Notitie Speerpunten INNOVATIEAGENDA Zeeuws-Vlaamse Overgang Zorg
februari 2013
1
SAMENVATTING Hoe is deze notitie opgebouwd? In de inleiding wordt allereerst ingegaan op de aanleiding voor deze notitie, zoals de decentralisaties in het sociaal domein en de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de reikwijdte van de doelgroep en de eerder vastgestelde beleidsuitgangspunten. Tenslotte wordt in de inleiding stil gestaan bij de wijze (en schaalgrootte) waarop de verschillende decentralisaties worden aangestuurd. In het tweede deel wordt een beeld geschetst van het proces tot nog toe en het vervolgtraject. Vervolgens worden de vijf speerpunten voor toekomstig beleid benoemd, inclusief de beoogde oplossingsrichting en mogelijke actiepunten. De notitie sluit af met het benoemen van de aandachtspunten en risico’s. Deze zitten met name in de afstemming tussen de verschillende trajecten en de financiële onduidelijkheid vanuit het Rijk. Wat is het doel van deze notitie? Met deze notitie willen wij de vijf speerpunten voor toekomstig beleid binnen het sociale domein benoemen. Deze speerpunten vormen tezamen de innovatieagenda Zeeuws-Vlaamse Overgang Zorg. Door het in kaart brengen van de speerpunten voor regionaal beleid binnen het sociale domein, kan worden gestart met een integrale verkenning van de speerpunten – bezien vanuit de verschillende transitiedomeinen (zorg, werk en inkomen, onderwijs en jeugdzorg). Dit uiteraard binnen, en lettend op, de landelijk kaders die tijdens de komende periode in wet- en regelgeving zullen worden verankerd. Door een integrale verkenning van vijf speerpunten (vanuit de verschillende domeinen) kan beter worden gestuurd op de samenhang tussen de verschillende transities, de samenwerking en afstemming tussen de verschillende trajecten en op een integrale en effectieve dienstverlening aan onze burgers. Na het vaststellen van de speerpunten, zal per speerpunt een projectplan worden opgesteld en een projectteam worden ingericht. In dit projectplan wordt nader ingegaan op de benodigde middelen versus het beschikbare budget, de beoogde doelen, de concrete uitwerking, de evaluatiecriteria en de afstemming met andere trajecten. Ook zal er bij het projectteam voortdurend aandacht zijn voor de actuele ontwikkelingen vanuit de rijksoverheid. De opbrengsten van de verschillende projecten vormen tezamen de bouwstenen voor toekomstig regionaal, sociaal beleid. Vanuit praktisch oogpunt wordt ervoor gekozen om de speerpunten 1 (Zorg op maat) en 3 (Persoonsgebonden budget als sluitstuk) lokaal uit te werken, omdat dan optimaal gebruik kan worden gemaakt van bestaande structuren en kansen. Uiteraard zullen daarbij wel de ervaringen (in positieve en negatieve zin) als kennisuitwisseling en leermoment tussen de verschillende gemeenten worden gedeeld. De naam en verschijningsvorm kunnen per gemeente verschillen, maar de visie en uitgangspunten zijn in alle gevallen gelijk. Gezien de huidige organisatievorm, regionale belangen en schaalgrootte van uitvoerende organisaties, zullen de speerpunten Arbeidsparticipatie als dagbesteding, Wonen en Vervoer in regionaal verband worden uitgewerkt. Deze notitie vormt het vertrekpunt voor de hierboven beschreven acties.
2
INLEIDING Wat is de aanleiding voor deze notitie? De aanleiding voor deze notitie zijn de diverse ontwikkelingen in het sociaal domein, te weten: De decentralisatie van de AWBZ-begeleiding c.q. het overhevelen van extramurale begeleiding vanuit AWBZ naar de Wmo. Hieronder vallen o.a. de functies kortdurend verblijf, dagbesteding (zoals zorgboerderijen en werkateliers) en projecten voor begeleid wonen. Het scheiden van wonen en zorg c.q. het afschaffen van de zorgzwaartepakketten 1 t/m 4. Dit houdt in dat mensen met een lichte beperking/zorgvraag geen gebruik meer mogen maken van intramurale voorzieningen (domein zorgaanbieders/AWBZ), maar aangewezen zijn op extramurale ondersteuning, begeleiding en verzorging (domein gemeente/Wmo). De invoering van participatiewet (voorheen Wet Werken naar Vermogen). Hierbij gaat het onder andere over de toekomst van de Wajong en de sociale werkvoorziening (Dethon). De transitie van de Jeugdzorg naar gemeenten. Het gaat hierbij zowel over de provinciale jeugdzorg (o.a. BJZ en Juvent), de Jeugd-GGZ, de doelgroep licht verstandelijk gehandicapten, de pleegzorg, de jeugdreclassering en jeugdbescherming (domein Justitie). De invoering van Passend Onderwijs. Formeel ligt deze opdracht bij de (regionaal samenwerkende) schoolbesturen voor voortgezet, primair en speciaal onderwijs. Doch het samenwerkingsverband passend onderwijs dient overeenstemming met de gemeenten te bereiken over de wijze waarop het onderwijs vorm en invulling wil geven aan de ondersteuning en begeleiding van leerlingen die (om welke reden dan ook) extra zorg of aandacht nodig hebben. De schoolbesturen en gemeenten moeten gezamenlijk overeenstemming bereiken over een ondersteuningsplan. Overige maatregelen die zijn aangekondigd in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’, zoals: o Intensivering wijkverpleegkundige. Onduidelijk is nog welke organisatie, overheid of branchevereniging de hiervoor aangekondigde middelen ontvangt. o De verantwoordelijkheid voor extramurale ondersteuning, begeleiding en verzorging komt naar de gemeenten (Wmo), maar de extramurale verpleging wordt overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Afstemming met de zorgverzekeraars, over het onderscheid verzorging – verpleging (incl. de indicatie daarvan) en over het investeren in preventieve maatregelen en voorzieningen, is daarom noodzakelijk. o De zorgverzekeraars krijgen de opdracht om door concentratie van voorzieningen de kwaliteit te verbeteren en kosten te besparen. Hierdoor verdwijnen mogelijk medische –en paramedische voorzieningen uit de wijken en kernen. o De zorgverzekeraars ontvangen een populatiegebonden financiering om de spoedeisende hulp (SEH) en huisartsenposten (HAP) efficiënter te organiseren. Daarbij geldt een prestatieafspraak die er op is gericht om hulp licht en dichtbij te organiseren (van tweede naar eerste lijn). De inzet van huisartsen (en andere eerstelijns voorzieningen – domein gemeente) moet dure ziekenhuiszorg voorkomen. o De intramurale GGZ wordt overgeheveld van de AWBZ naar de zorgverzekeraars. Onduidelijk is nog wie verantwoordelijk wordt voor de maatschappelijke opvang van deze doelgroep: de zorgverzekeraars of de gemeenten. o De formele aanspraak op huishoudelijke hulp en op dagbesteding komt te vervallen. Dit betekent echter niet dat deze vormen van ondersteuning, begeleiding en
3
o
o
o
o
verzorging (volledig) komen te vervallen. De gemeenten krijgen de taak om maatwerkoplossingen te organiseren voor degenen die het nodig hebben en niet uit eigen middelen kunnen betalen. Deze maatwerkoplossing dient aan te sluiten op de ondersteuningsbehoefte en mogelijkheden van specifieke individuen. De geboden ondersteuning, begeleiding en verzorging kan dus per geval verschillen en is niet gebonden aan vaste verhoudingen van (huidige) voorzieningen en budgetten. De instroom in de sociale werkvoorziening in zijn huidige vorm (Dethon) stopt. Daarvoor in de plaats krijgen gemeenten ruimte om zelf beschut werk als voorziening te organiseren. Dit mag in de huidige vorm, maar biedt ook ruimte voor vernieuwende initiatieven (waarbij bijvoorbeeld samenwerking kan worden gezocht met de dagbesteding voor licht verstandelijk gehandicapten en mensen met een psychiatrische stoornis zoals die op dit moment op grond van de AWBZ wordt verzorgd). Een mogelijke stimulans hierbij is dat voor bedrijven (met meer dan 25 werknemers) een quotum gaat gelden van vijf procent om arbeidsgehandicapten aan te nemen. NB: Deze verplichting geldt ook voor de gemeente als werkgever! De Wtcg (tegemoetkoming chronisch zieken), regeling specifieke zorgkosten (TSZ) en CER (compensatie eigen risico) worden afgeschaft en een gedeelte van deze besparing wordt toegevoegd aan het budget voor maatwerkoplossingen door gemeenten. De mogelijkheid voor individuele bijzondere bijstand (van daadwerkelijke kosten) worden verruimd en de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand (aannemelijke kosten) worden beperkt. Ook deze maatregel werkt maatwerk voor individuele gevallen in de hand. De langdurigheidstoeslag in de WWB wordt vervangen door een individuele toeslag voor mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rond komen (zonder zicht op verbetering). Ook in deze gevallen gaat het vaak om mensen met een beperking of handicap.
Om welke mensen gaat het? In feite gaat het in alle regelingen om ondersteuning, begeleiding en verzorging van mensen die – om welke reden dan ook – voor even of voor langere tijd, in meer of mindere mate, aandacht van de overheid nodig hebben, omdat ze het (op één of meerdere terreinen: wonen, werken, vervoer, lichamelijke verzorging, financiën, etc.) op eigen kracht niet redden. Waardoor deze ondersteuningbehoefte wordt veroorzaakt – een lichamelijke of verstandelijke beperking (aangeboren of ontstaan door ouderdom, ziekte of ongeval), een ingrijpende gebeurtenis, psychische problematiek en/of culturele aanpassingsmoeilijkheden – maakt daarbij niet uit. Concreet gaat het om de volgende (sub)doelgroepen: Jongeren Ouderen Mensen met een lichamelijke beperking Mensen met een verstandelijke beperking Mensen met verslaving en/of psychische problematiek (GGZ- patiënten) Ex-gedetineerden Etc. Uiteraard zijn daarbij ook combinaties van problematiek en (sub)doelgroep mogelijk, zoals een jongere met een lichamelijke handicap en/of een licht verstandelijk gehandicapte met verslavingsproblematiek
4
Welk beleid / visie ligt reeds vast ten aanzien van ondersteuning, begeleiding en verzorging? De beleidsrichting ten aanzien van ondersteuning, begeleiding en verzorging ligt (op hoofdlijnen) vast in de Wmo-beleidsplannen van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten. De uitgangspunten komen grotendeels overeen met de uitgangspunten van landelijke ontwikkelingen, zoals Welzijn Nieuwe Stijl en De Kanteling. Deze uitgangspunten worden ook breed omarmd en onderschreven door cliënten c.q. gebruikers en organisaties en instellingen, die werkzaam zijn binnen het sociale domein. Deze uitgangspunten zijn: 8 bakens Welzijn Nieuwe Stijl: 1. Vraag achter vraag 2. Eigen kracht 3. Er op af 4. Formeel en informeel in optimale verhouding 5. Balans collectief en individueel 6. Integraal werken 7. Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht 8. Ruimte voor de professional Uitgangspunten Kanteling, o.a.: o Vraaggestuurde benadering cliënt i.p.v. aanbodgericht o Verschuiving van formele naar informele zorg o Vroegsignalering om verergering te voorkomen o Zelfredzaamheid en cliëntautonomie Algemene uitgangspunten: o Maatwerk en flexibiliteit o Effectief en efficiënt o Ontschotting budgetten en domeinen o Gebruik maken van bestaande structuren Wat zegt het Regeerakkoord inhoudelijk over de visie op dienstverlening? In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ worden de volgende richting gevende uitspraken gedaan over de ondersteuning, begeleiding en verzorging van inwoners door gemeenten: ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’ is het uitgangspunt bij de decentralisaties in het sociaal domein: bij de participatiewet, de AWBZ, de Wmo en de jeugdhulpverlening. Dit vergt één budget en één verantwoordelijke van overheidszijde. De decentralisatie moet ertoe bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in een gemeente beter worden benut. Het accent zal steeds liggen op participatie in de samenleving. Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. Van gemeente wordt verwacht dat zij maatwerk bieden en inspelen op lokale omstandigheden en zorgbehoefte van cliënten. Het jeugdzorgbudget wordt tezamen met de decentralistie-uitkering naar gemeenten overgeheveld. Door ontschotting, preventie/vroegsignalering, verschuiven van zware naar lichte zorg en eenvoudigere (indicatie)procedures kunnen gemeenten taken doelmatiger uitvoeren. Door decentralisatie van de (financiële) ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten ontstaat één vangnet, waarmee de doelgroep op transparante wijze en met scherpe focus wordt bereikt.
5
Gemeenten krijgen binnen de kaders van de participatiewet de ruimte om beschut werk zelf (naar eigen inzicht) te organiseren. Budgetten en besparing vanuit bestaande regelingen worden bij decentralisatie gebundeld tot één budget voor maatwerk(oplossingen) door gemeenten. De gemeenten wordt een zeer ruime beleidsvrijheid gegeven met betrekking tot de concrete invulling van de gedecentraliseerde voorzieningen (maatwerk). Wat is er binnen het College voor Zorg en Welzijn afgesproken over de decentralisaties in het sociaal domein? Het College voor Zorg en Welzijn (CZW) erkent de samenhang tussen de verschillende decentralisaties en pleit voor voldoende afstemming tussen de trajecten. Hoe is de aansturing georganiseerd? Decentralisatie AWBZ-begeleiding / het overhevelen van extramurale begeleiding vanuit AWBZ naar de Wmo
In het CZW is besloten om deze decentralisatie per regio op te pakken. Op Walcheren en in de Oosterschelderegio is gekozen voor een externe projectleider. In Zeeuws-Vlaanderen werken wij met een regionaal Transitieteam. In dit transitieteam hebben 6 ambtenaren van de deelnemende gemeenten zitting (2 per gemeente) en 1 ambtelijke ondersteuner vanuit het CZW-bureau. Bestuurlijk afstemming in de regio vindt plaats via het bestuuroverleg Wmo. De afstemming tussen de verschillende regio’s vindt plaats in het Provinciaal Transitie Team (PTT). Hierin hebben de projectleiders van Walcheren en de Oosterschelderegio zitting en één lid van het Zeeuws-Vlaamse transitieteam. Bestuurlijke afstemming vindt provinciaal plaats in het CZW.
Scheiden van wonen en zorg / het afschaffen van de zorgzwaartepakketten 1 t/m 4
Wordt meegenomen in het bovenstaande traject.
Invoering Participatiewet (voorheen Wet Werken naar Vermogen), inclusief Wajong en Sociale Werkvoorziening / beschut werken
De implementatie van de Participatiewet (incl. Wajong en Sociale werkvoorziening / beschut werken) is gekoppeld aan het ontwikkelingstraject van de Regionale Sociale Dienst. Bestuurlijke afstemming vindt plaats in de stuurgroep regionale samenwerking, Afstemming met andere decentralisaties is (nog) niet geborgd.
Transitie Jeugdzorg
In het CZW is besloten deze decentralisatie provinciaal op te pakken. Bestuurlijke aansturing vindt plaats via de Taskforce Jeugd Zeeland. Voor dit traject zijn twee transitiemanagers aangesteld (één vanuit de
6
provincie e één namens de gemeenten) en één inhoudelijk procesbegeleider. Ambtelijke afstemming vindt plaats in de Ambtelijke Werkgroep Jeugd (AWJ) en diverse werkgroepen. De transitiemanagers Jeugdzorg en het PTT hebben op regelmatig afstemmingsoverleg. Invoering Passend Onderwijs
De aansturing van het Passend Onderwijs vindt plaats door de Stuurgroepen Passend Onderwijs. In deze stuurgroepen hebben de schoolbesturen van het regulier en speciaal onderwijs plaats. Bij de stuurgroep van het voortgezet onderwijs zijn het tevens het MBO en de wethouder Onderwijs van Terneuzen als toehoorder aanwezig. Afstemming met de gemeentelijke decentralisaties vindt verder plaats via de werkgroep(en) Doorgaande Zorglijn. In deze werkgroep(en) hebben ambtenaren Jeugd en Onderwijs, kernpartners CJG en vertegenwoordigers uit het onderwijs plaats.
Afstemming uitvoerder(s) Zorgverzekeringswet
Afstemming met de zorgverzekeraar vindt plaats in de initiatiefgroep Regioplan ‘GoedLeven.nl’. In deze groep hebben namens de gemeenten twee bestuurders van de gemeente Terneuzen zitting. Naast de gemeente Terneuzen maken ook CZ Zorgverzekering, ZorgSaam en Nucleus onderdeel uit van de initiatiefgroep. Bestuurlijke terugkoppeling vindt plaats in het portefeuillehouderoverleg Volksgezondheid en het bestuursoverleg Wmo. Ambtelijk vindt de terugkoppeling plaats in het transitieteam. Daarnaast wordt gewerkt aan een afzonderlijk overleg tussen gemeenten en zorgverzekeraars, zowel bestuurlijk als ambtelijk. Reden hiervoor is dat gemeenten en zorgverzekeraars, als financiers van de zorg, afspraken moeten maken over de strategie en de verdeling van de kosten en opbrengsten van gezamenlijk beleid.
7
HET PROCES Stap 1 (verkenning) – april tot juni 2012 Door het vorige kabinet werd aangekondigd dat de extramurale begeleiding vanuit de AWBZ - per 1 januari 2013 voor nieuwe instroom en per 1 januari 2014 voor bestaande klanten – overgeheveld zou worden naar de Wmo en dus onder de reikwijdte van de Wmo zou komen te vallen. Dit betekent dat ook het compensatiebeginsel, de overlegstructuur en de uitgangspunten van De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl uit de Wmo van kracht zouden worden. Daarom hebben we een drietal bijeenkomsten georganiseerd: 1. één met de drempelloze eerstelijns voorzieningen (Welzijn, Maatschappelijk Werk, MEE Zeeland, etc.) die een belangrijke rol hebben bij de uitvoering van de Wmo; 2. één met de huidige aanbieders/uitvoerders van de extramurale AWBZ-begeleiding (Tragel, Emergis, ZorgSaam, GORS, Zeeuwse Gronden, zorgboerderijen, etc.); 3. één met cliëntenraden en belangenorganisaties voor mensen die gebruikmaken van extramurale begeleiding. Het doel van deze bijeenkomsten was om zicht te krijgen op respectievelijk: 1. De rol en mogelijkheden die de eerstelijns voorzieningen voor zichzelf zien. Wat kunnen zij voor de doelgroep betekenen en welke zware/zwaardere zorg denken zij (voor ons) te kunnen voorkomen? 2. Wat gaat er goed en wat kan er beter? De huidige aanbieders en uitvoerders van begeleiding is gevraagd hoe zij de zorg zouden willen organiseren. Welke diensten zouden wij (minimaal) moeten inkopen? Hoe kijkt men aan tegen de toegang en indicatie? Op welke wijze zou de verantwoording en bekostiging het beste ingericht kunnen worden? 3. Wat kunnen en willen de cliënten zelf? Wat gaat goed en wat kan beter? Tegen welke problemen lopen zij aan? Om te borgen dat verschillende belanghebbenden vrijuit zouden praten – zonder schroom of remmingen – is gekozen voor een opzet met afzonderlijke bijeenkomsten. Uit alle bijeenkomsten kwam naar voren dat de zorg bijvoorkeur zo licht en laag mogelijk moet worden georganiseerd: via informele zorg waar dat kan en via formele zorg waar nodig. Zo nodig moet eenvoudig op- en afgeschaald kunnen worden, zodat de zorg altijd passend is, per cliënt en per situatie (Stepped Care). Om te bouwen aan een doorgaande zorglijn met soepele overgangen en aansluitingen; zicht te krijgen op de benodigde zorg en voorzieningen (per subdoelgroep en per zorgzwaarte); en om afspraken te maken over het beoordelen van de benodigde zorgzwaarte, de wijze van afstemming en de feitelijke overdrachtmomenten (op- en afschalen); werd besloten om in het vervolgtraject de hele keten van patiënt via lichte ondersteuning tot zware zorg samen te brengen. De gemeenten werden gevraagd hiertoe de regie te nemen. Om te voorkomen dat er een Poolse landdag zou ontstaan en om voldoende aandacht te hebben voor de verschillende accenten en specifieke aandachtspunten per (sub)doelgroep werd door de aanwezigen geadviseerd om een aantal vervolgbijeenkomsten per ‘zorgcategorie’ te beleggen: Lichamelijke beperking Verstandelijke beperking GGZ-problematiek, verslavingszorg en psychische stoornissen Jeugdzorg
8
Stap 2 (verkenning) – september 2012 Tijdens een viertal bijeenkomsten is door cliënten(vertegenwoordigers), belangenorganisaties en eerste- en tweedelijns zorgaanbieders gesproken over de wijze waarop de ondersteuning, begeleiding en verzorging voor hun doelgroep het beste kon worden vormgegeven en ingericht: Mensen met een lichamelijke beperking Mensen met een verstandelijke beperking Mensen met GGZ-problematiek, verslaving en/of psychische stoornissen Mensen in de jeugdzorg Uiteraard is daarbij onderkend dat er ook combinaties van problematiek en/of doelgroep mogelijk zijn, zoals een jongere met een lichamelijke handicap en/of een licht verstandelijk gehandicapte met verslavingsproblematiek. Het doel van deze bijeenkomsten was om de (algemene en specifieke) ondersteuningsbehoefte van de verschillende (sub)doelgroepen in beeld brengen. Dit is gebeurd aan de hand van de verschillende leef- of aandachtsgebieden: Wonen, Werken en Welzijn (vrije tijd en relaties). Daarbij is gezocht naar de rode draad (Op welke gebieden hebben alle doelgroepen behoefte aan ondersteuning, begeleiding en verzorging en welke organisaties/voorzieningen spelen daar – bij alle doegroepen – een rol in?) en naar de verschillen per (sub)doelgroep (Op welke gebieden is specialistische kennis en/of vaardigheid nodig en wie zou deze kunnen leveren?). Verder is er aandacht geweest voor de toegang tot en beoordeling van de benodigde ondersteuning, begeleiding en verzorging. Het doel / beoogde resultaat van deze stap was het opstellen van een (gezamenlijke) innovatieagenda voor de wijze waarop in Zeeuws-Vlaanderen (in de toekomst) invulling wordt gegeven aan ondersteuning en begeleiding van kwetsbare mensen, volgens de uitgangspunten van de Wmo (het compensatiebeginsel, Welzijn Nieuwe Stijl en De Kanteling), de bestuursopdracht CJG Zeeuws-Vlaanderen, Communities That Care (CtC), Hulst voor Elkaar en Porthos Sluis. In de innovatieagenda moet minimaal aandacht zijn voor de wijze, waarin wordt voorzien in algemene vormen van ondersteuning en begeleiding en op welke manier het leveren van maatwerk en specialistische kennis/vaardigheden kan worden geborgd. Het uitgangspunt is telkens de vraag op welke gebieden en op welke wijze individuele personen moeten/kunnen worden gecompenseerd om (naar vermogen) te participeren in de samenleving (en op de arbeidsmarkt). Deze stap heeft geresulteerd in een vijftal speerpunten voor beleid, inclusief beleidsuitgangspunten en mogelijke vervolgacties. Deze speerpunten worden in deze notitie verder toegelicht. Stap 3 (toetsing) – november 2012 Tijdens een plenaire bijeenkomst met cliëntenvertegenwoordigers, belangenorganisaties en eersteen tweedelijns zorgaanbieders vanuit alle disciplines, is geverifieerd of uit de eerdere bijeenkomsten de juiste conclusies en speerpunten waren gedestilleerd voor de innovatieagenda Zeeuws-Vlaamse Overgang Zorg (ZvOZ). Ook is met de verschillende partijen van gedachten gewisseld over de gekozen oplossing-/ denkrichting, de mogelijke vervolgacties en de beoogde partners daarbij. Een en ander uiteraard onder voorbehoud van besluitvorming door college (en raad) en wettelijke en financiële mogelijkheden (regeerakkoord). Door de aanwezigen was brede steun en waardering voor de gekozen speerpunten, oplossingsrichting en procesgang.
9
Stap 4 (vaststellen speerpunten en schaalgrootte februari/april (HUIDIG) De speerpunten, oplossingsrichtingen en vervolgstappen worden gelijktijdig ter vaststelling / besluitvorming voorgelegd aan de drie colleges van B&W (en ter kennisname aan de commissies). Daarbij wordt tevens besloten welke speerpunten lokaal en welke speerpunten regionaal of provinciaal dienen te worden uitgewerkt. Stap 5 (formuleren projectopdrachten en inrichten projectteams) – maart/april 2013 Na besluitvorming kan worden gestart met het uitwerken van de speerpunten c.q. de innovatieagenda. Daartoe zal voor de verschillende deelprojecten (lokaal of in regionaal verband) een projectopdracht worden geschreven, waarin de doelen, middelen, tijdspad en evaluatiecriteria worden benoemd. Ook zal in het projectplan aandacht moeten zijn voor de wijze waarop (regionale) afstemming en terugkoppeling plaatsvindt. Per project zal een projectteam worden samengesteld met daarin, naast een ambtelijke vertegenwoordiging vanuit de gemeente(n), bij voorkeur ook deskundigheid vanuit de maatschappelijke partners. De innovatieagenda wordt nadrukkelijk gezien als een gezamenlijk traject. Bij het uitwerken van de deelprojecten (en in de projectopdrachten) zal in ieder geval aandacht moeten zijn voor de afstemming van en uitwisseling met soortgelijke projecten/uitwerking vanuit: het regioplan ‘Goed Leven’ (voorheen ‘Samen Zorgen voor Zeeuws-Vlaanderen’) de Regionale Uitvoeringsagenda Leefbaarheid (uitwerking Convenant bevolkingsontwikkeling ‘Koersvast voor Zeeland’) / opbrengsten Alliantiefabriek het Masterplan Voorzieningen de (regionale) Woonvisie de Participatiewet (o.a. ontwikkelingen Sociale Dienst en sociale werkvoorziening Dethon) het Samenwerkingsverband Collectief Vervoer Zeeuws-Vlaanderen (vervoerscentrale) het Passend Onderwijs de Transitie Jeugdzorg (traject Taskforce Jeugd Zeeland) de Bestuursopdracht CJG Zeeuws-Vlaanderen het Veiligheidshuis de Maatschappelijke opvang (incl. Steunpunt Huiselijk Geweld en AMK) andere regio’s in Zeeland (via CZW en PTT) Daarnaast zal ook aandacht moeten zijn voor afstemming met andere opdrachtgevers in de zorg, zoals de Provincie Zeeland (openbaar vervoer en – voorlopig – jeugdzorg), het zorgkantoor (AWBZ), de zorgverzekeraars (Zvw), het ministerie van Justitie (reclassering, veelplegers, etc.), centrumgemeente Vlissingen (Maatschappelijke opvang). Voor ieder deelproject zal duidelijk moeten zijn waar de aansturing is belegd. Stap 6 (opstellen projectplannen door projectteams) – april 2013 e.v. Na het vaststellen van de projectopdrachten (lokaal of regionaal) kan het desbetreffende projectteam aan de slag met het schrijven van een projectplan. Stap 7 (start deelprojecten)– mei 2013 e.v. Nadat het projectplan is goedgekeurd, kan worden gestart met de uitvoering van het deelproject. Uiteraard moet daarbij binnen het projectteam constant aandacht zijn voor actuele ontwikkelingen vanuit de rijksoverheid. Eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving dienen direct in het project te worden meegenomen. Zo nodig moeten plannen worden bijgesteld of uitgetest.
10
De opbrengsten van de deelprojecten vormen op die manier de bouwstenen voor toekomstig beleid (en beleidsnotities) ten aanzien van de decentralisaties en andere ‘zorggerelateerde’ vraagstukken. Stap 8 (concept visie) – medio 2013 Vaststellen (concept) visie op ondersteuning, begeleiding en verzorging door B&W. Financiële risico’s en uitgangspunten vanuit het regeerakkoord (overheveling en bezuinigingen) en de oplossingsrichting uit de innovatieagenda (ontschotten budgetten) moeten (globaal) worden benoemd in Perspectievennota 2014-2018. Stap 9 (inspraakprocedure) – medio 2013 Maatschappelijke partners, zorgaanbieders, belangenorganisaties en cliënten(vertegenwoordigers) worden (actief) uitgenodigd hun zienswijze naar voren te brengen. Hiervoor geldt een periode van minimaal 6 weken. Stap 10 (formuleren definitieve visie) – eind 2013 De conceptvisie wordt bijgesteld aan de hand van: de ingediende zienswijzen de landelijke kaders c.q. uitwerking regeerakkoord in wet- en regelgeving en concrete budgetten de (voorlopige) opbrengsten van de deelprojecten Stap 11 (vaststellen definitieve visie) – eind 2013 Vaststelling visie op ondersteuning, begeleiding en verzorging (binnen wettelijke kaders en beschikbare budgetten) door lokale gemeenteraden. Stap 12 (uitwerking visie in beleid/concrete maatregelen) – eerste helft 2014 De visie op ondersteuning, begeleiding en verzorging moet worden uitgewerkt in concrete maatregelen en verordeningen. Deze moeten tijdig worden gepubliceerd voor de ingangsdatum (1 januari 2015). Stap 13 (wijzigen begroting) – tweede helft 2014 Vaststellen begroting 2015. De concrete wijzigingen en maatregelen moeten voor het eerst financieel worden vertaald in de begroting 2015. Stap 14 (start nieuwe werkwijze) – 1 januari 2015
11
DE SPEERPUNTEN VOOR DE INNOVATIEAGENDA Op grond van zeven bijeenkomsten met cliëntenvertegenwoordigers, belangenorganisaties en eerste- en tweedelijns zorgaanbieders zijn vijf speerpunten voor toekomstig beleid gedestilleerd. Deze speerpunten zijn (inclusief oplossingenrichting) voorgelegd en bekrachtigd tijdens een plenaire bijeenkomst in De Halle te Axel. Wat zijn (volgens de betrokkenen) de speerpunten voor toekomstig beleid? Uit de bijeenkomsten met betrokkenen zijn de volgende speerpunten voor beleid naar voren gekomen: 1. Zorg op maat (via één aanspreekpunt, coach) 2. Arbeidparticipatie als dagbesteding 3. PGB als sluitstuk 4. Wonen: aandacht voor verschillen 5. Vervoer: voorwaarde of verworvenheid? Hoe is deze notitie opgebouwd? Per speerpunt worden in deze notitie telkens de volgende vragen beantwoord: A. Wat hebben we gehoord? B. Welke denk- /oplossingsrichting staan we voor? C. Welke mogelijke actiepunten (en beoogde partners) zien we? D. Wat betekent het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voor onze plannen?
12
SPEERPUNT 1: ZORG OP MAAT (VIA ÉÉN AANSPREEKPUNT, COACH) Wat hebben we gehoord? Bij de ondersteuning, begeleiding en verzorging van mensen speelt de informele zorg – de zorg die wordt geleverd door mantelzorg (familie, vrienden, buren) en vrijwilligers – een belangrijke rol. Door de huidige ontwikkeling neemt de druk op mantelzorgers en vrijwilligers toe en raken zij overbelast te raken. Daarom groeit de behoefte aan instrumenten om vrijwilligers en mantelzorgers (tijdelijk) te ondersteunen en ontlasten (bijvoorbeeld door coaching, begeleiding en respijtzorg). Zowel bij cliënten als bij mantelzorgers/vrijwilligers bestaat de behoefte aan een coach of aanspreekpunt, die kennis heeft van de (lokale) sociale kaart en de juiste hulp of voorziening op het juist moment weet te mobiliseren. Het kan daarbij gaan op ondersteuning en begeleiding op velerlei gebied: financiën, huishoudelijke werkzaamheden, administratie, werken, vervoer, gezondheid. etc. Er wordt aandacht gevraagd voor de kwaliteit (en duurzaamheid) van de oplossing die via informele zorg wordt geboden. Bij de ondersteuning en begeleiding van kwetsbare personen moet niet alleen aandacht zijn voor de betrokkene zelf, maar voor alle mensen om de klant heen (het sociale netwerk). Ook zij hebben soms ondersteuning en begeleiding nodig. In verband met het eigen functioneren en/of bij de zorg die moeten leveren. Er moet aandacht zijn voor alle hulpvragen van de cliënt en zijn/haar haar omgeving, op gebied van wonen, werken, geld, dagbesteding, enzovoorts. Deze moeten in samenhang worden bekeken. Daarbij wordt o.a. gerefereerd aan de werkwijze, zoals die in de CJG’s is ontwikkeld: Eén gezin, één plan, één regisseur. Ondersteuning en begeleiding moeten zoveel mogelijk lokaal – in de eigen wijk, buurt of dorp – georganiseerd worden, bijvoorkeur via een team waarin verschillende kennis en disciplines samenkomen. De gemeente heeft daarbij een regierol. De beoordeling van de ondersteuningsbehoefte kan het beste (in overleg met de klant) door een multidisciplinair team plaatsvinden. Er is dan geen apart indicatieorgaan meer nodig. Wel is in sommige gevallen specifieke (medische) kennis nodig om tot een beoordeling van de ondersteuningsbehoefte te komen. Dit geldt met name bij mensen met een psychische aandoening. Een aandachtpunt bij multidisciplinaire samenwerking is de inzage in en bewaking van dossiers. Investeren in vroegtijdige herkenning en vraagverheldering is belangrijk. De juiste vorm en mate van ondersteuning en begeleiding kan alleen worden vastgesteld na een goede probleemanalyse. Dit pleit voor een uniforme methode en grondhouding bij iedereen die met mensen werkt. Welke denk-/oplossingsrichting staan wij voor? Mantelzorg en vrijwilligerswerk wordt daar waar nodig ondersteund en gefaciliteerd. We zien daarbij een grotere meerwaarde in oplossingen als het aanbieden van respijtzorg en coaching van vrijwilligers en mantelzorgers, dan in het verstrekken van mantelzorgcomplimenten aan geregistreerde mantelzorgers. We investeren in sociale ontmoetingen (door activiteiten en ontmoetingsplaatsen) en in maatregelen die het gevoel van saamhorigheid en sociale verantwoordelijkheid vergroten, met als doel het sociale netwerkwerk van mensen te vergroten en versterken. We streven naar een vereenvoudiging van de toegang en beoordeling (indicatiestelling) van ondersteuning, begeleiding en verzorging. Alle professionals, die met mensen werken (in het onderwijs, in de thuiszorg, huisartsen, opbouwwerkers, activiteitenbegeleiders, etc.) vormen tezamen de toegang tot zorg (= alle vormen van ondersteuning, begeleiding en verzorging). Alle professionals (en vrijwilligers)
13
moeten daarom worden geschoold op een gezamenlijke visie en een uniforme wijze van vraagverheldering. Ook moeten zij zich gesteund weten door een team met voldoende deskundigheid en mandaat (zeggenschap/doorzettingsmacht) voor die gevallen waarin ondersteuning, begeleiding en/of verzorging nodig is. Er worden wijk- en buurtteams ingericht, die inzetbaar zijn voor alle doelgroepen en soorten problematiek. In deze wijk- of buurtteams hebben in ieder geval het steunpunt voor mantelzorg en vrijwilligerswerk, algemene eerstelijns zorg (maatschappelijk werk en/of opbouwwerk) en de wijkverpleegkundige zitting. Specialistische kennis is (indien nodig) op afroep beschikbaar. Ieder mens en iedere situatie is uniek. We kiezen daarom voor maatwerkoplossingen. In overleg met de betrokkene(n) wordt een persoonlijk ondersteuningsplan opgesteld. De inwoner staat hierin centraal en heeft zelf de regie. Het gesprek met de inwoner en een persoonlijke ondersteuningsrelatie zijn daarom belangrijk. We kijken niet alleen naar de beperkingen van mensen, maar ook naar hun mogelijkheden en talenten. Onze inspanningen zijn primair gericht op het versterken van de eigen kracht en het zelfoplossend vermogen. Onze primaire taak is niet ‘zorgen voor’ maar ‘zorgen dat’. Daar waar belemmeringen zich voordoen, wordt – in overleg met de betrokkene(n) – gekeken op welke wijze de beperking kan worden gecompenseerd. We streven er daarbij naar dat mensen zo volwaardig mogelijk meekunnen doen in de samenleving (participatie), maar stellen ook duidelijk is dat niet elke belemmering (door de overheid of derden) weggenomen kan (en zal) worden. In overleg met de klant wordt gekeken naar het benodigde kwaliteitsniveau; in sommige gevallen kan bijvoorbeeld worden volstaan met een (goedkoper) schoonmaakbedrijf in plaats van (duurdere) thuiszorg, of biedt een maatschappelijke stage soulaas. In het ondersteuningsplan is aandacht voor de ondersteuningsbehoefte (en mogelijkheden) van de betrokkene en die van zijn sociale omgeving. Er wordt daarbij integraal gekeken naar de ondersteuningbehoefte op de aandachtsgebieden: wonen, werk, inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten, gezondheid en veiligheid. We hanteren daarbij het principe “Eén gezin, één plan, één regisseur” (1G1P1R). Dit betekent ook dat er één vaste contactpersoon of casemanager wordt aangesteld. Dit kan een vrijwilliger of professional zijn. Ondersteuning en begeleiding worden zo licht mogelijk vormgegeven. Dit betekent: primair investeren in oplossingen binnen het eigen netwerk en (als dat niet lukt) door de inzet van vrijwilligers waar het kan en door interventie van professionals waar het moet. Om de ondersteuningsbehoefte per aandachtgebied te bepalen, kan bijvoorbeeld een zelfredzaamheidsmatrix of participatieladder worden gebruikt. Welke actiepunten en beoogde partners zien we? Per gemeente nemen we zo spoedig mogelijk de uitwerking van ‘zorg op maat’ en de inrichting van wijk- en buurtteams ter hand. In Hulst is het vertrekpunt het project Hulst voor Elkaar, in Terneuzen het lokaal Wmo-beleid en in Sluis het samenwerkingsverband Porthos. De naam en verschijningsvorm kunnen per gemeente verschillen, maar de visie en uitgangspunten zijn in alle gevallen gelijk. Belangrijke partners hierbij zijn de brede, algemene (eerstelijns)voorzieningen, zoals welzijnswerk, opbouwwerk, maatschappelijk werk, de huisarts en de wijkverpleegkundige. Maar ook specifiekere (eerstelijns)voorzieningen (en uitvoerende instanties), zoals thuiszorg, de sociale dienst, schuldhulpverlening, het regionaal bureau leerlingzaken en fysiotherapie. Onderzocht moet worden wat de mogelijke inzet kan zijn van uitkeringsgerechtigden (langdurig werklozen) bij de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers en het bemensen van de voorliggende voorzieningen, zoals strijkservice en besturen buurtbus. Om sociale ontmoetingen en maatschappelijke participatie te faciliteren, verdient ook de toegankelijkheid van openbare voorzieningen onze aandacht.
14
Wat betekent het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voor onze plannen? Het regeerakkoord gaat uit van een intensivering van de wijkverpleegkundige. Deze zou een goede rol kunnen vervullen in de wijk- en buurtteams. Onduidelijk is nog bij welke organisatie deze wijkverpleegkundige in dienst komt en wie de middelen hiervoor ontvangt. Door het scheiden van wonen en zorg c.q. het afschaffen van de zorgzwaartepakketten 1 t/m 4 worden mensen vaker geacht zelfstandig te blijven wonen. Dit betekent dat zij geen gebruik meer kunnen maken van de faciliteiten die in, door of vanuit de intramurale verblijfinstellingen worden geboden (aangepaste woonruimte, begeleid wonen, dagbesteding, vervoer). In plaats daarvan kunnen mensen een beroep doen op de Wmo. Mogelijk leidt dit tot een groter beroep op individuele voorzieningen, zoals woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen, en tot een grotere druk bij de wijk- en buurtteams. Om de toestroom tot de Wmo te beperken, is in het regeerakkoord vastgelegd dat de aanspraak op huishoudelijke hulp en extramurale dagopvang / dagbesteding wordt beperkt of komt te vervallen. In plaats daarvan worden gemeenten geacht maatwerkoplossingen te bieden voor die mensen (en op die terreinen) waar mensen ‘het echt nodig hebben’. Dit kan betekenen dat toch enige vorm van thuiszorg en/of dagbesteding wordt geboden, maar dit is geen automatisme. Het regeerakkoord ondersteunt inhoudelijk de visie zoals die in deze notitie is verwoord: De gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van ondersteuning, begeleiding en verzorging (conform het principe ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’) . De gemeenten krijgen hiertoe beleidsvrijheid en de beschikking over één budget voor het leveren van individueel maatwerk (ter vervanging van allerlei afzonderlijke maatregelen en regelingen). De efficiencykorting, die daarbij wordt toegepast, is echter fors. Het is hierdoor de vraag of het budget voor individueel maatwerk toereikend is.
15
SPEERPUNT 2: ARBEIDPARTICIPATIE ALS DAGBESTEDING Wat hebben we gehoord? Mensen willen (ondanks hun beperking) nuttig en zinvol bezig zijn. Bijvoorkeur realiseren zij daarmee een inkomen, waarmee zij in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, maar ook onbetaalde arbeid kan voldoening bieden. Mensen willen niet het gevoel krijgen ‘bezig gehouden te worden’ of met behoud van uitkering of salaris thuis te moeten zitten (thuisblijfcontract). De nieuwe ontwikkelingen bieden kansen om de dagbesteding (gefinancierd vanuit de AWBZ/Wmo) en de sociale werkvoorziening (gefinancierd vanuit de Wsw/ Participatiewet) te ontschotten c.q. om te buigen tot één voorziening. Het doel van beide voorzieningen is om mensen met een beperking en/of achterstand tot de arbeidsmarkt een zinvolle dagbesteding te geven door ze (tegen betaling) te laten participeren in een (beschutte) werkomgeving. Mensen met beperking moeten niet worden weggestopt (in een sociale werkplaats of werkatelier), maar een rol krijgen midden in de maatschappij/samenleving. Dit kan bijvoorbeeld door mensen met een beperking een rol te geven in het beheer en de exploitatie van een dorpshuis/wijkcentrum, museum of buurtwinkel, groenonderhoud, of koffievoorziening c.q. keukenwerkzaamheden ouderencentra). Door dagbesteding te organiseren in de eigen leefomgeving kan worden bespaard op vervoer. De huidige wet- en regelgeving kent een aantal verkeerde prikkels, waardoor het aantrekkelijk is om de sociale werkvoorziening en/of dagbesteding te blijven. Ook de druk vanuit de familie om in een beschutte omgeving te blijven, speelt daarbij een rol. Er is bij mensen met een beperking behoefte aan ‘werk- en inkomencoach’. Ook voor mensen die vanwege hun beperking of leeftijd geen rol (meer) kunnen spelen op de arbeidsmarkt, moet een adequate dagopvang in stand worden gehouden. Dagbesteding is een belangrijk instrument om mantelzorgers te ontlasten. Welke denk-/oplossingsrichting staan wij voor? We willen de dagbesteding (bekostigd vanuit de AWBZ/Wmo) en sociale werkvoorziening (bekostigd vanuit de WSW/Participatiewet) samenvoegen tot één organisatie voor begeleid werken. We willen dagbesteding/arbeidsparticipatie realiseren binnen: o De reguliere arbeidsmarkt (in sectoren techniek, zorg, groen, horeca, transport). Het quotum voor bedrijven om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen, vormt hierbij mogelijk een positieve stimulans. o De maatschappelijke dienstverlening (beheer en exploitatie dorpshuizen, musea, groenvoorziening, etc.). NB: Het quotum om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen geldt ook voor de gemeente als werkgever! Daarnaast zal enige vorm van dagopvang nodig zijn voor mensen die vanwege hun beperking of leeftijd niet kunnen deelnemen op de arbeidsmarkt. Welke actiepunten en beoogde partners zien we? In samenwerking met het Voorgezet Speciaal Onderwijs en het ROC willen wij projecten opzetten om jongeren en volwassenen met een beperking te “leren werken” (in de sector van hun keuze). Deze projecten moeten voorkomen dat bedrijven worden geconfronteerd met hoogte begeleiding- en inwerkkosten en het daardoor ontzien om mensen met een beperking in dienst te nemen. De begeleiding op de werkplek zou in dit model mogelijk kunnen worden ondersteund door de school of zorginstelling, Er dient in ieder geval sprake te zijn van een doorgaande zorglijn vanuit het (speciaal) onderwijs naar de arbeidsmarkt.
16
We willen werkgevers betrekken bij de planvorming om de dagbesteding vanuit de AWBZ en de sociale werkvoorziening te laten samensmelten tot één organisatie voor begeleid werken. We doen dit via het Werk Service Punt (WSP). Deze nieuwe organisatie kan zich ook richten op de bemiddeling van mensen met een arbeidshandicap op de arbeidsmarkt i.v.m. het quotum voor (middel)grote bedrijven. Zowel bedrijven als mensen met een beperking kunnen een beroep doen op deze bemiddeling. We willen pilots opzetten waarin we dorpshuizen, musea, wijkgebouwen en kleinschalige buurtwinkels laten beheren door mensen met beperking. We zien hierbij een link met de Uitvoeringsagenda Leefbaarheid en het Masterplan Voorzieningen. Wat betekent het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voor onze plannen? Er komt één budget voor het bieden van maatwerkoplossingen door gemeenten. Hierin wordt behalve het budget voor dagbesteding, ook (een gedeelte van) het budget voor de Wajong, de Sociale werkvoorzieningen, de intensivering van de arbeidsmarktzorg, de Wet tegemoetkoming chronisch zieken (Wtcg),de regeling specifieke zorgkosten (TSZ) en Compensatie Eigen Risico (CER) ondergebracht. De efficiencykorting, die wordt toegepast, is echter fors. Het is daarom de vraag of het budget voor arbeidsparticipatie en dagbesteding (tezamen) toereikend is om onze plannen te realiseren. De langdurigheidstoeslag in de WWB wordt vervangen door een individuele toeslag voor mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rond komen (zonder zicht op verbetering). Ook in deze gevallen gaat het vaak om mensen met een beperking of handicap. De instroom in de sociale werkvoorziening in zijn huidige vorm (Dethon) stopt. Daarvoor in de plaats krijgen gemeenten ruimte om zelf beschut werk als voorziening te organiseren. Dit mag in de huidige vorm, maar biedt ook ruimte voor vernieuwende initiatieven. Het feit dat er voor bedrijven (met meer dan 25 werknemers) een quotum gaat gelden van vijf procent om arbeidsgehandicapten aan te nemen, werkt het plaatsen van mensen met een beperking op de reguliere arbeidsmarkt in de hand en draagt dus bij aan onze visie. NB: Deze verplichting geldt ook voor de gemeente als werkgever! Voor grote, kapitaalkrachtige bedrijven bestaat de mogelijkheid om het verplichte quotum ‘af te kopen’. Onduidelijk is waar de opbrengst van deze boetes heen gaat. In het regeerakkoord wordt geen melding gedaan dat de opbrengst van deze boetes naar desbetreffende gemeente of regio zal gaan om met dat bedrag alternatieve arbeidsplaatsen te realiseren. Dit zou wel nodig zijn.
17
SPEERPUNT 3: PERSOONSGEBONDEN BUDGET ALS SLUITSTUK Wat hebben we gehoord? De systematiek, waarop het persoonsgebonden budget (PGB) wordt bepaald, sluit niet aan bij de vraag en behoefte die mensen hebben. Omdat wordt gewerkt met normbedragen, ontvangen mensen soms meer budget dan zij hebben aangevraagd en dan zij (voor de gewenste voorziening) nodig hebben. Aan de andere kant zijn ook gevallen bekend waarin het PGB niet toereikend is voor de noodzakelijke zorg, omdat het budget door de cliënt wordt ingezet voor de verkeerde doelen (zoals het belonen van mantelzorger of een dagje uit). Er is geen controle of richtlijn voor het besteden van PGB’s. Hierdoor is er geen zicht op de effectiviteit (en doelmatigheid) van de inzet PGB’s. Verwacht wordt echter dat het verstrekken van een PGB vaak goedkoper is voor gemeenten, dan het verstrekken van zorg in natura omdat mensen precies datgene inkopen wat zij nodig hebben. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen de eigen zeggenschap van mensen bij het organiseren van zorg op maat enerzijds en de verantwoording richting de geldverstrekker anderzijds. Stop met indiceren, protocolleren en diagnostiseren. Dit leidt tot maximalisatie van de consumptie. Ga met betrokkenen in gesprek over de wijze waarop en de omvang waarin hij moet worden gecompenseerd om te kunnen participeren en biedt een bijbehorende voorziening op maat (in natura of via een PGB). Welke denk-/oplossingsrichting staan wij voor? Indien wij zouden voldoen aan ons ambitieniveau om individueel maatwerk c.q. zorg op maat te leveren, is het verstrekken van PGB’s in principe overbodig. Het verstekken van een PGB geeft cliënten echter een gevoel van zelfstandigheid en zelfredzaamheid door zelf regie te hebben over de zorg die hij/zij ontvangt. Een aandachtspunt is de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt bepaald en de verantwoording daarvan. Wij zien hierbij een belangrijke rol weggelegd voor de professional. In overleg met de klant worden de verschillende opties (zorg in natura, voorliggende voorzieningen, mantelzorg) bekeken en beoordeeld. Als geen van de opties tot de gewenste zorg leidt (of de opties duurder zijn dan de oplossing die de betrokkene voor ogen heeft), kan de professional besluiten tot het beschikbaar stellen van een PGB. Er is in dat geval ook geen verantwoording nodig, omdat de besteding en doelmatigheid van het PGB in overleg met een professional is besproken en beoordeeld. Overeenkomstig met de bijzondere bijstand zien wij ook bij de PGB’s een verschuiving van aannemelijke (categoriale) kosten naar daadwerkelijke kosten. Dit betekent dat wij afstappen van vaste normbedragen, maar per geval de werkelijke kosten bekijken. In dit geval kan worden volstaan met een maximum bovengrens of globale bandbreedte. Een alternatief voor het PGB-vraagstuk zou kunnen zijn om volledig over te stappen naar trajectfinanciering, waarbij het traject in overleg met de klant wordt ingekocht. In deze optie verdwijnen echter de algemeen toegankelijke (gesubsidieerde) voorzieningen. Vooralsnog kiezen wij niet voor deze optie. Welke actiepunten en beoogde partners zien we? Er wordt (in provinciaal verband) een kader ontwikkeld voor de besluitvorming over het PGB. Lokaal worden proefprojecten ontwikkeld waarbij de toegang tot zorg (inclusief PGBverstrekking en indicatiestelling) wordt belegd bij een multidisciplinair team of overleg. Wat betekent het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voor onze plannen? Het regeerakkoord geeft geen aanleiding tot wijziging van de beleids- of denkrichting.
18
SPEERPUNT 4: WONEN: AANDACHT VOOR VERSCHILLEN Wat hebben we gehoord? De woonbehoefte verschilt per individu. De één wil het liefst zo zelfstandig mogelijk wonen en een ‘normaal/gewoon’ leven leiden. De ander hecht sterk aan het contact met soort-/lotgenoten en voelt zich veilig en geborgen in een beschutte woonomgeving met anderen en aanwezige hulp. Alle partijen pleiten voor ‘verdunning’: Geen grote complexen of parken, maar kleinschalige projecten voor begeleid wonen. Liefst in de eigen woonplaats of woonomgeving. Volumeproblematiek belemmert kleinschalige opvang in de eigen woonomgeving. Mogelijke alternatieven zijn vervoer of vermenging van de doelgroepen. In verband met de veiligheid dient er geen vermenging plaats te vinden tussen Licht Verstandelijk Gehandicapten (LVG) en patiënten met gedrags- en GGZ-problematiek. De aanwezigheid van 24-uurszorg is in sommige gevallen voorwaarde om zelfstandig te wonen. In andere gevallen zorgt de beschikbaarheid 24-uurzorg vooral voor een gevoel van veiligheid. In die gevallen kan ook worden volstaan door het vangnet op een andere manier vorm te geven De woningcorporaties zijn soms niet bereid te verhuren aan mensen met een beperking of psychische stoornis vanwege: o Financiële redenen o Weerstand bij omwonenden/onrust in wijk o Het risico op verpaupering en achterstallig onderhoud We zien een forse toename van het aantal dementerende ouderen. Deze problematiek vraagt om een beschermde woonomgeving. Welke denk-/oplossingsrichting staan wij voor? Om de weerstand bij woningcorporaties weg te nemen, kunnen we als gemeente en zorginstelling (gezamenlijk) garant staan voor de huurbetaling en het tuinonderhoud. Ook kunnen wij via een wooncoach mensen leren om zelfstandig een huis te onderhouden en een huishouden te runnen. Ook kan de wooncoach een rol vervullen bij het wegnemen van weerstanden in de buurt en bij omwonenden. Om mensen zelfstanding te kunnen laten wonen, zien wij mogelijkheden in domotica en alarmeringsystemen. Voor de primaire begeleiding kan (in veel gevallen) teruggevallen worden op de lokaal beschikbare ondersteuning en begeleiding vanuit de woonzorgcentra, het vrijwilligersnetwerk, burenhulp, het Rode Kruis, etc. Ook zien wij een mogelijke rol voor de crisisdienst van het maatschappelijk werk om primaire 24uurshulp te bieden. Enkel in gevallen waarbij (binnen een normtijd) specialistische (24uurs)zorg nodig is, blijft geclusterd wonen noodzakelijk. Bijvoorbeeld in een bepaalde cirkel rond een verpleeg-/verzorgingshuis of ziekenhuis waar die zorg aanwezig is. De traditionele thuiszorg zal moeten worden afgebouwd omdat hiervoor minder middelen beschikbaar zijn. Er zal worden gezocht wordt naar alternatieve werkwijzen om in de belangrijkste ondersteuningsbehoefte van mensen te voorzien. Welke actiepunten en beoogde partners zien we? Er wordt een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd om de juiste schaalgrootte voor (begeleid) wonen en voorzieningen te bepalen. In de Woonvisie, die later dit jaar uitkomt, zullen de woonzorgzones worden aangegeven waarbinnen de verschillende vormen van ondersteuning en begeleiding aanwezig. Ook zal in de Woonvisie flankerend beleid worden opgesteld, zoals het levensloopbestendig bouwen als voorwaarde voor bouwvergunning. Met de zorgaanbieders gaan wij op zoek naar mogelijke oplossingen voor dreigende leegstand in verblijfinstellingen.
19
Met zorgaanbieders en woningcorporaties gaan wij op zoek naar mogelijke oplossingen voor de toenemende vraag naar geschikte huisvesting voor dementerende ouderen. Deze groep neemt de komende jaren fors toe. De Zorgbalie heeft zich aangemeld om binnen de Regionale Uitvoeringsagenda Leefbaarheid een project op te zetten, waarbij wordt gezocht naar mogelijkheden op het gebied van ICT en domotica om mensen langer zelfstandig te kunnen laten wonen. Wat betekent het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voor onze plannen? Door het scheiden van wonen en zorg c.q. het afschaffen van de zorgzwaartepakketten 1 t/m 4 worden mensen vaker geacht zelfstandig te blijven wonen. Dit zorgt mogelijk voor een toename van het aantal verzoeken tot woningaanpassingen c.q. een grotere vraag naar aangepaste woningen, behoefte aan begeleiding bij wonen en een toename van de leegstand bij verblijfinstellingen.
20
SPEERPUNT 5: VERVOER: VOORWAARDE OF VERWORVENHEID? Wat hebben we gehoord? Vervoer en mobiliteit zijn voorwaarden om te kunnen participeren in de samenleving. Er zijn grote verschillen. In sommige gevallen vormt het vervoer een belemmerende factor om te kunnen deelnemen op de arbeidsmarkt en in het maatschappelijk leven. In andere gevallen lijkt juist ongelimiteerd gebruik te kunnen worden gemaakt van taxivervoer (vanuit de overheid of verblijfinstelling). Ook zijn er grote verschillen in de vorm waarin vervoer wordt aangeboden: Openbaar vervoer, taxipas, eigen (aangepaste) auto, vervoer door instelling, geen vervoer. Het vervoer is inefficiënt en verkokerd. Het openbaar vervoer is slecht toegankelijk. De afgelopen jaren is wel geïnvesteerd in de toegankelijkheid van bussen en bushaltes, maar in de bussen ontbreekt nog altijd de mogelijkheid om een rolstoel te verankeren. Welke denk-/oplossingsrichting staan wij voor? We willen de mogelijkheid onderzoeken om de diverse vervoerstromen van gemeente, provincie en zorgverzekeraars (Openbaar vervoer, Leerlingenvervoer, Wmo-vervoer, AWBZ-vervoer en buurtbussen) te bundelen en ontschotten. We zetten ons in voor een betere toegankelijkheid van het openbaar vervoer. We zijn voor kostengelijkheid tussen het Openbaar Vervoer en het Wmo-vervoer. Met andere woorden: de bijdrage voor het Wmo-vervoer moet gelijk zijn aan de kosten voor het openbaar vervoer over die afstand. Als uitgangspunt hanteren wij dat we alleen het verschil tussen de normale kosten en de bijzondere kosten vergoeden, bijvoorbeeld bij de aanschaf van een (aangepaste) auto. Door het clusteren, flexibiliseren en/of digitaliseren van de dienstverlening, kan het aantal vervoerbewegingen worden teruggebracht. Welke actiepunten en beoogde partners zien we? Er wordt een werkgroep gevormd, waarin gemeente, provincie, taxibedrijf, vervoersbedrijven, zorginstellingen en bezorgdiensten gezamenlijk kijken naar het ontschotten van doelgroepenvervoer en openbaar vervoer, zowel van personenvervoer als goederenvervoer. Hiertoe is ook een alliantie gevormd onder de naam ‘ZeeuwsVlaamse knooppuntenroute vervoer’. Trekker van deze alliantie is Dethon. We brengen bij de provincie, als verantwoordelijke voor het openbaar vervoer, nogmaals, de toegankelijkheid van het openbaar vervoer onder de orde. Mogelijk kan dit in de nieuwe aanbesteding worden meegenomen. We starten proefprojecten waarin wordt geëxperimenteerd met thuisdiensten, digitale dienstverlening en/of internethulpverlening. Wat betekent het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ voor onze plannen? Er is onduidelijkheid over de huidige kosten en budgetten voor vervoer naar dagbesteding en dagopvang. De dagbesteding wordt op dit moment geïndiceerd inclusief vervoer. Het rijk heeft afgelopen jaar flink gesnoeid in de budgetten voor vervoer. Onduidelijk is daarom welke efficiencywinst nog te behalen valt. Maar het regeerakkoord biedt ook kansen. Door het samenbrengen van budgetten en verantwoordelijk ontstaat de mogelijkheid om vervoerstromen te bundelen. Ook krijgen we de mogelijk om ondersteuning en begeleiding lokaal organiseren en de functies begeleid wonen en begeleid werken op een andere manier en schaalgrootte te organiseren. Hierdoor kan het aantal vervoersbewegingen mogelijk worden teruggebracht.
21
AANDACHTSPUNTEN / RISICO’S De gesignaleerde risico’s en aandachtspunten hebben enerzijds te maken de aansturing en afstemming binnen de eigen processen (binnen onze invloedsfeer) en anderzijds met de financiële en bestuurlijke gevolgen die door het rijk worden opgelegd (buiten onze invloedsfeer) Binnen onze invloedsfeer: Afstemming met Jeugdzorg In het beleid voor ondersteuning en begeleiding wordt gepleit om specifiek doelgroepenbeleid los te laten. Bovendien vertoont de doelgroep van de decentralisatie van de extramurale (AWBZ) begeleiding en de decentralisatie van de Jeugdzorg een grote overlap: circa 60% van de indicaties in de Jeugdzorg leidt tot een AWBZ-voorziening. Dit is ook logisch, want vaak gaat het in de Jeugdzorg om jongeren met GGZ-problematiek (gedrag, verslaving, psychische stoornis) en/of jongeren met een verstandelijke of lichamelijke handicap. Toch zijn er ook een aantal verschillen. Zo komt bij de volwassenzorg de verantwoordelijkheid voor de GGZ en intramurale zorg bij de zorgverzekeraar te liggen, terwijl de verantwoordelijkheid voor jeugd-GGZ en de (intramurale) gesloten jeugdzorg (waarschijnlijk) naar de gemeenten komt. Het risico is dat voor beide decentralisaties andersoortige trajecten zijn afgesloten, met een andere structuur, andere aansturing, andere trekkers/projectleiders en een andere schaalgrootte (provinciaal en regionaal). Dit vraagt om aandacht voor mogelijke verschillen in tempo en inhoud / denkrichting. Afstemming met Participatiewet (ontwikkelingen Sociale Dienst en Dethon) Ook hier geldt dat afstemming in tijd en inhoud van het proces nodig is. Van belang is dat er (binnen beide domeinen: Zorg en Werk & Inkomen) inhoudelijk voor hetzelfde model wordt gekozen. Kiezen we voor een regionale Sociale en Maatschappelijke Dienst waar mensen terecht kunnen voor alle vormen van ondersteuning en begeleiding, zowel op het gebied van zorg als op het gebied van werk, inkomen en arbeidsbemiddeling, of kiezen we voor lokale structuren voor ondersteuning en begeleiding (zoals wijk- en buurtteams) waarbij de regionale sociale dienst fungeert als (één van de) leverancier(s) c.q. gezamenlijke backofficevoorziening, die (indien nodig) een gedeelte/onderdeel van de benodigde ondersteuning en begeleiding levert. Afstemming met de transformatie / verandertraject van de Publieke Gezondheid (GGD) Om de toekomst van de publieke gezondheid te kunnen garanderen, is men van vanuit de publieke gezondheid op zoek naar mogelijkheden binnen het sociale domein om door preventie en gedragsbeïnvloeding de zelfredzaamheid van mensen te vergroten en een verandering in gedrag (gezond leven en gezond bewegen) te bewerkstelligen. Dit om kosten te besparen en mensen langer gezond en maatschappelijk actief te houden. Deze doelstellingen en oplossingsrichting sluiten aan bij de doelstellingen van deze innovatieagenda. We adviseren daarom beide trajecten aan elkaar te verbinden en geen nieuwe trajecten (met dezelfde doelen en maatschappelijke partners) naast elkaar op te starten. Afstemming met de zorgverzekeraars (CZ ) als andere financier(s) van de zorg Door het regeerakkoord kent de zorg straks twee financiers: de zorgverzekeraars (Zvw) en de gemeenten (Wmo). De scheiding ligt bij verpleging en verzorging, waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor de ondersteuning, begeleiding en verzorging en de zorgverzekeraar voor de verpleging, huisartsenzorg. GGZ en verblijfinstellingen. De knip tussen verpleging en verzorging is in de praktijk echter moeilijk te maken.
22
De samenwerking/afstemming met de zorgverzekeraar(s) vindt nu plaats in een overleg waarin naast de gemeente Terneuzen (namens de drie gemeenten) ook zorgaanbieders als ZorgSaam en Nucleus zitting in hebben. De zorgverzekeraars zijn in dit overleg alleen vertegenwoordigd door de aanwezigheid van CZ. Onduidelijk is in hoeverre CZ het mandaat heeft om namens alle zorgverzekeraars te onderhandelen. Bovendien ligt de regie voor, en het voorzitterschap van, dit overleg in handen van één van de zorgaanbieders. Dit is niet zuiver voor onze taak- en rolverdeling. Wij hebben als gemeenten (in de rol van opdrachtgever) een overeenkomst met onze zorgaanbieders afgesloten, waarin wij afspraken hebben gemaakt over een kanteling van de werkwijze, waarin de inzet van personeel en budgetten wordt verschoven van zware zorg naar lichte zorg. Ook de zorgverzekeraar maakt in het regioplan een soortgelijke afspraak met haar opdrachtnemers. Daarbij hebben we geconstateerd dat de prestatieafspraken / beleidsrichting en contract partners grotendeels hetzelfde zijn. Ook de belangen van de gemeenten en de zorgverzekeraars zijn hetzelfde. Op grond van het regeerakkoord moeten wij een besparing leveren in de sociaal-maatschappelijke zorg. De zorgverzekeraars moeten een vergelijkbare bezuiniging realiseren in de medische zorg. Het instrument daarvoor is in beide gevallen het investeren in preventie en in lichte en laagdrempelige zorg in de wijken en buurten. We hebben dus hetzelfde belang, dezelfde tactiek, hetzelfde instrument en dezelfde (uitvoerende) partners. Het is daarom van belang dat wij, als de twee opdrachtgevers/financiers van de zorg, onderling (zonder aanwezigheid van opdrachtnemers) afspraken maken over een gezamenlijke visie en strategie en over de verdeling van de kosten en opbrengsten van gezamenlijk beleid. Afstemming met de Regionale Uitvoeringsagenda Bevolkingsontwikkeling en Leefbaarheid en met het Masterplan Voorzieningen In de trajecten de Regionale Uitvoeringsagenda Bevolkingsontwikkeling en Leefbaarheid en het Masterplan Voorzieningen (beide aangejaagd door de provincie) is ‘Zorg’ één van de leidende thema’s. Binnen deze trajecten worden allianties en projecten ontwikkeld die vergelijkbaar zijn met, of passen binnen, de innovatieagenda Zeeuws-Vlaamse Overgang Zorg en/of het regioplan GoedLeven.nl. We constateren dat de onderlinge afstemming met deze trajecten (nog) niet voldoende is geborgd. We constateren verder dat deze twee trajecten er met name op gericht zijn om de samenwerking met de provincie te borgen. Eerder hebben we al geconstateerd dat in een ander traject de samenwerking met het CZ voorop staat. Het verdient aanbeveling om vanuit onze regierol afspraken te maken over hoe wij (als eerst verantwoordelijke voor ondersteuning, begeleiding en verzorging) het gesprek en de onderhandeling willen aangaan met de verschillende stakeholders: de provincie, de zorgaanbieders, de zorgverzekeraars en onze inwoners. Buiten onze invloedsfeer: Aansturing In het regeerakkoord wordt veelvuldig gesproken over een schaalgrootte van 100.000+ om bepaalde taken te mogen uitvoeren. In Zeeland hebben we een dergelijke gemeente niet. Onduidelijk is nog of het kabinet vast wenst te houden aan dit uitgangspunt en een centrum- of verrekengemeente (binnen of buiten Zeeland) aanwijst, of dat men akkoord gaat met het voorstel van de VNG (gesteund door de P10 en de G32) waarin wordt gepleit voor een verdeling van taken op grond van de arbeidsregio’s. Onze arbeidsregio is Zeeland, waarbinnen is afgesproken om binnen de arbeidsregio te werken met subregio’s.
23
Omdat onduidelijk is hoeveel zeggenschap wij straks hebben, is het van belang dat wij nu onze visie (en oplossingsrichting) breed uitdragen binnen Zeeland (via het CZW, het PTT en de TFJZ) en landelijk (via het landelijk transitieteam, de VNG, de P10 en de G32). Het maakt dan niet uit wie er uiteindelijk verantwoordelijk is/wordt voor de aansturing. Er is dan geborgd dat gebruik gemaakt wordt van de lokale structuren, voorzieningen en (maatwerk)oplossingen, waardoor de kosten voor ons (c.q. onze inwoners) beperkt blijven en de kwaliteit van de dienstverlening is gewaarborgd. Financieel De financiële gevolgen zijn onduidelijk. Ook is onduidelijk of wij onze wettelijke taken binnen de beschikbare financiële ruimte kunnen uitvoeren. Een eerste indicatie geeft aan dat wij in ZeeuwsVlaanderen te maken hebben met een efficiencykorting van circa 20 miljoen euro. Dat is een korting van circa 30% ten opzichte van het huidige budget. Daar staat tegenover dat ook een aantal taken niet meer of op een andere wijze kunnen worden uitgevoerd. Vanuit de VNG zijn onze bezwaren en bedenkingen naar voren gebracht, maar de minister houdt vooralsnog vast aan de omvang en het tempo van de bezuinigingen. Slechts over de wijze waarop deze kunnen worden gerealiseerd, is onderhandelbaar. Een eerste verwachting geeft aan dat de resterende, afzonderlijke budgetten te klein / beperkt zullen zijn om apart beleid voor te ontwikkelen. Daarom gaat het regeerakkoord uit van één budget voor maatwerkoplossingen, waaruit alle mogelijke en benodigde ondersteuning, begeleiding en verzorging betaald moet worden. Ontschotten en bundelen van (snipper)budgetten lijkt dan ook de enige manier om (mogelijk) binnen de financiële kaders te blijken. De exacte uitwerking van het regeerakkoord, en de verdeling van de beschikbare middelen over de gemeenten en regio’s, laten nog even op zich wachten. In de perspectievennota 2014-2018 kunnen wij ons slechts beperken tot het maken van een (inhoudelijke) aanzet om bestaande budgetten te ontschotten. Een werkelijk veranderde opzet begroting va de begroting is pas aan de orde met ingang van het begrotingsjaar 2015.
24
COLOFON Wie zijn de leden van Anita van den Brande Frans van der Grinten Jack Veraart Katinka Vriends Mike Jansen Jeroen Koppert
het transitieteam? gemeente Hulst gemeente Hulst gemeente Terneuzen gemeente Terneuzen gemeente Sluis gemeente Sluis
Els Akkermans Nicole Baart Micaëla Boone
-
CZW-bureau ambtelijke werkgroep Jeugd (AWJ) van de Taskforce Jeugd Zeeland communicatieadviseur
25