nummer 1 september 2014 jaargang 17
Sorgente
ESPEN congres 2014
journaal
SPECIALE EDITIE:
SORGENTE JOURNAAL
Colofon
Een woord vooraf Van 6 tot en met 9 september was het 36ste ESPEN (European society for clinical nutrition and metabolism) congres in Genève in Zwitserland. In voeding geïnteresseerden uit vele landen waren hier aanwezig en woonden lezingen bij en discussieerden over de laatste ontwikkelingen op het gebied van klinische voeding en metabolisme. Naast een uitgebreid programma van lezingen waren er ook weer veel posterpresentaties. Nederland was goed vertegenwoordigd met meer dan 30 posters. Met name op het gebied van eiwit en aminozuurmetabolisme, nutritional assessment en nutritional epidemiology waren posters uit Nederland. In deze thema uitgave van het Sorgente Journaal vindt u er een selectie van onderzoeken gericht op ondervoeding. Tegelijkertijd met dit congres presenteerde SEO (SEO Economisch Onderzoek) in Nederland het rapport “Ondervoeding onderschat” waarin de maatschappelijke kosten van ondervoeding en het effect van medische voeding zijn meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat ziektegerelateerde ondervoeding jaarlijks 1,8 miljoen euro kost. Het gebruik van medische voeding zorgt voor minder complicaties, minder heropnames en lagere sterftecijfers. Voor iedere euro die wordt gestoken in de dieetbehandeling van een ondervoed persoon krijgt de maatschappij dan ook zo’n 2 tot 4 euro terug. Het rapport is na te lezen op www.seo.nl. Dieetadvisering bij ondervoeding is dus zeer kosteneffectief. Dat we ons hierin blijven ontwikkelen is dan ook van belang. Misschien presenteert u daarom de volgende keer wel uw onderzoek op het ESPEN congres.
Marjon van der Looij Marketing & Sales Manager
2
Sorgente Journaal is een uitgave van Sorgente B.V. Het journaal wordt in een oplage van 1200 stuks verspreid onder diverse klantengroepen van sorgente.
Redactieadres: Sorgente Postbus 281 3990 GB HOUTEN Tel.: 030 - 6346266 Faxnummer: 030 - 6344255 E-mail:
[email protected] www.sorgente.nl
Redactieraad: M. van der Looij
C. Immens
Vormgeving: E. van de Bilt
Druk: Revon Drukkerij BV Leerdam www.revon.nl Uitspraken en mededelingen in dit Sorgente Journaal zijn niet noodzakelijkerwijs die van de redactie. Grote zorgvuldigheid wordt betracht bij de samenstelling van de inhoud van het Sorgente Journaal. Desondanks kunnen onjuistheden niet altijd worden voorkomen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegeven bestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
P O STE R PRESEN TAT I ES ESPEN
ESPEN: The European Society for Clinical Nutrition and Metabolism Door: Cris Immens, productspecialist Sorgente, Houten
Van 6 tot en met 9 september 2014 vond voor de 36e keer het ESPEN congres plaats, dit keer in Genève. Het congres is bezocht door 3200 bezoekers uit 94 landen. Het thema was ‘Nutrition on the move’. Want voedingswetenschap is altijd in beweging, aldus de organisatie van ESPEN. Waar vandaag nog mee wordt gewerkt in de dagelijkse praktijk kan in de toekomst zo maar anders zijn vanwege nieuwe inzichten. ESPEN zorgt ervoor dat diëtisten en artsen op de hoogte blijven door internationale ervaringen over de meest recente ontwikkelingen in klinische voeding te delen op dit congres. Sorgente Journaal – speciale ESPEN editie Dit Sorgente ESPEN Journaal is speciaal ontwikkeld voor de diëtist die veel met ondervoeding werkt. Diëtisten die het congres niet hebben bezocht brengen we door dit journaal op de hoogte van de belangrijkste onderwerpen die aan bod zijn gekomen. Bent u wel op ESPEN geweest dan is dit een handig naslagwerk. Op het congres waren 732 onderzoekers die een poster van hun onderzoek gepresenteerd hebben. Een aantal Nederlandse inzendingen vindt u in dit journaal. Ook de meest opvallende buitenlandse onderzoeken zijn in dit journaal (in het Engels) opgenomen. Tevens vindt u in dit journaal de ontwikkelingen van verschillende fabrikanten op het gebied van medische voeding en de ervaringen van diëtisten die dit congres hebben bezocht. Meer informatie over ESPEN, het congres en alle ingediende abstracts vindt u op www.espen.org Ontwikkelingen ESPEN • De missie van ESPEN is om te streven naar een optimale voedingszorg voor iedereen. Inmiddels hebben 51 landen zich aangesloten bij ESPEN. Een van de speerpunten is dat in al deze landen het screenen op ziektegerelateerde ondervoeding geïmplementeerd wordt.
• Dit jaar vieren ze ook het 10 jarig bestaan van het LLL
(Life Long Learning) programma. Dit zijn 120 modules die voedingsprofessionals over heel de wereld kunnen volgen, live of online. Sinds kort is het programma ook uitgebreid met internationale workshops.
• Wilt u ook een keer bij het congres zijn? Volgend jaar vindt ESPEN plaats in Lissabon van 5 t/m 8 september. Het
thema in 2015 is ‘Healthy life through nutrition’. De verwachting is dat het congres in 2017 naar Nederland (Den Haag) komt.
3
SORGENTE JOURNAAL
POSTERPRES ENTATIES ES P E N
Verbeterde tool om de eiwitbehoefte te berekenen voor klinische patiënt; De Amsterdamformul Door: P.J.M. Weijs en H.M. Kruizenga, VU Medisch Centrum, Amsterdam.
In de klinische praktijk is er een overeenstemming over de eiwitbehoefte van de klinische patiënt. Dit is minimaal 1.2 gram eiwit per kg lichaamsgewicht en/of 1.5 gram eiwit per kg vetvrije massa (VVM). De voorkeur gaat uit om de eiwitbehoefte te berekenen per kg vetvrije massa. Informatie over de lichaamssamenstelling is echter niet altijd aanwezig.
Resultaten Amsterdamformule: 0.36 x lichaamsgewicht + 0.69 x leeftijd + 12.49 x geslacht* - 68.08. *Vrouw = 0/ Man= 1
Figuur: onder- en overschatting van eiwitbehoefte in vergelijking tot de referentiemethode (1,5 g eiwit/kg vvm).
Methoden Als methode is een retrospectieve analyse toegepast bij 428 gezonde personen uit een database van het Voedingslab in Amsterdam. Bij deze groep is de eiwitbehoefte berekend met 1.2 g/kg. Ook is er een berekening gemaakt met 1,2 g eiwit/kg waarbij een aangepast lichaamsgewicht is gebruikt bij een BMI <20 (gewicht bij BMI 20) en BMI >30 (gewicht bij BMI 27,5). Er is een lineaire regressie analyse uitgevoerd met 1.5 g eiwit/kg vvm als afhankelijke variabele en het gewicht, lengte, leeftijd en geslacht als onafhankelijke variabele.
4
Conclusie De Amsterdamformule geeft een betere berekening van eiwitbehoefte in vergelijking tot de referentiemethoden, vooral bij personen met overgewicht en obesitas. Dit betekent dat er minder vaak een te hoge inschatting van eiwitten is. Bron: P.J.M. Weijs en H.M. Kruizenga (2014) Improved tool for protein needs calculation in clinical practice: the Amsterdam equation. Abstract n°' PP292
P O STE R PRESEN TAT I ES ESPEN
Patiënten met refractaire coeliakie en EATL zijn ernstig ondervoed bij diagnose Door: N. Wierdsma, VU medisch centrum, Amsterdam Een klein gedeelte van de patiënten met coeliakie knapt niet op door een strikt glutenvrij dieet te volgen. Als klachten aanhouden en vlokatrofie blijft bestaan (bij negatieve antistoffen in het bloed), kan er sprake zijn van refractaire coeliakie (RCD). Als er in de dunne darmbiopten >20% abnormale intraepitheliale lymfocyten aanwezig zijn, is er sprake van RCD type 2. Dit is een premaligne aandoening met een beperkte prognose. Daarnaast kan er primair bij coeliakie of secundair ten gevolge van RCD2 een enteropathie geassocieerd T-cel lymfoom (EATL) ontstaan, waarbij de 5 jaars overleving zeer gering is. Patiënten met coeliakie kunnen we kenmerken door ondervoeding en malabsorptie. Van patiënten met gecompliceerde coeliakie (RCD2 en EATL) is dit nog niet eerder onderzocht. Methoden De voedingstoestand van patiënten met net gediagnosticeerde coeliakie (CD), RCD2 en EATL is bepaald door: • het meten van BMI (< 18.5 kg/m2); • ongewenst gewichtsverlies (>10% in 6 mnd); • vetvrije massa index (met behulp van bio-electrische impedantie analyse en Kyle’s formule); • energieverbruik in rust (indirecte calorimetrie); • handknijpkracht. Daarnaast is door een 4 daags voedingsdagboek en het bepalen van fecale verliezen in 72 uurs ontlasting de intestinale absorptie capaciteit berekend. Resultaten Nieuw gediagnosticeerde coeliakiepatiënten (n= 43) waren jonger dan de RCD2 (n= 24) en EATL (n=25) patiënten (respectievelijk 46 ± 15 jaar, 64 ± 8 jaar en 62 ± 6 jaar, p<0,001).Tussen de groepen onderling is geen verschil aangetoond voor handknijpkracht en vetvrijemassa index. Wel hadden RCD2 patiënten in 33% een lage BMI, wat significant vaker was dan bij CD (12%) en EATL (12%) patiënten.
Dit terwijl het aantal mensen ondervoed op basis van ongewenst gewichtsverlies > 10% significant vaker voorkomt bij EATL patiënten (58%) dan bij RCD2 (39%) en CD (19%). Daarnaast hadden RCD2 en EATL patiënten significant vaker hypermetabolisme (>100% van Harris en Benedict) dan CD patiënten (60, 89 versus 38%). Als statistische trend zijn meer fecale verliezen en vaker malabsorptie te zien bij de gecompliceerde coeliakie patiëntengroepen.
Conclusie De voedingstoestand van RCD2 en EATL patiënten is zorgwekkend op het moment van diagnose en slechter dan bij net gediagnosticeerde CD patiënten. Zowel malabsorptie als een mogelijk hypermetabolisme lijken hieraan ten grondslag te liggen. Actieve screening van deze patiënten wordt aanbevolen. Net als het routinematig onderzoek doen naar voedingstoestand en intestinale absorptiecapaciteit als onderdeel van het behandelprotocol van gecompliceerde coeliakie. Bron: N.J. Wierdsma et al. (2014), Comprehensive nutritional status of patients with (complicated) celica disease and EATL at presentation. Abstract n° PP081 5
SORGENTE JOURNAAL
POSTERPRES ENTATIES ES P E N
Overleving van ondervoede oudere patiënten na voedingsinterventie Door: Floor Neelemaat, VU medisch centrum, Amsterdam
Uit eerder onderzoek weten we dat een drie maanden durende voedingsinterventie positieve effecten heeft op lichaamsgewicht, vetvrije massa, vallen en functionele beperkingen bij ondervoede oudere patiënten. Maar het effect op overleving is onduidelijk. Het doel van deze gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) was daarom te onderzoeken wat het effect is van een drie maanden durende voedingsinterventie op overleving bij ondervoede oudere patiënten. Methoden In totaal zijn 210 patiënten (≥ 60 jaar) gedurende hun ziekenhuisopname geïncludeerd in deze studie. Zij werden gerandomiseerd over de interventiegroep (energie- en eiwitverrijkt dieet, calcium/vitamine D suppletie, drinkvoeding, telefonische consultatie door diëtist) of de controlegroep (gebruikelijke zorg). Overlevingsdata van alle patiënten zijn verzameld en geëvalueerd 1 en 4 jaar na inclusie in de studie.
6
Resultaten De studiepopulatie bestond uit 94 mannen (45%) en 116 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 74.5 (SD 9.5) jaar. Op baseline waren er geen statistisch significante verschillen tussen de twee onderzoeksgroepen.
Overlevingsdata waren beschikbaar voor 208 van de 210 patiënten. Vier jaar na de start van de studie was 29% in de interventiegroep en 30% in de controlegroep nog in leven. Er waren geen statistisch significante verschillen in overleving tussen de twee groepen na 1 jaar (HR=0.933, 95% BI=0.6751.289, p-waarde=0.674) en na 4 jaar (HR=0.928, 95% BI=0.671-1.283, p-waarde=0.652). Ook konden er geen statistisch significante verschillen worden aangetoond voor: • patiënten < 75 jaar versus ≥ 75 jaar; • patiënten met verbetering in functionele beperkingen versus patiënten zonder verbetering in functionele beperkingen; • patiënten met een valincident versus patiënten zonder een valincident. Conclusie Deze studie kon niet aantonen dat een drie maanden durende voedingsinterventie bij ondervoede oudere patiënten effect heeft op langdurige overleving, ondanks aangetoonde effecten op gewicht, vetvrije massa, vallen en functionele beperkingen. Bron: F. Neelemaat et al. (2014), Survival in malnourished elderly patients receiving post-discharge nutritional support; a randomized controlled study. Abstract n° OP023
P O STE R PRESEN TAT I ES ESPEN
Overdracht en samenwerking 1e en 2e lijns diëtisten bij de dieetbehandeling van ondervoede patiënten Door: Karin van Halen, Stichting Eerstelijns Ondervoedings Instituut, Amersfoort.
De gemiddelde ligduur in Nederlandse ziekenhuizen is steeds korter, waardoor de behandeling van ziektegerelateerde ondervoeding meer een probleem wordt ná ontslag. Bij een optimale behandeling van ondervoeding is de overdracht en samenwerking tussen de eerste lijn (1e lijn) en de tweede lijn (2e lijn) van groot belang. De aanleiding voor het uitvoeren van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de knelpunten bij de overdracht en samenwerking tussen de 1e en 2e lijn bij de behandeling van ondervoede patiënten. Methoden Het onderzoek is een beschrijvend onderzoek. De knelpuntanalyse is uitgevoerd door middel van een digitale enquête. De enquête is verstuurd naar diëtisten werkzaam in de 1e lijn (N=48) en 2e lijn (N=46). Niet alle enquêtes zijn volledig ingevuld. Er is voor gekozen om iedere ingevulde vraag te verwerken met het bijbehorende aantal antwoorden. Knelpunten vanuit de 1e lijn Niet, nauwelijks of te late overdracht van patiënten Onvoldoende transmurale samenwerking Incomplete informatie bij overdracht Ontbreken van sociale kaart
59% 18% 16% 11%
(n=44) (n=26) (n=8) (n=7) (n=5)
Knelpunten vanuit de 2e lijn Overdracht kost teveel tijd Ontbreken van sociale kaart Onvoldoende kennis en ervaring in de 1e lijn communicatieproblemen
27% 25% 18% 16%
(n=45) (n=12) (n=11) (n=8) (n=7)
Tabel: De verschillende problemen die de 1e en 2e lijn ervaren tijdens de overdracht en samenwerking. 79% (N=34) van de 1e lijns diëtisten en 69% (N=31) van de 2e lijns diëtisten vindt dat een gespecialiseerde ondervoedingsdiëtist een meerwaarde heeft. Vanuit de 1e lijn wordt deze meerwaarde voornamelijk gezien bij begeleiding van patiënten met oncologische aandoeningen en bij sondevoeding.
Resultaten Het aantal ondervoede patiënten die door de 2e lijn overgedragen wordt naar de 1e lijn is beperkt. Slechts 4% (N=2) draagt de patiënt in meer dan 60% van de consulten over naar de 1e lijn. Bijna de helft 48% (N=22) geeft aan maar 0-20% van de ondervoede patiënten over te dragen naar de 1e lijn. Indien de diëtist in de 1e lijn een patiënt na ontslag uit het ziekenhuis blijft begeleiden, vindt dit plaats door middel van een combinatie van een huisbezoek (N=44, 92%) op de praktijk (N=36, 75%) en een telefonisch consult (N=20, 42%). Conclusie • De overdracht van patiënten vanuit de 2e naar de 1e lijn is onvoldoende. De 2e lijn begeleidt de patiënt 2x vaker door middel van een telefonisch consult. Dit is geen ideale manier van begeleiden of behandelen omdat non-verbale communicatie mist. • Gespecialiseerde ondervoedingsdiëtist heeft meerwaarde • De meest genoemde belemmerde factoren bij overdracht en samenwerking zijn: onvoldoende of de late overdracht, tijd en werkdruk, ontbreken sociale kaart en communicatieproblemen. • Meerwaarde 1e lijn: zorg dichtbij huis, huisbezoek en korte lijnen met huisarts en wijkverpleging. • Meerwaarde 2e lijn: kennis, ervaring en toegankelijkheid tot gegevens. Bron: K. van Halen (2014), Transfer and collaboration of 1st and 2nd line dieticians in the dietary treatment of malnourished patients. Abstract n° PP166
7
SORGENTE JOURNAAL
POSTERPRES ENTATIES ES P E N
Het eiwit- en energietekort bij hemodialysepatiënten vermindert met een eiwit- en energierijk tussendoortje tijdens de dialysebehandeling Door: Trudeke Struijk-Wielinga , VU medisch centrum, Amsterdam Verminderde eiwitinname en eiwitkatabolie tijdens dialysebehandeling zijn oorzaken van het ontstaan van ‘protein energy wasting’ (PEW). Dit kan bijdragen tot morbiditeit en mortaliteit. Dit artikel geeft de resultaten weer van een pilotstudie die is uitgevoerd onder volwassen hemodialysepatiënten. Het doel van deze interventiestudie is om de eiwit- en energieinname op dialysedagen te optimaliseren.
Resultaten In totaal zijn 28 patiënten geïncludeerd met een gemiddelde leeftijd van 55,4±12,7 (±SD) jaar en een BMI: 24,5±4,4 kg/m2. De eiwitinname op dialysedagen nam tijdens de interventie significant toe van 1,0±0,5 g/kg (82%) tot 1,2±0,5 g/kg (105%) (p=0,002). Voor de interventie behaalde 35% van de patiënten minimaal 90% van zijn eiwitbehoefte en erna 61%. Tijdens de interventie nam de gemiddelde energieinname op dialysedagen toe van 25±10 kcal/ kg (85%) tot 29±10 kcal/kg (99%)(p=0,03). Voor de interventie behaalden 39% van de patiënten minimaal 90% van hun energiebehoefte en erna 57%. Lichaamsgewicht en handknijpkracht veranderden niet. Tussendoortjes van gewone voedingsmiddelen werden vaker geconsumeerd dan drinkvoeding. Conclusie Twee van de drie dialysepatiënten consumeerden onvoldoende eiwit en energie op dialysedagen. Eiwit- en energierijke tussendoortjes tijdens de dialysebehandelingen, in combinatie met voorlichting over het belang van voldoende eiwit en energie, verbeterden de eiwit- en energieinname bij hemodialysepatiënten. Het eiwit- en energietekort bij hemodialysepatiënten vermindert met een eiwit- en energierijk tussendoortje tijdens de hemodialysebehandeling.
Interventie Gedurende zes weken kregen patiënten tijdens hun dialysebehandeling, naast een maaltijd, de keuze uit één van de zeven eiwit- en energierijke tussendoortjes. Daarnaast werd eenmalig voorlichting gegeven over het belang van voldoende eiwit. Bij de start van de studie werd de energiebehoefte gemeten, de eiwitbehoefte (1.2 g E/kg/lichaamsgewicht) berekend en de voedingstoestand met de Subjective Global Assessment (SGA) gemeten. Bij de start en na 6 weken werden o.a. lichaamsgewicht en handknijpkracht gemeten en een 24-hours recall afgenomen.
8
Bron: F. Neelemaat, T. Struijk-Wielinga et al. (2014) Providing in-between meals during hemodialysis treatment significantly improves protein- and energy intake in hemodialysis patients. Abstract n° OP010
P O STE R PRESEN TAT I ES ESPEN
Inhoudsvaliditeit van methoden voor het vaststellen van ondervoeding bij patiënten met kanker: een systematische review Door: M.J. Sealy, Lectoraat Transparante Zorgverlening, Hanzehogeschool Groningen Inadequate operationalisering van het multidimensionale construct ondervoeding kan leiden tot inadequate beoordeling van de voedingstoestand. In deze systematische review is de mate van inhoudsvaliditeit onderzocht van methoden die worden gebruikt om ondervoeding bij patiënten met kanker vast te stellen. Methoden Inhoudsvaliditeit werd vastgesteld met behulp van domeinen die rechtstreeks zijn afgeleid van definities voor ondervoeding van de European Society for Clinical Nutrition and Metabolism (ESPEN) en de American Society for Parenteral and Enteral Nutrition (ASPEN). Aanvullend is onderzocht of de inhoudsvaliditeit van methoden op studieniveau is veranderd na publicatie van de ESPEN definitie in 2006. Studies gepubliceerd tussen 1999 en 2013 waarin ondervoeding als variabele bij volwassen kankerpatiënten is toegepast kwamen in aanmerking voor inclusie. Gebruikte methoden om ondervoeding vast te stellen werden geclassificeerd met behulp van 13 indicatoren binnen de drie domeinen die de definities van ondervoeding van ESPEN en ASPEN gemeen hebben: • Nutriëntenbalans; • Lichaamsvorm, lichaamsoppervlakte en lichaamssamenstelling; • Lichaamsfunctie.
Resultaten Binnen 166 artikelen werden 40 methoden geïdentificeerd. De mediane M-CVIA-C van alle keren dat ondervoeding was geoperationaliseerd was 0,22 (interkwartielafstand: 0,08-0,53). Geen enkele methode bereikte een M-CVIA-C van 0,80. Mini Nutritional Assessment (MNA; M-CVIA-C = 0,75), Nutritional Screening Questionnaire (NSQ; M-CVIA-C = 0,56) en Scored Patient-Generated Subjectieve Global Assessment (PG-SGA, M-CVIA-C = 0,53) scoorden het hoogst op inhoudsvaliditeit. De mediane M-CVIA-C van studies, zowel voor als na publicatie van de ESPEN definitie, was 0,47 (interkwartielafstand: 0,08-0,53). Conclusie De inhoudsvaliditeit van methoden die worden gebruikt om ondervoeding vast te stellen bij patiënten met kanker varieert sterk. MNA, NSQ en PG-SGA hebben de hoogste inhoudsvaliditeit. Geen enkele van de onderzochte methoden bereikte de vooraf gedefinieerde aanvaardbare M-CVIA-C score. Na publicatie van de ESPEN definitie van ondervoeding is de inhoudsvaliditeit van methoden in studies waarin ondervoeding werd vastgesteld niet verbeterd. Bron: M.J. Sealy et al. (2014), Content validity of methods to assess malnutrition in cancer patients: a systematic review Abstract n° pp163
Daarbij werd voor elke methode de aanwezigheid van de indicatoren voor de drie domeinen gescoord (domeinscores). Vervolgens is per methode de inhoudsvaliditeitindex (M-CVIA-C) berekend door de som van de domeinscores te delen door drie. Op deze wijze werd gekwantificeerd in hoeverre de in de studies gebruikte methoden overeenkwamen met het construct ondervoeding. Een aanvaardbaar niveau van inhoudsvaliditeit werd gedefinieerd als M-CVIA-C ≥0,80.
9
SORGENTE JOURNAAL
2014
ESPEN congres
“De lichaamssamenstelling kan erg verschillen bij kankerpatiënten, ookal hebben ze dezelfde BMI. Lage skeletspiermassa wordt geassocieerd met een lage tolerantie voor chemotherapie en kan lagere kans op respons geven” S.J. Cushen et al.
“Misschien is de BMI is niet de ideale tool om mortaliteit te voorspellen en is het beter om naar de lichaamssamenstelling te kijken; hoe hoger de vetvrije massa hoe lager het risico op mortaliteit” C.E. Graf et al.
SORGENTE JOURNAAL
POSTERPRES ENTATIES ES P E N
SMART behandeldoelen stellen in de huidige eerstelijns diëtistenpraktijk in Nederland: eerste resultaten van het DIEET-project Door: E. Leistra, Hogeschool van Amsterdam, Domein Bewegen Sport en Voeding Het wordt steeds belangrijker om als diëtist je effectiviteit zichtbaar te maken. Het DIEET-project (‘Diëtetiek: Effectief En Toekomstbestendig’) doet onderzoek naar het diëtistisch handelen in de eerstelijnszorg en de relatie met effectiviteit van dieetbehandeling. Het werken met SMART doelen (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden) kan mogelijk de effectiviteit verhogen. Deze observationele studie bevat een voorlopige beschrijving van de eerste resultaten met betrekking tot het stellen van (SMART) doelen in de 1e lijns diëtistenpraktijk. Methoden Getrainde studenten voerden gestructureerde observaties uit tijdens intakegesprekken van cliënten met overgewicht (BMI ≥ 25 kg/m2), diabetes mellitus type 2 (DM2), hypercholesterolemie, hypertensie en ondervoeding. Naast verscheidende andere factoren werd in kaart gebracht hoe vaak (SMART) doelen werden geformuleerd en hoe vaak nutritional assessment (NA) werd toegepast. Om associaties tussen behandeldoelen en NA te beschrijven, zijn Chi-kwadraat toetsen gebruikt. Resultaten Voor deze eerste beschrijvende analyse zijn observaties uitgevoerd bij 292 nieuwe cliënten (39% man; gemiddelde leeftijd 56,9 ± 14,4 jaar) die bij 147 diëtisten kwamen (99% vrouw; 43,8 ± 10,9 jaar). Primaire diagnoses waren: overgewicht (43%), DM2 (37%), hypercholesterolemie (11%), ondervoeding (6%) en hypertensie (3%).
12
Tijdens 207 (71%) consulten werden behandeldoelen geformuleerd (specifiek (n=200), meetbaar (n=149), acceptabel (n=181), realistisch (n=146), tijdsgeboden (n=61). Hiervan is 58 (20%) compleet SMART geformuleerd. In 223 (76%) consulten werd nutritional assessment toegepast in de vorm van metingen van gewicht (74%), lengte (21%), bio-elektrische impedantie meting (BIA, 19%), middelomtrek (11%) en huidplooimeting (0,5%). Het stellen van behandeldoelen was geassocieerd met het uitvoeren van NA metingen (OR=2.6, p<0,01), maar het stellen van SMART behandeldoelen was alleen geassocieerd met BIA (OR=2.4, p<0,02). Conclusie Deze eerste resultaten geven aan dat in de huidige 1e lijnsdiëtistenpraktijk tijdens 71% van de eerste consulten behandeldoelen opgesteld worden, maar dat slechts 20% SMART zijn geformuleerd. Het DIEETproject onderzoekt verder in hoeverre het stellen van SMART doelen tijdens het eerste consult resulteert in een hogere effectiviteit van de behandeling. Bent u werkzaam in de 1e lijn? U kunt nog t/m november deelnemen aan het DIEET-project. Voor meer informatie zie de website www.hva.nl/kik-dieet of mail naar
[email protected]. Bron: E. Leistra et al. (2014), Smart goal setting in current dietetic practice in primary care in the Netherlands: Preliminary observations of the diet study. Abstract no pp196
P O STE R PRESEN TAT I ES ESPEN
Spiereiwitsynthese in sarcopene en gezonde ouderen. Door: Irene Fleur Kramer, Maastricht Universitair Medisch Centrum
Verlies van spiermassa- en spierkracht (sarcopenie) bij ouderen heeft een belangrijk negatief gezondheidseffect. Door dit verlies gaat de loopsnelheid achteruit en ontstaan er balansproblemen, die vervolgens leiden tot een verhoogd val- en fractuurrisico. De achteruitgang in fysiek functioneren beïnvloedt de kwaliteit van leven en verhoogt het mortaliteitsrisico. Het ontwikkelen van interventies die het spierverlies tegengaan zijn daarom van groot belang. Het verlies van spiermassa en spierkracht tegengaan door de spiereiwitsynthese bij ouderen met sarcopenie te bevorderen kan daarin essentieel zijn. In deze studie bestudeerden we daarom of de spiereiwitsynthese respons op voeding bij sarcopene ouderen anders is dan bij gezonde ouderen zonder sarcopenie.
Materiaal en methoden 15 gezonde (69 ± 5 jaar) en 15 sarcopene (81 ± 6 jaar) oudere mannen namen eenmalig een eiwitsupplement tot zich dat 20 gram wei-eiwit met in totaal 3 gram leucine, 9 gram koolhydraten, en 3 gram vet bevat. We gebruikten stabiele isotoop tracers (L-[ring-13C6]-phenylalanine) in combinatie met herhaalde bloedafnames en vier spierbiopten om in vivo de basale en postprandiale spiereiwitsynthese (fractional synthetic rate, FSR) te meten. Sarcopene ouderen werden geïdentificeerd aan de hand van handknijpkracht, DXA scans, en balans- en looptesten volgens de criteria van de European Working Group on Sarcopenia in Older People. Resultaat De basale spiereiwitsynthese (FSR) was gemiddeld 0.040±0.017 en 0.032±0.011 %/h (mean ± SD) in de sarcopene en gezonde oudere groep, respectievelijk (p=0.14). Na supplement inname steeg de FSR naar 0.055±0.015 en 0.053±0.015 %/h in respectievelijk de sarcopene (p=0.003) en gezonde groep (p<0.001), zonder significante verschillen in postprandiale FSR tussen de twee groepen (p=0.45). Conclusie De basale spiereiwitsynthese is niet verlaagd in sarcopene ouderen. De spiereiwitsynthese kan bij sarcopene ouderen net zo effectief gestimuleerd worden door de inname van een specifiek eiwitrijk voedingssupplement als bij gezonde ouderen. Interventies met specifieke eiwit supplementen kunnen zo een belangrijke rol spelen in de preventie van spierverlies bij sarcopenie. Bron: I.F. Kramer et al. ( 2014) Basal and post prandial muscle protein synthesis rates are not reduced in sarcopenic elderly. Abstract n° PP2873
13
SORGENTE JOURNAAL
POSTERPRES ENTATIES ES P E N
The higher the fat-free mass index (FFMI), the lower is the risk of mortality in 2964 subjects aged over 65 years. Door: C.E. Graf et al. Abstract n° OP012
A low or high body mass index (BMI) has been associated with unfavorable outcome in elderly subjects, without taking body composition into account. This retrospective study evaluates the relationship between body composition and mortality in older subjects. Methods We included all body composition measurements by 50-kHz bioelectrical impedance analysis (Geneva formula1), performed at the Geneva University Hospital between 1990 and 2011, in adults ≥ 65 years with a BMI between 17 and 33.4 kg/m2. FFMI and fat mass index (FMI) were obtained by dividing fat free and fat masses by height (m)2. Mortality was retrieved from the Geneva death register and the Swiss National Cohort2. Results are presented as mean±SD. Cox regressions evaluated whether age and the last body composition, expressed as quartiles (Q), predicted mortality. Results Of the 2964 subjects included, 676 women and 996 men died, at 83.3 ±8.5 and 78.6±7.6 yrs, respectively. The Cox regression model shown underneath demonstrates that increased FFMI led to a lower risk of mortality.
FM I (kg)
14
References: 1.Kyle UG et al, Nutrition, Spoerri A et al, Int J Public Health, 2010
Women Hazard ratio (95% CI); p
Men Hazard ratio (95% CI); p
1.02 (1.01-1.04); <0.001
1.03 (1.02-1.03); <0.001
Q1
1.00
1.00
Q2
0.71 (0.57-0.88); <0.01
0.66 (0.56-0.78); <0.001
Q3
0.62 (0.49-0.77); <0.001
0.50 (0.42-0.59); <0.001
Q4
0.59 (0.46-0.75); <0.001
0.43 (0.36-0.53); <0.001
Q1
1.00
1.00
Q2
0.94 (0.75-1.16); 0.55
0.82 (0.69-0.98); 0.03
Q3
0.95 (0.75-1.20); 0.68
0.88 (0.73-1.04); 0.14
Q4
1.13 (0.89-1.42); 0.30
0.83 (0.68-0.99); 0.05
Age (yrs) FFM I (kg)
Conclusion The risk of mortality in older subjects decreases significantly with high FFMI but not with high FMI. Thus, fat-free mass is the main component of BMI which predicts mortality. 2001
2.
P O STE R PRESEN TAT I ES ESPEN
Body composition by computed tomography as a predictor of toxicity to docetaxel chemotherapy in patients with metastatic prostate cancer Door: C.J. Cushen et al. Body composition is a prognostic factor in cancer patients (pts) and systemic cancer therapies greatly influence skeletal muscle mass and fat free mass (FFM). Prostate cancer pts often experience accelerated muscle loss due to androgen deprivation therapy (ADT) which is given prior to chemotherapy. The aim of this study was to correlate body composition (by computed tomography (CT)) with toxicity from docetaxel chemotherapy in pts with prostate cancer. Methods Pts with metastatic prostate cancer who received docetaxel chemotherapy between 2008-2013 were included. Correlations between pt characteristics, body composition and toxicity to chemotherapy were analyzed. Sarcopenia was defined using published cut offs. Toxicity was assessed (CTCAE, v4.0).
Results 52 pts, mean age 69 (SD 8.22) years were included. In total 75% of pts were overweight or obese, none were classified as underweight (<18.5kg/m2). The mean adipose tissue index was 148 kg/m2 and the mean FFM was 50.4kg. Sarcopenia was present in 71.2% (n=37) pts and of these 25 (n=67.5%) were both sarcopenic and overweight or obese. Sarcopenic pts were older (70.2 vs. 65y, p=0.046) and had a lower BMI (26.6 vs. 30.33kg/m2, p=0.002) compared to non-sarcopenic pts. Grade 3-4 toxicity was seen in 25% (n=13) of pts with dose limiting toxicity (DLT) noted in 18% of patients during the first 3 cycles of treatment, however grade 3-4 adverse events did not differ among pts with and without sarcopenia. Pts with a FFM <20th centile tolerated less days on treatment compared to pts with FFM >75th centile (63.7 days vs. 124 days; p=0.002). Conclusion Sarcopenia is highly prevalent in pts with metastatic prostate cancer receiving ADT prior to chemotherapy at 71%, but is masked by excessive adiposity. Low skeletal muscle mass is associated with poor tolerance of chemotherapy and may have implications on outcome.
15
SORGENTE JOURNAAL
POSTERPRES ENTATIES ES P E N
Compliance to oral nutritional supplements- a prospective pilot study on two modes of administration Door: S. Kurmann et al. abstract n° LB-009
Oral nutritional supplements (ONS) are prescribed to about a third of patients in Swiss hospitals that receive nutritional therapy. Positive outcome is associated with ONS. However, the compliance is often limited. In Canada and in Spain, ONS is sometimes administered in the so-called MedPassMode. In this Mode ONS is administered 3 or 4 times per day in unusual small quantities (approx. 50 ml) together with the medication. Preliminary data is promising. This pilot was the first study on the topic in Switzerland. It compared the MedPass-Mode to the conventional administration of ONS.
Methods Prospective, non-randomized, pilot study. Primary outcome was compliance to the prescription of ONS. Furthermore, hand grip strenght, weight and BMI were monitored. Over a period of 4 weeks, patients on 2 floors were included. One floor administered 50 ml of ONS 4 times per day in the MedPass-Mode and the other floor administered ONS conventionally between meals. Weight, BMI and hand grip was assessed at day 1 and every 7 days thereafter. Minimum study duration was 1 week. Quantitative statistical analysis was not possible due to the small number of patients included. The study was submitted and approved by the ethics board of Bern, Switzerland. Results Twelve participants were recruted. There were 2 drop-outs, one due to death and one due to length of study of < 7 days. Patients in the intervention group (n=6) versus controls (n=4) had tendencies to better compliance to ONS (78-100% vs. 4-93%) as well as to better improvement of hand grip strength (+0.2-3kg vs. -11-+2.5 kg). There was no relationship between the groups in terms of weight and BMI. The MedPass-Mode also shows an advantage concerning cost efficiacy because less ONS is wasted (0.54 sFr vs.1.36 sFr/d). Conclusion Because of the limited sample, the results show tendencies but do not allow any further conclusions. However, the results allign with the literature on the topic. In clinical practice, this preliminary experience with the MedPass-Mode was promising and the implementation in the clinical setting took a very limited amount of time. Larger studies are needed to gather more data on compliance and cost efficiacy.
16
M AR K T
Wat is u het meest opgevallen op ESPEN? Door: Cris Immens, productspecialist Sorgente, Houten Naast dat het bezoek aan ESPEN mij op de hoogte heeft gebracht van de laatste ontwikkelingen op het gebied van ondervoeding en medische voeding heeft het congres mij nog meer gebracht. Een mooie bijkomstigheid was namelijk dat ik ook veel diëtisten heb mogen ontmoeten waar ik kennis en ervaring mee heb kunnen uitwisselen. Op de laatste dag van het congres heb ik een aantal van hen gevraagd wat het meest is bijgebleven van het congres en met welke nieuwe inzichten zij terug in Nederland aan de slag gaan. Lees hier de antwoorden: esenteerd werd e kennis die gepr el tu ac de n va l zien. Wij mogen nd hoevee s basis wordt ge al “Het was opvalle ist ët di se nd Nederla k uitoefenen.” op ESPEN voor de ar hoe wij het va en trots zijn op elka nskliniek Nijmeg mp, Sint Maarte ka en uk Be ke ne – An
eken “Wel of geen glutamine? De onderzo gepresenteerd op ESPEn hebben geen duidelijkheid gegeven. Wetenschap blijft zoeken naar…” – Hetty Scholtens, Isala Kliniek Zwolle
“Inspirerend!” – Anneke van den Berg, Radboud UMC Nijmegen
ekenhuizen ga’s uit andere zi lle co et m om m sparren. “Leerzaa n te volgen en te ge lin ke ik tw on n de de nieuwe van het meten va ng la be t he er C Utrecht Veel gehoord ov Maaike Somer, UM ”g. lin el st en am lichaamss
“Als onderzoeksdiëtist met inte resse in de oudere patiënt von d ik het ESPEN congres ook dit jaar weer inspirerend. Ik heb vee l geleerd, goed genetwerkt en twee presentaties gegeven. Tijdens verschillende sessies ble ek dat men zich steeds meer bew ust is van het verschil tussen screening op ondervoed ing en diagnostiek. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Helaas bestaat HET diagnostisch instrument voor de ondervoed e oudere patient (nog) niet. Maar in wat voor setting je als diëtist ook werkt en hoe beperk t je middelen ook zijn, ga meten!” – Floor Neelemaat , VU Medisch Centrum
“Veel gehoord over sarcopenie, belang van screenen op ondervoeding en daarna een assessment. Ook belangrijk om te kijken naar de kosten in de zorg.” - Bertine Welink- UMC Groningen
rd. Het opent een ster hebben gepresentee “Ik ben blij dat we een po LUMC Leiden nk maken!”- Anneke Do er, weg om een volgende te
“Het congres is een bevestig ing van dat we in Nederland goed bezig zijn. We moeten blijven laten zie n wat we doen, dus de poste rpresentatie had voor mij een meerwaarde. Het is erg leuk en leerzaam om met collega’s uit het land deze 4 dagen mee te mogen maken” - Karin van Halen, Stichting eerstelijns ondervoedings ins trituut.
ing dieetadvisering, vergoed NL vooruitstrevend zijn in in wij e ed ho bre n zie een t te me om sters en goed moment igd in presentaties en po “ESPEN 2014, vond ik een ren goed vertegenwoord wa j Wi . erde”. ek lev rzo op s de on gre en con rzaam van dieetproducten gezellig, interessant en lee een t wa , zig we aan m erk netw geschool van Amsterda – Miriam van der Werf, Ho “Ik heb veel nieuwe inzichten en ideeën op gedaan. Het was leuk en interessant om met collega’s uit andere ziekenhuizen van gedachten te wisselen over de volgende onderwerpen die op het congres aan bod zijn gekomen. Bijvoorbeeld over het gebruik van de CT scan om sarcopenie vast te stellen en het zien van voeding op de IC als “Medical treatment.” – Marlies Tjalsma- de Vries, UMC Gronin gen
17
M ARK T
SORGENTE JOURNAAL
ENFit connectie Op ESPEN werd het nieuwe wereldwijde systeem voor enterale voedingsconnectoren aangekondigd: ENFit. Fabrikanten hebben samengewerkt om tot een veilig en universeel ontwerp te komen. Dit is een ISO gecertificeerd systeem dat alle andere (zoals ENLock en reverse luer) moet gaan vervangen. Op het congres is aangekondigd dat vanaf 2015 de eerste de eerste ENFit connectors verwacht worden. Voor meer informatie zie www.stayconnected2015.org. Sorgente houdt u op de hoogte zodra de introductie in Nederland begint.
AMT- fixatie neussonde De Amerikaanse fabrikant AMT, bij ons bekend van de Mini One button liet een nieuw systeem zien waarmee de neussonde wordt vastgezet: AMT Bridle. Hiervoor hoeven geen pleisters gebruikt te worden. Zie ook http://www.amtinnovation.com/bridle.html
Meld u aan voor After ESPEN symposium 2014 Bent u dit jaar niet in de gelegenheid geweest om het ESPEN congres in Genève te bezoeken? Reserveer dan vrijdag 26 september aanstaande in uw agenda voor het symposium ‘After ESPEN: Hoogtepunten van ESPEN 2014’. Op het programma staan hoogtepunten op het gebied van intensive care, oncologie, frailty en ook lichaamssamenstelling en metabolisme. Dit symposium wordt georganiseerd door Nutricia Advanced Medical Nutrition in samenwerking met NESPEN en Baxter. Meer informatie over het programma en de registratie vindt u op: www.nutriciamedischevoeding.nl/professionals/nieuws/after-espen-symposium In samenwerking met:
18
Met medewerking van:
opleiding • onderzoek • samenwerking
10
.1 2.14
Woensdag 10 december 2014 aandacht voor ondervoeding.
eoi.nl
Stichting eerstelijns ondervoedings instituut • Soembastraat 11 • 3818 AL Amersfoort telefoon: 0900 – 364 46 36 • website: www.eoi.nl • e-mail:
[email protected]
19