8
oo g s t
u i t
h e t
l a b
Uiteenlopende natuuropvattingen kenmerken het debat
De afgelopen zeventien jaar kregen noties als ‘respectvolle omgang met leven’ en ‘respect voor de natuur’ veel aandacht in de politiek. Niet voor niets, want een beknopte historische analyse van natuuropvattingen maakt duidelijk hoe diep die noties in onze samenleving zijn geworteld. Inmiddels zijn er vele studies naar de ethische aspecten van de gentechnologie gedaan, hebben bedrijven ethische gedragscodes en is ook in het (Nederlandse) biotechnologiebeleid volop ruimte gecreëerd voor morele opvattingen. Toch betwijfelen we of hiermee op de juiste wijze recht wordt gedaan aan de roep om ethiek. We pleiten voor een open dialoog waarin ruimte is voor verschillende visies op natuur in relatie tot landbouw en voedselproductie, en waarin levensbeschouwelijke argumenten niet worden afgedaan als ‘onwetenschappelijk’.
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
Het biotechnologiedebat kampt met een schoolstrijd die biologen en natuurfilosofen altijd al heeft verdeeld. Bij de klassieke Grieken waren het de denkers Aristoteles en Democritus die elkaars tegenpolen vormden. De ‘holistisch’ denkende Aristoteles vond een mechanistische verklaring gebaseerd op atomen en hun bewegingen onaanvaardbaar om de harmonie en schoonheid van de natuur te verklaren. Volgens hem konden veel biologische verschijnselen alleen verklaard worden door de natuur een zekere doelgerichtheid toe te kennen. Democritus zag daar echter niks in. Hij stond bekend als een ‘atomist’, die natuurverschijnselen probeerde te verklaren zonder gebruik te maken van een doel of finale oorzaak. In de klassieke oudheid was het de gewoonte om de atomisten te verwijten dat zij alles toeschreven aan het toeval, maar in werkelijkheid waren zij strenge deterministen die meenden dat alles gebeurt in overeenstemming met natuurwetten. Daarmee benadert hun theorie die van de moderne natuurwetenschap dichter dan enige andere theorie die in de oudheid werd verkondigd.
h e t
d e b a t
202
Afbeelding van Aristoteles Bron: Nuremberg Chronicle
De benadering van Aristoteles, die bekend staat als holistisch-vitalistisch, drukte eeuwenlang een stempel op de Westerse natuurfilosofie en biologie. Tot in de vroege Middeleeuwen overheerste het idee dat de natuur, als schepping van God, een harmonisch, zichzelf regulerend en doelmatig geheel is, waarmee de mens een innerlijke verwantschap heeft. Men sprak dan ook van ‘het lezen in het Boek der Natuur’. De zijnsleer van Aristoteles, waarin het ware, het schone en het goede één geheel vormen, inspireerde belangrijke christelijke denkers, die eveneens neigden naar een holistische benadering van de natuur.
oo g s t
u i t
h e t
l a b
In de loop van de Middeleeuwen veranderde dat holistisch-vitalistische beeld langzaam maar zeker en werd de natuur steeds meer beschouwd als een ‘gevallen natuur’, als ware het een afspiegeling van de zondeval van de mens. Men begon te spreken van ‘blinde’ natuurkrachten die door het menselijk verstand geordend en beheerst moesten worden. Deze omslag baande de weg voor de moderne natuurwetenschappen. Want om natuurkrachten te kunnen overmeesteren en beheersen, moest men steeds meer belang hechten aan de analyse, aan het uiteenrafelen van een waarneming of theorie in eenvoudiger concepten en aan het reduceren van de complexe werkelijkheid tot bestudeerbare bouwstenen. Zo kon men nauwkeurige kennis van details vergaren en raakte de natuurwetenschap opgesplitst in steeds meer disciplines. Tegelijkertijd werd ‘het ware’ gescheiden van ‘het schone’ en ‘het goede’. De oorspronkelijke ‘eerste’ natuur, die direct door de zintuigen kan worden waargenomen en die gezien wordt als een kosmos die de mens omringt en doordringt, maakte langzaam plaats voor een ‘tweede natuur’ die door de mens geconstrueerd wordt. Het is dan niet meer toegestaan om in de beschrijving van de materiële wereld (‘object’) termen te gebruiken, die verwijzen naar het menselijk ‘subject’, zoals bijvoorbeeld bewustzijn of doelgerichtheid. Met andere woorden: er ontstond een scheiding tussen ‘objectieve’ feiten en ‘subjectieve’ normen en waarden. Deze scheiding heeft ertoe bijgedragen dat de wetenschap, de kunst en het recht zich tot eigen zelfstandige domeinen ontwikkelden. Het is vooral dankzij de reductionistische benadering en de mechanistische kijk op levensprocessen geweest dat de ‘moderne’ biologische
203
kennis zo kon groeien. In de negentiende eeuw kwam dit analytische en reductionistische denken in de biologie in een stroomversnelling. Het ideaal was experimenteel onderzoek in het laboratorium. Een belangrijke voorvechter hiervan was Claude Bernard, die toen stelde dat de experimentele methode als opgave heeft om de onderzoeksideeën te sturen. Voor hem was het laboratorium het ‘heiligdom’ van de biomedische wetenschap. Met experimenten onder gecontroleerde omstandigheden kunnen herhaalbare resultaten worden bewerkstelligd. De inzet van instrumenten vergroot de zekerheid en de onderzoeker dient zich te beperken tot reproduceerbare relaties tussen waargenomen verschijnselen. Zodoende wordt het mogelijk om in het laboratorium de omstandigheden waaronder verschijnselen optreden te beheersen. Vervolgens kunnen de onderzoeksbevindingen gekwantificeerd en wiskundig bewerkt worden. Zo worden ‘feiten’ dus tot op zekere hoogte in het laboratorium geconstrueerd. In de loop van de tijd zijn er talloze nieuwe theoretische concepten ingevoerd om natuurverschijnselen te verklaren. Bijvoorbeeld de ontdekking van ‘tijd’ als voorwaarde voor een dynamisch begrip van levensprocessen. Dat geldt ook voor de ontdekking van ‘natuurlijke selectie’ als een drijvende, evolutionaire kracht, met het ‘individu’ als het belangrijkste element. Verder werden er verschillende niveaus van ‘integratie’ of ‘zelforganisatie’ vastgesteld, van moleculen tot één- en meercellige organismen, van soort en kolonie tot samenleving en ecosysteem. Ook wordt het ‘gen’ als concept ingevoerd om erfelijkheidsfenomenen te verklaren.
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
De mode r n e natuur w e te nschap al s ma atschappe lijke r echt va ar dig i ng
De opgang van de reductionistische benadering was en is van invloed op de maatschappij. Wetenschappelijke concepten en theorieën worden namelijk niet alleen gehanteerd om biologische verschijnselen te verklaren. Verschillende theorieën worden ook gebruikt om bepaalde maatschappelijke ordeningen te rechtvaardigen. Een voorbeeld is het zogeheten sociaal darwinisme. Dat ziet de koloniale overheersing van ‘onbeschaafde’ volken door Europese mogendheden in overeenstemming met het door Darwin geformuleerde biologische principe van survival of the fittest. Ook voor veel hedendaagse zakenmensen, politici en bestuurders is concurrentie een natuurlijk verschijnsel, waarbij het ‘logisch’ is dat de sterkste of slimste wint. Maar ook Marx, de anti-kapitalistische denker uit de negentiende eeuw, zag in de theorie van Darwin een natuurwetenschappelijke grondslag van zijn concept van ‘historische klassenstrijd’. Voor Marx was het niet van belang of Darwin’s ideeën juist zijn. Het ging Marx vooral om het opvatten van de natuur als een historisch proces dat volgens zekere wetmatigheden verloopt. Tegelijk zag hij de natuur als de grondslag van het productieproces; als materiaal dat de behoeftebevrediging van mensen mogelijk maakt, maar in geen enkel opzicht als een waarde die daar boven uit stijgt. Zo bezien zijn de opvattingen van Marx over natuur als een te exploiteren bron vergelijkbaar met die van de harde kapitalisten. Een ander voorbeeld uit het begin van de twintigste eeuw was het gebruik door de Amerikaanse overheid van de genetica voor het op-
h e t
d e b a t
204
stellen van immigratiewetten. Het nationaalsocialistische regime in Duitsland hanteerde de genetica als basis voor haar rassenleer. Sinds de twintigste eeuw bepaalt de natuurwetenschappelijke, ‘reductionistische’ kennis steeds meer de cultuur in hooggeïndustrialiseerde samenlevingen. Dat gebeurde niet toevallig. Deze moderne, pluralistische samenlevingen kennen namelijk een grote diversiteit aan religieuze en humanistische levensbeschouwingen. Politieke en ethische discussies kunnen dan eindeloos duren, wat veel bestuurders al gauw als inefficiënt en onwenselijk ervaren. Vanwege haar universele en ‘objectieve’ karakter doen politici en beleidsmakers daarom vaak een beroep op de natuurwetenschappen om het pleit te beslechten. Ook sommige wetenschappers plaatsen hun natuurwetenschappelijke waarheid tegenover levensbeschouwingen en binden de strijd aan met wat zij als pseudo-wetenschap beschouwen. Zij trekken een scherpe scheidslijn tussen de ‘onbetwistbare’, want op moderne wetenschappelijke methoden gebaseerde waarheid enerzijds, en geloof anderzijds. Of ook: tussen de gangbare landbouw gebaseerd op biochemie en biologie, en de biologisch-dynamische landbouw, gebaseerd op de antroposofie; tussen de gangbare geneeskunde en de alternatieve geneeswijzen op basis van klassieke Indiase of Chinese geneeskunst; tussen de professionele, doordeweekse onderzoeker en de individuele burger die op zondag naar de kerk gaat of ’s ochtends tai chi of yoga beoefent. De gangbare natuurwetenschap heet dan vaak géén vorm van levensbeschouwing (meer) te zijn. Maar de geschiedenis overziende, is het dit in feite wel. Want ook deze natuurwetenschap beschouwt het leven op een specifieke
oo g s t
u i t
h e t
l a b
manier. Je zou kunnen zeggen dat de moderne natuurwetenschap gelooft in waarheidsvinding op basis van het wetenschappelijk experiment. Bovendien wordt de moderne natuurwetenschap in politiek-bestuurlijke, economische en wetenschappelijke kringen momenteel zo gestimuleerd, omdat het wordt gezien als een bron van kennis voor economische en technologische innovatie en maatschappelijke vooruitgang. Desondanks zijn de hooggeïndustrialiseerde samenlevingen doordrenkt gebleven van eeuwenoude spirituele tradities. Vanuit die tradities ontstaan er niet alleen tegenbewegingen, zoals de sterke lobby tegen het stamcelonderzoek in de Verenigde Staten, maar worden ook weer nieuwe rechtvaardigingen in nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen gezocht. In 2001, toen de natuurwetenschap de basenvolgorde van het menselijk DNA-molecuul in kaart had gebracht, meende de president van de VS op te moeten merken dat “we de taal leren waarin God het leven heeft geschapen”.
De cultur e le i n be ddi ng van DNA
Inmiddels is de DNA dubbele helix een icoon van de moderne levenswetenschappen. Het idee dat er ondanks de diversiteit van levensvormen een universeel principe bestaat voor overerving spreekt sterk tot de verbeelding. Het DNA-molecuul staat voor de essentie van het leven. Vijftig jaar na de ontdekking van de dubbele helix-structuur van DNA gaf Nature een jubileumnummer uit, waarvan één van artikelen als titel heeft ‘De Mona Lisa van de moderne wetenschap’. Hierin wordt betoogd dat de invloed
205
van was om de eenheid van levensprocessen te ontdekken in plaats van de diversiteit van verDe ontdekking van de DNA dubbele
schijningsvormen te onderzoeken. Het analy-
helix: de natuur als bouwdoos
seren van biologische processen door middel van fysische en chemische experimenten was
Een belangrijke drijfveer voor de ontdekking
hiervoor volgens hem geschikter dan het ont-
van het DNA was de wens om Darwins t herorie
leden en beschrijven van organismen. In zijn
verder uit te bouwen. Aanvankelijk werd in de
boek Was ist Leben?, dat in 1944 verscheen,
negentiende eeuw veel onderzoek verricht naar
pleitte ook de natuurkundige Schrödinger
de vorm van organismen (morfologie). Onder-
ervoor om het vraagstuk van overdracht van
zoekers vroegen zich af of de evolutie als een
erfelijke informatie met behulp van chemische
geleidelijk, continu proces moet worden gezien
en fysische technieken te benaderen. Sommige
of dat de veranderingen veeleer met spron-
natuurkundigen verlieten in die tijd de quan-
gen optreden en er sprake is van een discon-
tumfysica en stapten over naar de genetica,
tinu proces. Het onderzoek naar vormen bood
zoals Delbrück die de faag als onderzoeksobject
echter geen uitsluitsel. Aan het begin van de
koos. Fagen zijn virussen die in bacteriën leven.
twintigste eeuw kwam er wel uitsluitsel, in het
Net als andere virussen bestaan ze uit een stuk
voordeel van de discontinuïteittheorie. Want
DNA (of RNA) dat is omgeven door een eiwit-
toen slaagde men erin om ‘genen’, de hypothe-
mantel. Virussen missen het mechanisme om
tische erfelijkheidsfactoren die Mendel veer-
zich te vermenigvuldigen, een mechanisme dat
tig jaar eerder op grond van zijn proeven met
levende cellen wél bezitten. Daarom koppelen
erwten heeft opgesteld, in verband te bren-
virussen zich aan cellen en injecteren daarin
gen met concrete celonderdelen. Het was de
hun erfelijk materiaal. De eiwitmantel wordt
embryoloog en geneticus Morgan die in 1910
gebruikt om een geschikte gastheer te vinden
met behulp van nieuwe microscoop- en kleu-
en het mechanisme van de geïnfecteerde cel
ringstechnieken een verband legde tussen de
wordt gebruikt om nieuwe virussen te maken.
oogkleur en de geslachtschromosomen van het
Vanwege zijn structurele eenvoud en korte
fruitvliegje Drosophila. De ontdekking van
generatiecyclus is de faag een relatief simpel
verbanden tussen erfelijke eigenschappen en
model om de principes van de overdracht van
chromosomen aan het begin van de twintigste
erfelijke informatie te bestuderen.
eeuw vormde de basis voor de moderne plan-
Het DNA als één van de chemische bestandde-
tenveredeling en dierfokkerij, die hierdoor
len van de cel was toen al bekend. Het was rond
steeds meer op wetenschappelijke in plaats van
1870 ontdekt als een stof uit de celkern van
ervaringskennis werd gebaseerd.
puscellen die ongevoelig is voor het eiwitafbre-
Toch is het dan nog onduidelijk hoe de erfe-
kende enzym pepsine. De stof kreeg de naam
lijke informatie in de cel terecht komt en in
nucleïne vanwege haar aanwezigheid in de cel-
wat voor soort structuren deze opgeslagen ligt.
kern. Niet veel later werd nucleïne ook aange-
Om deze vragen op te lossen bepleitte Morgan
troffen in vogels, slangen en gist en werd het
een nieuwe stijl van onderzoek. Het doel hier-
chemisch verder gekarakteriseerd. Daarmee
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
h e t
d e b a t
206
was de basis voor Morgan’s zoektocht naar de
een constante verhouding in alle cellen van een
eenheid van levensprocessen in feite al gelegd.
organisme voorkomen. Bovendien werd vast-
Maar in die periode beperkte de genetica zich
gesteld dat deze verhouding per organisme ver-
nog tot de zichtbare kenmerken van organis-
schilt en dat de hoeveelheden guanine en cyto-
men, zoals de kleur van bloemen en de ogen
sine, respectievelijk adenine en thymine in een
van het fruitvliegje. Nieuwe kennis over de cel-
organisme aan elkaar gelijk zijn. Later zou dit
deling kon worden verkregen dankzij de verfij-
belangrijke informatie blijken voor het opstel-
ning van de microscoop, de ontwikkeling van
len van de dubbele helix structuur van het
de techniek voor het maken van uiterst dunne
DNA-molecuul.
microscooppreparaten en de chemische syn-
Dankzij onderzoek in de medische microbiolo-
these van kleurstoffen waarmee celonderde-
gie werd vanaf de jaren twintig het biologische
len zeer specifiek gekleurd kunnen worden. Zo
belang van DNA geleidelijk aan duidelijker.
werd in 1882 het zogeheten ‘chromatine’ ont-
Toch duurde het nog tot 1944 voordat er een
dekt als een bestanddeel van de celkern. De
experiment werd uitgevoerd dat bewees dat
stof kreeg deze naam vanwege het feit dat ze
DNA de drager is van erfelijke informatie in de
zeer sterk en specifiek gekleurd kan worden.
cel. Dit bewijs werd echter niet algemeen aan-
Men ontdekte dat de celkern een belangrijke
vaard in de wetenschappelijke gemeenschap,
rol speelt in de celdeling. Deze ontdekking gaf
die op dat moment nog gedomineerd wordt
voeding aan nieuwe theorieën over de over-
door de ‘eiwit-ideologie’. Omdat de aandacht
dracht van erfelijke informatie door middel
in die periode geheel uitging naar eiwitten
van erfelijkheidseenheden. Rond 1895 kreeg
als de belangrijkste soort bio-moleculen, kon
de theorie die stelt dat chromatine de drager is
men het belang van DNA voor een organisme
van dergelijke erfelijkheidseenheden de over-
nog niet inzien. Een experiment met fagen dat
hand. Men was het er over eens dat chromatine
zeven jaar later werd uitgevoerd, wist wel te
hetzelfde is als nucleïne. Rond 1900 zag men
overtuigen. Men kon aantonen dat faag-eiwit
echter dat de kleuring van het chromatine in
alleen een rol speelt bij de aanhechting aan de
de tijd verandert. Ogenblikkelijk werd de con-
celwand van de bacterie tijdens infectie, terwijl
clusie getrokken dat chromatine in een eiwit
het faag-DNA de bacteriecel ingaat en daar ver-
wordt omgezet, waardoor de aandacht weer
volgens het hele infectieproces begint en regelt.
van het nucleïne (DNA) werd afgeleid.
Later zou Watson, één van de opstellers van de
De chemische karakterisering van nucleïne
DNA dubbele helix structuur, schrijven dat dit
leidde in 1931 tot een boek waarin alle kennis
experiment voor hem bevestigde dat DNA de
over de chemische structuur was verzameld
drager is van erfelijke informatie. In zijn boek
en waarin de hypothese werd gepubliceerd dat
dat in 1968 uitkwam, beschreef hij de peri-
DNA bestaat uit eenheden van de vier nucleoti-
ode van 1951 tot 1953 als een spannende eind-
den (‘basen’) A (adenine), T (thymine), G (gua-
sprint tegen enkele concurrenten om als eerste
nine) en C (cytosine). In de jaren veertig kwam
de driedimensionale structuur van het DNA-
deze hypothese echter op losse schroeven te
molecuul op te helderen.
staan toen werd ontdekt dat de vier basen in
oo g s t
u i t
h e t
l a b
207
De fruitvlieg (Drosophila) speelt een belangrijke rol in het genetica-onderzoek Foto: Jack Dykinga, USDA, Agricultural Research Service
Op 2 januari 1953 verscheen in het tijdschrift
nisme voor de genetische informatie. Het was
Nature een artikel waarin een onderzoeks-
een suggestie die niet werd ondersteund door
groep een drievoudige spiraalstructuur (helix)
hun eigen meetgegevens. Later, in zijn boek uit
voor DNA voorstelt. Drie maanden later, op
1968, gaf Watson toe dat dit ene zinnetje voort-
2 april 1953, publiceerde Nature opnieuw
kwam uit een heimelijke blik op het bureau van
een artikel met hierin het beroemd gewor-
zijn concurrente Franklin, waar foto’s lagen
den artikel van Watson en Crick, die voor het
van haar resultaten van vergelijkbare experi-
DNA-molecuul een dubbele helixstructuur
menten. Toen de gegevens van Franklin in het
voorstellen. Hiervan werd een gedetailleerde
zelfde nummer van Nature ook openbaar wer-
chemische beschrijving gegeven. Aan de bio-
den, volgde enkele maanden later een tweede
logische functie van het DNA wijdde het twee-
artikel van Watson en Crick met de definitieve
tal slechts één zinnetje: de specifieke paring
betekenis van hun model voor de overdracht
van de basen (nucleotiden) in de DNA dubbele
van erfelijke informatie op moleculair niveau.
helix suggereert een mogelijk kopieermecha-
Uiteindelijk streek dit tweetal met de eer en
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
h e t
d e b a t
208
kregen zij de Nobelprijs toegekend. Franklin, die een minstens zo belangrijke rol heeft gespeeld, was en blijft veel minder bekend. Vanaf dat moment richtte het onderzoek zich op het DNA. Al snel werden de eerste modellen opgesteld over hoe DNA de eiwitaanmaak in een organisme reguleert. Dit leidde tot het zogeheten centrale dogma van de moleculaire biologie: één gen codeert voor één eiwit. Het leidend principe daarbij is de volgorde (‘sequentie’) van de zogeheten basenparen in het DNA van een organisme, die vergelijkbaar met software voor een computer fungeert als een informatiecode voor de aanmaak van eiwitten en uiteindelijk de erfelijke eigenschappen van het organisme bepaalt. Waar in de negentiende eeuw Mendel een ‘gen’ beschouwde als een hypothetische eenheid
van de DNA-dubbele helix als afbeelding inmiddels overal in de samenleving is terug te vinden. Niet alleen in de wetenschap maar ook in de kunst, muziek, film, architectuur en advertenties. Een voorbeeld hiervan is het schilderij ‘Butterfly Landscape (The Great Masturbator in a Surrealist Landscape with DNA)’ van Salvador Dali uit 1957. Een ander voorbeeld is te vinden in Gattaca, een gestileerde science-fiction film uit 1997, waarin DNA niet alleen een belangrijke plaats inneemt in het verhaal, maar ook is terug te vinden in het beeld van onder meer een spiraalvormige trap en de naam van een van de hoofdpersonen: Eugene. In 2002 liet verzekeringsmaatschappij Achmea in een van haar reclamefilmpjes een onderzoeker zien die vertelt dat het dankzij genetische manipulatie is gelukt een kip met gouden eieren te ontwikkelen.
van erfelijkheid, zag de moleculaire biologie in de tweede helft van de twintigste eeuw een ‘gen’ dus als een sequentie van basenparen, die
De ge domestice e r de natuur
de code voor de aanmaak van een eiwit bevat. Aan het eind van de twintigste eeuw werd deze denkwijze in de levenswetenschappen op grote schaal verder uitgewerkt. Er kwam apparatuur beschikbaar, waarmee onderzoekers steeds sneller en goedkoper de nucleotidenvolgorde DNA moleculen konden bepalen (het sequencen). Zo kon het geheel aan erfelijk materiaal in een organisme, het zogeheten ‘genoom’, in kaart worden gebracht. Tegelijk bracht dit onderzoek aan het licht dat ‘genen’ of DNA niet de blauwdruk van een organisme vormen, maar onderdeel uitmaken van een complex ‘epigenetisch’ netwerk (zie Hoofdstuk 3 Een dynamische gereedschapskist).
oo g s t
u i t
h e t
l a b
Zo’n alles verklarend natuurwetenschappelijk model van de erfelijkheid is aantrekkelijk, maar tegelijkertijd voelen veel mensen zich er wat ongemakkelijk bij. De gedachte dat we als mensheid levensprocessen en de natuur volledig kunnen doorgronden, heeft namelijk ook iets van ‘onttovering’. Als er gericht wordt ingegrepen op het niveau van de DNA-structuur, dan wordt dat vaak geassocieerd met ‘voor God spelen’, een associatie die zich beslist niet beperkt tot praktiserend gelovigen. Veel mensen ervaren de ‘gedomesticeerde natuur’, zoals die door onderzoekers in het laboratorium wordt ontrafeld en herontworpen, als ‘onnatuurlijk’. Deze ‘gedomesticeerde natuur’ dringt steeds dieper de ‘natuurlijke’ of ‘intrinsieke natuur’ binnen. Hiervan zijn genetisch gemodificeerde
209
Je DNA vereeuwigt in ‘kunst’ “Je DNA is te bijzonder om voor jezelf verborgen te blijven. Er is geen manier om dichter bij jezelf te komen, er is niets dat je unieker maakt. Ontdek de schoonheid in jezelf, ontdek de schoonheid van je eigen DNA.” Met die introductie proberen de oprichters van DNA Art de bezoeker van hun website te verleiden tot de aanschaf van een ‘uniek kunstwerk’, eventueel als bijzonder geschenk, gebaseerd op het persoonlijk DNA. De twee oprichters zijn respectievelijk eigenaar van een reclamebureau in Groningen en moleculair bioloog (in opleiding) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Wie een bestelling plaatst ontvangt als geschenk een dnaKit. Dat is een metalen doosje dat ondermeer een wattenstaafje bevat om wangslijm af te nemen, waaruit men in het
DNA Art Eenstijl Bron: Eenstijl
laboratorium DNA kan isoleren. Er kunnen drie verschillen kunstvormen in geschenkverpakking besteld worden. De eerste vorm is
uit het laboratorium, zoals dat na een reeks
dnaFoto. Dat is een foto van een gel waarop de
van handelingen wordt gevisualiseerd onder
verdeling van het DNA zichtbaar is gemaakt in
UV-licht. In het dnaPortret is het mogelijk om
de vorm van streepjes. Voor een foto van 60 x
bepaalde persoonskenmerken van jezelf terug
60 centimeter telt de liefhebber een bedrag van
te zien, zoals geslacht, bloedgroep en de aan-
599 euro neer, maar dan heb je er wel een mooi
wezigheid van het ‘alcoholgen’, dat deels de
kleurtje bij. De tweede vorm is de dnaCode,
gevoeligheid van mensen voor de effecten van
waarbij de codeletters van een DNA-molecuul
alcohol bepaalt. Een dnaPortret van 60 x 40 x
(ATCG) in glas worden gelaserd. De liefheb-
4,5 cm kost 499 euro, maar je kunt ook kiezen
ber kan voor een luttele 1499 euro in het bezit
voor grotere formaten als je 699 of 899 euro
komen van het unieke glaskunstwerk dat 12 ×
neertelt. Het weergeven van één van de per-
18 × 8 centimeter meet.
soonskenmerken kost wel 199 euro extra.
Wie dat allemaal te duur vindt, kan zich wel-
Vind je zo’n streepjescode wel een high-tech
licht wel het dnaPortret veroorloven. Dat is een
sexy gadget, maar hecht je weinig waarde
druk op canvas van de afbeelding van je DNA
aan zo’n ‘unieke weergave van je eigen gene-
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
h e t
d e b a t
210
tische opmaak’, dan kun je ook terecht bij het WEB2DNA Art project (www.baekdal.com). WEB2DNA analyseert je website, ontleedt de HTML-codes (HTML is de taal waarin websites worden geschreven) en maakt er een grafische impressie van die de vorm heeft van een DNA-patroon. Hoe meer plaatjes en animaties, hoe meer witte streepjes. Hoe recenter de onderdelen, hoe helderder. Leuk als achtergrond op je computerscherm en helemaal gratis!
gewassen niet meer dan een recent, maar wel zeer duidelijk voorbeeld. Nu is domesticatie van de natuur geen nieuw verschijnsel. Vanaf het moment dat mensen het vuur leren beheersen is men bezig geweest met het domesticeren van de natuur. Duizenden jaren lang hebben mensen de natuur omgevormd. Wilde planten en dieren zijn gedomesticeerd en wildernis en land zijn in cultuur gebracht om samenlevingen te voeden en te kleden. Zo geredeneerd kunnen moderne technologieën, inclusief de gentechnologie, worden gezien als een logische voortzetting van dat domesticatieproces. Er zou dan niets nieuws onder de zon zijn sinds de tijd dat de mens overschakelde van het jagen en verzamelen naar de landbouw. Landbouw is immers in cultuur gebrachte, gedomesticeerde natuur. De Britten hebben daar een mooi woord voor: agri-culture. Het is zelfs de vraag of er nog ‘natuurlijke natuur’ op aarde is die niet in wisselwerking staat met ‘gedomesticeerde natuur’.
oo g s t
u i t
h e t
l a b
In Nederland spreken we inmiddels dan ook al van verschillende soorten natuur: De ‘woeste natuur’, die je in Europa vrijwel nergens meer tegenkomt en de ‘getemde natuur’, zoals die voor Nederland aan het eind van de negentiende eeuw door Jac. P. Thijsse is beschreven. Die getemde natuur van vroeger heeft ook een eigen waarde of morele lading gekregen. Lange tijd gold die Jac. P. Thijsse-natuur als een soort ideaalbeeld, als de natuur van ‘het goede leven’. Dit natuurbeeld wordt aan het eind van de twintigste eeuw door Koos van Zomeren op een voor hem karakteristieke manier genuanceerd: “De natuur is nooit volmaakt, je hebt er alleen maar meer of minder van. Een zomertaling is meer natuur dan een muskusrat, een muskusrat is meer natuur dan mijn hond, mijn hond is meer natuur dan ik en ik, nou ja, ik ben toch altijd nog meer natuur dan mijn schrijfmachine. Een voordeel van deze benadering is dat we verschil kunnen maken tussen mensenwerk en mensenwerk. Het verschil tussen een boerensloot en een asfaltweg is een levende salamander. En het verschil tussen een boerensloot van 1960 en een boerensloot van nu is een broedende zomertaling.” Maar ondanks dat men gewend is aan domesticatie en een getemde natuur, is er in de ogen van veel mensen wel degelijk iets essentieel veranderd in dat domesticatieproces. In het kielzog van het moleculaire biologie en biochemie is een nieuw technologisch instrumentarium ontwikkeld, waarmee op een dieper niveau wordt ingegrepen in natuurlijke processen dan tot dat moment mogelijk is. Bovendien is de (mondiale) schaal waarop wordt ingegrepen enorm vergroot. Biotechnologen verklaren de morele reacties op dat diepere niveau van ingrijpen vaak
211
Pecannoten Foto: Scott Bauer, USDA, Agricultural Research Service
als een reactie op het technologische vooruitgangsgeloof van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Toen in de jaren zeventig duidelijk begon te worden dat technologische vooruitgang gepaard kan gaan met nadelige effecten op de gezondheid en het milieu, effecten die vaak niet waren voorzien, kwam er een omslag in het denken over technologie en ontstond een meer ambivalente houding. Terwijl de toepassing van moderne technologie nog steeds gretig aftrek vond, werd diezelfde technologie niet altijd meer automatisch als positief ervaren en soms zelfs met argwaan bejegend. Deze ervaringen hebben ontegenzeg-
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
gelijk de publieke beoordeling van de gentechnologie beïnvloedt. Maar de maatschappelijke reacties op de gentechnologie gaan dieper dan vrees voor onbeheersbare, schadelijke effecten. Ondanks de ontkerkelijking en de enorme successen die zijn geboekt dankzij de moderne natuurwetenschap moet de rol die de Europese christelijkjoods-humanistische traditie nog altijd speelt in de westerse samenlevingen niet worden onderschat. Vaak zijn moderne maatschappij- en natuurbeelden terug te voeren op eeuwenoude normatieve opvattingen. Zo kennen velen aan de genetische modificatie een ‘invasief’ karak-
h e t
d e b a t
212
Citrusvariëteiten Foto: Scott Bauer, USDA, Agricultural Research Service
ter toe, een technologie die binnendringt tot in de kern van het leven. Sommigen spreken van de gentechnologie als ‘ingrijpen in het leven op fundamenteel niveau’. Het organisme wordt niet alleen gezien als een biochemisch bouwpakket, maar krijgt ook een intrinsieke waarde of ‘eigenheid’ toegekend. In die visie is het leven meer dan een optelsom van genen en biochemische mechanismen die de processen in de cel reguleren en de optelsom van cellen waaruit organismen bestaan. De chromosomen, met daarop het DNA, zijn de dragers van erfelijke eigenschappen, die van de ene generatie op de andere worden overgedragen. Die
oo g s t
u i t
h e t
l a b
overdracht van erfelijke factoren van generatie op generatie speelt een belangrijke rol in wat in veel tradities als de kern van het leven wordt gezien. Dat is mogelijk wat voor veel mensen – onbewust – de gentechnologie in haar aard zo omstreden maakt. Daarnaast is sinds 1950 de schaal van technologietoepassing in rap tempo gemondialiseerd. Tegelijkertijd is de wereldwijde diversiteit in de gedomesticeerde natuur vrijwel omgekeerd evenredig afgenomen en wordt de niet-gedomesticeerde, wilde natuur steeds verder teruggedrongen. Hierdoor wordt de toepassing van moderne technologie in een setting
213
van industrialisatie van de landbouw gezien als een belangrijke oorzaak van verschraling van de agro-biodiversiteit en de gedomesticeerde natuur. De genetische modificatie van gewassen wordt daarbij gezien als een belangrijke, nieuwe stap in dit voortdurende proces van verschraling. Anders gezegd: de schaal én de wijze waarop de natuur wordt gedomesticeerd hebben een nieuwe dimensie gekregen. Een dimensie die niet meer goed spoort met het beeld dat velen van ‘de natuur’ hebben.
Ve r tali ng van e th isch e aspec te n i n be le i d
De meeste overheden, bedrijven, onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties hebben ethische aspecten inmiddels in beleid vertaald. Zo werden er tussen 1990 en 2006 in diverse EU lidstaten en in Brussel talloze ethische commissies in het leven geroepen als reactie op de roep om een ethiek voor de moderne bio- en gentechnologie. In 2000 stelde de Europese Commissie de European Group on Life Sciences (EGLS) in, omdat “beleidsmakers geen wetenschappers zijn op dit gebied”. De EGLS bestaat uit experts in filosofie, ethiek en sociale wetenschappen. In 2004 concludeerde deze expertcommissie dat ontwikkeling en innovatie nauwelijks kunnen bloeien onder sociale weerstanden. Voortgang kan alleen worden geboekt wanneer het debat met burgers en belangengroepen op een ‘gestructureerde’ manier gevoerd wordt. Zo kan de maatschappelijke steun voor wetenschap worden verbeterd en kan de droom van de Europese regeringsleiders realiteit worden om in 2010 van de EU de meest concurrerende kenniseconomie ter wereld te
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
maken. De grootste zorg van de EGLS was dat maatschappelijke en ethische discussies een hinderpaal vormen voor de biotechnologie. In haar advies kende ze vooral een instrumentele rol toe aan maatschappelijke en ethische debatten, namelijk het verschaffen van uitleg over de manieren waarop biotechnologie voordelen voor de samenleving gaat opleveren. Ethische gedragscodes Ook veel bedrijven in de biotechnologie voelden zich gedwongen tot ethische bezinning, zoals bijvoorbeeld Nutricia, het latere Numico. Deze fabrikant van baby-, kinder- en patiëntenvoeding was in de jaren negentig betrokken bij de ontwikkeling specifieke bestanddelen in de melk van gentechkoeien door het bedrijf Pharming. Na felle acties van de Dierenbescherming zag Nutricia zich gedwongen om van verdere betrokkenheid bij deze ontwikkeling af te zien. Er werd een uitvoerige interne ethische (gedrags)code opgesteld. Later wist ook Pharming te melden dat het bedrijf een gedragscode had ontwikkeld. Er volgden meer bedrijven en in 1998 werd een ethische code opgesteld door EuropaBio, de Europese brancheorganisatie voor de biotechnologie. De strekking van dergelijke gedragscodes varieert sterk. Soms gaan ze niet veel verder dan te stellen dat men zich aan de wettelijke voorschriften zal houden en dat alles wat het bedrijf doet ook een maatschappelijk belang dient. Andere gedragscodes bevatten voorschriften voor het raadplegen van ethische experts of maatschappelijke organisaties. In de gedragscode van Europabio wordt aangegeven dat de aangesloten bedrijven en onderzoeksinstellingen zich willen inzetten voor veilige biotechnologische innovaties die boeren mogelijkheden beiden
h e t
d e b a t
214
Broodverbetering Foto: Scott Bauer, USDA, Agricultural Research Service
voor efficiënte en duurzame landbouw. Daarnaast wordt heldere productinformatie over de voordelen en risico’s van belang gevonden, zodat consumenten een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ook vindt EuropaBio het belangrijk om een dialoog te voeren met diegenen die bezorgd zijn over de maatschappelijke en ethische gevolgen van biotechnologische ontwikkelingen. De milieu- en consumentenorganisaties hebben zich nauwelijks om een expliciete ethiek voor de moderne bio- en gentechnologie bekommerd.
oo g s t
u i t
h e t
l a b
Toch berusten veel van hun argumenten in de controverse over bio- en gentechnologische innovaties voor de landbouw en voedselproductie op waarden als keuzevrijheid, autonomie, recht op informatie en respect voor de natuur. Ook hun kritiek op de heersende machts- en eigendomsverhoudingen in een mondialiserende economie vloeit voort uit waarden als rechtvaardigheid, solidariteit en democratische besluitvorming. Daarbij worden ‘duurzaamheid’ en ‘veiligheid’ als maatstaf gehanteerd. Dat zijn maatstaven die ook door biotechnologiebedrijven en onderzoeksinstellingen worden
215
wordt vermeden, terwijl we streven naar de hoogste normen voor dierenwelzijn. De ethische gedragscode van
7 We steunen de bescherming van de biodiversi-
Europabio
teit. 8 We zijn tegen het gebruik van biotechnologie
Europabio, de Europese associatie voor de biotechnologie industrie, vertegenwoordigt veertig bedrijven die wereldwijd actief zijn en twin-
voor de productie van wapens en zullen geen biologische wapens ontwikkelen of produceren. 9 We steunen de uitwisseling van biotechnologie
tig nationale organisaties (die in totaal ruim
tussen ontwikkelde landen en ontwikkelings-
1.200 kleine en middelgrote ondernemingen
landen, rekening houdend met culturele waarden.
vertegenwoordigen), die betrokken zijn bij onderzoek, ontwikkeling, testen, productie,
10 Op het terrein van landbouw, voedsel en milieu
marketing, verkoop en distributie van biotech-
steunen we de verbetering van de kwaliteit van
nologieproducten op het gebied van de gezond-
voedingsmiddelen en landbouwproducten,
heidszorg, landbouw, voedsel en milieu. De
gericht op verbetering van de wereldvoedsel-
inhoud van de ethische gedragscode van Euro-
voorziening. We promoten efficiënte en duur-
pabio voor de (agro- en milieu)biotechnologie
zame landbouw en steunen nieuwe biotechnolo-
omvat de volgende punten:
gische ontwikkelingen die boeren aanvullende
1 We zijn gecommitteerd aan het benutten van
mogelijkheden bieden voor de bescherming en
het potentieel van de biotechnologie om de kwa-
de verbetering van hun gewassen en een effec-
liteit van leven te verbeteren.
tiever gebruik van natuurlijke hulpbronnen
2 Gezondheid, veiligheid en milieu krijgen prioriteit bij het onderzoek, de productontwikkeling,
mogelijk maken. 11 We steunen transparante productinformatie
de productie en de distributie van onze produc-
gericht op geïnformeerde keuzemogelijkheden
ten en diensten.
voor consumenten.
3 Bij het ontwikkelen en gebruiken van de bio-
12 We steunen de ontwikkeling van bioremedia-
technologie worden de menselijke waardigheid
tion (reinigen van vervuilde omgevingen) en
en mensenrechten volledig gerespecteerd.
schonere industriële processen op basis van
4 We communiceren en informeren op een even-
biotechnologie.
wichtige manier over de biotechnologie en bio-
Aangezien de biotechnologie innovatief is en
technologische producten, met aandacht voor
zich snel ontwikkelt, kunnen zich in de loop
zowel de voordelen als de risico’s.
van de tijd nieuwe kwesties aandienen en kun-
5 We staan open voor de dialoog met degenen die
nen nieuwe inzichten ontstaan die aanpassing
zich zorgen maken over de ethische en maat-
van de kernwaarden noodzakelijke maken,
schappelijke effecten van de biotechnologie.
aldus Europabio.
6 We behandelen dieren op respectvolle wijze en beperken het gebruik van dieren in het onder-
(http://www.europabio.org/documents/ corevalues.pdf )
zoek. Niet-proportioneel lijden van dieren in ons onderzoek en in onze andere activiteiten
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
h e t
d e b a t
216
ehanteerd. Maar er bestaan grote verschillen g van inzicht of gentechnologische innovaties in de landbouw en voedselproductie hieraan wel of niet voldoen. Een expliciete roep om een ethiek voor de moderne bio- en gentechnologie kwam vooral vanuit christelijke organisaties en kerkelijke groepen. Dat betekent echter niet dat er bij deze organisaties een brede overeenstemming bestaat over de morele (on)wenselijkheid en (on)toelaatbaarheid van bio- en gentechnologie in de landbouw en voedselproductie. Zo kwam in 1998 een projectgroep van de Raad van Kerken in Nederland tot de conclusie dat er op basis van de bijbel en christelijke tradities diverse opvattingen mogelijk zijn, die allemaal hun goede en bezwaarlijke kanten hebben. Dit pluralisme maakt een ‘kerkelijk voorschrift’ onmogelijk. De projectgroep benadrukte dat de bijbel geen directe verwijzingen naar gentechnologie bevat, noch een concrete goed- of afkeuring. Toch werden er vraagtekens geplaatst bij de hooggespannen verwachtingen van het probleemoplossend vermogen van de gentechnologie. Eventueel mag gentechnologie worden ingezet voor het bevredigen van basisbehoeften van mensen, het beschermen van natuur en milieu en het welzijn van dieren, maar niet voor doelen als het maximaliseren van winst en het bevredigen van luxe behoeften van een gering aantal mensen. Ook binnen het Vaticaan wordt geworsteld met vragen over de morele noodzaak en aanvaardbaarheid van gentechnologische toepassingen in de landbouw. In 2000 deed de paus een beroep op boeren om uit respect voor de natuur de verleiding van hoge productiviteit en winsten te weerstaan. Anders zou vroeg of laat de natuur terugslaan. Maar er waren ook
oo g s t
u i t
h e t
l a b
bisschoppen en theologen die vonden dat het bijbelse scheppingsverhaal aangeeft dat de natuur aan de mens is toevertrouwd, niet alleen om te bewaren maar ook om te gebruiken. Om de meningsverschillen te overbruggen werd in 2003 door het Vaticaan een conferentie gehouden. Terwijl sommigen bleven argumenteren dat gentechnologie de schepping verstoort, verschoof het officiële standpunt in de richting van voorstanders, die menen dat gentechnologie mag worden ingezet voor het bestrijden van honger op de wereld. Met een volle buik is het immers makkelijk om nee te zeggen tegen gentechnologie, zo redeneert men sindsdien in Rome. Politieke onmacht De kritiek op gentechnologische innovaties in de landbouw van maatschappelijke organisaties en de roep om een ethiek van christelijke en kerkelijke groeperingen leidde vaak tot strategische coalities tussen groene en christelijke partijen in het Nederlandse en Europese parlement. De gemeenschappelijke interesse resulteerde meestal in pogingen om de ontwikkelingen af te remmen en te pleiten voor alternatieve oplossingen, zoals biologische landbouw. Deze pogingen kregen nauwelijks steun van de grote liberale, christen-democratische en sociaaldemocratische partijen. Het lijkt erop dat het voor veel politici uit deze hoofdstromingen niet aanlokkelijk is om met uitgesproken standpunten over dit ‘ingewikkelde’ onderwerp te dingen naar de gunst van de grote groepen kiezers die in het politieke midden zweven. Toch lukte het kort na de eeuwwisseling om in het Nederlandse parlement brede steun te krijgen voor meer structurele aandacht voor
217
Verkiezingsaffiches 2002 Bron: Samengesteld door auteurs op basis van www.verkiezingsaffiches.nl
de ethische afwegingen rond biotechnologische ontwikkelingen en innovaties. Na het publiek debat Eten en Genen, dat op verzoek van de Tweede Kamer in opdracht van de regering in 2001 werd gehouden, voerde de Tweede Kamer begin 2002 een meerdaags debat over een uitvoerige beleidsnota biotechnologie van de overheid. Daarin werd de behoefte aan meer structurele aandacht voor de ethische aspecten wel uitgesproken, maar kregen die aspecten zelf betrekkelijk weinig inhoudelijke aandacht. Na afloop van dit debat werd besloten om de vormgeving van die wens in de handen van de overheid te leggen. Hiertoe nam de Tweede Kamer een motie aan, waarin bij de regering werd aangedrongen op een integraal ethisch toetsingskader voor biotechnologische ontwikkelingen. Daarbij moest worden uitgegaan van de intrin-
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
sieke waarde van leven, ecologische duurzaamheid en biodiversiteit. De verantwoordelijke bewindsman van VROM vond het qua diepgang een nogal vergaand verzoek, maar gaf aan dat het kabinet het verzoek graag zou honoreren. De roerige verkiezingsstrijd van 2002 gooide echter roet in het eten. De toezegging van het kabinet aan de Tweede Kamer werd in politieke kringen al snel vergeten. De Commissie Genetische Modificatie (COGEM) pakte de motie van de Tweede Kamer wél op. Door de subcommissie Ethische en Maatschappelijke Aspecten werd een aanzet tot een Integraal Maatschappelijk-Ethisch Toetsingskader opgesteld. Die aanzet werd door de overheid niet bruikbaar geacht als toetsingskader. Wél gaf de overheid in de nota ‘Verantwoord en zorgvuldig toetsen’ in 2003 aan wat de ethische legitimering was van het reeds ontwikkelde overheidsbeleid. Tegelijk nam de Tweede Kamer het Integraal Maatschappelijk-Ethisch Toetsingskader van de COGEM zonder enige discussie ter kennisgeving aan.
E th i ek al s on de r zoeksob jec t
Onderzoeksinstellingen op sociaal-wetenschappelijk terrein zagen de ethische en maatschappelijke aspecten vooral als een onderzoeksobject. Als reactie op de maatschappelijke controverse stelde de Europese Commissie binnen de zogeheten kaderprogramma’s voor wetenschappelijk onderzoek middelen beschikbaar om de ethische, legale en juridische aspecten van de biotechnologie te bestuderen. Op basis van deze programma’s werden Europese netwerken opgezet, waarin sociaal wetenschappers hun onderzoeksprogramma’s en resultaten kon-
h e t
d e b a t
218
den bespreken. Die aanpak resulteerde in een groot aantal sociaal-wetenschappelijke rapporten, conferenties en workshops. Onduidelijk is welke invloed al die studies en bijeenkomsten hebben gehad op de richting van het biotechnologisch onderzoek, het beleid van overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en de kwaliteit van het maatschappelijk-ethische debat. Ook in Nederland werd de maatschappelijke controverse over bio- en gentechnologie opgepakt als een nieuw onderzoeksgebied voor filosofen, ethici en sociale wetenschappers. De verschillende waardeoriëntaties die aan die controverse ten grondslag liggen werden en worden uitvoerig bestudeerd, evenals de opvattingen en strategieën van de verschillende partijen. Soms werpen de onderzoeksresultaten een verhelderend licht op de situatie en dragen ze bij aan een dieper inzicht in de aard van de controverse en wijzen ze de weg naar mogelijke oplossingen. Maar ook hier is niet altijd duidelijk welke doelen al dat sociaal-wetenschappelijk onderzoek dient. Wel groeide bij beleidsmakers het inzicht dat het natuurwetenschappelijk en het sociaal-wetenschappelijk onderzoek min of meer gelijk op moeten gaan. Zo werd in Nederland in 2002 het Centre for Society and Genomics opgericht om het ‘harde’ natuurwetenschappelijk genoomonderzoek, waarvoor de overheid enkele honderden miljoenen euro heeft vrijgemaakt, door middel van ‘zacht’ sociaal-wetenschappelijk onderzoek maatschappelijk in te bedden. Iets eerder startte de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een programma voor de maatschappelijke component van genoomonderzoek. Daarin stond centraal de wisselwerking tussen enerzijds genoomon-
oo g s t
u i t
h e t
l a b
derzoek en anderzijds de grondslagen en de ordening van de samenleving, het zelfbeeld van individuen en de omgang met dier, natuur en milieu. De bevindingen van dit sociaal-wetenschappelijke en filosofisch-ethische onderzoek werden tot dusver vooral besproken in de kring van ‘zachte’ academici uit de maatschappijwetenschappen en lijken nauwelijks ingang te hebben gevonden bij hun ‘harde’ natuurwetenschappelijke collega’s. Tegelijk waren burgers en maatschappelijke organisaties vooral ‘objecten’ voor onderzoek en heeft het maatschappelijk debat niet aan kwaliteit gewonnen.
H e t ge b ruik van natuur be e lde n
Rond de millenniumwisseling bestaat er bij veel burgers een tweeslachtig gevoel over wetenschap en technologische vooruitgang. Verwacht men enerzijds dat wetenschap en technologie oplossingen zullen aandragen voor een aantal belangrijke maatschappelijke problemen, anderzijds voelen veel burgers zich ongemakkelijk over de onzekerheden, de risico’s, de aansturing van de ontwikkelingen en de ethische betekenis. Sinds 1990 wordt er in de Europese Unie om de drie jaar uitvoerig onderzoek gedaan naar publieksopvattingen over de biotechnologie. Het onderzoek uit 2002 laat zien dat 40 procent van de Europese burgers positieve verwachtingen van de biotechnologie heeft, terwijl 20 procent verslechteringen verwacht. Dat lijkt niet slecht, maar vergeleken met andere technologieën, zoals de telecommunicatie en informatietechnologie, waarvan driekwart van de burgers positieve verwachtingen heeft, scoort de biotechnologie veel slechter. Daarbij
219
bleken burgers vooral veel van biotechnologie te verwachten voor de geneeskunde. Driekwart van de ondervraagde burgers vond echter ook dat moderne biotechnologie bijdraagt aan het verstoren van de natuurlijke balans. Dat duidt erop dat natuurbeelden en daaraan gerelateerde opvattingen over risico’s als een belangrijke oorzaak gezien moeten worden van de beduidend lagere verwachtingen van burgers ten aanzien van toepassingen van de biotechnologie in de landbouw en voedselproductie. Daarnaast wordt het nut van toepassingen op dit terrein over het algemeen in twijfel getrokken. Het Europese publieksonderzoek laat ook duidelijk zien dat het oordeel van burgers afhangt van de manier waarop men de voordelen, de risico’s én de morele aspecten ervaart. Wordt er een belangrijk maatschappelijk voordeel vermoed, bijvoorbeeld van medische toepassingen, dan is men eerder geneigd om risico’s te aanvaarden. Heeft men daarentegen moeite om de maatschappelijke voordelen te ontwaren, bijvoorbeeld van herbicideresistente gentechgewassen, dan is men ook niet geneigd om risico’s te aanvaarden, ook al zijn die gering. In alle gevallen kan onbehagen over de snelle ontwikkelingen vanwege vragen over respect voor de natuur en de eindigheid van het leven de doorslag geven. Morele bedenkingen verdwijnen soms naar de achtergrond wanneer het nut als heel groot wordt ervaren, maar verdwijnen nooit helemaal. In elk geval niet op de korte termijn. Op de langere termijn is het niet ondenkbaar dat er morele gewenning aan nieuwe technologie optreedt, zoals dat ook is gebeurd met de introductie van de personal computer en tal van andere nieuwe technologieën in het recente verleden.
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
Eurobarometer 2005 Bron: Europese Unie (http://ec.europa.eu/ public_opinion/archives/ebs/ebs_244b_en.pdf)
In 2005 vond ongeveer de helft van de Europese burgers dat beslissingen over wetenschap en biotechnologie gebaseerd moeten worden op het afwegen van nut en risico’s. Voor de afweging van nut en risico’s moet worden afgegaan op adviezen van deskundigen, vond tweederde. Eenkwart was daarentegen van mening dat publieksopvattingen over nut en risico’s de basis voor beslissingen moeten vormen. In het algemeen neigden mannen er meer toe dan vrouwen om nut en risico’s als de grondslag voor besluitvorming te kiezen, evenals diegenen die aangaven geen religieus geloof aan te hangen. Eenderde was van mening dat in de besluitvorming morele en ethische aspecten de doorslag moeten geven.
h e t
d e b a t
220
saties zomaar aan kunnen voldoen. Verder veronderstelt zo’n technocratische opvatting dat Technocratische tendensen
alle relevante aspecten én het afwegingsproces geobjectiveerd kunnen worden; een veron-
Is er sprake van ‘technocratie’ in de biotech-
derstelling waarvan de juistheid sterk betwij-
nologie? Nauwe banden tussen wetenschap,
feld moet worden. Want hoe ‘objectief’ zijn de
commercie en overheden zijn op zichzelf niet
hooggespannen verwachtingen over de beteke-
nieuw. Ook de Industriële Revolutie werd aan-
nis van bio- en gentechnologische innovaties
gedreven door nieuwe technologieën, geba-
voor de economie? Hoe ‘objectief’ is het maken
seerd op de chemie en fysica. Maar het aandeel
van afwegingen van risico’s en voordelen van
privaat gefinancierd onderzoek is wel aanmer-
de teelt van gentechgewassen als alleen de
kelijk toegenomen, van minder dan de helft
gangbare, conventionele landbouw de vergelij-
in 1980 tot meer dan tweederde van het totaal
kingsbasis vormt? Hoe ‘objectief’ is het om eco-
in 2000. Dat is grotendeels het gevolg van het
nomische rendementen te berekenen zonder
overheidsbeleid om universiteiten en publieke
de kosten die worden afgewenteld op toekom-
onderzoeksinstellingen meer door de ‘markt’
stige generaties daarin mee te nemen? En hoe
te laten financieren. Veel overheden, bedrijven
‘objectief’ kun je verschillende morele opvat-
en onderzoeksinstellingen zien de moderne
tingen meewegen in beleidsbeslissingen?
natuurwetenschappen als een bron voor technologische innovatie en economische groei. In de negentiende eeuw gold dit ook al voor zowel de kapitalistische als de communistische ideologie. Wetenschap is de motor van de vooruitgang en de natuur is er om te exploiteren. Modern is echter wel het groeiend besef dat overmatige exploitatie van de natuur een gevaar inhoudt voor de continuïteit van veel economische activiteiten. Sommige politici willen over innovatie- en onderzoeksprogramma’s besluiten op basis van wetenschappelijke criteria en achten dit geen zaak van de politiek. Deze suggestie neigt naar technocratie. De diversiteit en de complexiteit van de ‘objectieve’ feiten over de mogelijke voor- en nadelen van bio- en gentechnologie stelt zware eisen aan de kennis en inzet van degenen die toegang willen krijgen tot de besluitvorming. Dat zijn eisen waar lang niet alle burgers en maatschappelijke organi-
oo g s t
u i t
h e t
l a b
Dat de burgers beperkte verwachtingen hebben van de biotechnologie betekent overigens niet dat ze tegen innovatie zijn. Een ruime meerderheid was namelijk ook van mening dat er ruimte voor vernieuwing moet zijn en dat traditionele waarden daarbij niet de leidraad moeten vormen. Commerciële motieven werden echter gewantrouwd: Meer dan 80 procent van de Europese burgers stemde niet in met de stelling “Wat goed is voor het bedrijfsleven, is ook goed voor burgers”.
221
Voor - e n tege nstan de rs appe lle r e n a an de ve r be e ldi ng De biologische landbouw als ‘natuur-
In het biotechnologie debat wordt, meer dan in veel andere debatten, geappelleerd aan de verbeelding. Wellicht dat (impliciete) natuurbeelden hierin zo belangrijk zijn vanwege de bijna onoverzienbare complexiteit van de kwesties. Kenmerkend aan het debat is ook dat zowel voor- als tegenstanders onderzoeksresultaten selectief plachten te gebruiken, waardoor burgers via de media worden geconfronteerd met ‘feiten’ die elkaar tegen lijken te spreken. Tegelijkertijd worden die ‘objectieve’ feiten vaak ondergeschikt gemaakt aan ‘subjectieve’ beelden van de natuur die sterk appelleren aan de verbeelding van burgers. Hier maken we, voor wat meer duidelijkheid, een paar beelden expliciet: 1 Maatschappelijke groeperingen hanteren meestal het beeld dat de natuur in een fragiel evenwicht verkeert en daarom onvoldoende opgewassen is tegen de ongebreidelde inzet van gentechnologische uitvindingen. 2 Bedrijven en onderzoekers in de bio- en gentechnologie hanteren vaak het beeld van een robuuste natuur die over een grote veerkracht bezit. 3 Ook over de vraag of genetische modificatie als een ‘natuurlijk’ of ‘onnatuurlijk’ proces moet worden gezien bestaat een vergelijkbare tegenstelling. Zo menen tegenstanders dat met behulp van genetische manipulatie natuurlijke soortgrenzen doorbroken worden, terwijl voorstanders aangeven dat in de natuur ook uitwisseling van erfelijk materiaal tussen soorten plaatsvindt.
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
lijk’ alternatief? De tegenstanders van gentechnologie wijzen vaak op de biologische landbouw als alternatief, onder meer omdat deze vorm van landbouw ‘natuurlijk’ zou zijn. Dit in tegenstelling tot de ‘onnatuurlijke’ gentechproducten. Partijen die daar commercieel belang bij hebben koppelen dat etiket ‘natuurlijk’ vaak aan noties als ‘gezond’ en ‘goed voor het milieu’. Zowel het onderscheid tussen ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’ als de koppeling aan gezondheid en milieu is discutabel. In de eerste plaats kan gesteld worden dat elke vorm van landbouw per definitie onnatuurlijk is. Akkers aanleggen, ploegen, wieden, in Nederland gewassen telen die hun oorsprong vinden in de Andes, koeien melken; er is weinig natuurlijks aan en toch wordt het in elke vorm van landbouw toegepast. In de tweede plaats blijkt het erg moeilijk om op basis van gangbaar wetenschappelijke studies aan te tonen dat biologische voedingsmiddelen per se gezonder zijn dan producten die op een niet-biologische wijze geproduceerd worden. Ten derde betekent ‘goed voor het milieu’ niet alleen ‘geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest’, maar moet ook rekening worden gehouden met het beslag op de beschikbare ruimte. Als alleen de biologische landbouw de voedsel- en vezelbehoefte van een snel groeiende wereldbevolking zou moeten dekken, dan is het niet ondenkbaar dat er weinig ruimte overblijft voor wilde natuur.
h e t
d e b a t
222
Reeënfarm in Nieuw-Zeeland Foto: Huib de Vriend
Daarmee willen we niet zeggen dat biologische landbouw geen goed alternatief is, wel dat deze vorm van landbouw dezelfde toets der kritiek moet ondergaan als welke andere vorm van landbouw dan ook. Daarbij zouden we biologische landbouw niet zozeer willen zien als een ‘natuurlijk’ alternatief, maar als een ‘cultuurlijk’ alternatief dat uitblinkt in diversiteit.
oo g s t
u i t
h e t
l a b
In deze strijd wordt veelvuldig gebruik gemaakt van termen die sterk tot de verbeelding spreken. De invoering van de term ‘Frankenstein Food’ voor genetisch veranderd voedsel is een voorbeeld van een ‘subjectief’ beeld, geïnspireerd op de Romantiek uit de negentiende eeuw, die een reactie was op het Verlichtingsdenken uit de achttiende eeuw. De moderne natuurwetenschappen worden hierbij als een ‘kwade’ kracht gekenschetst. Daartegenover staat het eerder genoemde ‘subjectieve’ beeld, door de Amerikaanse president Clinton onder woorden gebracht met “dat we de taal leren
223
len voor het sap uit de kartonnen verpakking en de ambachtelijke bereidingswijze van bier Beelden in de reclames voor voedings-
en sauzen. Wie kent niet de reclame van Ber-
middelen
tolli sauzen, waarin een beeld wordt geschetst van ambachtelijke sausbereiding door ‘authen-
Ook de reclames voor voedingsmiddelen
tieke, oude dames’ die met grote lepels in een
gebruiken natuurbeelden om consumenten
vat ambachtelijk bereide saus staan te roeren.
te overtuigen. In 2007 schreven medewer-
De saus wordt pas goedgekeurd nadat er een
kers van het Voedingscentrum in Voeding Nu:
scheutje olijfolie is toegevoegd. Een verslagge-
“De manier waarop voedsel wordt geprodu-
ver van het consumentenprogramma ‘de Keu-
ceerd, is voor de meeste consumenten geheel
ringsdienst van Waarde’ zocht in 2006 naar de
uit het zicht verdwenen. (…) De voedselpro-
vrouwen die de sauzen maken van Bertolli. In
ductie is een industrieel proces geworden. Het
Italië wordt hij in een café uitgescholden wan-
contact van de consument met zijn eten en de
neer hij het reclamefilmpje van Bertolli ver-
productiewijze is verbroken.” Uit onderzoek
toont aan de bezoekers, waarvan velen werken
was naar voren gekomen dat de meeste con-
in de Knorr fabriek waar deze sauzen geprodu-
sumenten weinig weten over ons voedselpro-
ceerd worden. Het filmpje maakt Italië en de
ductiesysteem. De medewerkers van het Voe-
Italianen belachelijk, tieren de cafébezoekers.
dingscentrum vervolgden hun verhaal met
Bovendien is een productiewijze zoals getoond
de opmerking dat het geen zin heeft om bij de
in het reclamefilmpje onverantwoord uit een
communicatie over voedsel en duurzame pro-
oogpunt van hygiëne. Nergens een spoor in dat
ducten uit te gaan van een rationeel keuzege-
dorp van ambachtelijke vaten en authentieke,
drag van consumenten. Ons gedrag wordt voor
oude dames.
niet meer dan 30 procent toegeschreven aan de
Soms bedienen de marketeers zich van ter-
ratio (het verstand) en voor de overige 70 pro-
men die gewoonweg niet kloppen. Wat te den-
cent aan de emotie. Voedsel gaat over veel meer
ken van de ‘wilde tomaat’ (met Eko keur-
dan calorieën en voedingsstoffen. Voedsel gaat
merk), die sinds 2006 bij Albert Heijn te koop
namelijk ook over genot, plezier, energie en
is. Wilde tomaten zijn interessant voor toma-
levenskracht.
tenveredelaars, omdat ze kunnen dienen als
Niet alleen de beroemde Britse tv-kok Jamie
bron van resistentiegenen, maar zijn vanwege
Oliver heeft dat goed begrepen, ook de mar-
hun geringe afmetingen en lage opbrengst niet
ketingdeskundigen van levensmiddelenfabri-
geschikt voor de teelt. Wat de grootste kruide-
kanten en hun reclamebureaus weten hoe ze
nier van Nederland verkoopt zijn oude landras-
de consument moeten aansporen tot het kopen
sen (dat wel), die worden geteeld door een kwe-
van hun producten. Vrijwel alle levensmidde-
ker in het Zuid-Hollandse Tinte. Het ‘wild’ dat
lenreclames spelen in op emotie. Ook al weten
we in het winterseizoen in restaurants krijgen
we dat wat men in de reclamefilmpjes laat zien
opgediend komt niet van de Hoge Veluwe of
ver naast de waarheid is, we vallen massaal
uit de Ardennen, maar van grootschalige ree-
voor de beelden van handgeplukte sinaasappe-
ënfarms in Nieuw Zeeland en van bosjes met
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
h e t
d e b a t
224
prikkeldraad in Frankrijk waar de wilde zwij-
De ke r n van h e t
nen dagelijks gevoerd worden; de fazant komt
ma atschappe lijk de bat:
van een kwekerij in Nederland of België. En
visi es op l an dbouw,
wie in Noorwegen voor de Kerst ‘wilde zalm’
voe dse lproduc ti e e n
koopt loopt grote kans drie keer zoveel te beta-
consump ti e
len voor kweekzalm die uit de bassins in de fjorden is ontsnapt. Een enkele fabrikant kiest een geheel andere marketingaanpak door zijn product te associëren met moderne high-tech, maar dan wel met een knipoog. Zo laat Heineken een onderzoeker de kloonmachine, die dankzij 30 miljoen euro aan Europese subsidie door een Wagenings laboratorium is ontwikkeld, gebruiken voor het klonen van een flesje bier.
waarin God het leven heeft geschapen” toen in 2001 het menselijk DNA voor het eerst in kaart was gebracht. Daarbij worden de moderne natuurwetenschappen impliciet als een ‘goede’ kracht gekenmerkt. Ook het selectieve gebruik van ‘objectieve’ feiten in een ‘subjectieve’, tot de verbeelding sprekende, context maakt het voor burgers lastig om zich een helder beeld van de bio- en gentechnologie te vormen. In zo’n situatie is het voor de meeste burgers ondoenlijk om uit te maken wie er nu echt gelijk heeft en om zelf een afweging te maken. Doorslaggevend wordt dan waarin mensen geloven en wie men het meest vertrouwt.
oo g s t
u i t
h e t
l a b
Normatieve opvattingen over natuur en samenleving spelen dus een belangrijke rol in de oordeelsvorming over de bio- en gentechnologie. Burgers, politici en maatschappelijke organisaties vertalen hun opvattingen over natuur en maatschappij onder meer in uiteenlopende visies op landbouw, voedselproductie, voedselconsumptie en toegang tot kennis en technologie. Op grond van die visies maken ze keuzes voor al dan niet verdergaande mondialisering, voor verschillende vormen van duurzame landbouw, voor bepaalde producten uit de supermarkt, enzovoort. In 2000 bracht de Nederlandse overheid verschillende mogelijkheden voor een debat over zulke normatieve opvattingen en keuzes in kaart. Op grond van gespreksronden met vertegenwoordigers uit de onderzoekswereld, de industrie, de landbouw en maatschappelijke organisaties werd geconstateerd dat het streven naar ‘duurzame landbouw’ de kern vormt van het maatschappelijk debat over de landbouwbiotechnologie. Voor een zinvolle voortzetting zou het debat, dat tot dat moment was toegespitst op de technologie en de potentiële risico’s en de voordelen ervan, van karakter moeten veranderen en meer gericht moeten worden op het na te streven doel van verduurzaming van de landbouw en de verschillende visies daarop. Vanuit die verschillende visies zouden dan diverse oplossingsrichtingen bespreekbaar gemaakt kunnen worden, zoals innovatieve teeltsystemen, waaronder ook bio-
225
logische landbouw, met en zonder genetisch veranderde gewassen. Parallel aan een debat tussen de georganiseerde partijen zou er ook een debat met het brede publiek gevoerd moeten worden. Toen een paar jaar later werd gestart met een door de overheid gefinancierd publiek debat getiteld ‘Eten en genen’, stond daarin toch weer de technologie centraal en niet de uiteenlopende visies op duurzame landbouw. Daarnaast was dat debat voornamelijk gericht op ‘het publiek’, waarbij onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties opnieuw hun bekende standpunten en argumenten kenbaar mochten maken. De verschillen tussen de oordelen over de juistheid van biotechnologische handelingen op basis van de waarden die aan de natuurlijke en sociale werkelijkheid worden toegekend en de oordelen op basis van de ‘feitelijke’ kennis van die werkelijkheden werden zo niet zichtbaar en bespreekbaar gemaakt. Het gevolg was dat de impasse in het maatschappelijk debat niet werd doorbroken. De aandacht bleef gericht op (vermeende) risico’s en het belang van innovatie kreeg nauwelijks aandacht. In zo’n context is er voor beleidsmakers en politici ook weinig reden om een maatschappelijkethisch toetsingskader, zoals dat werd ontwikkeld door de COGEM, toe te passen. De European Group on Life Sciences stelde dat maatschappelijke en ethische debatten uitleg moeten geven over de voordelen van de biotechnologie. Dit soort opvattingen komen we nog steeds tegen. Wellicht dat het brede publiek langzaam maar zeker aan de technologie gewend raakt en wellicht dat het eindeloos herhalen van dezelfde (reclame)boodschap een effect heeft, maar dat lijkt ons een wankele basis voor een technologieontwikkeling waar over-
U i t e e n l o p e n d e
n a t u u r o p v a t t i n g e n
k e n m e r k e n
heden en bedrijven zoveel miljarden aan spenderen. Het lijkt ons zinvoller om met burgers en de maatschappelijke organisaties een dialoog aan te gaan waarin ruimte is voor verschillende visies op natuur in relatie tot landbouw en voedselproductie. Een dialoog waarin levensbeschouwelijke argumenten niet worden afgedaan als ‘onwetenschappelijk’, waarin wordt nagegaan in hoeverre er overeenstemming bestaat over doelen en middelen, en waarin wordt nagegaan of verschillende alternatieven dezelfde toets der kritiek kunnen doorstaan. Daarbij zou het helpen als levensmiddelenfabrikanten een reëler beeld scheppen van de voedselproductie.
h e t
d e b a t