OER MSc onderwijskunde 2005-2006
Onderwijs- en examenregeling masteropleiding onderwijskunde 2005-2006 Overzicht inhoud Paragraaf 1 Art. 1.1 Art. 1.2 Art. 1.3. Art. 1.4 Art. 1.5 Art. 1.6 Art. 1.7 Paragraaf 2 Art. 2.1 Art. 2.2 Paragraaf 3 Art. 3.1 Art. 3.2 Art. 3.3 Art. 3.4 Art. 3.5 Art. 3.6 Art. 3.7 Art. 3.8 Art. 3.9 Art. 3.10 Art. 3.11 Art. 3.12 Paragraaf 4 Art. 4.1 Art. 4.2 Art. 4.3 Art. 4.4 Paragraaf 5 Art. 5.1 Art. 5.2 Paragraaf 6 Art. 6.1 Art. 6.2 Art. 6.3 Art. 6.4 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Algemene bepalingen Toepasbaarheid regeling Begripsbepalingen Doel en eindtermen van de opleiding Vorm van de opleiding Examens van de opleiding Studielast Taal De masteropleiding Samenstelling masteropleiding Onderwijsvormen in de masteropleiding Tentamens en examens Volgorde tentamens Tijdvakken en frequentie tentamens Vorm tentamens Mondelinge tentamens Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag Geldigheids duur Inzagerecht Recht op nabespreking Vrijstelling Examen Judicia Graad Vooropleiding Toelatingseisen masteropleiding Bewijs van toelating Flexibele instroom in de masteropleiding Nederlandse taal Studiebegeleiding Studievoortgangsregistratie Studiebegeleiding Overgangs- en slotbepalingen Overgangsbepalingen Vaststelling en wijziging Bekendmaking Inwerkingtreding Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen masteropleiding Gedragscode vreemde taal Fraude bij examens en tentamens
OER MSc 2005-2006
1
Onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde
Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1
Toepasbaarheid regeling
1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleiding onderwijskunde (hierna te noemen: de opleiding). De opleiding wordt verzorgd door het onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde (hierna te noemen: het onderwijsinstituut) binnen de faculteit sociale wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna te noemen: de faculteit). Artikel 1.2
Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek afgekort tot WHW en zoals sindsdien gewijzigd; b. opleiding: de masteropleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub b van de wet, i.c. de masteropleiding ad art. 1.1. sub 1. c. student: hij of zij die is ingeschreven aan de Radboud Universiteit Nijmegen voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding; d. bacheloropleiding: de opleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub a van de wet; e. practicum: een praktische oefening als bedoeld in art. 7.13, lid 2 sub d van de wet, in één van de volgende vormen: – het schrijven van een scriptie; – het maken van een werkstuk of een proefontwerp; – het uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht; – het verrichten van een literatuurstudie; – combinaties van bovengenoemde activiteiten; – het verrichten van een stage; – het deelnemen aan veldwerk of een excursie; – het uitvoeren van proeven en experimenten; – of het deelnemen aan een andere onderwijsactiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden; f. tentamen: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van dat onderzoek door minstens één daartoe door de examencommissie aangewezen examinator; g. examen: toetsing, waarbij door de examencommissie wordt vastgesteld of alle tentamens van de tot de opleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd (conform art. 7.10 van de wet); h. examencommissie: de examencommissie van een opleiding ingesteld conform art. 7.12 van de wet, hier bedoeld de examencommissie van de opleiding; i. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van tentamens, conform art. 7.12 van de wet; j. opleidingscommissie: de opleidingscommissie bedoeld in art. 9.18 van de wet, hier bedoeld de opleidingscommissie van de opleiding; k. uitvoeringsregeling: de uitvoeringsregeling behorende bij de OER en geldend voor de opleiding; l. werkdag: maandag t/m vrijdag m.u.v. de erkende feestdagen; m. studiegids: de gids van het onderwijsinstituut, bevattende de specifieke informatie voor de opleiding; n. instelling: Radboud Universiteit Nijmegen; o. directeur: de directeur van het onderwijsinstituut; p. decaan: de decaan van de faculteit; q. gezamenlijke vergadering: de gezamenlijke vergadering van de onderdeelcommissie (van de universitaire ondernemingsraad) en de facultaire studentenraad van de faculteit. Artikel 1.3.
Doel en eindtermen van de opleiding
1. Met de opleiding wordt beoogd: a. studenten gevorderde kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de onderwijskunde bij te brengen;
2
OER MSc 2005-2006
OER MSc onderwijskunde 2005-2006
b. studenten een gevorderde academische vorming bij te brengen; c. studenten het genoemde onder 1.3. sub 1a. en b op zodanig niveau bij te brengen dat dit aansluit op de bacheloropleiding pedagogische wetenschappen; d. studenten zodanig op te leiden, dat deze na voltooiing van deze opleiding in staat zijn tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijskunde, en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; e. studenten zodanig op te leiden dat zij in staat zijn om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied der onderwijskunde; f. studenten op te leiden die in staat zijn om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; g. studenten op te leiden die in staat zijn om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en die daarbij rekening houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen; h. studenten op te leiden die in staat zijn om conclusies, alsmede kennis, motieven en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, duidelijk over te brengen op een publiek van specialisten en nietspecialisten. 2. Eindtermen van de opleiding: studenten die de opleiding met goed gevolg hebben afgerond beschikken over: a. gevorderde kennis, inzicht en vaardigheden op het terrein van de onderwijskunde b. vaardigheden om zelfstandig onderzoek te verrichten op het terrein van de onderwijskunde c. voldoende kennis om een vervolgstudie op het terrein van de onderwijskunde aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. 3. De nadere uitwerking van lid 1 en 2 is als bijlage 1 bij deze regeling opgenomen. Artikel 1.4
Vorm van de opleiding
1. De opleiding wordt voltijds verzorgd. 2. In de programmering van het studieprogramma wordt in 2005-2006 rekening gehouden met de instroom van de deeltijdopleiding, die in 2003-2004 is afgesloten. Dat wil zeggen dat de verdiepingsmodulen op twee vaste dagen worden aangeboden. Tijdens de stage kan een intensiever beroep worden gedaan op participatie aan de opleiding. Artikel 1.5
Examens van de opleiding
In de opleiding kan het masterexamen worden afgelegd. Artikel 1.6
Studielast
1. De studielast wordt uitgedrukt in eenheden van het European Credit Transfer System (EC). 2. Eén EC staat gelijk aan 28 uren studie. 3. De masteropleiding heeft een studielast van 60 EC. Artikel 1.7
Taal
1. Het onderwijs wordt in de Nederlandse taal gegeven (art. 7.2 WHW). Hiervan mag in de volgende gevallen worden afgeweken: a. bij een opleiding voor een vreemde taal; b. bij een gastcollege door een anderstalige docent; c. wanneer de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt. 2. Wanneer het onderwijs in een andere taal wordt gegeven, dan is hiervoor de gedragscode vreemde taal van toepassing, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW. Deze gedragscode is opgenomen als bijlage 2 bij deze regeling. Paragraaf 2 De masteropleiding Artikel 2.1
Samenstelling masteropleiding
De masteropleiding omvat de volgende onderdelen met de daarbij behorende studielast (in EC; totaal 60):
OER MSc 2005-2006
3
Onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde
a. stage....................................................................................................................................................20 b. scriptie ................................................................................................................................................20 c. vier verdiepingsmodules van elk 5 EC..............................................................................................20 Het betreft de volgende verdiepingsmodules: – leren en plasticiteit – leren en ICT – professioneel leren – leren in context. Artikel 2.2
Onderwijsvormen in de masteropleiding
De volgende onderdelen in de masteropleiding, als genoemd in art. 2.1, omvatten, naast het onderwijs in de vorm van hoorcolleges, een practicum als bedoeld in art. 1.2 sub e: a. stage; b. scriptie. Paragraaf 3 Tentamens en examens Artikel 3.1
Volgorde tentamens
Er geldt geen specifieke volgorde waarin tentamens moeten worden afgelegd. Artikel 3.2
Tijdvakken en frequentie tentamens
1. Tot het afleggen van de tentamens van de in art. 2.1 genoemde onderdelen wordt in elk academisch jaar tweemaal de gelegenheid gegeven op de door de directeur vóór het begin van studiejaar vastgestelde data. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel waarvan het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, in dat jaar slechts éénmaal de gelegenheid gegeven. 3. Met inachtneming van het gestelde in het voorgaande lid 2 kan ieder die studeert voor het masterexamen van de opleiding en in één academisch jaar niet slaagt voor een studieonderdeel, in het volgend academisch jaar weer aan de toetsing deelnemen, maar zal dan getoetst worden over de inhoud die het onderdeel heeft in het nieuwe academische jaar. 4. Ten aanzien van het in lid 1, 2 en 3 gestelde kan door de examencommissie een afwijkende beslissing genomen worden, wanneer de student door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest aan de geboden gelegenheden deel te nemen en de voortgang van de studie hierdoor ernstig belemmerd zou worden. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, wint de examencommissie advies in bij de studieadviseur over de omstandigheden en de studievoortgang. Artikel 3.3
Vorm tentamens
1. De tentamens van de onderdelen, genoemd in artikel 2.1 worden schriftelijk afgelegd, met uitzondering van de volgende tentamens, die op de daarbij aangegeven wijze worden afgelegd: a. stage: stagerapport en oordeel interne en externe begeleider; b. scriptie: eindproduct. 2. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een tentamen op een andere wijze dan vorenbedoeld wordt afgelegd. 3. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen. Artikel 3.4
Mondelinge tentamens
1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. 2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.
4
OER MSc 2005-2006
OER MSc onderwijskunde 2005-2006
Artikel 3.5
Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag
1. De uitslag van een tentamen wordt door de examinator vastgesteld in de vorm van een cijfer op de schaal van 0 (= laagst te behalen kwalificatie) tot en met 10 (= hoogst te behalen kwalificatie), waarbij alleen hele en halve cijfers, uitgezonderd het cijfer 5,5 mogen worden gegeven. Hierbij geldt dat het cijfer vanaf 6 beschouwd wordt als een voldoende. 2. De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit. 3. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het is afgelegd en verschaft het onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) van de faculteit de nodige gegevens ten behoeve van de registratie en de bekendmaking van de uitslag aan de student. Tenminste éénmaal per jaar ontvangt de student een overzicht van de door hem behaalde resultaten. 4. De termijn van vijftien werkdagen in het voorgaande lid 3 moet zo worden gelezen, dat tussen de datum van het bekend maken van de uitslag van een tentamen en de datum van de herkansing tenminste een termijn van twee weken dient te zijn. 5. Voor een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen. Bij werkstukken geldt de regel dat op de vooraf vastgestelde inleverdatum afgesproken wordt binnen welke termijn het werkstuk nagekeken zal zijn. Deze termijn is maximaal vijftien werkdagen. 6. Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 4.7 lid 1, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens. De termijn daarvoor bedraagt vier weken. 7. Ingeval tijdens een tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, is de frauderegeling van kracht, zoals opgenomen als bijlage 3 bij deze OER. Artikel 3.6
Geldigheidsduur
1. De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen. Artikel 3.7
Inzagerecht
1. Gedurende ten hoogste vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk en, zo mogelijk, in de normen aan de hand waarvan het is beoordeeld. 2. Gedurende de in lid 1 genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan beoordeling heeft plaatsgevonden. 3. De examencommissie kan bepalen, dat de inzage geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in lid 1 genoemde termijn. Artikel 3.8
Recht op nabespreking
1. Gedurende een termijn van vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een tentamen kan een student of groep studenten aan de examinator verzoeken om een nabespreking. Alsdan wordt de beoordeling van het tentamen toegelicht. 2. De examinator kan, alvorens een individuele nabespreking toe te staan, een collectieve nabespreking organiseren. Artikel 3.9
Vrijstelling
1. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van een tentamen (of een deel ervan), indien de student vóór de eerste toetsingsdatum van het onderdeel waarvoor vrijstelling wordt gevraagd voldoet aan de hierna te noemen voorwaarden met betrekking tot het desbetreffende onderdeel:
OER MSc 2005-2006
5
Onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde
a. het bewijs overlegt van het hebben voldaan aan een qua inhoud, studielast en niveau overeenkomstig onderdeel van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een hogere beroepsopleiding in Nederland; b. en/of het bewijs overlegt van verrichte werkzaamheden met een overeenkomst naar inhoud, tijdsinvestering en niveau, met het betreffende onderdeel. 2. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gedocumenteerd als in lid 1 beschreven, onderdelen van de tentamens van de opleiding vervangen door onderdelen van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, mits deze vervanging wordt goedgekeurd voorafgaand aan de eerste tentamendatum van het onderdeel waarvoor de vervanging wordt gevraagd. Artikel 3.10 Examen
1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt van door hem behaalde tentamens en de daarmee verworven academische vorming. 2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven. 3. Tot het afleggen van het masterexamen wordt de gelegenheid geboden nadat de student voor alle onderdelen van het masterexamen ten minste een voldoende heeft behaald. 4. Het afleggen van het examen van de opleiding is geformaliseerd. Dit betekent dat wanneer de examencommissie constateert dat alle onderdelen van het examen door de betreffende student behaald zijn, het mastergetuigschrift door de instelling zal worden uitgereikt. Bij die gelegenheid worden van de student geen aparte studieprestaties gevraagd. Artikel 3.11 Judicia
1. De uitslag van het masterexamen kent de volgende judicia: – geslaagd: geen van de onderdelen lager dan 6; – cum laude: geen onderdelen lager dan 7, over alle onderdelen gemiddeld 8 of hoger, stage en scriptie elk tenminste 8. 2. De examencommissie kan op individuele basis afwijken van het gestelde in het vorige lid, indien het naar haar oordeel gerechtvaardigd is het judicium cum laude toe te kennen. Artikel 3.12 Graad
1. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad 'master of science' (MSc) verleend. 2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend. Paragraaf 4 Vooropleiding Artikel 4.1
Toelatingseisen masteropleiding
1. Tot de opleiding worden rechtstreeks toegelaten: a. degene die beschikt over het getuigschrift van de bacheloropleiding pedagogische wetenschappen (niet-klinische variant) aan de instelling. b. degene die in het bezit is van het bewijs van toelating, dat het College van Bestuur voor het desbetreffende studiejaar afgeeft (zie art. 4.2). 2. Met betrekking tot degene die het afsluitend examen van een verwante bacheloropleiding in een der sociale wetenschappen met goed gevolg heeft afgelegd, geldt het bepaalde in lid 1. In deze gevallen kan de examencommissie aanvullende eisen stellen. 3. Degenen die in het bezit zijn van een bachelordiploma onderwijskunde behaald aan een andere universiteit worden toegelaten mits zij voldoen aan de eisen voor de NVO-basisregistratie onderwijskunde of daaraan voldoen na voltooiing van de masteropleiding onderwijskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het betreft de volgende eisen: – minimaal 45 EC besteed aan theoretische vakken; – minimaal 53 EC besteed aan beroepsvaardigheden; – minimaal 40 EC besteed aan onderzoek.
6
OER MSc 2005-2006
OER MSc onderwijskunde 2005-2006
De examencommissie bepaalt of een student op grond van deze criteria zonder meer tot de masteropleiding kan worden toegelaten. Is dat niet het geval dan stelt zij aanvullende eisen zodat de student na voltooiing van de masteropleiding voldoet aan de eisen voor de NVO-basisregistratie onderwijskunde. Artikel 4.2
Bewijs van toelating
1. Voor het bewijs van toelating komt in aanmerking degene die: a. in het bezit is van een getuigschrift dat ten minste gelijkwaardig is aan het getuigschrift als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 sub a; b. anderszins naar het oordeel van de examencommissie blijk heeft gegeven van geschiktheid voor het volgen van de opleiding; c. na het behalen van een HBO bachelorgetuigschrift de vereiste onderdelen (schakelprogramma) van de bacheloropleiding pedagogische wetenschappen van de instelling heeft behaald. 2. De examencommissie kan bepalen dat de kandidaat aanvullende onderdelen binnen de faculteit behaalt alvorens deze wordt toegelaten tot de opleiding. Artikel 4.3
Flexibele instroom in de masteropleiding
1. De examencommissie kan, voor zover de beschikbare onderwijscapaciteit dit toelaat, besluiten dat de student die is ingeschreven voor de de bacheloropleiding pedagogische wetenschappen, kan worden toegelaten tot het onderwijs van de masteropleiding voordat deze met goed gevolg het afsluitend examen van de genoemde bacheloropleiding heeft afgelegd. 2. Toelating is alleen mogelijk, als de student voldoet aan de volgende voorwaarden: a. er is voldoende resultaat behaald voor en/of vrijstelling verleend van de onderdelen van het bachelorexamen met een studielast van tenminste 160 EC; b. er is voldoende resultaat behaald voor ten minste de volgende onderdelen van de bacheloropleiding: – onderzoekseminar en eindwerkstuk bacheloropleiding; – toetsende statistiek; – psychometrie. 3. De behaalde tentamenresultaten van de student die krachtens dit artikel tot het onderwijs van de opleiding is toegelaten krijgen hun formele geldigheid nadat het afsluitende examen van de in het eerste lid bedoelde bacheloropleiding met goed gevolg is afgelegd en de student formeel voor de masteropleiding is ingeschreven. Artikel 4.4
Nederlandse taal
Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Paragraaf 5 Studiebegeleiding Artikel 5.1
Studievoortgangsregistratie
De decaan draagt zorg voor een zodanige registratie van de studieresultaten, dat tenminste eenmaal per jaar aan elke student een overzicht verschaft kan worden van de door hem behaalde resultaten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding. Artikel 5.2
Studiebegeleiding
De decaan draagt zorg voor de introductie en studiebegeleiding van de studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven. Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 6.1
Overgangsbepalingen
Deze onderwijs- en examenregeling is van toepassing op studenten die de opleiding beginnen in het academisch jaar 2005-2006.
OER MSc 2005-2006
7
Onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde
Artikel 6.2
Vaststelling en wijziging
1. Vaststelling en wijziging van deze regeling geschiedt door de decaan bij afzonderlijk besluit, de directeur gehoord en na voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering. 2. De directeur wordt inzake vaststelling en wijziging van deze regeling geadviseerd door de opleidingscommissie. 3. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. 4. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, die krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student. Artikel 6.3
Bekendmaking
1. De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken. 2. Elke belangstellende kan op het onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) een exemplaar van de in lid 1 bedoelde stukken verkrijgen. Artikel 6.4
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 september 2005. Aldus vastgesteld door de decaan op 29 juni 2005.
8
OER MSc 2005-2006
OER MSc onderwijskunde 2005-2006
Bijlagen OER MSc onderwijskunde 2005-2006 Bijlage 1 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen masteropleiding De masteropleiding onderwijskunde is erop gericht dat afgestudeerde onderwijskundigen kennis, vaardigheden en attitudes verwerven waardoor zij in staat zijn problemen in het reguliere onderwijs of in de beroeps- en bedrijfsopleidingen te onderkennen, te analyseren, te onderzoeken en bij te dragen aan oplossingen ervan. Tevens is de opleiding erop gericht dat afgestudeerde onderwijskundigen een eigen visie ontwikkelen op het praktijkveld en dat zij op basis van de opgedane kennis en vaardigheden in aanmerking komen voor een eventuele vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker en een eigen bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de onderwijskunde als wetenschap. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende verwacht: 1. specifieke en gevorderde kennis van en inzicht in: 1.1 vigerende onderwijskundige theorieën en modellen betreffende vraagstukken op het terrein van onderwijs en opleidingen, alsmede inzicht in de validiteit, reikwijdte en mogelijkheden van die theorieën en modellen; 1.2 de werkterreinen van onderwijs en opleidingen en meer grondig en specifiek ten aanzien van een of meer praktijksituaties; 1.3 specifieke theorie en praktijk met betrekking tot interventies bij onderwijs- en opleidingsproblemen, alsmede inzicht in de effectiviteit, reikwijdte en mogelijkheden van die interventies op verschillende niveaus van het onderwijssysteem; 1.4 specifieke theorie en praktijk met betrekking tot beleidsontwikkelingen op het gebied van onderwijs en opleidingen; 1.5 de methodologie van onderzoek niet alleen om algemene onderwijskundige vraagstellingen te kunnen beantwoorden en theorieën te kunnen toetsen, maar ook om systematisch onderzoek en evaluaties te kunnen verrichten in de eigen praktijksituatie; 2. specifieke beroepsvaardigheden 2.1 praktische en theoretische vraagstukken van onderwijs en opleidingen vanuit een wetenschappelijke achtergrond systematisch kunnen analyseren en op effectieve wijze kunnen bijdragen aan de oplossing daarvan; • onderwijs- of opleidingsvraagstukken met behulp van relevante onderwijskundige begrippen en theorieën kunnen analyseren en daarbij tevens gebruik kunnen maken van inzichten uit andere relevante wetenschappelijke disciplines; • op basis van een wetenschappelijk verantwoorde analyse van praktische onderwijs- of opleidingssituaties en recht doende aan de praktische context een probleemstelling kunnen ontwikkelen; • op wetenschappelijk verantwoorde wijze onderwijsleerprocessen vorm kunnen geven; • kunnen bijdragen aan de oplossing van praktische onderwijs- of opleidingsvraagstukken door interventies of curricula te ontwikkelen en door beargumenteerde adviezen uit te brengen; • de uitvoering van onderwijs- en opleidingsprogramma's kunnen sturen en begeleiden; • een systematische evaluatie kunnen verrichten van uitgevoerde interventies of curricula; • een systematische reflectie kunnen verrichten op eigen en andermans gedrag bij de oplossing van onderwijs- of opleidingsvraagstukken en evaluatiegegevens kunnen terugkoppelen naar probleemstellingen en praktijksituaties; 2.2 zelfstandig wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en opleidingen kunnen uitvoeren en kunnen rapporteren in een vorm die overeenkomt met de in het vakgebied geldende stijl en op een wijze dat de onderzoeksgegevens effectief met niet deskundigen of praktijkdeskundigen kunnen worden gecommuniceerd; 2.3 in staat zijn met anderen samen te werken aan onderwijskundige vraagstukken en op effectieve en wetenschappelijk onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren; dit impliceert dat een afgestudeerde onderwijskundige zich een aantal academische vaardigheden en beroepsvaardigheden op specifiek en gevorderd niveau heeft eigen gemaakt, omvattende:
OER MSc 2005-2006
9
Onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde
• • • • • • • • • • •
zelfstandig de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden in teamverband kunnen werken zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken schriftelijk kunnen rapporteren mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen) vergaderingen en discussies kunnen leiden organisatorische vaardigheden argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen analytische vaardigheden, snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken probleemoplossingsvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren, analyseren, systematisch kunnen oplossen en daarover advies kunnen uitbrengen • computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met behulp van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen; 3. specifieke beroepsattitudes: 3.1 bereid zijn een bijdrage te leveren aan veranderingsprocessen op het gebied van onderwijs en opleidingen: • geeft blijk van een kritische en open houding ten opzichten van innovaties in het onderwijs; • toont begrip voor de complexiteit van de problemen met betrekking tot veranderingsprocessen binnen instituties van onderwijs en opleidingen; • beseft en accepteert het lange termijn karakter van gewenste veranderingen in het onderwijssysteem; • geeft blijk van een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties op het gebied van onderwijs en opleidingen; 3.2 bereid zijn tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie ten aanzien van onderwijs of opleidingen: • toont de bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers; • geeft blijk van een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van anderen; 3.3 geeft blijk van een professionele houding in de omgang met collega's en cliënten en is in staat om de in de onderwijskunde en het werkveld vigerende gedragscodes te volgen; 3.4 bereid zijn zich professioneel verder te ontwikkelen en zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied. Bijlage 2
Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW
Artikel 1
Binnen de Radboud Universiteit Nijmegen kan het verzorgen van onderwijs en het afnemen van tentamens en examens in een andere taal dan het Nederlands geschieden indien de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt. Artikel 2
Een besluit tot het gebruik van een vreemde taal wordt genomen door de decaan van de desbetreffende faculteit, na advies ingewonnen te hebben van de opleidingscommissie. De decaan neemt daarbij de volgende uitgangspunten in acht: - de noodzaak van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands dient vast te staan; - tentamens en examens kunnen op verzoek van de student in het Nederlands worden afgelegd; - het gebruik van een vreemde taal mag niet leiden tot verzwaring van de studielast van de opleiding; - het anderstalig onderwijs voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als het onderwijs verzorgd in het Nederlands. Artikel 3
In de OER van de opleiding wordt het besluit van de decaan verwerkt. Artikel 4
De decaan van de faculteit brengt jaarlijks het College van Bestuur verslag uit van de door hem genomen besluiten.
10
OER MSc 2005-2006
OER MSc onderwijskunde 2005-2006
Bijlage 3
Fraude bij examens en tentamens
Artikel 1
Wanneer tijdens een schriftelijk tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, wordt hiervan door de surveillant terstond op een daartoe aanwezig protocol aantekening gemaakt. De surveillant maakt tevens een aantekening op het antwoordblad van de deelnemer die van fraude verdacht wordt, hetzij op het moment dat de fraude wordt geconstateerd, hetzij wanneer de deelnemer zijn antwoordblad inlevert. Na afloop van het tentamen maakt de surveillant een kort schriftelijk verslag op van de (vermeende) fraude. Dit verslag wordt ter hand gesteld van de betrokken examinator. De examinandus wordt in de gelegenheid gesteld hieraan een schriftelijk commentaar toe te voegen. De examinator is verplicht contact op te nemen met de voorzitter van de examencommissie, waarbij het schriftelijk verslag en het eventuele commentaar daarop worden overgelegd en maatregelen kunnen worden voorgesteld. Artikel 2
De voorzitter van de examencommissie hoort zowel de betrokken student(en) als de examinator, en legt vervolgens zijn oordeel voor aan de examencommissie, inclusief eventueel te nemen maatregelen. In geval van fraude, in welke vorm dan ook, kan de examencommissie de examinandus uitsluiten van verdere deelname aan het desbetreffende examenonderdeel, als ook van deelname aan andere examenonderdelen, voor een periode van ten hoogste een jaar nadat de fraude is geconstateerd. De examencommissie stelt de betrokken student(en), de examinator, alsmede de directeur van het onderwijsinstituut van de getroffen maatregelen op de hoogte. (De examencommissie kan haar voorzitter in deze ook mandateren, met verantwoording achteraf.) Artikel 3
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing in geval van een vermoeden van fraude bij het maken van schriftelijke opdrachten, werkstukken, en dergelijke. Artikel 4
Studenten kunnen tegen de beslissing van de examencommissie beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens.
OER MSc 2005-2006
11
Onderwijsinstituut pedagogische wetenschappen en onderwijskunde
12
OER MSc 2005-2006