INTERNE GENEESKUNDE NUMMER 3 JAARGANG 6 SEPTEMBER 2015
Magazine voor de internist
Sabine Linn
Hoogleraar Translationele Oncologie met focus op het mammacarcinoom aan de Universiteit Utrecht
Sophia de Rooij Met ambities proactief reageren op veranderingen
Marjolijn van Buren Individualisering van de opleiding logistiek lastig
Jacqueline de Graaf Van ‘Een team - Een taak’ 2009 naar ‘INTELLECT’ 2015
Helga Blauw Geautomatiseerde glucoseregulatie met de kunstpancreas
INTERVIEW6
Sabine Linn
Met ambities proactief reageren op veranderingen 10 De NIV heeft het Strategisch Plan 2015-2017 opgesteld, met daarin 13 ambities plus een plan van aanpak. De komende tijd worden deze ambities besproken met de leden.
Van ‘Een team - Een taak’ 2009 naar ‘INTELLECT’ 2015 14 Prof. dr. Jacqueline de Graaf heeft meegedacht en -geschreven aan het nieuwe opleidingsplan 2015, ‘INTELLECT’. Zij licht het plan op diverse punten nader toe.
Aios-onderwijsdag 18
RUBRIEKEN
JNIV-nieuws
20
JNIV-beachvolleybal 2015 30
InHoud
De behandeling van kanker zal steeds meer gebeuren met specifieke therapieën voor goed omschreven subgroepen van patiënten. De computer zal een behandeladvies geven op basis van informatie uit het elektronisch dossier, moleculaire kenmerken van de tumor en leefstijlgegevens van de patiënt. Dat voorziet prof. Sabine Linn, sinds juni 2012 hoogleraar Translationele Oncologie met focus op het mammacarcinoom aan de Universiteit Utrecht.
Individualisering opleiding logistiek lastig 16 Hoe kijkt ‘het veld’ naar het nieuwe opleidingsplan Interne Geneeskunde? Dr. Marjolijn van Buren, internistnefroloog en opleider in het HagaZiekenhuis in Den Haag, ziet goede en minder goede punten.
Knuppel in het internistenhok 12 Reactie: Contrast nefropathie en de contrast(onzin)poli
Een leven naast de interne geneeskunde31 ‘Oproer tussen Maas en Waal‘
E-mail uit het buitenland Standplaats Ethiopië
22
Hora est 33 Stellingen uit recente proefschriften
Technologie en geneeskunde De kunstpancreas
24
Column Yvo Smulders Vloeibare brokjes, KMBO-gericht opleiden en Olvarit
34
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
Historie26 Portret van prof. dr. Willem Birkenhäger
Van de voorzitter
Een volk dat leeft, werkt aan zijn toekomst Deze slogan staat op het bord halverwege de Afsluitdijk en is ook een goed motto voor de NIV. Het is precies 301 jaar geleden dat een voor de internist extreem belangrijk, zo niet onmisbaar instrument werd uitgevonden door Fahrenheit, de kwikthermometer. De ontdekker van antibiotica kennen we allemaal, maar sommige innovaties zijn al zo alledaags dat we daar iets harder over moeten nadenken dat ze in die tijd een grote stap voorwaarts betekenden en op unieke wijze hebben bijgedragen aan goede behandeling voor onze patiënten. Samen met de junior internisten en de senior leden willen we dit najaar op bijzondere wijze stilstaan bij dit jubileum. In ons nieuwe opleidingsplan, dat deze zomer is goedgekeurd door het CGS, richten we onze aandacht op de maatschappelijke behoeften waar wij vanuit ons vak op willen inspelen: de toename van het volume van patiënten met multimorbiditeit, wensen rondom ondersteunende zorg in de laatste levensfase en de blijvende vraag naar allround internisten. Er is daarom niet alleen volop aandacht voor ouderengeneeskunde en voor de endoscopiestage in het meervoudig profiel, maar ook voor de palliatieve stage en echografie. We hebben meer te kiezen en dit past bij onze aard, eigenlijk willen we ons vak zo breed mogelijk houden, en misschien daarom maakt het inkorten van de opleidingsduur voor het merendeel van de aios zoveel los. In ieder geval de discussie over de breedte en diepte van ons vak. We zijn in ons hart generalisten die als medisch specialist de diepte ingaan op onze eigen differentiatie en ons specifieke kennisgebied. Maar in acute situaties willen we een internist die raad weet met calamiteiten en daar een passend antwoord op biedt. De Snappercursus, waar we onze generalistische insteek kunnen blijven oefenen, is zeer succesvol en gaat zijn derde jaar in. Om ons vak compleet te kunnen blijven aanbieden, en als behandeling op maat, kan het begrip ‘personalised medicine’ nog breder worden toegepast dan dat verderop in dit magazine staat beschreven: ook aandacht voor de hele persoon met zijn symptomen, ziekten, condities en beperkingen. Dit betekent bijvoorbeeld: samen beslissen wanneer te behandelen, functioneren te behouden of te berusten in het gegeven dat het moment daar is en de aandacht vooral naar kwaliteit van de laatste levensdagen dient uit te gaan. Daarom zal de nieuwe stage palliatieve zorg een van de onderwerpen zijn tijdens de tweede strategiedag, maar ook de spoedzorg en de activiteiten en organisatie van de op te richten kerngroep Ouderengeneeskunde zullen worden uitgewerkt. Samen met de deelspecialistische verenigingen proberen we te formuleren hoe wij willen omgaan met dure geneesmiddelen en kwaliteit. Wat kan een internist en wat doet een internist? Het antwoord op die vraag kan niet anders zijn dan ‘veel.’ Dit vraagt onderhoud van kennis en vaardigheden en blijft een beroep doen op onze attitude, daar waar het gaat om onze persoonlijke balans tussen generalisme en specialisme. Kortom, we werken hard met elkaar aan onze toekomst en aan die van onze patiënten! Sophia de Rooij, voorzitter NIV
COLOFON Interne Geneeskunde, magazine voor de internist 6e jaargang, nummer 3, september 2015
Vormgeving en DTP HGPDESiGN, Alphen aan den Rijn
Redactie Hans Ablij, Karin de Beer, Evert-Jan de Kruijf, Bas Oude Elberink, Johanneke Portielje (hoofdredacteur, Rebecca Verheggen)
Uitgever Van Zuiden Communications B.V. Postbus 2122, 2400 CC Alphen aan den Rijn
Redactie-adres Van Zuiden Communications B.V. E-mail: debeer@ vanzuidencommunications.nl
ISSN 2211-100X © NIV, 2015 Website NIV: www.internisten.nl
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
5
6
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
Interview
De behandeling van kanker zal steeds meer gebeuren met specifieke therapieën voor goed omschreven subgroepen van patiënten. De computer zal een behandeladvies geven op basis van informatie uit het elektronisch dossier, moleculaire kenmerken van de tumor en leefstijlgegevens van de patiënt. Dat voorziet prof. Sabine Linn, sinds juni 2012 hoogleraar Translationele Oncologie met focus op het mammacarcinoom aan de Universiteit Utrecht. Sinds 2003 is Linn internistoncoloog in het Antoni van Leeuwenhoek waar zij met name borstkankerpatiënten behandelt en begeleidt. Voor die tijd werkte zij een jaar in Stanford aan moleculaire karakterisering van sarcomen en deed zij bij prof. Ton Berns van het Nederlands Kanker Instituut onderzoek met muismodellen naar longkanker. “Dus ik had me nog niet beziggehouden met borstkanker. Maar dat was voor mij geen bezwaar om me er toch op
te gaan richten. De basisvraag is voor alle kankers immers dezelfde: hoe kunnen we de behandeling verbeteren?”
Enorme stappen gemaakt
Het is volgens Linn nu mogelijk om kanker veel slimmer aan te pakken dan vroeger. Met de computer kunnen steeds meer data worden opgeslagen en geanalyseerd, en daarnaast is technologie ontwikkeld om het hele genoom in één keer in kaart te brengen. “Daarmee zijn enorme stappen gemaakt in de moleculaire biologie van kankercellen. De kunst is nog wel om, als je het genoom kent, de functies van de verschillende genen in de cel of in een organisme aan te tonen. Dat kan met knock-outmuizen bij wie een bepaald gen inactief is gemaakt. Ik ben altijd erg gecharmeerd van zulk functioneel onderzoek aan genen.” De volgende stap is om een relatie te leggen tussen de uitkomst in het laboratorium en de betekenis daarvan voor de kliniek. Linn noemt dat de kern van haar
hoogleraarschap: hoe kun je in de kliniek aannemelijk maken dat mechanismen uit laboratorium onderzoek ook werken in de patho fysiologie bij mensen? “Wat betreft het wetenschappelijk onderzoek is dat misschien niet zo uitdagend, want je past vooral toe wat al is gevonden. Maar voor de verbetering van behandelingsmogelijkheden is de vertaalstap naar de kliniek essentieel. Ik ben altijd ook geïnteresseerd geweest in pathologie, omdat je daarmee kunt zien hoe cellen groeien en reageren, en wat dat betekent voor de diagnose en behandeling. Tegelijk stuit je in de kliniek steeds op nieuwe vragen waarmee je terug kunt naar het laboratorium.”
Landschap van bindingsplaatsen
In een van de huidige studies wordt onderzocht hoe het bindings patroon van de oestrogeenreceptor genoomwijd in tumorcellen verandert tijdens hormonale behandeling van vrouwen met borstkanker. Voor aanvang van de behandeling
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
TEKST: KEES VERMEER – BEELD: BART VERSTEEG
“We kunnen kanker nu veel slimmer aanpakken”
7
wordt een biopt genomen en drie weken later opnieuw. “We kijken op DNA-niveau naar de bindingsplaatsen van de transcriptiefactor en hoe het patroon daarvan verandert tijdens de behandeling. Daarnaast onderzoeken we dat ook in de immuuncellen in het bloed. Als je al die gegevens naast elkaar legt, geeft dat meer inzicht in de effecten van de behandeling.” Het onderzoek heeft al een verrassend resultaat opgeleverd. Vooraf lijkt het ‘landschap’ van bindingsplaatsen voor de oestrogeen receptor op het DNA voor iedere patiënt uniek, maar de behandeling zorgt voor een synchronisatie: de bindingspatronen bij verschillende patiënten gaan sterk op elkaar lijken. Het blijkt dat die verandering in de tumorcellen leidt tot een verlaging van de delingsactiviteit. Maar synchronisatie gebeurt niet bij alle patiënten. “We gaan nu onderzoeken of dat klinisch van betekenis is”, vertelt Linn. “Het zou goed kunnen dat de tumoren die niet synchroniseren uiteindelijk resistent worden. We moeten daar nog veel meer onderzoek naar doen, maar als het klopt dan kan dat leiden tot een andere behandelstrategie. Nu wordt vooraf geprobeerd om, op basis van tumoreigenschappen, na te gaan of een behandeling bij een patiënt zal aanslaan. Maar misschien is
het beter om de behandeling eerst te starten en dan te volgen hoe de tumorcellen erop reageren. Aan de hand daarvan kun je besluiten om verder te gaan of te stoppen. Dit vraagt wel een tweede biopsie, maar misschien is de reactie van de tumor in de toekomst ook te meten met imaging. Samen met het UMC Utrecht willen we daar meer onderzoek naar doen.”
Mammaprint
De onderzoeksgroep van Linn haalde begin 2012 het nieuws met de publicatie van de RASTERstudie, waarin de klinische waarde is onderzocht van de ‘70 genen-test’, ook wel mamma print genoemd. Deze prognostische test bepaalt bij vrouwen zonder okselklieruitzaaiingen welk risico zij lopen op toekomstige uitzaaiingen. Alleen vrouwen met een hoog risicoprofiel krijgen een aanvullende behandeling met chemotherapie voorgeschreven. De mammaprint bleek waardevol en effectief: na 5 jaar was in de groep vrouwen met een hoog risicoprofiel 92% nog in leven zonder uitzaaiingen. Bij de groep met een laag risicoprofiel was dat 97%. Meer dan de helft van de patiënten met een laag risico mammaprint kreeg geen enkele nabehandeling, terwijl volgens de richtlijnen veelal wel adjuvant chemotherapie
zou worden geadviseerd. Al deze patiënten waren na 5 jaar nog in leven. “Volgend jaar hebben we 10 jaar follow-upgegevens van deze vrouwen”, vertelt Linn. “Dat wordt heel spannend. De mammaprint kan inmiddels ook enkele subtypen onderscheiden. Dat betekent dat de behandeling nog meer kan worden gepersonaliseerd. Vanuit Utrecht is een vervolgstudie gestart waarin ook die nieuwe gegevens zijn meegenomen in het behandel advies. Die studie is bijna afgerond. Daarnaast is de mamma printwaarde prospectief getest in een grote Europese vervolgstudie. Vrouwen zijn daarin behandeld volgens ofwel de klinische gegevens, ofwel de mammaprint. Die gegevens worden waarschijnlijk in december gepresenteerd.”
Hoge dosis chemotherapie
Een ander spannend project komt voort uit de behandeling die zo’n 20 jaar geleden veelbelovend leek bij borstkanker: een hoge dosis chemotherapie plus stamceltransplantatie. Na een vergelijkende studie onder leiding van het Antoni van Leeuwenhoek en het UMC Groningen bleek deze behandeling toch geen overlevingswinst te bieden, behalve misschien voor een kleine subgroep van de vrouwen. Rond die tijd werd ook bekend
CURRICULUM VITAE Naam: Sabine Linn Leeftijd: 50 jaar Opleidingen: - 1984-1991: geneeskunde, Rijksuniversiteit Leiden - 1991-1995: promotieonderzoek VUmc - 1995-2000: opleiding tot internist, UMC Utrecht - 2000-2001: postdoc in laboratorium van Ton Berns, Nederlands Kanker Instituut - 2001-2002: postdoc in laboratoria van Pat Brown en Matt van de Rijn, Stanford University, CA Promotie: 1998 Proefschrift: Clinical probing and reversal of multidrug resistance in solid tumors Loopbaan: - 2002-2003: aandachtsgebied medische oncologie, Antoni van Leeuwenhoek - 2003-heden: stafarts afdeling medische oncologie Antoni van Leeuwenhoek - 2005-heden: groepsleider afdeling moleculaire pathologie, Nederlands Kanker Instituut Huidige functie: - Hoogleraar Translationele Oncologie – met focus op het mammacarcinoom – UMC Utrecht - Stafarts afdeling Medische Oncologie, Antoni van Leeuwenhoek en groepsleider afdeling Moleculaire Pathologie, Nederlands Kanker Instituut
8
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
dat tumoren zonder BRCA-1- of BRCA-2-functie heel gevoelig zijn voor middelen die dubbelstrengs DNA-schade veroorzaken. En 3 van die middelen zaten in het hoge dosisschema. Inmiddels was, eveneens vanuit het Antoni van Leeuwenhoek, een genoomprofiel gekarakteriseerd van patiënten met een niet-functioneel BRCA-1eiwit. Met dat profiel is retrospectief nagegaan hoe deze vrouwen hadden gereageerd op de hoge dosis chemotherapie. Het bleek dat juist deze vrouwen er veel baat bij hadden: hun 8-jaarsoverleving ging van 30% met standaard behandeling naar 78% met de hoge dosis chemotherapie. Volgens Linn zal de behandeling van kanker steeds meer deze kant op gaan: specifieke behandelingen voor kleine subgroepen van patiënten. “In dit geval gaat het in Nederland om zo’n 110 patiënten per jaar. Dat is dus een kleine groep, maar wel een goed gedefinieerde groep. Het zijn vrij jonge vrouwen, met een levensverwachting van nog zo’n 20 tot 40 jaar. Met deze behandeling zouden we 45 levens per jaar kunnen redden. We hebben nu bij KWF en stichting Alpe d’HuZes een aanvraag gehonoreerd gekregen voor een prospectieve studie. Het is wel een zware behandeling. Daarom is goede begeleiding nodig, door onder meer een psycholoog, een fysiotherapeut en een maatschappelijk werker.”
Patronen analyseren
Bij de verdere ontwikkeling van personalized medicine zal de computer een nog grotere rol gaan spelen. Er komen binnen de IT steeds meer mogelijkheden om gegevens te vinden, op te slaan en aan elkaar te koppelen. Linn: “Er zijn verschillende IT-bedrijven die software hebben gebouwd om vrije tekst te kunnen lezen en annoteren. Daarmee zal het mogelijk worden om informatie, per patiënt en geanonimiseerd, uit elektronische dossiers te halen. Dat kan worden gekoppeld aan moleculaire gegevens en ook informatie
over leefstijl. Als dat soort gegevens beschikbaar zijn, misschien zelfs vanuit de hele wereld, kan de computer patronen analyseren en op basis daarvan behandeladviezen geven. Dat zal een belangrijke aanvulling zijn op de kennis en kunde van de arts. Die zal nodig blijven voor het algehele overzicht, de klinische blik en begeleiding van de patiënt.” Linn besluit met wat zij een lastig punt vindt in haar vakgebied: de rol van de farmaceutische industrie en het patenteren van vindingen. Zij heeft daar moeite mee omdat veel onderzoek wordt gedaan met geld vanuit de maatschappij, bijvoorbeeld donateurs van het KWF. “Als je dan een ontwikkeld product patenteert, wordt het veel duurder omdat ook aandeelhouders van het bedrijf ervan willen profiteren. Daardoor wordt een vinding voor patiënten minder toegankelijk. Dat het ook anders kan, zagen we bij het poliovaccin. Jonas Salk die het heeft ontwikkeld, besloot bewust om het niet te patenteren. Zo kwam het snel en goedkoop voor veel mensen beschikbaar. Dat spreekt mij zeer aan.” Misschien, denkt Linn, moet de ontwikkeling van medicijnen niet worden overgelaten aan beursgenoteerde bedrijven, maar bijvoorbeeld aan een stichting die kostendekkend werkt en niet als doel heeft om winst te maken en aandeelhouders te betalen. “Dat zal de prijs van nieuwe middelen enorm verlagen.”
PEER REVIEW OP DE SCHOP Niet alleen de ontwikkeling van medicijnen zou prof. Sabine Linn willen veranderen, maar ook de publicatie van wetenschappelijk onderzoek. Wat haar betreft gaat het hele peer review-systeem op de schop. “Ik vind dat de hele tijdschriftenindustrie er tussenuit mag en ook de anonieme peer review. De medische wetenschap zou de ‘harde’ bètawetenschappen kunnen volgen. Daar is het al jaren gebruikelijk om wetenschappelijk werk op internet te posten, voor iedereen toegankelijk. Volgorde van coauteurs is daar niet meer van belang. Iedereen die substantieel heeft bijgedragen staat erbij, in alfabetische volgorde. Peer review wordt niet gedaan. Wel worden manuscripten door een wetenschappelijke commissie gecategoriseerd en niet-wetenschappelijke manuscripten afgewezen. Invloedrijk werk komt vanzelf wel boven drijven.”
AANTEKENING MOLECULAIRE ONCOLOGIE De medische oncologie drijft nog op epidemiologische principes. Maar met de huidige technologische mogelijkheden is dat achterhaald, vindt Linn. “We moeten niet meer denken in termen van ‘de gemiddelde patiënt’, want die bestaat niet. We hebben nu de beschikking over nauwkeurige moleculaire informatie per patiënt en per tumor. Dat vraagt van medisch oncologen om zich te verdiepen in de biochemische, farmacologische en moleculair-biologische mechanismen die bepalen of een behandeling bij een bepaalde patiënt zinvol is of niet. Hiermee is al een begin gemaakt, bijvoorbeeld met het Center for Personalized Cancer Treatment. Maar de kennis bij oncologen over gebruik van die informatie loopt ver achter. Daarom pleit ik voor een aantekening moleculaire oncologie, net zoals er aantekeningen farmacologie en epidemiologie bestaan. Ik zou mij actief willen inzetten om die aantekening inhoudelijk vorm te geven.”
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
9
NIV
Met ambities proactief reageren op veranderingen De NIV heeft het Strategisch Plan 2015-2017 opgesteld, met daarin 13 ambities plus een plan van aanpak. De komende tijd worden deze ambities op verschillende bijeenkomsten besproken met de leden. “Vanwege allerlei veranderingen in de zorg komt heel veel op ons af. Met deze ambities willen we proactief zijn in plaats van hier achteraf op reageren”, zegt NIV-voorzitter prof. Sophia de Rooij.
TEKST: KEES VERMEER
De ambities komen voort uit de eerste actieve ledendag op 1 december vorig jaar, met vertegenwoordigers van alle commissies en deelspecialistische verenigingen. Die dag was ook een huisarts als gastspreker aanwezig. Hij vertelde over de samenwerking tussen huisartsen en medisch specialisten. “Dat heeft vervolgens geleid tot een overleg met het bestuur van het NHG”, vertelt De Rooij. “Er is veel wat ons bindt, zoals generalistisch denken en integrale zorg. Internisten worden vaak geconsulteerd door huisartsen
10
voor onze medisch-specialistische blik. In januari dit jaar was de opleidersdag in Zeist. Daar bleek tijdens een paneldiscussie dat vrijwel alle aanwezigen, zowel internist als aios, zichzelf op de eerste plaats als generalist beschouwt. De meeste internisten willen ongedifferentieerde zorgvragen blijven behandelen. Maar hoe geef je daar invulling aan als je tegelijkertijd ook medisch specialist met een differentiatie bent? Dat is een grote uitdaging. Het vormgeven aan het generalistisch denken is daarom een van de ambities.”
Van elkaar leren
Dat laatste zal dus onder meer gebeuren in samenwerking met huisartsen. Want ook zij zijn generalist, terwijl tegelijkertijd bij hen meer specialisaties ontstaan. “Huisartsen hebben zo’n 12 kaderopleidingen om zich te specialiseren”, weet De Rooij. “En toch lukt het hen om het vak in de breedte te blijven uitoefenen. We hebben veel raakvlakken met hen, en ik denk dat we veel van elkaar kunnen leren.”
Het vormgeven aan het generalistisch denken is een van de ambities INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
Een andere belangrijke ambitie is meer aandacht voor digitalisering en e-health. Op de actieve ledendag was een ondernemer aanwezig die een beeld schetste van de toekomstige diabeteszorg. Volgens hem komt die wellicht voor een deel buiten het ziekenhuis te liggen. “We merkten dat diverse internisten daar heel verschillende ideeën over hebben”, verklaart De Rooij. “Dat gaf prikkelende discussies. Er zijn tegenwoordig veel zelfhulpmiddelen. Patiënten komen nu ook zelf met allerlei data uit eigen meetinstrumenten. Hoe gaan wij daar mee om? Wat is de waarde van die data? Hoe passen we e-health in onze zorg in? Welke apps vinden wij goed? Dat zijn actuele vragen. Want we willen deze mensen, die hun eigen verantwoordelijkheid nemen, wel tegemoet treden.” Volgens De Rooij heeft de NIV ook veel aandacht voor de werkgelegen heid en het carrièreperspectief van
jonge internisten. Het is tegenwoordig niet gemakkelijk om een baan te vinden. Een ambitie is om krachtig te adviseren over de instroom in zowel de opleidingen Interne Geneeskunde als in de opleidingen voor enkelvoudige en meervoudige differentiaties. “Ook hebben we bewust samen met de JNIV de actieve ledendag opgezet en gezamenlijk invulling gegeven aan de ambities. Het is belangrijk om te investeren in onze jonge achterban.”
Patiëntenverenigingen
Een van de ambities gaat over de samenwerking met patiënten verenigingen om gedeelde besluitvorming te bevorderen. Vrijwel alle patiëntenverenigingen hebben van oudsher banden met internisten. Die houden voordrachten voor patiënten en geven medischspecialistische informatie als daar behoefte aan is. Maar het kan veel meer tweerichtingsverkeer worden, denkt De Rooij. “Het is ook interessant om na te gaan wat de patiënt zelf kan en wil. Ik denk dat daar nog een groot potentieel onbenut blijft. Er is veel mogelijk aan zelfzorg en voorzorg. We kunnen patiënten daarbij ondersteunen en ook luisteren naar wat zij nodig hebben aan informatie en advies op dit gebied. Dan zijn mensen nog beter in staat om zelf bij te dragen aan hun gezondheid. Patiënten komen op allerlei manieren aan informatie en willen daar iets mee. Daar moeten we als internist ook oog voor hebben.”
Wetenschap
De eerstgenoemde van de 13 ambities is dat de internist het voortouw neemt bij de behandeling van (oudere) multimorbide patiënten in het ziekenhuis. Dat is volgens De Rooij meteen de moeilijkste ambitie. “Multimorbiditeit maakt dat je enkelvoudige richtlijnen misschien net iets anders moet toepassen en in goede samenhang met elkaar moet plaatsen. Oudere patiënten met meerdere ziekten zijn niet een optelsom van richtlijnen. We moeten ons steeds
"Internisten worden vaak geconsulteerd door huisartsen voor onze medisch-specialistische blik" afvragen wanneer we moeten behandelen, behouden of berusten in dat we ‘slechts’ kwaliteit van leven te bieden hebben. Internisten spelen daarin een belangrijke rol, omdat wij veel patiënten zien met multimorbiditeit. Dat is echt een uitdaging. Samen met bijvoorbeeld geriaters, longartsen, reumatologen, chirurgen en cardiologen zullen we hierin een goede weg moeten vinden.”
Ook wetenschap is onderdeel van de ambities. De NIV gaat kennis lacunes binnen de interne geneeskunde in kaart brengen en aan de hand daarvan een wetenschaps agenda opstellen. Die heeft als doel om, liefst in consortia, veelvoor komende klinische vragen te onderzoeken en op te lossen. Een voorbeeld zou kunnen zijn: veel acuut zieke patiënten in het ziekenhuis die niet kunnen slapen
AMBITIES NEDERLANDSE INTERNISTEN VERENIGING 2015-2017 1. De internist neemt het voortouw bij de behandeling van (oudere) multimorbide patiënten in het ziekenhuis. 2. De internist neemt het voortouw bij palliatieve zorg als integraal onderdeel van de ziekenhuiszorg. 3. De internist neemt het voortouw bij het inrichten en uitvoeren van de spoedeisende acute interne zorg(stroom). 4. De internist geeft samen met de huisarts vorm aan integrale zorg zodat wordt bijgedragen aan optimale zorg dicht bij huis. 5. Voor een optimaal carrièreperspectief moet het binnen de interne geneeskunde ook mogelijk zijn om in een andere differentiatie geregistreerd te worden op basis van een individueel aangepast opleidingsplan dat rekening houdt met eerder verworven competenties. 6. Opdat internisten de zorg kunnen leveren waar in de toekomst behoefte aan is, zal de NIV krachtig adviseren over de instroom in zowel de opleidingen interne geneeskunde als in de opleidingen voor enkelvoudige en meervoudige differentiaties. 7. De NIV geeft invulling aan de kwaliteit van de interne geneeskunde door te blijven innoveren bij het ontwikkelen, onderhouden en implementeren van richtlijnen. 8. De NIV bevordert doelmatigheid van zorg door de ontwikkeling en implementatie van Verstandige Keuzes. 9. De NIV bevordert de gedeelde besluitvorming in samenwerking met patiëntenverenigingen. 10. De NIV bevordert het ontwikkelen van kwaliteitsregistraties om leden te voorzien van valide en betrouwbare spiegelinformatie. 11. De NIV creëert een formeel overleggremium met aanpalende beroepsbeoefenaren binnen de interne geneeskunde zoals Physician Assistants, Verpleegkundig Specialisten en de Ziekenhuisartsen. 12. De NIV bevordert het gebruik van digitale dataverwerking en apps om de zorg voor en samen met de patiënt beter te organiseren. 13. De NIV gaat (samen met de deelspecialistische verenigingen) kennislacunes binnen de interne geneeskunde in kaart brengen om te komen tot een wetenschapsagenda.
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
11
LEUK EN INSPIREREND Sophia de Rooij heeft de actieve ledendag, op 1 december vorig jaar, ervaren als een leuke en inspirerende bijeenkomst. “Daar is in workshops gesproken over de ambities voor de komende jaren. Het bestuur heeft vervolgens de ambities opgeschreven en deze met elkaar verdeeld over de bestuursleden als ‘trekkers’. Daar zijn we mee aan de slag gegaan.” Het viel nog niet mee om de ambities kort en bondig onder woorden te brengen. Daar is flink over gediscussieerd, vertelt De Rooij. “Het was erg leuk om daarover als bestuur met elkaar te praten. We zijn allemaal internist, maar hebben ook allemaal onze eigen achtergrond, ervaring en kennis. Tijdens de gesprekken zie je bij iedereen de dynamiek om er samen iets van te maken.”
krijgen nu benzodiazepine. Maar in de literatuur is geen bewijs te vinden dat dit de beste behandeling is. “Er zijn juist aanwijzingen dat het niet goed is om te doen. Kennelijk zijn er
klinische handelingen die we blijven doen zonder dat we weten of dat wel de beste manier is.” De internisten ouderengeneeskunde hebben met de Nederlandse
Vereniging voor Klinische Geriatrie al een wetenschapsagenda voor ouderen gemaakt. “Momenteel zijn we bezig om de wetenschapsagenda voor de rest van de NIV samen te stellen”, aldus De Rooij. “Dat doen we met een werkgroep met vertegenwoordigers van de deelspecialistische verenigingen. We hopen daarmee ook ZonMw aan te spreken, zodat we samen met hen verder kunnen nadenken hoe we deze gezamenlijke wetenschappelijke ambities verder kunnen vormgeven.”
Reactie op ‘Knuppel in het internistenhok’, Interne Geneeskunde nummer 2, juni 2015
Een dwaling in de interne geneeskunde: contrastnefropathie en de contrast(onzin)poli gezien. Wel zag ik van allerlei medicamenten zoals genoemd in de bijdrage van Hans Ablij. Vanuit de nefrologie wordt al gepleit om andere waarden voor de MDRD aan te houden, aanpassing van het protocol vergt echter veel tijd. Mijns inziens zou het gewoon een hamerstuk kunnen zijn. Recent heb ik zelf contrast nodig gehad. De laborant wilde het niet geven omdat mijn nierfunctie niet bekend was. Ik heb gezegd dat dat mijn verantwoordelijkheid was. In de tijd dat een dagopname nog een en ander opbracht voor het ziekenhuis, kan ik het prehydreren nog begrijpen als perverse prikkel voor meer inkomsten. Of dit nu nog steeds extra oplevert, is mij niet bekend. Dus ik ben het er helemaal mee eens: schaf dit protocol af en laat het besluit tot het al dan niet geven van contrast over aan een desk undige. Voor de dagelijkse
praktijk kan de MDRD best een heel stuk worden verlaagd alvorens over te gaan tot prehydreren. Dr. R.J.L.F. Loffeld, internist en opleider, Zaans Medisch Centrum, Zaandam
De knuppel in het internistenhok
Een dwaling in de interne geneeskunde:
contrastnefropathie en de contrast(onzin)poli Het is al weer enige jaren geleden dat ik op een groot symposium was in het oosten van het land. Het onderwerp: het startschot tot de systematische en nietsontziende aanpak van de contrastnefropathie. Het was een van de tien VMS-speerpunten van klinische problemen die een harde aanpak behoefde (ik vraag me bij het schrijven plots af wie dat besloten had?). Contrastnefropathie werd niet meer geaccepteerd en was de nieuwe pest van de 21e eeuw. Het symposium was druk bezocht door internisten(-nefrologen), verpleegkundigen, en jawel, leden van de IGZ. En wat waren we fantastisch! Eindelijk werd er een aanvang gemaakt met de strijd tegen die altijd op de loer liggende contrastnefropathie. En er werd geen half werk van gemaakt. Nee, nee, elke patiënt met een MDRD onder de 60 ml/min zou voortaan een bezoek moeten brengen aan de nieuw opgerichte contrastpoli. De dagbehandelingsafdeling zou sindsdien vol liggen met patiënten die een CT moesten ondergaan, klaar voor de neoadjuvante en adjuvante zoutwatertherapie. Klinisch probleem, dacht ik? Waar, waar? Had ik wat gemist in al die jaren dat ik mijn patiënten een CT had aangedaan? Er zou gelukkig nu snel een landelijk protocol worden uitgerold dat deze epidemie van iatrogene schade een halt zou toeroepen. Ach, laat ik niet te cynisch en sarcastisch doen en u eerlijk zeggen dat ik me direct al afvroeg of ze niet helemaal gek waren geworden. Ik was het liefst naar de microfoon gelopen, maar ik zeg u eerlijk dat ik er toen het lef niet voor had. Een volle zaal met allemaal ervaren geleerden deed mij mijn mond houden. Afwachten dan maar. Maar er is toch een ander klinisch probleem van iatrogene schade aan de nieren dat toch echt veel relevanter is? Jazeker, namelijk de arteriële devascularisatie als gevolg van de wijdverbreide polyfarmacie. Loop maar even het hartfalenprotocol met mij door: een ACE-remmer, een aldosteronblokker, een calciumantagonist, een AT-II-antagonist, een lisdiureticum en een bètablokker. Voeg hieraan toe een zoutbeperking en dan kan het nog net goed gaan. Althans, in de winter, het seizoen waarin de oudere patiënt nog gered wordt door de lage perspiratio insensibilis. Maar dan… de vochtbeperking. Dan is menig patiënt in de winter zelfs de klos. En om over de zomer maar te zwijgen. De zomer is een ramp voor patiënten met hartfalen, vooral voor de wat oudere patiënt met een verminderde
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
REAGEREN? Wilt u (anoniem) reageren op de tekst van Hans Ablij? Dat kan door een e-mail te sturen aan de redactie van Interne Geneeskunde via
[email protected]. In de volgende uitgave van Interne Geneeskunde worden de meest prikkelende reacties gepubliceerd.
INTERNE GENEESKUNDE
11085_ts_int_geneesk_2015_2_16.indd 27
12
dorstprikkel. Maar daar is helaas geen protocol voor gekomen. Te lastig? Ja, lastig, dat moet ik toegeven. En bovendien geven protocollen niet altijd een oplossing voor het probleem, maar creëren juist het probleem door elke patiënt in een keurslijf te persen van de enige behandeloptie, namelijk slikken (van pillen) en niet slikken (van water). Dus ik zie deze patiënten graag op mijn poli en de afdeling om ze voorzichtig naar een nieuw evenwicht in de vocht- en zoutbalans te loodsen. Maar even terug naar de contrastnefropathie en de daaruit voortvloeiende onzinpoli’s. En niet alleen onzinpoli’s trouwens. In ons ziekenhuis heeft een mevrouw een dagtaak gehad aan het in elkaar zetten van ons protocol om vervolgens iedereen achter de broek aan te zitten om het protocol na te leven. Alom onrust, bij patiënten en vooral bij het radiologisch personeel. Ik ben toen medisch-burgerlijk ongehoorzaam geweest en heb de grens bij 40 ml/min gelegd. Ik zag het klinische probleem gewoon niet. Of was ik blind? Ben ik overmoedig geweest? Ik denk het niet. In al die jaren zijn er in ieder geval geen problemen geweest. We waren enkele jaren geleden zo dapper om dit ‘klinische probleem’ van de daken te schreeuwen. We moeten nu ook zo dapper zijn om het resoluut te herzien en de geldverslindende polibezoeken en dagbehandelingen te staken. Dit betekent niet dat contrastnefropathie niet bestaat, maar we moeten gewoon niet overdrijven. Dus inrollen en terug naar de tekentafel.
TEKST: HANS ABLIJ; BEELD 123RF
Met genoegen en veel herkenning heb ik het stuk van Hans Ablij gelezen. Het protocol over de contrastnefropathie is zijn doel ver voorbij geschoten. Het probleem werd slechts zeer sporadisch gezien in de dagelijkse praktijk. Dit protocol vertraagt de juiste diagnostiek in de meeste gevallen onnodig. Je vraagt een CT-scan aan en vervolgens, omdat de MDRD – eenmalig gemeten(!) – iets onder de norm ligt, begint het hele circuit van prehydreren enzovoort. Meestal zonder de aanvrager hiervan op de hoogte te stellen. Een protocol schakelt het denk vermogen uit! Persoonlijk heb ik na vele jaren praktijk en vele CT-scans met contrast nog nooit een verslechtering van de nierfunctie gezien. Misschien omdat ik er nooit naar keek? Maar in ieder geval heb ik klinisch nooit relevante problemen
2 · 2015
27
03-09-15 11:50
Van ‘Een team - Een taak’ 2009 naar
‘INTELLECT’ 2015 Ik heb het genoegen gehad te mogen meedenken en -schrijven aan zowel het eerste competentiegerichte opleidingsplan in 2009 als het huidige opleidingsplan 2015. Uiteraard is het lastig ‘je eigen vlees te keuren’, toch heb ik de uitnodiging om iets te zeggen over het nieuwe opleidingsplan met plezier geaccepteerd. Reflectie is tenslotte een belangrijke competentie, uniek door de interne geneeskunde als aparte competentie opgenomen in ons opleidingsplan. Ik ontvang graag uw feedback! De internist van de toekomst moet kunnen interacteren in het steeds veranderende zorglandschap, waarin patiëntveiligheid en kwetsbare ouderen een centrale rol spelen. Dit vraagt om medisch leiderschap. Ouderenzorg, patiëntveiligheid en medisch leiderschap zijn dus drie actuele thema’s, die in INTELLECT daarom extra aandacht krijgen.
Wat is goed aan ‘INTELLECT’? Nieuw en op veler verzoek is INTELLECT doorspekt met vele best practices en praktijkvoorbeelden. Dat maakt het lezen van het document uitermate plezierig en het geeft inspiratie en concrete handvaten voor de praktijk. Heeft u bij het lezen nog nieuwe en mooie praktijkvoorbeelden, dan horen wij deze graag van u!
TEKST EN BEELD: JACQUELINE DE GRAAF
Echografie
14
Echografie is opgenomen als een nieuw te verwerven vaardigheid, waarvoor op korte termijn een opleidingsplan zal worden uitgewerkt. Het lichamelijk onderzoek en talrijke verrichtingen (bijvoorbeeld ascites- en pleurapuncties) zijn en blijven namelijk uitermate belangrijke vaardigheden die iedere internist moet beheersen. Wat een prachtige uitdaging dat we nu met echografie deze vaardigheden nog sneller, veiliger en beter kunnen
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
uitvoeren. In vele differentiaties is de echografie al niet meer weg te denken uit de klinische praktijk. Graag neem ik de uitdaging aan om met elkaar de echografie in de basisopleiding interne geneeskunde te introduceren!
Individualisering van de opleiding tot internist
De tijdsgebonden opleidingsduur heeft plaatsgemaakt voor een geïndividualiseerde opleidingsduur, een vorm die recht doet aan het competentiegericht opleiden. Dit betekent dat de opleidingsduur afhankelijk is van de snelheid waarmee de aios de competenties van ‘de internist’ bereikt. Opleider en aios hebben samen de verantwoordelijkheid voor het nemen van vrijstellings- en versnellingsbesluiten. Dat geeft ons twee uitdagingen: het implementeren van individualisering in de dagelijkse praktijk, en helder en transparant beoordelen en toetsen.
Individualiseren in de dagelijkse praktijk
Ad hoc een stage inkorten omdat een aios de competenties heeft behaald, is volgens mij niet haalbaar. Dat gaat ten koste van de veiligheid en continuïteit in de patiëntenzorg. Ik vind het belangrijk dat opleider en aios de blik
richten op de langere termijn. Niet alleen bij de aanvang van de opleiding, maar ook bij ieder voortgangsgesprek inventariseren opleider en aios samen welke competenties/leerdoelen/vaardigheden de aios heeft. Op grond daarvan kunnen opleider en aios samen besluiten om bijvoorbeeld een half jaar korting te geven voor een bepaald onderdeel. Zo heb ik tijdens het jaargesprek 2015 aan alle aios gevraagd of zij vóór het gesprek willen nadenken en opschrijven hoe zij persoonlijk willen/kunnen individualiseren in 2016. Bij het maken van het rooster voor 2016 wordt dit gerealiseerd. Bij de volgende voortgangsgesprekken gaan wij beoordelen of de aanname klopt en kan de planning eventueel worden bijgesteld voor 2017. Uiteraard vraagt dit flexibiliteit van aios, supervisoren en afdelingen: individualiseren moet gebeuren in saamhorigheid en betrokkenheid met elkaar.
Helder en transparant beoordelen en toetsen ten behoeve van individualisering De competenties van de internist zijn in INTELLECT uitgewerkt als klinische presentaties, ziektebeelden en vaardigheden voor het medisch handelen (bijlage 1) en als leerdoelen voor de overige competenties (bijlage 4). Hoe behaalt de aios de leerdoelen, hoe wordt de aios competent? Het antwoord is: door het leren in de praktijk, door te werken op de afdeling, de poli kliniek, door opleidingsmomenten als overdracht en onderwijs enzovoort. Het werkplekleren moet denk ik centraal staan in de opleiding.
Het werk van de internist – wanneer is de aios er klaar voor?
Zelf mis ik in het opleidingsplan de koppeling tussen de competenties/leerdoelen en waar/hoe deze worden geleerd in de dagelijkse praktijk. Als internist herkennen wij onze eigen beroepsactiviteiten zoals polikliniek draaien, consulten doen, opvang van patiënten op de SEH/IC, de zorg voor de patiënten in de kliniek. Maar ook: het geven van onderwijs, het opleiden van studenten, coassistenten en aios, onderzoek doen, overleggen met zorgverzekeraars, Raden van Bestuur enzovoort. Wat wij willen bereiken als we onze aios opleiden is dat wij de aios al deze beroeps activiteiten toevertrouwen.
EPA’s: herkenbare beroepsactiviteiten van de internist
Entrustable Professional Activities (EPA’s) zijn professionele taken of verantwoordelijkheden die stafleden toevertrouwen aan een aios om met beperkte tot geen supervisie uit te voeren zodra de aios de benodigde competenties heeft verkregen (zie kader). De EPA’s vertalen het competentieprofiel naar herkenbare activiteiten op de werkplek. In een EPA komen kennis, kunde, gedrag en vaardigheden geïntegreerd aan bod in de context van de werkplek. Mits goed gedefinieerd, goed observeerbaar, meetbaar en beoordeelbaar krijgen de aios integrale feedback op de activiteit in plaats van individuele competenties.
Relatie tussen competenties en EPA’s Zoals zo prachtig verwoord door onze collega-internist prof. dr. Olle ten Cate uit het UMCU, zijn er dus twee kernbegrippen: de competenties en de EPA’s. De competenties zeggen iets over de (persoonlijke) kwaliteiten van de internist en de activiteiten zeggen iets over het werk van de internist. De beroepsbekwaamheid van ons internisten wordt bepaald door deze twee kernbegrippen. Om competenties te kunnen opbouwen zijn veel activiteiten (= werkplekleren) nodig en om activiteiten goed te kunnen uitvoeren zijn competenties nodig.
Waarom en waarvoor zijn EPA’s nodig?
• Door EPA’s kan een aios beter worden gevolgd, getoetst en beoordeeld op de werkvloer. • Door EPA’s is er de mogelijkheid om expliciet steeds complexere taken aan een aios toe te vertrouwen, waarbij directe supervisie niet meer nodig is. • Door bekwaamheidsniveaus te introduceren voor bepaalde activiteiten is het mogelijk om te flexibiliseren en te individualiseren. Door INTELLECT met behulp van EPA’s verder vorm te geven, worden opleiders, supervisoren en aios beter gefaciliteerd om daadwerkelijk de vertaalslag naar de praktijk te maken: wat moet de aios op de werkplek leren en hoe kan dat worden getoetst?
DEFINITIE VAN EPA • • • • •
Een EPA richt zich primair op werkplekgerelateerde activiteiten. Deze activiteiten moeten relevant zijn (zowel vanuit de beroepsgroep als vanuit de aios). De EPA/deze activiteiten moeten objectiveerbaar en toetsbaar zijn. De EPA/deze activiteiten bevatten een combinatie van meerdere competenties. Aan de EPA/deze activiteiten zijn bekwaamheidsniveaus te koppelen op basis van de mate van supervisie. Bijvoorbeeld: −− niet uitvoeren; −− uitvoeren onder volledige supervisie; −− uitvoeren onder beperkte supervisie; −− uitvoeren zonder supervisie; −− supervisie aan anderen geven.
Prof. dr. Jacqueline de Graaf: “Ouderenzorg, patiënt veiligheid en medisch leiderschap zijn drie actuele thema’s, die in INTELLECT daarom extra aandacht krijgen”
EPA-commissie Interne Geneeskunde in opdracht van het concilium
En dan is nu de uitdaging aan de Commissie EPA om EPA’s met toets instrumenten binnen de opleiding tot internist te formuleren. Van beoordeling van individuele competenties weer terug naar beoordeling van werkplekactiviteiten waar meerdere competenties tegelijk worden beoordeeld, die geïntegreerd nodig zijn om de activiteit uit te voeren. In oktober verwachten wij de eerste pilot te gaan doen waarbij wij graag uw hulp vragen! Een volgende versie van INTELLECT is op korte termijn onvermijdelijk. Opleidingsland is permanent in beweging. INTELLECT biedt u in de nieuwe bijlage 8 een overzicht van alle belangrijke websites. Een bezoekje aan www. specialisten opleidingopmaat.nl kan ik u van harte aanbevelen.
Referenties 1. Ten Cate O, Chen HC, Hoff RG, Peters H, Bok H, van der Schaaf M. Curriculum development for the workplace using Entrustable Professional Activities (EPAs): AMEE Guide No. 99. Med Teach. 2015 jul 14:1-20 [Epub ahead of print] 2. Specialistenopleiding op maat. Bereikbaar via: http://www.specialistenopleidingopmaat.nl/.
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
15
Interview
“Individualisering van de opleiding logistiek lastig” Hoe kijkt ‘het veld’ naar het nieuwe opleidingsplan Interne Geneeskunde? Dr. Marjolijn van Buren, internist-nefroloog en opleider in het HagaZiekenhuis in Den Haag, ziet goede en minder goede punten. Zij heeft vooral moeite met de invulling van de individualisering van de opleidingsduur. Het Opleidingsplan 2015 vervangt het opleidingsplan uit 2009. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassing van de stage- en differentiatiebeschrijvingen, expliciete aandacht voor patiëntveiligheid, ouderengeneeskunde, medisch leiderschap en een verdere uitwerking van de competentie reflectie.
aandacht, laat Van Buren weten. Het gaat om bijvoorbeeld het bespreken van complicaties en fouten, en bewustzijn over kwetsbare momenten zoals de overdracht. “Onze arts-assistenten nemen deel aan de VIM- en MIP-commissies. We hebben disciplineoverstijgend onderwijs met medicatieveiligheid als een belangrijk thema. Het bespreken van complicaties en medicatie is bovendien een vast onderdeel van de grote visite. Ook ziekenhuishygiëne is een aspect dat
de afgelopen jaren in veel ziekenhuizen steeds meer aandacht heeft gekregen en een natuurlijk onderdeel is geworden van de werkwijze.”
Onderbelicht
Positief is Van Buren over het onderdeel medisch leiderschap in het opleidingsplan. Zij vindt het goed dat dat specifiek wordt benoemd, want het was tot nu toe nogal onderbelicht in de opleiding. “Assistenten zijn nog vooral gericht op patiënten zorg en ziektebeelden, en niet
TEKST: KEES VERMEER – BEELD: STUDIO OOSTRUM
Concretisering
16
Sommige wijzigingen zijn niet zozeer een vernieuwing, maar meer een concretisering van wat in de praktijk al gebeurt, vindt Van Buren. “Bijvoorbeeld de aandacht voor de oudere patiënt moet nu herkenbaar terugkomen in de opleiding. Het gaat met name om specifieke problemen bij ouderen, ziekte beelden, medicatie en de vraag wanneer je wel of niet behandelt. In het HagaZiekenhuis hebben we twee internisten ouderengenees kunde in onze maatschap, die bij opleidingsmomenten, zoals de ochtendoverdracht, bovengenoemde zaken regelmatig belichten. Ook is er binnen zowel de oncologie als de nefrologie heel specifieke aandacht voor de oudere patiënt door lopende onderzoekslijnen, waar ook de aios in participeren.” Ook het aspect patiëntveiligheid heeft ziekenhuisbreed al ruime
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
Dr. Marjolijn van Buuren: "Het is goed dat het onderdeel medisch leiderschap in het opleidingsplan specifiek wordt benoemd, want het was tot nu toe nogal onderbelicht"
zozeer op de organisatie van een ziekenhuis. Hoe werkt een ziekenhuis? Hoe functioneer je daar zelf straks in? Wat is de rol van verzeke raars? Hoe stuur je een groep verpleegkundigen aan? Ook dat soort vragen moeten nu in de opleiding terugkomen. Wij proberen dat vorm te geven door de assistenten te laten deelnemen aan ziekenhuiscommissies en overlegsituaties met verpleging. Daarnaast wordt er in het onderwijs ook aandacht besteed aan bedrijfskundige aspecten van de ziekenhuisorganisatie, waarbij bijvoorbeeld de directie komt vertellen over begrotingen, of een verzekeraar over de relatie met het ziekenhuis.” De competentie reflectie staat in het nieuwe opleidingsplan ook verder uitgewerkt, en komt in het Haga terug in intervisiebijeen komsten met arts-assistenten, waar zij onder leiding van een coach patiëntsituaties bespreken. Ook in complicatiebesprekingen is ruimte voor reflectie. “Daarnaast hebben wij een goede coach in de Haga Academie waar assistenten terecht kunnen als zij ergens vastlopen, als er problemen zijn in de werksituatie of als zij gewoon niet goed in hun vel zitten. Bovendien hebben wij een feedbacksysteem ontwikkeld over de diagnose. Bij opname van een patiënt noteren we de werkdiagnose en bij ontslag gaan we na of die diagnose klopte. Dat wordt besproken met de artsassistenten en de internisten en is ook een concrete uitwerking van reflectie. We hebben hiervoor tijdens een recente opleidingsdag van de NIV een prijs gewonnen.”
Individualisering
De meeste wijzigingen in het opleidingsplan zijn dus punten die in de praktijk al deels vorm hebben gekregen. Van Buren voorziet geen knelpunten bij de implemen tatie. Die ziet zij wél op het punt van individualisering van de opleidingsduur. “Het idee is dat sommige assistenten al na twee of drie jaar klaar zijn met de basis opleiding en dan niet de vier jaar vol hoeven te maken. Zij kunnen
zich dan richten op de competenties die ze nog niet goed onder de knie hebben. Maar daar zie ik logistiek een groot probleem. We werken immers met een vaste stage-indeling. Individualisering zou dan betekenen dat iemand misschien al na twee maanden de competenties van de stage heeft behaald en in theorie al aan de volgende stage zou kunnen beginnen. Maar degene die op die volgende stageplek zit, is misschien nog niet klaar met de competenties. Ik zie nog niet hoe je dit logistiek dan kunt gaan invullen.” Volgens Van Buren is het beter als iedereen gewoon de stageperiode afmaakt. Want je bent nooit klaar met leren. ‘Snelle’ assistenten zouden dan extra taken kunnen krijgen, bijvoorbeeld organisatorisch of wetenschappelijk. “Dat lijkt me beter dan het verkorten van de opleidingsduur. Ik heb zelf nog zes jaar basis en twee jaar differentiatie gedaan. De basisopleiding is al verkort naar vier jaar. Moeten we dan straks naar drieënhalf jaar? Ik vind korter opleiden geen goed plan, vooral niet voor zo’n breed vak als de interne geneeskunde.”
Ziektebeelden
Van Buren plaatst ook vraagtekens bij de klinische presentaties van ziektebeelden die in het opleidingsplan zijn opgenomen en die assistenten moeten kennen. “Iedereen is juist tegen dat soort afvinklijstjes. Je moet natuurlijk wel kennis hebben om tot een diagnose te komen, maar deze manier vind ik een beetje gekunsteld. Net of je aan de basiscriteria voor internist voldoet als je deze ziektebeelden kent. Ziektebeelden en klinisch redeneren komen ter sprake in voortgangsgesprekken en tijdens stage op een afdeling, maar ik gebruik daarbij geen lijstjes om na te gaan of een assistent voldoende kennis heeft.” Ook de implementatie van wetenschap in de opleiding blijft een lastig punt. Het dagelijkse programma van een assistent is al vol en het is moeilijk om daar ook nog wetenschap bij te gaan doen. Van Buren vindt dat dat aspect
PORTFOLIO Als opleider vindt Marjolijn van Buren het portfolio niet erg overzichtelijk. Zij kan maar één pagina tegelijk openen en dat is niet praktisch. “Bijvoorbeeld tijdens een voortgangsgesprek kan ik geen eerdere voortgangsgesprekken inzien. Dus ik kan moeilijk een overzicht krijgen. Dat leidt ertoe dat we een soort schaduwportfolio bijhouden, als gewoon Wordbestand met afspraken uit vorige gesprekken. Dan kun je toch snel even terugkijken, maar het is natuurlijk niet gewenst.”
concreter in het opleidingsplan had mogen staan. “De stageperioden en -taken staan vast. Als een assistent dan ook iets met wetenschap moet doen, moet hij worden vrijgemaakt van andere taken in de stage. In de praktijk is dat moeilijk. Het blijft nu vaak bij het schrijven van een case report. Maar er zijn heel veel patiëntgegevens waar je wetenschappelijke analyses mee zou kunnen doen. Assistenten leren dat nu vaak onvoldoende in hun opleiding.”
Heelkundeinternebespreking
Een punt dat Van Buren mist in het opleidingsplan is de heelkundeinternebespreking. Volgens haar is dat in veel ziekenhuizen een lastig punt. Met alle subspecialisaties en subbesprekingen van tegenwoordig is een algemene heelkunde-interne bespreking moeilijk in te vullen. “Vroeger was er wel zo’n algemene bespreking waarin alle gemeenschappelijke patiënten aan de orde kwamen. Maar nu zijn er besprekingen tussen oncologen en chirurgen, tussen nefrologen en vaatchirurgen, tussen endocrino logen en halschirurgen… Onze heelkunde-internebespreking is nu meer een MDL-bespreking en het is eigenlijk niet nuttig dat iedereen daarbij is. In ons opleidingsplan hebben we per stage vastgelegd bij welke heelkundebespreking de assistenten aanwezig moeten zijn. Ik denk dat ook de NIV dit flexibeler zou moeten invullen.”
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
17
Artikel
Onderwijsdag
niet-medische competenties Op 12 juni vond de onderwijsdag niet-medische competenties plaats voor arts-assistenten in opleiding tot internist uit de onderwijs- en opleidingsregio (OOR), VUmc en AMC. Een dag over alle uitdagingen waar de jonge klare medisch specialist mee te maken gaat krijgen in de nabije toekomst, zowel op micro- als op macroniveau.
TEKST EN BEELD: EVA DE JONGH
“Het streven naar geluk is een kansloze onderneming en geluk vinden in uw werk is een zo mogelijk nog kanslozer onderneming. Niet geluk, maar lijden is ons deel – we zijn alleen maar gelukkig in de mate waarin we dat lijden (tijdelijk) op kunnen heffen.” Met deze uitspraak van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer, sloot filosoof/ethicus Menno de Bree een
18
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
bijzondere dag af, waarna zo’n 150 aios interne geneeskunde op een zonnig terras een start maakten met het weekend, in de hoop het lijden dan toch in ieder geval tijdelijk te kunnen verlichten!
Competenties
Geluk vinden in het werk is misschien een onmogelijkheid, maar dan kunnen we op z’n minst
proberen ons werk zo veel mogelijk inhoud te geven. De arts van tegenwoordig verenigt meerdere rollen: medisch expert, communicator, academicus, gezondheidsbevorderaar, samenwerker, organisator, beroepsbeoefenaar en reflector. In het reguliere onderwijsprogramma ligt sterk de nadruk op het ontwikkelen van medisch inhoudelijke expertise en ondanks veel kleinschalige initiatieven, nog onvoldoende op de meer generieke competenties. Daarnaast wordt van oudsher veel belang gehecht aan wetenschappelijke ontplooiing, bij voorkeur resulterend in een proefschrift, terwijl aan talentontwikkeling in andere richtingen ogenschijnlijk minder waarde wordt gehecht. Het proefschrift van Michiel Westerman getiteld: Mind the Gap, the transition to hospital consultant, illustreert echter op prachtige wijze het belang van de meer generieke competenties voor het starten en werken als jonge medisch specialist. Thans voelen jonge klaren zich vooral onvoorbereid op de benodigde generieke competenties zoals leiderschap, management en het omgaan met financiële aspecten van de gezondheidszorg. Onvoldoende voorbereiding op deze competen ties leidt ertoe dat veel jonge klaren het gevoel hebben in het diepe te worden gegooid en de plotselinge zelfstandigheid kan bij
sommigen zorgen voor paniek en zelfs burn-out.
Transitie
Met deze overwegingen in gedachten hebben de onderwijscommissies Interne Geneeskunde van het VUmc en AMC de handen ineen geslagen, om een dag te organiseren over ‘niet-medische competenties’. Ditmaal geen osmolariteit of leukocytendifferentiatie op het programma, maar medisch leiderschap en de transitie van aios naar jonge klare. Geen pro-contradebat over wel of geen statine bij de 80-plusser, maar een debat over wie de verantwoordelijkheid draagt voor kostenbeheersing in de zorg. Na de fraaie welkomstwoorden van Hans Brug, nam Carina Hilders de zaal mee op een visionaire reis door de wereld van de medisch specialist in de toekomst. En via de nieuwste cijfers over de arbeidsmarkt voor jonge klaren door Chella van der Post en Alexander Later, kwamen we bij Matthijs en
Michiel Westerman, om uit eerste hand te horen hoe het is om te starten als kersverse medisch specialist, met alle ups en downs die daarbij horen. De competentie ‘maatschappelijk handelen’ zorgt nog steeds bij zowel opleiders als aios voor vragende blikken, maar gelukkig kon Corry den Rooijen namens het Project CanBetter de zaal enkele praktische tips aan de hand doen om hier inhoud aan te geven.
Kostenbeheersing
In de middag stond het kostenaspect centraal, waarbij Richard Doornbos namens het Ministerie van VWS, Frank de Grave en Marcel Levi, ieder vanuit een uniek perspectief, hun ideeën over integrale bekostiging, dure geneesmiddelen en het medischspecialistische bedrijf deelden met de zaal. ‘Kostenbeheersing vanuit de tweede kamer, niet vanuit de spreekkamer’, was een van de stellingen in het debat tussen Mark
Kramer en Guus Schrijvers, waarbij ook velen in het publiek zich mengden in de discussie. Na afloop zat de organisatie op dat zonnige terras, filosoferend over de zoektocht naar geluk én over een volgende editie van deze onderwijsdag. Behaalde competenties moeten tenslotte worden onderhouden, aangewakkerd enthou siasme gekoesterd en fraaie initia tieven uitgewerkt. Wij hopen dat deze bijzondere dag heeft geleid tot meer bewustwording bij zowel aios als opleiders, om naast de beheersing van voldoende klinische kennis ook aandacht te hebben én te houden voor de generieke competenties die aios nodig hebben. Alles voor een succesvolle en hopelijk ook gelukkige transitie naar medisch specialist! De organisatie was in handen van Mike Peters, Merel van Andel, Eva de Jongh en Prabath Nanayakkara.
SATO1522.v1 VPI 90x132.indd 1
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
19 02-09-15 15:34
JNIV
Nieuws van de JNIV! De JNIV behartigt de belangen van de internist in (voor) opleiding. Namens de aios interne geneeskunde zijn wij betrokken bij belangrijke opleidings- en beleidskwesties, zoals het opleidingsplan, verkorting van de opleiding, visitaties en bij individuele geschillen (voor meer informatie zie www.jniv.nl). Graag houden we jullie in deze rubriek op de hoogte van recente ontwikkelingen binnen de JNIV. Een tweede belangrijke vertegen woordiger van de aios interne geneeskunde is De Jonge Specialist. Deze beroepsvereniging, voortgekomen uit een fusie van de LVAG en de Jonge Orde, maakt zich sterk voor de positie van alle specialisten in opleiding in Nederland. Belangrijke thema’s van De Jonge Specialist (DJS) zijn bijvoorbeeld de modernisering van de opleiding tot specialist en arbeidsvoorwaarden (voor meer informatie, zie www.dejongespecialist.nl/over-de-jonge-specialist/). Binnen DJS zijn belangrijke ontwikkelingen gaande. Omdat deze ontwikkelingen van belang zijn voor de aios interne geneeskunde zullen we deze hier kort toelichten.
TEKST: JNIV
Wat speelt er bij de buren?
20
DJS speelt een actieve rol in discussies over de toekomstige inrichting van de zorg en de positie van de
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
medisch specialist. Lidmaatschap van DJS gebeurt op individuele basis, is niet gekoppeld aan dat van een wetenschappelijke (junior) vereniging en daarmee niet vanzelfsprekend voor JNIV-leden. Vanwege de recente oprichting van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) is de positie van DJS veranderd en is lidmaatschap van DJS belangrijker dan ooit geworden voor de positie van aios. Op 1 januari 2015 is de Orde van Medisch Specialisten overgegaan in de FMS. De FMS behartigt primair de belangen van alle medisch specialisten die zijn aangesloten bij hun wetenschap pelijke vereniging en is gesprekspartner van de KNMG, NFU (Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra), NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen) en de overheid. De FMS houdt zich op landelijk niveau bezig met specialismenoverstijgende thema’s. Een groot deel hiervan is voor de aios als toekomstig medisch specialist zeer relevant. Zo waarborgt de FMS dat er
wordt samengewerkt op het gebied van beroepsbelangen, kwaliteit, opleiding en wetenschap. DJS is dé stem van de aios binnen de FMS. In de statuten van de FMS is vastgelegd dat DJS een stem heeft via toehoorderschap, onder de voorwaarde DJS alle aios in Nederland vertegenwoordigt. Vrij vertaald betekent dit dat DJS aanwezig kan zijn bij de FMS-vergaderingen, en daar ook een inbreng heeft, mits deze een dekkingsgraad van ~100% lidmaatschap bereikt. Dat laatste is nu niet het geval. Voor de internisten in opleiding geldt dat ongeveer 30% lid is van DJS, terwijl dit getal bij andere juniorverenigingen vaak lager is. Vanwege deze ontwikkelingen streeft DJS er logischerwijs naar alle leden van de juniorverenigingen (automatisch) lid te maken van DJS door bijvoorbeeld een al dan niet verplicht dubbellidmaatschap te introduceren. Hiervoor is nauwe samenwerking met alle juniorverenigingen nodig. Tot nu toe bestond deze samenwerking uit gezamenlijke
De Jonge Specialist maakt zich sterk voor de positie van alle specialisten in opleiding in Nederland
vertegenwoordiging van alle juniorverenigingen in de Raad Juniorverenigingen (RJV), een adviesorgaan voor DJS. Het plan van DJS is nu om in ruil voor een automatisch dubbellidmaatschap de RJV om te vormen tot een zogenaamde ledenraad, die het belangrijkste besluitvormend orgaan van DJS wordt. Het bestuur van de JNIV is momenteel in nauw overleg met DJS en andere juniorverenigingen over de mogelijkheden en precieze invulling van de hiervoor genoemde plannen. Belangrijke onderwerpen in de onderhandelingen zijn de mate waarin de stem van de internist in opleiding – veruit de grootste groep aios in Nederland – doorklinkt in de op te richten ledenraad, de mate waarin de ledenraad daadwerkelijk iets te zeggen krijgt en de hoogte van de contributie voor DJS. Via onze nieuwsbrief en deze rubriek houden we jullie op de hoogte van de ontwikkelingen. Wij waarderen jullie mening hierover via onze website en Facebookpagina zeer!
Dossier werkgelegenheid
Reeds jarenlang staat werkgelegenheid van internisten in het algemeen en jonge klaren in het bijzonder hoog op de agenda van de JNIV. De JNIV behartigt de belangen van de aios en jonge klaren in het dossier ‘werkgelegenheid’ binnen de Commissie Behoefteraming en Capaciteitsplanning (CBC) van de NIV. Deze commissie adviseert het Capaciteitsorgaan, dat op landelijk niveau ramingen opstelt voor de opleidingscapaciteit van medische vervolgopleidingen en de overheid hierover informeert en adviseert. Een belangrijke taak van de JNIV hierin is het inzichtelijk
Anno 2015 blijft werkgelegenheid voor veel aios en jonge klaren een hot topic
maken van de huidige situatie op de arbeidsmarkt. In 2013 heeft de JNIV daartoe in 6 opleidingsregio’s een enquête uitgezet om bij jonge klaren (20122013) te inventariseren hoe hun kansen op de arbeidsmarkt lagen. Van de 152 respondenten, was 7% werkloos. De werkloosheid was met name een probleem binnen de nefrologie, vasculaire geneeskunde, hematologie en infectiezieken. Slechts 40% van de werkzame respondenten bleek een vaste aanstelling te hebben. Daarnaast was een klein percentage jonge klaren zelfs werkzaam buiten hun eigen differentiatie. Anderen hadden een aanstelling in het buitenland (6%), waren bezig met onderzoek (3%) en 1 respondent was werkzaam als huisarts. De resultaten van de JNIV-enquête kwamen in grote lijnen overeen met het rapport Klaar voor de toekomst (2014), waarin een landelijke jonge klare-enquête door DJS werd gepresenteerd. Ook hierin kwam de trend naar voren dat een significant aantal specialisten noodgedwongen naar het buitenland vertrekt. Anno 2015 blijft werkgelegenheid, en niet in de laatste plaats de verdeling hiervan over de verschillende differentiaties, voor veel
aios en jonge klaren een hot topic. Hoewel de economische crisis inmiddels herstellende is, lijkt dat nog niet het geval voor de arbeidsmarkt van (jonge klare) medisch specialisten. De JNIV heeft zich daarom ten doel gesteld dit jaar opnieuw een enquête te houden. Hiervoor zullen dit najaar alle internisten die hun opleiding tussen september 2013 en september 2015 hebben afgerond, actief worden benaderd om een onlinevragenlijst in te vullen. Het doel van de enquête is om onder alle jonge klaren hun arbeidssituatie te inventariseren. Daarnaast zal worden geïnformeerd naar de tevredenheid over het beloop van de eerste jaren van hun loopbaan als internist, naar het type van de eerste aanstelling (vast versus tijdelijk; in loondienst versus maatschapsplek; salariëring), naar de doorlopen differentiatie en eventuele extracurriculaire activiteiten tijdens de opleiding die mogelijk bij hebben gedragen aan het succesvol verkrijgen van een baan als internist. Alleen met nauwkeurige en massale terug koppeling van de jonge klaren kan de JNIV een relevante aanbeveling geven aan de CBC. Daarom doen we bij dezen een oproep aan alle jonge klaren even de tijd te nemen om de vragen te beantwoorden. Uiteraard worden de resultaten van deze enquête bekend gemaakt in dit magazine en op de site van de JNIV. Wanneer jullie aanvullende vragen/suggesties hebben, nodigen we jullie van harte uit te reageren via onze website of onze Facebookpagina!
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
21
E-mail uit het buitenland
Ethiopië Van: Marjolein Kremers, internist in opleiding Standplaats: Kule, Ethiopië Periode: februari-augustus 2015
TEKST EN BEELD: MARJOLEIN KREMERS
Na jaren dromen van een missie voor Artsen zonder Grenzen, vertrok ik 19 februari 2015 voor een half jaar naar Ethiopië, regio Gambella. Voor mijn vertrek kreeg ik de nodige informatie over de missie: ik zou gaan werken in een gezondheidscentrum in Kule, een groot vluchtelingenkamp in Ethiopië. Kule herbergt 50.000 vluchtelingen en ook het aangrenzende Tierkidi biedt plaats aan 50.000 mensen. Beide kampen bestaan sinds april 2014 en zijn opgericht vanwege een grote vluchtelingenstroom vanuit Zuid-Sudan. Deze mensen zijn gevlucht voor de aanhoudende oorlog, maar ook vanwege de hongersnood.
22
Bij aankomst werden getallen werkelijkheid en besefte ik pas echt hoe groot dit vluchtelingenkamp is. Ik realiseerde me dat gezondheidszorg bieden aan 50.000 vluchtelingen de nodige uitdagingen met zich meebrengt. Artsen zonder Grenzen biedt gezondheidszorg in een gezondheidscentrum met een capaciteit voor 150 patiënten, en heeft daarnaast vijf gezondheidsposten verspreid over Kule en Tierkidi.
Duizendpoot
Tijd om rustig te wennen was er niet; na vier dagen zat de overdracht erop en was ik verantwoordelijk voor de supervisie van de SEH, de ‘outpatient department’, de
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
‘maternity’ (bij gebrek aan een expat verloskundige) en de ‘inpatient department’. Mijn internistische achtergrond kwam goed van pas en gedurende zes maanden heb ik mijn kennis over obstetrie, chirurgie en kindergeneeskunde weer opgevijzeld. Naast medische supervisie van de Ethiopische artsen en ‘health officers’, was ik verantwoordelijk voor de supervisie van 30 verpleegkundigen, inclusief alle roosterproblemen, vakantieplanning, afwezigheid door ziekte en opvolging hiervan, sollicitatiegesprekken, bevoorrading van de afdelingen met medicatie en materialen en het organiseren en het geven van trainingen. Doordat het verkrijgen van werkvergunningen in Ethiopië ongelofelijk lastig is, was ik gedurende zeven weken ook nog eens de enige expat-dokter. Dat betekent dat ik 24/7 oproepbaar was. Het was een intensieve periode met patiënten die overleden, maar gelukkig veel meer mensen die in goede gezondheid ontslagen konden worden. Openstaan voor feedback is in de Ethiopische cultuur stukken minder vanzelfsprekend dan in Nederland en de wereldverbeteraar in mij kreeg het nodige voor haar kiezen. Dagelijks werd ik geconfronteerd met de ongelijkheid in toegang tot medische zorg en bleek ik dat niet te kunnen veranderen.
Veelzijdig
Ondanks dat ik mijn opleiding tot internist tijdelijk heb gestaakt, heb ik deze zes maanden veel ervaring
opgedaan en dingen geleerd waarvan een deel in Nederland enkel met behulp van boeken/internet zou kunnen worden overgedragen. Medisch-inhoudelijk is er als internist in de dop natuurlijk het een en ander te beleven in een setting als deze: ascites draineren, grote aantallen patiënten met malaria en de meest uiteenlopende presentaties hiervan. Ik hield me niet alleen bezig met het medisch-inhoudelijke beleid, maar ook met de opzet van de te bieden zorg. Want hoe behandel je patiënten als ze met honderden tegelijk voor één arts komen? Uiteindelijk kozen we voor het enkel behandelen van positief op malaria geteste volwassen patiënten met de instructie terug te komen als ze niet beter werden binnen 48 uur. Natuurlijk een beslissing met risico’s, maar een andere mogelijkheid zagen we niet. Patiënten niet zien en dus niet behandelen was geen optie… Ook komt in bepaalde delen van Zuid-Sudan muco cutane en viscerale leishmaniase voor. Met de hulp van Koert Ritmeijer, infectioloog in Amsterdam, heb ik me hierin kunnen verdiepen. Door deze aandoening veelvuldig te hebben gezien, voelt het inmiddels alsof ik me deze infectieziekte al heb eigen gemaakt.
Organiseren
Verder bestond een groot deel van mijn werkzaamheden uit organiseren. Organiseren van zorg die in Nederland zo vanzelfsprekend is. Wat doe je bijvoorbeeld met insuline als de gemiddelde temperatuur 40°C is? Na het uitvoeren van verschillende experimenten, zoals het begraven van de insuline, bleek een thermosfles toch de meest praktische keuze. En wat doe je als een storm grote delen van je gezondheidscentrum heeft vernield? Waar laat je de patiënten met tuberculose als hun tent volledig is verwoest? Wat als de afdeling verloskunde nog maar half bedekt wordt met een dak? Hoe creëer je voor de polikliniek in één dag een nieuw onderkomen? Uiteindelijk bleek dat met gezamenlijke kracht en veel creativiteit voor alles een oplossing was te vinden; prioriteiten stellen voor alle zaken die zo hard nodig lijken, blijft een uitdaging. Maar het zorgt er ook voor dat je als team nader tot elkaar komt. Je beseft dat je elkaar hard nodig hebt om het project te laten slagen. Het voortdurende gebrek aan medicatie leidde tot frustraties, maar ook tot zeer bewust gebruik van de medicatie die wél beschikbaar was. Als arts was het mijn taak om hierin een leidende rol te nemen. Enerzijds
Hoe behandel je patiënten als ze met honderden tegelijk voor één arts komen?
Marjolein Kremers (links)
door het trainen van de artsen en verpleegkundigen in richtlijnen en antibioticagebruik, anderzijds door het implementeren van alternatieven als de gebruikelijke medicatie niet beschikbaar was. De Ethiopische overheid bleek erg bepalend in de gezondheidszorg en organisatie hiervan. Zo konden vluchtelingen enkel worden verwezen naar het ziekenhuis in Gambella (waar bijvoorbeeld bloedtransfusies niet beschikbaar waren en het zorgproces enorm werd vertraagd). Ook bepaalde de overheid het salaris van vluchtelingen die voor Artsen zonder Grenzen werkten. Bijvoorbeeld de vertaler die slechts 30 ETB (ongeveer 1,30 euro) per dag verdiende. Het was een hele uitdaging hen enthousiast en gemotiveerd te houden voor het belangrijke werk dat zij uitvoerden. Verder lijdt de import van medicatie onder het strenge controlebeleid van de Ethiopische overheid. Soms bleef een nieuwe voorraad maandenlang in quarantaine bij de douane. Al met al zaken die natuurlijk frustreren omdat ze de zorg zo moeilijk maken. Tegelijkertijd vond ik het erg interessant om plannen te maken om de continuïteit van de zorg toch te kunnen waarborgen. Dit afgelopen half jaar heeft me veel inzicht gegeven in de organisatie van een vluchtelingenkamp, welke gezondheidsrisico’s dit met zich meebrengt en wat ‘emergency preparedness’ inhoudt, bijvoorbeeld voor malaria of een cholera-uitbraak. Zaken waarbij ik zelden heb stilgestaan.
Waardevol
Ondanks dat ik niet de illusie heb dat ik voor grote structurele veranderingen heb kunnen zorgen, zijn de afgelopen zes maanden erg waardevol voor me geweest. Ik hoop dat ik voor individuele patiënten het verschil heb kunnen maken. Ik ben me blijven inzetten om de kwaliteit van de geleverde zorg te verbeteren. Na deze indrukwekkende ervaring weet ik nog beter waar mijn krachten – en valkuilen – liggen en hoop ik de komende tijd met al deze kennis nog meer richting aan mijn opleiding te kunnen geven. Al met al had ik deze ervaring nooit willen missen, en ben ik mijn opleider dankbaar voor de medewerking aan mijn verblijf in Kule.
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
23
Technologie en geneeskunde
Geautomatiseerde glucoseregulatie met de kunstpancreas Een deel van de met insuline behandelde diabetespatiënten zal in de toekomst in aanmerking komen voor behandeling met de kunstpancreas. Dit draagbare apparaat integreert een continue glucosemonitor met een automatisch pompsysteem voor insuline en desgewenst glucagon. Technisch Geneeskundige Helga Blauw, werkzaam als aio in het AMC Amsterdam en bij Inreda Diabetic, licht de technologie achter de kunstpancreas toe.
die vervolgens met elkaar moeten communiceren. Wij integreren al deze onderdelen in één apparaat. De ontwikkeling daarvan heeft veel tijd gekost, maar met dit ontwerp lopen we technisch gezien voorop.”
Voor veel mensen met diabetes mellitus type 1 is het moeilijk om met de bestaande behandelmethoden de aanbevolen HbA1cwaarde te bereiken en te behouden. Hiervoor is naast voldoende kennis van de ziekte, dagelijks een actieve betrokkenheid van de patiënt nood zakelijk. Met de kunstpancreas wordt de glucoseregulatie geautomatiseerd, waardoor een groot deel van de behandeling wordt over genomen van de patiënt.
Zowel de meting van de glucose concentratie als de toediening van insuline en glucagon vinden subcutaan plaats. Blauw: “De bloedglucoseconcentratie wordt ongeveer elke seconde gemeten met bestaande enzymsensoren. Door zo vaak te meten is het gemakkelijker om storingen op te pikken en dus een betrouwbaar signaal te verkrijgen. Daarnaast gebruiken we momenteel twee glucosesensoren om nog betrouwbaarder te kunnen meten.” De metingen worden vervolgens draadloos verstuurd naar de kunstpancreas, waar een algoritme berekent wanneer en hoeveel insuline en glucagon moeten worden toegediend. Blauw: “Dit algoritme corrigeert voor de insulinegevoeligheid van de individuele patiënt en neemt ook de hartslag van de gebruiker mee.” Ook wordt de dosering niet alleen gebaseerd op de huidige glucoseconcentratie, maar ook de snelheid van veranderingen
TEKST: SANNE CLAESSENS EN HELGA BLAUW – BEELD: HELGA BLAUW
De ‘geschiedenis’ van de kunstpancreas
24
Het eerste prototype van deze kunstpancreas is in 2004 ontwikkeld door werktuigbouwkundige Robin Koops, zelf diabetespatiënt. In 2008 is op basis van deze uitv inding het bedrijf opgericht. Om de kunstpancreas te kunnen onderzoeken bij patiënten is in 2008 het AMC Amsterdam bij het project betrokken. Naar aanleiding
van de eerste positieve resultaten mochten zij gezamenlijk in 2012 een Europees onderzoeksproject starten (PCDIAB) in samenwerking met vijf andere organisaties (zie kader). In 2013 won de kunst pancreas met ruime voorsprong op de concurrentie de Herman Wijffels Publieksprijs voor duurzame innovatie met een grote impact op mens en milieu.
Varianten
Wereldwijd worden verschillende varianten van de kunstpancreas ontwikkeld en onderzocht. De belangrijkste verschillen betreffen het algoritme dat de juiste doseringen bepaalt, de mate van automatisering en het al dan niet toevoegen van glucagon aan het systeem. Blauw: “Veel andere groepen koppelen verschillende systemen aan elkaar, zoals een insulinepomp, een continue glucosemonitor en een smartphone,
De omvang van de kunstpancreas is de afgelopen 10 jaar behoorlijk gereduceerd
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
Technologie
daarin. De toediening van de twee hormonen vindt plaats middels twee geïntegreerde pompsystemen waarbij een ampul glucagon en een ampul insuline ieder zijn aangesloten op een subcutaan infusiesetje, zoals bij de bestaande insulinepomp.
Gebruiksvriendelijkheid
De omvang van de kunstpancreas is de afgelopen 10 jaar behoorlijk gereduceerd (figuur 1). Het prototype waar nu mee wordt gewerkt heeft het formaat van een dikke smartphone en wordt met een riem om de heup gedragen. Blauw: “Er wordt gewerkt aan het verder verkleinen van het apparaat. Ook wat betreft de ergonomie moet nog een stap worden gezet. Zo zullen de hoeken minder scherp worden, zodat het apparaat geschikter wordt om mee te sporten.” De kunstpancreas is waterdicht en kan dus veilig mee onder de douche, maar kan ook tijdelijk worden afgekoppeld. Onder water kunnen de sensoren de metingen echter niet versturen naar het apparaat. Blauw: “Ook het menu waarmee je de kunstpancreas bedient, wordt nog geoptimaliseerd, zodat deze ook voor bijvoorbeeld ouderen gemakkelijker in het gebruik wordt. Het apparaat doet veel zelf, maar je moet het wel regelmatig even op pauze zetten om de ampullen, sensoren (elke 6 dagen) en infusiesets (elke 3 dagen) te vervangen.”
Stand van zaken
Het vorige prototype (laptopformaat) is succesvol getest bij 16 patiënten gedurende 48 uur in de thuissituatie.1 De nieuwste variant is de afgelopen maanden 4 dagen lang door 10 patiënten getest. Op dit moment worden de resultaten geanalyseerd en de eerste analyses zien er veelbelovend uit. Blauw: “In een volgende studie wordt het apparaat gedurende twee weken bij 20 patiënten getest. Bij een goede uitkomst zal CE-markering worden aangevraagd. Daaropvolgend staat nog een grotere gerandomiseerde studie gepland waarin patiënten de kunstpancreas gedurende 3 maanden gaan gebruiken.”
Het prototype waar nu mee wordt gewerkt heeft het formaat van een dikke smartphone en wordt met een riem om de heup gedragen Obstakels
Blauw: “Hoewel verschillende bedrijven werken aan een stabiel glucagon geschikt voor pompgebruik en hier goede vooruitgang in boeken, is het afwachten wanneer er één op de markt wordt gebracht. Op dit moment moet elke dag een nieuwe ampul glucagon worden gebruikt, wat het geheel, in combinatie met de dure sensoren, erg prijzig maakt. De kosten moeten natuurlijk wel opwegen tegen de gezondheidswinst.” Ook wordt binnen het PCDIAB-project nog onderzocht wat er precies gebeurt wanneer verschillende doses glucagon achter elkaar worden gegeven. Blauw: “Daarnaast is er behoefte aan meer nauwkeurige glucosesensoren. Op dat gebied is gelukkig veel ontwikkeling, er komen steeds betere sensoren op de markt.”
Beschikbaarheid
Voordat het apparaat beschikbaar zal zijn voor de patiënt en voor vergoeding in aanmerking komt, zijn dus nog verschillende grote studies nodig die moeten aantonen
dat de kunstpancreas, en het ontwikkelde algoritme, ook buiten de gecontroleerde onderzoeksetting zorgt voor een betrouwbare glucoseregulatie. Tot nu toe zijn de resultaten echter veelbelovend.
Referentie 1. Bon AC van, Luijf YM, Koebrugge R, et al. Feasibility of a portable bihormonal closedloop system to control glucose excursions at home under free-living conditions for 48 hours. Diabetes Technol Ther. 2014 Mar;16:131-6.
PCDIAB PCDIAB is een Europees FP7-project waarin Inreda Diabetic en het AMC Amsterdam samen met Medical University Graz (Oostenrijk), Profil Institute for Metabolic Research (Duitsland), Full Group (Turkije) en Universiteit Twente werken aan de ontwikkeling van een draagbare bi-hormonale kunstpancreas die geschikt is voor gebruik in de thuissituatie. In dit project is het bedrijf verantwoordelijk voor de technische ontwikkeling van het apparaat, terwijl het AMC de klinische studies coördineert. De Universiteit Twente is verantwoordelijk voor de disseminatie van de kunstpancreas alsmede de bedrijfsmatige ontwikkeling van het apparaat en de ondersteuning van het innovatienetwerk. Meer informatie is te vinden op www.pcdiab.eu.
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
25
Historie
Prof. dr. Willem Birkenhäger
TEKST: PROF. P.W. DE LEEUW – BEELD: PRIVÉCOLLECTIE MARIJ LAND
Willem Birkenhäger is van cruciale betekenis geweest voor de ontwikkeling van het hypertensieonderzoek in Nederland. Omdat hij zich bij zijn onderzoek op de gehele circulatie richtte en daarbij ook oog had voor andere aandoeningen van hart en bloedvaten, kan hij worden beschouwd als een van de pioniers in de vasculaire geneeskunde.
26
Willem Hendrikus Birkenhäger werd op 8 maart 1927 in Heiloo geboren en kreeg dezelfde namen als zijn vader en grootvader. Al vroeg manifesteerde zich bij hem een enorme ijver en dorst naar kennis. Deze eigenschappen zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat hij in Apeldoorn zonder probleem het gymnasium doorliep en zelfs alfa en bèta deed. Hij ging er overigens prat op dat hij nooit een eindexamen heeft hoeven afleggen. In 1945 werden namelijk in de euforie van de bevrijding diploma’s uitgereikt op basis van alleen de schoolresultaten. In datzelfde jaar begon hij met de studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Naar eigen zeggen zou hij in zijn eerste studiejaar meer het studentenleven dan de collegezalen hebben geëxploreerd, maar tastbaar bewijs voor deze bewering is helaas niet voorhanden. Na het vroegtijdig overlijden van zijn vader moest de nog jonge Willem
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
noodgedwongen zijn studie sneller afronden dan hij zich had voorgenomen. In zeer korte tijd haalde hij dan ook zijn doctoraal en mede daardoor werd hij opgemerkt door professor Borst. Van hem kreeg hij een opleidingsplaats aangeboden, maar alvorens met deze opleiding te beginnen, wilde Birkenhäger nog promoveren. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de patholoog-anatoom professor Deelman en verdedigde zijn proefschrift in 1954. Het onderwerp: struma congenita. Na deze hobbel, zoals Birkenhäger promoties placht te noemen, begon voor hem het leven als veelzijdig internist.
Vader-zooncomplex
Tijdens en na zijn opleiding tot internist werkte Birkenhäger in het Binnengasthuis in Amsterdam met Borst aan diens hypertensieonderzoek. Dit ging aanvankelijk goed, maar gaandeweg begon zich een verschil in inzicht af te tekenen met betrekking tot de aard van dit onderzoek. Waar Borst zich vooral wilde richten op klinische observaties, wilde Birkenhäger gebruikmaken van allerlei nieuwe mogelijkheden om de circulatie te bestuderen. Daarbij schuwde hij invasieve technieken niet. Ook in de kliniek werd de tegenstelling merkbaar. Borst was voor een terughoudend aanvraagbeleid en elke laboratoriumbepaling, hoe simpel ook, moest kunnen worden verantwoord. Birkenhäger
daarentegen wilde altijd zo veel mogelijk meten en weten. Daar bovenop kwam dat Birkenhäger zich niet altijd gewaardeerd voelde door Borst. Zo stak het hem dat hij, ondanks zijn enorme bijdrage aan de theorie van Borst over de relatie tussen zoutgebruik en hypertensie geen auteurschap kreeg bij het meest belangrijke artikel over deze materie. Geleidelijk aan begon daardoor de relatie tussen Birkenhäger en zijn leermeester te bekoelen. In wezen was hier sprake van een soort vader-zooncomplex. In zijn latere leven heeft Birkenhäger een dergelijke gang van zaken bij zijn eigen assistenten altijd willen voorkomen en in bijna alle gevallen is hem dat ook gelukt.
Diplomatieke gevechten
Toen Birkenhäger in 1966 van Amsterdam naar Rotterdam vertrok, werd hij in het toenmalige Zuiderziekenhuis absoluut niet met open armen ontvangen. Een van de zittende internisten had namelijk zelf zijn zinnen gezet op de positie die Birkenhäger nu ging innemen. Daarmee was de basis gelegd voor een conflict. Birkenhäger was echter geen vechtersbaas en hij moest het dan ook vooral hebben van zijn slimme en charismatische diplomatie waarmee hij uiteindelijk toch vrijwel alles voor elkaar kreeg wat hij wilde. Na het vertrek van zijn rivaal uit het Zuiderziekenhuis was het even rustig, maar in de loop der jaren doemden er
onderzoek was ‘the sky’ altijd ‘the limit’. Ook veel gehoord: ‘gefundenes Fressen’. Op het ochtend rapport placht hij geregeld te vragen of wij in de diagnostiek bij een bepaalde patiënt al een doorbraak hadden weten te forceren of dat wij terug moesten naar ‘square one’. Geregeld bezigde hij ook termen die voor de assistenten onbegrijpelijk waren. Niemand durfde echter naar de betekenis daarvan te vragen uit schaamte voor het als zodanig gepercipieerde gebrek aan eigen kennis.
Internist pur sang
Zelfportret van prof. dr. Willem Birkenhäger. Het portret is gemaakt in opdracht van Marij Land en maakt deel uit van haar privécollectie
Birkenhäger behoorde tot de generatie internisten die nog echt internist waren meerdere conflicthaarden op met onder andere een in zijn ogen lastige directie, een onwillig gemeentebestuur en af en toe een eigenwijze internist. Op een wijze die het best kan worden gekarakteriseerd als ‘lubberiaans avant la lettre’ wist hij echter alle klippen feilloos te omzeilen. Openlijke conflicten probeerde hij zo veel mogelijk te vermijden, maar die enkele keer dat het tot een
uitbarsting kwam, kon je je maar beter gedeisd houden.
Kleurrijk taalgebruik
Wat de oud-assistenten van Birkenhäger altijd zal bijblijven, was diens gevleugelde taalgebruik. Zijn Nederlands was doorspekt met Engelse, Franse en Duitse termen en uitdrukkingen. Een nieuw en veelbelovend idee noemde hij steevast een ‘trouvaille’ en bij
Birkenhäger behoorde tot de generatie internisten die nog echt internist waren. Dat wil zeggen: met een algemene vorming zonder aandachtsgebied of deelspecialisatie en met grote aandacht voor anamnese en volledig lichamelijk onderzoek. Zijn diagnostische scherpte was in de kliniek ongeëvenaard en dreef menige assistent tijdens de grote visite tot wanhoop als deze weer eens iets over het hoofd had gezien. Op grond van zijn ervaring die hij als onderdeel van zijn militaire dienstplicht had opgedaan op de röntgenafdeling van het Centraal Militair Hospitaal in Utrecht wist Birkenhäger ook menigeen te overrompelen met zijn interpretaties van röntgenbeelden. Als de longarts op een thoraxfoto een verdichting interpreteerde als maligniteit en Birkenhäger zei dat het hier om gelokaliseerd oedeem ging dat wel zou verdwijnen na ontwatering, wist je al dat de laatste gelijk zou krijgen. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde heeft Willem Birkenhäger vanaf 1954 een formidabel aantal referaten geschreven over de meest uiteenlopende onderwerpen. Daarnaast publiceerde hij hierin klinische lessen, overzichtsartikelen en origineel onderzoek en beslist niet alleen over hypertensie. Het kwam wel eens voor dat een assistent na veel geploeter en gezoek in de bibliotheek (PubMed bestond nog niet) tot een verrassende en zeldzame diagnose kwam en zich
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
27
erop verheugde ‘de baas’ op het ochtendrapport de loef af te steken met deze briljante vondst. Hoe groot waren de verbazing en de bewondering als na een paar inleidende zinnen van de assistent over de belangrijkste bevindingen bij deze patiënt, Birkenhäger zelf al de betreffende diagnose opperde, compleet met beschrijvingen van wat het punctaat of de histologie zouden tonen. Door zijn puur internistische benadering was Birkenhäger een inspirerende leermeester van wie je inderdaad veel kon leren. In zijn latere jaren als opleider gingen de ontwikkelingen in het vak wel erg snel en kon hij niet alles meer bijhouden. Wanneer je hem dan tijdens een grote visite attendeerde op bijvoorbeeld een ECG-afwijking die nog niet zo lang geleden was beschreven en waarvan hij kennelijk nog niet had gehoord, vroeg hij je altijd vriendelijk om even aan de coassistenten uit te leggen hoe je dat kon zien. Een aspect waar hij Borst wel in heeft gevolgd, was de zogenaamde curveronde. Twee keer per week ging de hele groep curves bekijken waarop het beloop van bezinking, urineproductie en andere relevante laboratoriumbepalingen grafisch waren uitgezet (hij had daarvoor een speciale tekenaar in dienst). In een oogopslag kon je dan zien of er bijvoorbeeld te sterk ontwaterd werd. Dat waren uiterst leerzame momenten.
Onderzoeker in hart en nieren
Toen Birkenhäger de kans kreeg om in Rotterdam zijn eigen kliniek op
Door zijn puur internistische benadering was Birkenhäger een inspirerende leermeester van wie je veel kon leren
te bouwen, nodigde hij in de eerste week al een aantal assistenten bij hem thuis uit om te praten over het doen van onderzoek. Van degenen die bereid bleken om deel uit te maken van zijn hypertensieteam, zijn er enkelen later hoogleraar geworden. Hijzelf werd het in 1974. Hoewel hij een aantal keren de kans heeft gekregen om vanuit de periferie terug te keren naar de academie, heeft hij toch altijd de voorkeur gegeven aan het Zuiderziekenhuis. Zonder al die universitaire ‘rigmarole’ voelde hij zich veel beter. Het onderzoek concentreerde zich vooral op de functie van hart en nieren en haalde menige vigerende theorie onderuit. Dat leverde voor hem in het buitenland aan de ene kant de nodige waardering op, maar aan de andere kant ook vaak felle kritiek van degenen wier hypothesen hij ontkrachtte. Als medeoprichter van het Nederlands Hypertensie Genootschap (thans: Vereniging) en als een van de grondleggers van het hypertensieonderzoek in Nederland, heeft Willem Birkenhäger een belangrijke
Birkenhäger kreeg met zijn slimme en charismatische diplomatie vrijwel alles voor elkaar wat hij wilde 28
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het onderzoek op dat terrein. Zijn inspanningen voor de hypertensie en de interne geneeskunde in het algemeen hebben hem terecht de Lifetime Achievement Award van de European Society of Hypertension (2004) en de Hijmans van den Bergh-penning van de Nederlandse Internisten Vereniging (1991) opgeleverd. Ook was hij President van de European Society of Hypertension. Als mens is Willem Birkenhäger tijdens zijn Rotterdamse periode veranderd van een wat gereserveerde man in een vaderlijke figuur en ten slotte in iemand die een warme vriendschap voor je kon koesteren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn oud-assistenten in groten getale aanwezig waren op de reünie ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag. Voor bestuurlijke taken had Willem Birkenhäger geen ambitie. ‘Apparaatski’ of ‘bureaucraten’ placht hij bestuurders te noemen en meermalen kwam hij in botsing met de naar zijn mening veel te langzaam draaiende ambtelijke molens. De laatste jaren van zijn leven klaagde hij nogal eens over zijn ‘opdrogende synapsen’. Het markeerde het begin van een periode waarin zijn wereld steeds kleiner werd en hij veel zorg nodig had. Steun kreeg hij vooral van zijn vrouw Ida en zijn kinderen. Uiteindelijk overleed hij op 7 september 2013. Met hem is niet alleen een van de laatste echte internisten heengegaan, maar ook een veelzijdig en inspirerend mens.
Aanval LUMC vs. EMC
En de winnaar is… het LUMC!
JNIV-beachvolleybaltoernooi 2015
Groepsfoto
Actiemomentje
LUMC in the chill modus
Even bijpraten tijdens de lunch
Regio Rotterdam United
Fusie VUmc-LUMC
Een deel van de organisatie
Een leven naast de interne geneeskunde
‘Oproer tussen Maas en Waal’ Een historische roman van internist Anna Simon
Begin 1702 ontstond onrust onder de bevolking van Nijmegen. Stadhouder Willem III had tijdens zijn bewind een stempel gedrukt op het lokale bestuur. In de Raad van Burgemeesters en Schepenen (wethouders) werden alleen mannen uit een beperkt aantal families toegelaten en het controlerende College van Gemeenslieden (gemeenteraad) werd steeds kleiner doordat er geen nieuwe leden meer werden aangesteld. Na het overlijden van de stadhouder hoopte een deel van de Nijmeegse burgers dat het Gemeensliedencollege weer zou worden hersteld. De zittende raadsleden wilden echter op oude voet door. In het voorjaar van 1702 – toch al een onrustige tijd vanwege de Spaanse Successieoorlog – vond dan ook een lokale revolutie plaats, waarbij het gemeentebestuur werd afgezet door de bevolking. Hoewel deze Plooierijen zich vervolgens verspreidden over verschillende steden in de oostelijke provincies, is in de geschiedenisboeken met name de interpretatie van de provincie Holland terug te vinden. Daar zag men de Plooierijen als niets meer dan een opstand van een stel oproerkraaiers.
verschillende perspectieven, die zijn gebaseerd op extracten uit brieven, notulen, pamfletten en getuigenverklaringen uit het Regionaal Archief Nijmegen, het Gelders Archief in Arnhem, de pamflettencollectie van de Gelderland Bibliotheek in Arnhem en het Nationaal Archief in Den Haag. Simon: “De centrale persoon in het boek is Willem Vonk, een jonge binnenvaartschipper zonder politieke ervaring. Hij raakt vanaf het begin betrokken bij de ontwikkelingen en wordt een van
de aanvoerders van de opstandige ‘Nieuwe Plooi’.”
Het ontstaan
De interesse voor het rondsnuffelen in archieven heeft Simon overgenomen van haar grootvader. “Na zijn pensionering is hij als vrijwilliger in een archief gaan helpen bij het transcriberen en digitaliseren van oude stukken. Dat heb ik altijd interessant gevonden, maar pas na zijn overlijden ben ik er zelf mee aan de slag gegaan.” Zo heeft ze als student al eens een cursus gevolgd in het lezen van oude handschriften, waardoor ze tot 17e-eeuwse documenten kan lezen. Simon: “De meest smeuïge verhalen zijn in rechtbankstukken
TEKST: SANNE CLAESSENS – BEELD: ANNA SIMON
Op 29 maart jongstleden is het boek Oproer tussen Maas en Waal van internist-infectioloog dr. Anna Simon (Radboudumc) verschenen. Het betreft een historische roman over de eerste jaren van de Nijmeegse Plooierijen, een opstand van de burgers tegen het stadsbestuur die begin 18e eeuw plaatsvond.
De roman
Het waargebeurde verhaal wordt door Simon verteld vanuit
Dr. Anna Simon, internist-infectioloog en schrijver
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
31
te vinden. Zo kwam ik in 2005 via liefdesbrieven gericht aan Annemarie Vonk (bewijsstukken bij een moordzaak) op de naam Willem Vonk, het Gemeensliedencollege in Nijmegen en de Plooierijen, die mij toen nog niets zeiden. Daar ben ik op door gaan zoeken.” In de jaren die volgden verzamelde Simon zo veel mogelijk documenten die iets met die periode te maken hadden. Simon: “In 2009 had ik zo veel verzameld, dat ik besloot er iets mee te doen. In mijn hoofd werden die losse stukken al gauw een verhaal. De grootste uitdaging die ik mezelf kon stellen, was te proberen er een historische roman over te schrijven.”
Vakantie
Het schrijven heeft Simon de afgelopen jaren voornamelijk tijdens de vakanties gedaan. “Ik ga graag wandelen en neem dan alle documenten op een laptop mee in mijn rugzak. Nadat ik een stuk gelopen heb, ga ik op een mooi plekje zitten om te schrijven. Daarna wandel ik weer een uurtje om vervolgens weer wat te schrijven. Dat werkt voor mij het best.” Zo is het boek ontstaan tijdens wandelingen in onder meer Engeland, Frankrijk, Ierland en Duitsland. Natuurlijk heeft het project ook wel af en toe stilgelegen. Simon: “Zo ben ik twee jaar als postdoc in het buitenland geweest, heb ik in deze periode de opleiding tot infectioloog afgerond en ben ik staflid geworden.” Een goede truc, aldus Simon, om toch door te gaan was dat ze haar plan met bijna iedereen die ze kent heeft gedeeld. “Dat was een mooie stok achter de deur, want mensen informeerden regelmatig naar de voortgang. Daardoor voel je je natuurlijk verplicht om het af te maken.” In maart van dit jaar was dan ook de boeklancering in museum De Stratemakerstoren (tevens te zien
op de cover van het boek), waar Simon ook als vrijwilliger werkzaam is. De burgemeester van Nijmegen heeft daar het eerste exemplaar in ontvangst genomen.
Nijmegen 1892
Deze roman is niet het eerste schrijfproject van Simon. Enkele jaren geleden heeft ze ook al een boekje uitgebracht. Simon: “Ik had een verzameling krantenknipsels uit een plaatselijk krantje uit 1892 op de kop getikt. De stadsmuren waren net gesloopt en er werden nieuwe wijken gebouwd in Nijmegen. De auteur gaf in de betreffende columns een verklaring voor alle straatnamen.” Op basis van deze gegevens is een stadswandeling samengesteld en samen met een vrijwilligersstichting heeft Simon een klein boekje gemaakt dat in eigen beheer is uitgegeven: Nijmegen 1892. Dit boekje kwam ongeveer tegelijk uit met Simons proefschrift in 2004.
Nieuwe projecten
Ook heeft Simon al voldoende inspiratie voor een aantal nieuwe projecten. “Er zit nog een tweede boek over de Plooierijen in mijn hoofd. In 1705 is er nog een bijzonder gewelddadige periode geweest, waarover ik wil schrijven.” Hoewel alle documenten voor deel twee al klaarliggen, is er een ander project tussendoor gekomen. Simon: “Ik ben vorig jaar tijdens de ebola-epidemie als vrijwilliger voor Artsen zonder Grenzen twee maanden in Sierra Leone geweest. Op dit moment ben ik bezig om mijn ervaringen te verwerken in een boek. Dat doe ik samen met een Engelse verpleegkundige met wie ik daar heb samengewerkt.” Het boek wordt in eerste instantie in het Engels geschreven, maar zal ook in het Nederlands worden vertaald. De opbrengst komt ten
Het zou jammer zijn als het weer vijf jaar duurt voordat het volgende boek klaar is 32
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
Oproer tussen Maas en Waal is verkrijgbaar via de online boekhandels en te vinden in alle boekwinkels in Nijmegen. Daarnaast organiseert Simon samen met de organisatie Stadswandeling Nijmegen stads wandelingen langs een aantal plekken in Nijmegen die een belangrijke rol hebben gespeeld tijdens de Plooierijen. Deze wandelingen zijn te boeken via www.stadswandelingnijmegen.nl. Op www.nijmeegseplooierijen.org vindt u meer informatie over de Plooierijen en het boek van Simon.
goede van Artsen zonder Grenzen. Simon hoopt deze zomer de eerste versie gereed te hebben. “We willen het ijzer smeden als het heet is; nu is het onderwerp actueel.”
Energie
Simon: “Ja, ik heb de smaak te pakken. Natuurlijk had ik door mijn werk al ervaring met wetenschappelijk schrijven, maar nu heb ik ontdekt dat ik het ook erg leuk vind om over andere onderwerpen te schrijven. Het geeft me veel energie wanneer ik iets moois heb gevonden of weer een stap verder ben gekomen met schrijven.” Het blijft echter een uitdaging om voldoende tijd te vinden. Simon: “Het zou jammer zijn als het weer vijf jaar duurt voordat het volgende boek klaar is. Ik moet nog even het evenwicht zien te vinden tussen mijn dagelijkse werk en deze hobby.”
Hora est
Stellingen uit recente proefschriften
CXCL4 is niet alleen een biomarker in systemische sclerose maar draagt bovendien bij aan het ontstaan van deze ziekte Als iets twee keer ‘fout’ gaat zou je ook te maken kunnen hebben met een nieuwe bevinding A small sample is rarely the big scientific problem. Interpretation is. (Deidre McCloskey; The cult of statistical significance) Lenny van Bon, Marking the immune system in systemic sclerosis (Nijmegen, 3 juni 2015)
Bij patiënten met een hoog immunologisch risico leidt inductietherapie met rituximab tot minder rejectie Inductietherapie met rituximab gaat in een kwart van de patiënten gepaard een onbegrepen, tijdelijke neutropenie, die niet geassocieerd is met een toegenomen incidentie van infecties ‘Alsof er een engeltje over je tong piest’ heeft bij niertransplantatiepatiënten een extra betekenis Martijn van den Hoogen, Anti-T and anti-B cell therapy in renal transplantation (Nijmegen, 3 juli 2015)
Hoewel genetische polymorfismen vaak geassocieerd zijn met een klinische uitkomst, maakt dat niet dat dit klinisch relevant is Promoveren vertoont grote gelijkenis met het lopen van een marathon; doorzettingsvermogen is een vereiste, de uitvoering gaat gepaard met pieken en dalen en de eindstreep blijft lang uit zicht Jacqueline Kloth, Pharmacokinetics and pharmacodynamics of tyrosine kinase inhibitors (Rotterdam, 1 juli 2015)
Mannelijke bloedproducten zijn superieur aan vrouwelijke bloedproducten Als bloedtransfusies in 2015 geïntroduceerd zouden worden, dan zouden ze slechts voor enkele indicaties worden geregistreerd door FDA en EMA Een goede oncoloog dient ook goed farmacologisch onderlegd te zijn (Mathijssen et al. Nat Rev Clin Oncol. 2014) Daniëlle Mathijssen-van Stein, Transfusion-related active lung injury: the role of donor antibodies (Rotterdam, 11 september 2015)
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015
33
Column
Yvo Smulders Vloeibare brokjes, KMBOgericht opleiden en Olvarit ‘Infantilisering’, dát woord zocht ik. Is het niet zo dat veel van het misnoegen over het moderne, competentiegerichte opleiden te maken heeft met het gevoel dat we aios infantiliseren? Ons landelijk opleidingsplan beschrijft de ‘niet-medische’ (eigenaardige kwalificatie, wie heeft die eigenlijk bedacht?) competenties en deelcompetenties in ruim meer dan 100 leerdoelen. Leerdoelen zijn een soort praktische detaillering van denkbare vaardigheden die bij een deelcompetentie horen, opdat het ‘concreet’ wordt. De term leerdoel is overigens interessant, leren is namelijk het doel (“De weg zelf is uw bestemming” zei Confucius al). Hoe dan ook, de precieze rol van leerdoelen is variabel en omstreden. Benadrukt de een dat ze hooguit indicatief zijn hoe je invulling kunt geven aan deelcompetenties, voor anderen zijn het concrete onderdelen van stages, kaapeebee’s, voortgangsgesprekken enzovoort. Ja, ik ben het ermee eens dat aios langs de meetlat van leerdoelen leggen en dan stellen dat je zo hun ‘soft skills’ afdekt infantiliserend en beledigend is. Dat kán namelijk helemaal niet, en in ons hart weten we dat. Je kunt iets vloeibaars niet in brokjes delen, laat staan puzzelstukjes. Druppels dus, de (deel)competenties vallen uiteen in druppels. Met druppels kun je niet puzzelen, dus probeer dat ook niet. Leerdoelen als KMBO’s (kleinst-mogelijk benoembare onderdelen) van onze noodzakelijke skills representeren een gloed aan de horizon, geen lichtbakens langs een route. Die gloed valt echter beter te definiëren dan we nu doen. Beter dan er KMBO’s van te maken, zouden we de aard en samenstelling ervan moeten willen begrijpen. Uit welke onderscheidende(!) tinten bestaat ons ‘niet-medische’ competentiepalet werkelijk? Ik vermoed dat als je zicht krijgt op wat in essentie, in plaats van in detail, maakt dat iemand een goede dokter is, je bij veel minder items uitkomt dan we nu competenties, deelcompetenties, laat staan leerdoelen hebben. Je kunt niet volhouden dat met patiënten praten over hun ziekte en prognose (deelcompetentie C3, leerdoel 1) een wezenlijk andere vaardigheid vereist dan praten over bevindingen en behandeling (deelcompetentie C3, leerdoel 2). Dat is heus onzin. Inparkeren tussen twee rode of twee gele auto’s vereist hetzelfde, ook al ziet het er, inderdaad, hééél anders uit. De leerdoelenreeks barst uit haar voegen van deze voorbeelden, van dingen die er weliswaar verschillend uítzien, maar hetzelfde vereisen. Het aggregatieniveau moet dus omhoog. Grotere druppels, minder druppels. Meer dan tien geeft al heel veel overlap, zegt mijn gut feeling. KMBO-gericht opleiden is volgens mij nooit de bedoeling geweest, een ernstige vergissing, or any combination. We zijn in een cruciale fase beland. INTELLECT (no comment), ons nieuwste opleidingsplan, kent opleidingsjaren toe aan alle leerdoelen en suggereert grote aantallen concrete ‘milestones’ per opleidingsfase, wat op zijn minst de índruk kan wekken dat we niet grof-, maar fijnstoffelijker worden. EPA’s komen op ons af en we kunnen daar de plank raken, maar ook grandioos misslaan. Het is dus decision time. Doorgaan of herbezinnen, wat doen we? Overigens nog een grappig voorbeeldje van aios-infantilisering: de procedureregels bij de kennistoets. Wij (VUmc) mochten die in de eigen regio organiseren, maar moesten ons dan wel aan het protocol houden. ‘Identificatiebewijs meenemen’, okay. Maar ‘telefoon inleveren als je naar de wc gaat’? Kom nou toch! Het zijn volwassenen, artsen nota bene. Na afloop hadden we een borrel. Komend jaar geef ik ze Fristi. Of Olvarit. Dank aan Jos Kooter voor het citaat van Confucius
34
INTERNE GENEESKUNDE
3 · 2015