WERVEN VOOR WETENSCHAP Notitie over de specifieke positie van Universiteits- en UMC-fondsen in de context van gedragscode, keurmerk en ANBI-status
Aanleiding In juli 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Commissie De Jong de opdracht verstrekt na te gaan hoe een Validatiestelsel Filantropie verplicht kan worden gesteld voor alle charitatieve ANBI’s en hoe de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden rond dit validatiestelsel moeten worden belegd. Aanleiding voor deze opdracht zijn een dalend geversvertrouwen door affaires, een gebrek aan overzichtelijke en vergelijkbare informatie over filantropische instellingen en de wens het toezicht op de filantropische sector te verbeteren. De Commissie De Jong beveelt aan de ANBI-status te koppelen aan registratie in een wettelijk omschreven register, waaraan normen ten grondslag liggen die worden vastgelegd in een specifieke wet voor fondsenwervende instellingen. In december 2013 heeft de Samenwerkende Brancheorganisatie Filantropie (SBF) het rapport ‘Keurmerk Filantropie’ naar buiten gebracht, met een set keurmerkcriteria voor alle fondsenwervende instellingen met een ANBI-status. Dit rapport is opgesteld met het oog op het Validatiestelsel Filantropie, onderdeel van het Convenant Ruimte voor Geven uit 2011. Daarnaast heeft de SBF een Gedragscode opgesteld. Beide documenten beschouwt de SBF als integraal onderdeel van het Validatiestelsel. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zijn vertegenwoordigers van de Nederlandse universiteitsfondsen en van de fondsen voor de universitaire medische centra (UMC’s) met elkaar en andere betrokkenen in overleg getreden over de specifieke positie van de universiteits- en UMCfondsen in de context van een register en keurmerk. Afgesproken wordt dat de vertegenwoordigers van deze fondsen een gezamenlijk standpunt formuleren ten aanzien van keurmerk en register. Dit standpunt wordt in deze notitie gepresenteerd. De notitie wordt toegestuurd aan de SBF, het Instituut Filantropie, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het ministerie van Veiligheid en Justitie en het voorzittersoverleg van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Standpunt universiteits- en UMC-fondsen De vertegenwoordigers van de universiteits- en UMC-fondsen herkennen zich in de doelstellingen van zowel de Commissie De Jong als de SBF om duidelijkheid te verschaffen aan de burger en andere belanghebbenden over de fondsenwervende instellingen en om het optimaal functioneren van deze instellingen te bevorderen. In het Advies Commissie De Jong en in het rapport ‘Keurmerk Filantropie’ staat het publieksbelang voorop. Beide documenten benadrukken bovendien dat ‘teveel bestuurlijke drukte’ moet worden voorkomen en dat fondsenwervende instellingen ‘zich zoveel mogelijk focussen op hun maatschappelijke doelstelling en de realisatie hiervan’. Eén gedragscode, één registratie, één keurmerk, één status In het licht van de geformuleerde doelstellingen is het wenselijk te streven naar één gedragscode en registratie voor fondsenwervende instellingen, waar er nu een diversiteit aan registraties en keurmerken bestaat. Opvallend in het rapport ‘Keurmerk Filantropie’ is dat daarin ruimte blijft voor bestaande keurmerken, in aanvulling op het voorgestelde keurmerk. De universiteits- en UMCfondsen pleiten voor één gedragscode, één registratie en één overkoepelend keurmerk, in het licht van het streven naar eenduidigheid en transparantie. Zowel publiek en overheid als de fondsenwervende instellingen zelf zijn daarbij gebaat. Vanzelfsprekend vergt dit dat de criteria zodanig zijn geformuleerd dat recht wordt gedaan aan de bestaande diversiteit van 1
fondsenwervende instellingen. De universiteits- en UMC-fondsen sluiten graag aan bij een dergelijke registratie en keurmerk. Om de systematiek inzichtelijk te houden en de administratieve last niet onnodig te vergroten, wordt verder bepleit om gedragscode/registratie, keurmerk en ANBI-status binnen het validatiestelsel rechtstreeks te koppelen. Als een instelling voldoet aan de criteria voor de gedragscode/registratie, worden het keurmerk en de ANBI-status automatisch verleend. Verschillende criteria voor registratie, keurmerk en ANBI-status maken de procedures onnodig complex en kunnen onderling met elkaar in tegenspraak zijn. Voorts pleiten de universiteits- en UMC-fondsen ervoor de code geen ‘gedragscode’ te noemen maar bijvoorbeeld ‘Code Goed Bestuur Filantropie’. Een positief geformuleerde naam draagt eerder bij aan de gewenste vergroting van het publieksvertrouwen dan een naam met negatieve connotaties. Bovendien sluit ‘code goed bestuur’ aan bij de naamgeving in andere sectoren. Specifieke positie universiteits- en UMC-fondsen De Commissie De Jong onderscheidt in haar rapport drie hoofdcategorieën organisaties binnen de filantropie: fondsenwervende instellingen, vermogensfondsen en kerkgenootschappen. Laatstgenoemde vormen feitelijk een uitzondering vanwege hun bijzondere positie. Zonder te pleiten voor nog een uitzondering, vragen de universiteits- en UMC-fondsen aandacht voor hun specifieke positie. Door de unieke relatie van deze fondsen met de instellingen waarvoor zij werven en hun historie zijn zij doorgaans hybride instellingen en vertonen zij soms zelfs kenmerken van alle drie de categorieën. Er zijn universiteitsfondsen die actief geld inzamelen bij het publiek (fondsenwervende instelling) en tegelijkertijd een historisch gegroeid vermogen beheren (vermogensfonds), terwijl de donateurs veelal (maar niet uitsluitend!) bestaan uit leden van de academische gemeenschap van de betrokken universiteit (vergelijkbaar met kerkgenootschap). Daarnaast is een punt van aandacht dat de instellingen waarvoor wordt geworven zelf ook over de ANBI-status kunnen beschikken. Het rapport ‘Keurmerk Filantropie’ signaleert in hoofdstuk 5 (Scope & categorieën, pag. 21) dat dit geldt voor ziekenhuizen. Hetzelfde is ook van toepassing op universiteiten. Enkele aspecten van de Gedragscode en de Keurmerkcriteria verdienen extra aandacht vanwege de specifieke positie van de universiteits- en UMC-fondsen. Samenstelling bestuur Een van de criteria die gelden voor een bestuur (rapport ‘Keurmerk Filantropie’, par. 6.3, fondsen categorie 3, artikel 2, 2, pag. 30) luidt als volgt: De leden van het bestuur van de fondsenwervende instelling mogen niet zijn bestuurder, oprichter, aandeelhouder, toezichthouder of werknemer van een entiteit waaraan de fondsenwervende instelling de door haar ingezamelde gelden middellijk of onmiddellijk geheel of gedeeltelijk afstaat. […] In de praktijk zijn de meeste besturen van universiteits- en UMC-fondsen samengesteld uit externe leden en leden die zijn verbonden aan de instelling waarvoor wordt geworven. Een bestuur is alleen dan gekwalificeerd wanneer er bestuursleden zijn met een professionele achtergrond op het gebied van academisch (medisch) onderwijs en onderzoek. Medewerkers van ‘eigen’ universiteiten en UMC’s uitsluiten, maakt het praktisch onmogelijk een gekwalificeerd bestuur samen te stellen. Het is wenselijk nader te omschrijven welke ruimte er is voor de benoeming van (een gemaximeerd aantal) bestuurders die werkzaam zijn bij universiteit of UMC. Een extra overweging daarbij is dat veel historische fondsen in eerste instantie zijn toevertrouwd aan een universiteit, en later zijn overgedragen aan een universiteitsfonds. Voor het vertrouwen van schenkers (en hun nazaten) is het 2
van belang dat de oorspronkelijk begunstigde instelling een stem houdt in beheer en besteding van de gedoneerde middelen. Een voetnoot (voetnoot 30, pag. 30) bij dit lid stelt: Het bepaalde in lid 9 geldt niet ten aanzien van een entiteit of daaraan statutair, direct of indirect, verbonden entiteit waaraan de fondsenwervende instelling conform haar statutaire doelstelling gelden afstaat (ontvangende entiteit) met dien verstande dat: • de invloed van een ontvangende entiteit op de benoeming en voordracht tot benoeming van het bestuur van de fondsenwervende instelling is toegestaan tot ten hoogste een derde van het aantal bestuursleden; • niet meer dan een derde van het aantal bestuursleden mag bestaan uit de in lid 9 van dit artikel genoemde personen. […] De vraag is of een maximering noodzakelijk is. Om de ANBI-status te verkrijgen, stelt de Belastingdienst momenteel geen eisen op dit vlak. De Gedragscode is t.a.v. belangenverstrengeling (par. 2.6 in de hoofdstukken over de diverse categorieën instellingen) minder specifiek dan de keurmerkcriteria op dit punt zijn. De formulering in de code lijkt er vooral op gericht belangenverstrengeling in het algemeen te voorkomen en ‘nadere regels te formuleren in statuten en/of reglementen voor wanneer sprake is van belangenverstrengeling en tegenstrijdige belangen en hoe in deze gevallen wordt gehandeld’ (aanbeveling (g)). Deze formulering lijkt ruimte te bieden voor specifieke bepalingen voor de samenstelling van besturen van universiteits- en UMC-fondsen. Dergelijke bepalingen zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de samenstelling van gekwalificeerde en betrokken besturen van deze fondsen. Medewerkers Een vraag is in hoeverre het mogelijk blijft dat medewerkers van de ontvangende partij zich inzetten voor de fondsenwerving van een universiteits- of UMC-fonds. In de huidige situatie stelt de universiteit of het UMC vaak geld ter beschikking voor personeel en out of pocket kosten. Deze kosten worden dan ook niet in mindering gebracht op de verkregen giften. In de Gedragscode en het rapport ‘Keurmerk Filantropie’ staat niet dat deze werkwijze niet toelaatbaar is. Wel wordt gevraagd wie de fondsenwerving uitvoert en hoeveel geld ermee gemoeid is. Is het voldoende als universiteits- en UMC-fondsen in hun verantwoording aangeven dat (een deel van) de inzet voor de werving geschiedt op kosten van de ontvangende partij? Naamgeving en beeldmerk In het rapport ‘Keurmerk Filantropie’ luidt een van de criteria (par. 6.3, Artikel 1, 2, fondsen categorie 2)): De fondsenwervende instelling onthoudt zich van het voeren van een naam en beeldmerk die op het eerste gezicht bij het brede publiek tot verwarring kunnen leiden met de naam en/of het beeldmerk van reeds langer bestaande fondsenwervende instellingen. Gezien de verbondenheid van universiteits- en UMC-fondsen met specifieke universiteiten en UMC’s is er vaak nadrukkelijk gekozen voor aansluiting tussen naam, beeldmerk en verdere communicatie van fonds en betrokken universiteit of UMC. Omdat universiteiten en UMC’s soms ook onder eigen naam fondsen werven en beschikken over de ANBI-status, kan dit artikel worden uitgelegd als een verbod op de genoemde aansluiting. Voorstel is daarom dit artikel aan te scherpen. Uit de formulering moet blijken dat het artikel geldt voor instellingen die geen onderlinge relatie hebben/niet voor elkaar werven maar elkaar juist beconcurreren als fondsenwervende instelling. 3
Indien een fonds expliciet werft om doelen mogelijk te maken binnen een andere organisatie, dan is aansluiting in naam en beeldmerk wel toegestaan. Discrepanties tussen gedragscode en het keurmerk en daarmee de ANBI-voorwaarden Om aan te geven dat het hanteren van verschillende criteria voor de gedragscode, het keurmerk en de ANBI-status leidt tot onnodige complexiteit en verwarring, volgen hieronder enkele voorbeelden van discrepanties (niet uitputtend). Reikwijdte: bagatelregeling vs. categorie 1 De gedragscode is niet van toepassing op de allerkleinste instellingen, die maximaal € 150.000 per jaar besteden aan de doelstelling. Deze instellingen vallen onder de bagatelregeling. In het keurmerkrapport worden instellingen die middelen verwerven tot € 150.000 juist wel meegenomen, namelijk in de categorie 1. Percentage bestuurders Om de ANBI-status te verkrijgen, stelt de Belastingdienst geen eisen aan de onafhankelijkheid van bestuurders ten opzichte van de ontvangende partij, in dit geval de universiteit of het academisch ziekenhuis (de begunstigde). Het CBF-keur daarentegen stelt wel eisen, geformuleerd in de volgende regel: ‘De leden van het bestuur van de fondsenwervende instelling mogen niet zijn, bestuurder, oprichter, aandeelhouder, toezichthouder of werknemer van een entiteit waarmee de fondsenwervende instelling op structurele wijze op geld waardeerbare rechtshandelingen verricht.’ (Reglement en Bijlagen CBF-keur, Artikel 4, Lid 1.B, g en h., pag. 8). De toelichting (Handleiding t.b.v. CBF-keur) vermeldt: ‘Het is niet wenselijk dat de besluitvorming van het bestuur beïnvloed wordt door de zakelijke belangen van andere instellingen.’ Veel fondsenwervende instellingen hebben structurele relaties met zakelijke partners, zoals adviesbureaus, drukkerijen, etc. Het CBFkeur stelt overigens hetzelfde maximum aan het aantal bestuurders dat is gelieerd aan de ontvangende entiteit als het rapport ‘Keurmerk Filantropie’, namelijk eenderde (zie hierboven onder ‘Samenstelling bestuur’). Ingroeiregeling In de gedragscode is een ingroeiregeling opgenomen (pag. 12) voor filantropische instellingen die pas recent beschikken over de ANBI-status. Deze regeling komt niet terug in het keurmerk. Voor startende fondsen is cruciaal dat zij de tijd te krijgen om aan de voorwaarden te voldoen en dat duidelijk is welke criteria prevaleren voor de ANBI-status. Conclusies en aanbevelingen De universiteits- en UMC-fondsen scharen zich achter het streven een code in te stellen voor goed bestuur in de filantropische sector en een register waarin instellingen worden geregistreerd die aan deze code voldoen. Uit inschrijving in dit register zou toekenning van een overkoepelend keurmerk en van de ANBI-status moeten volgen. Het is niet doelmatig om naast een overkoepelend keurmerk diverse andere keurmerken te blijven hanteren en evenmin om verschillende (en soms tegenstrijdige) criteria te hanteren voor registratie en keurmerk. De universiteits- en UMC-fondsen bepleiten geen uitzonderingspositie naast de door de Commissie De Jong onderscheiden hoofdcategorieën maar vragen wel aandacht voor hun specifieke positie in relatie tot de instellingen waarvoor zij werven, vooral ten aanzien van de samenstelling van het bestuur en de voorwaarden voor personeel dat in dienst is bij of wordt gefinancierd door de instellingen waarvoor wordt geworven. Wanneer een code goed bestuur en een overkoepelend keurmerk worden ingevoerd, moet er voldoende tijd zijn om aan de gestelde criteria te kunnen voldoen. Wanneer de tijd te kort is voor 4
fondsenwervende instellingen met een specifieke positie, zoals de Universiteits- en UMC-fondsen, dient eventueel een overgangsregeling te worden getroffen. 18 april 2014 Deze notitie is opgesteld namens: A.A. van Beekfonds Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus Trustfonds Groninger Universiteits Fonds Leids Universiteitsfonds Nijmeegs Universiteitsfonds Stichting Nyenrode Fonds Ubbo Emmius Fonds Universiteitsfonds Amsterdam Universiteitsfonds Delft Universiteitsfonds Limburg Universiteitsfonds Tilburg Universiteitsfonds Twente Utrechts Universiteitsfonds Wageningen Universiteits Fonds AVL Foundation AMC Foundation Daniel den Hoed Stichting Erasmus MC Vriendenfonds Health Foundation Limburg Radboud Oncologiefonds Stichting Vrienden van het Sophia Stichting Vrienden van het UMC Utrecht VUmc
5