schooljaar 2006/2007 geïnventariseerd. De behoefte aan leerwerktrajecten van de vmbo-scholen blijkt (nog) zeer beperkt te zijn. Het gaat om incidentele gevallen (zie tabel 3.1).
1
2
De inventarisatie spitste zich toe op het ‘reguliere vmbo’. Het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en het praktijkonderwijs zijn buiten beschouwing gelaten. Het gaat hier om plaatsen in het reguliere bekostigde onderwijs in het mbo. Plaatsen voor niet reguliere onderwijstrajecten zijn buiten beschouwing gelaten.
33
Tabel 3.1
Aantal leerwerktrajecten bij vmbo-scholen in de gemeente Amersfoort die de basisberoepsgerichte leerweg aanbieden, schooljaar 2006/2007
Vmbo-school
Economie en
Techniek
dienstverlening
Zorg en
Landbouw
Totaal
0
welzijn
De Boogschutter
0
0
0
nvt
Guido de Brès
1
1
1
nvt
3
Prisma College*
0
0
0
nvt
0 5
Stromenland HW-LW Wellantcollege Vmbo** Totaal
3
2
0
nvt
nvt
nvt
nvt
0
0
4
3
1
0
8
* Prisma College had in vorige schooljaren wel enkele (2 of 3) leerlingen in een leerwerktraject. ** Wellantcollege Vmbo start in het schooljaar 2007/2008 met zo’n 14 tot 16 leerwerktrajecten in de sector landbouw.
3.2
Behoefte aan stageplaatsen en leerbanen in het mbo
Het mbo kent twee verschillende leerwegen: de bol en de bbl. In beide leerwegen is de beroepspraktijkvorming (bpv) een belangrijk onderdeel van de opleiding: In de bol maakt de beroepspraktijkvorming minimaal 20 en maximaal 60 procent deel uit van de opleiding. Deelnemers die de bol volgen, hebben tijdens hun opleiding één of meerdere stageperiodes. De bbl bestaat voor minimaal 60 procent uit beroepspraktijkvorming. Deelnemers die de bbl volgen, werken met een arbeidsovereenkomst in een leerbedrijf en gaan meestal één dag in de week naar school voor de theoretische onderbouwing. In de bbl spreekt men niet van stages maar van leerbanen (ook wel leerwerkplekken of leerplaatsen genoemd). De leerbedrijven dienen door de kbb’s geaccrediteerd te zijn. Betrokken in het onderzoek zijn drie ROC’s in de gemeente Amersfoort: ROC ASA, ROC Midden Nederland en ROC Hoornbeeck College. 1 Bij deze ROC’s is de behoefte aan bpvplaatsen in het schooljaar 2006/2007 geïnventariseerd.2 De cijfers hieronder betreffen totalen voor alle locaties van de genoemde ROC’s in Amersfoort. Tabel 3.2 en figuur 3.1 bieden een overzicht van de omvang en samenstelling van de behoefte aan bpv-plaatsen in het mbo in Amersfoort. Bij de cijfers dient te worden aangetekend dat ROC Midden Nederland in Amersfoort geen bbl aanbiedt. Binnen ROC Midden Nederland is de bbl geconcentreerd in Nieuwegein.
1
2
De vestiging van ROC Menso Alting College in Amersfoort (fysiek ondergebracht bij Guido de Brès) is buiten beschouwing gelaten. Het betreft hier slechts een beperkt aantal mbo-leerlingen in de sector zorg. Bovendien wordt deze vestiging per 1 augustus 2007 gesloten. De Amersfoortse vestiging van vakschool IMKO (uiterlijke verzorging) is evenmin in het onderzoek betrokken. IMKO zag geen mogelijkheden aan het onderzoek deel te nemen. Ook bij IMKO gaat het om een naar verhouding gering aantal leerlingen. De ROC’s is ook gevraagd de tekorten/overschotten aan bpv-plaatsen te kwantificeren. Dat bleek moeilijk (op een eenduidige wijze) te realiseren. In dit rapport wordt daarom volstaan met een meer kwalitatieve duiding van de tekorten/overschotten (zie paragraaf 5.2).
34
Tabel 3.2
Behoefte aan bpv-plaatsen in het mbo in Amersfoort, schooljaar 2006/2007, totaal en naar leerweg, onderwijsniveau en onderwijssector
Bol (inclusief deeltijd)
Niveau
Sector
1*
2
3
4
Subtotaal bol
Economie en dienstverlening
75
392
402
917
1.786
119
65
2
787
973
10
668
999
1.450
3.127
204
1.125
1.403
3.154
5.886
Techniek Zorg en Welzijn** Subtotaal bol Bbl Sector
1*
2
3
4
Subtotaal bbl
Economie en dienstverlening
12
146
103
43
304
Techniek
33
409
246
41
729
4
83
184
72
343
49
638
533
156
1.376
1*
2
3
4
Totaal
87
538
505
960
2.090
152
474
248
828
1.702
14
751
1.183
1.522
3.470
253
1.763
1.936
3.310
7.262
Zorg en Welzijn** Subtotaal bbl Totaal bol en bbl Sector Economie en dienstverlening Techniek Zorg en Welzijn** Totaal
* Inclusief AKA; ** Inclusief sport en beweging en uiterlijke verzorging. Bron: ROC ASA, ROC Midden Nederland, ROC Hoornbeeck College (2007); bewerking Research voor Beleid (2007)
Figuur 3.1
Behoefte aan bpv-plaatsen in het mbo in Amersfoort, schooljaar 2006/2007, naar ROC, leerweg, onderwijsniveau en onderwijssector
1.376; 19%
1.764; 24% 2.861; 40%
5.886; 81%
2.637; 36%
ROC ASA
ROC Midden Nederland
ROC Hoornbeeck
Bol
Bbl
253; 3% 2.090; 29%
1.763; 24% 3.310; 46%
3.470; 48%
1.936; 27%
Mbo-1*
Mbo-2
Mbo-3
Mbo-4
1.702; 23%
Economie
Techniek
Zorg en Welzijn**
* Inclusief AKA; ** Inclusief sport en uiterlijke verzorging. Bron: ROC ASA, ROC Midden Nederland, ROC Hoornbeeck College (2007); bewerking Research voor Beleid (2007)
35
Voor het mbo in Amersfoort als geheel zijn de volgende conclusie te trekken: De totale behoefte aan bpv-plaatsen in het mbo in Amersfoort bedraagt in het schooljaar 2006/2007 bijna 7.300. Daarvan nemen ROC ASA en ROC Midden Nederland elk een (kleine) 40 procent voor hun rekening en ROC Hoornbeeck College bijna een kwart. Voor vier vijfde gaat het bij de bpv-plaatsen in Amersfoort om stageplaatsen in de (deeltijd-)bol en voor een vijfde om leerbanen in de bbl. Het accent ligt duidelijk op de hogere onderwijsniveaus. De meeste behoefte is er aan bpv-plaatsen op niveau 4 (bijna de helft), gevolgd door niveau 3 (ruim een kwart). Niveau 2 scoort met bijna een kwart ook nog relatief hoog. De behoefte aan bpv-plaatsen op niveau 1 (inclusief AKA) is met 3 procent uiterst gering. De sector zorg en welzijn (inclusief sport en beweging en uiterlijke verzorging) is met bijna de helft van het aantal bpv-plaatsen de grootste ‘vrager’. Dan volgt de sector techniek met iets minder dan een derde van de totale behoefte aan bpv-plaatsen. De sector economie en dienstverlening is goed voor bijna een kwart van de vraag. De behoefte aan bpv-plaatsen (7.300) is lager dan het aantal in de regio Amersfoort woonachtige mbo-leerlingen (8.700, zie paragraaf 2.2). Verklaringen hiervoor zijn onder meer de volgende: Van de in de regio Amersfoort woonachtige mbo-leerlingen zal een deel zijn of haar opleiding volgen buiten de regio (en vice versa), zodat de vergelijking nooit helemaal klopt. Het onderzoek beperkte zich tot de drie - naar verhouding - grote mbo-instellingen in de gemeente Amersfoort. De Amersfoortse vestigingen van ROC Menso Alting College en vakschool IMKO (uiterlijke verzorging) zijn zoals vermeld buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor de vestiging van AOC Groenhorst College in de aangrenzende gemeente Nijkerk. De behoefte valt met name lager uit voor de bbl. Zoals hierboven reeds vermeld, biedt ROC Midden Nederland in Amersfoort geen bbl aan. Verder hebben bbl’ers vaak een leerbaan voor meer jaren. Dat zal men niet elk jaar als een behoefte zien. Figuur 3.2 zoomt vervolgens in op de stagebehoefte in de bol in Amersfoort. Figuur 3.2
Behoefte aan stageplaatsen in de bol in Amersfoort, schooljaar 2006/2007, naar onderwijsniveau en onderwijssector
204; 3% 1.125; 19%
3.154; 54%
1.786; 30%
3.127; 53% 1.403; 24%
973; 17%
Mbo- 1*
Mbo- 2
Mbo- 3
Mbo- 4
Economie
Techniek
Zorg en Welzijn**
* Inclusief AKA; ** Inclusief sport en uiterlijke verzorging. Bron: ROC ASA, ROC Midden Nederland, ROC Hoornbeeck College (2007); bewerking Research voor Beleid (2007)
36
Ten aanzien van de stagebehoefte in de bol in Amersfoort is het volgende op te merken: In het schooljaar 2006/2007 is in de (deeltijd-)bol in Amersfoort behoefte aan bijna 5.900 stageplaatsen. Vergeleken met het mbo als geheel is in de bol relatief veel vraag naar stageplaatsen op niveau 4. Verder is in de bol naar verhouding veel vraag naar stageplaatsen in de sector zorg en welzijn en weinig behoefte aan stageplaatsen in de sector techniek. Ten slotte werpt figuur 3.3 nader licht op de behoefte aan leerbanen in de bbl in Amersfoort. Figuur 3.3
Behoefte aan leerbanen in de bbl in Amersfoort, schooljaar 2006/2007, naar onderwijsniveau en onderwijssector
49; 4%
156; 11%
304; 22%
343; 25%
638; 46% 533; 39% 729; 53%
Mbo-1*
Mbo-2
Mbo-3
Mbo-4
Economie
Techniek
Zorg en Welzijn**
* Inclusief AKA; ** Inclusief sport en uiterlijke verzorging. Bron: ROC ASA, ROC Midden Nederland, ROC Hoornbeeck College (2007); bewerking Research voor Beleid (2007)
Het volgende is te concluderen: In het schooljaar 2006/2007 is er in de bbl in Amersfoort behoefte aan bijna 1.400 leerbanen. Vergeleken met het mbo als geheel is in de bol relatief veel vraag naar leerbanen op niveau 2 en 3. In de bol is verder naar verhouding veel vraag naar leerbanen in de sector techniek.
37
38
4
Aanbodzijde van stage- en leerbanenmarkt
Centraal in dit hoofdstuk staat het aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor leerlingen van (v)mbo-instellingen in Amersfoort. Dit aanbod is in kaart gebracht door middel van een enquête onder een representatieve steekproef van 405 vestigingen van bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen in de regio Amersfoort.1 Deze regio bestaat zoals vermeld - uit de gemeente Amersfoort plus de zes omringende gemeenten. Wat bedrijven en instellingen betreft, is in de analyses een onderscheid gemaakt tussen drie grootteklassen en drie clusters van sectoren. Grootteklassen
Clusters van sectoren
5 tot 10 werkzame personen (kleinbedrijf)
‘Harde sectoren’ (landbouw, industrie, bouw)
10 tot 100 werkzame personen (middenbedrijf)
(SBI A t/m F)
100 of meer werkzame personen (grootbedrijf)
Commerciële dienstverlening (SBI G t/m K) Niet commerciële dienstverlening (overheid, onderwijs, zorg en welzijn) (SBI L t/m O)
Daarnaast heeft bij een aantal variabelen uitsplitsing plaatsgevonden naar al dan niet erkend zijn als leerbedrijf en naar onderwijsniveau van de aangeboden stageplaatsen en leerbanen. Achtereenvolgens gaan we in dit hoofdstuk in op: Aantal erkende leerbedrijven (paragraaf 4.1) Huidige aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen (paragraaf 4.2 en 4.3) Potentieel aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen (paragraaf 4.4) Houding van werkgevers ten opzichte van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mboleerlingen (paragraaf 4.5) Kwaliteit van aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen (paragraaf 4.6) De door bedrijven en instellingen bij stageplaatsen en leerbanen ervaren knelpunten en mogelijke oplossingen daarvoor komen aan de orde in hoofdstuk 5. Een methodologische verantwoording is opgenomen in bijlage 1. Bijlage 4 bevat gedetailleerde tabellen.
1
De kleinste bedrijven en instellingen (met minder dan vijf werkzame personen) zijn in de enquête buiten beschouwing gelaten. Overwegingen hierbij waren: 1) de veronderstelling dat deze groep minder (mogelijkheden voor) stages en leerbanen heeft; 2) de ervaring dat deze groep in het algemeen moeilijk bereikbaar is en daardoor een lage respons genereert. Indien in het hiernavolgende gesproken wordt van bedrijven en instellingen hebben we het – indien niet anders vermeld – steeds over bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen.
39
4.1
Aantal erkende leerbedrijven
Alle bedrijven en instellingen mogen stageplaatsen aanbieden. Voor leerbanen dient men geaccrediteerd te zijn als leerbedrijf. Een leerbedrijf is officieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de beroepspraktijkvorming van een mbo-opleiding. Het leerbedrijf mag de beroepspraktijkvorming uitvoeren, als het voldoet aan bepaalde criteria. De kbb’s hebben afspraken gemaakt over het erkennen van leerbedrijven en hanteren een erkenningsregeling die is gebaseerd op een gezamenlijk modelreglement. Na een gunstige beoordeling, door het kbb, en vervolgens een (definitieve) erkenning wordt het leerbedrijf opgenomen in een door Colo beheerd openbaar register van leerbedrijven (zie: www.stagemarkt.nl). Landelijk is sprake van een groei van het aantal erkende leerbedrijven. Inmiddels zijn er in ons land ruim 185.000 bedrijven (inclusief bedrijven met minder dan vijf werkzame personen) die erkende stageplaatsen en leerbanen aanbieden aan zo’n 500.000 (v)mbo-leerlingen. De groei is over vrijwel alle branches merkbaar. De toename van het aantal leerbedrijven past in het plaatje van de groeiende werkgelegenheid en de dalende werkloosheid.1 De volgende tabel toont - op basis van gegevens aangeleverd door Colo – het aantal erkende leerbedrijven in de regio Amersfoort per kbb. Het gaat hier om alle bedrijven en instellingen, ook die met minder dan vijf werkzame personen. Tabel 4.1
Erkende leerbedrijven (inclusief bedrijven en instellingen met minder dan vijf werkzame personen) in de regio Amersfoort per kbb (stand per 22-6-2007)
Kbb
Gemeente Amersfoort
Overige 6 Totaal regio Totaal regio regio-
Amersfoort
gemeenten Aequor (voedsel en leefomgeving)
Amersfoort in %
57
251
308
7,9%
411
349
760
19,5%
Fundeon, voorheen Bouwradius en SBW (bouw en infra)
61
139
200
5,1%
GOC (grafimediabranche)
47
38
85
2,2%
ECABO (economisch-administratieve, ICT- en veiligheidsberoepen)
Innovam (mobiliteitsbranche) KCHandel (handel) Kenteq (technisch vakmanschap)
59
100
159
4,1%
262
324
586
15,0%
96
186
282
7,2%
105
108
213
5,5%
KOC (uiterlijke verzorging)
54
73
127
3,3%
LiftGroup (textiel en confectie)
39
31
70
1,8%
349
304
653
16,7%
57
86
143
3,7%
7
18
25
0,6%
37
27
64
1,6%
Kenwerk, voorheen HTV (horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening)
OVDB (gezondheidszorg, welzijn, sport) Savantis (afbouw en onderhoud, presentatie en communicatie) SH&M (hout en meubel) PMLF, voorheen VAPRO-OVP (procestechniek, milieutechniek, laboratoriumtechniek en fotonica) SVGB (uniek vakmanschap)
28
31
59
1,5%
SVO (foodsector)
18
32
50
1,3%
VOC, voorheen VOCAR (carrosseriebedrijf)
14
27
41
1,0%
VTL (transport en logistiek)
26
54
80
2,0%
1.727
2.178
3.905
100,0%
Totaal
Bron: www.stagemarkt.nl; bewerking Research voor Beleid. Zie voor meer informatie over de verschillende kbb’s: http://www.colo.nl/?188. 1
Colo (2007). Colo-barometer van de stageplaatsen- en leerbanenmarkt. Peiling mei 2007.
40
Volgens de gegevens van Colo zijn er in de regio Amersfoort in totaal zo’n 3.900 erkende leerbedrijven. Ruim de helft hiervan (51,2 procent) valt onder een van de drie – in termen van aantallen leerbedrijven - grootste kbb’s: ECABO (economisch-administratieve, ICT- en veiligheidsberoepen), OVDB (sectoren gezondheidszorg, welzijn, sport) en KCHandel (sector handel). Uit de enquête onder bedrijven en instellingen (met uiteraard vijf of meer werknemers) komt het volgende beeld naar voren: Van de bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort zegt ruim de helft (52 procent) geaccrediteerd te zijn als erkend leerbedrijf, 42 procent geeft aan dat niet te zijn en de resterende 6 procent weet het niet. Onder laatstgenoemde bedrijven en instellingen zullen zich ook erkende leerbedrijven bevinden. Het daadwerkelijk percentage erkende bedrijven en instellingen zal dus wat hoger zijn dan 52 procent. In de ‘harde sectoren’ zijn naar verhouding veel en in de publieke sector weinig erkende leerbedrijven (respectievelijk 55 procent en 47 procent). Met name het grootbedrijf kent relatief veel erkende leerbedrijven (73 procent).
4.2
Huidig aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor vmboleerlingen
Leerwerktrajecten voor vmbo-leerlingen De enige stagevorm in het vmbo met een verplicht karakter is het leerwerktraject, een variant van de basisberoepsgerichte leerweg. Een minderheid (15 procent) van de bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort zegt leerwerktrajecten voor vmbo-leerlingen beschikbaar te hebben. Bedrijven in de ‘harde sectoren’ zeggen verhoudingsgewijs vaak leerwerktrajecten voor vmbo-leerlingen beschikbaar te hebben (26 procent). Naar grootteklasse zijn de verschillen gering. Onderstaand figuur biedt inzicht in de verdeling van het aantal beschikbare, gevulde en ongevulde leerwerktrajecten naar sector en bedrijfsgrootte. Figuur 4.1
Aantal beschikbare, gevulde en ongevulde leerwerktrajecten voor vmbo-ers bij bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort, naar sectorale cluster en bedrijfsgrootte Sectorale clusters
To taal
Bedrijfsgrootte
480
Niet-commerciële dienstverlening
67
Commerciële dienstverlening
100
480
100 wp o f meer
141
188
0
Totaal
49
225
"Harde" secto ren
365
300
34
10 to t 100 wp
175
200
86
296
5 to t 10 wp
400
500
Gevuld
Ongevuld
600
700
800
900
365
98
0
211
120
100
200
300
400
500
Gevuld
Ongevuld
600
700
41
800
900
In totaal gaat het naar schatting om 845 leerwerktrajecten.1 Hierbij zijn de leerwerktrajecten bij bedrijven en instellingen met minder dan vijf werkzame personen nog buiten beschouwing gelaten. Naar schatting bedraagt het totaal aantal bpv-plaatsen bij alle bedrijven en instellingen in de regio 980. 2 In het hiernavolgende beperken we ons verder tot de bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen. Leerwerktrajecten zijn vooral te vinden in de ‘harde sectoren’ en de commerciële dienstverlening. Beiden zijn elk goed voor 43 procent van het totaal aantal leerwerktrajecten. De niet-commerciële dienstverlening scoort met 14 procent van het aantal leerwerktrajecten beduidend lager. Ten tijde van het onderzoek was van het totaal aantal leerwerktrajecten 43 procent niet gevuld. Naar verhouding veel ongevulde leerwerktrajecten zijn te vinden in de ‘harde sectoren’ en in het kleinbedrijf. Andere stagevormen voor vmbo-leerlingen Bijna een kwart (23 procent) van alle bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort heeft (incidenteel dan wel regelmatig) (ook) andersoortige stageplaatsen voor vmbo-leerlingen beschikbaar. Het gaat hier om niet-verplichte stagevormen - zoals snuffelstages, praktijkstages en projecten - in het kader van de buitenschoolse beroepsoriëntatie. In de ‘harde sectoren’ en commerciële dienstverlening hebben bedrijven en instellingen relatief vaak dergelijke stageplaatsen voor vmbo-leerlingen (33 procent respectievelijk 32 procent). Het grootbedrijf kent naar verhouding veel en het kleinbedrijf weinig bedrijven en instellingen met deze stageplaatsen (46 procent tegenover 15 procent). Het meest komen voor snuffelstages en praktijkstages (69 procent en 50 procent van de bedrijven en instellingen met [ook] andersoortige stageplaatsen). Op enige afstand volgen projecten (15 procent). In de niet-commerciële dienstverlening worden naar verhouding vaak snuffelstages en projecten aangeboden. In de ‘harde sectoren’ scoren praktijkstages bovengemiddeld. Kijken we naar de bedrijfsgrootte, dan valt vooral op dat het grootbedrijf relatief vaak snuffel- en praktijkstages aanbiedt.
4.3
Huidig aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor mboleerlingen
In het mbo gaat het om beroepspraktijksvormingsplaatsen: stageplaatsen voor leerlingen in de bol en leerbanen voor leerlingen in de bbl. Op dit moment hebben in de regio Amersfoort ruim vier op de tien bedrijven en instellingen (43 procent) bpv-plaatsen voor mboleerlingen beschikbaar. De verschillende sectorale clusters ontlopen elkaar op dit punt niet veel. Anders is dat voor de bedrijfsgrootte. Het grootbedrijf heeft aanmerkelijk vaker dan gemiddeld bpv-plaatsen beschikbaar voor mbo-leerlingen (71 procent). 1
2
Gezien de beperkte aantallen leerwerktrajecten die de vmbo-scholen in Amersfoort opgeven, lijkt dit aantal veel te hoog. Vermoedelijk heeft een deel van de werkgevers leerwerktrajecten verkeerd geïnterpreteerd en hier ook ‘normale’ stages voor vmbo-ers (al dan niet in de basisberoepsgerichte leerweg) onder gerekend. Naar schatting zijn de bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen goed voor 86 procent van het aantal banen in de regio. Door het uit de enquête resulterende aantal leerwerktrajecten met 100/86 = 1,16 te vermenigvuldigen, is een schatting te maken van het totale aanbod (845 * 1,16 = 980).
42
Onderstaande tabel en figuur bieden inzicht in het aantal beschikbare, gevulde en ongevulde bpv-plaatsen bij bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort (en de verdeling daarvan naar type bpv-plaats, onderwijsniveau, sectorale cluster en bedrijfsgrootte). Tabel 4.2
Aantal beschikbare, gevulde en ongevulde bpv-plaatsen bij bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort, naar soort bpv-plaats en onderwijsniveau, peilmaand juni 2007 niveau 1 en 2
niveau 3 en 4
Totaal
Stageplaatsen (bol)
1.147
1.968
3.115
Leerbanen (bbl)
1.110
1.207
2.316
Totaal bpv-plaatsen
2.256
3.175
5.431
Stageplaatsen (bol)
559
1328
1.886
Leerbanen (bbl)
732
882
1.613
1.290
2.210
3.500
Stageplaatsen (bol)
588
640
1.228
Leerbanen (bbl)
378
325
703
Totaal bpv-plaatsen
966
965
1.931
Stageplaatsen
51,3%
32,5%
39,4%
Leerbanen
34,1%
26,9%
30,4%
Totaal bpv-plaatsen
42,8%
30,4%
35,6%
Beschikbaar
Gevuld
Totaal bpv-plaatsen Ongevuld
% Ongevuld
De vermelde aantallen zijn schattingen op basis van de enquête. Afwijkingen van enkele procenten naar boven en beneden zijn mogelijk.
Op dit moment zijn bij bedrijven en instellingen in de regio naar schatting in totaal ruim 5.400 bpv-plaatsen beschikbaar. Opgemerkt dient te worden dat dit een ondergrens is, aangezien bedrijven en instellingen met minder dan vijf werkzame personen in de enquête buiten beschouwing zijn gelaten. Naar schatting bedraagt het totaal aantal bpv-plaatsen bij alle bedrijven en instellingen in de regio 6.300. 1 Dit aanbod van 6.300 plaatsen in de regio Amersfoort kan niet 1-op-1 worden afgezet tegen de behoefte aan bpv-plaatsen van de ROC’s in de gemeente Amersfoort (7.300, zie paragraaf 3.2): Naar verwachting zal een deel van de leerlingen van de Amersfoortse ROC’s een stageplaats of leerbaan hebben bij een bedrijf of instelling buiten de regio Amersfoort. Een bij een bedrijf of instelling beschikbare stageplaats kan in hetzelfde jaar door meer dan een mbo-leerling worden gevuld. Het hiernavolgende beperkt zich verder tot de bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen.
1
Naar schatting zijn de bedrijven en instellingen met vijf of meer werkzame personen goed voor 86 procent van het aantal banen in de regio. Door het uit de enquête resulterende aantal bpv-plaatsen met 100/86 = 1,16 te vermenigvuldigen, is een schatting te maken van het totale aanbod (5.431 * 1,16 = 6.300).
43
Figuur 4.2
Beschikbare, gevulde en ongevulde bpv-plaatsen bij bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort, naar soort bpv-plaats, onderwijsniveau, sectorale cluster en bedrijfsgrootte, peilmaand juni 2007 Type bpv-plaats
To taal
Onderwijsniveau
Leerbanen (bbl)
0
1.000
2.000
3.000 Gevuld
4.000
5.000
6.000
966
1.290
0
1.000
1.910
Co mmerciële dienstverlening
1.067
"Harde" secto ren
523
0
Totaal
1.931
1.069
3.500
100 wp o f meer
1.407
10 to t 100 wp
1.441
5 to t 10 wp
471
2.000
3.000 Gevuld
4.000
5.000
4.000
5.000
6.000
Ongevuld
651
0
1.931
374
1.086
472
1.000
2.000
3.000 Gevuld
4.000
5.000
Ongevuld
Wat kenmerken van de bpv-plaatsen betreft, is het volgende op te merken: Zes van de tien beschikbare bpv-plaatsen (58 procent) zijn stageplaatsen (bol) en vier van de tien (42 procent) leerbanen (bbl). Er zijn minder bpv-plaatsen op niveau 1 en 2 beschikbaar dan op niveau 3 en 4. De verhouding tussen het aantal bpv-plaatsen op niveau 1/2 en niveau 3/4 is ongeveer 2:3. De meeste bpv-plaatsen zijn te vinden in de niet-commerciële dienstverlening (42 procent), gevolgd door de commerciële dienstverlening (39 procent). De ‘harde sectoren’ sluiten de rij met 18 procent. Het middenbedrijf is goed voor bijna de helft (47 procent) van het totaal aantal bpvplaatsen, het grootbedrijf voor een derde (33 procent) en het kleinbedrijf voor een vijfde (21 procent). Ten tijde van het onderzoek (juni 2007) was ruim een derde (36 procent) van het totaal aantal bpv-plaatsen in de regio niet gevuld. Stageplaatsen zijn naar verhouding vaker ongevuld dan leerbanen. Bpv-plaatsen op mbo-niveau 1 en 2 zijn relatief vaker niet gevuld dan plaatsen op niveau 3 en 4. Sectoraal gezien zijn verhoudingsgewijs veel ongevulde bpv-plaatsen in de clusters ‘harde sectoren’ en commerciële dienstverlening. Kijkend naar bedrijfsgrootte zijn vooral in het midden- en kleinbedrijf veel ongevulde bpv-plaatsen.
44
6.000
Ongevuld
Bedrijfsgrootte
391
1.000
3.000 Gevuld
3.500
Niet-co mmerciële dienstverlening
2.000
Ongevuld
Sectorale clusters
To taal
965
2.210
M bo -1/2
1.228
1.886
1.931
3.500
M bo -3/4
703
1.613
Stageplaatsen (bol)
Totaal
1.931
3.500
6.000
4.4
Potentieel aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen
Ruim de helft (51 procent) van alle bedrijven en instellingen in de regio geeft aan op dit moment geen stageplaatsen en/of leerbanen beschikbaar te hebben voor (v)mboleerlingen, 23 procent heeft alleen plaatsen op mbo-niveau beschikbaar, 20 procent op mbo- én vmbo-niveau en de resterende 6 procent alleen op vmbo-niveau. Aan de bedrijven en instellingen die op dit moment geen stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen beschikbaar hebben, is gevraagd of zij in het verleden wel dergelijke plaatsen beschikbaar hebben gesteld. Bijna een derde (29 procent) van deze groep antwoordde bevestigend. In de enquête is nagegaan in hoeverre bedrijven en instellingen bereid zijn meer, weer of wel stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo-leerlingen beschikbaar te stellen: Van de bedrijven en instellingen die op dit moment stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen beschikbaar hebben, zegt 13 procent zonder meer en 18 procent onder bepaalde voorwaarden bereid te zijn meer plaatsen beschikbaar te stellen. Van de bedrijven en instellingen die nu geen maar in het verleden wel plaatsen beschikbaar hadden, geeft 18 procent aan zonder meer en 31 procent onder bepaalde voorwaarden bereid te zijn weer plaatsen beschikbaar te stellen. Van de bedrijven die nu geen en in het verleden ook geen plaatsen beschikbaar hadden, zegt 2 procent zonder meer en 15 procent onder bepaalde voorwaarden bereid te zijn wel plaatsen beschikbaar te stellen. De bereidheid om meer/weer/wel stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen aan te bieden is naar verhouding het grootst in de ‘harde sectoren’ en de commerciële dienstverlening. Qua bedrijfsgrootte scoort het grootbedrijf het hoogst. De top vijf van voorwaarden waaronder men meer/weer/wel stageplaatsen en/of leerbanen beschikbaar wil stellen, is als volgt samengesteld: 1 Voldoende inzet/kwaliteit van leerlingen (33 procent van bedrijven die voorwaarden stelt aan het meer/weer/wel aanbieden van stageplaatsen en/of leerbanen) 2 Voldoende mogelijkheden voor interne begeleiding van leerlingen (binnen bedrijf/ instelling) (33 procent) 3 Voldoende werk (20 procent) 4 Passend werk (aansluiting op opleiding; zinvol werk) (11 procent) 5 Langer lopende stageperiode (5 procent). Voor werkgevers staat dus de wederkerige kwaliteit voorop: men wil goede leerlingen die men goed kan begeleiden.
4.5
Houding ten opzichte van stageplaatsen en leerbanen
Preferenties voor stageplaatsen en leerbanen Bedrijven en instellingen die aangaven bereid te zijn meer/weer/wel stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen beschikbaar te stellen, is gevraagd naar welk onderwijsniveau hun voorkeur uitgaat. Er is een duidelijke voorkeur voor leerlingen op de hogere niveaus.
45
Het percentage bedrijven en instellingen dat (meer) plaatsen voor vmbo-leerlingen beschikbaar zou willen stellen, is 18 procent. Voor de mbo-niveaus 1 tot en met 4 bedragen de percentages respectievelijk 25, 26, 31 en 58 procent. Bijna een kwart (23 procent) spreekt geen voorkeur uit. Er zijn op dit punt wel verschillen naar sector en bedrijfsgrootte. In de harde ‘sectoren’ scoren mbo 2 en 3 het hoogst, in commerciële en niet-commerciële dienstverlening is dat mbo 4. Bedrijven met 5 tot 10 werkzame personen geven het vaakst mbo 2 als voorkeur aan, voor de grotere bedrijven is dat niveau 4. De groep bedrijven en instellingen die nu stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mboleerlingen hebben dan wel bereid zijn weer/wel dergelijke plaatsen ter beschikking te stellen, is gevraagd naar hun voorkeur voor stages of leerbanen. Van 41 procent van deze groep gaat de voorkeur uit naar stages, 28 procent heeft liever leerbanen en de resterende 32 procent heeft geen uitgesproken voorkeur. Bedrijven en instellingen in de ‘harde sectoren’ hebben vaker dan gemiddeld een voorkeur voor leerbanen, die in de niet-commerciële dienstverlening voor stages. Eenzelfde conclusie is te trekken voor het kleinbedrijf versus het grootbedrijf. Onderstaande tekstvakken bieden inzicht in de redenen voor de voorkeur van bedrijven en instellingen voor stages of leerbanen. Redenen voor voorkeur voor stages Bedrijven en instellingen geven voor hun voorkeur voor stages (een of meer van) de volgende redenen: De tijdsduur van een stage is relatief kort en duidelijk afgebakend. “Ze zijn sneller weg”. “Stage is super tijdelijk”. Aan een stage zijn beduidend lagere kosten verbonden. De leerlingen zijn niet in dienst en ontvangen geen loon (soms wel een stagevergoeding). Stages betekenen voor de bedrijven en instellingen meer flexibiliteit. Een arbeidsovereenkomst ontbreekt. Als werkgever is men minder gebonden. Voor het reguliere personeel betekenen stages minder belasting dan leerbanen. Stages vragen minder begeleiding(stijd). De praktische uitvoerbaarheid van stages is groter. Ze zijn beter in te passen in de interne organisatie/bedrijfsvoering/planning. Ook zijn stages beter in te zetten in een kleiner bedrijf, bij beperktere werkzaamheden en/of bij seizoensmatig werk. Het niveau van leerlingen die stage lopen, is hoger dan dat van de leerlingen in leerbanen. Ze hebben minder structuur nodig, zijn zelfstandiger. Ook tonen ze een betere inzet (houding en motivatie) en zijn ze “beter te kneden en te vormen”. De leeropbrengst van stages voor de leerlingen is hoger. Stages zijn gerichter dan leerbanen. Leerlingen krijgen van school specifieke opdrachten mee. In het algemeen zijn stages meer gericht op leren en leerbanen meer gericht op productie. Voor bedrijven en instellingen vormen stages een goede (en flexibele) mogelijkheid voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel. Stages kunnen fungeren als een ‘proeftijd’, waarin beide partijen elkaar wederzijds kunnen leren kennen. Als reden wordt verder genoemd dat men de meeste ervaring c.q. goede ervaringen heeft met stages dan wel dat men minder bekend is met leerbanen.
46
Redenen voor voorkeur voor leerbanen Voor een voorkeur voor leerbanen worden (combinaties van de) de volgende redenen gegeven: Leerbanen bieden een goede mogelijkheid voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel. Leerlingen in leerbanen hebben meer contact met het bedrijf/de instelling en bouwen daardoor een hechtere band op. Ze raken beter ingewerkt en zijn na afloop van de opleiding direct inzetbaar in het bedrijf. Leerlingen in leerbanen blijven daardoor vaker bij een bedrijf/instelling ‘hangen’ dan stagiair(e)s. “Het is een soort investering”. “Het zijn jongens die je kan houden”. Voordeel van een leerbaan is de langere tijdsduur. Leerlingen zijn gedurende een langere periode meer dagen per week beschikbaar. Leerbanen hebben een minder vrijblijvend karakter dan stages. Daardoor krijg je er als bedrijf/instelling meer voor terug. Leerbanen zijn effectiever. Leerlingen zijn niet alleen langer maar ook beter inzetbaar. Ze vormen een aanvulling op het reguliere personeelsbestand. Verder wordt er op gewezen dat leerlingen - door de nauwere band met het bedrijf/de instelling - beter gemotiveerd zijn en meer inzet en interesse tonen. De mentaliteit zou beter zijn. “Het zijn andere type jongens, ze pakken alles beter aan”. Voor bedrijven en instellingen bieden leerbanen meer mogelijkheden om leerlingen zelf te vormen/op te leiden. Ze krijgen op de werkvloer een praktijkgerichte opleiding; er is een goede combinatie van werken en leren. Het gaat ook meestal om leerlingen die niet graag in de schoolbankjes zitten en al werkende het beste/meeste leren. Verder lopen leerlingen in een leerbaan langer mee en leren alleen daardoor al meer. Een en ander heeft zowel nut voor de leerlingen als voor het bedrijf/de instelling. Als reden wordt verder genoemd dat men minder bekend is met stages.
Ook de kbb’s en de ROC’s is in de interviews gevraagd naar de voorkeur van werkgevers voor stageplaatsen (bol’ers) dan wel leerbanen (bbl’ers). Die voorkeur lijkt zowel afhankelijk te zijn van de sector als van de economische conjunctuur: In de sector techniek is vooral vraag naar bbl’ers. Dat geldt met name voor leerlingen tot en met niveau 2 (soms 3). Niveau 4 leerlingen (die zijn wat ouder) lopen van oudsher vooral stage. Ook de historie speelt een rol. Jongere, moderne bedrijven hebben vaak stageplaatsen, oudere, traditionele bedrijven vaak leerbanen (‘overblijfsel’ van het leerlingwezen). Ook in een branche als de uiterlijke verzorging (kappersbedrijven) gaat de voorkeur van werkgevers vaak uit naar bbl’ers. In de sector zorg en welzijn en in de sector economie en dienstverlening is de meeste vraag naar bol’ers. Het algemene beeld is dat als het economisch minder gaat bedrijven vaak een voorkeur hebben voor stages, bij hoogconjunctuur (en daardoor krapte op de arbeidsmarkt) vaker voor leerbanen. “Op dit moment is de spoeling dun”. Leerbanen worden gebruikt als manier om jongeren binnen het personeelsbestand te krijgen. Hoewel de verhouding tussen stages en leerbanen voor een belangrijk deel conjunctuurafhankelijk is, is ook een zekere structurele ontwikkeling richting meer bbl waar te nemen. Dat geldt met name in de sector techniek, maar ook in de sector economie en dienstverlening. 1 Werkgevers willen vaker liever zelf iemand opleiden. Ook de beschikbare subsidies voor leerbanen spelen een rol. De structurele verschuivingen zijn echter (nog) klein.
1
In de zorg – en met name in de ziekenhuizen - lijkt de tendens te zijn minder bbl en meer bol. Stageplaatsen zijn goedkoper en flexibeler; bol’ers zijn anders dan bbl’ers geen ‘vaste’ arbeidskrachten. Overigens komen ook bbl’ers in de zorg wel aan de bak, als ze dat willen.
47
Voordelen van aanbieden van stageplaatsen en leerbanen Aan bedrijven en instellingen die ervaring hebben met stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen (nu of in het verleden) dan wel aangaven bereid te zijn in de toekomst dergelijke plaatsen beschikbaar te stellen, is een aantal stellingen voorgelegd. Het betreft stellingen over de voordelen (voor het bedrijf/de instelling) van het beschikbaar stellen van stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen. Onderstaande tabel geeft de resultaten weer. Tabel 4.3a
Percentage bedrijven en instellingen dat het (helemaal) eens is met de stellingen, totaal en naar sector en bedrijfsgrootte
(Helemaal) eens met de stelling:
Totaal
Sector Hard
Comm
Bedrijfsgrootte Niet-
0-5
5-10
>=100
comm. “We zien het als onze maatschappelijke verant-
88%
86%
87%
88%
88%
88%
91%
54%
53%
53%
51%
48%
59%
66%
57%
64%
58%
48%
57%
60%
48%
69%
77%
68%
69%
66%
72%
80%
64%
76%
62%
54%
58%
69%
66%
woordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren” “Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting” “Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting” “Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel” “Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel”
Tabel 4.3b
Percentage bedrijven en instellingen dat het (helemaal) eens is met de stellingen, totaal en naar accreditatie als erkend leerbedrijf en niveau van stageplaatsen/leerbanen op dit moment
(Helemaal) eens met de stelling:
Totaal
Erkend
Niveau stageplaatsen/leerbanen
leerbedrijf
op dit moment
Ja “We zien het als onze maatschappelijke verant-
Nee
Alleen Mbo en
Alleen
mbo
vmbo
vmbo
Geen
88%
89%
83%
92%
88%
85%
84%
54%
60%
36%
68%
65%
49%
30%
57%
66%
41%
66%
64%
67%
40%
69%
74%
55%
72%
86%
79%
49%
64%
74%
43%
67%
76%
71%
45%
woordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren” “Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting” “Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting” “Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel” “Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel”
48
De volgende conclusies zijn te trekken: Van de bedrijven/instellingen ziet de overgrote meerderheid (88 procent) het beschikbaar stellen van stageplaatsen en leerbanen als hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het grootbedrijf, erkende leerbedrijven en bedrijven en instellingen met op dit moment alleen stageplaatsen en/of leerbanen op mbo-niveau, scoren op dit punt bovengemiddeld. 1 Een kleinere meerderheid (54 procent) ziet leerlingen die stage lopen als een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting. Met name het midden- en grootbedrijf, erkende leerbedrijven en bedrijven en instellingen met (ook) stageplaatsen en/of leerbanen op mbo-niveau zijn die mening vaak toegedaan. Een iets grotere groep (57 procent) is van mening dat leerlingen in leerbanen een welkome aanvulling vormen op de reguliere personeelsbezetting. Op dit punt scoren bedrijven en instellingen in de ‘harde sectoren’, het middenbedrijf, erkende leerbedrijven en bedrijven en instellingen die op dit moment stageplaatsen en/of leerbanen hebben (op welk niveau dan ook) bovengemiddeld. Ruim tweederde (69 procent) ziet stages als een mogelijkheid voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel. Een iets kleinere groep (64 procent) vindt dat leerbanen daartoe een mogelijkheid vormen. Vooral bedrijven en instellingen in de ‘harde sectoren‘, het midden- en grootbedrijf, erkende leerbedrijven en bedrijven en instellingen die op dit moment stageplaatsen en/of leerbanen hebben (op welk niveau dan ook) zijn het naar verhouding relatief vaak (helemaal) eens met betreffende stellingen.
4.6
Kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen
De kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen is onder meer te meten aan de hand van het soort werkzaamheden dat leerlingen moeten verrichten en de (verwachte) leeropbrengst. Aan bedrijven en instellingen die ervaring hebben met stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mbo-leerlingen (nu of in het verleden) dan wel aangaven bereid te zijn in de toekomst dergelijke plaatsen beschikbaar te stellen, is gevraagd naar het soort werkzaamheden dat men de (v)mbo-leerlingen laat, liet dan wel zou laten verrichten. Het hoogst scoorden: 1 Reguliere krachten helpen bij hun werk (64 procent) 2 Hetzelfde werk als reguliere krachten (52 procent) 3 Eenvoudige werkzaamheden (46 procent). Verder ging het bij 12 procent van de bedrijven/instellingen (ook) om een “specifiek project” en bij 3 procent om “vooral leren (geen duidelijke werkzaamheden)”. Dezelfde groep bedrijven en instellingen is een aantal vragen voorgelegd over de (verwachte) leeropbrengst van de stageplaatsen en leerbanen voor de leerlingen. De resultaten worden weergegeven in onderstaande tabel.2
1 2
Bij deze stelling dient wel rekening te worden gehouden met mogelijke sociaal wenselijke antwoorden. Ook hier dient rekening te worden gehouden met mogelijke sociaal wenselijke antwoorden.
49
Tabel 4.4a
(Verwachte) leeropbrengst van stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mboleerlingen volgens de bedrijven en instellingen, totaal en naar sector en bedrijfsgrootte
Antwoord: (heel) veel:
Totaal
Sector Hard
Comm
Bedrijfsgrootte Niet-
0-5
5-10
>=100
comm. Bijdrage aan kennis van de sector
68%
67%
68%
76%
62%
73%
84%
Bijdrage aan vakinhoudelijke kennis
73%
80%
69%
79%
70%
72%
88%
Bijdrage aan praktische vaardigheden
82%
84%
81%
81%
77%
85%
90%
Bijdrage aan overige competenties
79%
79%
80%
77%
76%
81%
90%
Tabel 4.4b
(Verwachte) leeropbrengst van stageplaatsen en/of leerbanen voor (v)mboleerlingen volgens de bedrijven en instellingen, totaal en naar accreditatie als erkend leerbedrijf en niveau van stageplaatsen/leerbanen op dit moment
Antwoord: (heel) veel:
Totaal
Erkend
Niveau stageplaatsen/leerbanen op
leerbedrijf
dit moment
Ja
Nee
Alleen
Mbo en
Alleen
Geen
mbo
vmbo
vmbo
Bijdrage aan kennis van de sector
68%
68%
70%
73%
65%
76%
67%
Bijdrage aan vakinhoudelijke kennis
73%
73%
72%
77%
70%
88%
65%
Bijdrage aan praktische vaardigheden
82%
86%
74%
91%
80%
91%
70%
Bijdrage aan overige competenties
79%
84%
69%
84%
83%
79%
72%
De belangrijkste conclusies zijn de volgende: Ongeveer acht op de tien bedrijven/instellingen zijn van mening dat de stages en leerbanen (heel) veel bijdragen aan de praktische vaardigheden en overige competenties (zoals sociale en communicatieve vaardigheden e.d.) van de leerlingen (respectievelijk 82 procent en 79 procent). De scores voor de bijdrage aan vakinhoudelijke kennis en kennis van de sector zijn met 73 procent en 68 procent lager. De bijdrage van stages en/of leerbanen aan kennis van de sector wordt verhoudingsgewijs hoog ingeschat door de niet-commerciële dienstverlening, het midden- en grootbedrijf, niet geaccrediteerde bedrijven en instellingen en bedrijven en instellingen met alleen stageplaatsen en/of leerbanen op mbo-niveau dan wel vmbo-niveau. De ‘harde sectoren’ en de niet-commerciële dienstverlening zijn naar verhouding vaak van mening dat stages en leerbanen (heel) veel bijdragen aan de vakinhoudelijke kennis van de leerlingen. Eenzelfde conclusie is te trekken voor het grootbedrijf en voor bedrijven en instellingen met alleen stageplaatsen en/of leerbanen op mbo-niveau dan wel op vmbo-niveau. De bijdrage aan de praktische vaardigheden van de leerlingen wordt relatief vaak hoog ingeschat door de ‘harde sectoren’, het midden- en grootbedrijf, erkende leerbedrijven en bedrijven en instellingen met alleen stageplaatsen en/of leerbanen op mbo-niveau dan wel op vmbo-niveau. Ten slotte zijn de commerciële dienstverlening, het midden- en grootbedrijf, de erkende leerbedrijven en bedrijven en instellingen die (ook) stageplaatsen en/of leerbanen op mbo-niveau hebben verhoudingsgewijs vaak de mening toegedaan dat deze plaatsen bijdragen (heel) veel aan de overige competenties van de leerlingen.
50
5
(Mis)match tussen vraag en aanbod
Dit hoofdstuk behandelt de aansluiting tussen vraag naar en aanbod van stageplaatsen en leerbanen, vanuit het perspectief van bedrijven en instellingen, scholen en leerlingen. Een eerste paragraaf gaat over de mate waarin arbeidsorganisaties op dit punt knelpunten ervaren. Daarna komen achtereenvolgens aan de orde kwantitatieve discrepanties (paragraaf 5.2), kwalitatieve discrepanties (paragraaf 5.3) en ondoorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt (paragraaf 5.4). De laatste twee paragrafen bevatten een uiteenzetting over overige, andersoortige knelpunten (paragraaf 5.5) en mogelijke consequenties van de mismatch tussen vraag en aanbod (paragraaf 5.6).
5.1
De mate waarin arbeidsorganisaties knelpunten ervaren
Uit de enquête blijkt dat nogal wat bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort knelpunten ervaren bij stages en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen. Overall gaat het om 54 procent van de geënquêteerde bedrijven en instellingen.1 Bedrijven en instellingen in de commerciële en niet-commerciële dienstverlening ervaren vaker knelpunten dan bedrijven en instellingen in de ‘harde sectoren’ (55 en 57 procent tegenover 50 procent). Eenzelfde conclusie is te trekken voor het grootbedrijf ten opzichte van het midden- en kleinbedrijf (66 procent tegenover 54 procent) en voor erkende leerbedrijven in vergelijking met niet geaccrediteerde bedrijven en instellingen (64 procent tegenover 43 procent). Verder scoren vooral bedrijven met stageplaatsen en/of leerbanen op zowel vmbo- als mbo-niveau naar verhouding hoog (70 procent). Onderstaand tekstvak biedt inzicht in het soort knelpunten dat bedrijven en instellingen bij stages en leerbanen voor (v)mbo-leerlingen ervaren. Top vijf van door bedrijven en instellingen ervaren knelpunten Overall ziet de top vijf van meest genoemde knelpunten bij stageplaatsen/leerbanen voor (v)mbo-leerlingen er als volgt uit: 1
Onvoldoende inzet/kwaliteit van leerlingen (44 procent van de bedrijven en instellingen die knelpunten ervaren)
2
Onvoldoende mogelijkheden voor interne begeleiding van leerlingen (binnen bedrijf/instelling) (28 procent)
3
Onvoldoende begeleiding vanuit school (14 procent)
4
Onvoldoende afstemming tussen de betrokken partijen (scholen, bedrijven, kbb’s, CWI et cetera) (10 procent)
5
1
Onvoldoende aanbod van leerlingen (8 procent).
Van de bedrijven en instellingen die op dit moment stageplaatsen en/of leerbanen beschikbaar hebben voor (v)mbo-leerlingen, zegt 62 procent in de praktijk bij stages en leerbanen tegen knelpunten aan te lopen. Van de bedrijven en instellingen die nu geen maar in het verleden wel plaatsen beschikbaar hadden, geeft 72 procent aan tegen knelpunten te zijn aangelopen. Van de bedrijven die nu geen en in het verleden ook geen plaatsen beschikbaar hadden, zegt 31 procent dat er bepaalde knelpunten het beschikbaar stellen van stageplaatsen en/of leerbanen in de weg staan.
51
Daarnaast halen “niet passend in interne organisatie”, “geen passend werk (aansluiting op opleiding, zinvol werk)” en “belemmeringen in wet- en regelgeving” elk een score van 5 tot 6 procent. Kijken we naar de verschillende sectoren en grootteklassen dan is de top drie steeds hetzelfde als de overall top drie, met uitzondering van de ‘harde sectoren’. Daar staat onvoldoende aanbod van leerlingen op een derde plaats.
5.2
Kwantitatieve discrepanties Bij kwantitatieve discrepanties gaat het om puur getalsmatige tekorten of overschotten aan stageplaatsen en/of leerbanen.
In deze paragraaf schetsen we eerst het huidige landelijke beeld van tekorten en/of overschotten op de stage- en leerbanenmarkt. Vervolgens zoomen we in op de huidige situatie in de regio Amersfoort. We ronden af met een blik op de toekomst Landelijk beeld De kbb’s, verenigd in Colo, stellen ieder kwartaal een overzicht samen van vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt. Het aantal stageplaatsen en leerbanen groeit. Volgens de laatste peiling van Colo (mei 2007) is er op de stage- en leerbanenmarkt landelijk gezien sprake van een overschot. Met andere woorden: er zijn meer stageplaatsen en leerbanen dan er (v)mbo-leerlingen zijn. De groei van het aantal stageplaatsen en leerbanen komt vooral voor rekening van de sectoren handel, afbouw en onderhoud en groene ruimte. Tekorten blijven er in de branches kappers/verzorging, sport en beweging, de mode-industrie, en dierverzorging/paarden.1 Het betreft hier populaire opleidingen waar de instroom (structureel) groter is dan wat de arbeidsmarkt vraagt. Verder zijn er verschillen naar regio. Onderstaande tabel specificeert de meest recente bevindingen van Colo naar regio (CWIdistrict) en branche.2 De regio Amersfoort maakt deel uit van regio 3 (CWI-district Middenwest). Deze regio voldoet in grote lijnen aan het landelijke beeld. Zo op het eerste oog is – vanuit de optiek van stages en leerbanen – zelfs sprake van een relatief sterke regio. Daarbij past de kanttekening dat de plussen en minnen niet zomaar bij elkaar mogen worden opgeteld. In een branche als de zorg bijvoorbeeld gaat het om veel meer stageplaatsen/ leerbanen dan als in een branche als de textielindustrie.
1 2
Colo (2007). Colo-barometer van de stageplaatsen- en leerbanenmarkt. Peiling mei 2007. Helaas is een fijnmazigere regionale uitsplitsing van de Colo-gegevens niet mogelijk.
52
Tabel 5.1
Overzicht van vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt naar regio (CWI-district) en branche
Branche
regio 1
regio 2
regio 3
regio 4
regio 5
regio 6
noord
oost
midwest
nrdwest
zuidwest
zuidoost
Bouw
+
+
+
+
+
+
Verssectoren
+
+
+
+
+
+
Installatietechn, elektro en metaal.
+
+
+
+
+
+
Econ. Adm.
=/+
=
=
=
=
=
ICT
=/+
=
=/+
=
=
=
Veiligheid
=
=/+
=
=
=
=
Textielindustrie
+
+
=
=
=
+
Mode-industrie
-
-
=
=
-
-
Grafimedia
+/=
+/=
+/=
+/=
=/+
+/=
Uiterlijke verzorging
-/=
-
=/-
=
-
=/-
Handel
+
+
+
+
+
+
Afbouw en onderhoud
+
+
+
+
+
+
Reclame, media
=
=/-
=
=
=/-
=
Zorg
-/=
-/=
+
+/-
+/=
+/=
Welzijn
+/-
-/=
=/+
+/=
+/-
+/-
Sport en bewegen
=/-
=/-
=/-
=/-
=/-
=/-
Hout en meubel
+
+/=
+
=
+
=
Transport en logistiek
=
=/+
=
=
+
=
+/=
+/=
+/=
+/=
+/=
+/=
Carrosserie
+
+/=
+
+/=
+/=
+/=
Procestechniek, labtechniek
+
+
+
+
+
+
-/=
=
+/=
=
-
=
+
+
+
+
+
+
=/+
=/+
=/+
=/+
+
+
=
=
=
=
=
+ =/+
Scheepvaart
Fotonica Gezh. Creat en Ambacht. techniek Horeca Bakkerij Toerisme
-
-
=
-/=
=/+
Mobiliteit
=
=/+
=/+
=/+
=/+
=
Groene ruimte
+
+
+
+
+
+
Bloemen en tuincentra
=
=
=
=
=
=
Veehouderij
+
+
+
+
+
+
Voedingsindustrie
+
+
+
+
+
+
Plantenteelt Dierverzorging/Paarden
+
+
+
+
+
+
=/-
=/-
=/-
=/-
=/-
=/-
+ : er zijn meer dan voldoende stageplaatsen en leerbanen t.o.v. het aantal leerlingen; +/= : over het algemeen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen en leerbanen, bij sommige opleidingen is er evenwicht; =/+ : over het algemeen is er evenwicht, bij sommige opleidingen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen en leerbanen; = : de vraag naar en het aanbod aan stageplaatsen en leerbanen zijn in evenwicht; +/- : over het algemeen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen en leerbanen, in sommige opleidingen is er een tekort; =/- : over het algemeen is er evenwicht, bij sommige opleidingen is er een tekort aan stageplaatsen en leerbanen; -/= : over het algemeen is er een tekort aan stageplaatsen en leerbanen, in sommige opleidingen is er evenwicht; : er is een tekort aan stageplaatsen en leerbanen t.o.v. het aantal leerlingen. Bron: Colo (2007). Colo-barometer van de stageplaatsen- en leerbanenmarkt. Peiling mei 2007.
53
De situatie in de regio Amersfoort De ROC’s en de vmbo-scholen is in het kader van het onderzoek gevraagd de tekorten/overschotten aan bpv-plaatsen te kwantificeren. Dat bleek moeilijk (op een eenduidige wijze) te realiseren. In dit rapport wordt daarom volstaan met een meer kwalitatieve duiding van de tekorten/overschotten op de regionale stage- en leerbanenmarkt aan de hand van de gesprekken met de kbb’s, de ROC’s en de vmbo-scholen. Inschatting tekorten/overschotten door kbb’s Onderstaand tekstvak geeft de inschatting van de kbb’s van de huidige situatie weer voor de sectoren economie/administratie/ICT/beveiliging, handel, techniek en zorg. Economie/administratie/ICT/beveiliging Volgens Ecabo is in de regio op niveau 4 voldoende aanbod aan stageplaatsen en leerbanen (ondanks dat bedrijven weten dat deze leerlingen na het mbo vaak niet bij hen in dienst treden, maar doorstromen naar hbo). Ook op niveau 3 is het aanbod in het algemeen voldoende. ICT niveau 3 levert wel problemen op (alhoewel de situatie beter is dan twee jaar geleden). Het zelfde geldt voor bedrijfsadministratie niveau 3 (steeds hogere niveaus gevaagd) en secretarieel niveau 3 (managers gaan steeds vaker zelf het administratieve werk erbij doen, ondersteund door automatisering). Op niveau 2 vormt de ICT een probleem, omdat er een groter aantal leerlingen is dan nodig is op de arbeidsmarkt. Administratief niveau 2 wil wel weer, omdat daar voldoende administratief-ondersteunend werk voor is (te verzinnen). Stageplaatsen op niveau 1/AKA (kleinere aantallen) en vmbo (kortere stages) leveren volgens Ecabo weinig problemen op. Bedrijven zien het beschikbaar stellen van deze plaatsen ook als een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Handel De belangstelling vanuit de detailhandelsbranche voor stageplaatsen en leerbanen is groot. Er is sprake van een overschot aan stageplaatsen/leerbanen. Dat geldt volgens KCHandel voor alle onderwijsniveaus. Techniek In de techniek/technische branches zijn getalsmatig gezien (meer dan) voldoende stageplaatsen en leerbanen. Op niveau 3 en 4 is er een groot aanbod en zijn er naar verhouding weinig leerlingen, voor niveau 1 en 2 geldt het omgekeerde. Voor niveau 1 en 2 vergt het doorgaans meer inspanningen om bedrijven over te halen stageplaatsen/leerbanen aan te bieden. Op dit moment echter zijn bedrijven door de hoogconjunctuur eerder bereid/gedwongen ook op niveau 1 en 2 plaatsen beschikbaar te stellen. Zorg In de zorg zijn er vooral problemen op niveau 4 verpleegkundigen (mede doordat er in Amersfoort maar een ziekenhuis is). Verder zijn er problemen op niveau 1 en niveau 2 helpenden/verzorgenden. Weinig zorginstellingen kunnen deze leerlingen plaatsen. Ten slotte zijn er problemen bij de assisterende beroepen (doktersassistenten en dergelijke). Huisartsen zouden niet erg welwillend zijn. In solopraktijken is vaak geen capaciteit. Tegelijkertijd gaan door schaalvergroting (samenvoeging tot groepspraktijken) bestaande plaatsen verloren (per saldo minder stagiair[e]s nodig).
54
Inschatting tekorten/overschotten door ROC’s Uit de interviews met vertegenwoordigers van de drie ROC’s komt voor het mbo in Amersfoort als geheel het volgende beeld van de tekorten/overschotten aan stageplaatsen en leerbanen naar voren. Sector Economie en Dienstverlening In het algemeen geen tekorten (in de horeca en handel zelfs eerder overschotten dan tekorten). Uitzonderingen vormen secretariële opleidingen op niveau 2 en juridische opleidingen op niveau 4 uitstroomrichting openbaar bestuur. Wat laatstgenoemde opleidingen betreft, zegt de gemeente Amersfoort geen functies op dat niveau in huis te hebben (men is vooral op zoek naar leerlingen op mbo-niveau 1 en 2 en hboleerlingen). Sector Techniek Eerder overschotten dan tekorten. Uitzondering vormen de opleidingen motorvoertuigentechniek op de lagere niveaus (niveaus 1 en 2). Voor die opleidingen is ook het arbeidsmarktperspectief zeer slecht. Sector Zorg en Welzijn Tekorten: Uiterlijke verzorging. Tekorten bij kappers (niveau 2 en 3) en schoonheidsverzorging en voetverzorging (niveau 3). Zorg: Helpenden in de zorg (niveau 1 en 2). Het werk in verpleeghuizen wordt complexer. De begeleiding die niveau 2 leerlingen in de verpleeghuizen nodig hebben, wordt steeds intensiever. De instellingen hebben dan ook liever niveau 3 dan 2. Verder hebben in de thuiszorg de traditionele instellingen te kampen met concurrentie van particuliere organisaties/zzp’ers. Daardoor kunnen ze minder stageplaatsen aanbieden. Kraamverzorging (niveau 3). Verpleegkundigen (niveau 4). Dit is vooral een kwalitatief probleem (gebrek aan volwaardige plaatsen in het ziekenhuis). Doktersassistenten (niveau 4). Vooral stageplaatsen in het eerste jaar leveren problemen op. Leerlingen kunnen/mogen dan nog niet bepaalde medische handelingen (zoals spuiten zetten) verrichten. Welzijn: Helpenden in de welzijn (niveau 1 en 2). Men name in de kinderopvang is het moeilijk plekken te vinden. SPW (niveau 4). ROC Midden Nederland spreekt van – weliswaar beperkte – tekorten als gevolg van concurrentie door hbo-leerlingen. Overschotten: Welzijn: Onderwijsassistenten (niveau 4)
De conclusie is dat op dit moment de stage- en leerbanenmarkt in het mbo in de regio Amersfoort kwantitatief gezien redelijk in evenwicht is. Sommige opleidingsrichtingen (met name in de horeca en handel en techniek) kennen overschotten aan stageplaatsen/leerbanen. Voor andere opleidingsrichtingen (met name in de sector zorg en welzijn, inclusief uiterlijke verzorging) worden tekorten gemeld. Uiteindelijk zijn vrijwel alle leerlingen op een stageplaats of in een leerbaan te plaatsen. Indien dat onverhoopt niet extern lukt, hebben de ROC’s vaak ook intern mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming (zie ook verderop). Dit laatste is echter een ‘second best’ oplossing. Uit het oogpunt van leeropbrengst is dergelijke interne beroepspraktijkvorming minder wenselijk.
55
Leerlingen op mbo-niveau 1 (inclusief AKA) en 2 zijn doorgaans moeilijker te plaatsen dan leerlingen op de hogere mbo-niveaus. Bbl-leerlingen zijn in het algemeen makkelijker te plaatsen dan bol-leerlingen. Inschatting tekorten/overschotten door vmbo-scholen De stageproblematiek in het vmbo is van een geheel andere orde dan die in het mbo. Het betreft in het vmbo - afgezien van de variant leerwerktrajecten van de basisberoepsgerichte leerweg - niet-verplichte stagevormen met een beperktere duur en een oriënterend karakter (snuffelstages, praktijkstages, projecten en dergelijke). Volgens de vmbo-scholen zijn er in de regio op dit moment in het algemeen geen tekorten aan stageplaatsen. Dat hangt ook samen met de gunstige economische ontwikkeling waardoor werkgevers ook een beroep (moeten) doen op vmbo-leerlingen. Uiteindelijk is vrijwel elke leerling te plaatsen. Wel kost het ook voor de vmbo-scholen in sommige gevallen meer moeite dan in andere: Het stagemodel verschilt per school/sector/opleiding. In het algemeen zijn flexibele stages (lintstages) moeilijker te realiseren dan blokstages. Maatschappelijke stages zijn lastiger te realiseren dan stages in het kader van de buitenschoolse beroepsoriëntatie. Ook zijn er verschillen naar branche. Zo is het bijvoorbeeld makkelijker vmbo-leerlingen te plaatsen in de handel/verkoop dan in de administratie of de ICT. Dat heeft te maken met het niveau en het vertrouwelijk karakter van het werk in laatstgenoemde branches. Werkgevers vertrouwen het werk vaak niet toe aan de jonge vmbo-leerlingen. Een van de vmbo-scholen geeft aan stages daarom pas in het vierde jaar en niet al in het derde leerjaar te situeren. Specifieke doelgroepen Uit de interviews komt naar voren dat allochtone (v)mbo-leerlingen wat moeilijker plaatsbaar zijn dan autochtone leerlingen. Ze hebben meer ondersteuning nodig bij het vinden van een stageplaats of leerbaan. Allochtonen vormen in Amersfoort en omgeving een naar verhouding kleine groep. Maar ook hier bestaat bij sommige werkgevers terughoudendheid ten opzichte van allochtone leerlingen. Soms zal sprake zijn van discriminatie. Vaak spelen (ook) taalproblemen een rol. Werkgevers hanteren taalvaardigheid vaak als selectiecriterium. Allochtonen scoren op dit punt lager dan autochtonen.1 Uiteindelijk weten in de regio Amersfoort ook de allochtone leerlingen wel een plek te vinden. Ook zijn er niet of nauwelijks signalen dat zij op de - uit het oogpunt van leeropbrengst minder gewenste - ‘interne’ stageplekken disproportioneel vertegenwoordigd zijn. Een andere moeilijker plaatsbare doelgroep zijn voortijdige schoolverlaters die opnieuw zijn gestart zijn met een beroepsopleiding. Ze hebben ‘een verleden’, hetgeen werkgevers soms terughoudend maakt. Verder zijn zorgdeelnemers of deelnemers met een gebrek aan motivatie lastiger te plaatsen.
1
Een (bijkomend) probleem bij de plaatsbaarheid van allochtone meisjes is dat sommigen van hen niet mogen reizen buiten Amersfoort. Verder zijn er in Amersfoort en omgeving enkele christelijke zorginstellingen die niet willen dat meisjes tijdens het werk een hoofddoek dragen. Dit laatste levert echter geen problemen op. In de matching is er rekening mee te houden.
56
Een groep die naar verhouding redelijk gewild is bij werkgevers zijn bol volwassenen (vaak herintreders). Deze groep is wat ouder en heeft meer (levens)ervaring. Een blik op de toekomst De verwachting is dat de komende jaren door de toenemende conjunctuur - en de versnelde uitstroom van personeel als gevolg van vergrijzing - het aantal beschikbare stageplaatsen en leerbanen - ook in de regio Amersfoort - verder zal stijgen. Bovendien zal door de toenemende behoefte van bedrijven en instellingen aan personeel een verschuiving plaatsvinden van stageplaatsen in de bol naar leerbanen in de bbl. In versterkte mate zal dat het geval zijn in de techniek. Echter, tegenover een toenemend aanbod zal naar verwachting ook een aanzienlijk grotere vraag naar stageplaatsen en leerbanen staan: Allereerst leidt de verhoging van de leerplicht tot 18 jaar voor jongeren zonder startkwalificatie vanaf augustus 2007 tot een grotere vraag naar stageplaatsen en leerbanen. Hetzelfde geldt voor het voornemen van het kabinet Balkenende IV een leerwerkplicht voor jongeren tot 27 jaar in te voeren.1 In het mbo is een ontwikkeling gaande richting competentiegericht onderwijs. Dat heeft tot gevolg dat een zwaarder accent op de praktijk wordt gelegd c.q. er een toenemende behoefte is aan stageplaatsen.2 De verplichte invoering van het competentiegerichte leren in het mbo is overigens vooralsnog met twee jaar uitgesteld (tot 1 augustus 2010). Het kabinet heeft het voornemen om alle scholieren in het voortgezet onderwijs (vmbo/havo/vwo) een maatschappelijke stage te laten volgen, zodat deze kennis kunnen maken met de samenleving. De scholieren kunnen zich bijvoorbeeld inzetten in de zorg, voor hun eigen wijk, sporttoernooien organiseren of nieuwkomers helpen in te burgeren.3 Enerzijds leidt deze ‘sociale dienstplicht’ tot een groter aantal benodigde plekken. Anderzijds bestaat bij het vullen van de beschikbare plaatsen het gevaar van verdringing van vmbo-leerlingen en mbo-leerlingen op niveau 1 en 2 door havo/vwo-leerlingen. Uit onlangs uitgelekte plannen blijkt dat het kabinet het voornemen heeft inburgeringscursussen in de toekomst te koppelen aan een baan, vrijwilligerswerk, een stage of een vervolgopleiding. Op die wijze kunnen allochtonen hun opgedane kennis meteen toepassen en verder uitbouwen. Op voorhand is niet exact te zeggen in welke richting de balans zal doorslaan. Het is in ieder geval zaak de ontwikkelingen op de stage- en leerbanenmarkt in de regio nauwlettend te blijven volgen.
1
2
3
Het kabinet wil dat jongeren tot 27 jaar een opleiding volgen óf werken. Gemeenten zouden deze leerwerkplicht moeten kunnen handhaven door middel van verplichtende begeleidingstrajecten gericht op scholing op straffe van inhouding op een eventuele uitkering. Als voorbeeld is te noemen dat leerlingen van de opleidingen economie niveau 3 en 4 van ROC ASA vanaf het schooljaar 2007/2008 in het kader van het competentiegericht onderwijs al in november een dag per week stage gaan lopen. Oorspronkelijk stelde het kabinet dat alle scholieren in het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage van drie maanden zouden moeten volgen. Inmiddels zijn de plannen bijgesteld. Er wordt nu van uitgegaan dat de scholieren gedurende drie maanden grofweg één dag per week stage lopen. De precieze invulling van de ‘sociale dienstplicht’ voor scholieren maakt het kabinet in het najaar van 2007 bekend.
57
5.3
Kwalitatieve discrepanties Kwalitatieve discrepanties betreffen het onvoldoende aansluiten van de inhoud en kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen op de eisen van scholen/leerlingen c.q. van de kwaliteit van de scholen/leerlingen op de eisen van de werkgevers.
Aan de orde in deze paragraaf komen achtereenvolgens: De inhoud en kwaliteit van de stageplaatsen en leerbanen De kwaliteit van de (v)mbo-leerlingen De kwaliteit van de activiteiten van de (v)mbo-instellingen. Inhoud en kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen Oordeel van kbb’s Volgens de kbb’s zijn de inhoud en kwaliteit van de stageplaatsen en leerbanen (in termen van soort werkzaamheden, leeropbrengst en dergelijke) in het algemeen goed te noemen. Hierbij wordt wel een aantal kanttekeningen geplaatst: De inhoud en kwaliteit van de stageplaatsen en leerbanen verschillen per bedrijf of instelling, en soms zelf daarbinnen. Naast goede zijn er ook minder goede plekken. Ook is sprake van een leerproces. “Al doende leert men”. De cultuur van een bedrijf of instelling kan meer of minder ‘opleidingsminded’ zijn. Het ene bedrijf is veel meer bezig met persoonlijke ontwikkeling, scholing en training van het zittende personeel en dergelijke dan het andere. Dat werkt ook door in de houding ten opzichte van stages en leerbanen en de wijze waarop men daar in de praktijk mee omgaat. Er is een verschil naar bedrijfsgrootte. Voor het grootbedrijf is het gemakkelijker om stages en leerbanen goed te organiseren dan voor het mkb. Overigens is dat geen wet van Meden en Perzen. Er zijn ook kleine bedrijven waar leerlingen een intensieve eenop-een begeleiding krijgen en waar ook goede mogelijkheden zijn voor moeilijker plaatsbare leerlingen. Een structureel kwalitatief probleem in de regio Amersfoort is er in de zorg. Er bestaat een gebrek aan volwaardige plaatsen voor leerling-verpleegkundigen (niveau 4). In Amersfoort is maar één ziekenhuis (Meander Medisch Centrum, MMC). Alle leerlingen willen het liefst stage lopen in het ziekenhuis. Het ziekenhuis wil echter alleen vierdejaars stagiair(e)s; men heeft geen plek voor tweede- en derdejaars stagiair(e)s. De tweede- en derdejaars stagiair(e)s komen daardoor terecht in de (verstandelijk) gehandicaptenzorg en verpleeghuizen. Daar werkt men tussen verzorgenden (niveau 3), men wordt als verzorgende bekeken, men doet het (basale) werk van verzorgenden, men wordt door verzorgenden begeleid. Ook is sprake van een ander type zorg (langdurig, langzamer) dan in
58
het ziekenhuis (kortcyclisch, sneller). Al met al wordt men op deze wijze onvoldoende ‘getriggerd’ door de omgeving, hetgeen afbreuk doet aan de leeropbrengst. De ROC’s in Amersfoort zijn daarom (samen met kbb OVDB) in het ziekenhuis een leerafdeling begonnen. Deze biedt mogelijkheden voor tweede- en derdejaars leerlingen om in het ziekenhuis stage te lopen. Verder is er in de zorg een probleem bij helpenden (niveau 1 en niveau 2). Betreffende leerlingen lopen - noodgedwongen - deels stage bij leergezinnen. 1 Het gaat daarbij om een gesimuleerde situatie. Leerlingen ontwikkelen op deze manier wel praktische en sociale vaardigheden, maar leren bijvoorbeeld niet met collega’s samen te werken. Al met al blijft het beeld van wat het beroep precies inhoudt op deze manier beperkt. Ook ten aanzien van de commerciële opleidingen marketing en communicatie op niveau 4 wordt gemeld dat het moeilijk is een kwalitatief goede plek te vinden. “Er zijn wel plaatsen, echter onvoldoende waarbij onderzoek doen, marktverkenning enzovoort ook kan”. Oordeel van ROC’s Ook de ROC’s zijn van mening dat de inhoud en kwaliteit van de stageplaatsen en leerbanen in het algemeen goed zijn. De ROC’s werken (vooral) met geaccrediteerde leerbedrijven. Dat betekent al een zekere kwaliteitsgarantie. Verder houden de ROC’s (samen met de kbb’s) de kwaliteit ook goed in de gaten. Zo houdt ROC Midden Nederland jaarlijks aan het eind van de bpv-periode een enquête onder leerlingen en bedrijven en instellingen. Deze enquête biedt inzicht in het oordeel van beide partijen over de stageplaatsen/leerbanen. De klachten die leerlingen in de enquête uiten, gaan over zaken als: Te grote afstand van stageplaats/leerbaan tot de woonplaats Fysiek gezien niet ideale werkomgeving (“Het is een grote puinzooi”) Minder leuk werk (eentonig werk, werk onder het eigen niveau) Minder adequaat optredende praktijkbegeleiders. Het algemene beeld dat uit de enquête naar voren komt, is dat met name in het mkb en op de niveaus 1 en 2 de inhoud en de kwaliteit van de stageplaatsen/leerbanen soms nog te wensen over laat. Het betreft echter incidenten. In de meeste gevallen worden leerlingen goed ingepast. Doorgaans doen ze werk op hun eigen niveau. Vaak worden ze ingezet op verschillende afdelingen. Al met al krijgen ze doorgaans wel een redelijk beeld van de sector/het bedrijf/wat het werk in de praktijk inhoudt. Opgemerkt wordt verder dat de eisen die men aan de inhoud en kwaliteit van een stageplaats/leerbaan moet stellen ook afhankelijk zijn van het type en niveau van de opleiding. Zo is bijvoorbeeld psychiatrie ‘heftiger’ dan kinderopvang hetgeen leidt tot een ander (zwaarder) eisenpakket. Ten slotte wijzen ROC’s in dit verband op de ontwikkeling in het mbo in de richting van het competentiegericht onderwijs. Deze ontwikkeling is vanzelfsprekend van invloed op de inhoud en inrichting van stages. Er is ook door werkgevers nog een verbeterslag te maken (in termen van beoordeling, begeleiding en dergelijke).
1
ROC ASA is met het oog hierop een apart door kbb OVDB erkend leerbedrijf begonnen.
59
Oordeel van vmbo-scholen De vmbo-scholen zijn eveneens tevreden over de inhoud en kwaliteit van de stageplaatsen. Aan stageplaatsen voor vmbo-leerlingen worden – gezien het oriënterend karakter daarvan – ook andere (lagere) eisen gesteld dan aan stageplaatsen of leerbanen voor mboleerlingen. De meeste vmbo-leerlingen voltooien de stage en komen daar doorgaans enthousiast van terug. De leeropbrengst is goed te noemen. Die opbrengst zit vooral in bewustwording. De stages zijn richtinggevend voor de verdere (school)carrière. Door stage te lopen wordt men zich bewust van de route die men wil volgen c.q. kan men toetsen of de gekozen richting wel de juiste is. Kwaliteit van (v)mbo-leerlingen Oordeel van werkgevers volgens kbb’s De kbb’s geven aan dat werkgevers nogal wat klachten hebben over het niveau (in termen van kennis, vaardigheden en competenties) van de (v)mbo-leerlingen: Werkgevers klagen dat (v)mbo-leerlingen tegenwoordig minder weten/minder algemene bagage hebben dan vroeger. Dan gaat het met name om taal- en rekenvaardigheid. Ook vakinhoudelijk zou er het een en ander aan schorten. “Ze kunnen nog geen hamer vasthouden”. Bij dit type klachten past volgens de kbb’s een aantal relativeringen: Allereerst is de gedachte bij werkgevers vaak dat mbo-leerlingen direct inzetbaar zijn. In de praktijk is dat echter niet zo. Werkgevers hikken daar tegen aan. Verder zijn werkgevers vaak niet op de hoogte van de ontwikkelingen binnen het onderwijs (bijvoorbeeld op het gebied van projectgestuurd en competentiegericht onderwijs). Soms krijgt men ook leerlingen op een lager niveau dan voorheen (bijvoorbeeld mboniveau 2 in plaats van 3) zonder dat men daar vooraf door de school op adequate wijze van op de hoogte is gesteld.1 Ten slotte is bij werkgevers sprake van een zekere ‘modegevoeligheid’. Klaagde men vroeger vooral over het ontbreken van competenties (“het vak leren wij ze wel”), door alle negatieve verhalen over het Nieuwe Leren is het accent nu meer komen te liggen op vakinhoudelijke kennis. Verder klagen werkgevers veel over de presentatie (tijdens sollicitaties) en de beroepshouding (tijdens de stage of leerbaan). Bij het laatste gaat het om zaken als enthousiasme, eigen initiatief, omgang met collega’s et cetera. Met name op de lagere onderwijsniveaus (mbo 1 en 2) zou volgens de werkgevers nogal eens sprake zijn van te weinig motivatie en onduidelijke (studie- en beroeps)keuzes. Oordeel van werkgevers volgens ROC’s Uit de gesprekken met de ROC’s komt naar voren dat de kwaliteit van de mbo-leerlingen deels persoonsgebonden is maar deels ook bepaald wordt door buiten de persoon gelegen factoren: De genoten vooropleiding. Een voorbeeld is de techniek. De meeste werkgevers zijn van mening dat de kennis en vaardigheden van de technische leerlingen minder zijn geworden. Dat heeft vooral te maken met de andersoortige vooropleiding. Vroeger was er de 1
In het algemeen zijn bedrijven die goede contacten hebben met de school en structureel/gedurende langere tijd stageplaatsen/leerbanen hebben beter op de hoogte dan bedrijven die meer op afstand van de school staan en slechts af en toe een stageplaats of leerbaan hebben. Deze bedrijven hebben ook minder klachten over leerlingen.
60
lts met twee jaar algemene techniek en twee jaar technische opleiding. Daarna stroomde een deel door naar de mts. Met het vmbo is de vooropleiding veel algemener geworden. De gerichtheid van de ROC’s. ROC’s zijn toch nog steeds vrij sterk intern gericht en lopen daardoor altijd wat achter bij ontwikkelingen in de betreffende werkvelden. Dat geldt in versterkte mate voor een dynamische sector als de techniek. Het kunnen opdoen van praktijkervaring binnen het ROC voorafgaand aan de stage. Hier zijn niet altijd voldoende mogelijkheden voor. Zo zouden de opleidingen uiterlijke verzorging van ROC ASA graag simulatiesalons opzetten waar leerlingen zich gedegen kunnen voorbereiden op een stage. Probleem is dat de plaatselijke middenstand dergelijke salons als concurrerend ervaart. De ervaringen die leerlingen in eerdere jaren in stages hebben kunnen opdoen. De ‘stagegeschiedenis’ van leerlingen kan verschillen. Als voorbeeld zijn te noemen de vierdejaars leerling-verpleegkundigen (niveau 4) die stage lopen in het ziekenhuis. Sommigen hebben eerder in het ziekenhuis stage gelopen, anderen alleen in een instelling voor (verstandelijke) gehandicaptenzorg of een verpleeghuis. Door de verschillen in ‘stagegeschiedenis’ (verschillen in setting, bedrijfscultuur, snelheid van de werkzaamheden, niveau van de werkzaamheden et cetera) hebben zij een verschillende praktijkervaring. De voorbereiding op en de begeleiding tijdens stages. Deze verschillen per ROC en daarbinnen per opleiding (zie ook verderop). In het algemeen zijn werkgevers volgens de ROC’s van mening dat de kennis en vaardigheden (basale vaardigheden, zoals taal en rekenen, en vakinhoudelijke kennis) van de mboleerlingen zijn afgenomen. Ook zijn er soms klachten over de motivatie, beroepshouding en presentatie.1 Aan de andere kant zouden de ontwikkelingen in de richting van projectgestuurd en competentiegericht onderwijs er toe bijdragen dat leerlingen zelfstandiger kunnen opereren, meer initiatief tonen, zich verbaal beter kunnen uiten en zich beter staande weten te houden in overlegsituaties. Werkgevers zouden daar al enige verbetering in zien. Oordeel van werkgevers volgens vmbo-scholen Volgens de vmbo-scholen zijn werkgevers over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de leerlingen die bij hen stage lopen. De kunst is (vooraf) de wederzijdse verwachtingen met elkaar te bespreken. De rol van het vmbo is funderend onderwijs. Werkgevers beseffen doorgaans dat de jonge vmbo-leerlingen nog niet 100 procent toegerust zijn voor het ‘echte werk’. Anderzijds zijn werkgevers soms verrast over wat de leerlingen al wel kunnen (mede als gevolg van interne werkplekken binnen school waar leerlingen al wat praktijkervaring op kunnen doen voor ze aan de stage beginnen). Incidenteel zijn er klachten over niet op tijd komen en/of ongewenst gedrag. Vaak is dat het geval wanneer twee vriend(inn)en in hetzelfde bedrijf stage lopen. Dat probeert men dan ook te voorkomen.
1
Wat motivatie en beroepshouding betreft, zouden de leerlingen van het reformatorische ROC Hoornbeeck College - als gevolg van hun relatief sterk arbeidsethos - beter scoren dan die van andere ROC’s.
61
Kwaliteit van activiteiten van (v)mbo-instellingen Oordeel van werkgevers volgens kbb’s Over de kwaliteit van de activiteiten van de mbo-instellingen (in termen van voorlichting/informatie, begeleiding van leerlingen en dergelijke) zijn werkgevers volgens de kbb’s niet altijd even goed te spreken: De ROC’s zouden nog te afwachtend en te veel in zichzelf gekeerd zijn. “Er wordt te weinig naar buiten gekeken”. Deels heeft dit ook te maken met de (voortdurende ) reorganisatie-/fusieprocessen waar de ROC’s mee te maken hebben. De communicatie vanuit de ROC’s richting bedrijfsleven laat soms nog te wensen over. Er is in het algemeen nog te weinig contact tussen scholen en bedrijven/instellingen. Voor werkgevers is het bij stages niet altijd duidelijk wat het leerdoel is. Soms wordt door scholen ook niet gemeld dat men leerlingen van een ander (lager) niveau plaatst dan voorheen. Klachten zijn er ook over voorbereiding van leerlingen op de stage/leerbaan. Daar zou door de ROC’s meer aandacht aan moeten worden besteed. Ook zijn werkgevers soms ontevreden over de begeleiding van de leerlingen door de ROC’s. Stagebegeleiders/-docenten zouden te weinig op de werkplek zijn (en in meer algemene zin moeilijk bereikbaar zijn). Dat heeft met name te maken met de beperkt beschikbare middelen/tijd voor begeleiding, deels is het ook persoonsgebonden. In dit verband wordt opgemerkt dat er voor begeleiding van leerlingen in een (min of meer) speciaal op stages ingericht bedrijf/afdeling meer mogelijkheden zijn. Zo is op de leerafdeling van het MMC, waar een heel team van stagiair(e)s actief is, de docent een dag per week aanwezig. Oordeel van werkgevers volgens ROC’s Ten aanzien van het oordeel van werkgevers over de kwaliteit van hun activiteiten merken de ROC’s onder meer het volgende op: Ook de ROC’s zelf zijn van mening dat men nog onvoldoende naar buiten is gericht. Hoewel de diverse opleidingen op dit punt verschillen, is in de praktijk nog te weinig contact tussen de ROC’s en het bedrijfsleven. “Bedrijven zien niet wat er gebeurt”. “Er is nu nog te veel ruis op de lijn” (onduidelijkheid bij werkgevers over: wat doen ze bij de ROC’s, begeleiden ze wel/niet, wat is normaal op dat gebied, wat zijn de afspraken et cetera). De ROC’s willen het overleg met het werkveld dan ook verbeteren/intensiveren. Een klacht van werkgevers is verder dat de contacten met ROC’s over teveel schijven lopen (teveel functionarissen, niet echt één aanspreekpunt). Bij een kleiner ROC zoals het Hoornbeeck College speelt dit overigens minder. Daar zijn de lijnen korter en is de communicatie directer. Met name leerlingen op niveau 1 en 2 hebben behoefte aan extra begeleiding. De begeleiding heeft echter te leiden onder beperkte capaciteit/tijdgebrek. Vaak is sprake van stagebegeleiding naast docentschap. Overigens is – zo merken de ROC’s op - ook bij de bedrijven en instellingen vaak te weinig capaciteit/tijd voor begeleiding van leerlingen. Een meer algemene klacht van werkgevers is de logheid van de ROC’s en de lange duur van opleidingen. Werkgevers vragen om kortere opleidingen en snellere inzetbaarheid van leerlingen. Oordeel van werkgevers volgens vmbo-scholen Naar de inschatting van de vmbo-scholen zijn werkgevers in het algemeen tevreden over de kwaliteit van hun activiteiten. Er zijn directe (‘warme’) contacten met de werkgevers en
62
er is voldoende voorlichting en (schriftelijke) informatie over de vmbo-stages. Leerlingen worden voorbeid op de stage (onder meer door sollicitatietraining) en gedurende de stage vanuit de school begeleid. Tijdens de stage wordt het stageadres door een docent bezocht. Twee van de drie scholen geven aan voor de voorbereiding/begeleiding van vmboleerlingen (ook) oudere mbo-leerlingen in te zetten.1
5.4
Ondoorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt Vraag en aanbod op de stageen leerbanenmarkt moeten elkaar ook kunnen vinden. Bij ondoorzichtigheid van de stage- en leerbanenmarkt gaat het onder meer om het onvoldoende aansluiten van het zoekgedrag van scholen/leerlingen bij het wervingsgedrag van werkgevers (en vice versa) en om imagoproblemen.
Aan de orde in deze paragraaf komen achtereenvolgens: Transparantie: (aansluiting tussen) zoek- en wervingsgedrag Imago van werkgevers bij (v)mbo-leerlingen Imago van (v)mbo-leerlingen bij werkgevers Transparantie: (aansluiting tussen) zoek- en wervingsgedrag Zowel de kbb’s, de ROC’s als de vmbo-scholen zijn van mening dat de stage- en leerbanenmarkt in de regio Amersfoort redelijk transparant is: Voor de ROC’s is meestal wel duidelijk waar het aanbod zit. De opleidingen beschikken over een lijst/database met vaste bedrijven en instellingen waar zij (en de leerlingen) uit kunnen putten. Daar waar overschotten zijn (zoals in de technische branches) melden bedrijven en instellingen zich zelf bij de ROC’s. De drie ROC’s in Amersfoort hebben gezamenlijk een extern bpv-bureau voor stageplaatsen op niveau 2, 3 en 4 in de zorg. Dit bureau verzorgt de voorlichting/informatie over stageplaatsen/leerbanen in de zorgsector, inventariseert en beoordeelt het aanbod en neemt de matching tussen leerlingen en zorginstellingen in de regio voor haar rekening. Het regionaal bpv-bureau heeft ook een website waar vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt in de zorgsector in de regio Amersfoort elkaar kunnen ‘ontmoeten’ (www.robopstage.nl). Ook voor de sector techniek in de regio is er een dergelijke website (www.techniekgilde.nl van het Techniekgilde, zie ook verderop). Ten slotte is er – voor alle sectoren – de landelijke website van Colo (www.stagemarkt.nl).
1
In een geval gebeurt dat in een ‘matchcafé’ waar oudere mbo-leerlingen de vmbo-leerlingen begeleiden/adviseren bijvoorbeeld bij het opstellen van sollicitatiebrieven, presentatie en dergelijke.
63
Toch kan niet gesproken worden van een volkomen transparante markt. Kbb’s wijzen op de volgende knelpunten: Aan de lijst/database met vaste bedrijven en instellingen zitten ook haken en ogen. Mogelijk komen bij een bredere oriëntatie leerlingen beter op hun plek. Leerlingen krijgen soms pas twee weken van tevoren te horen dat ze op stage moeten. Het gevaar bestaat dan dat ze op een minder optimale plek terechtkomen dan bij een langere zoekperiode. Er is in het mbo een ontwikkeling gaande richting competentiegericht onderwijs. De visie daarin is dat het goed is dat leerlingen zelf op zoek gaan naar een stageplek die aansluit bij hun leerdoelen. Het gevaar bestaat dat werkgevers ‘overspoeld’ worden door solliciterende leerlingen. Door de ROC’s wordt gewezen op de volgende knelpunten: Er is behoefte aan meer (cijfermatige en inhoudelijke) informatie, niet alleen over vraag en aanbod van stageplaatsen en leerbanen maar ook over de (toekomstige) ontwikkelingen op de ‘reguliere’ regionale arbeidsmarkt. Die is nu - naar de mening van de ROC’s nog onvoldoende voorhanden.1 Een probleem bij het werven van plekken voor de AKA is de breedte. Het betreft hier niet een maar een scala aan sectoren. Dat maakt gerichte acquisitie moeilijk. Voor werkgevers is de grote diversiteit in groepen leerlingen (niveau, opleidingstype, opleidingsduur et cetera) en soorten stages (blok versus lint, beroepsoriënterend versus maatschappelijk et cetera) soms een probleem. “Ze zien door de bomen het bos niet meer”. Verder is zoals vermeld bij werkgevers het niveau/uitstroomprofiel van de leerlingen die men binnenkrijgt niet altijd bekend. Voorkomen moet worden dat werkgevers ‘plat worden gebeld’. Naast mbo-leerlingen zijn ook vmbo-leerlingen op zoek naar een stageplaats of leerbaan (en in de toekomst waarschijnlijk ook havo-/vwo-leerlingen). ROC Hoornbeeck College heeft het benaderen van werkgevers in het eerste jaar daarom gestroomlijnd. Alle communicatie met bedrijven en instellingen loopt via de stagecoördinator. In het tweede tot en met vierde jaar zoeken leerlingen veelal wel zelf. Het regionaal bpv-bureau in de zorgsector zoekt voor de leerlingen op niveau 2 tot en met 4 stageplaatsen. Leerlingen mogen in principe niet zelf zorginstellingen benaderen; dat willen de zorginstellingen ook niet. Leerlingen krijgen informatie/voorlichting van het bpv-bureau en kunnen ook informatie vinden op www.robopstage.nl. Zij kunnen op een formulier een aantal voorkeuren aangeven. Bij de matching wordt daar dan zoveel mogelijk rekening gehouden. Goede afstemming/communicatie (netwerken) tussen onderwijsveld en bedrijfsleven dragen bij aan de transparantie van de stage- en leerbanenmarkt (en het wegnemen van eventuele kwantitatieve en/of kwalitatieve discrepanties). Er zijn op dit punt in de regio al de nodige initiatieven. Probleem is het waarborgen van het structureel karakter/de continuïteit van het meedenken/meepraten van werkgevers. Werkgevers zeggen wel dat ze mee willen denken/praten (over curriculum, stage-inhoud en dergelijke) en beginnen daar veelal ook en1
Voorheen speelde – naast CWI – het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) Eemland een rol op het gebied van (regionale) arbeidsmarktinformatie. Dit RPA bestaat niet meer. Het is min of meer opgegaan in het Gewest Eemland. Binnen het Gewest Eemland is arbeidsmarktbeleid - onder de noemer ‘Werk en Inkomen’ - een van de taakvelden (naast Algemeen Bestuurlijke Zaken, Milieu, Ruimte & Wonen, Verkeer & Vervoer en Zorg & Welzijn). Op het gebied van arbeidsmarktinformatie heeft het Gewest Eemland – in tegenstelling tot het voormalige RPA - geen expliciete functie.
64
thousiast aan. Het is echter moeilijk dat vast te houden. Ze willen vaak wel de lusten (het rendement), maar niet de lasten (tijd blijven steken in overleg). Dit is met name een probleem in de sectoren economie en dienstverlening en techniek, in de sector zorg en welzijn lukt het beter (mede dankzij het beperkter aantal arbeidsorganisaties). De vmbo-scholen merken ten slotte op dat het een probleem blijft dat werkgevers in het algemeen minder op zoek zijn naar vmbo- dan naar mbo-leerlingen. Imago van werkgevers bij (v)mbo-leerlingen Vanuit de optiek van stages en leerbanen kan het imago van werkgevers bij (v)mboleerlingen op drie niveaus een rol spelen: Imago van de sector. Techniek heeft bij jongeren in het algemeen een minder positief imago (zwaar beroep, hard werken, lage lonen), waardoor zij minder snel geneigd zijn een (v)mbo-opleiding in deze richting te kiezen.1 Terwijl er in de techniek juist veel stageplaatsen (en later ook banen) zijn te vinden. Een omgekeerd beeld is te zien bij populaire opleidingsrichtingen als kapper en schoonheidsspecialist(e). Opgemerkt in dit verband wordt dat het belangrijk is dat vmbo-leerlingen een goed beeld hebben van wat het werk in de sector die zij hebben gekozen precies inhoudt. Het is dan ook heel zinvol jongeren al vroeg kennis te laten maken met de beroepspraktijk door middel van bedrijfsbezoeken, gastlessen en uiteindelijk stages. Dat biedt de mogelijkheid de beeldvorming bij te stellen/aan te scherpen en draagt bij aan het direct goed kiezen van een vervolgopleiding. Imago van de (deel)branche. Sommige (deel)branches zijn voor leerlingen (die stage moeten lopen) aantrekkelijker dan andere: Een voorbeeld is de sector zorg en welzijn. Zo willen binnen de zorg leerlingen op niveau 4 het liefst een plek in het ziekenhuis. Binnen welzijn is vooral kinderopvang populair (in versterkte mate geldt dat voor allochtone leerlingen). Een ander voorbeeld is de ICT. Leerlingen hebben vooraf vaak geen goed beeld van het werkveld van de ICT. Ze denken dat je alleen in ‘pure’ ICT-bedrijfjes aan de slag kunt. Er zijn echter veel meer mogelijkheden. Zo zijn er leerlingen op niveau 2 die uiteindelijk stage lopen op een basisschool. Vooraf hebben ze er nooit bij stilgestaan dat dat kon, achteraf vinden ze het heel leuk. Binnen de detailhandel wil het gros van de leerlingen een ‘trendy’ stageplaats. Branches als mode-, sport-, cd- en telefoonwinkels zijn erg populair. Daar zijn dan ook moeilijker stageplaatsen/leerbanen te vinden. Overigens zijn ook vraagtekens te plaatsen bij de kwaliteit van de stageplaatsen/leerbanen in deze detailhandelsbranches. De vraag is of er voldoende goede ondersteuning binnen deze winkels is (te weinig en/of – zoals in de mode - te jong personeel) en of men uiteindelijk wel leert wat men moet leren. Imago van de individuele werkgever. Met name bij jonge leerlingen speelt het imago (de ‘naam’) van de individuele werkgever een rol. Als voorbeeld de handel: “Niemand wil bij Zeeman werken”. Een tijdje geleden – toen er weinig aanbod was - was dit een knelpunt. Nu is er meer aanbod en hebben leerlingen meer keus. “Ze hoeven niet overal stage te lopen”.
1
Overigens is in de beta-opleidingen op hbo- en wo-niveau na jaren van krimp en een lichte stijging in het studiejaar 2006/2007 in het studiejaar 2007/2008 weer een forse toename van het aantal eerstejaars te zien. De toekomst zal leren of sprake is van een trendbreuk.
65
Hoewel van een geheel andere orde speelt bij leerlingen van het reformatorische ROC Hoornbeeck College ook de denominatie van de individuele werkgever een rol. Dit ROC heeft daarom – naast de zorginstellingen waarmee het regionaal bpv-bureau zaken doet - ook een aantal ‘eigen’ zorginstellingen van reformatorische snit. In het algemeen speelt het imago van werkgevers in de regio echter geen doorslaggevende rol bij het al dan niet vinden van een geschikte stageplaats/leerbaan. Imago van (v)mbo-leerlingen bij werkgevers Oordeel van werkgevers volgens kbb’s Werkgevers hebben volgens de kbb’s het liefst leerlingen op mbo niveau 3 en 4 (wat overstemt met de eerder in dit rapport weergegeven visie van de werkgevers zelf). Leerlingen van de lagere mbo-niveaus en met name het vmbo hebben bij werkgevers vaak een minder positief imago. 1 Het gaat dan vooral om zaken als houding, presentatie, motivatie et cetera. Deels is het ook een kwestie van ‘onbekend maakt onbemind’. Scholen hebben hier volgens de kbb’s een belangrijke taak (promotie; voorlichting; informatie). Als men als school werkgevers vooraf tijdig en op de juiste wijze voorlicht over het type leerlingen en de leerdoelen is het beeld vaak wel bij te stellen. De houding van werkgevers verschilt overigens ook van geval tot geval (onder meer afhankelijk van de bedrijfscultuur en de kwaliteit en instelling van de individuele praktijkbegeleiders). Oordeel van werkgevers volgens ROC’s Volgens de ROC’s is het imago van mbo-leerlingen redelijk positief. Werkgevers die nog nooit met mbo-leerlingen hebben gewerkt, zijn soms nog wat afwachtend. Als ze eenmaal een mbo-leerling op stage c.q. in een leerbaan hebben gehad dan is het oordeel vaak positief. Mbo-leerlingen zijn praktischer ingesteld dan hbo-ers die toch een meer theoretische insteek hebben. Op dat laatste zitten niet alle werkgevers te wachten. Goede ervaringen met mbo-leerlingen bereiken via mond-tot-mondreclame andere bedrijven. Er zijn wel klachten van werkgevers over individuele mbo-leerlingen. Deels betreft het het kennisniveau en het niet goed getraind en/of niet goed voorbereid zijn van de leerlingen, deels gaat het om (combinaties van) meer in de persoon gelegen factoren: Sociale vaardigheden Houding en motivatie (moeite met arbeidsritme, arbeidsverhoudingen et cetera) Presentatie Beschikbaarheid (veelvuldig ziekteverzuim, niet ’s avonds en/of in weekends willen werken et cetera) Thuissituatie (bijvoorbeeld leerlingen met kinderen). Ook de ROC’s geven aan dat het oordeel van werkgevers over mbo-leerlingen op de hogere niveaus (3 en 4) positiever is dan dat over leerlingen op de lagere niveaus (1 en 2). Een rol daarbij speelt de extra begeleidingstijd die laatstgenoemde leerlingen vergen. Over bbl’ers zijn werkgevers vaak positiever dan over bol’ers. Bbl’ers hebben al een duidelijke beroepskeuze gemaakt en zijn doorgaans goed gemotiveerd. Bol’ers zijn vaak nog zoekende en minder goed gemotiveerd.
1
Opgemerkt wordt wel dat relatief gezien het imago van de (v)mbo-leerlingen in Amersfoort – gezien de samenstelling van de leerlingenpopulatie - positiever is dan in een grote stad als Amsterdam.
66
Oordeel van werkgevers volgens vmbo-scholen Twee van de drie geïnterviewde vmbo-scholen zeggen bij werkgevers toch de nodige reserves te bespeuren ten opzichte van vmbo-leerlingen (waarbij een van de twee scholen opmerkt dat dat in versterkte mate geldt voor allochtone leerlingen). Daarbij gaat het dan om zaken als kennis, vaardigheden en houding.1 Soms is extra aandacht en energie nodig om negatieve beeldvorming bij werkgevers weg te nemen. Als een leerling eenmaal ergens binnen is, gaat het in de meeste gevallen goed en draaien werkgevers bij. Op dit moment speelt het imago van (v)mbo-leerlingen bij werkgevers overigens niet zo’n grote rol. Werkgevers hebben de stagiair(e)s hard nodig. 2 Eventuele tekortkomingen neemt men dan ook op de koop toe.
5.5
Overige knelpunten
Uit de gesprekken met de kbb’s, ROC’s en vmbo-scholen komen verder de volgende (andersoortige) knelpunten naar voren: Beroepsbeeld en –perspectief van vmbo-leerlingen Het schort nogal eens aan het beroepsbeeld en –perspectief van vmbo-leerlingen. Ze nemen verkeerde keuzes en/of steken te hoog in. De beroepenvoorlichting op het vmbo is dan ook voor verbetering vatbaar. Een goede beroepenvoorlichting helpt leerlingen betere keuzes te maken en leerlingenstromen om te buigen in de richting van opleidingen met meer arbeidsmarktperspectieven (bijvoorbeeld opticien in plaats van kapper: “Een opticien is ook bezig met uiterlijk”). De keuze wordt ook sterk bepaald door de ouders. Het is dan ook van belang de beroepenvoorlichting mede op hen te richten. In de beroepenvoorlichting is een centrale rol weggelegd voor de werkgevers. Belangrijk is het schetsen van een eerlijk en realistisch beeld van het werk/de beroepen in de betreffende sectoren. Marktwerking in de thuiszorg Het kost veel moeite om voor helpenden in de zorg op niveau 1 en 2 stageplaatsen te vinden. Dat geldt in versterkte mate voor plaatsen in de thuiszorg. Door de marktwerking in de thuiszorg hebben traditionele thuiszorginstellingen te kampen met concurrentie van particuliere organisaties en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Doordat de instellingen minder werk hebben, kunnen zij ook minder stageplaatsen aanbieden.
1
2
Onder oudere werkgevers zouden overigens meer reserves zijn dan onder jongere (minder goed op de hoogte van het huidige onderwijssysteem en/of minder flexibel). Zo merkt een vmbo-school op dat bedrijven aankloppen met het verzoek in de school posters op te mogen hangen.
67
Werving van stageplaatsen en leerbanen Op de stage- en leerbanenmarkt wordt veel geworven. Knelpunt volgens de ROC’s is dat dit vaak ongericht gebeurt. Een voorbeeld is het Actieplan MKB Leerbanen AmersfoortEemland. Dat heeft behoorlijk wat aanbod opgeleverd. Probleem is alleen dat de ROC’s er vaak weinig mee kunnen: Vaak gaat het om niet-geaccrediteerde bedrijven Het aanbod sluit qua inhoud/niveau vaak niet aan bij de behoefte van de ROC’s. Dat pleit volgens de ROC’s voor een meer (vraag)gerichte manier van werven. “Niet in het wilde weg”. Concurrentie/verdringing Er is in de regio Amersfoort veel vraag naar en een beperkt aanbod van stageplaatsen en leerbanen. Er zijn in Amersfoort drie ROC’s, zeven vmbo-scholen en enkele onderwijsinstellingen die leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) of praktijkonderwijs aanbieden. Binnen het mbo is de AKA nieuw. Vanuit het vmbo komt steeds meer druk. Straks komen daar mogelijk de maatschappelijke stages voor scholieren in het voortgezet onderwijs (en stages in het kader van inburgeringscursussen) nog bij. Voor werkgevers dreigt het allemaal wat onoverzichtelijk te worden. “Men wordt hoorndol van alle verschillende soorten stages”. Voor de onderwijsinstellingen wordt de concurrentie steeds groter. “We vissen allemaal in dezelfde vijver”. Verder is er op de stage- en leerbanenmarkt sprake van verdringingseffecten (‘druk naar beneden’). Als voorbeeld de zorg. In de ziekenhuizen verdringt hbo-v (relatief zelfstandig werkend, weinig begeleiding nodig) mbo 4.1 In de verpleeghuizen verdringt mbo 4 mbo 3 en mbo 3 mbo 2. Overigens zijn dergelijke verdringingseffecten sterker bij laagconjunctuur (ruime arbeidsmarkt) dan bij hoogconjunctuur (krappe arbeidsmarkt). Inrichting stages De stagecapaciteit is beperkt. De – in theorie – beschikbare uren worden niet optimaal benut. Zo hoeven bol-leerlingen in de zorg in de weekends en vakantieperiode geen stage te lopen, terwijl er dan vanzelfsprekend wel werk is. Hetzelfde geldt voor bol-leerlingen die een opleiding uiterlijke verzorging volgen. Daar zouden de ROC’s flexibeler mee om kunnen gaan. Probleem is wel dat er in de vakantieperiode geen begeleiding vanuit school beschikbaar is. Stagevergoeding Een knelpunt in de sector zorg en welzijn is de stagevergoeding. Als een stage langer duurt dan een x-aantal weken, dan is de werkgever verplicht een stagevergoeding te geven. Dat werkt zowel tegen de instelling (hogere kosten) als tegen de ROC’s/leerlingen (of men biedt geen stages aan of men probeert onder de stagevergoeding uit te komen door net binnen de norm blijven). Ook in de branche uiterlijke verzorging zijn er Cao-afspraken over stagevergoedingen.
1
Zo werken er op de leerafdeling in het ziekenhuis van Amersfoort ook hbo’ers. Hoewel deze vaak andersoortige werkzaamheden verrichten (meer coördinerend en minder uitvoerend) gaat het om dezelfde stageplaatsen.
68
Ontwikkeling in richting competentiegericht onderwijs De ontwikkeling in de richting van competentiegericht onderwijs betekent dat bol-leerlingen meer praktijkuren zullen gaan draaien. De kern van het competentiegericht onderwijs is een sterkere integratie van theorie en praktijk. Zo is binnen de zorg het streven dat leerlingen het hele jaar door de helft van de week naar school gaan en de andere helft stage lopen (lintstages). Nu is het nog zo dat men tien weken naar school gaat en vervolgens tien weken stage loopt (blokstages). Probleem is dat de nieuwe aanpak de capaciteit halveert (de stageplaats blijft immers de helft van de week onbenut). Lintstages vragen daarnaast om meer begeleiding. Ook zou het voor de zorgvragers ‘te complex’ zijn (steeds weer nieuwe gezichten). Verder vergt het nieuwe competentiegerichte onderwijs de nodige voorlichting aan bedrijven en instellingen. Dat wordt (nog) niet overal even goed opgepakt. Probleem is ook dat bij de beoordeling van competenties sprake is van een zekere subjectiviteit: de ene werkgever kijkt er anders tegen aan dan de andere. Voor- en nadelen van klein versus groot ROC In de interviews met de ROC’s is ook ingegaan op de voor- en nadelen van een klein versus een groot ROC, daar waar het gaat om stages en leerbanen: Als ROC moet men een netwerk met het bedrijfsleven opbouwen en dat vervolgens ook onderhouden/in stand houden. Dat is makkelijker als het een klein ROC betreft (korte lijnen, goede bereikbaarheid, ‘ons kent ons’). Verder is matching - zowel in de bol als de bbl - steeds meer een kwestie van maatwerk. Persoonlijke contacten zijn daarbij heel belangrijk en die zijn gemakkelijker te onderhouden bij een klein ROC. Grotere arbeidsorganisaties hebben doorgaans liever cont(r)acten met een groot ROC. Dat is voor hen efficiënter. Als klein ROC is het moeilijker convenanten af te sluiten. Met name in tijden van laagconjunctuur is dat een probleem. Op dit moment is dat minder het geval. Een groot ROC heeft ook meer capaciteit/mogelijkheden voor werving en begeleiding dan een klein ROC. Ten slotte kunnen de verschillende vestigingen van een groot ROC elkaar aanvullen. ROC Midden Nederland is ontstaan uit een fusie tussen ROC Utrecht en ROC De Amerlanden. Als men in Amersfoort een plaats tekort komt, is een beroep te doen op Utrecht en vice versa.
69
5.6
Mogelijke consequenties van mismatch tussen vraag en aanbod MOGELIJKE MISMATCH Kwantitatieve discrepanties Vraag naar stageplaatsen en leerbanen
Aanbod van stageplaatsen en leerbanen
Kwalitatieve discrepanties Wat wil de (v)mbo-instelling/ -leerling?
Mogelijke consequenties van de mismatch tussen vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt zijn onvoldoende passende stageplaatsen en leerbanen en - als gevolg daarvan - voortijdige schooluitval.
Wat vraagt de werkgever?
Ondoorzichtigheid stage- en leerbanenmarkt Zoekgedrag (v)mbo-instelling/ -leerling Imago werkgever
Wervingsgedrag werkgever Imago (v)mbo-instelling/ -leerling
MOGELIJKE CONSEQUENTIES Onvoldoende passende stageplaatsen en leerbanen
Voortijdige schooluitval
Niet-geplaatst kunnen worden en voortijdige schooluitval Mbo Volgens de kbb’s en de ROC’s is – zeker in tijden van hoogconjunctuur en een toenemend aanbod van stageplaatsen en leerbanen - uiteindelijk vrijwel elke mbo-leerling te plaatsen op een stageplaats of in een leerbaan.1 Wel moet bij een toenemend aanbod van stageplaatsen en leerbanen extra goed op de kwaliteit daarvan worden gelet. Indien externe plaatsing van een leerling onverhoopt niet lukt, hebben de ROC’s ook interne mogelijkheden (stage laten lopen in eigen arbeidsorganisatie, opzetten/gebruik maken van een eigen speciale leerafdeling/leerbedrijf, binnenschoolse beroepspraktijkvorming en beroepspraktijkvorming door het verrichten van buitenschoolse opdrachten). Volgens de kbb’s en de ROC’s bestaat er slechts incidenteel een relatie tussen het niet/lastig kunnen vinden van een stageplaats of leerbaan en voortijdige schooluitval. Maar ook in die incidentele gevallen is het vrijwel nooit de enige oorzaak. Doorgaans is bij voortijdig schoolverlaten sprake van een combinatie van factoren (meervoudige problematiek). Het lastig kunnen vinden van een stageplaats of het alleen vinden van een stageplaats ver weg kan daarbij wel de doorslag kan geven (de spreekwoordelijke druppel).
1
In dit verband wordt overigens opgemerkt dat in de bbl plaatsing in een leerbaan voorwaarde is om met de opleiding te starten. Feitelijk is men dus pas bbl-leerling indien men met de leerbaan begint. In die zin kan van ‘niet geplaatst kunnen worden van leerlingen’ in een leerbaan eigenlijk geen sprake zijn.
70
Van voortijdige uitval is eerder sprake tijdens de stage of leerbaan. Daar kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen: Er is tijdens de stage/leerbaan minder contact met de school. Dat op zich al kan leiden tot voortijdige uitval. Het niveau is te hoog. Het komt voor dat een leerling op niveau 3 of 4 het tijdens de stage/leerbaan niet redt (te complex, men kan het niet aan). Meestal doet men dan een stapje terug en vervolgt de opleiding (en stage/leerbaan) op een lager niveau. Soms geeft men er ook de brui aan. Men komt er tijdens de stage/leerbaan achter een verkeerde richting (sector) dan wel een verkeerde opleiding daarbinnen te hebben gekozen. Men ziet dan wat het werk in de praktijk echt inhoudt. Indien dat tegenvalt, kan dat een reden zijn af te haken. In een situatie van krapte op de arbeidsmarkt kan het voorkomen dat stagiair(e)s (bijvoorbeeld in de horeca) worden ingezet als volwaardige medewerkers, zij (te) hard moeten werken en het leeraspect daardoor onvoldoende aandacht krijgt. Dat kan voor leerlingen een reden zijn met de opleiding te stoppen. Het klikt niet met de werkgever. Ook een minder goede (persoonlijke) verhouding met de werkgever kan een reden voor uitval zijn. Het klikt te goed met de werkgever. Met name in economisch voorspoedige tijden en een krappe arbeidsmarkt bestaat het gevaar voor ‘groenpluk’, het verschijnsel dat werkgevers leerlingen een baan aanbieden nog voordat zij hun opleiding hebben afgerond. Zo meldt ROC ASA bijvoorbeeld dat leerlingen in de security soms nog tijdens de stageperiode in dienst worden genomen door het leerbedrijf. Vmbo De vmbo-scholen melden dat slechts in individuele gevallen leerlingen niet bij een bedrijf of instelling zijn te plaatsen. In die gevallen zorgt men voor alternatieven in of rondom de school. Dan kan het gaan om functionele werkzaamheden op interne werkplekken binnen de school, klussen voor kleine middenstanders of basisscholen in de buurt et cetera. Daarbij probeert men wel zoveel mogelijk een echte praktijksituatie te creëren/simuleren. Volgens de scholen bestaat in het vmbo tussen het niet op een stageplek zijn te plaatsen en voortijdig schoolverlaten geen verband. Stages zijn in het vmbo immers niet verplicht (met uitzondering van de leerwerktrajecten). Gewezen wordt in dit verband wel op een ander probleem: de overgang van vmbo naar mbo. Daar zit een ‘gap’. Leerlingen zijn na afronding van het vmbo vier maanden uit beeld. De vmbo-scholen inventariseren wel wat leerlingen van plan zijn te gaan doen en waar ze zich hebben aangemeld, maar zeggen verder niet veel meer te kunnen doen. In de periode tussen vmbo en mbo blijken nogal wat leerlingen af te haken. Om uitval te voorkomen, zou aan deze periode een verdere invulling moeten worden gegeven. Het probleem heeft op dit moment overigens al de aandacht van de gemeente.
71
Andere mogelijke consequenties Mbo De ROC’s noemen de volgende andere mogelijke consequenties van onvoldoende of kwalitatief gezien ontoereikende stageplaatsen en leerbanen voor mbo-leerlingen: In het mbo zijn theorie en praktijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als het praktijkdeel wegvalt (door tekorten aan stageplaatsen en leerbanen), komt het hele leerproces in de lucht te hangen. Een consequentie van tekorten aan stageplaatsen en leerbanen kan zijn dat leerlingen later hun opleiding afronden. “Deelnemers blijven te lang hangen zonder verder te komen, omdat zij geen examens kunnen afleggen”. Ook komt het voor dat leerlingen afstuderen in een richting waarvoor ze in eerste instantie niet hebben gekozen, maar waarvoor wel voldoende stageplaatsen (tijdig) beschikbaar zijn (bijvoorbeeld gehandicapten- of ouderenzorg in plaats van kinderopvang). Bij een kwalitatieve mismatch (een ‘slechte’ leerling of een ‘slechte’ werkgever) kan het wederzijdse vertrouwen tussen ROC en het betreffende bedrijf/instelling een knauw krijgen. Vmbo De vmbo-scholen wijzen op de volgende andere mogelijke consequenties van in kwantitatief en/of kwalitatief opzicht onvoldoende stageplaatsen voor vmbo-leerlingen: Stages voor vmbo-leerlingen spelen een belangrijke rol in hun beroepsoriëntatie. Het heeft een grote impact wanneer leerlingen zich niet kunnen oriënteren op hun toekomstige beroep(sopleiding). Dat kan leiden tot een verkeerde (studie- en beroeps)keuze. Met alle gevolgen van dien voor de toekomstige (school)carrière. Stages kunnen leiden tot bijstelling van (minder gewenste) mentaliteit en gedrag van de meer problematische vmbo-leerlingen. Van specifiek belang voor allochtone vmboleerlingen is dat stages er aan bijdragen de Nederlandse taal beter te beheersen/de woordenschat uit te breiden. Een tekort aan (kwalitatief gezien adequate) stageplaatsen beperkt deze mogelijkheden.
72
6
Beleidsimplicaties
De conclusie is dat op dit moment de stage- en leerbanenmarkt in het mbo in de regio Amersfoort kwantitatief gezien redelijk in evenwicht is. Sommige opleidingsrichtingen (met name in de horeca en handel en techniek) kennen overschotten aan stageplaatsen/leerbanen. Voor andere opleidingsrichtingen (met name in de sector zorg en welzijn, inclusief uiterlijke verzorging) worden tekorten gemeld. Uiteindelijk zijn vrijwel alle leerlingen op een stageplaats of in een leerbaan te plaatsen. Indien dat onverhoopt niet extern lukt, hebben de ROC’s vaak ook intern mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming. Het laatste is echter een ‘second best’ oplossing. Uit het oogpunt van leeropbrengst is dergelijke interne beroepspraktijkvorming minder wenselijk. Ook het vmbo kent op dit moment naar verhouding weinig problemen, met name als gevolg van de hoogconjunctuur. Hoe de situatie zich de komend jaren in kwantitatief opzicht zal ontwikkelen, is moeilijk te zeggen. Bovendien is er op dit moment in de regio een aantal meer kwalitatief getinte knelpunten te signaleren. Daarom bevat dit hoofdstuk een aantal kansrijke oplossing(srichting)en voor de in het vorige hoofdstuk beschreven discrepanties op de stage- en leerbanenmarkt in de regio (paragraaf 6.1). Bij de presentatie van de oplossing(srichting)en is er weer onderscheid naar de verschillende typen discrepanties (kwantitatief, kwalitatief, ondoorzichtigheid). De oplossing(srichting)en zijn gebaseerd op de interviews met de kbb’s, ROC’s, vmboscholen en gemeente Amersfoort en een open vraag in de enquête onder bedrijven en instellingen. Verder is gebruik gemaakt van een aantal aanbevelingen uit het rapport ‘Stad en Stages’ van Nicis Institute. Sommige van de gepresenteerde oplossing(srichting)en zijn nieuw. Andere betreffen bestaande c.q. in gang gezette oplossing(srichting)en die eventueel in dezelfde context (zelfde onderwijsinstelling-/-sector/-type-/-niveau, zelfde gremium et cetera) zijn te intensiveren en/of in een andere context zijn toe te passen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het probleemeigenaarschap en de (regie)rol die gemeente Amersfoort kan spelen bij de aanpak van de stageproblematiek (paragraaf 6.2 en 6.3).
6.1
Kansrijke oplossing(srichting)en
Oplossing(srichting)en voor kwantitatieve discrepanties Werving van stageplaatsen en leerbanen Met het oog op het door de ROC’s (en vmbo-scholen) werven van - in kwantitatief en kwalitatief opzicht - voldoende stageplaatsen en leerbanen is het onderhouden van nauwe contacten met het bedrijfsleven en de kbb’s van groot belang. Belangrijk bij de werving van stageplaatsen en leerbanen is een planmatige aanpak: ruim vooraf inschatten/in kaart brengen wat de vraag naar en het aanbod van stageplaatsen en leerbanen zijn.
73
“Ga bij een tekort aan stageplaatsen niet onmiddellijk werven. Vaak zijn andere oplossingen (met name het slimmer gebruik maken van aanwezige stageplaatsen) net zo effectief, zo niet effectiever” (Nicis Institute). Vaak blijkt dat een betere – organisatorische – benutting van het bestaande aanbod aan stageplaatsen al soulaas biedt. “Niet in het wilde weg werven”. Bij de werving van stageplaatsen en leerbanen is een vraaggerichte aanpak te prefereren, uitgaande van de concrete behoeften van de ROC’s (en de vmbo-scholen). 1 Van belang is ook gebruik te maken van reeds bestaande kanalen. Belangrijk is bij de werving van stageplaatsen en leerbanen de bedrijven en instellingen persoonlijk te benaderen (één-op-één benadering). Daarbij dienen de werkgevers enerzijds te worden aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid (bijdrage aan een succesvolle schoolcarrière van jongeren) en het macro-economisch belang (aanpak verwachte personeelstekorten in Nederland) en anderzijds gewezen te worden op hun eigen belang (op termijn kunnen rekruteren van voldoende personeel voor de eigen arbeidsorganisatie). Veder is bij de werving van stageplaatsen en leerbanen een strategische aanpak van belang: het voor langere periode binden van (grote) bedrijven en instellingen aan het ROC (of de vmbo-school). Een goed middel hiertoe is het afsluiten van convenanten. ‘Quotering’ “Geef als gemeente het goede voorbeeld: stel een norm voor het aantal stageplaatsen. Gemeenten dienen zowel naar kwantiteit (x stageplaatsen per y medewerkers) als kwaliteit een ‘voorbeeldig’ stagebeleid te hebben” (Nicis Institute). De gemeente Amersfoort gaat naar aanleiding van een motie in de gemeenteraad bij zichzelf en afhankelijke organisaties vijftig plaatsen voor leerlingen op mbo-niveau 1 en 2 beschikbaar maken. Deze worden verdeeld over de verschillende diensten. Op niveau 3 en 4 doet men al het nodige. Opmerkelijk genoeg biedt de gemeente geen stageplaatsen aan voor juridische opleidingen niveau 4 uitstroomrichting openbaar bestuur. Het argument van de gemeente is echter geen functies op de hogere mbo-niveaus in huis te hebben, wel op mboniveau 1 en 2 en op hbo-niveau. De ROC’s plaatsen hier vraagtekens bij. Een andere mogelijkheid voor de gemeente is ‘contract compliance’. “Neem voorwaarden over het beschikbaar stellen van stages op in gemeentelijke contracten. Voor sectoren met een tekort aan stages biedt het opnemen van dergelijke voorwaarden een interessante deeloplossing” (Nicis Institute). In bovengenoemde motie zit ook een factor contract compliance: alleen opdrachtverlening wanneer bedrijf stages beschikbaar stelt voor de laagste niveaus. Een specifiek punt is de werving van stageplaatsen in de thuiszorg. Gemeenten zouden bij gunning van thuiszorg aan particuliere instellingen eisen moeten stellen ten aanzien van het door hen beschikbaar stellen van stageplaatsen voor helpenden (niveau 1 en 2).
1
In dit verband is ook te wijzen op kbb KCHandel dat zo’n vijf, zes jaar geleden is begonnen met het erkennen (en actief werven van) van speciale leerbedrijven voor vmbo’ers.
74
Twee andere mogelijkheden tot quotering zijn niet op regionaal niveau te beïnvloeden. Wel zijn ze genoemd door gesprekspartners: Een mogelijkheid is - bij wet of sectoraal in Cao’s - werkgevers te verplichten een deel van de arbeidstijd binnen het bedrijf/de instelling te besteden aan het opleiden van jongeren (door middel van gastlessen, bedrijfsbezoeken en/of het beschikbaar stellen van stageplaatsen en leerbanen). Ook zou - bij wet of sectoraal in Cao’s - een minimum aantal stageplaatsen kunnen worden vastgesteld dat een bedrijf of instelling beschikbaar zou moeten stellen. ‘Kunstmatig’ vergroten van aanbod van stageplaatsen en leerbanen Allereerst is te denken aan het opzetten van leerafdelingen binnen instellingen en bedrijven. Zoals vermeld is op initiatief van kbb OVDB en de drie ROC’s in het ziekenhuis van Amersfoort een leerafdeling ingericht. Een andere mogelijkheid is het starten van een erkend leerbedrijf met als expliciet doel het creëren van stageplaatsen en/of leerbanen. Een voorbeeld hiervan is het door OVDB als leerbedrijf erkend Bureau Leergezinnen van ROC ASA. Ook zijn er mogelijkheden voor binnenschoolse beroepspraktijkvorming (bijvoorbeeld het leerhotel van ROC ASA) en beroepspraktijkvorming door het verrichten van buitenschoolse opdrachten (bijvoorbeeld leerlingen sport en beweging van ROC ASA die op basisscholen gymles geven of leerlingen welzijn van ROC ASA die in welzijnswerk allerlei activiteiten organiseren/uitvoeren). Een optie voor de specifieke AKA-doelgroep zijn Arbeidstrainingscentra. Daarbij worden AKA-leerlingen vanuit het ROC in een speciale (gesimuleerde) praktijksituatie geplaatst, waar ze in een min of meer beschermde omgeving basale zaken kunnen leren zoals op tijd komen, opdoen van arbeidsritme, omgaan met arbeidsverhoudingen et cetera. Dergelijke Arbeidstrainingscentra moeten wel zo echt mogelijk lijken en liefst gerelateerd zijn aan het bedrijfsleven. De vraag is echter of deze centra haalbaar zijn. “Is een zwaar gesubsidieerd verhaal”. Brancheorganisaties zouden gezamenlijk aanvullende mogelijkheden/faciliteiten voor de praktijkopleiding van vmbo-leerlingen kunnen bieden. Zo zouden bijvoorbeeld de gezamenlijke aannemers in de regio een werkplaats kunnen inrichten waar vmbo-leerlingen kozijnen kunnen maken, deuren kunnen verven et cetera. Een dergelijke aanpak zou – in aangepaste vorm – ook in andere branches/sectoren mogelijk zijn. Organisatie van stages (kwantitatieve aspecten) Door meer stagedagen per week en/of langere stages krijgen bedrijven en instellingen meer terug voor hun investering. Daardoor zouden ze eerder geneigd zijn stageplaatsen beschikbaar te stellen. Van belang voor bedrijven en instellingen is het waarborgen van de continuïteit van het aantal leerlingen dat een school jaarlijks aan hen kan leveren. “Dus niet de ene keer tien leerlingen en de andere keer geen”. Aan de andere kant moeten scholen zekerheid hebben over het aantal bij een bepaald bedrijf of bepaalde instelling te plaatsen leerlingen. Met name voor kleinere bedrijven en instellingen is het vaak een probleem die zekerheid te bieden. Een mogelijkheid zou zijn samen met andere bedrijven/instellingen een ‘stagepool’ te vormen. Per groep van bedrijven zou een stagecoördinator kunnen worden aangewezen.
75
Scholen zouden flexibeler om kunnen gaan met de stageperiode. Zo is binnen de zorginstellingen en de branche uiterlijke verzorging de stagecapaciteit beter te benutten door bol-leerlingen ook in de weekends en de vakanties stage te laten lopen. Oplossing(srichting)en voor kwalitatieve discrepanties Leggen van goede basis bij leerlingen Het leggen van een goede basis bij de leerlingen begint bij (verbetering van de) opvoeding door ouders/verzorgers. Vervolgens gaat het om het verbeteren van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Mogelijkheden die bedrijven en instellingen noemen voor verbetering van het beroepsonderwijs zijn: Strengere selectie van leerlingen aan de poort, vooral bij bovenmatig populaire opleidingen Meer aandacht schenken aan zaken zoals normen en waarden, houding en motivatie, sociale vaardigheden en taalvaardigheden van leerlingen Betere aansluiting van het onderwijs op de praktijk (beter afstemmen van theorie op de praktijk, meer praktijklessen, betere [modernere] apparatuur op school et cetera). Voor veel mbo-leerlingen vormt het vmbo de vooropleiding. “Daar wordt de kiem gelegd”. Van belang is dat men als vmbo-school de ontwikkelingen binnen de verschillende werkvelden volgt en in de opleidingen implementeert. Dat geldt in versterkte mate voor de techniek, waar de dynamiek groter is dan in andere sectoren. Docentstages kunnen hier een belangrijke rol bij spelen. Verder dienen de stages voor vmbo-leerlingen niet op zichzelf te staan. Belangrijk is in alle lessen aandacht te besteden aan aspecten van het (sectorale) werkveld, nut en noodzaak van goede taalbeheersing et cetera. Voorbereiding van leerlingen op stages/leerbanen “Een goed begin is het halve werk”. Door het vooraf goed voorlichten/informeren van en het aanbieden van trainingen presentatie/sociale vaardigheden en sollicitatietrainingen aan leerlingen die stage gaan lopen, komen deze beter beslagen ten ijs. Stagebegeleiders dienen leerlingen vooraf – al dan niet klassikaal - duidelijkheid te verschaffen over wat de stages en leerbanen precies inhouden en wat de bedrijven en instellingen precies van de leerlingen verwachten. Vooraf moeten ook duidelijke richtlijnen worden gegeven. Leerlingen moet duidelijk worden gemaakt dat zij tijdens de stage/leerbaan een ‘gastpositie’ hebben en zich dienen te houden aan de regels van het huis. Voor de voorbereiding van vmbo-leerlingen op stages zijn (ook) oudere mbo-leerlingen in te zetten. Voor mbo-leerlingen is een beroep te doen op hbo-leerlingen. Van belang hierbij is verder het kiezen van een aansprekende, wat minder formele vorm (bijvoorbeeld een ‘matchcafé’). Organisatie van stages (kwalitatieve aspecten) Een mogelijkheid is het afsluiten van een meerjarig stagecontract, waarbij een leerling in de verschillende schooljaren bij dezelfde werkgever stage loopt. Voordeel hiervan is dat de werkgever in de loop der jaren de leerling leert kennen en er een vertrouwensband is op te bouwen. Daardoor gunt de werkgever de leerling in latere schooljaren eerder een ‘kijkje in de keuken’ en/of geeft hem/haar meer verantwoordelijkheid. Dat leidt tot kwalitatief betere stages. Nadeel is wel dat leerlingen, doordat ze slechts bij een bedrijf of instelling (werk)ervaring opdoen, een wat eenzijdig beeld krijgen van de sector.
76
Inrichting van werkzaamheden stages/leerbanen De werkzaamheden tijdens de stage/leerbaan moeten voor de leerling aantrekkelijk zijn. Daarbij gaat het onder meer om het niveau en de breedte van de werkzaamheden, de te dragen verantwoordelijkheid et cetera. Leerlingen moeten tijdens de stage/leerbaan zoveel mogelijk leren. Dat werkt motiverend. Verder zouden werkgevers een vast pakket van standaardwerkzaamheden kunnen samenstellen dat zij structureel voor stages gebruiken. Begeleiding van leerlingen Van groot belang is de begeleiding van leerlingen tijdens de stage/leerbaan door (de stagebegeleiders van) het ROC of de vmbo-school. Daarvoor dient voldoende capaciteit/tijd beschikbaar te zijn. Belangrijke (verbeter)punten die worden genoemd, zijn: Voldoende stagebegeleiders (en daardoor een ‘behapbare’ caseload per stagebegeleider) en per stagebegeleider voldoende tijd beschikbaar voor begeleiding van leerlingen op stage of in een leerbaan. Actieve houding van stagebegeleiders. De begeleiding/sturing van leerlingen door stagebegeleiders dient plaats te hebben gedurende de gehele stageperiode. Stagebegeleiders zouden vaker een bezoek moeten brengen aan het stageadres en ook daarbuiten contact moeten onderhouden met de leerling (en het bedrijf/de instelling). Belangrijk zijn ook contacten tussen stagebegeleider en de ouders/verzorgers van de leerlingen. Ondersteunen en motiveren van stagebegeleiders door hun superieuren. Ook de begeleiding van leerlingen door (de praktijkbegeleiders van) de bedrijven en instellingen dient op orde te zijn: De praktijkbegeleiders moeten voldoende tijd kunnen besteden aan de begeleiding van leerlingen. Belangrijk is dat zij voor deze taak (deels) vrijgesteld worden. Praktijkbegeleiders moeten ook voldoende toegerust zijn voor hun taak. Dat vraagt om scholing/training en begeleiding van de praktijkbegeleiders. Praktijkbegeleiders moeten zorgen voor een goede ondersteuning van leerlingen op de werkplek, goed toezicht op de leerlingen houden en op een adequate wijze communiceren richting (stagebegeleiders van) de school. Het begeleiden van leerlingen tijdens stages/leerbanen betekent voor bedrijven en instellingen een belasting. Met name geldt dat voor leerlingen op de lagere onderwijsniveaus.1 Bedrijven en instellingen zouden hiervoor gefaciliteerd moeten worden. Te denken valt aan (ruimere) subsidiemogelijkheden/tegemoetkomingen in de kosten van begeleiding van leerlingen op een stageplaats of in een leerbaan. Dergelijke middelen dienen dan wel geoormerkt te zijn.
1
Van mbo-leerlingen op niveau 3 en 4 krijgen werkgevers meer van terug. Deze leerlingen hebben minder begeleiding nodig en zijn productiever. Daardoor is er een gunstigere kosten/baten verhouding dan bij vmboleerlingen en mbo-leerlingen op niveau 1 en 2.
77
Oplossing(srichting)en voor ondoorzichtigheid Loopbaanoriëntatie De loopbaanoriëntatie van leerlingen moet meer aandacht krijgen. Het is zaak daarmee al vroeg te beginnen. Goede beroepenvoorlichting op het vmbo aan decanen, leerlingen en hun ouders/verzorgers helpt betere keuzes te maken en leerlingenstromen om te buigen richting opleidingen met betere arbeidsmarktperspectieven: Kbb’s organiseren reeds voorlichtingsbijeenkomsten voor decanen van vmbo’s om misverstanden/vooroordelen over werk in bepaalde beroepen weg te nemen en duidelijk te maken welke de beroepen met een goed arbeidsmarktperspectief zijn. Naast oriënterende stages dragen ook gastlessen en bedrijfsbezoeken bij aan een goede beeldvorming door vmbo-leerlingen. In de zorg- en welzijnssector is een ‘vmbo-carrousel’ geïntroduceerd als alternatief voor de snuffelstage. 1 Met het oog op loopbaanoriëntatie bezoeken vmbo-leerlingen in jaar 3 en 4 een aantal verschillende instellingen. De organisaties die meedoen aan de vmbo-caroussel, bieden elk een interactief programma aan voor maximaal één dag. Op die manier krijgen de leerlingen een beter bedrijfs- en beroepsbeeld dan bij een snuffelstage bij één instelling. Overigens merkt kbb OVDB op dat de carrousel in Amersfoort nog op gang moet komen. Te wijzen is verder op een experiment in de zorgsector in de regio Amersfoort - op initiatief van het regionaal bpv-bureau - waarin men vmbo-leerlingen koppelt aan bbl’ers op niveau 3. De groep vmbo-leerlingen krijgt van de groep bbl’ers voorlichting/informatie over het werk/de beroepen in de zorgsector. Vervolgens worden de vmbo-leerlingen 1-op-1 gekoppeld aan de bbl’ers en begeleid op de werkplek. De deelnemende zorginstellingen waren aan het eind van dit experiment heel positief. Het experiment krijgt (op punten bijgesteld en verbeterd) een vervolg, in de regio Amersfoort maar ook in Utrecht. Voor leerlingen in het mbo valt te denken aan snuffelstages, voorafgaand aan de feitelijke beroepspraktijkvorming. Matching van vraag en aanbod op de stage- en leerbanenmarkt Matching is maatwerk. Het is zaak de juiste mensen op de juiste plek te krijgen. Veel tijd/moeite besteden aan een goede match betaalt zich uiteindelijk uit. Belangrijk is ook een eventuele kwalitatieve mismatch aan te pakken/op te lossen en er niet voor weg te lopen. Goede matching vraagt allereerst om een inventarisatie door het onderwijsveld van de behoeften van bedrijven en instellingen: Een geopperde mogelijkheid bestaat uit meeloopochtenden voor stagecoördinatoren/begeleiders om meer inzicht te krijgen in de specifieke vraag van bedrijven. Ook bedrijfsstages (van docenten van ROC’s en vmbo-scholen) en gastdocentschappen (van vertegenwoordigers van bedrijven) kunnen wederzijds inzicht bieden in de wensen, behoeften en mogelijkheden op het gebied van stages en leerbanen. In de sector handel is er een keer per jaar de “Week van werken en leren”. Dit is een landelijk project met een nadere regionale invulling. Tijdens deze week lopen docenten van de ROC’s stage in leerbedrijven en andersom bekleden praktijkbegeleiders 1
Het project vmbo-caroussel is een initiatief van kbb OVDB, vmbo-scholen en leerbedrijven in de sectoren zorg, welzijn, sport en dienstverlening.
78
(en/of andere vertegenwoordigers van leerbedrijven) een gastdocentschap in de ROC’s (gastlessen aan docenten en/of leerlingen). KCHandel heeft verder een ‘impresariaat/boekingskantoor’ waar het hele jaar door digitaal bedrijfsstages/gastdocentschappen zijn te boeken. Daar wordt tot nu toe echter nog niet erg veel gebruik van gemaakt. Van belang is vervolgens dat vraag (leerlingen) en aanbod (werkgevers) elkaar kunnen ‘ontmoeten’. Dat vraagt om gerichte voorlichting en informatie aan leerlingen over (de mogelijkheden voor) stages en leerbanen. Middelen hiertoe zijn onder meer: Bedrijfsbezoeken Presentaties van werkgevers tijdens open dagen, informatieavonden en dergelijke Gastlessen Stagemarkten/-beurzen Stagenieuwsbrieven On-line ‘stagemarktplaatsen’ (zoals de regionale, sectorale sites www.robopstage.nl en www.techniekgilde.nl en de landelijke, algemene site www.stagemarkt.nl1). De volgende stap is het door (stagecoördinatoren van) de ROC’s en vmbo-scholen maken van de juiste match. Daarbij gaat het vooral om een inhoudelijk juiste match. Opgemerkt wordt echter dat ook een in geografisch opzicht juiste match belangrijk is: de woon-werk afstand mag niet te groot zijn. Gewezen is reeds op de gecoördineerde aanpak in de regio van de matching van leerlingen en zorginstellingen door het gezamenlijk bpv-bureau voor de zorgsector. In het verlengde hiervan valt te denken aan het - in samenwerking met de verschillende kbb’s opzetten van een alles overkoepelende regionale netwerkstructuur. Er zou in de regio een algeheel bpv-bureau in het leven kunnen worden geroepen, waar geaccrediteerde bedrijven/instellingen zich kunnen inschrijven en scholen/leerlingen stageplaatsen/leerbanen kunnen zoeken. Daarbij zou mogelijk aan te sluiten zijn bij het leerwerkloket dat CWI Amersfoort en Soest samen met andere betrokken regionale partijen (waaronder het onderwijsveld) inrichten. Het leerwerkloket moet het centrale aanspreekpunt zijn voor klanten die iets willen weten of doen op het gebied van werkend leren of lerend werken. Verder vormt het de infrastructuur waarbinnen duale en EVC- trajecten worden gerealiseerd. Ten slotte wordt in dit verband het idee geopperd een soort proeftijd voor stages in te voeren. Op die wijze kunnen beide partijen ‘elkaars nieren proeven’. Communicatie/afstemming Een goede communicatie en afstemming tussen de verschillende betrokken partijen draagt bij aan de doorzichtigheid (en daarmee aan het goed functioneren) van de stageen leerbanenmarkt in de regio Amersfoort. In de communicatie en afstemming zijn drie niveaus te onderscheiden: 1) overkoepelend gemeentelijk/regionaal niveau; 2) sectoraal niveau; 3) individueel niveau (de ‘driehoek’ school-leerling-bedrijf).
1
Laatstgenoemde site bevat slechts summiere gegevens. Een aantal kenniscentra is daarom bezig met het opzetten van een matching-systeem, waarin rijkere profielen van werkgevers en leerlingen worden opgenomen. Het gaat hierbij niet alleen om een puur matching-instrument maar ook om een instrument voor kwaliteitsbewaking (door betere profielen is ook te zien wat goede bedrijven zijn). In Amersfoort loopt een pilot.
79
Ad 1. Overkoepelend gemeentelijk/regionaal niveau “Zorg binnen de gemeente voor stageoverleg op overkoepelend en sectoraal niveau. Met name bij bovenschoolse overleggen kan de gemeente een belangrijke ondersteunende rol vervullen als ‘neutrale’ gespreksleider” (Nicis Institute). Er zijn in (de regio) Amersfoort reeds diverse gremia op het terrein van de stage- en leerbanenmarkt waarin verschillende partijen (kbb’s, werkgevers, ROC’s en vmbo-scholen, gemeente, CWI et cetera) overleg voeren. Te noemen zijn onder meer overleggen in het kader van het Actieplan MKB Leerbanen Amersfoort-Eemland, tweede kans beroepsonderwijs en het leerwerkloket. Van een alles overkoepelend structureel gemeentelijk/regionaal stageoverleg is echter nog geen sprake. Een dergelijk overleg zou zeker meerwaarde hebben. Het verdient aanbeveling op strategisch niveau afspraken te maken tussen de betrokken partijen en deze vast te leggen in een convenant (commitment). “Leg met partners de spelregels op de gemeentelijke stagemarkt vast in een convenant. Vastleggen van de inbreng van partijen bij het bereiken van een beleidsdoel als ‘iedere (v)mboleerling heeft een stageplaats’ zorgt voor helderheid en synergie” (Nicis Institute). Waar mogelijk dienen de vertegenwoordigers van de regionale partijen in landelijke gremia (koepelorganisaties, ‘Den Haag’) aan de bel te trekken en de stageproblematiek te agenderen. Ad 2. Sectoraal niveau Op sectoraal niveau is de communicatie/afstemming te verbeteren door deelname aan formele overlegorganen van onderwijsveld en bedrijfsleven. Er zijn in de regio al de nodige sectorale initiatieven: In de zorgsector is er de Commissie Zorg en Onderwijs, een gremium van de drie ROC’s en de zorginstellingen in Amersfoort. Vier keer per jaar is er een overleg, waar (de kwantiteit en kwaliteit van) de stageplaatsen steeds op de agenda staan. Daarnaast zijn er netwerkbijeenkomsten voor praktijkbegeleiders en docenten (van de drie ROC’s). De sector techniek kent het Techniek Gilde Eemland, een regionaal samenwerkingsverband van onderwijs (vmbo en mbo), bedrijfsleven, kbb’s en brancheverenigingen. De doelstelling van het Techniek Gilde is drieledig: 1) Structurele en duurzame kennisuitwisseling realiseren tussen technisch beroepsonderwijs en bedrijfsleven; 2) Intensieve samenwerking tot stand brengen tussen technisch beroepsonderwijs en bedrijfsleven; 3) Een gezamenlijke impuls geven aan promotie van leren en werken in de techniek. Concreet gaat het om de volgende resultaten: 5 procent meer instroom in het technisch onderwijs Matchen van stagevraag en -aanbod Een internetportaal dat 75 procent van de stage- en leerbedrijven gebruikt Een positiever imago van de technieksector.1 KCHandel is bezig met het opzetten (en regionaal invullen) van brancheadviescommissies. Daarin vindt structureel, periodiek overleg plaats tussen onderwijs en bedrijfsleven. Het doel is informatie-uitwisseling/in kaart brengen van knelpunten en oplossingen en aldus de kwaliteit van ROC’s en leerbedrijven te verbeteren. 1
Via het Techniek Gilde Eemland probeert men ook plaatsen te realiseren voor meer problematische leerlingen (met een lichamelijke of geestelijke handicap of met gedragsproblemen) die intensievere begeleiding van werkgevers nodig hebben.
80
Om beter zicht te krijgen op wat werkgevers wensen en wat de consequenties daarvan zijn voor de opleidingen/leerbanen heeft ROC ASA SBBO (de bbl-afdeling) een Beroepsveldcommissie in het leven geroepen waarin onderwijs en bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd. De commissie houdt zich bezig met inrichting/organisatie/inhoud van het onderwijs. Vergelijkbare initiatieven zijn er in andere sectoren van ROC ASA en bij de andere ROC’s (met benamingen als resonancegroepen, werkveldoverleggen en dergelijke). Bij de sectorale formele overlegorganen verdient een tripartiete aanpak (vmbo, mbo en bedrijfsleven/kbb’s) de voorkeur. Verder is ook het participeren van ROC’s en vmbo-scholen in kleinschaliger, minder formele netwerken met het bedrijfsleven van belang. Ad 3. Individueel niveau (de ‘driehoek’ school-leerling-bedrijf) De communicatie/afstemming over (het verloop van) individuele stages/leerbanen tussen alle drie partijen (school <-> bedrijf/instelling, school <->leerling, leerling <> bedrijf/instelling) kan intensiever. Van belang is dat de drie partijen (vooraf) duidelijke afspraken maken over wat er van elkaar wordt verwacht. Belangrijk is ook continuïteit in de afspraken “Scholen moeten een bepaalde strategie voor een langere tijd aanhouden en niet elk jaar wisselen. Wisselingen zorgen voor onduidelijkheden bij de bedrijven en de leerlingen”. De bereikbaarheid van ROC’s is voor verbetering vatbaar. “ De behoefte/gewenstheid van stages bij bedrijf X is bij het ROC neergelegd. Tot op heden is er niets naders over vernomen”. Werving van leerlingen voor opleidingsrichtingen met overschotten aan stageplaatsen en leerbanen Met name in de techniek zijn overschotten aan stageplaatsen en leerbanen. De instroom in de technische beroepsopleidingen (met name op mbo-niveau) is te beperkt. Dat is vooral het gevolg van een hardnekkig imagoprobleem. Landelijke en/of regionale activiteiten en campagnes om dat imago op te vijzelen, kunnen bijdragen aan een toename van de instroom in de technische opleidingen. Een voorbeeld is de jaarlijkse dag van de bouw (www.dagvandebouw.nl). Gewaakt moet wel worden voor al te hooggespannen verwachtingen, gezien de naar verhouding beperkte effectiviteit van dergelijke activiteiten en campagnes in het verleden. Overige oplossing(srichting)en Onderzoek en evaluatie De situatie op de stage- en leerbanenmarkt is onderhevig aan schommelingen. Belangrijk is dan ook de vinger aan de pols van de stage- en leerbanenmarkt te houden: De partijen in Amersfoort zouden meer gebruik kunnen maken van de expertise/informatie die landelijk (bijvoorbeeld bij de kbb’s) reeds aanwezig is. Van belang is dat op regionaal niveau goede cijfermatige en inhoudelijke informatie beschikbaar is over de stage- en leerbanenmarkt én over de ‘reguliere’ arbeidsmarkt. Hierbij is een gecoördineerde aanpak te prefereren. “Bepaal wie zorg draagt voor de kwantitatieve gegevens over de stagemarkt. Goede cijfers over de sterk fluctuerende situatie op de stagemarkt zijn onmisbaar bij het plannen en uitvoeren van stagebeleid. Maak goede afspraken over dataverzamelende activiteiten” (Nicis).
81
ROC Midden Nederland houdt zoals vermeld jaarlijks aan het eind van de bpv-periode een enquête onder leerlingen en bedrijven. Op deze wijze wordt de ‘klanttevredenheid’ van beide partijen in kaart gebracht. Een dergelijk evaluatief onderzoek zou ook door de andere ROC’s (en vmbo-scholen) in Amersfoort kunnen worden uitgevoerd. Ook hier zou een gecoördineerde aanpak voor de hand liggen. Het onderhavige onderzoek van Research voor Beleid zou kunnen fungeren als nulmeting voor een periodiek in de regio uit te voeren monitoronderzoek. Aanpak voortijdig schoolverlaten De RMC functie van de gemeente Amersfoort behoeft versterking. Er verdwijnen leerlingen ‘onzichtbaar’. Leerlingen stappen over van de ene sector naar de andere sector zonder goede overdracht. De uitval in (de fase tussen) vmbo en mbo wordt nog niet goed/niet volledig in beeld gebracht. De RMC-functie is overigens al bezig met een verbeterslag.
6.2
Probleemeigenaren
Uit de enquête onder bedrijven en instellingen in de regio Amersfoort komt naar voren dat deze in meerderheid het onderwijs als primaire probleemeigenaar zien. Van hen is 60 procent van mening dat bij de aanpak van de door hen bij stages en leerbanen ervaren knelpunten het onderwijsveld het voortouw moet nemen. Voor het bedrijfsleven ziet 22 procent een dergelijke rol weggelegd. Den Haag (het rijk/de regering/‘de politiek’) en de leerlingen zelf (en hun ouders of opvoeders) scoren respectievelijk 12 procent en 7 procent. Gemeente en kbb’s halen elk maar een score van 2 procent. De verschillen op dit punt naar sector en bedrijfsgrootte zijn niet zo groot. Uit de interviews met de kbb’s, ROC’s en vmbo’s komt het volgende beeld naar voren: Volgens de kbb’s is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. “Je kunt geen kwaliteit leveren als niet alle neuzen dezelfde richting opstaan”. Primaire probleemeigenaren volgens de kbb’s zijn het onderwijsveld en het bedrijfsleven. Kbb’s hebben een ondersteunende en faciliterende rol. Ze hebben een inspanningsverplichting te zorgen voor – in kwantitatief en kwalitatief opzicht – voldoende stageplaatsen en leerbanen. Doordat de kbb’s van beide kanten (onderwijs en bedrijfsleven) de cultuur kennen, kunnen ze ‘makelen en schakelen’. Kbb’s zijn ook van belang voor het waarborgen van continuïteit van de contacten tussen onderwijs en bedrijfsleven. De kbb’s zien ook een rol weggelegd voor de gemeente. De gemeente heeft volgens de kbb’s een overkoepelende verantwoordelijkheid op het gebied van stages en leerbanen. Verder is voor de gemeente een belangrijke rol weggelegd bij (de preventie en aanpak van) uitval in (de fase tussen) het vmbo en het mbo. De ROC’s zijn eveneens van mening dat sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijsveld en bedrijfsleven (met instandhouding van ieders eigen verantwoordelijkheid). Ook de kbb’s hebben een rol (het zorgen voor voldoende leerbedrijven, stageplaatsen en leerbanen). Probleem is dat de kbb’s geen machtsmiddelen hebben om zaken af te dwingen. Ook de geïnterviewde vmbo-scholen spreken van een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijsveld (vmbo en mbo) en bedrijfsleven. Daarbij is het onderwijs evenwel de belangrijkste partij. “Leerlingen staan centraal”.
82
6.3
Epiloog: de rol van de gemeente
De gemeentelijke regiorol In opdracht van de G4 heeft Nicis Institute (voorheen Kenniscentrum Grote Steden) onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop de gemeentelijke regierol op de stage- en leerbanenmarkt het best vorm is te geven. Het onderzoek biedt niet alleen handvatten voor de G4 maar ook voor kleinere gemeenten die zich (verder) op de stagemarkt willen begeven. Gemeenten kunnen op de stage- en leerbanenmarkt de volgende actieve rollen spelen:
1 2 3 4 5 6 7
Faciliteren van stageoverleg binnen de gemeente Ter beschikking stellen van informatie over de plaatselijke c.q. regionale arbeidsmarkt Optreden als intermediair voor en naar de Rijksoverheid Derden stimuleren om stageplaatsen en leerbanen ter beschikking te stellen Zelf stageplaatsen aanbieden In contracten voorwaarden opnemen over stageplaatsen en leerbanen (‘contract compliance’) Steunen van stagewervings- en stageverbeteringsprojecten.
Voor het inkaderen van bovenstaande rollen adviseert Nicis gebruik te maken van een Stage-Actie-Plan. Daarin zijn de makelende en schakelende rollen van een gemeente vast te leggen bij díe lopende en nieuwe stageactiviteiten die vanuit het gemeentelijk onderwijs-, sociaal en economisch beleid van primair belang zijn. Een dergelijk plan biedt optimale mogelijkheden om de activiteiten van een gemeente op de stagemarkt vanuit de diverse beleidsterreinen onderling op elkaar af te stemmen. In de optiek van Nicis bestaat het opstellen van een gemeentelijk (of regionaal) Stage-Actie-Plan uit de volgende fase: Fase 1: Bezinnen op /herijken van gemeentelijk stagebeleid, c.q. het vaststellen welke sociaalintegratieve en economische doelen centraal staan; Fase 2: Opstellen van een ambitiedocument t.a.v. de gemeentelijke /regionale stagemarkt (beleidskader); Fase 3: Houden van interactieve consultaties met bij dit plan betrokken partners (ROC’s, vmbo’s, bedrijven, kbb’s, Kamer van Koophandel, werkgeversorganisaties, vakbonden, et cetera) en vastleggen welke partij bij welke uitdagingen op de stagemarkt het voortouw neemt; Fase 3: Implementeren van het Stage-Actie-Plan. Het plan wordt met de partners uitgevoerd, geëvalueerd en – waar nodig – bijgesteld. Bron: Nicis Institute (2007). Stad en stages.
Nicis beschrijft hier een aanpak die nodig is wanneer sprake is van ernstige problemen op het gebied van stageplaatsen en leerbanen in een bepaalde gemeente c.q. wanneer sprake is van een duidelijke relatie tussen problemen met het vinden van stageplaatsen en leerbanen en voortijdig schoolverlaten. Dit onderzoek levert op dat het met de problemen op de stage- en leerbanenmarkt in de regio Amersfoort wel meevalt. Slechts in een enkele sector is het moeilijk geschikte stageplaatsen en leerbanen te vinden terwijl verder leerlingen op de lagere kwalificatieniveaus soms zijn aangewezen op stageplaatsen en leerbanen die door de opleidingen zelf zijn gecreëerd. Verder lijkt het wel zo te zijn dat incidenteel leerlingen uitvallen vanwege het ontbreken van een geschikte stageplaats maar hard bewijs is daar niet voor. Ten slotte lijken ook de komende jaren geen forse tekorten aan stageplaatsen en leerbanen te ontstaan. Het is vervolgens nodig vast te stellen dat het belang van de gemeente niet altijd parallel loopt met dat van de overige spelers op de stage- en leerbanenmarkt: De werkgevers (en werknemers) hebben natuurlijk in de eerste plaats een individueel belang: het bedrijf moet blijven draaien; en indirect een sectoraal belang: genoeg ge-
83
kwalificeerde werknemers voor de sector betekent ook minder kans op moeilijk vervulbare vacatures voor het eigen bedrijf. De ROC’s willen vooral voor leerlingen aantrekkelijke opleidingen aanbieden. Voor de bekostiging is het immers van belang dat zoveel mogelijk leerlingen zich bij het betreffende ROC inschrijven. Ook heerst vaak de filosofie dat het belangrijker is dat leerlingen in ieder geval een opleiding volgen dan dat ze beslist een opleiding volgen met een goed arbeidsmarktperspectief. Zonder opleiding hebben ze immers meer kans op werkloosheid dan met alleen een minder arbeidsmarktrelevante opleiding. Overigens houden de ROC’s het arbeidsmarktperspectief wel steeds meer in het oog. Dat doen trouwens ook de kenniscentra bij de beoordeling van de relevantie van een opleiding. Voorts kennen ROC’s – net als de kbb’s – vaak een sectorale indeling. Iedere sector werkt voor de eigen leerlingen. Als die er in de eigen sector genoeg zijn, leidt dat niet direct tot een signaal dat mogelijk leerlingen naar andere sectoren zouden moeten worden toegeleid. Voor gemeenten is een stage- en leerbanenmarkt waar voor iedere jongere op het gewenste moment een kwalitatief goede stageplaats of leerbaan beschikbaar is van belang vanuit een economisch (‘human capital’) en een sociaal-integratief perspectief. Gemeenten hebben belang bij een bedrijfsleven en aan instellingen die goed aan personeel kunnen komen. Ook heeft de gemeente er belang bij dat jongeren een opleiding krijgen in richtingen en kwalificatieniveaus met een voldoende arbeidsmarktperspectief. Dat kan betekenen dat de gemeente wil stimuleren dat in de ene opleidingsrichting voldoende stageplaatsen beschikbaar komen terwijl ze dat voor andere richtingen minder relevant vindt. Ook heeft de gemeente een zeker belang bij stages en leerbanen van een zekere kwaliteit; dit om de doorstroom naar de arbeidsmarkt van leerlingen te verzekeren. Aansluitend op aanbevelingen van Nicis Institute in voornoemd rapport zou dit voor de rol van de gemeente Amersfoort het volgende kunnen betekenen: Het faciliteren van een afzonderlijk stageoverleg lijkt op dit moment niet nodig. Het lijkt voldoende dat de gemeente in het halfjaarlijkse overleg met de ROC’s en het voortgezet onderwijs ook de beschikbaarheid van stageplaatsen op de agenda zet. Vooralsnog dient dat om vast te stellen of in voor de gemeente cruciale segmenten (zorg, techniek, lagere kwalificatieniveaus) problemen met stages optreden. Bij dit overleg zouden ook de regiocoördinatoren van Colo en/of de grotere kbb’s kunnen aanschuiven. De gemeente inventariseert of de arbeidsmarktkennis van CWI en de kenniscentra lokaal en regionaal voldoende aanknopingspunten biedt voor ROC’s en vmbo-scholen om daar het opleidings- en stagebeleid op af te stemmen. In aanvulling daarop zou de gemeente CWI en Colo/kbb’s bij in de regio bij elkaar kunnen halen en vragen eventuele knelpunten op te lossen. De gemeenten stimuleert zo nodig (ook financieel) innovatieve projecten op het gebied van stagebeleid in voor de gemeente relevante sectoren en voor voor de gemeente relevante doelgroepen waar geen andere partijen (financieel) verantwoordelijk voor zijn. Het Techniek Gilde en de recente initiatieven in de zorg zijn daarvan voorbeelden. De gemeente gaat echter niet projecten financieren waar partijen zelf ook voldoende middelen voor (zouden moeten) hebben. De gemeente gaat door met het zelf creëren van stageplaatsen binnen de eigen organisatie of bij opdrachtnemers, in het bijzonder voor vmbo en de lagere kwalificatieniveaus. In die gevallen probeert de gemeente ook te doen aan kwaliteitsbewaking: zowel de aard van de werkzaamheden (uitvoren van dezelfde werkzaamheden als regulier personeel of assisteren bij dergelijke werkzaamheden) als de begeleiding ervan moet adequaat zijn.
84
Bijlage 1 Methodologische verantwoording
Werkgeversenquête Keuze van methode De ervaring leert dat bij een schriftelijke of internetenquête onder werkgevers de respons vaak (zeer) laag is. Een telefonische enquête levert voor deze doelgroep doorgaans een hogere respons op. Bovendien is een telefonische enquête sneller uit te voeren dan een schriftelijke of internetenquête. Om deze redenen is de keuze gevallen op een telefonische enquête. Steekproeftrekking Op 1 januari 2006 telde de regio Amersfoort volgens CBS Statline zo’n 16.000 bedrijfsvestigingen. Naar schatting hadden 3.000 vestigingen vijf of meer werknemers (waarvan 1.350 vijf tot tien werknemers, 1.500 tien tot honderd werknemers en 150 honderd of meer werknemers). 1 Deze 3.000 vestigingen zijn in het onderzoek betrokken. De allerkleinste bedrijven en instellingen (met minder dan vijf werkzame personen) zijn buiten beschouwing gelaten. De veronderstelling is dat vestigingen met minder dan vijf werknemers minder (mogelijkheden voor/ervaringen met) stageplaatsen en leerbanen hebben. Bovendien is de ervaring dat deze groep vaak moeilijk bereikbaar is hetgeen een lage respons genereert. De wel bevraagde bedrijven representeren 86 procent van de regionale werkgelegenheid. Om over deze groep vestigingen betrouwbare uitspraken te kunnen doen, is een nettorespons van ongeveer 400 nodig. De verwachting vooraf was bij een telefonische enquête een respons van ten minste 25 procent te kunnen realiseren. Er is een steekproef getrokken van 1.600 vestigingen. De steekproef is getrokken uit de bedrijvendatabase van LISA. Er zijn beduidend minder grote bedrijven dan kleine. Echter, grote bedrijven hebben meer stageplaatsen en leerbanen dan kleine. Om representatieve uitspraken te kunnen doen, dienen vooral de grote bedrijven in voldoende mate te worden bereikt. De steekproef in de bruto-steekproef is daarom gestratificeerd naar bedrijfsgrootte. Verder heeft stratificatie naar sector plaatsgevonden. Belangrijk voordeel van een gestratificeerde steekproef boven een aselecte steekproef is dat het hiermee ook goed mogelijk is uitspraken te doen over de verschillende grootteklassen en sectoren. Daar staat tegenover dat op deze wijze de verhoudingen in de steekproef niet overeenkomen met de verhoudingen in de totale populatie. Dit is in de analysefase echter eenvoudig te corrigeren door weging naar de oorspronkelijke verhoudingen. Respons De respons bedroeg ruim 50 procent, tweemaal zo hoog als van tevoren ingeschat. Uiteindelijk zijn zo’n 800 bedrijven telefonisch benaderd.
1
CBS Statline bevat alleen gegevens over de verdeling van de vestigingen naar aantal werknemers op provinciaal en COROP-niveau en niet op gemeentelijk niveau. Er zijn dus ook geen geaggregeerde gegevens beschikbaar voor de regio Amersfoort. Aanname is dat de verdeling in de regio Amersfoort min of meer overeenkomt met die in de provincie Utrecht.
85
Statistische analyses Om een representatief beeld te kunnen schetsen, zijn de antwoorden allereerst gewogen naar bedrijfsgrootte en sector. Om een accurate schatting te kunnen maken van het aantal beschikbare en benutte stageplaatsen en leerbanen zijn betreffende antwoorden bovendien opgehoogd naar het aantal banen per grootteklasse en sector. Vervolgens hebben de feitelijke statistische analyses plaatsgevonden. Het betrof sommeringen, frequentieverdelingen en kruistabellen.
86
Bijlage 2 Geïnterviewde organisaties
Gesproken is met vertegenwoordigers van: ROC ASA Afdeling Onderwijs & Ondersteuning ROC ASA Sector SBBO (bbl) ROC ASA Sector Zorg en Welzijn ROC Hoornbeeck College ROC MN Sector Economie en Dienstverlening ROC MN Sector Techniek & Innovatie ROC MN Sector Zorg en Welzijn, afdeling Zorg ROC MN Sector Zorg en Welzijn, afdeling Welzijn VMBO De Boogschutter VMBO Guido de Brès VMBO Het Stromenland KBB Ecabo KBB KCHandel KBB Kenteq (respondent is tevens coördinator samenwerkende kbb’s voor Utrecht en Amersfoort) KBB OVDB Gemeente Amersfoort Verder heeft de afdeling Onderwijs en Ondersteuning van ROC ASA een email-/belronde gehouden onder de verschillende (clusters van) opleidingen en de verzamelde informatie doorgespeeld aan het onderzoeksteam.
87
88
Bijlage 3 Lijst van afkortingen
AKA
Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent
AOC
Agrarisch Opleidingscentrum
BBL
Beroepsbegeleidende leerweg
BOL
Beroepsopleidende leerweg
BPV
Beroepspraktijkvorming
BVE
Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
CAO
Collectieve arbeidsovereenkomst
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CWI
Centrum voor Werk en Inkomen
EVC
Erkenning (van eerder) Verworven Competenties
HAVO
Hoger algemeen vormend onderwijs
HBO
Hoger beroepsonderwijs
KBB
Kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven
LTS
Lagere technische school
LWOO
Leerwegondersteunend onderwijs
MAVO
Middelbaar algemeen vormend onderwijs
MBO
Middelbaar beroepsonderwijs
MKB
Midden- en kleinbedrijf
MTS
Middelbare technische school
PRO
Praktijkonderwijs
RMC
Regionaal Meld- en Coordinatiepunt
ROC
Regionaal Opleidingscentrum
RPA
Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid
SER
Sociaaleconomische Raad
VMBO
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VO
Voortgezet onderwijs
VWO
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
WO
Wetenschappelijk onderwijs
WSO
Welzijn, Sociale zekerheid en Onderwijs
89
90
Bijlage 4 Tabellenbijlage
Toelichting: De in de tabellen vermelde aantallen zijn ongewogen (behalve bij beschikbare en (on)gevulde leerwerktrajecten en bpv-plaatsen); de vermelde percentages zijn gewogen. Bedrijven en instellingen naar sector en bedrijfsgrootte
1. Tot welke sector behoort uw bedrijf/instelling? % Landbouw en visserij (SBI A t/m B)
1%
Industrie inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven (SBI
9%
Bouwnijverheid (SBI F)
9%
Handel (SBI G)
23%
Horeca (SBI H)
5%
Vervoer (SBI I)
1%
Financiële dienstverlening (SBI J)
4%
Zakelijke dienstverlening (SBI K)
30%
Overheid (SBI L)
1%
Onderwijs (SBI M)
4%
Zorg en welzijn (SBI N)
9%
Cultuur, recreatie en overige dienstverlening (SBI O) Totaal
5% 100%
N
405
2. Tot welke sector behoort uw bedrijf/instelling? % ‘Harde sectoren’
19%
Commerciële dienstverlening
62%
Niet-commerciële dienstverlening
19%
Totaal
100%
N
405
3. Hoeveel personen zijn op dit moment werkzaam in uw bedrijf/instelling? % 5 tot 10 wp
45%
10 tot 100 wp
49%
100 en meer wp
5%
Totaal
100%
N
405
91
Aantal erkende leerbedrijven 4. Is uw bedrijf/instelling geaccrediteerd als erkend leerbedrijf? NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
ja
55%
52%
47%
52%
nee
41%
42%
44%
42%
4%
6%
8%
6%
100%
100%
100%
100%
105
163
137
405
weet niet/geen mening Totaal N
5. Is uw bedrijf/instelling geaccrediteerd als erkend leerbedrijf? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
ja
51%
50%
73%
52%
nee
41%
45%
26%
42%
8%
5%
1%
6%
100%
100%
100%
100%
123
231
51
405
weet niet/geen mening Totaal N
Aanbod van stageplaatsen en leerbanen 6. Heeft uw bedrijf/instelling op dit moment leerwerktrajecten beschikbaar voor vmboleerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg? NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
ja
26%
13%
10%
15%
nee
74%
87%
90%
85%
100%
100%
100%
100%
105
163
137
405
Totaal N
7. Heeft uw bedrijf/instelling op dit moment leerwerktrajecten beschikbaar voor vmboleerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
ja
13%
17%
16%
15%
nee
87%
83%
84%
85%
100%
100%
100%
100%
123
231
51
405
Totaal N
92
8A. Beschikbare lwt Sector
Leerwerktrajecten
"Harde" sectoren Commerciële dienstverlening Niet-comm. dienstverlening
363 366 116
Totaal
846
8B. Gevulde lwt Sector
Leerwerktrajecten
"Harde" sectoren Commerciële dienstverlening Niet-comm. dienstverlening
188 225 67
Totaal
481
8C. Ongevulde lwt Sector
Leerwerktrajecten
"Harde" sectoren
175
Commerciële dienstverlening Niet-comm. dienstverlening
141 49
Totaal
365
8D. % Ongevulde lwt Sector
Leerwerktrajecten
"Harde" sectoren Commerciële dienstverlening Niet-comm. dienstverlening
48,2% 38,4% 42,0%
Totaal
43,1%
9A.Beschikbare lwt Bedrijfsgrootte
Leerwerktrajecten
5 tot 10 wp 10 tot 100 wp 100 of meer wp
218 507 120
Totaal
846
9B. Gevulde lwt Bedrijfsgrootte 5 tot 10 wp
Leerwerktrajecten 98
10 tot 100 wp 100 of meer wp
297 86
Totaal
481
9C. Ongevulde lwt Bedrijfsgrootte
Leerwerktrajecten
5 tot 10 wp 10 tot 100 wp 100 of meer wp
120 211 34
Totaal
365
9D. % Ongevulde lwt Bedrijfsgrootte
Leerwerktrajecten
5 tot 10 wp 10 tot 100 wp 100 of meer wp
55,0% 41,5% 28,2%
Totaal
43,1%
93
10. Heeft u op dit moment (ook) andere soorten stageplaatsen beschikbaar voor vmboleerlingen?
ja, (vrijwel) constant ja, met enige regelmaat ja, maar slechts incidenteel nee, nooit Totaal N
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
10% 11% 13% 67%
1% 6% 9% 83%
5% 8% 19% 68%
4% 7% 12% 77%
100% 105
100% 163
100% 137
100% 405
11. Heeft u op dit moment (ook) andere soorten stageplaatsen beschikbaar voor vmboleerlingen? ja, (vrijwel) constant ja, met enige regelmaat ja, maar slechts incidenteel nee, nooit Totaal N
5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
3%
4%
3%
4%
3% 9% 85%
10% 12% 73%
15% 28% 54%
7% 12% 77%
100%
100%
100%
100%
123
231
51
405
12. Om welk soort vmbo-stages gaat het? (meerdere antwoorden mogelijk)
snuffelstages praktijkstages projecten anders, namelijk Totaal N
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
64% 59% 13%
64% 53% 10%
82% 37% 24% 2%
69% 50% 15% 1%
100%
100%
100%
100%
37
29
50
116
Gepercenteerd op aantal respondenten
13. Om welk soort vmbo-stages gaat het? (meerdere antwoorden mogelijk) snuffelstages praktijkstages projecten anders, namelijk Totaal N
5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
69% 40% 12%
66% 51% 16% 1%
84% 69% 13%
69% 50% 15% 1%
100%
100%
100%
100%
19
71
26
116
Gepercenteerd op aantal respondenten
14. Heeft uw bedrijf/instelling op dit moment beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpvplaatsen) voor mbo-leerlingen?
ja nee Totaal N
94
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
45% 55%
42% 58%
45% 55%
43% 57%
100%
100%
100%
100%
105
163
137
405
15. Heeft uw bedrijf/instelling op dit moment beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpvplaatsen) voor mbo-leerlingen? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
ja
43%
39%
71%
43%
nee
57%
61%
29%
57%
100%
100%
100%
100%
123
231
51
405
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
"Harde" sectoren
249
253
502
Commerciële dienstverlening
521
639
1160
Totaal N
16A. Beschikbare bpv-plaatsen Sector Stageplaatsen
Niet-comm. dienstverlening
377
1076
1452
1146
1968
3114
"Harde" sectoren
372
120
492
Commerciële dienstverlening
677
299
976
61
787
848
1110
1207
2316
621
373
994
1197
939
2136
Subtotaal Leerbanen
Niet-comm. dienstverlening Subtotaal Bpv-plaatsen "Harde" sectoren Commerciële dienstverlening Niet-comm. dienstverlening
438
1863
2301
2256
3175
5431
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
"Harde" sectoren
119
132
251
Commerciële dienstverlening
158
329
487
Niet-comm. dienstverlening
281
867
1148
Subtotaal
559
1328
1886
Totaal
16B. Gevulde bpv-plaatsen Sector Stageplaatsen
Leerbanen "Harde" sectoren
245
28
272
Commerciële dienstverlening
432
148
580
55
706
761
732
882
1613
"Harde" sectoren
364
159
523
Commerciële dienstverlening
590
477
1067
337
1573
1910
1290
2210
3500
Niet-comm. dienstverlening Subtotaal Bpv-plaatsen
Niet-comm. dienstverlening Totaal
95
16C. Ongevulde bpv-plaatsen Sector
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
"Harde" sectoren
130
121
251
Commerciële dienstverlening
363
310
673
95
209
304
588
640
1228
Stageplaatsen
Niet-comm. dienstverlening Subtotaal Leerbanen "Harde" sectoren
127
93
220
Commerciële dienstverlening
245
151
396
6
81
87
378
325
703
"Harde" sectoren
257
214
471
Commerciële dienstverlening
608
461
1069
Niet-comm. dienstverlening Subtotaal Bpv-plaatsen
Niet-comm. dienstverlening
101
290
391
Totaal
966
965
1931
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
16D. % Ongevulde bpv-plaatsen Sector Stageplaatsen "Harde" sectoren
52,2%
47,9%
50,0%
Commerciële dienstverlening
69,6%
48,5%
58,0%
Niet-comm. dienstverlening
25,3%
19,4%
20,9%
Subtotaal
51,3%
32,5%
39,4%
Leerbanen "Harde" sectoren
34,2%
77,1%
44,7%
Commerciële dienstverlening
36,2%
50,5%
40,6%
9,7%
10,3%
10,2%
34,1%
26,9%
30,3%
Niet-comm. dienstverlening Subtotaal Bpv-plaatsen "Harde" sectoren
41,4%
57,3%
47,4%
Commerciële dienstverlening
50,8%
49,2%
50,0%
Niet-comm. dienstverlening
23,1%
15,6%
17,0%
Totaal
42,8%
30,4%
35,6%
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
5 tot 10 wp
286
278
564
10 tot 100 wp
614
967
1581
17A. Beschikbare bpv-plaatsen Bedrijfsgrootte Stageplaatsen
100 of meer wp
247
723
970
1147
1968
3115
5 tot 10 wp
415
144
559
10 tot 100 wp
505
441
946
100 of meer wp
190
621
811
1110
1207
2316
Subtotaal Leerbanen
Subtotaal Bpv-plaatsen 5 tot 10 wp 10 tot 100 wp 100 of meer wp Totaal
96
700
422
1123
1118
1409
2527
438
1344
1781
2256
3175
5431
17B. Gevulde bpv-plaatsen Bedrijfsgrootte
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
5 tot 10 wp
101
139
240
10 tot 100 wp
290
584
874
100 of meer wp
168
605
773
Subtotaal
559
1328
1886 411
Stageplaatsen
Leerbanen 5 tot 10 wp
321
90
10 tot 100 wp
273
294
568
100 of meer wp
137
498
635
Subtotaal
731
882
1613
5 tot 10 wp
421
229
651
10 tot 100 wp
563
878
1441
Bpv-plaatsen
100 of meer wp
305
1102
1408
1290
2210
3500
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
5 tot 10 wp
185
139
324
10 tot 100 wp
324
383
707
79
118
197
588
640
1228 148
Totaal
17C. Ongevulde bpv-plaatsen Bedrijfsgrootte Stageplaatsen
100 of meer wp Subtotaal Leerbanen 5 tot 10 wp
94
54
232
147
379
53
123
176
378
325
703
5 tot 10 wp
279
193
472
10 tot 100 wp
555
531
1086
100 of meer wp
132
242
374
Totaal
966
965
1931
1 en 2
3 en 4
Subtotaal
5 tot 10 wp
64,8%
49,9%
57,4%
10 tot 100 wp
52,8%
39,6%
44,7%
100 of meer wp
32,1%
16,3%
20,4%
Subtotaal
51,3%
32,5%
39,4%
5 tot 10 wp
22,6%
37,6%
26,5%
10 tot 100 wp
45,9%
33,3%
40,0%
100 of meer wp
27,8%
19,9%
21,7%
Subtotaal
34,1%
26,9%
30,4%
5 tot 10 wp
39,8%
45,7%
42,0%
10 tot 100 wp
49,6%
37,7%
43,0%
100 of meer wp
30,2%
18,0%
21,0%
Totaal
42,8%
30,4%
35,6%
10 tot 100 wp 100 of meer wp Subtotaal Bpv-plaatsen
17D. % Ongevulde bpv-plaatsen Bedrijfsgrootte Stageplaatsen
Leerbanen
Bpv-plaatsen
97
18. Niveau beschikbare stageplaatsen/leerbanen op dit moment NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
Alleen plaatsen op MBO-niveau
12%
27%
20%
23%
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
33%
14%
25%
20%
9%
4%
8%
6%
47%
54%
47%
51%
100%
100%
100%
100%
105
163
137
405
Alleen plaatsen op VMBO-niveau Geen stages/leerbanen Totaal N
19. Niveau beschikbare stageplaatsen/leerbanen op dit moment 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
Alleen plaatsen op MBO-niveau
28%
18%
24%
23%
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
15%
21%
47%
20%
3%
8%
4%
6%
54%
52%
24%
51%
100%
100%
100%
100%
123
231
51
405
Alleen plaatsen op VMBO-niveau Geen stages/leerbanen Totaal N
20. Heeft u in het verleden wel stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmboleerlingen beschikbaar gesteld? NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
ja
26%
33%
16%
29%
nee
72%
65%
77%
68%
3%
2%
7%
3%
100%
100%
100%
100%
35
75
50
160
weet niet/geen mening Totaal N
21. Heeft u in het verleden wel stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmboleerlingen beschikbaar gesteld? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
Ja
34%
23%
34%
29%
nee
64%
73%
66%
68%
2%
4%
100%
100%
100%
100%
60
92
8
160
weet niet/geen mening Totaal N
3%
22. Bent u bereid om meer stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen beschikbaar te stellen?/Zou u wel bereid zijn om stageplaatsen en/of leerbanen voor mboen/of vmbo-leerlingen beschikbaar te stellen? NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
ja, zonder meer
16%
11%
4%
11%
ja, onder bepaalde voorwaarden
19%
23%
17%
21%
nee
65%
66%
79%
68%
100%
100%
100%
100%
105
161
135
401
Totaal N
98
23. Bent u bereid om meer stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen beschikbaar te stellen?/Zou u wel bereid zijn om stageplaatsen en/of leerbanen voor mboen/of vmbo-leerlingen beschikbaar te stellen? ja, zonder meer ja, onder bepaalde voorwaarden nee Totaal N
5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
12% 17% 71%
9% 23% 68%
16% 43% 41%
11% 21% 68%
100%
100%
100%
100%
122
228
51
401
24. Wat zijn die voorwaarden? (meerdere antwoorden mogelijk) % voldoende aanbod leerlingen
3%
voldoende inzet/kwaliteit leerlingen voldoende begeleiding leerlingen vanuit school voldoende mogelijkheden voor interne begeleiding van leerlingen (binnen bedrijf/instelling tegemoetkoming in de kosten van interne begeleiding van leer vrijblijvender karakter stageplaatsen/leerbanen zekerheid dat leerling later bij bedrijf/instelling in dienst treedt voldoende werk passend werk (aansluiting op opleiding; zinvol) moet passen in interne organisatie (bedrijfsvoering, planning) duur stages (langer lopend) anders, nl weet niet/geen mening
33% 4% 33% 2% 3% 1% 20% 11% 1% 5% 3% 1%
Totaal N Gepercenteerd op aantal respondenten
100% 90
25. Op welk niveau zou u (meer) stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmboleerlingen beschikbaar willen stellen? (meerdere antwoorden mogelijk)
vmbo mbo 1 mbo 2 mbo 3 mbo 4 geen voorkeur Totaal N
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
28% 28% 38% 38% 25% 18%
18% 26% 24% 26% 37% 26%
5% 15% 15% 45% 68% 19%
18% 25% 26% 31% 39% 23%
100%
100%
100%
100%
38
58
34
130
Gepercenteerd op aantal respondenten
26. Op welk niveau zou u (meer) stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmboleerlingen beschikbaar willen stellen? (meerdere antwoorden mogelijk) vmbo mbo 1 mbo 2 mbo 3 mbo 4 geen voorkeur Totaal N
5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
19% 33% 36% 20% 22% 26%
18% 19% 19% 37% 48% 22%
16% 18% 21% 42% 59% 20%
18% 25% 26% 31% 39% 23%
100%
100%
100%
100%
33
68
29
130
Gepercenteerd op aantal respondenten
99
27. Gaat uw voorkeur uit naar stages of naar leerbanen? NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
stages
32%
40%
51%
41%
leerbanen
38%
28%
16%
28%
geen voorkeur
30%
32%
33%
32%
100%
100%
100%
100%
79
110
94
283
Totaal
28. Gaat uw voorkeur uit naar stages of naar leerbanen? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
stages
36%
42%
58%
41%
leerbanen
34%
25%
14%
28%
geen voorkeur
31%
33%
28%
32%
100%
100%
100%
100%
77
161
45
283
Totaal
Houding ten opzichte van stageplaatsen en leerbanen 29. We zien het als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren Niet‘Harde sectoren’
Commerciële
commerciële
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
1%
0% 4%
helemaal mee oneens mee oneens
4%
5%
3%
mee oneens noch mee eens
10%
8%
4%
7%
mee eens
68%
74%
61%
71%
helemaal mee eens
18%
13%
30%
17%
weet niet/geen mening Totaal
2%
0%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
30. Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
1%
3%
3%
3%
mee oneens
31%
27%
21%
27%
mee oneens noch mee eens
15%
14%
14%
14%
mee eens
44%
46%
50%
46%
9%
7%
11%
8%
2%
2%
2%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
helemaal mee oneens
helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
100
Totaal
31. Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
1% 22% 5% 55% 9% 8%
5% 21% 8% 52% 6% 8%
4% 23% 14% 37% 11% 11%
4% 21% 8% 50% 7% 9%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
32. Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
20% 3% 61% 16%
4% 22% 6% 62% 6% 1%
2% 17% 10% 48% 21% 2%
3% 21% 6% 59% 10% 1%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
‘Harde sectoren’ helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
33. Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
2%
5%
4%
5%
14% 3% 58% 18% 5%
18% 7% 59% 3% 8%
25% 8% 37% 17% 9%
18% 6% 55% 9% 8%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
Totaal
34. We zien het als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren 5 tot 10 wp helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
10 tot 100 wp
100 en meer wp
Totaal
0% 5% 7% 69% 19%
4% 5% 48% 43%
0% 4% 7% 71% 17% 0%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
4% 8% 76% 12% 1%
101
35. Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
4%
1%
2%
3%
mee oneens
31%
24%
23%
27%
mee oneens noch mee eens
15%
14%
9%
14%
mee eens
40%
52%
48%
46%
helemaal mee eens
8%
7%
18%
8%
weet niet/geen mening
3%
1%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
helemaal mee oneens
Totaal
Totaal
2%
36. Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
5%
4%
2%
Totaal 4%
21%
22%
26%
21%
8%
8%
14%
8%
50%
52%
36%
50% 7%
7%
8%
12%
10%
7%
10%
9%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
37. Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel 5 tot 10 wp helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens
10 tot 100 wp
4%
2%
23%
19%
100 en meer wp
Totaal
17%
21%
3%
7%
6%
3%
6%
59%
59%
62%
59%
helemaal mee eens
7%
13%
18%
10%
weet niet/geen mening
1%
1%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
mee eens
Totaal
1%
38. Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
102
5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
100 en meer wp
5%
4%
5%
Totaal 5%
19%
17%
22%
18%
9%
4%
2%
6%
53%
57%
52%
55% 9%
5%
12%
14%
10%
6%
5%
8%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
39. We zien het als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren Erkend
Niet-erkend
Weet niet/geen
leerbedrijf
leerbedrijf
mening
Totaal
helemaal mee oneens
0%
mee oneens
3%
9%
mee oneens noch mee eens
8%
7%
mee eens
68%
76%
84%
71%
helemaal mee eens
21%
7%
16%
17%
weet niet/geen mening Totaal
0% 4% 7%
1%
0%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
40. Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting Erkend
Niet-erkend
Weet niet/geen
leerbedrijf
leerbedrijf
mening
Totaal
2%
4%
mee oneens
22%
43%
23%
27%
mee oneens noch mee eens
14%
16%
12%
14%
mee eens
50%
34%
47%
46%
helemaal mee eens
10%
2%
19%
8%
2%
1%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
helemaal mee oneens
weet niet/geen mening Totaal
3%
2%
41. Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens
Erkend
Niet-erkend
Weet niet/geen
leerbedrijf
leerbedrijf
mening
Totaal
4%
7%
16%
32%
51%
21%
4%
6%
10%
31%
8%
mee eens
56%
39%
12%
50%
helemaal mee eens
10%
2%
8%
11%
6%
9%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
weet niet/geen mening Totaal
7%
42. Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens
Erkend
Niet-erkend
Weet niet/geen
leerbedrijf
leerbedrijf
mening
1%
6%
4%
19%
30%
Totaal 3% 21%
6%
6%
13%
6%
mee eens
63%
48%
59%
59%
helemaal mee eens
11%
7%
24%
10%
weet niet/geen mening Totaal
3%
1%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
103
43. Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel Erkend leerbedrijf
Niet-erkend leerbedrijf
Weet niet/geen mening
4% 13% 4% 63% 11% 7%
7% 35% 7% 38% 5% 10%
4% 23% 44% 23% 6%
5% 18% 6% 55% 9% 8%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
Totaal
44. We zien het als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid door het beschikbaar stellen van stages en/of leerbanen een bijdrage te leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van jongeren Alleen plaatsen op MBOniveau helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
Alleen plaatsen op VMBOniveau
Geen stages/ leerbanen 7% 9% 71% 13%
0% 4% 7% 71% 17% 0%
Totaal
1% 5% 2% 75% 17% 1%
12% 67% 21%
3% 12% 67% 18%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
45. Leerlingen die stage lopen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
Alleen plaatsen op MBOniveau
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
Alleen plaatsen op VMBOniveau
16% 15% 53% 15% 1%
1% 19% 11% 55% 10% 3%
3% 26% 23% 45% 4%
6% 47% 15% 30% 1%
3% 27% 14% 46% 8% 2%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
Geen stages/ leerbanen
Totaal
46. Leerlingen in leerbanen zijn voor ons een welkome aanvulling op de reguliere personeelsbezetting
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens mee eens helemaal mee eens weet niet/geen mening Totaal
104
Alleen plaatsen op MBOniveau
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
Alleen plaatsen op VMBOniveau
Geen stages/ leerbanen
2% 15% 9% 53% 13% 8%
Totaal
3% 18% 7% 59% 5% 8%
15% 14% 64% 3% 4%
9% 34% 7% 35% 5% 11%
4% 21% 8% 50% 7% 9%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
47. Stages bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel Alleen plaat-
Plaatsen op
Alleen plaat-
sen op MBO-
MBO- én VM-
sen op VMBO-
Geen stages/
niveau
BO-niveau
niveau
leerbanen
helemaal mee oneens
1%
mee oneens
16%
mee oneens noch mee eens
9%
19%
Totaal
7%
3%
39%
21%
8%
5%
2%
5%
6%
mee eens
58%
71%
63%
48%
59%
helemaal mee eens
14%
15%
16%
1%
10%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
weet niet/geen mening
2%
Totaal
1%
48. Leerbanen bieden voor ons mogelijkheden voor rekrutering van nieuw gekwalificeerd personeel Alleen plaat-
Plaatsen op
Alleen plaat-
sen op MBO-
MBO- én VM-
sen op VMBO-
Geen stages/
niveau
BO-niveau
niveau
leerbanen
4%
2%
11%
15%
helemaal mee oneens mee oneens mee oneens noch mee eens
19%
Totaal
8%
5%
29%
18%
9%
0%
5%
9%
6%
mee eens
56%
65%
57%
43%
55%
helemaal mee eens
11%
11%
14%
2%
9%
8%
7%
4%
8%
8%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
weet niet/geen mening Totaal
Kwaliteit van stageplaatsen en leerbanen 49. Welk soort werkzaamheden verrichten de mbo- en/of vmbo-leerlingen die binnen uw bedrijf/instelling stage lopen c.q. een leerbaan hebben? Niet‘Harde
Commerciële
commerciële
sectoren’ dienstverlening dienstverlening
Totaal
eenvoudige werkzaamheden (ter ondersteuning van het regulier
36%
49%
45%
46%
reguliere krachten helpen bij hun werk
68%
64%
58%
64%
hetzelfde werk als reguliere krachten
49%
55%
46%
52%
een specifiek project
15%
12%
11%
12%
vooral leren (geen duidelijke werkzaamheden)
4%
2%
6%
3%
anders, nl
1%
weet niet/geen mening
1%
1%
1%
1%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
Totaal
0%
Gepercenteerd op aantal respondenten
105
50. Welk soort werkzaamheden verrichten de mbo- en/of vmbo-leerlingen die binnen uw bedrijf/instelling stage lopen c.q. een leerbaan hebben? 5 tot 10 wp eenvoudige werkzaamheden (ter ondersteuning van het regulier reguliere krachten helpen bij hun werk hetzelfde werk als reguliere krachten een specifiek project vooral leren (geen duidelijke werkzaamheden) anders, nl weet niet/geen mening Totaal
10 tot 100 wp 100 en meer wp
Totaal
45% 69% 58% 5% 2%
48% 57% 46% 19% 4% 1% 2%
42% 71% 56% 15% 3%
46% 64% 52% 12% 3% 0% 1%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
Gepercenteerd op aantal respondenten
51. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun kennis van de sector? Niet‘Harde Commerciële commerciële sectoren’ dienstverlening dienstverlening heel weinig weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
Totaal
12% 17% 45% 22% 4%
1% 18% 12% 47% 21% 2%
1% 12% 8% 53% 23% 3%
1% 16% 12% 47% 21% 3%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
52. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun vakinhoudelijke kennis? Niet‘Harde Commerciële commerciële sectoren’ dienstverlening dienstverlening weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
Totaal
13% 7% 56% 24% 1%
12% 16% 55% 14% 4%
9% 10% 59% 20% 3%
11% 13% 56% 17% 3%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
53. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun praktische vaardigheden?
heel weinig weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
106
‘Harde sectoren’
Commerciële dienstverlening
Nietcommerciële dienstverlening
Totaal
1% 10% 4% 57% 27% 1%
8% 8% 61% 20% 2%
5% 11% 58% 23% 3%
0% 8% 8% 60% 22% 2%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
54. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun overige competenties (sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden e.d.)? Niet‘Harde
Commerciële
commerciële
sectoren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
weinig
8%
10%
3%
8%
weinig noch veel
8%
8%
16%
9%
veel
58%
55%
52%
55%
heel veel
21%
25%
25%
24%
5%
2%
3%
3%
100%
100%
100%
100%
79
110
95
284
weet niet/geen mening Totaal
55. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun kennis van de sector? 5 tot 10 wp heel weinig
10 tot 100 wp 100 en meer wp
Totaal
1%
2%
1%
9%
16%
weinig
22%
11%
weinig noch veel
13%
13%
5%
12%
veel
41%
52%
57%
47%
heel veel
21%
21%
27%
21%
3%
2%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
weet niet/geen mening Totaal
3%
56. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun vakinhoudelijke kennis? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp 100 en meer wp
Totaal
weinig
11%
12%
9%
11%
weinig noch veel
14%
13%
3%
13%
veel
55%
54%
74%
56%
heel veel
15%
18%
14%
17%
5%
3%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
weet niet/geen mening Totaal
3%
57. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun praktische vaardigheden? 5 tot 10 wp heel weinig weinig
10 tot 100 wp 100 en meer wp 1%
Totaal 0%
12%
5%
5%
8%
8%
5%
8%
veel
54%
64%
69%
60%
heel veel
23%
21%
21%
22%
3%
2%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
weinig noch veel
weet niet/geen mening Totaal
8%
2%
107
58. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun overige competenties (sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden e.d.)? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp 100 en meer wp
Totaal
weinig
10%
8%
2%
weinig noch veel
11%
8%
5%
9%
veel
50%
60%
56%
55%
heel veel
26%
21%
34%
24%
3%
2%
3%
3%
100%
100%
100%
100%
81
158
45
284
weet niet/geen mening Totaal
8%
59. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun kennis van de sector? Erkend
Niet-erkend
Weet niet/
leerbedrijf
leerbedrijf
geen mening
heel weinig
Totaal
2%
1% 16%
weinig
19%
9%
weinig noch veel
12%
12%
21%
12%
veel
44%
53%
69%
47%
heel veel
24%
17%
10%
21%
1%
7%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
weet niet/geen mening Totaal
3%
60. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun vakinhoudelijke kennis? Erkend
Niet-erkend
Weet niet/
leerbedrijf
leerbedrijf
geen mening
Totaal
weinig
13%
7%
9%
11%
weinig noch veel
11%
13%
38%
13%
veel
55%
58%
49%
56%
heel veel
18%
14%
4%
17%
2%
8%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
weet niet/geen mening Totaal
3%
61. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun praktische vaardigheden? Erkend
Niet-erkend
Weet niet/
leerbedrijf
leerbedrijf
geen mening
Totaal
heel weinig
0%
weinig
8%
7%
19%
weinig noch veel
5%
12%
25%
8%
veel
62%
56%
52%
60%
heel veel
24%
18%
4%
22%
1%
6%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
weet niet/geen mening Totaal
108
0% 8%
2%
62. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun overige competenties (sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden e.d.)?
weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
Erkend leerbedrijf
Niet-erkend leerbedrijf
Weet niet/ geen mening
8% 7% 59% 25% 2%
10% 13% 46% 23% 7%
6% 31% 53% 10%
8% 9% 55% 24% 3%
100%
100%
100%
100%
204
68
12
284
Totaal
63. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun kennis van de sector? Alleen plaatsen op MBOniveau heel weinig weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
Alleen plaatsen op VMBOniveau
0%
Geen stages/ leerbanen
Totaal
1%
1%
12% 13% 47% 26% 2%
22% 13% 44% 21% 1%
14% 11% 65% 11%
14% 12% 47% 20% 6%
16% 12% 47% 21% 3%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
64. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun vakinhoudelijke kennis?
weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
Alleen plaatsen op MBOniveau
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
Alleen plaatsen op VMBOniveau
12% 9% 56% 21% 2%
12% 14% 54% 16% 4%
100% 81
Geen stages/ leerbanen
Totaal
6% 6% 79% 9%
11% 18% 51% 14% 5%
11% 13% 56% 17% 3%
100%
100%
100%
100%
103
28
72
284
65. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun praktische vaardigheden? Alleen plaatsen op MBOniveau heel weinig weinig weinig noch veel veel heel veel weet niet/geen mening Totaal
Plaatsen op MBO- én VMBO-niveau
Alleen plaatsen op VMBOniveau
Geen stages/leerbanen
1%
Totaal 0%
6% 2% 58% 33% 1%
10% 9% 63% 17% 1%
3% 6% 82% 9%
10% 14% 52% 18% 5%
8% 8% 60% 22% 2%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
72
284
109
66. In hoeverre dragen naar uw inschatting stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen binnen uw bedrijf/instelling bij aan hun overige competenties (sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden e.d.)? Alleen plaat-
Plaatsen op
Alleen plaatsen
sen op MBO-
MBO- én VM-
op VMBO-
Geen stages/
niveau
BO-niveau
niveau
leerbanen
Totaal
1%
13%
6%
13%
8%
weinig noch veel
13%
3%
16%
9%
9%
veel
52%
59%
67%
53%
55%
heel veel
32%
24%
12%
19%
24%
2%
1%
100%
100%
81
103
weinig
weet niet/geen mening Totaal
7%
3%
100%
100%
100%
28
72
284
Ervaren knelpunten en mogelijke oplossingen daarvoor 67. Loopt/liep u in de praktijk bij stages en leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen tegen knelpunten aan?/Staan er bepaalde knelpunten het door u beschikbaar stellen van stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen in de weg? NietCommerciële
commerciële
‘Harde sectoren’ dienstverlening dienstverlening
Totaal
Ja
50%
55%
57%
54%
nee
44%
40%
40%
41%
6%
5%
2%
5%
100%
100%
100%
100%
104
160
134
398
weet niet/geen mening Totaal
68. Loopt/liep u in de praktijk bij stages en leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen tegen knelpunten aan?/Staan er bepaalde knelpunten het door u beschikbaar stellen van stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen in de weg? 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp 100 en meer wp
Totaal
Ja
54%
54%
66%
54%
nee
41%
43%
31%
41%
6%
4%
3%
5%
100%
100%
100%
100%
121
226
51
398
weet niet/geen mening Totaal
69. Loopt/liep u in de praktijk bij stages en leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen tegen knelpunten aan?/Staan er bepaalde knelpunten het door u beschikbaar stellen van stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen in de weg? Erkend
Niet-erkend
Weet niet/
leerbedrijf
leerbedrijf
geen mening
Totaal
Ja
64%
43%
51%
54%
nee
36%
49%
31%
41%
0%
8%
18%
5%
100%
100%
100%
100%
214
163
21
398
weet niet/geen mening Totaal
110
70. Loopt/liep u in de praktijk bij stages en leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen tegen knelpunten aan?/Staan er bepaalde knelpunten het door u beschikbaar stellen van stageplaatsen en/of leerbanen voor mbo- en/of vmbo-leerlingen in de weg? Alleen plaat-
Plaatsen op
Alleen plaatsen
sen op MBO-
MBO- én VM-
op VMBO-
Geen sta-
niveau
BO-niveau
niveau
ges/leerbanen
Totaal
Ja
57%
70%
56%
47%
54%
nee
40%
29%
38%
46%
41%
3%
1%
6%
7%
5%
100%
100%
100%
100%
100%
81
103
28
186
398
‘Harde secto-
Commerciële
commerciële
weet niet/geen mening Totaal
71. Om welke knelpunten gaat/ging het? Nietren’ dienstverlening dienstverlening
Totaal
onvoldoende aanbod leerlingen
13%
7%
5%
8%
onvoldoende inzet/kwaliteit leerlingen
45%
45%
41%
44%
3%
16%
14%
14%
18%
28%
38%
28%
8%
2%
2%
0%
10%
14%
10%
stages en leerbanen
1%
4%
1%
belemmeringen in wet- en regelgeving
7%
1%
5%
onvoldoende begeleiding leerlingen vanuit school onvoldoende mogelijkheden voor interne begeleiding van leerlingen (binnen bedrijf/ instelling) hoge kosten van interne begeleiding van leerlingen
2%
overstappen van eenmaal opgeleide leerling naar concurrent onvoldoende afstemming tussen betrokken partijen
8%
onvoldoende voorlichting en informatie over
ingewikkelde/langdurige procedures (administratieve rompslomp)
1%
1%
onvoldoende werk; schommelingen in werkvoorraad
7%
1%
geen passend werk (aansluiting op oplei3%
7%
3%
6%
ring, planning)
8%
4%
10%
6%
vervoer van stagiaires (afstand, tijdstip)
5%
1%
anders, nl
5%
3%
100% 54
ding, zinvol) past niet in interne organisatie (bedrijfsvoe-
weet niet/geen mening Totaal
1% 1%
3%
100%
100%
100%
87
80
221
1%
1%
Gepercenteerd op aantal respondenten
111
72. Om welke knelpunten gaat/ging het? 100 en meer 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp
wp
Totaal
onvoldoende aanbod leerlingen
10%
6%
8%
8%
onvoldoende inzet/kwaliteit leerlingen
51%
39%
36%
44%
11%
14%
27%
14%
27%
30%
31%
28%
1%
2%
11%
2%
onvoldoende begeleiding leerlingen vanuit school onvoldoende mogelijkheden voor interne begeleiding van leerlingen (binnen bedrijf/instelling hoge kosten van interne begeleiding van leerlingen overstappen van eenmaal opgeleide leerling naar concurrent
1%
0%
onvoldoende afstemming tussen betrokken partijen
6%
14%
16%
10%
1%
14%
1%
onvoldoende voorlichting en informatie over stages en leerbanen belemmeringen in wet- en regelgeving
5%
5%
5%
1%
1%
2%
1%
1%
1%
10%
3%
6%
voering, planning)
5%
6%
6%
6%
vervoer van stagiaires (afstand, tijdstip)
2%
1%
anders, nl
4%
1%
ingewikkelde/langdurige procedures (administratieve rompslomp) onvoldoende werk; schommelingen in werkvoorraad geen passend werk (aansluiting op opleiding, zinvol) past niet in interne organisatie (bedrijfs-
weet niet/geen mening Totaal Gepercenteerd op aantal respondenten
112
1% 9%
1%
3% 1%
100%
100%
100%
100%
63
122
36
221
72. Wie zou bij het aanpakken van de door u genoemde knelpunten het voortouw moeten nemen? (meerdere antwoorden mogelijk) Niet‘Harde secto-
Commerciële
commerciële
ren’
dienstverlening
dienstverlening
Totaal
onderwijsveld
57%
59%
64%
60%
bedrijfsleven
20%
22%
24%
22%
5%
2%
1%
2%
1%
0%
kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA)* CWI (Centrum voor Werk en Inkomen)
2%
gemeente
1%
1%
7%
2%
12%
11%
13%
12% 7%
Den Haag (rijk/regering/‘de politiek’) leerlingen en/of hun ouders/opvoeders
0%
5%
9%
4%
anders, namelijk
11%
4%
2%
5%
weet niet/geen mening
14%
14%
13%
14%
100%
100%
100%
100%
Totaal
54
87
80
221
Gepercenteerd op aantal respondenten * RPA Eemland is opgegaan in Gewest Eemland
73. Wie zou bij het aanpakken van de door u genoemde knelpunten het voortouw moeten nemen? (meerdere antwoorden mogelijk) 5 tot 10 wp
10 tot 100 wp 100 en meer wp
Totaal
onderwijsveld
57%
60%
72%
60%
bedrijfsleven
16%
26%
38%
22%
3%
16%
2%
2%
0%
kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) * CWI (Centrum voor Werk en Inkomen) gemeente
1%
0%
1%
1%
11%
2%
Den Haag (rijk/regering/‘de politiek’)
11%
12%
15%
12%
leerlingen en/of hun ouders/opvoeders
13%
1%
7%
7%
3%
7%
5%
16%
13%
14%
100%
100%
100%
100%
63
122
36
221
anders, namelijk weet niet/geen mening Totaal Gepercenteerd op aantal respondenten * RPA Eemland is opgegaan in Gewest Eemland
113
114
Research voor Beleid Schipholweg 13-15 Postbus 985 2300 AZ Leiden tel: 071 525 37 37 fax: 071 525 37 02 e-mail:
[email protected] www.research.nl
115