Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Graduate School of Child Development and Education
Onderwijs- en studentenzaken POW Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam T 020 525 1251 F 020 525 1500
OER
Onderwijs- en Examenregeling Master Onderwijskunde 2012-2013
Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Graduate School of Child Development and Education
Onderwijs- en examenregeling Masteropleiding Onderwijskunde 2012-2013 De Onderwijs- en examenregeling (OER) is een document dat de hoofdlijnen van het onderwijsprogramma en de examinering voor een opleiding vastlegt. Onderstaande teksten zijn geldig van 1 september 2012 tot vaststelling van een nieuwe versie. De genoemde regelingen zijn van toepassing op alle studenten van de opleiding, ongeacht het beginjaar van de studie. Als er geen overgangsregeling is gespecificeerd voor studenten die eerder zijn gestart en betreffende studenten hier mogelijk door worden benadeeld, kan de examencommissie besluiten om regelingen die eerder van toepassing waren te laten meewegen. Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen Artikel 1.1 – toepasselijkheid van de regeling 1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleiding Onderwijskunde, hierna te noemen: de opleiding. De opleiding wordt verzorgd binnen de Graduate School of Child Development and Education, hierna te noemen: de Graduate School, van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Artikel 1.2 – begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. de universiteit: de Universiteit van Amsterdam c. student: hij die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van tentamens en examens van de opleiding; d. examen: het afsluitend masterexamen van de opleiding; e. programma het totaal en de samenhang van de onderdelen, de onderwijsvormen, de contacturen, de toets- en tentamenvormen, de voorgeschreven literatuur; f. onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding in de zin van de wet; g. praktische oefening: het deelnemen aan een practicum of andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. Voorbeelden van een praktische oefening: het uitvoeren van een onderzoekopdracht; het deelnemen aan veldwerk of een excursie; het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het verwerven van bepaalde vaardigheden; het uitvoeren van opdrachten in werkcolleges/werkgroepen, die gericht zijn op het bereiken van bepaalde omschreven vaardigheden (practicum) het doorlopen van een stage; h. werkcollege/werkgroep: college/werkgroepbijeenkomst waarbij een probleem- of casusgerichte behandeling van de stof voorop staat; i. scriptie: een onderdeel dat bestaat uit literatuuronderzoek en/of een bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek, in alle gevallen leidend tot een schriftelijk verslag daarover; j. tentamen: onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student betreffende een onderdeel. De beoordeling wordt uitgedrukt in een eindcijfer. Een tentamen kan in gedeeltes worden afgenomen
2
k. studielast:
l. studiepunt: m. fraude en plagiaat:
n. studiejaar:
met behulp van één of meer deeltentamens. Een hertentamen bestrijkt altijd dezelfde materie als het tentamen; de studielast van de onderwijseenheid waarop een tentamen betrekking heeft, uitgedrukt in studiepunten = EC (European Credits). De studielast van 1 jaar (1680 uur) is 60 studiepunten/EC. een EC studiepunt met een studielast van 28 uren studie; het handelen of nalaten van een student waardoor een juist oordeel over haar kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt. het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende kalenderjaar.
De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent.
Hoofdstuk 2 – Toelating tot de opleiding Artikel 2.1 Ingangseisen 1. Toelaatbaar tot de (aansluitende) masteropleiding Onderwijskunde is de bezitter van een bachelordiploma van een Nederlandse of een buitenlandse instelling van hoger onderwijs, die naar het oordeel van de examencommissie aantoonbaar beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van de bacheloropleiding Onderwijskunde van de Universiteit van Amsterdam, met inachtneming van het gestelde in lid 5 en inclusief de benodigde taalvaardigheid (artikel 2.3). 2. Degene die in het bezit is van het bachelordiploma Onderwijskunde van de Universiteit van Amsterdam wordt rechtstreeks toegelaten tot de in deze onderwijs- en examenregeling aangewezen aansluitende masteropleiding. 3. Afgestudeerden (BSc) van de Bachelor ‘Algemene sociale wetenschappen’ met domein Jeugd of Arbeid & Organisatie, verzorgd door de faculteit, die in hun bachelor programma gekozen hebben voor een minor Onderwijskunde met een omvang van 30 punten, kunnen met een beschikking van de examencommissie worden toegelaten tot de master Onderwijskunde. 4. Afgestudeerden (BA of BSc) in één der overige gamma-opleidingen aan een Nederlandse universiteit kunnen tot de master worden toegelaten indien zij naar het oordeel van de examencommissie in voldoende mate beschikken over specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van de Onderwijskunde, naast algemene academische vaardigheden. Deze kennis en vaardigheden betreffen: kennis van en inzicht in de ontwikkelingen en de evaluatie van educatieve functies in de samenleving; kennis van tenminste twee basisdisciplines van de onderwijskunde, alsmede van de hoofdproblemen op onderwijskundig gebied en de theoretische oriëntaties die daarbij in het geding zijn; kennis van en inzicht in de ontwikkeling, sturing, opbouw en structuur van het Nederlands onderwijssysteem, inclusief de verzorgingsstructuur en de opleiding en scholing in arbeidsorganisaties; kennis van en inzicht in onderwijs- en leerprocessen in scholen en arbeidsorganisaties; inzicht in de problemen die zich voordoen bij het opzetten en uitvoeren van onderwijskundig wetenschappelijk onderzoek en de ethische vraagstukken die daarbij een rol spelen; het vermogen om diagnoses, plannen en adviezen te kunnen uitwerken op het gebied van onderwijsbeleid, schoolorganisaties, onderwijs- en opleidingsprogramma’s; kennis van methoden van evaluatieve, waaronder beroepsethische, afweging met betrekking tot de praktische beroepsuitoefening als onderwijskundige; actieve en toepasbare kennis op het gebied van de Onderwijskunde.
3
5. In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan door de desbetreffende examencommissie van het vereiste van een behaald bachelordiploma voor een te bepalen periode worden afgeweken.
Artikel 2.2 - Schakelprogramma Voldoet een toelatingsverzoek naar het oordeel van de examencommissie niet aan de gestelde eisen, maar kan daar redelijkerwijs binnen de termijn van één jaar wel aan worden voldaan, dan wordt verzoeker in staat gesteld middels een aanvullend schakelprogramma aan die eisen te voldoen. De omvang van dit schakelprogramma bedraagt maximaal 60 studiepunten. Zie voor het schakelprogramma de OER Bachelor Onderwijskunde 2012-2013 Artikel 2.2. Artikel 2.3 – Nederlandse taal Voor toelating tot de master Onderwijskunde voldoen bezitters van een buitenlands diploma aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal nadat het staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2), programma II, met goed gevolg is afgelegd, dan wel door het verkrijgen van een vrijstelling voor het afleggen van dit examen. Artikel 2.4 – Toelatingsprocedure bij niet-aansluitende vooropleidingen 1. De toelating tot de opleiding is opgedragen aan de examencommissie van de opleiding. 2. Met het oog op de toelating tot de opleiding stelt de examencommissie een onderzoek in naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de kandidaat. De commissie betrekt bij haar onderzoek de kennis van de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd. In aanvulling op schriftelijke bewijzen van de gevolgde opleiding(en) kan de commissie bepaalde kennis, inzicht en vaardigheden laten toetsen door deskundigen in of buiten de universiteit. 3. Een toelatingsverzoek dient voor 1 juni voorafgaand aan de start van het collegejaar te worden ingediend bij de examencommissie. In bijzondere gevallen kan de examencommissie een na deze sluitingsdatum ingediend verzoek in behandeling nemen. 4. De examencommissie beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek is ingediend binnen de academische recesperiode, beslist deze binnen acht weken na het reces. De student wordt van de beslissing schriftelijk in kennis gesteld. Een afwijzende beslissing wordt gemotiveerd. 5. De toelating wordt verleend onder de voorwaarde dat de kandidaat uiterlijk op de betreffende begindatum van de opleiding zal voldoen aan de in artikel 2.1 bedoelde eisen ten aanzien van kennis en vaardigheden, zoals die blijken uit getuigschriften van door hem gevolgde opleidingen. 6. De kandidaat ontvangt een toelatingsbewijs dan wel een afwijzende beslissing. Hiertegen is beroep mogelijk bij het College van beroep voor de examens. Artikel 2.5 – Instroommoment 1. Aanvang van de opleiding is uitsluitend mogelijk met ingang van het eerste semester van een studiejaar (‘september’). Voor het in dit lid genoemde instroommoment geldt dat er sprake is van een studeerbaar onderwijsprogramma dat in de nominale duur volledig afgerond kan worden. 2. Bij aanvang van de opleiding dient het bachelorprogramma, dan wel schakelprogramma dat toegang geeft tot de opleiding volledig te zijn afgerond 3. Studenten kunnen zich voor de master inschrijven tot 1 september 2011.
Hoofdstuk 3 – Inhoud en inrichting van de opleiding Artikel 3.1 – Doel van de opleiding en eindtermen 1. Met de opleiding wordt beoogd: het aanbieden van een wetenschappelijke opleiding die de afgestudeerde in staat stelt om als onderwijskundige op academisch werk- en denkniveau in een arbeidsorganisatie of als zelfstandige te functioneren. De studenten die de master voltooien zijn in staat zelfstandig en op onderzoeksmatige wijze zowel theoretische als praktijkrelevante onderwijskundige kennis te ontwikkelen. 4
2. Doelstellingen Kenmerkend voor de master in vergelijking met de bachelor is de nadruk op het vermogen om kennis te produceren. Dat kan onder meer via het verrichten van empirisch onderzoek; meta-analyses; het uitvoeren van literatuurvergelijkingen; herinterpretaties van bestaande kennis; toepassen van inzichten uit andere disciplines op de onderwijskunde. Veel belang wordt gehecht aan de kennisproductie via het zelfstandig uitvoeren van empirisch onderwijskundig onderzoek. Dit komt tot uitdrukking in de omvang van de scriptie die 24 EC bedraagt. In de bachelorscriptie moet de student ervan getuigen in staat te zijn op basis van literatuurstudie onderzoekbare vraagstellingen te formuleren. Tevens kent de bachelorstudent de problemen die zich voordoen bij het opzetten en uitvoeren van onderzoek en kent zij de benodigde methoden en technieken. In de masterscriptie gaat het erom deze kennis te integreren en zelfstandig toe te passen. 3. Eindtermen De doelstellingen veronderstellen dat de studenten al een academische bachelor hebben gevolgd, of over daaraan gelijkwaardige kwalificaties beschikken. Naast en boven de algemene academische vaardigheden en vakspecifieke kennis en vaardigheden op het gebied van de onderwijskunde, leidend tot de toelating in de master ex. artikel 8 WHW, dient de student die de master heeft afgerond: Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft grondige en specialistische kennis van en inzicht in: 1. theorieën en bevindingen én van methoden en technieken binnen de onderwijskunde alsmede van onderwerpen binnen of buiten de onderwijskunde die voor gebruik van genoemde theorieën en bevindingen van belang zijn. Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat tot: 2. het toepassen van onderwijskundige kennis binnen een voor de onderwijskunde relevant werkterrein en dit te relateren aan empirisch onderzoek en theoretische posities binnen de onderwijskunde. Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat om: 3. nieuwe kennis met betrekking tot de sturing en inrichting van onderwijs te produceren; 4. zelfstandig empirisch onderwijskundig onderzoek uit te voeren; 5. complexe onderwijskundige vraagstukken vanuit verschillende theoretische perspectieven te analyseren en empirisch te onderbouwen. Communicatie De afgestudeerde is in staat om: 6. te rapporteren over (de analyse van) complexe onderwijskundige vraagstukken, aan vakgenoten en aan een breder publiek. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft: 7. bereidheid tot het herzien van eigen standpunten in de beroepssituatie. Artikel 3.2 – Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd. De master is zowel in voltijd- als deeltijdtempo te volgen. Het cursorisch onderwijs wordt zowel overdag als in de avonduren aangeboden. Stage- en scriptiebegeleiding vinden overdag plaats. Voltijdstudenten worden geacht minimaal 5 dagen per week beschikbaar te zijn voor studieactiviteiten, voor deeltijders is dat 2,5 dag per week. De cursusduur van de master bedraagt 1 jaar in voltijdtempo en 2 jaar in deeltijdtempo. 5
Artikel 3.3 – Taal waarin de opleiding wordt verzorgd 1. De opleiding wordt grotendeels in het Nederlands verzorgd. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de Graduate School besluiten om ook onderwijsonderdelen in het Engels in het aanbod op te nemen indien de specifieke aard, de inrichting of kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt. Artikel 3.4 – Omvang van de opleiding 1. De opleiding heeft een studielast van 60 studiepunten en kent een afsluitend masterexamen. Eén studiepunt is gelijk aan 28 uren studieactiviteiten. 2. Voor de berekening van de studielast worden de volgende normen gehanteerd: Deelname aan het onderwijs. Voor het volgen van onderwijs worden minimaal 21 contacturen per onderdeel van 6 studiepunten gerekend, met uitzondering van het onderdeel scriptie. Literatuurstudie. Als norm geldt 6 bladzijden per uur. Artikel 3.5 - Onderwijsprogramma 1. Binnen de master wordt een accent gelegd op: Sturing en inrichting van onderwijs en opleiding. 2. De opleiding is als volgt samengesteld: algemeen verplichte onderdelen 60 punten. Deze bestaan uit de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast. Naam onderwijsonderdeel Onderwijs en diversiteit Beleid en organisatie van onderwijs Onderwijsleerprocessen Masterclass onderwijs onderzoek Stage Masterscriptie
Aantal Studiepunten 6 6 6 6 12 24
Artikel 3.6 - Vrij onderwijsprogramma 1. De student heeft de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, een eigen onderwijsprogramma samen te stellen dat afwijkt van de onderwijsprogramma’s zoals vermeld in artikel 3.5. De samenstelling van een dergelijk programma behoeft de goedkeuring van de examencommissie. 2. Een vrij onderwijsprogramma heeft een omvang van 60 EC en dient te bestaan uit: onderdelen uit de programma’s van de master Onderwijskunde met een omvang van minimaal 12 studiepunten; onderdelen uit de programma’s van de masterfase van alle opleidingen verzorgd door de UvA of één der overige Nederlandse of buitenlandse universiteiten met een omvang van 24 studiepunten; een scriptie met een omvang van (minimaal) 24 studiepunten. 3. Bovendien gelden de volgende voorwaarden: • de scriptie heeft een onderwijskundig relevant onderwerp en wordt beoordeeld door een aan de Graduate School verbonden en tekenbevoegde examinator; • het programma bestaat uit een samenhangend cluster, waaruit duidelijk de specifieke belangstelling van de student blijkt. 4. Indien alle tentamens van het vrij onderwijsprogramma overeenkomstig artikel 5.8 lid 2 met goed gevolg zijn afgelegd, is het masterexamen afgelegd en kan het getuigschrift worden aangevraagd. Aan de afgestudeerde wordt de graad ‘Master of Science’ (MSc) verleend.
6
Hoofdstuk 4 Onderwijs Artikel 4.1 - Deelname aan het onderwijs en voorrangregels 1. In beginsel mag iedere in de master ingeschreven student deelnemen aan het onderwijs en de onderwijsonderdelen. 2. Masterstudenten van andere opleidingen aan een Nederlandse universiteit kunnen, na goedkeuring van de Examencommissie, tot bepaalde onderdelen van de master worden toegelaten, met uitzondering van de afstudeeronderdelen. 3. Elke student dient zich voor elk studieonderdeel aan te melden. Voor het deelnemen aan het onderwijs dient de aanmelding plaats te vinden in de in de digitale studiegids aangegeven periode en volgens de aldaar aangegeven procedure. Indien de aanmelding niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, wordt deelname aan het onderwijs geweigerd. 4. Toelating voor de cursussen met een beperkte capaciteit vindt plaats op basis van vooraf vastgestelde en gepubliceerde toelatingscriteria en voorrangsregels, met dien verstande dat voor de opleiding ingeschreven studenten voorrang genieten bij de cursussen die behoren tot het verplichte deel van hun opleiding. 5. Voor elk onderdeel dat door de opleiding wordt verzorgd wordt uiterlijk 14 dagen voor aanvang van het onderdeel een studiehandleiding digitaal aan de studenten ter beschikking gesteld via www.student.uva.nl/mowk. Hierin komen leerdoelen, globale inhoud, onderwijsvorm, literatuur (per bijeenkomst) en tentaminering uitvoerig aan de orde, alsmede wordt aangegeven of er een aanwezigheidsplicht geldt voor de bijeenkomsten van het onderdeel. Artikel 4.2 – Volgorde en ingangseisen 1. Aan de tentamens c.q. praktische oefeningen van de hierna te noemen onderdelen kan slechts worden deelgenomen indien de tentamens van de hierna vermelde examenonderdelen met goed gevolg zijn afgelegd: Stage na het gevolgd hebben van minstens twee verplichte modulen en na succesvolle afronding van minimaal één daarvan en na goedkeuring van het stageplan door de afstudeercoördinator of gedelegeerd aan de verantwoordelijke stagebegeleider; Scriptie na het gevolgd hebben van minstens drie verplichte modulen en na het behaald hebben van de module Masterclass onderwijsonderzoek en van minimaal nog één van de verplichte modulen en na goedkeuring van het onderzoeksplan door afstudeercoördinator of gedelegeerd aan de verantwoordelijke scriptiebegeleider. 2. In bijzondere gevallen kan de examencommissie op gemotiveerd verzoek van de student al dan niet onder voorwaarden afwijken van de in het eerste lid genoemde volgorde. Indien sprake is van nadere voorwaarden waaraan student zal moeten voldoen, worden deze voor akkoord schriftelijk aan student voorgelegd. Artikel 4.3. - Deelname aan praktische oefening en werkgroepbijeenkomsten 1. In geval van een practicum is de student verplicht de practicumbijeenkomsten bij te wonen en zich op deze bijeenkomsten terdege voor te bereiden. Ingeval de student minder dan 80 % heeft bijgewoond dient het practicum opnieuw te worden gevolgd dan wel kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. De student dient ook minimaal 80% bijgewoond hebben om deel te mogen nemen aan een tentamen of een herkansing. 2. In geval van werkgroepbijeenkomsten met opdrachten is de student verplicht tenminste 80 % van de werkgroepbijeenkomsten bij te wonen en zich op deze bijeenkomsten terdege voor te bereiden. Ingeval de student minder dan 80 % heeft bijgewoond dient de werkgroep opnieuw te worden gevolgd, dan wel kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. De student dient ook minimaal 80% bijgewoond te hebben om deel te mogen nemen aan een tentamen of een herkansing. 3. In bijzondere gevallen kan de examencommissie, op verzoek van de student, van deze verplichting vrijstelling verlenen in geval het onderzoek naar en de beoordeling van de beoogde vaardigheden
7
naar haar oordeel ook kan plaatsvinden bij een geringer deelnamepercentage, al dan niet onder oplegging van aanvullende eisen. 4. Het voldoen aan de opdrachten in de praktische oefeningen maakt integraal deel uit van de afsluitingsvorm van het desbetreffende onderdeel. Bij onvoldoende participatie aan de praktische oefeningen kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. 5. De maximale groepsgrootte van een practicum bedraagt 25 studenten. Op gemotiveerd verzoek van de directeur van de Graduate School kan de decaan toestaan dat van dit maximum wordt afgeweken. Artikel 4.4 – Studenten met een functiebeperking 1.Studenten met een functiebeperking kunnen op een daartoe strekkend verzoek in aanmerking komen voor aanpassingen in het onderwijs en de practica. Deze aanpassingen worden zoveel mogelijk op hun individuele functiebeperking afgestemd, maar mogen de kwaliteit of moeilijkheidsgraad van een vak niet wijzigen. 2. De student dient zich met het verzoek genoemd in lid 1 te wenden tot de studentendecaan. Dit verzoek wordt vergezeld van een recente verklaring van een arts of een psycholoog of, indien er sprake is van dyslexie, van een BIG-, NIP-, of NVO-geregistreerd testbureau. Zo mogelijk geeft deze verklaring een schatting van de mate waarin de studievoortgang wordt belemmerd. De studentendecaan geeft advies aan de examencommissie over mogelijke voorzieningen in het onderwijs. 3. Op basis van het advies van de studentendecaan beslist de decaan of namens hem de onderwijsdirecteur dan wel opleidingsdirecteur over aanpassingen die de onderwijsvoorzieningen betreffen. Deze wint zo nodig advies in voor hij beslist over de aanpassingen die de onderwijsvoorzieningen betreffen.
Hoofdstuk 5 – Toetsing en examinering Artikel 5.1 – Algemeen 1. Tijdens het studieonderdeel wordt getoetst of de student in voldoende mate de gestelde leerdoelen heeft bereikt. 2. In de studiehandleiding staat beschreven aan welke vereisten de student moet voldoen om het studieonderdeel met succes af te ronden en welke de criteria zijn waarop de student beoordeeld wordt. 3. In het Reglement van de examencommissie ex artikel 7.12 lid 4 van de wet staat de gang van zaken bij toetsing beschreven. 4. Alle tentamens worden afgenomen in de Nederlandse taal. Op verzoek van de student kan de examencommissie besluiten om student te tentamineren in een andere dan de Nederlandse taal. 5. De student heeft recht op mondelinge of schriftelijke feedback op elk gemaakt tentamen, waardoor de student in staat gesteld wordt om te leren van diens fouten en verbeteringen aan te brengen voor een volgende toetsgelegenheid. De feedback dient gegeven te worden vóór de volgende toetsgelegenheid of in geval van een eindtoets (uiterlijk) binnen de gestelde termijn voor inzage, zie artikel 5.10, lid 1. Artikel 5.2 – Inschrijving en deelname tentamens 1. Elke student dient zich voor elke tentamengelegenheid aan te melden. De student meldt zich aan voor de eerste tentamengelegenheid middels inschrijving voor het onderdeel. Voor een eventueel hertentamen dient de student zich apart aan te melden via SIS, dit kan tot uiterlijk één week voor het hertentamen. De aanmeldingsprocedure wordt beschreven in de studiegids. Indien de aanmelding niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, wordt deelname aan het tentamen geweigerd. 2. Aan de tentamens van de master mag uitsluitend worden deelgenomen door studenten die ex artikel 2.1 zijn toegelaten tot de master en hebben voldaan aan alle inschrijf- en aanmeldingsverplichtingen en door de masterstudenten die ex artikel 4.1 lid 2 zijn toegelaten.
8
Artikel 5.3 – Toetsmomenten 1. De toetsgelegenheden van een onderdeel worden voor alle studenten op hetzelfde tijdstip gehouden. 2. Tot het afleggen van een tentamen wordt per jaar tweemaal de gelegenheid gegeven, met dien verstande dat a) het eerste tentamen van een onderdeel wordt afgenomen binnen het semester waarin het onderwijs in dat onderdeel wordt verzorgd, b) tussen de eerste en tweede tentamengelegenheid van een zelfde onderdeel een periode ligt van tenminste zes en ten hoogste twintig weken, behoudens in geval van een individueel tentamen volgens afspraak. Deze tweede gelegenheid wordt in elk geval gegeven in het studiejaar waarin het desbetreffende onderwijs wordt verzorgd. 3. In geval van een paper, verslag, opdracht of scriptie, zoals beschreven in artikel 5.5, lid 3, is de herkansing in de vorm van revisie. 4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie toestaan dat ten voordele van de student wordt afgeweken van het in het vorige lid bepaalde. 5. De tentamendata worden aan het begin van het studiejaar onder voorbehoud vastgesteld en gepubliceerd op de website www.student.uva.nl/mowk (zie Roosters) door of onder verantwoordelijkheid van de examencommissie, met inachtneming van het in dit artikel bepaalde. Tot twee maanden voor het tentamen kunnen wijzigingen doorgevoerd worden waarvan studenten op de hoogte worden gesteld via de website en via de Blackboardomgeving van het betreffende onderdeel. Artikel 5.4 – Studenten met een functiebeperking 1.Studenten met een functiebeperking kunnen op een daartoe strekkend verzoek in aanmerking komen voor aanpassingen in tentamens. Deze aanpassingen worden zoveel mogelijk op hun individuele functiebeperking afgestemd, maar mogen de kwaliteit of moeilijkheidsgraad van het tentamen niet wijzigen. 2. De student dient zich met het verzoek genoemd in lid 1 te wenden tot de studentendecaan. Het verzoek wordt vergezeld van een recente verklaring van een arts of een psycholoog of, indien er sprake is van dyslexie, van een BIG-, NIP-, of NVO-geregistreerd testbureau. Zo mogelijk geeft deze verklaring een schatting van de mate waarin de studievoortgang wordt belemmerd. De studentendecaan geeft advies aan de examencommissie over mogelijke voorzieningen voor de afname van tentamens. 3. Op basis van het advies van de studentendecaan beslist de examencommissie over verzoeken tot aanpassingen die de examinering betreffen. De examencommissie wint zo nodig advies in voor zij beslist over de aanpassingen die examinering betreffen. 4. Studenten die van de examencommissie toestemming hebben gekregen voor voorzieningen, dienen zich minimaal twee weken voor het tentamen te melden bij de coördinator van het onderdeel én bij de onderwijsadministratie, zodat deze voldoende tijd hebben om de voorzieningen te organiseren. Artikel 5.5 - Vorm tentamens 1. Het tentamen betreft een onderzoek naar kennis, inzicht en vaardigheden van de student. Ook in het geval dat meerdere studenten gezamenlijk aan een tentamen werken (b.v. paper, verslag), dient het tentamen zodanig te worden afgelegd, dat een onderzoek naar de individuele prestaties van elke student mogelijk is. 2. De tentamens worden schriftelijk afgelegd, tenzij in de studiehandleiding is aangegeven dat mondeling of anderszins wordt getentamineerd. 3. De opleiding kent de volgende tentamenvormen: type beschrijving schriftelijk tentamen een schriftelijk onderzoek naar de kennis, het inzicht en/of de vaardigheden van de examinandus; de student geeft een schriftelijk antwoord op de door de examinator gestelde vragen; het tentamen wordt meestal collectief gemaakt in een bepaalde ruimte
9
take-home tentamen
mondeling tentamen
opdracht paper verslag reflectieverslag mondelinge presentatie onderzoeksvoorstel
uitvoering onderzoek
scriptie
review interview feedback
aanwezigheid
een schriftelijk tentamen waarbij de student alle gewenste informatiebronnen kan raadplegen; het tentamen wordt veelal thuis gemaakt; het tentamen wordt beschikbaar gesteld op een vastgesteld tijdstip en moet binnen en van tevoren vastgestelde periode worden ingeleverd een mondeling onderzoek naar de kennis, het inzicht en/of de vaardigheden van de examinandus; de student geeft een mondeling antwoord op de door de examinator mondeling gestelde vragen beantwoording van vragen bij de studiestof of uitvoering van een bepaalde procedure tekst waarin de student een bepaald probleem of een bepaalde casus, theorie of vraag behandelt tekst waarin de student verslag doet van de uitvoering van een bepaalde opdracht verslag over het eigen leerproces mondelinge presentatie over een uitgevoerde opdracht of een uitgevoerd onderzoek een voorstel tot uitvoering van een onderzoek, gericht op het verzamelen en/of analyseren van empirisch, historisch of theoretisch materiaal naar aanleiding van een theorie- of praktijkgerichte vraagstelling het uitgevoerde onderzoeksproces, gericht op het verzamelen en/of analyseren van empirisch, historisch of theoretisch materiaal naar aanleiding van een theorie- of praktijkgerichte vraagstelling de individuele verslaglegging van het uitgevoerde onderzoeksproces, gericht op het verzamelen en/of analyseren van empirisch, historisch of theoretisch materiaal naar aanleiding van een theorie- of praktijkgerichte vraagstelling evaluatief verslag van een onderzoeksvoorstel, paper of artikel verzameling van gegevens middels het mondeling stellen van vragen reactie op een product of prestatie van een of meer medestudenten; de reactie is gericht op de verbetering van dat product of die prestatie aanwezigheid bij cursusonderdelen
4. De beoordeling van een verplichte praktische oefening omvat de beoordeling van de onderdelen van de praktische oefening, al dan niet in combinatie met een afsluitend tentamen. Het onderdeel Stage wordt afgesloten met een stageverslag. 5. In bijzondere gevallen kan de examencommissie bepalen dat een onderdeel op een andere dan de vastgestelde wijze wordt getentamineerd. 6. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de student daartegen bezwaar maakt dan wel de examencommissie of de examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald. 7. Mondeling wordt niet meer dan een persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examinator en de student, met goedkeuring van de examencommissie, anders overeenkomen. In geval twee of meer personen tegelijk worden geëxamineerd, ziet de examencommissie erop toe dat deze personen individueel worden beoordeeld.
10
Artikel 5.6 - Examinatoren 1. Een examinator is een medewerker die door de directeur van de Graduate School belast is met de verzorging van het onderwijs in een onderdeel en die verantwoordelijk is gesteld voor het afnemen van het desbetreffend examenonderdeel, alsmede voor het vaststellen en ondertekenen van de uitslag. 2. De examencommissie stelt jaarlijks een lijst van examinatoren vast, die bevoegd zijn om tentamens en examens af te nemen. Elke examinator plaatst op deze lijst zijn handtekening en paraaf. Deze lijst wordt gedeponeerd en ligt ter inzage op de onderwijsadministratie. 3. In het geval er meerdere examinatoren belast zijn met het afnemen van tentamens binnen een examenonderdeel, zorgt de coördinator van het desbetreffend onderdeel voor een examinator die verantwoordelijk is voor een goede gang van zaken en de orde tijdens het tentamen. Desbetreffende coördinator is tevens belast met de bepaling van de einduitslag. Artikel 5.7 - Vaststelling en bekendmaking uitslag 1. De examinator stelt direct na afloop van een mondeling tentamen de uitslag vast en maakt deze bekend aan de student. Tevens draagt de examinator er zorg voor dat de onderwijsadministratie van de Graduate School op dezelfde dag een schriftelijke kennisgeving van de uitslag ontvangt. De examinator maakt hierbij uitsluitend gebruik van de daartoe bestemde uitslagformulieren. 2. De coördinator van het onderdeel stelt de einduitslag van een examenonderdeel zo snel mogelijk vast, maar in ieder geval binnen 20 werkdagen na de dag waarop het tentamen of het laatste deeltentamen is afgelegd en voorziet de onderwijsadministratie direct van een geautoriseerd overzicht van de einduitslagen, ten behoeve van de bekendmaking van de uitslag aan de student. Indien er sprake is van een academische recesperiode, moet de uitslag bekend zijn binnen 20 werkdagen met aftrek van de recesperiode. De decaan kan in bijzondere gevallen toestaan dat van deze termijn wordt afgeweken. De uitslag moet minstens 10 werkdagen voor een mogelijke herkansing bekend worden gemaakt. 3. Binnen een week na ontvangst van de uitslagen worden deze door de onderwijsadministratie ingevoerd in het studievoortgangregistratiesysteem. Als bewijs van deze invoering ontvangt de student terstond een e-mail met daarin de beoordeling van het afgelegde tentamen. 4. In de verklaring via e-mail omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op de beroepsmogelijkheid bij het College van beroep voor de examens. 5. In geval een tentamen een scriptie is, als bedoeld in artikel 5.5 lid 3, wordt de student gewezen op het feit dat de scriptie wordt voorgelegd aan een tweede beoordelaar. In dat geval stelt de examinator de definitieve uitslag vast nadat hij kennis heeft genomen en de student kennis heeft kunnen nemen, van het oordeel van de tweede beoordelaar. De kennisgeving van de uitslag van de scriptie wordt ondertekend door beide beoordelaars. 6. De uitslag voor de scriptie wordt pas geregistreerd indien deze vergezeld gaat van een digitale versie van de betreffende scriptie. 7. De bewijsstukken omtrent de uitslag van een tentamen worden door de onderwijsadministratie gearchiveerd en minimaal dertig jaar bewaard. 8. De opgaven en door student gemaakte uitwerkingen van die opgaven worden door de examinator tenminste twee jaar na verwerking van de uitslag bewaard. 9. Masterscripties worden ten minste zeven jaar bewaard. 10. Indien de student het niet eens is met de beslissing van een examinator, dan wel indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen examinator en student, kan bemiddeling van de examencommissie gevraagd worden. 11. Een student kan beroep aantekenen tegen de uitslag bij het College van beroep voor de examens binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de uitslag. Ook kan een verzoek tot herbeoordeling worden ingediend bij de examinator. Een verzoek tot herbeoordeling schort de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet op. 12. Een met goed gevolg afgelegd tentamen kan opnieuw worden afgelegd. In het studievoortgangregistratiesysteem worden de studiepunten toegekend aan de laatst behaalde uitslag.
11
Artikel 5.8 - Cijfers 1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. Cijfers worden gegeven met maximaal één decimaal achter de komma. 2. De eindbeoordeling van een onderdeel is voldoende bij een 5,5 of hoger. Eindbeoordelingen tussen 5,0 en 6,0 worden in de registratie afgerond op hele cijfers. 3. Bij deeltoetsingen wordt de eindbeoordeling bepaald op basis van een (gewogen) gemiddelde van de samenstellende delen. Daarbij worden geen minimumeisen gesteld aan het niveau waarop de afzonderlijk deeltoetsen worden afgesloten, tenzij deze voor aanvang van het onderdeel zijn goedgekeurd door de examencommissie en zijn opgenomen in de studiehandleiding. 4. Indien een tentamen meerdere malen is afgelegd, is de laatst behaalde uitslag bepalend voor het eindresultaat. Artikel 5.9 - Geldigheidsduur tentamen 1. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens en examens is onbeperkt, met inachtneming van het onder lid 2 bepaalde. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de examencommissie voor een onderdeel dat langer dan drie jaar geleden met goed gevolg is afgelegd een aanvullend of vervangend tentamen opleggen, alvorens student wordt toegelaten tot het afleggen van het master examen. 3. Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van tentamens overeenkomstig artikel 5.11 moet het tentamen of examen op grond waarvan de vrijstelling wordt aangevraagd niet langer dan vijf jaar geleden zijn behaald. Indien desbetreffend examen of tentamen langer dan vijf jaar geleden is afgelegd, kan de examencommissie verzoeken om aanvullende informatie waaruit blijkt dat kandidaat de destijds verworven kennis, inzicht of vaardigheden actueel heeft behouden. 4. Indien de afsluiting van een onderdeel bestaat uit meerdere tentamenvormen, worden deze afzonderlijk beoordeeld en bepalen deze deelresultaten tezamen het eindcijfer. Deelresultaten zijn geldig gedurende één studiejaar. Uitzondering hierop zijn resultaten van schriftelijke deeltentamens, zoals beschreven in artikel 5.5, lid 3. Deelresultaten van schriftelijke tentamens vervallen indien bij de eerste tentamengelegenheid deze gezamenlijk een onvoldoende resultaat opleveren en het eindcijfer van het onderdeel onvoldoende is. De herkansing van deeltentamens in de vorm van schriftelijke tentamens is altijd overkoepelend; schriftelijke tentamens kunnen niet in delen worden herkanst. In uitzonderlijke gevallen kan een deelresultaat langer gehandhaafd blijven, mits dit vooraf door de examencommissie is goedgekeurd, in de studiehandleiding is opgenomen en een maximale duur betreft van hooguit een extra studiejaar. Artikel 5.10 -Inzagerecht 1. Indien een tentamen schriftelijk is afgenomen, verleent de examinator tot 30 dagen nadat de uitslag is meegedeeld op verzoek inzage aan de geëxamineerde in het beoordeelde werk. De geëxamineerde kan tegen kostprijs kopieën (doen) maken van het beoordeelde werk, de opgaven en de bij de beoordeling gehanteerde normen. 2. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van de desbetreffende toets, alsmede van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 3. De inzage of de kennisneming geschiedt op een door de examinator te bepalen plaats en tijdstip, mogelijk in de vorm van een responsiecollege, tenzij de examencommissie een vaste plaats en tijdstip heeft aangewezen. Plaats en tijdstip dienen ruim van tevoren te worden bekendgemaakt, in ieder geval uiterlijk op de dag van toetsing van het desbetreffende onderdeel. Tussen inzage en hertentamen dienen minstens acht dagen zitten. 4. Indien de student aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt haar een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
12
Artikel 5.11 - Vrijstelling 1. De examencommissie kan n.a.v. een schriftelijk verzoek van een student vrijstelling verlenen voor het afleggen van een of meer examenonderdelen, indien de student een qua inhoud en niveau
overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid. 2. De examencommissie beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek is ingediend binnen de academische recesperiode, beslist deze binnen acht weken na het reces. De student wordt van de beslissing schriftelijk in kennis gesteld. Een afwijzende beslissing wordt gemotiveerd. 3. Bij bijzondere omstandigheden kan de examencommissie de beslissing voor ten hoogste veertien dagen verdagen. Van de verdaging wordt tijdig schriftelijk mededeling gedaan aan de student. Artikel 5.12 – Scriptie 1. De directeur van de Graduate School wijst in overleg met het afdelingshoofd een examinator aan. 2. De afsluitende scriptie wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede beoordelaar. Het eindcijfer wordt bepaald door de begeleider na overleg met de tweede beoordelaar. 3. Een openbare presentatie van het onderzoek maakt deel uit van de scriptie en de beoordeling daarvan. 4. De eisen waaraan de scriptie moet voldoen, de wijze van en criteria voor beoordeling alsmede de begeleiding staan vermeld in de studiehandleiding scriptie, die beschikbaar wordt gesteld op de website www.student.uva.nl/mpw. Artikel 5.13 - Orde tijdens het tentamen 1. De examinator of namens hem de surveillant ziet erop toe dat het schriftelijk tentamen in goede orde verloopt. 2. De student dient tijdig aanwezig te zijn en is verplicht zich te legitimeren met het bewijs van inschrijving in het desbetreffend studiejaar. 3. Aanwijzingen van de examinator of surveillant die voor, tijdens of onmiddellijk na afloop van het tentamen worden gegeven, dienen door de student te worden opgevolgd. 4. Het is verboden tijdens het afleggen van het tentamen van ander materiaal gebruik te maken dan door de examinator is toegestaan. 5. Een student die niet voldoet aan de bepalingen van het onder lid 2 t/m 4 gestelde, kan worden uitgesloten van verdere deelname aan het tentamen. Hiervan wordt door de surveillant t.b.v. de examencommissie een verslag gemaakt. De uitsluiting heeft tot gevolg dat geen uitslag wordt vastgesteld en dat de student in de gelegenheid gesteld wordt het tentamen op de eerstvolgende tentamengelegenheid opnieuw af te leggen. De student wordt tijdig in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de examencommissie. 6. Laatkomers worden tot een tentamen toegelaten tot ten hoogste 30 minuten na de aanvang van het tentamen. Indien een student door overmacht niet binnen deze tijdslimiet aanwezig kan zijn beslist de examinator of namens hem de surveillant, of hij alsnog tot het tentamen wordt toegelaten. 7. Studenten mogen de zaal waar het tentamen wordt afgenomen niet verlaten binnen 30 minuten na aanvang van het tentamen. De examinator kan ertoe besluiten dat studenten de zaal waar het tentamen wordt afgenomen voorts niet mogen verlaten binnen 15 minuten voor het einde van het tentamen. 8. Nadat studenten de zaal hebben verlaten, worden geen laatkomers meer tot het tentamen toegelaten. 9. Studenten die tijdens het tentamen in het bezit blijken te zijn van een mobiele telefoon of andere elektronische apparatuur die niet uitgeschakeld is, kunnen worden uitgesloten van verdere deelname aan het desbetreffende tentamen. Ook kunnen sancties op grond van de Fraude en plagiaatregeling worden opgelegd. De examinator stelt nadere regels indien specifieke elektronische apparatuur is toegestaan ten behoeve van het afleggen van het tentamen. 10. Bij inlevering van het gemaakte tentamen dient de student een examenkandidatenlijst te tekenen, die door de onderwijsbalie aan de surveillant wordt afgegeven. 11. De duur van het tentamen wordt van tevoren bekend gemaakt en is zodanig dat de student, naar
13
redelijke maatstaven gemeten, voldoende tijd heeft om de vragen te beantwoorden. 12. De tentamenopgaven mogen uitsluitend na toestemming van de examinator door de student na afloop van het tentamen worden meegenomen. 13. Bij klachten over de gang van zaken bij een tentamen kan de student zich wenden tot de examencommissie. Artikel 5.14 – Fraude en plagiaat 1. Het bepaalde in de Fraude en plagiaat regeling studenten UvA is onverkort van toepassing en maakt onderdeel uit van de onderwijs- en examenregeling. De tekst van de regeling is na te lezen op http://www.student.uva.nl/fraude-plagiaat/voorkomen.cfm. 2. Voor de detectie van plagiaat in teksten kan gebruik worden gemaakt van elektronische detectieprogramma’s. Met het aanleveren van de tekst geeft de student impliciet toestemming tot het opnemen van de tekst in de database van het betreffende detectieprogramma. 3. Wanneer tijdens of na het afleggen van een tentamen fraude wordt geconstateerd of vermoed, wordt dit direct na het tentamen aan de student meegedeeld en vervolgens schriftelijk vastgelegd. De student wordt in de gelegenheid gesteld daar schriftelijk op te reageren. Alle betrokken stukken worden ter hand gesteld van de examencommissie. De examencommissie kan, gehoord de student en de desbetreffende examinator of surveillant, de student uitsluiten van verdere deelname aan de desbetreffende tentamengebeurtenis, waardoor geen uitslag wordt vastgesteld. Bovendien kan zij de student uitsluiten van alle tentamens bij de instelling, gedurende een periode van ten hoogste een jaar na constatering van de fraude. Artikel 5.15 -Examen 1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de uitslagen van alle door de student afgelegde toetsen en de daarmee verworven academische vorming zijn vastgesteld. 2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen, kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student m.b.t. een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende toetsen haar daartoe aanleiding geven. 3. Voor het behalen van het examen geldt als voorwaarde dat voor alle onderdelen een voldoende is behaald, overeenkomstig artikel 5.8 lid 2. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast. 4. Er zijn voor het masterexamen 12 examendata per studiejaar vastgesteld door het College van Bestuur. 5. De examencommissie kan een judicium toekennen. De examencommissie kan het judicium ‘cum laude’ toekennen indien: a) het gewogen gemiddelde oordeel (gewogen naar ec’s) van de voor het examenprogramma behaalde onderdelen 8 of hoger is; b) de onderdelen stage en scriptie beide minimaal met een 8 beoordeeld zijn; c) geen der onderdelen van het verplichte examenprogramma beoordeeld is met een cijfer lager dan een 7; d) alle onderdelen van het verplichte examenprogramma behaald zijn in 1 toetspoging; e) in het geval van vrijstellingen in het onderwijsprogramma beoordeelt de examencommissie of het judicium ‘cum laude’ wordt toegekend. Artikel 5.16 - Graad Aan de student die het masterexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad Master of Science verleend. De verleende graad wordt op het getuigschrift vermeld. Artikel 5.17 – Getuigschriften en verklaringen 1. Indien de tentamens van onderdelen van de master overeenkomstig artikel 3.5 met goed gevolg zijn afgelegd, overeenkomstig artikel 5.8 lid 2, is het master examen afgelegd en kan het getuigschrift worden aangevraagd. 2. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Bij het getuigschrift wordt een diplomasupplement in het Engels uitgereikt,
14
ondertekend door de voorzitter van de examencommissie, waarop de onderdelen van het examen, de studielast en de beoordeling worden vermeld. 3. Het getuigschrift wordt ondertekend door of namens de voorzitter en de secretaris van de examencommissie en persoonlijk overhandigd aan de examinandus, die in het bijzijn van voorgenoemden haar handtekening plaatst op het getuigschrift. 4. Indien student naast de in artikel 3.5 genoemde onderdelen nog extra onderdelen aflegt, worden deze, indien goedgekeurd door de examencommissie, op de bijlage van het diploma afzonderlijk onder de kop ‘Extra onderdelen’ vermeld. 5. De uitreiking van de getuigschriften vindt tenminste driemaal per jaar plaats op door de examencommissie vastgestelde data en volgens een door haar opgesteld protocol. De data worden gepubliceerd op de website www.student.uva.nl/mowk. 6. Degene die één of meer tentamens met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd. 7. Om het in dit artikel genoemde getuigschrift aan te kunnen vragen, dient de masterstudent tenminste vier colloquiumpunten te kunnen overhandigen. Colloquiumpunten kunnen worden verkregen door het bijwonen van colloquia: wetenschappelijke bijeenkomsten waarin wetenschappelijke data worden gepresenteerd (bijvoorbeeld afstudeerpresentaties, oraties, promoties, lezingen of congressen). Maximaal de helft van het aantal colloquiumpunten mag buiten de opleiding worden behaald, de overige moeten binnen de opleiding worden behaald. De examencommissie beslist of aan een colloquium buiten de opleiding een colloquiumpunt wordt toegekend. De student moet daartoe na afloop van de bijeenkomst een bijeenkomstbeschrijving aanleveren evenals een bewijs van deelname. Aan presentaties wordt één colloquiumpunt toegekend, aan congressen of symposia kunnen door de examencommissie twee of drie colloquiumpunten worden toegekend. . Zie ook www.student.uva.nl/mowk en kijk onder Agenda.
Hoofdstuk 6 – Studiebegeleiding en studievoortgang Artikel 6.1 – studievoortgangsadministratie 1. De studieresultaten worden zodanig geregistreerd dat op elk moment inzicht verschaft kan worden in de studievoortgang van individuele studenten en groepen studenten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding. 2. De decaan van de faculteit is verantwoordelijk voor een goede registratie van de studieresultaten van de studenten. Hij draagt zorg voor een zodanige registratie van de studieresultaten dat twee keer per studiejaar aan elke student een overzicht verschaft kan worden van door haar behaalde resultaten, zie Artikel 5.7, lid 3. Daarnaast heeft iedere student na de registratie van de beoordeling van een examenonderdeel via SIS inzage in de uitslag van dat onderdeel. Artikel 6.2 – studiebegeleiding 1. Studenten kunnen voor studiebegeleiding, waaronder de advisering over mogelijke studiewegen binnen en buiten de opleiding, een beroep doen op de studieadviseurs van de Graduate School zoals aangegeven in de studiegids. 2. De directeur ziet erop toe dat studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van het door de opleiding verzorgde onderwijs door de docenten worden begeleid in overeenstemming met de daarvoor geldende facultaire begeleidingsnormen. De opleiding draagt zorg voor een adequate collectieve en/of individuele begeleiding van de studenten.
15
Hoofdstuk 7 – Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 – Hardheidsclausule In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan de examencommissie toestaan dat wordt afgeweken van de bepalingen in deze regeling. Artikel 7.2 – Overgangsbepaling Voor de student die op de datum van de inwerkingtreding van deze regeling een of meer examenonderdelen met goed gevolg heeft afgelegd, maar het examen nog niet geheel met goed gevolg heeft afgelegd en die in haar belangen geschaad wordt door bepalingen in deze regeling die afwijken van bepalingen in oudere regelingen, wordt door de examencommissie een overgangsregeling vastgesteld, met inachtneming van hetgeen aangaande examens en examenonderdelen in de wet bepaald is. Artikel 7.3 – Wijzigingen 1.Wijzigingen van deze regeling worden door de decaan – gehoord de opleidingscommissie en met in achtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. 3. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op de verleende goedkeuring van onderdelen van de opleiding, verleende vrijstellingen, de beslissing tot toelating tot (onderdelen van) de master, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, en enige andere beslissing krachtens deze regeling ten aanzien van een student genomen. Artikel 7.4 – Bekendmaking De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling en van de regels en richtlijnen als bedoeld in artikel 7.12, vierde lid van de wet. De regeling is opvraagbaar via www.student.uva.nl/mowk en staat vermeld in de studiegids (www.studiegids.uva.nl). Artikel 7.5 – Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2012. Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen op ….. .........na advies van de opleidingscommissie d.d. 21-02-2012 en de facultaire studentenraad d.d……………2012 op de hun toekomende onderdelen van deze regeling.
16