Notitie dagarrangementen en combinatiefuncties
1
Begrippenlijst
blz. 3
Hoofdstuk 1 Inleiding
blz. 4
Hoofdstuk 2 Ouders 2.1. Bepalingen overheid 2.2. Wensen ouders 2.3. Ouders in de school
blz. blz. blz. blz.
5 5 6 6
Hoofdstuk 3 Dagarrangementen 3.1. Inleiding 3.2. Voorwaarden, vragen en ambitieniveaus 3.3. Activiteiten
blz. blz. blz. blz.
8 8 8 11
Hoofdstuk 4 Medewerkers/Combinatiefuncties 4.1. Inleiding 4.2. Rechtspositie en arbeidsvoorwaarden 4.3. Impuls brede scholen, sport en cultuureducatie 4.4. Checklist invoering
blz. blz. blz. blz. blz.
14 14 15 17 18
Hoofdstuk 5 Brede school, huisvesting en buitenruimtes 5.1. Brede school 5.2. Huisvesting 5.3. Buitenruimtes
blz. blz. blz. blz.
19 22 22 23
Hoofdstuk 6 Pedagogische kwaliteit 6.1. Wettelijke hoofdlijnen 6.2. Doorgaande lijn
blz. 24 blz. 24 blz. 25
Hoofdstuk 7 Financiën 7.1. Inleiding 7.2. Financiering dagarrangementen 7.3. Financiering combinatiefuncties
blz. blz. blz. blz.
Hoofdstuk 8 Aansprakelijkheid en verzekeringen
blz. 28
Hoofdstuk 9 Opzetten eigen kinderopvang
blz. 30
Literatuurlijst
blz. 34
Bijlage 1: Visie Cambium BSO 5 juni 2007
blz. 35
Bijlage 2: Tekst folder Combifuncties Onderwijs
blz. 38
Bijlage 3: Aanbevelingen Stuurgroep Combinatiefuncties
blz. 42
2
26 26 26 27
Begrippenlijst Anderhalfverdienersmodel:
Het model waarbij ouders niet beiden full time werken, maar één ouder part time werkt en de ander full time of beide ouders part time werken.
Combinatiefuncties:
Een functie waarbij de werknemer bij twee of meer organisaties werkzaam is (en daarbij andere taken kan verrichten) maar in dienst is bij één werkgever.
Dagarrangementen:
Een dagarrangement is een samenhangend aanbod van onderwijs, opvang en vrije tijd waar kinderen en ouders op basis van behoefte en eigen keuze gebruik van kunnen maken.
Impuls brede scholen, sport en cultuur: De samenwerking tussen onderwijs, sport en cultuur krijgt vorm en inhoud met de realisering van combinatiefuncties. Het kabinet wil samen met gemeenten en met de onderwijs-, sport- en cultuursector een structurele impuls geven aan de realisering van in totaal 2.500 combinatiefuncties in 2012. De Impuls wordt gefinancierd door de ministeries van VWS en OCW en door de deelnemende gemeenten.
3
Hoofdstuk 1 Inleiding De overheid is van mening dat opvangvoorzieningen toegankelijker gemaakt moeten worden voor werkende ouders en kinderen. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de arbeidsparticipatie en emancipatie van vrouwen, en voor kinderen aan integratie en een rustig en veilig schoolklimaat. Het kabinet geeft aan toe te willen naar gevarieerde dagarrangementen voor ieder kind, of hun ouders nu werken of niet, zodat ieder kind zich kan ontwikkelen. Een dagarrangement is een samenhangend en doorlopend aanbod van onderwijs, opvang en vrijetijdsvoorzieningen waarvan schoolkinderen en hun ouders op basis van behoefte gebruik kunnen maken. Het concept van de brede school is volgens het kabinet zeer geschikt om dit dagarrangement vorm te geven. Ook het bevorderen van de sociale samenhang binnen de maatschappij neemt binnen het huidige kabinet een prominente plaats in. Zo streeft het kabinet er onder meer naar om een samenhangend aanbod in de sectoren onderwijs, sport, cultuur, maar bijvoorbeeld ook opvang en welzijn te creëren, om kinderen en jongeren een rijke leeromgeving te bieden met maximale ontplooiingsmogelijkheden. Dagelijkse sport- en beweegaanbod wordt gestimuleerd, sportverenigingen worden versterkt en jeugd tot 18 jaar raakt vertrouwd met één of meer kunst- en cultuurvormen. In Nederland is mede hierdoor sprake van een aantal belangrijke trends binnen het onderwijs: 1. Samenwerking: sinds enige tijd zijn scholen verplicht, wanneer ouders daarom verzoeken, de voor-, tussen- en naschoolse opvang te organiseren. Hieruit zijn diverse samenwerkingsverbanden ontstaan tussen scholen en organisaties voor kinderopvang, welzijn, sport en cultuur. Onderwijs, vrijetijdsinstellingen en kinderopvang groeien steeds meer naar elkaar toe, waarbij er een doorgaande lijn voor schoolkinderen kan ontstaan. De continuïteit van het aanbod zal de effectiviteit ervan doen toenemen. 2. Personeel: het wordt lastiger om voldoende vrijwilligers te vinden voor de BSO en het aantal kinderen dat van de BSO gebruik maakt, groeit. Daarnaast is de verwachting dat zowel kinderopvang als onderwijs een tekort aan goed opgeleide (pedagogische) medewerkers zullen krijgen. Combinatiefuncties, waarbij werknemers zowel bij de kinderopvang of een vrijetijdsinstelling als de school werkzaam zijn, maar in dienst zijn bij één werkgever, worden steeds vaker ingevoerd. Voordeel van deze combinatiefuncties is dat functies kunnen worden aangeboden, die een groter aantal uren omvatten en aantrekkelijk kunnen zijn voor een grotere groep potentiële werknemers. Ook voor mensen in de andere sectoren die hierboven bij punt 1 genoemd zijn, kan dit opgaan. 3. Gebouwen: er is nog steeds sprake van groei van het aantal brede scholen en multifunctionele accommodaties. Dit geeft nieuwe mogelijkheden voor de samenwerking tussen de diverse partijen en inrichting van activiteiten. Voor stichting Cambium is het van belang te onderzoeken hoe deze ontwikkelingen een verrijking voor onze leerlingen kunnen betekenen. In dit stuk wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn voor dagarrangementen, combinatiefuncties en samenwerking tussen scholen en andere organisaties. Ook komen de diverse organisatorische, juridische en financiële consequenties aan bod evenals de mogelijkheid van het opzetten van eigen kinderopvang. Deze notitie wil een eerste aanzet leveren tot de discussie binnen Cambium over dagarrangementen en combinatiefuncties. In een later stadium kan dan goed voorbereid de eventuele samenwerking met andere organisaties opgezet worden. Enkele jaren geleden heeft Cambium haar visie op de buitenschoolse opvang opgesteld, die hier nauw mee samenhangt. (Zie bijlage 1.) Hier is o.a. omschreven dat de BSO door deskundige, geschoolde leiding wordt gedaan, er realistische en financieel verantwoorde voorwaarden geschapen moeten worden, dat de onderwijstaak en de organisatie van de BSO elkaar moeten versterken en dat er door de aangeboden activiteiten en door de leiding verrijking en (sociale) groei plaats vindt. Irene van de Weg, coördinator BSO
4
Hoofdstuk 2 Ouders 2.1 Bepalingen overheid Op welke manier dagarrangementen, tijdsindelingen van scholen, kinderopvang, organisatie van de tussenschoolse opvang etc. ook opgezet worden: ouders hebben er een grote stem in. De overheid heeft het volgende bepaald m.b.t. de positie van ouders tot de school en kinderopvang. (N.B.: het perspectief van kinderen en jongeren en het belang van opvoeding worden hooguit zijdelings genoemd hierin. Tot voor kort werd het gezinsbeleid van de overheid gedomineerd door een economisch perspectief en emancipatieperspectief.)
Het doel van sluitende dagarrangementen is o.a. de werktijden van ouders beter aan te laten sluiten op de schooltijden van kinderen. Ouders hebben hier een groot belang bij en zij betalen de kosten voor de buitenschoolse opvang. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat de ouders bij de keuze voor een bepaalde vorm van buitenschoolse opvang betrokken worden. De vraag van ouders is leidend voor de invulling die het bevoegd gezag van de school geeft aan de wijze van organiseren van een voorziening voor buitenschoolse opvang. Daarnaast moet het bevoegd gezag er rekening mee houden dat de keuze voor de vorm van een voorziening past binnen de visie van de school. Het kabinet wil daarom dat ouders adviesrecht krijgen via de medezeggenschapsraad. Om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk ouders betrokken kunnen zijn bij de vaststelling of wijziging van de wijze waarop de voorziening voor buitenschoolse opvang wordt georganiseerd, onderstreept het kabinet daarnaast de verplichting van het raadplegen van alle ouders over de wijze waarop het bevoegd gezag een voorziening voor buitenschoolse opvang organiseert. De wijze waarop de voorziening voor buitenschoolse opvang is georganiseerd geldt zo lang als beide partijen hier achter staan, maar zal in de praktijk tenminste voor de periode van een schooljaar gelden. Op grond van artikel 12 van de WMO 1992 dient een bevoegd gezag een te nemen besluit over de vaststelling of wijziging van de wijze waarop de buitenschoolse opvang wordt georganiseerd, voor advies aan de medezeggenschapsraad voor te leggen, en wel op een zodanig tijdstip dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van het bevoegd gezag. Voordat het advies door het bevoegd gezag wordt uitgebracht, wordt de medezeggenschapsraad in de gelegenheid gesteld met het bevoegd gezag overleg te voeren en nadat het advies door de medezeggenschapsraad is uitgebracht – maar voordat het besluit is genomen door het bevoegd gezag – wordt de medezeggenschapraad zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis gesteld van de wijze waarop gevolg is gegeven aan het uitgebrachte advies. Indien het bevoegd gezag het advies niet of niet geheel wil volgen, wordt de medezeggenschapsraad in de gelegenheid gesteld nader overleg te voeren alvorens het besluit definitief wordt genomen. Als het bevoegd gezag een besluit heeft genomen waarover door de medezeggenschapsraad advies is uitgebracht en het bevoegd gezag volgt het advies van de medezeggenschapsraad niet of niet geheel op en de medezeggenschapsraad is van oordeel dat daardoor de belangen van de school of de belangen van de medezeggenschapsraad ernstig worden geschaad, dan kan de medezeggenschapsraad deze kwestie op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel c, van de WMO 1992, voorleggen aan een onafhankelijke geschillencommissie. De in de WMO 1992 opgenomen bepalingen betreffende geschillen zijn daarop van toepassing. Individuele ouders die een andere afspraak met het bevoegd gezag van de school wensen, kunnen daarvoor contact leggen met de medezeggenschapsraad. Overigens blijven ouders de mogelijkheid houden om zelf opvang te regelen zonder gebruik te maken van de mogelijkheden die de school biedt. Over de keuze van de opvangvoorziening die het bevoegd gezag van de school biedt, dient informatie in de schoolgids opgenomen te worden.
5
Op grond van artikel 14 van de WPO kunnen ouders een klacht indienen bij de klachtencommissie van de school, onder andere over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag. Over de wijze waarop het bevoegd gezag al dan niet zorg draagt voor de organisatie van buitenschoolse opvang kunnen ouders dus ook een klacht indienen bij de klachtencommissie van de school. Voor ouders die gebruik maken van kinderopvang bestaan er verschillende (rechts)waarborgen. Zo kunnen ouders deelnemen aan oudercommissies. In geval van klachten over de kinderopvang staat voor hen de weg open van de Wet klachtrecht cliëntenzorgsector. In geval van een geschil kunnen ouders onder bepaalde omstandigheden ook de hulp inroepen van de Geschillencommissie kinderopvang.
2.2. Wensen ouders Uit diverse onderzoeken zijn de volgende punten naar voren gekomen voor wat betreft de wensen van ouders en kinderen m.b.t. de BSO. -
-
-
-
-
-
Eén van de conclusies van een achtergrondstudie voor het advies van de Onderwijsraad ‘Een rijk programma voor ieder kind’ was dat ouders en kinderen geen voltijdse naschoolse opvang wensen. Twee à drie dagen opvang vinden de meeste ouders voldoende (het anderhalfverdienersmodel). De naschoolse opvang moet volgens hen vooral recreatief zijn. Tegelijk geven de ouders en kinderen aan, wel graag een georganiseerd aanbod te hebben. Het activiteitenaanbod moet in balans zijn: geen overvol programma, maar wel voldoende aanbod om te voorkomen dat er alleen maar ‘gehangen’ wordt. Ouders vinden het van belang dat er een veilig klimaat heerst in de kinderopvang en hechten waarde aan continuïteit in de groepsleiding. Dit laatste is in de kinderopvang nogal eens een probleem: het verloop is vrij groot. Dit is mede een oorzaak van het gevoel bij ouders dat de begeleiding in de BSO van onvoldoende kwaliteit is. Een andere oorzaak is dat de begeleiding vaak jong (jonger dan de ouders zelf) is. Ouders vinden het belangrijk dat opvang beschouwd wordt als vrije tijd en niet als school. Deze moet plezierig en ontspannend zijn en het liefst in een huiselijke sfeer plaatsvinden, een andere sfeer hebben dan op school. Opvang op school zelf wordt in het algemeen minder gewaardeerd dan in een apart (maar wel naastgelegen) gebouw. Ook hechten ouders aan flexibiliteit bij b.v. de afname van extra dagen (denk aan vakantie) of de tijdstippen waarop zij hun kinderen kunnen en halen en brengen. En dat er voldoende andere kinderen zijn om mee te spelen. Ook het ontbijt en het avondeten mogen een plek krijgen in de kinderopvang. Kinderen zelf vinden het heel belangrijk dat zij vrij kunnen (buiten)spelen, kunnen kiezen wat zij doen en met wie zij spelen. Oudere kinderen vinden de BSO nog wel eens saai, vanwege het ontbreken van voldoende leeftijdsgenoten en de spelmogelijkheden. In de vakantieperiode willen zij meer vakantiegevoel bij de BSO krijgen: zwembad, het bos, een leuke speeltuin, museum etc.
2.3. Ouders in de school Bij alle veranderingen die zullen komen, is het van belang rekening te houden met de positie van ouders in de school. Ouders spelen een belangrijke rol in het vrijwilligerswerk voor de school. Er zijn leden van oudercommissies/schoolcommissies, medezeggenschapsraden en het bestuur, maar ook op de administratie werken ouders en bij de TSO. Bij al deze taken hebben ouders hun eigen verantwoordelijkheden, ook in een proces naar dagarrangementen en combinatiefuncties.
6
TSO: wanneer deze nieuwe functies en dagindelingen een rol gaan spelen binnen de scholen van Cambium, zal dat direct van invloed zijn op de huidige positie van de overblijfmedewerkers. Derhalve is het goed ook hen op de hoogte te houden en/of mee te nemen in het proces van de diverse ontwikkelingen. In het recente verleden is onder de ouders van Cambium een enquête gehouden m.b.t. hun wensen en behoeftes aan VSO, TSO en NOS. Er werden overeenkomsten gesloten met drie verschillende organisaties voor kinderopvang in Hattem, Wezep en Heerde, alle m.b.t. de naschoolse opvang. Op alle scholen worden BSO-protocollen gehanteerd die door de oudergeleding van de MR goedgekeurd zijn. Deze laatste heeft ook instemmingsbevoegdheid m.b.t. het eventueel instellen van een continurooster. Zo’n continurooster geeft weer andere mogelijkheden voor dagarrangementen. Momenteel neemt Cambium deel aan de pilot van het CPS-project m.b.t. ouderbetrokkenheid/ educatief partnerschap. Het schoolontwikkelingsmodel ouderbetrokkenheid is een hulpmiddel om te zien in welke fase scholen zich momenteel bevinden m.b.t. dit onderwerp en dit verder vorm te geven. De bovenschoolse visie van Cambium luidt als volgt:
“School en thuis zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden via het kind. Ouders en leerkrachten hebben elkaar nodig in de opvoeding en ontwikkeling van hun kind(eren). School en ouders zijn gelijkwaardige partners en ze verschillen in hun rollen en verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden.” Daarnaast worden voor iedere school aparte schoolvisies ontwikkeld. In het vierjaren stappenplan van Cambium voor dit project is een minimumdoelstelling genoemd: over vier jaar zijn alle Cambiumscholen minimaal relatiegerichte scholen en in de komende twee jaar zal gewerkt worden aan mentale modellen, zowel bij ouders als bij leerkrachten.
7
Hoofdstuk 3 Dagarrangementen 3.1 Inleiding Een dagarrangement is een samenhangend aanbod van onderwijs, opvang en vrije tijd waar kinderen en ouders op basis van behoefte en eigen keuze gebruik van kunnen maken. Twee hoofddoelstellingen van dagarrangementen zijn het vereenvoudigen van de combinatie zorg en arbeid en het vergroten van ontwikkelingskansen voor kinderen. Maar liefst een half miljoen kinderen van de 2,5 miljoen kinderen in Nederland tussen de 5 en 18 jaar kunnen niet naar sport- of muziekles. Geldgebrek is hiervan de grootste oorzaak. Het concept van de brede school is volgens het kabinet zeer geschikt om dit dagarrangement vorm te geven. In veel brede scholen wordt een samenwerkingsverband tussen opvang, vrijetijdsinstellingen en de basisschool gerealiseerd. De nieuwe plicht voor het schoolbestuur om opvang voor en na schooltijd te (laten) organiseren kan heel goed samenvallen met dit dagarrangement. Een samenvoeging van school, kinderopvang en buitenschoolse activiteiten maakt de wereld van kinderen een stuk overzichtelijker. Door het aanbieden van een compleet pakket, zoals dagarrangementen, vergroot de school haar positie en wordt aantrekkelijk voor een bepaalde groep ouders. Zeker wanneer dagarrangementen worden gecombineerd met een continurooster (zie ook Kaderbeleid kwaliteitsverbetering TSO van stichting Cambium), geeft het de school een nadrukkelijker profiel. Ook zorgen dagarrangementen ervoor dat de school een breder onderdeel wordt van de buurt en de gemeenschap. Behalve aan een continurooster en een dagarrangement kan gedacht worden aan het werken met een verlengde pauze en een dagarrangement: zo heeft De Oosterweide uit Gouda een doorlopende schooldag met verruiming van de lunchpauze naar 2,5 uur. Op basis van onderzoek naar het biologische ritme van een kind en het schoolprogramma kwam de school tot de meest verantwoorde les- en pauzetijden. Deze integrale dagindeling heeft een gunstig effect op de algemene ontwikkeling, taalvorderingen en sociale vaardigheden van de kinderen. De overblijf vindt plaats in twee speciale overblijflokalen, klaslokalen, het speellokaal, de gymzaal en op het plein. Pedagogische medewerkers van de kinderopvang, onderwijsassistenten, overblijfouders en externe vakdocenten begeleiden de kinderen tijdens de overblijf. De Oosterweide vindt aansluiting bij het kindercentrum, sportclubs, culturele en kunstorganisaties, buurt- en wijkwerk en de gemeente.
3.2 Voorwaarden, vragen en ambitieniveaus bij dagarrangementen Voorwaarden De onderwijsraad noemt drie voorwaarden die belangrijk zijn voor het realiseren van een rijk programma voor nul- tot twaalfjarigen: 1) een sterkere pedagogische identiteit van de kinderopvang; 2) een lokale invulling; 3) niet te veel voorzieningen bij elkaar. Het belang van een brede ontwikkeling van het kind dient steeds voorop te staan. Per wijk of regio zullen (duurzame) afspraken gemaakt moeten worden over welke partij welk deel van het programma voor zijn rekening neemt. Het bepalen van doelgroepen en het ontwikkelen van programma-aanbod vinden plaats in onderlinge samenwerking, b.v. in het LEA (lokaal educatieve agenda). Lokaal kan bekeken worden wie initiatief neemt en wie de overkoepelende eindregie voert. Een aandachtspunt betreft de rol en opstelling van de school. Het komt regelmatig voor dat wanneer diverse pedagogische instellingen met elkaar gaan samenwerken, de school hierin een dominante rol voor zichzelf ziet. De school vindt zijn eigen aanbod per definitie pedagogisch verantwoord en afstemming houdt vooral in dat andere instellingen zich dienen aan te passen aan werkwijzen en werktijden van leerkrachten. Ook staat het personeel bij de BSO wat lager in de rangorde als het gaat om
8
pedagogische kennis en expertise. Respect voor elkaars expertise bij het vormgeven van het programma is daarom van belang. Vragen Bij het opstellen van dagarrangementen kan je denken aan het beantwoorden van de volgende vragen: 1) Welke onderdelen bieden we (activiteiten voor VSO, TSO, NSO, vakantie, studiedagen etc.)? 2) Welke ruimtes gebruiken we? 3) Welke ruimtes worden gemeenschappelijk gebruikt? 4) Welke organisaties werken eraan mee (kinderdagverblijf, sportclubs, sociaal cultureel werk, oudercommissies, gemeente, peuterspeelzaal, bibliotheek, verzorgingshuizen etc.)? 5) Welke afspraken maken we (over ruimtegebruik, beheer, doelen, pedagogisch beleid)? Maken we door contracten voor op? Het samen opstellen van een model samenwerkingsovereenkomst kan de positie van activiteitenaanbieders tegenover scholen verstevigen. Deskundigheidsbevordering van brede school medewerkers kan daar onderdeel van zijn. 6) Wat wordt de overlegstructuur (informeel, bijeenkomsten met alle medewerkers of vaste werkgroepen met omschreven taken) en wat spreken we af over overdracht (mondeling, formeel met protocollen of overdrachtsformulieren)? 7) Welke tijden worden aangehouden? 8) Hoe wordt de coördinatie geregeld (VSO, TSO, NSO, betrokkenheid gemeente, dagarrangement totaal)? 9) Gaan we combinatiefuncties instellen (functieomschrijving, betrokken CAO’s)? 10) Hoe werken we aan onze gezamenlijke pedagogische visie (wie wordt betrokken in de discussie, wie schrijft het pedagogisch beleidsplan, hoe wordt bijscholing geregeld, hoe wordt het beleid geïmplementeerd en geëvalueerd)? 11) Welke financiële afspraken gelden (wat betalen ouders, wie betaalt huur aan wie, wordt er gezamenlijk geïnvesteerd, worden gezamenlijke kosten doorberekend en zo ja aan wie, wie regelt het overleg met de gemeente over inzet van eventuele subsidies, wie let er op het aanvragen van de speciale projectsubsidies)? 12) Wie is juridisch verantwoordelijk als er iets met een kind gebeurt binnen het dagarrangement? Dit kan opgelost met b.v. een parapluverzekering voor alle partners binnen de brede school. Zo wordt voorkomen dat kleine gaten die scholen en activiteitenaanbieders met hun eigen verzekeringen niet gedekt hebben voor problemen zorgen. Deze parapluverzekering maakt voor kleinere activiteitenaanbieders de drempel lager om mee te doen aan het dagarrangement. Vragen die beantwoord moeten worden ter evaluatie/discussie: 1) Welke doelen wil je bereiken met het dagarrangement (ontwikkeling alle kinderen, extra ontwikkeling voor kinderen met een achterstand, opvang van kinderen van werkende ouders, voorzieningen bijeenbrengen voor kinderen, ouders betrekken bij activiteiten)? 2) Welke voordelen voor de organisatie bereiken wij (meer kinderen, breder perspectief voor medewerkers, efficiencyvoordelen, gezelligheid in het gebouw, gevarieerde samenstelling deelnemersgroep)?
9
3) Voldoen wij aan de wensen van werkende ouders voor hun kinderen (goed georganiseerde TSO, rust, spelen en buitenlucht na schooltijd, opvang in of nabij de school, mogelijkheid voor deelname aan lessen of cursussen, keuzemogelijkheid voor oudere kinderen, extra aandacht voor vermoeidheid van vierjarigen)? 4) Voldoen wij aan de kwaliteitskenmerken van een goed dagarrangement? Deze zijn: aansluitend op lestijden, zelfstandig bereikbaar, vervoer geregeld indien nodig, continu aanbod in de schoolweken, voldoende aanbod door de week heen, aanbod in schoolvakanties, van 8.00 uur tot 18.00 uur, vervanging bij uitvallen, vertrouwde begeleiders voor de kinderen, veilige overdracht van kinderen tussen de onderdelen, informatieoverdracht over kinderen gedurende de dag, leuk en ontspannend, zinvolle, leerzame en uitdagende activiteiten, verbinding binnenschools – buitenschools aanbod, balans tussen vrij spel en georganiseerde activiteiten, planning naschoolse activiteiten van tevoren, folder en inschrijvingsmogelijkheden voor ouders, voldoende gelegenheid voor vrij spel, buitenspelen gegarandeerd, voldoende toezicht en voldoende privacy, keuzemogelijkheid tussen verschillende soorten activiteiten. 5) Voldoen wij aan de kenmerken van goede TSO (coördinatie, uitvoering door professionals en vrijwilligers, inrichten als vrije tijd van kinderen)? 6) Hebben wij een gezamenlijk pedagogisch beleid (is er een gezamenlijke visie, komt dit tot uiting in de sfeer, interactie en regels, wordt dit door alle medewerkers gedragen en toegepast, is er een gezamenlijk pedagogisch beleid aanwezig en in gebruik)? Ambitieniveaus Er zijn verschillende niveaus m.b.t. samenwerking binnen dagarrangementen. 1) Back to back: er is een peuterspeelzaal en een school en er is opvang (VSO, TSO, NSO). - De instellingen werken niet samen; er is geen afstemming. 2) Face tot face: er is een peuterspeelzaal en een school en er is opvang. - De openings- en sluitingstijden sluiten op elkaar aan, er zijn geen tijdsgaten in het dagarrangement. - Festiviteiten/feestdagen zijn op elkaar afgestemd. - Beheer is goed geregeld. - Vrije dagen zijn afgestemd. - Kinderen worden van de ene naar de andere voorziening begeleid. 3) Hand in hand: er is een peuterspeelzaal en een school en er is opvang. - De openings- en sluitingstijden sluiten op elkaar aan; er zijn geen gaten in het dagarrangement. - Er is een gemeenschappelijk zorgoverleg. - Er is een overdracht van kinderen in vorm van overdrachtsformulieren en gesprekken. - Er zijn gemeenschappelijke gesprekken over gedrag, grenzen stellen en conflicten oplossen. - Bijzonderheden over kinderen worden gedurende de dag doorgegeven aan de andere instelling. - Combinatiefuncties zorgen voor continuïteit. - Er zijn incidenteel activiteiten in de BSO. - Er is een gemeenschappelijk rooster, zodat iedereen kan zien wat er gebeurt. 4) Cheek to cheek: er is een peuterspeelzaal en een school en er is opvang. - Er wordt gewerkt aan pedagogische afstemming (omgangsvormen en doelen als zelfstandigheid, exploratie, hoge verwachtingen etc.). - Er zijn gemeenschappelijke thema’s, die iedere instelling op een eigen manier verwerkt. - Er is een gemeenschappelijke ouderavond en een MR. 5) Brede school - Er zijn doorgaande lijnen. - Er is een sluitend zorgnetwerk. - Het binnen- en buitenschools leren is vormgegeven.
10
- Ouderbetrokkenheid wordt gestimuleerd. - Er bestaat een dagarrangement met inzet van combinatiefuncties. - De wijk wordt betrokken bij de brede school.
3.3. Activiteiten Een goed pedagogisch programma voor kinderopvangcentra is te omschrijven als een programma waarin kinderen, goed ondersteund door hun opvoeders, samen met andere kinderen deelnemen aan: dagelijkse activiteiten (geplande activiteiten door leidsters, maar ook meehelpen opruimen, samen eten e.d.), ‘vrij’ spel (vrijwillig en aantrekkelijk voor kinderen) en speciale activiteiten (bedoeld om competenties van kinderen op specifieke terreinen te versterken, speciale projecten e.d.), afgestemd op hun ontwikkelingsniveau. Bij deze activiteiten kunnen diverse organisaties betrokken worden: jeugdwerk, sportverenigingen, diverse welzijnsorganisaties, de bibliotheek, muziekclubs etc. Knelpunten bij de activiteiten in de naschoolse opvang zijn: korte tijdsduur (er is vaak nog geen anderhalf uur beschikbaar: kinderen komen aan rond half vier, dan is er een kwartiertje samen drinken etc. en vanaf vijf uur worden de kinderen weer opgehaald). Een continurooster laat dit knelpunt vervallen. Een ander veelgehoord probleem is dat voor oudere kinderen het programma te beperkt is. Opvang en activiteiten die door een reguliere kinderopvang organisatie worden aangeboden vallen onder de wet Kinderopvang en hebben een zekere kwaliteitsgarantie. Bij het andere aanbod zorgen de gezamenlijke aanbieders voor een eigen kwaliteitsafstemming. Voor alle activiteiten geldt dat sprake kan zijn van eenmalige activiteiten, activiteiten die meerdere dagen/weken aangeboden worden, maar ook cursussen die langer dan 20 weken doorgaan. Ook kunnen de activiteiten in carrouselvorm worden aangeboden: een bepaald aanbod verwisselt om de paar weken van school, waarbij kinderen zelf kunnen kiezen waar ze aan mee willen doen. Bij deze naschoolse activiteiten kan wel degelijk aan een doorgaande lijn tussen school en naschoolse activiteiten gewerkt worden: onder schooltijd kan kennis gemaakt worden met het onderwerp of thema en na schooltijd is er de mogelijkheid om dit thema te verdiepen. Voor wat betreft het opzetten van naschoolse programma’s kan ook gedacht worden deze aan te bieden voor kinderen die niet naar de opvang gaan, voor alle leerlingen van de school. Hieronder volgen diverse mogelijkheden en informatie m.b.t. activiteiten in dagarrangementen. Er is natuurlijk nog veel meer te bedenken: dit is slechts om een eerste idee te krijgen. Eten in het dagarrangement Ontbijtschool: niet structureel, maar in modules van zes weken. Het ontbijten heeft een belangrijke sociale functie binnen het gezin. Het is niet de bedoeling de taak van de ouders over te nemen, maar zorgen voor bewustwording t.a.v. het belang van gezonde voeding en beweging. Géén inloop, maar een vaste begintijd aanhouden, zodat een gestructureerd programma mogelijk wordt. Gevarieerde samenstelling van het ontbijt. Persoonlijke benadering van ouders door leerkrachten. Ouders nauw betrekken en ondersteuning en advies geven. Beperkte ouderbijdrage, waardoor laagdrempeligheid ontstaat. Ook het tandenpoetsen kan hierin een plaats krijgen. In samenwerking met verzorgingshuizen waarbij oud en jong elkaar ontmoeten door samen te eten, of samenwerking zoeken met de GGD: voorlichting over gezonde voeding tijdens de maaltijden geven. Sport, spel en bewegen Via internet zijn diverse activiteiten te vinden, die onder de verschillende leeftijdsgroepen te verdelen zijn. Naast de gewone speelse activiteiten van atletiek, basketbal, gymnastiek, handbal, hockey, honkbal, judo, korfbal, tennis, volleybal, badminton, fitness, frisbee, tafeltennis en voetbal, kan
11
men ook denken aan straatvoetbaltoernooi, taekwondo, klootschieten, boerengolf en dans. Kanoën op het Heerderstrand is wellicht een mogelijkheid. In de Databank Opvoeding door Sport, staan circa 110 projecten vermeld. Het gaat vooral om activiteiten in samenwerking tussen scholen voor basis- of voortgezet onderwijs, sport- of welzijnsorganisaties, of andere mensen en instellingen (zie ook www.nisb.nl, de site van het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen). Richard Krajicek Foundation Award: de Richard Krajicek Foundation Award is een prijsvraag en heeft als thema 'Meedoen door sport'. De Award wordt georganiseerd door NISB, NJi (Nederlands Jeugdinstituut) en de RKF. Elk jaar kunnen jongeren, maar ook scholen, sportverenigingen, buurt- en welzijnsorganisaties, instellingen voor kinderopvang, gezondheidszorg en gemeenten meedingen naar de Richard Krajicek Foundation Award. Zij kunnen een sportproject inzenden, waarmee kinderen en jongeren hun fysieke, mentale én sociale vaardigheden ontwikkelen. Kunst en cultuur Muziek, dans, theater en andere vormen van creatief bezig zijn: knutselen, kleien, schilderen, tekenen etc. Het onderzoek Cultuur in beweging, monitor Versterking Cultuureducatie in het P.O. wijst uit dat basisscholen tot dusver voornamelijk aanbod van culturele instellingen overnemen. Nog maar weinigen ontwikkelen een eigen cultuurprofiel. Cultuureducatie wordt een steeds belangrijkere factor in het onderwijs. In het kader van het Kabinetsmotto ‘Samen werken, samen leven’ heeft de regering aangegeven cultuureducatie ook de komende jaren prioriteit te geven. Zij is ervan overtuigd dat cultuureducatie kinderen en jongeren in contact brengt met onderliggende waarden in de samenleving, met historische lijnen en hen leert om kunst te waarderen en te beoordelen. Het einddoel is om kinderen in een doorlopende leerlijn kennis te laten opdoen over en met cultuur (kunst en erfgoed) en een gevarieerd programma van culturele activiteiten aan te bieden. In iedere regio zijn partijen actief die scholen kunnen begeleiden en ondersteunen. Via www.cultuurplein.nl/po/adressen zijn de adressen van deze instellingen te vinden. Op www.cultuurplein.nl/po staat ook informatie over praktijkvoorbeelden, beleid en onderzoek. Verder zijn er tal websites en boeken waar ideeën opgedaan kunnen worden. Zo zijn er lesbrieven ontwikkeld op het gebied van het koppelen van cultuureducatie aan ICT en nieuwe media voor de diverse groepen: via www.cultuurplein.nl zijn deze gratis te downloaden (zoek naar Grassroots cultuur). Lezen en bibliotheek Met de plaatselijk bibliotheek kan voor de NSO samenwerking worden gezocht. Stichting Lezen heeft een aantal praktijkvoorbeelden die via de site van het NJi gelezen kunnen worden. Hieronder een voorbeeld van de samenwerking in Tilburg tussen de brede school en de openbare bibliotheek en een voorbeeld van het MFC De Meander in Beesel. -
De boekenkoffer is bedoeld voor leerlingen van groep 1 en 2. Iedere week staat een boek of een genre centraal. Een medewerker van de bibliotheek komt met een spannende boekenkoffer op school. In de koffer zit elke keer weer iets anders dat te maken heeft met het thema van de week. Als bijvoorbeeld de kikkerboeken van Max Velthuijs centraal staan dan komt eerst de kikkerpop uit de koffer, gevolgd door de poppen van al zijn vriendjes. Na een kort rondje voorstellen en vertellen over de kikkerboeken wordt één kikkerverhaal bekeken. Daarna worden kikkerliedjes gezongen en kikkerspelletjes gespeeld, en wordt een kikkerknapzak gemaakt met de kinderen. Ouders en leerkrachten van de kinderen zijn aanwezig bij de laatste bijeenkomst. De kinderen ontvangen dan hun boekenkofferboek: een
12
-
verzameling van de werkstukjes die ze hebben gemaakt. De activiteiten van de boekenclub worden uitgevoerd bij leerlingen van groep 3 en 4. De opzet is gelijk aan die van de boekenkoffer: een boek of thema is uitgangspunt. Een voorbeeld van een thema is 'gedichten en versjes', waarbij enkele gedichten uitgekozen worden voor beginnende lezers en met kopieën op gekleurd papier en papieren bordjes schilderijen worden gemaakt. De boekenclub wordt afgesloten met muziek en liedjes. Ook verschijnt er een boekenclubkrant met tekeningen en interviews over de activiteiten. In het kader van het project 'Verhalen Centraal' worden verschillende workshops voor kinderen gegeven. De workshops vinden plaats na schooltijd. In het verhalentheater wordt een boek dat de leerlingen van groep 5/6 op school gelezen hebben tot leven gebracht. Een vakdocent en een paar ouders begeleiden de kinderen hierbij. Aan het eind van de workshop wordt er natuurlijk opgetreden voor de ouders van de kinderen. Naast de workshops worden ouders ook nog op andere manieren geïnformeerd over de doorgaande taal/leeslijn in de gemeente Beesel.
Op de website van Stichting Lezen is een draaiboek te downloaden voor naschoolse leesclubs: Boekenbendes. Burgerschap en sociale competentie Burgerschap en burgerschapseducatie of -opvoeding blijken opnieuw maatschappelijke prioriteiten te worden. De brede school kan bijdragen aan burgerschapontwikkeling, door kinderen en jongeren zowel binnen als buiten school de kans te geven tot oriëntatie en participatie in allerlei levensechte maatschappelijke praktijken. De samenwerking tussen scholen en buitenschoolse organisaties of personen is hiervoor bij uitstek van belang. Burgerschap: activiteiten die burgerschap van jeugd (of burgerschapseducatie) expliciet als thema hebben. Sociale competentie: activiteiten die sociale competentie expliciet als thema hebben. Achter de noemers burgerschap en sociale competentie gaan vaak activiteiten op een van de volgende gebieden schuil. - Oriëntatie en participatie: activiteiten die kinderen of jongeren de kans geven om zich te oriënteren op aspecten van de samenleving, of daarin op een of andere manier zelf een actieve verantwoordelijke rol te spelen. - Diversiteit en integratie: activiteiten over diversiteit en integratie vanuit allerlei oogpunten. - Omgangsnormen en -vormen: activiteiten gericht op de ontwikkeling van wenselijk gedrag of sociale vaardigheden in school en samenleving: van kinderen en jongeren, maar ook van de volwassenen met wie zij de omgeving delen, samenleven en werken. Via www.socialecompetenties.nl is een overzicht van 28 methoden en materialen te downloaden. NME-beleid (Natuur- en Milieueducatie) Het kabinet wil dat brede scholen meer activiteiten gaan aanbieden op het gebied van natuur- en milieueducatie (NME). Concreet moet minimaal 20% van de brede scholen NME-activiteiten agenderen. De komende jaren komt daarvoor en voor de andere actiepunten samen in totaal twintig miljoen euro beschikbaar. Nota: Kiezen, leren, meedoen (voor de periode 2008-2011, van het ministerie van OCW en VROM). Hierbij kan gedacht worden aan samenwerking met een kinderboerderij, een project over water met een excursie naar de waterzuivering, een schooltuin ontwerpen, etc. Op de website van BSO De Boer op, staan een aantal leuke activiteiten om kinderen weer in contact te brengen met de productie van voedsel en met de plek waar het vandaan komt: Akkerbouw - Akkerbouwposter: zoeken in tijdschriften naar plaatjes van gewassen en eindproducten en die op grote vellen papier plakken.
13
- Regenwormenwedstrijd: ontdekken dat regenwormen op trillingen reageren en uit de grond komen. - Maïs: popcorn maken van pofmaïs. Veehouderij - Wat hoort bij wie: de kinderen leggen producten bij de juiste dierenafbeeldingen. - Zuiveltest: de kinderen bekijken en proeven geblinddoekt uiteenlopende melkproducten. - Worsthapjes: de kinderen snijden verschillende worstsoorten in stukjes en rijgen die aan cocktailprikkers. Groenten en fruit - Groentenvoeldoos: de kinderen betasten groenten en proberen ze te herkennen. - Appelmoes: de kinderen maken zelf appelmoes. - Bloemenpers: de kinderen maken en gebruiken een bloemenpers en verzamelen bloemen om te drogen. Zie verder ook hoofdstuk 5.3. Buitenruimtes.
14
Hoofdstuk 4 Medewerkers/Combinatiefuncties 4.1. Inleiding Een combinatiefunctie komt tot stand doordat één persoon aanstellingen op verschillende plekken kan combineren. Bijvoorbeeld: onderwijsassistent en naschoolse sportinstructeur, of (school) bibliotheekmedewerker en coördinator naschoolse activiteiten. Door de aanvullende taken ontstaat niet alleen een volwaardige, maar ook interessantere functie. Combinatiefuncties vormen een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van dagarrangementen: zij kunnen leiden tot een gevarieerder en uitdagender dagindeling voor kinderen. Een ander belangrijk voordeel is dat het makkelijker is om één doorgaande pedagogische lijn te realiseren, omdat er minder wisselingen in het personeel zijn. Het juist en volledig uitvoeren van een combinatiefunctie vereist specifieke competenties van een individu. Deze aanname komt voort uit de constatering dat een combinatiefunctionaris per definitie wordt ingezet in twee sectoren en hierdoor een medeverantwoordelijkheid draagt voor het actief verbinden van deze twee sectoren. Bovendien moet deze persoon flexibel en creatief om kunnen gaan met verschillende rollen. Dit vraagt om het vermogen om te kunnen schakelen, in te leven in verschillende situaties, open te communiceren met elkaar, om te kunnen gaan met eigen taken en verantwoordelijkheden etc. Elke rol brengt een andere verantwoordelijkheid mee. Een baan in de kinderopvang, een peuterspeelzaal, of de TSO en NSO is vaak in deeltijd en versnipperd over de dag. Voor een deel van het personeel is dit prettig, omdat zij op deze manier werk- en zorgtaken kunnen combineren. Voor een ander deel is dat onaantrekkelijk, omdat zij geen volledige werkweek kunnen maken en de werktijden minder gunstig zijn. Door het creëren van combinatiefuncties kunnen deze minder aantrekkelijke kanten worden weggenomen. De verwachting is dat de behoefte aan combinatiefuncties zal toenemen, vanwege de groei van het aantal brede scholen en de verplichting voor scholen om opvang te organiseren. Directies zouden de onderwijsassistent een volwaardiger plaats moeten geven. De functie van onderwijsassistent moet duidelijker omschreven worden (en de opleiding moet hierop worden aangepast). Ook kan de functie verbreed worden door meer aandacht te hebben voor het werken in de buitenschoolse opvang met oudere kinderen.
4.2. Rechtspositie en arbeidsvoorwaarden Een nadeel is dat het werkgeverschap ingewikkeld is doordat er verschillende CAO’s gelden. In veel gevallen heeft een combiwerker te maken met twee werkgevers en twee contracten. Eén werkgever geldt als de formele werkgever en de andere organisatie ‘leent’ de combinatiemedewerker in. Over deze detachering moet een afrekening plaats vinden, waarbij de inlenende organisatie 19% BTW moet betalen. Zie ook hoofdstuk 7 Financiën. Maar ook voor de werknemer zelf kunnen er lastige situaties ontstaan. Bekend is het voorbeeld van de onderwijsassistent die tijdens schoolvakanties vrij heeft, maar juist dan wordt geacht in de naschoolse opvang te werken, zodat de vrije uren ernstig in de verdrukking komen. Ook in de toedeling van verantwoordelijkheden kunnen onduidelijkheden of tegenstrijdigheden ontstaan. Een BSO-leidster heeft over het algemeen meer verantwoordelijkheid en zelfstandigheid dan een onderwijsassistent. Dit kan verwarrend zijn voor haarzelf, maar ook voor de kinderen. Iemand met een combinatiefunctie is werkzaam in meer dan één werkveld. Meestal zijn op die werkvelden verschillende CAO’s met uiteenlopende arbeidsvoorwaarden van toepassing. Het betreft met name de CAO Kinderopvang, de CAO Primair Onderwijs en de CAO Welzijn. Maar ook de CAO Sport of de CAO voor de Sportverenigingen kunnen aan de orde zijn. De CAO’s Kinderopvang en Welzijn enerzijds en Primair Onderwijs anderzijds verschillen bijvoorbeeld in het pensioenfonds, ziektekostenregeling, verlofaanspraken en salarisregeling. De verschillen tussen Kinderopvang en
15
Welzijn zijn minder groot. Wel is er b.v. verschil bij de leidster/kind ratio tussen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. Verder valt te denken aan de CAO Kunsteducatie, CAO Bibliotheken, en op landelijk niveau: CAO Amateurkunst (alleen voor landelijke organisaties), CAO Nederlands Theater, CAO Nederlandse orkesten, CAO voor de dans, CAO Nederlandse podia, CAO Poppodia (in ontwikkeling). Aandachtspunten bij benoeming/aanstelling bij het onderwijs als uitlenende organisatie: afspraken dienen gemaakt te worden tussen een onderwijsinstelling en inlener over de regelingen waarvoor in de CAO-PO dispensatie wordt verleend ten aanzien van combinatiefuncties: maximum lestaak, deskundigheidsbevordering, compensatieverlof, detachering, onregelmatigheidstoeslag OOP, vakantieverlof, spaarverlof. Werkgevers die iemand op een combinatiefunctie willen aanstellen hebben daartoe verschillende mogelijkheden. Meestal krijgt een medewerker op een combinatiefunctie twee arbeidscontracten. Beide organisaties sluiten een eigen contract met de werknemer af. Deze heeft in feite twee kleine banen waarbij alles afzonderlijk geregeld wordt. Er zijn ook andere opties mogelijk: a. één arbeidscontract met interne verrekening, alleen mogelijk bij één werkgever en bestuur, bijvoorbeeld een brede school of een brede welzijnsinstelling. Daarbij krijgt de medewerker een samengesteld salaris, dit bestaat dan uit het totaal van de twee afzonderlijke delen; b. één arbeidscontract + detachering, waarbij werkgever 1 met werkgever 2 een detacheringsovereenkomst heeft; c. één arbeidscontract volgens CAO 1, met toegekende ontheffing van CAO 2. Ontheffing kan alleen als CAO 1 de werknemer niet minder aanspraken biedt dan CAO 2 (nieuwsbrief JSO over combinatiefuncties, december 2003); d. zelf een nieuwe functie samenstellen: in de CAO Kinderopvang en in de CAO Welzijn bestaat de mogelijkheid om zelf functies samen te stellen met een bijpassende taakomschrijving en salaris; e. één contract aanbieden, opgesplitst in twee onderdelen: Als de werkzaamheden van de medewerker onder twee CAO’s vallen is het mogelijk om deze medewerker één arbeidsovereenkomst aan te bieden die uit twee onderdelen bestaat. Pensioenopbouw In het verleden bestond het beeld dat twee kleine banen tot minder pensioenopbouw leiden. Dit is echter niet het geval. Indien er sprake is van verschillende pensioenfondsen, tellen beide fondsen alle inkomens bij elkaar, berekenen de verschuldigde premie en laten er vervolgens de deeltijdfactor op los. Op die manier komen combifunctionarissen altijd aan een volledig pensioen, zij het vanuit verschillende pensioenpotjes. Uitbesteden van het werkgeverschap Het is mogelijk om het formele – juridische werkgeverschap uit te besteden aan het werkgeverinstituut in Rotterdam (WGI). In deze situatie is het WGI formeel-juridisch werkgever. Dit betekent dat zij: a. Een aansluitingsovereenkomst met de opdrachtgever hebben; b. Een arbeidsovereenkomst met de werknemer hebben; c. Een detacheringovereenkomst met de opdrachtgever en de werknemer afsluiten; d. Aan het inhuren van de diensten van het WGI zijn kosten verbonden, voor meer informatie en mogelijkheden kijk op de website van WGI. Het WGI is door de belastinginspecteur vrijgesteld van BTW-heffing op detacheren. De landelijke Stuurgroep Combinatiefuncties (2004-2005), bestaande uit het ministerie van Sociale Zaken, de sociale partners en de opleidingsinstituten heeft voorstellen gedaan om de CAO's voor het primair onderwijs, de kinderopvang en welzijn te harmoniseren. Zie bijlage 3.
16
4.3. Impuls brede scholen, sport en cultuureducatie Combinatiefuncties worden als een uitstekend middel gezien om de personele samenwerking in een dagarrangement te versterken en nieuwe werkgelegenheid te creëren. Nu vallen deze taken onder drie CAO's die verschillende arbeidsvoorwaarden hanteren. Dit is een te hoge drempel om de combinatie te realiseren. In 2008 heeft de Taskforce Combinatiefuncties adviezen en instrumenten opgesteld om uitvoering te kunnen geven aan de Impuls brede scholen, sport en cultuureducatie (VWS en OCW, 2007) waarin genoemd staat dat er in 2012 voor 2500 fte aan nieuwe combinatiefuncties binnen brede scholen, sportverenigingen en de cultuursector moeten worden gerealiseerd. Kaderstellende overeenkomst In december 2007 is de kaderstellende overeenkomst ‘Bestuurlijke afspraken Impuls brede scholen, sport en cultuur’ ondertekend door Wim Kuiper (VNG), staatssecretaris Sharon Dijksma (OCW) en staatssecretaris Jet Bussemaker (VWS), samen met vertegenwoordigers van NOC*NSF, de onderwijskoepels en de Cultuurformatie. Hierin staat hoe het kabinet samen met gemeenten meer brede scholen wil realiseren, sportverenigingen wil versterken en meer jongeren aan sport en cultuur wil laten doen. In de periode tot 2012 worden in totaal 2500 zogenaamde combinatiefunctionarissen aangesteld. Een combinatiefunctionaris is in dienst bij één werkgever, maar wordt tegelijk te werk gesteld in of ten behoeve van twee werkvelden/sectoren. De Impuls komt in 2008 eerst beschikbaar voor de G-31; het – oplopende - budget zal vanaf 2009 in verschillende tranches ook ter beschikking komen aan de andere gemeenten. De selectie van de gemeenten die in aanmerking komen voor de Impuls zal waarschijnlijk op basis van inwoneraantal dan wel op basis van het aantal jongeren onder 18 plaatsvinden. Uitvoering en ondersteuning Over de uitvoering van de Impuls is regelmatig bestuurlijk overleg met de beleidspartners op landelijk niveau. Ter ondersteuning van de Impuls heeft het kabinet een (tijdelijke) Taskforce ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers en (ervarings)deskundigen op voordracht van de rijksoverheid, gemeenten en de onderwijs-, sport- en cultuursector. Deze Taskforce heeft de opdracht om ruim baan te maken voor de invoering van combinatiefuncties. Het gaat daarbij om zaken zoals het leveren van profielschetsen, het goed organiseren van werkgeverschap, het regelen van de arbeidspositie, de samenhang in bevoegdheden en opleidingen. De combinatiefunctionarissen komen in dienst bij één werkgever, maar werken voor meerdere sectoren (sport, onderwijs of cultuur) tegelijk. Zo maken ze de verbinding tussen de verschillende sectoren. Inhoud advies Het advies van de Taskforce gaat in op de praktische aspecten van de inzet van de combinatiefunctionarissen. Zoals: - de BTW op uitlenen van personeel; - functiebeschrijvingen en inschalingen; - CAO's en opleidingen; - financieel ondersteuningstraject.
17
Financiën De gemeenten krijgen voor combinatiefunctionarissen geld via het gemeentefonds, te beginnen in 2008 met de G31. Het eerste jaar wordt 100% van de kosten vergoed. De jaren erna 40%. Stappenplan invoering combinatiefuncties (o.g.v. het bestuurlijk akkoord Impuls brede scholen, sport en cultuur van 10 december 2007): Stap 1. De intentieverklaring van de gemeente: waarin opgenomen wordt hoeveel combinatiefuncties zij wil inrichten. Afgifte van deze verklaring aan de rijksoverheid zet de financiering van het rijk aan de gemeente in gang. Stap 2. De lokale samenwerkingsovereenkomst met de brede scholen, sport- en cultuurorganisaties, kinderopvang en welzijn. De gemeente zal bij de invoering van combinatiefuncties er veelal voor kiezen om aan te sluiten bij het geformuleerde en in de uitvoering zijnde jeugdbeleid, voor zover dat gekoppeld is aan (het versterken van de samenhang tussen) de sectoren onderwijs, sport, cultuur, kinderopvang en welzijn. De gemeente treedt in overleg met de door haar geselecteerde organisaties met als doel een lokale samenwerkingsovereenkomst te sluiten, waarin wordt vastgelegd op welke beleidsonderdelen zal worden samengewerkt in het kader van de Impuls en in welke sectoren en wijken gebruik zal worden gemaakt van combinatiefuncties. Reeds bestaande combinatiefuncties mogen niet ondergebracht worden bij de Impuls-gelden. Stap 3. De gemeentelijke subsidieverordening en subsidieovereenkomst. De gemeente financiert de combinatiefuncties. De financiële middelen worden ter beschikking gesteld aan de organisatie waar de functionaris in dienst komt. Binnen de kaders van de gemeentelijke subsidieverordening worden subsidiebeschikkingen en waar nodig uitvoeringsovereenkomsten opgesteld tussen de gemeenten en de lokale organisaties. Stap 4. De samenwerkingsovereenkomst tussen twee ‘combi-organisaties’. Twee of meer organisaties voor onderwijs, sport, cultuur en eventueel kinderopvang en/of welzijn, die gezamenlijk één of meerdere combinatiefunctionarissen te werken stellen, sluiten een samenwerkingsovereenkomst, waarin zij o.a. vastleggen: visie en doel m.b.t. de inzet van de functionaris, bij welke van de organisaties het werkgeverschap wordt belegd, de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de functionaris, het functieprofiel van de combinatiefunctie, de wijze waarop de werving verloopt, de verantwoordelijkheidsverdeling in het kader van het werkgeverschap in relatie tot functioneren en beoordelen, momenten van overleg, verantwoording en verslaglegging, de duur van de verbintenis. Stap 5. De arbeidsovereenkomst. Met inachtneming van de diverse afspraken in de CAO’s wordt een arbeidsovereenkomst opgesteld.
4.4. Checklist invoeren combinatiefuncties Het JSO heeft een zeer uitgebreide checklist gemaakt m.b.t. de invoering van combinatiefuncties. De checklist biedt een overzicht van de verschillende onderwerpen die bij de realisatie van combinatiefuncties een rol spelen. De zaken die belangrijk zijn staan benoemd, om de invoering ervan in alle lagen van de organisatie goed te kunnen doorlopen. De checklist kan op twee manieren gebruikt worden: 1. Als overzicht om te toetsen of er geen zaken over het hoofd gezien worden. 2. Als onderdeel van het maken van een (meerjaren)planning en beleidsplan om de personele samenwerking te verdiepen. De nader uit te werken onderdelen kunnen in een tijdpad worden gezet. Overigens is het zo dat bepaalde onderdelen van de checklist in sommige situaties wel of niet aan de orde komen en meer of minder spelen. In het invoeringsproces zijn verschillende fases te onderscheiden, die uitgewerkt worden in verschillende onderdelen van de lijst. Daarnaast is er sprake van randvoorwaarden: zaken die
18
geregeld moeten worden om tot een goede invoering te komen. Sommige onderdelen vormen een onderdeel van het personeelsbeleid/personeelshandboek van een organisatie. 1. Visie op samenwerken en combinatiefuncties creëren - Doelen van de samenwerking en combinatiefuncties formuleren, zowel voor de eigen organisatie als in het samenwerkingsverband. - Combinatiemogelijkheden (huidige en toekomstige) benoemen: waarom deze combinatie(s)? Link leggen met visie en beleid van de organisatie. - Combinatiefuncties (gezamenlijk) definiëren: wat verstaan wij onder een combinatiefunctie? Wat betekent het werken in een combinatiefunctie voor ons? - Draagvlak en meerwaarde in betrokken organisaties peilen, creëren en vergroten. - Onderzoek doen naar de mogelijkheden om een combinatiefunctie te koppelen aan gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld in het kader van een brede school, dagindeling, dagarrangement enz. 2. Afspraken maken - Gezamenlijke keuze voor contractvorm en financiële afwikkeling: op welke wijze wordt de medewerker aangesteld? - Overeenkomsten in CAO’s doornemen, verschillen in kaart brengen, keuze maken omtrent de aanstelling van de medewerker. - Twee arbeidsovereenkomsten en twee werkgevers, met eventueel een onderlinge verbinding in de contracten. - Functiewaardering en inschaling. - Detacheringovereenkomst afsluiten. - Werkgeversinstituut (WGI) inschakelen of een aparte organisatie als personele unie oprichten om medewerkers in dienst te nemen. - Gemeente betaalt loonkosten combinatiemedewerker in bijvoorbeeld Brede Schooltraject, onderwijsachterstandenbeleid. - Ontheffing van de CAO Kinderopvang of CAO Welzijn. - Intern verrekenen van uren. - Afspraken maken over het WAO-risico en de risicodekking. In het geval dat één organisatie de medewerker in dienst neemt is deze verantwoordelijk voor het WAO-risico. Zijn hier afspraken over te maken?
Samenwerkingsafspraken maken - Zorgen voor vervanging bij ziekte, wie is verantwoordelijkheid voor de vervanging? En de bijkomende kosten? - Loondoorbetaling bij ziekte. - Opnemen van vakantie en verlof. - Arbeidstijdenwet: is er voldoende tijd voor pauzes? - Aansprakelijkheidsverzekering. - Ziektekosten.
Organisatieculturen bespreken (zachte kant van het werken in verschillende organisaties) -
Benoemen van de verschillende rollen die bij de verschillende taakonderdelen horen. Verwachtingen formuleren. Cultuur van organisaties uitwisselen. Zelfstandigheid functie: volgend en zelfstandige taakonderdelen combineren zich in één baan. Betrokkenheid combinatiemedewerker bij formele en informele communicatie.
Sta stil bij praktische zaken van werken in twee sectoren, bijvoorbeeld: - momenten van werkoverleg; - opnemen van vakantie en verlof; - secundaire arbeidsvoorwaarden in de twee organisaties.
19
Het doel hiervan is om te bereiken dat de medewerker in beide organisaties/sectoren een volwaardige medewerker kan zijn en een passende taakbelasting heeft. 3. Intentie tot realisatie combinatiebanen uitdragen en communiceren in de organisaties - Beleidslijn en keuzes (onder onderdeel visie) uitdragen in de organisaties, moment van informeren afstemmen. - Behoeftepeiling houden onder personeel: zijn er medewerkers die interesse hebben in een combinatiebaan? - Communicatieplan opstellen en uitvoeren: wie wordt op welk moment waarover en door wie geïnformeerd? 4. Profiel maken, procedure opstellen, selectie medewerkers, inwerkplan maken - Sollicitatieprocedure beschrijven. - Wervingsplan opstellen: waar en hoe werven? Interne werving of externe werving? - Beknopte taak- en functieomschrijving maken. - Gezamenlijk selectiecriteria opstellen. - Vacaturetekst opstellen, gezamenlijk adverteren. - Sollicitatiegesprekken voeren. - Arbeidsvoorwaardengesprek door de ‘formele’ werkgever. - Afspraken maken over opzeggen van één deel van het contract (bij afzonderlijke aanstellingen). - Inwerkplan maken: kennis maken met beide organisaties, verschillende rollen, verwachtingen bespreken. 5. Opleiding - Competentieprofiel samenstellen: welke kennis, vaardigheden en gedrag zijn cruciaal voor de combinatiemedewerker? Besteed aandacht aan eventuele verschillende combinatiemogelijkheden. Voor een combinatie BSO en sport zijn andere competenties noodzakelijk dan voor een combinatie peuterspeelzaal en onderwijsassistent in groep 1. - Welke opleiding is nodig voor de functie? Beschrijven benodigde opleiding(en), EVC of aanvullende modules en losse trainingen. Is bijscholing gewenst/noodzakelijk? - Welke opleiding wordt voorgeschreven vanuit de CAO’s? Welke bekwaamheden zijn noodzakelijk voor het uitvoeren van de kerntaak? Hoe gaan we meten/toetsen of de toekomstige medewerker deze bekwaamheden bezit? Wat vindt het bestuur (bevoegd gezag) van het aanstellen van de medewerker met een afwijkende opleiding? Bij een combinatie met sport vraagt dit extra aandacht i.v.m. veiligheid. - Komen alle medewerkers in aanmerking voor een combinatiebaan? Werken met een oriëntatiemodule. Belangstellingsregistratie. Onderdeel van loopbaanprofielen. - Hoe kunnen huidige, capabele medewerkers werkervaring opbouwen in een andere sector? Afspraken maken over meedraaien, training en scholing on the job, een kopcursus enz. - Stagebeleid ontwikkelen. - Afspraken maken over de rol van praktijkopleider, zorg dragen voor een aanspreekpunt in de leerperiode. 6. Informatie voor combinatiemedewerker - Informatie verstrekken aan (potentiële) combinatiemedewerker over arbeidsrechtelijke zaken zoals pensioen en belastingen. Wat vraagt specifieke aandacht van een combinatiemedewerker? - Verschillende rollen in de functie bespreken, verschillende verwachtingen en omgangsvormen. - Aantrekkelijk maken: veel vaardigheden en kennis nodig voor de functie. Wat bieden wij?
20
7. Begeleiding van de medewerkers: begeleidingsmodel ontwikkelen - Begeleiding combinatiemedewerker. Besteed aandacht aan de verschillende rollen: wie is formeel werkgever, welke zaken bespreek je waar? Rol werkgever nader omschrijven; wie is aanspreekpunt, werkbegeleider in de verschillende organisaties of sectoren? Waar kan je terecht met werkgerelateerde vragen (voor die ene taak)? - Rol werkaanstuurder met verantwoordelijkheden omschrijven. - Aandacht besteden aan cultuurverschillen. - Voortgang bewaken, ervaringen inventariseren en zo nodig bijsturen. Interviews houden na bijvoorbeeld een jaar. - Afspraken maken omtrent onderling contact en afstemming tussen de begeleiders van de medewerker. Bijvoorbeeld tweemaal per jaar een ‘driegesprek’: dit om te voorkomen dat de medewerker in een spagaat terecht komt. - Afspraken over begeleiding van de medewerker, omgaan met ‘gewetensvragen’. Bijvoorbeeld in de vorm van coachen of intervisie. 8. Afstemmen, ontwikkelen pedagogisch klimaat - Bespreken hoe de organisatie/sector met kinderen omgaat, vanuit welke visie? Dit uit zich bijvoorbeeld in regels, aanpak, zelfstandigheid enz. Aandacht besteden aan vrije tijd (BSO-tijd), onderwijs (formeel leren) en brede schoolactiviteiten (informeel leren) en wat dit inhoudt voor de omgang met kinderen. - Gezamenlijk omgangsregels ontwikkelen. - In geval van gezamenlijk ruimtegebruik: afstemmen van regels in de ruimte op elkaar. - Hoe gaan we om met ouders en ouderbetrokkenheid? 9. Evalueren en bijsturen - Periodiek evalueren (eenmaal per jaar), zowel in de eigen organisatie als in het samenwerkingsverband: doelen, meerwaarde, veranderende visie en aanpak in organisaties, meerwaarde combinatiefunctie, gezamenlijk pedagogische klimaat, behoud personeel enz. - Zijn er maatschappelijke veranderingen te verwachten die invloed hebben op de samenwerking? Kansen die zich voordoen, veranderend beleid vanuit de gemeente of landelijke overheid, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt enz. - Samenwerking: afspraken en contractvorm bijsturen. - Periodiek gesprekken voeren met de medewerkers. - Aandacht besteden aan samenwerking in de teams waar een combinatiemedewerker werkt: heeft de medewerker voldoende tijd om ook zijn organisatorische werkzaamheden uit te voeren? Denk aan voorbereidingen, deelname aan teamoverleg en scholing, oudercontacten enz. Of komen deze algemene taken op de collega’s neer? 10. Consolideren van de functie Zijn de ervaringen van alle partijen positief en levert het een (aantoonbare) meerwaarde op, zorg dan voor het structureel maken van de inzet van de medewerking en de samenwerking tussen de organisaties. Blijf ook in de structurele fase periodiek evalueren en bijsturen.
21
Hoofdstuk 5 Brede school, huisvesting en buitenruimtes 5.1. Brede school Een brede school combineert onderwijs met voorzieningen op het gebied van b.v. opvang, zorg, welzijn, sport en cultuur. De volgende doelen zijn mogelijk: voorkomen/wegnemen van onderwijsachterstanden, met name op taalgebied; aanbieden van verrijkingsactiviteiten op het gebied van sport en cultuur; verbeteren van de wijk, versterken van sociale cohesie; aanbieden van naschoolse opvang. Dé brede school bestaat niet en het programma-aanbod wordt vooral lokaal ingevuld, afhankelijk van de omstandigheden en behoeften in de buurt of wijk. In sommige wijken/dorpen is het aanbod meer gericht op ondersteuning, in andere ligt de nadruk op de verbeteringen van de dagindeling en opvang. Inhoudelijk werkt een brede school (MFA of netwerkconstructie) alleen als er een gezamenlijke visie is die gedragen en ontwikkeld wordt door alle partijen, inclusief de ouders. Alleen gemeenschappelijke huisvesting of logistieke en organisatorische afstemming, zonder gezamenlijke ontwikkelingsdoelen is onvoldoende. Met betrekking tot de (buiten)ruimte wordt regelmatig naar voren gebracht dat samenwerking tussen buitenschoolse opvang, scholen, buurthuizen en andere organisatie nodig is. Dat biedt mogelijkheden om gemeenschappelijk gebruik te maken van (gym)lokalen, pleinen, sportvelden, aula’s enz. Amateurverenigingen zouden na schooltijd gebruik moeten kunnen maken van schoolgebouwen en locaties voor buitenschoolse opvang. Zo kunnen structurele relaties tussen de school, buitenschoolse opvang en bijvoorbeeld culturele en sportieve instellingen ontstaan. Samenwerking met andere organisaties voorkomt ook dat de buitenschoolse opvang een ‘totaalinstituut’ wordt waarbuiten kinderen geen alternatieven voor tijdsbesteding hebben. Beheer, eigendom en exploitatie van de brede school: het is beter deze in één hand te houden, b.v. bij de gemeente of een woningbouwcorporatie. Wanneer besprekingen van start gaan, moeten ook deze drie onderwerpen direct opgepakt worden. Een voorbeeld stappenplan is terug te vinden in de brochure Beheer & Exploitatie van brede scholen uitgegeven door de VNG en Oberon. Deze brochure is te downloaden via de website van de VNG. De keuze voor het eigendomsmodel is in deze bepalend voor de verdere afspraken. De wensen van de gebruikers zijn hierbij leidend voor de uiteindelijke keuze. Bij nieuwbouw is er dus een grotere mate van vrijheid. Mogelijke eigendomsvormen zijn: het schoolbestuur is eigenaar, de gemeente is eigenaar, een derde organisatie is eigenaar of er is sprake van een mengvorm. Bij de eerste drie opties ligt het beheer bij één van de hoofdgebruikers. Deze coördineert en regelt het beheer van het hele gebouw, maar draagt ook het grootste risico. Voor de instellingen betekent dit dat er één aanspreekpunt is. Er kunnen wel activiteiten worden uitbesteed aan derden. Door het beheer bij één partij te leggen kan dat wel leiden tot kostenreductie omdat de afstemming minder tijd hoeft te kosten. Op de site www.onderwijspaleis.nl is bij ‘huisvesting BSO’ dit verder uitgewerkt.
5.2. Huisvesting Behalve de nieuwbouw van een brede school zijn er diverse mogelijkheden m.b.t. huisvesting: 1. Lopen naar of vervoeren van leerlingen naar BSO-ruimten. Een BSO-ruimte binnen de school is de meest ideale oplossing. Lukt dat niet dan lopen de leerlingen ernaar toe of worden zij ernaar vervoerd. 2. Plaatsen van flexibele BSO-units voor een tijdelijke antwoord op de huisvestingsvraag van naschoolse opvang.
22
3. Halen en brengen van kinderen naar een ‘buiten’-BSO. Deze heeft een buitenspeelruimte, zoals een natuurspeeltuin. 4. Verbouwen van een klaslokaal tot kinderopvang/BSO. Dit vraagt wel een aantal verplichte aanpassingen en gezamenlijke pedagogische uitgangspunten en afspraken over beheer en exploitatie. 5. Medegebruiken of verhuren bij leegstand. Op de site www.onderwijspaleis.nl is bij het onderdeel ‘huisvesting BSO’ uitgebreid beschreven hoe het staat met regelgeving over financiële en eigendomskwesties. 6. Bij nieuwbouw van een school rekening houden met extra BSO-ruimte.
5.3. Buitenruimtes De roep om verbetering van de buitenruimte in de BSO hangt voor een deel samen met de afname van de betekenis van de straat en (eigen) buurt als omgeving voor kinderen. Deels omdat kinderen naar de opvang moeten en deels door andere gebruikers van de straat, met name de auto. Desondanks blijkt het merendeel van de kinderen nog wel dagelijks buiten te spelen. Wat voor het brede schoolgebouw wel gebeurt – het formuleren van een integrale visie – gebeurt nog vrijwel nooit voor het brede plein. Een meer geïntegreerde visie op de buitenruimte, met daarin individu overstijgende doelstellingen van de brede schoolpartners, van de woningbouwcorporatie en van de gemeente zou aanzienlijk meer mogelijkheden scheppen. Terwijl er schitterende brede schoolgebouwen verrijzen, staan deze mooie gebouwen vaak op kale schoolpleinen. Behalve speeltoestellen (waarmee kinderen worden gestuurd in hun spel) moeten kinderen uitgedaagd worden om met fantasie te spelen. Dit kan met veel groen, zand, hout, keien en water. Fietsroutes moeten gescheiden worden van de overige ruimte om botsingen te voorkomen. Voor uitdagingen in deze moet hoogteverschil worden toegepast en moeten bruggetjes geplaatst worden. Kinderen worden ook in de buitenspeelruimte blij wanneer ze zich even kunnen terugtrekken b.v. tussen hoge heggen of een muur van stenen met een watervalletje er langs. Kinderen kunnen met zand dijkjes en dammen bouwen. Al met al is dit niet gevaarlijker: kinderen spelen minder op een kluitje en hebben meer plezier wanneer de buitenruimte genoeg uitdaging biedt. De Raad voor het Landelijk Gebied is van mening dat bij de bouw van brede scholen de buitenruimte niet meer als sluitpost gezien moet worden, maar m.b.v. een integrale visie op de inrichting en vormgeving, waarbij de directe belanghebbenden samenwerken met deskundigen, een fraaie buitenruimte te creëren is, waarbij kinderen voldoende speelmogelijkheden krijgen die voor hun ontwikkeling essentieel is. Deze raad adviseert de rijksoverheid zich in te zetten voor de introductie van een groennorm, waarbij geldt dat minimaal de helft van de buitenruimte van een school ‘groen’ is ingericht. Tevens wordt gepleit voor samenwerking in de NSO met natuurorganisaties. Via de site van Jantje Beton is het boekje ‘Een schoolplein voor de buurt’ te downloaden.
23
Hoofdstuk 6 Pedagogische kwaliteit 6.1. Wettelijke hoofdlijnen Wet op de Kinderopvang In de wet op de Kinderopvang zijn vier basisdoelen opgenomen:
1) veiligheid: het aanbieden van een veilige en vertrouwde omgeving waarin kinderen zich kunnen ontspannen en zichzelf kunnen zijn;
2) persoonlijke competentie: kinderen gelegenheid bieden om brede persoonskenmerken te ontwikkelen als veerkracht, zelfstandigheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit die kinderen in staat stellen om allerlei typen problemen adequaat aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende omstandigheden;
3) sociale competentie: kinderen gelegenheid bieden om sociale kennis en vaardigheden te ontwikkelen, zoals zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen samenwerken, anderen helpen, en conflicten kunnen voorkomen en oplossen;
4) waarden, normen en cultuur: kinderen de gelegenheid bieden om zich de waarden en normen, de cultuur van de samenleving eigen te maken. Daarbij gaat het ook om waarden die kinderen mogelijk niet in het gezin meekrijgen. Wet op het Primair Onderwijs In de Wet op het Primair Onderwijs is beschreven wat basisscholen op hoofdlijnen dienen aan te bieden en op welke wijze. Art. 8 noemt drie uitgangspunten: 1) kinderen moeten een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen; 2) het onderwijs dient zich te richten op ‘de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit en op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden’; 3) het onderwijs moet rekening houden met het feit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving en gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, door aandacht te besteden aan verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Over de wijze waarop, de te gebruiken didactiek, doen de WPO en de kerndoelen zo min mogelijk uitspraken. Een toelichtende brochure bij de kerndoelen maakt hierover drie opmerkingen. Ten eerste dienen leraren een beroep te doen op de natuurlijke nieuwsgierigheid en de behoefte aan ontwikkeling en communicatie van kinderen en deze te stimuleren. Door een gestructureerd en interactief onderwijsaanbod, vormen van ontdekkend onderwijs, interessante thema’s en activiteiten, worden kinderen uitgedaagd in hun ontwikkeling. Ten tweede dienen inhouden en doelen zo veel mogelijk op elkaar te worden afgestemd, verbinding te hebben met het dagelijks leven en in samenhang te worden aangeboden. Ten derde moet aan leergebiedoverstijgende doelen aandacht worden besteed, zoals een goede werkhouding, gebruik van leerstrategieën, reflectie op eigen handelen en leren, uitdrukken van eigen gedachten en gevoelens, respectvol luisteren en kritiseren van anderen, verwerven en verwerken van informatie, ontwikkelen van zelfvertrouwen, respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar en zorg voor en waardering van de leefomgeving.
24
6.2. Doorgaande lijn De Onderwijsraad pleit nadrukkelijk voor een pedagogische invalshoek als het gaat om voorzieningen voor kinderen en opvang, educatie en vrije tijd. Vanuit deze invalshoek staat voorop dat de verschillende opvoedingssferen op elkaar dienen aan te sluiten. Deze verbinding kan tot stand worden gebracht door de gewenste doelen als vertrekpunt te nemen. Wat wil je bereiken met nul tot twaalfjarigen? Wat voor programma aanbod vraagt dit, welke organisaties kunnen het programma uitvoeren en wat betekent dit voor personeel en de opleidingen van personeel? De onderwijsraad noemt drie pedagogische criteria waaraan aanbod en werkwijze getoetst kunnen worden: 1) zorg voor veiligheid, stabiliteit en continuïteit; 2) stimuleer een brede ontwikkeling (voldoende uitdaging, maar ook extra aandacht bij dreigende ontwikkelingsachterstand), maar zorg ook voor recreatie en ontspanning; 3) stimuleer de eigen verantwoordelijkheid en geef kinderen de kans om zelf actief mee te doen. Kinderen groeien tegenwoordig op in diverse opvoedingsmilieus die niet altijd goed op elkaar zijn afgestemd. ‘Breuken’ in de overgang van het ene milieu naar het andere kunnen problemen veroorzaken. Met name discrepanties tussen het gezin en andere contexten blijken risicovol te zijn. Voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse activiteiten en de activiteiten tijdens de schooluren: het gaat er niet alleen om dat er leuke activiteiten aangeboden worden, maar ook dat de activiteiten goed zijn voor de ontwikkeling van kinderen. De doorgaande lijn zorgt ervoor dat kinderen het arrangement niet als een toevallige aaneenrijging ervaren, maar dat deze een samenhang vertonen. Hoe meer professionals binnen het dagarrangement weten van elkaars visie, taal en manier van werken, des te beter zij hun uitgangspunten en handelen op elkaar afstemmen. Voor een doorgaande lijn is nodig dat zaken integraal worden bekeken en verbindingen worden gelegd van voorschools tot naschools. Daarbij moet steeds de vraag meespelen hoe de ontwikkelingskansen van kinderen vergroot kunnen worden. Hiertoe moet het onderwijs autonomie inleveren en tevens de regie nemen. N.B.: een onderwijsorganisatie mag geen commerciële activiteiten ontplooien, zie ook hoofdstuk 9. Op dit moment hebben Cambium scholen en de drie kinderopvangcentra waarmee wij banden hebben ieder een eigen pedagogische visie. Een door alle partners gedeelde pedagogische visie is belangrijk. Deze stel je samen op, in dialoog met elkaar. Iedereen wil het beste voor het kind, maar wat is dat? Een regelmatig overleg zorgt voor een gedeelde en gedragen pedagogische visie die mee kan groeien met de organisatie. De visie heeft een antwoord op onderstaande vragen. - Wat hebben kinderen nodig om zich positief te ontwikkelen (visie op leren en ontwikkelen)? - Hoe ga je met kinderen om (pedagogische uitgangspunten)? Affectiviteit, interactie, respecteren autonomie kind. - Wat moet je weten van de ander om het kind in jouw schakel zo goed mogelijk te bedienen (overdracht en rapportage)? - Wat wil je kinderen meegeven (normen en waarden)? - Welke gedrags- en/of omgangsregels heb je nodig? M.b.t. de overdracht kan gedacht worden aan een vorm van mondelinge overdracht tussen school en kinderopvang en een schriftelijke overdracht voor aandachtskinderen. Ook kan gezamenlijk een elektronisch (kind)dossier ontwikkeld worden, waarbij op een eenduidige manier wordt geobserveerd en geregistreerd.
25
Hoofdstuk 7 Financiën 7.1. Inleiding In Nederland is er weinig subsidie m.b.t. de kinderopvang. BSO kost de ouders geld. Ook het meedoen van kinderen aan dagarrangementen is niet gratis. Wanneer we verder in het proces van dagarrangementen gekomen zijn, is er aandacht nodig voor die kinderen wiens ouders onvoldoende in staat zijn extra geld uit te geven aan activiteiten. Hiermee wordt voorkomen dat kinderen ongelijke kansen krijgen. Verder is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat de diverse partners in dagarrangementen en combinatiefuncties verschillende financiële modellen hanteren: de een wordt bekostigd uit de lumpsum, de ander wordt door de gemeente gesubsidieerd en weer een ander werkt op commerciële basis.
7.2. Financiering dagarrangementen Er is extra geld nodig om partijen bij elkaar te brengen, visie te ontwikkelen, samenwerking te krijgen. Denk hierbij ook b.v. aan het aanstellen van een projectmedewerker om zaken op te bouwen. Hieronder volgen enkele tips om financieel gezond te blijven. 1. Gebruik projectgelden voor het ontwikkelen en opstarten, maar niet voor structurele uitgaven. Of gebruik deze projectgelden voor het zoeken naar structurele financieringsmogelijkheden. 2. Zoek naar mogelijkheden voor schaalvergroting en organiseer alles zo efficiënt mogelijk. B.v. een activiteit die voor een aantal weken op de ene brede school wordt gegeven, daarna bij een andere brede school laten uitvoeren. Dit scheelt ontwikkelingskosten. 3. Kijk eens naar de financiering van de partners in het dagarrangement. Vaak is wat deze binnen het dagarrangement uitvoeren al onderdeel van de reguliere taakstelling. 4. Beperk de overhead. Naarmate het arrangement langer draait, zal er minder coördinatie nodig zijn en kunnen uitvoerders ook een gedeelte zelf overnemen. 5. Veranker samenwerkingsafspraken tussen en binnen de organisaties, laat het niet bij die ene contactpersoon. 6. Maak reëel gebruik van ouderbijdrages. Niet de kosten zo laag mogelijk houden al dan niet m.b.v. subsidies, maar toekomstbestendige bijdragen vragen. Bij de reguliere naschoolse opvang bedragen de kosten ca. 6 euro per uur. Via de belasting kunnen ouders (afhankelijk van hun inkomen) een deel van deze kosten terug krijgen. Er ontstaat een meer en meer commercieel aanbod van activiteiten. Ouders kunnen wennen aan het idee dat dit geld kost. Je kan hierbij denken aan bedragen tussen 5 en 10 euro per middag. 7. Kijk naar subsidiemogelijkheden. De school kan zoeken naar kortingsregelingen en ouders daar gebruik van laten maken. Zo kan de gemeente in het kader van de verlengde schooldag brede school activiteiten subsidiëren. Ook organisaties als Jantje Beton kunnen activiteiten subsidiëren. 8. In de ondersteuning bij het betrekken van sport in de dagarrangementen kan de gemeente het volgende doen: - Gebruik maken van Europese, landelijke en lokale (tijdelijke) regelingen en subsidies (zoals BOS-impuls, Grote Stedenbeleid, Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid). - Financiële ondersteuning vakdocent/beweegmanager, voor de naschoolse taken. Als opstartsubsidie of structureel. - Bij-/omscholing aanbieden aan scholen/sportverenigingen, zodat zij kunnen investeren in de kwaliteit van het (vrijwillig) personeel/kader. - Startsubsidies geven voor dependances van verenigingen bij scholen. Sport creëren daar waar het nog niet is. - Een bepaald gedeelte van het budget voor voorlichting reserveren. Maak reclame voor sport en bewegen met behulp van beeldmateriaal en nieuwe media als bijvoorbeeld internet en dvd’s.
26
7.3 Financiën combinatiemedewerkers In 2008 is voor het eerst een rijksbijdrage beschikbaar gesteld voor de G31-gemeenten (de 31 grootste gemeentes in Nederland) m.b.t. de Impuls brede scholen, sport en cultuur. Het andere deel van de combinatiefunctie zal dan uit middelen van de betreffende sector moeten worden gefinancierd. Het budget zal vanaf 2009 in tranches ook ter beschikking komen aan andere gemeenten. Deze wordt gebruikt om nieuwe, structurele combinatiefuncties te realiseren en geldt niet voor reeds bestaande combinatiefuncties. Gemeenten zetten hiervoor ook eigen middelen in. Doordat de financiële middelen structureel zijn, kan een meerjarenbeleid uitgezet worden. Financiering van de combinatiefunctie en het werkgeverschap moeten samen vallen. De gemeente zal het geld voor de benoeming van de medewerker beschikbaar stellen aan de organisatie waar deze in dienst komt. Voor de onderlinge verrekening tussen de twee organisaties is dan een aantal opties beschikbaar: samenwerkingsovereenkomsten, detacheringsovereenkomsten, tewerkstelling ‘om niet’, tewerkstelling van de combinatiefunctionaris op basis van de Regeling Kosten voor Gemene Rekening, inrichten van een coöperatie waarbij combinatiefunctionarissen in dienst zijn. Formele modellen zijn opgenomen in o.a. de eindrapportage van de Taskforce Combinatiefuncties. Conclusie en oproep Taskforce:
De Taskforce Combinatiefuncties constateert dat de mogelijkheden voor de lokale partijen om èn de werkgeversrol op zich te nemen èn geen hinder te ondervinden van de BTW-bepalingen, leidende tot een onbelaste vorm van het ter beschikking stellen van personeel, minimaal zijn, of een hele rompslomp te weeg brengen. Slechts onder condities kan de Tewerkstelling ‘om niet’ BTW-vrij worden uitgevoerd. In het geval van de regeling Kosten voor Gemene Rekening wordt in elk geval geen BTW in rekening gebracht, maar de financiering door de gemeente dient via de samenwerkende instellingen te verlopen en de regeling moet desalniettemin nog getoetst worden door de belastinginspecteur. De Taskforce geeft de regering het advies deze BTW met een vrijstellingenbeleid te laten vervallen. Dit beleid is door de Staatssecretaris van Financiën opgesteld, op grond waarvan de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van vrijgestelde diensten zonder heffing van omzetbelasting kan plaatsvinden. BTW-heffing 19% Deze doet zich voor bij het ter beschikking stellen van personeel door een werkgever (uitlener) aan derden (inlener). BTW-vrije diensten zijn: onderwijs, educatieve activiteiten, kinderopvang zonder uitdrukkelijk winstbelang en overblijven. Onder detachering van personeel wordt voor de heffing van omzetbelasting verstaan het door de werkgever tegen vergoeding ter beschikking stellen van een werknemer met instandhouding van zijn dienstbetrekking aan een derde, om onder diens leiding en toezicht werkzaamheden te verrichten. De over de detachering in rekening te brengen omzetbelasting dient door de uitlener aan de Belastingdienst afgedragen te worden. De inlener kan de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting uitsluitend terugvragen, indien door hem belaste prestaties voor de omzetbelasting worden verricht. De organisaties in de sectoren die nu betrokken zijn bij het creëren van combinatiefuncties, verrichten in principe voor de omzetbelasting vrijgestelde prestaties. Dit heeft tot gevolg dat de omzetbelasting, die aan een inlener in rekening wordt gebracht, niet voor teruggaaf in aanmerking komt. Dit blijkt een belangrijk hindernis bij de uitwisseling van personeel tussen instellingen die samenwerken in brede school activiteiten.
27
Hoofdstuk 8 Aansprakelijkheid en verzekeringen Verantwoordelijkheid van de school in de overdracht van school naar de BSO Wanneer de kinderen door hun ouders aan de zorg en verantwoordelijkheid aan de school worden overgedragen, houdt de school die zorg en verantwoordelijkheid tot de school die weer overdraagt aan de ouder of de verzorger van de naschoolse opvang. Voor zover kinderen zelf schade aanbrengen, zijn zij verzekerd via de wet aansprakelijkheidsverzekering van de ouders, maar ook de school kan als het kind schade toebrengt of zelf iets overkomt aangesproken worden op een onrechtmatige daad wegens het niet goed toezicht houden op de kinderen. De verantwoordelijkheid eindigt bij overdracht. Tot de overdracht is er geen verschil met situaties onder schooltijd. De activiteiten die in de tijd na school plaatsvinden kunnen afhankelijk van de afspraken vallen onder de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur of de kinderopvang. Zo kan het volgende afgesproken worden: Indien de buitenschoolse opvang buiten het schoolgebouw plaatsvindt, draagt de stichting kinderopvang zorg voor het vervoer van de locatie voor buitenschoolse opvang naar de school en andersom. Het vervoer vindt op de volgende wijze plaats: ……………………… Tijdens het vervoer van de kinderen is de stichting voor kinderopvang verantwoordelijk en aansprakelijk. Verantwoordelijkheid kinderopvang Bij activiteiten in de kinderopvang geldt in het algemeen dat de opdrachtgever aansprakelijk is voor dat wat er tijdens de activiteit gebeurt. Over kwaliteitseisen voor naschoolse activiteiten en de deelname van BSO-kinderen hieraan, bestaat weinig jurisprudentie. Op basis van wettelijke regels kan je iets zeggen over wie in welke situatie aansprakelijk is. Hierover kunnen echter geen 100 % waterdichte uitspraken gedaan worden. De uitkomst blijft sterk afhankelijk van de situatie. In de overeenkomst die ouders sluiten met de kinderopvangorganisatie staan precieze tijden vermeld. Op basis van deze tijden krijgen ouders een vergoeding van het rijk. Door het vastleggen van deze tijden in een contract blijven BSO-kinderen die deelnemen aan een naschoolse activiteit vallen onder de verantwoordelijkheid van de BSO-organisatie. Met andere woorden: de BSO blijft opdrachtgever. Belangrijk is dat de kinderopvangorganisatie nagaat of zij de verantwoordelijk voor de naschoolse activiteiten kan dragen. Als niet-BSO-kinderen zelfstandig van huis of school naar de activiteit gaan, zijn ouders verantwoordelijk als er onderweg iets gebeurt. Checklist aansprakelijkheid - Wie is de aanbieder van de activiteit? - Met wie/welke organisatie hebben de ouders een contract over de activiteit? - Zijn ouders voldoende over de aard en organisatie van de activiteit geïnformeerd en hebben zij daarvoor expliciet toestemming verleend? Dit moet in ieder geval schriftelijk gebeuren. - Hebben ouders keuzevrijheid om hun kinderen wel/niet mee te laten doen aan een bepaalde activiteit? - Is schriftelijk vastgelegd wie tijdens de activiteit verantwoordelijk is? Wie verzorgt het toezicht? Volgens welke protocollen? - Onder wiens verantwoordelijkheid vallen de personen die uitvoering geven aan een activiteit (kinderopvang, school of aanbieder naschoolse activiteiten)? - Onder welke voorwaarden voeren deze personen hun taak uit? - Zijn deze personen voldoende gekwalificeerd? - Zijn de personen voldoende verzekerd tegen aansprakelijkheid? Denk hierbij aan vrijwilligers, stagiaires en freelancers. Kijk goed naar de verzekerde bedragen. - Is de deelnemer aan de buitenschoolse activiteit een BSO-kind of een kind uit de buurt dat meedoet aan een bepaalde activiteit?
28
Mogelijke verzekeringen: - Ouders en kinderen: aansprakelijkheidsverzekering particulieren. - School/BSO/Buurthuis/Sportorganisatie: collectieve ongevallenverzekering, collectieve bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering, rechtsbijstandverzekering.
29
Hoofdstuk 9 Opzetten eigen kinderopvang Een kinderdagverblijf is meestal gericht op meerdere basisscholen. Een nadeel hiervan is dat de continuïteit (denk aan personeel: leerkrachten en begeleiders, maar ook het pedagogisch kader waarbinnen gewerkt wordt) voor de leerlingen in het gedrang komt. Ook een nadeel is dat er een aparte rechtspersoon moet worden opgericht, omdat een school geen commerciële activiteiten mag organiseren. Een voordeel is dat het voorkomt dat kinderen de hele dag met dezelfde kinderen op dezelfde locatie doorbrengen. Zo zal veel sneller gespeeld worden met kinderen van andere scholen en andere culturen. Combinatiefuncties kunnen makkelijker tot stand worden gebracht. Wanneer eigen kinderopvang wordt opgezet, zijn de volgende stappen van belang. Oprichten rechtspersoon Wanneer de buitenschoolse opvang zelf uitgevoerd wordt, moet er, uit rechtspositionele en bekostigingstechnische overwegingen, een aparte rechtspersoon worden opgericht die voldoet aan de eisen van de Wet kinderopvang. Desgewenst kunnen één of meer leden van het schoolbestuur participeren in het bestuur van de op te richten stichting. Ook kan in de omschrijving van de grondslag en doelstellingen van deze stichting aangesloten worden Cambium. Onderwijs en opvang in één hand Het mes snijdt aan twee kanten. Het schoolbestuur biedt de ouders en kinderen service door het aanbieden van de combinatie van onderwijs en kinderopvang. De ouders hebben te maken met één aanspreekpunt. Het bevoegd gezag richt een rechtspersoon op die voldoet aan de eisen van de WKO. Een samenhangende benadering van opvang en onderwijs is mogelijk. De WKO is van toepassing op de kwaliteit van de opvang. Het vergt veel van de organisatie, waarbinnen onderwijs en opvang elk een eigen plaats moeten krijgen. Het aanstellen van personeel in combinatiefuncties (onderwijsassistent en opvangkracht) is op termijn aantrekkelijk. Daartoe moeten eerst een aantal rechtspositionele vraagstukken op landelijk niveau worden opgelost. De financiën van de opvang worden geregeld op basis van Wet kinderopvang. Het toezicht op de opvang wordt uitgeoefend op basis van de WKO. Nog niet duidelijk is hoe dit zich verhoudt tot het toezicht op het onderwijs. Integrale aanpak van onderwijs en opvang Een verdergaande integrale aanpak van onderwijs en opvang is vooral een groeimodel voor de lange termijn. Een overkoepelend bestuur neemt de verantwoordelijkheid voor opvang, educatie en onderwijs voor nul tot twaalf jarigen. Dit maakt een integrale benadering van de ontwikkeling van kinderen van 0 - 12 mogelijk (vergelijk met het integrale model van de Onderwijsraad). Pedagogische lijnen en identiteitsaspecten komen integraal aan bod. De kwaliteit van de opvang moet voldoen aan de eisen van de WKO. Een integrale benadering maakt het noodzakelijk om op landelijk niveau de WPO en de WKO te afstemmen. Verantwoordelijkheden dienen helder te worden gedefinieerd. De organisatie vergt veel van de betrokken werksoorten en partners. Ouders hebben echter te maken met slechts één instelling. Het personeel komt in dienst van het integraal bestuur, bijvoorbeeld in combinatiefuncties. De financiering vindt plaats op basis van WPO én de WKO. Wellicht is er in het kader van het brede schoolbeleid van een gemeente subsidie te krijgen. Er moet goed op worden gelet dat de geldstromen gescheiden blijven en dat voor elk een eigen administratie wordt ingericht. De integrale benadering vergt een multifunctionele aanpak van gebouwen en terreinen. Het toezicht vindt plaats op basis van WPO en de WKO. De WKO stelt ten opzichte van de WPO andere kwaliteitseisen die noodzaken tot aanpassing van de ruimte. Verantwoordelijkheden moeten helder worden gedefinieerd.
30
Melding en registratie - Kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus moeten geregistreerd staan in het register bij de gemeente. At. 45 van de WKO schrijft voor dat degene die voornemens is een kindercentrum te exploiteren daarvan melding moet doen aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging. - Het college onderzoekt na een melding op grond van een toetsingskader dat is vastgesteld door het ministerie van SZW of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden overeenkomstig de kwaliteitseisen die de wet Kinderopvang daar aan stelt. - Het onderzoek dient door het college binnen acht weken te worden uitgevoerd. - In het toetsingskader zijn de te beoordelen kwaliteitsaspecten opgedeeld in de volgende domeinen: - ouders; - personeel; - veiligheid en gezondheid; - accommodatie en inrichting; - groepsgrootte en leidster-kind ratio; - pedagogisch beleid en praktijk; - klachten. Oudercommissie Zes maanden na de melding moet door de kinderopvangorganisatie voor de oudercommissie een reglement vastgesteld worden zo schrijft art. 59 van de WKO voor. Het reglement bevat regels omtrent: - het aantal leden van de oudercommissie; - de wijze waarop de leden worden gekozen; - de zittingsduur van de leden; - het reglement mag geen regels bevatten rondom de werkwijze van de oudercommissie; - wijziging van het reglement behoeft instemming van de commissie. De oudercommissie moet door de kinderopvangorganisatie in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over een aantal voorgenomen besluiten: - de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de kwaliteitseisen op het gebied van veiligheid, personeel en materieel; - voedingsaangelegenheden van algemene aard en het algemene beleid om het gebied van opvoeding, veiligheid en gezondheid; - openingstijden; - het beleid m.b.t. spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; - de vaststelling of wijziging van een klachtenregeling en het aanwijzen van mensen die de klachten behandelen; - wijziging van de prijs van kinderopvang. De oudercommissie kan de houder ook ongevraagd adviseren over deze onderwerpen. Medezeggenschap De wetswijziging bepaalt dat basisscholen per 1 augustus op verzoek van ouders moeten zorgen voor de organisatie van buitenschoolse opvang voor kinderen. Op basis van de wensen van de (individuele) ouders stelt de school, in samenspraak met deze ouders, een (collectief) uitvoeringsmodel voor. De school legt het uitvoeringsmodel voor aan de medezeggenschapsraad. Het bevoegd gezag raadpleegt de ouders daarover en brengt daarna advies uit. Vervolgens stelt de school zijn model vast. De afspraken tussen ouders en de school gelden zolang beide partijen het goed vinden, maar ten minste voor één jaar.
31
Bekostiging Het personeel wordt bekostigd uit de middelen die de ouders betalen voor de opvang. Het uitgangspunt is om de onderwijs- en opvang geldstromen gescheiden te houden. De lumpsum bekostiging van rijkswege mag niet worden aangewend voor kinderopvangdoeleinden (zowel personeel als materieel). De kinderopvangorganisatie dient een eigen administratie te houden zoals wordt vereist door artikel 53 van de wet Kinderopvang. Oriëntatie op de financiële mogelijkheden en haalbaarheid Omdat BSO een private aangelegenheid is moet het kostendekkend zijn. De enige inkomstenbron is de ouderbijdrage. Het opstarten van een eigen kinderopvangorganisatie vraagt om een aanzienlijke investering vooraf, die voornamelijk bestaat uit huisvestings- en inrichtingskosten. Bij de kosten dient gedacht te worden aan: - personeelskosten. Dit is verreweg de grootste kostenpost, hieronder vallen o.a. salarissen, verzekeringen, vervangingskosten. In de kinderopvang is de CAO-kinderopvang van kracht; - huisvestingskosten zoals: nieuwbouw / aanpassing gebouw of huur, materiele instandhouding zoals onderhoudskosten (binnen en buiten!), energie- en waterverbruik en publiekrechtelijke heffingen; - inrichtingskosten: o.a. aankleding, ontwikkelingsmateriaal, verbruiksmateriaal; - overige kosten zoals verzekeringen en administratie, beheer en bestuur. De grondslag voor de kinderopvangtoeslag voor ouders, voor het kalenderjaar 2007, is maximaal € 6,02 per uur. Alles wat daarboven door de kinderopvangorganisatie in rekening wordt gebracht is volledig voor eigen rekening van de ouders. In het belastingplan 2007 worden regels opgenomen die werkgevers verplichten bij te dragen aan de kosten van de kinderopvang van hun werknemers. Huisvesting Wanneer buitenschoolse opvang wordt gerealiseerd in een schoolgebouw betekent dit, dat het plaats zal vinden in ruimten met een onderwijsbestemming c.q. -functie waarvoor de gemeente, de financiële verantwoordelijkheid heeft. Dit gegeven noodzaakt tot een afstemming met de gemeente met betrekking tot de volgende aspecten: - wanneer het kinderopvang in eigen beheer wordt uitgevoerd zal het schoolbestuur het onderwijsgebouw deels aan moeten passen/ uit moeten breiden voor de opvang; - wanneer de onderwijsruimte wordt ingezet als opvangruimte dient hiervoor een aanvraag te worden gedaan bij het college van B&W. Hierdoor wordt voorkomen dat de gemeente in de toekomst gebruik maakt van haar wettelijk recht om leegstaande onderwijsruimte te vorderen. Klachten (wet klachtrecht cliënten zorgsector) De regeling voor de behandeling van klachten dient te voldoen aan zeven in het toetsingskader genoemde voorwaarden. - De organisatie voor kinderopvang brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders. - De organisatie voor kinderopvang moet de geheimhoudingsplicht naleven. - Elk kalenderjaar moet er een openbaar verslag worden opgesteld waarin een aantal zaken wordt beschreven onder meer de samenstelling van de klachtencommissie. - Het verslag moet voor 1 juni van het daarop volgende kalenderjaar aan de inspectie worden toegezonden.
32
Personeel - Opleidingsniveau van het personeel. De wet Kinderopvang (artikel 50) stelt bepaalde kwaliteitseisen aan het personeel met betrekking tot de opleiding. - CAO: wanneer het schoolbestuur, als rechtspersoon, zelf personeel in dienst neemt om de taken in de kinderopvang uit te voeren, is op die werknemers de CAO kinderopvang van toepassing. De werkgever heeft in dit geval te maken met twee CAO's. - Pensioen: onderwijzend personeel valt voor de pensioenvoorziening onder het ABP, terwijl personeel werkzaam in de kinderopvang bij PGGM aangemeld dient te worden. Het schoolbestuur krijgt dan te maken met twee pensioenfondsen. - Pedagogische beleidsplan: een kinderopvangorganisatie dient conform de wet kinderopvang te beschikken over een pedagogisch beleidsplan. Hierin dienen de vier competenties die bepalend zijn voor verantwoorde kinderopvang, te zijn uitgewerkt: emotionele veiligheid, sociale competentie, persoonlijke competentie en overdracht van normen en waarden. De beroepskrachten kennen het pedagogisch beleidsplan en handelen conform dit plan. - Personele bezetting is afhankelijk van de leidster-kind-ratio en de groepsgrootte. Beleidsregels met betrekking tot de kwaliteit worden ook doorvertaald naar de omvang van de groepen en de verhouding tussen de beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen. Met betrekking tot de kwaliteit dienen de volgende voorwaarden als uitgangspunt: 1. de opvang vindt plaats in stamgroepen; 2. de stamgroep bestaat uit maximaal 20 kinderen van 4 tot 12 jaar of maximaal 30 kinderen voor groepen kinderen van 8 tot 12 jaar; 3. de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk aanwezige kinderen in de stamgroep bedraagt ten minste 1 leidster per 10 aanwezige kinderen van 10 tot 12 jaar. Veiligheid en gezondheid Op grond van artikel 51 van de WKO is een schriftelijke vastgelegde risico-inventarisatie vereist. Het gaat hierbij om zowel veiligheids- als gezondheidsrisico's. De risico inventarisatie moet in elk geval voldoen aan negentien voorwaarden die het College hanteert bij haar onderzoek na de melding van de kinderopvangorganisatie. Er zijn modellen ontwikkeld door Consument en Veiligheid. Accommodatie en inrichting De wet kinderopvang stelt naast de eisen van veiligheid en gezondheid nadere eisen aan de accommodatie waar de opvang plaatsvindt. Het gaat dan met name om de soort ruimte en de omvang en toegankelijkheid van die ruimte. - Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte. - Er is minimaal 3.5 m2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte. - De binnenruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. - De binnenruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen. - Er is minimaal 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. - De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk. - De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor kinderen van de buitenschoolse opvang. - De buitenruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen. - Voor zover het gaat om niet aangrenzende speelruimte geldt dat deze zich in de directe nabijheid van de opvang moet begeven, goed en veilig bereikbaar zijn.
33
Literatuurlijst: 1) Dagarrangementen en Combinatiefuncties; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2) Een rijk programma voor ieder kind; advies Onderwijsraad (juni 2008) 3) Aan het werk met Combinatiefuncties; eindrapportage Taskforce Combinatiefuncties 4) School met vijf O’s; Liesbeth Schreuder, Marja Valkestijn en Susanne Mewissen 5) Dagarrangementen in de brede school; Liesbeth Schreuder, Marja Valkestijn en Froukje Hajer 6) Advies combinatiefuncties; stuurgroep combinatiefuncties SZW (juli 2005) 7) Over overblijven; Netwerkbureau Kinderopvang (april 2009) 8) Sites: www.databankkinderopvang.nl, www.dencamsterdam.nl, www.nji.nl, www.werkgroeponderwijskinderopvang.nl, www.kinderopvangtotaal.nl, www.schoolenopvang.nl, www.bredeschool.nl, www.jso.nl, www.onderwijspaleis.nl.
34
Bijlage 1
VISIE OP BUITENSCHOOLSE OPVANG STICHTING CAMBIUM De missie van Stichting Cambium is: Stichting Cambium zorgt voor groei door christelijk onderwijs. In de visie op buitenschoolse opvang (BSO) heeft Zorgen voor de volgende betekenis: 1. Met zorg omringen: BSO door deskundige, geschoolde leiding. 2. Mogelijk maken: We scheppen realistische en financieel verantwoorde voorwaarden. 3. Bewaken: De onderwijstaak en de organisatie van de BSO dienen elkaar zoveel mogelijk te versterken en niet verstorend op elkaar te werken. Groei: Door het aanbieden van kwalitatief goede activiteiten vindt verrijking en groei plaats. Concreet betekent dit het (laten) aanbieden van sport- en muziekactiviteiten en gevarieerde workshops. Kwalitatief goede leiding begeleidt de interactie tussen kinderen op een verantwoorde wijze, waardoor sociale groei plaats vindt. Christelijk: De tussenschoolse opvang (TSO) biedt een schooleigen uitwerking van christelijke gewoonten in het algemeen en rond de maaltijd in het bijzonder. Het Cambium – motto ‘Groeien door te delen’ betekent, dat we de zorg voor een goede BSO op een gelijkwaardige manier met ouders willen delen. Dit strekt zich uit over het gehele BSO – gebied: van het serieus nemen van de wensen van ouders tot het scheppen van een huiselijke sfeer in de BSO. De ouders zijn en blijven verantwoordelijk voor hun keuze van kinderopvang. De door de school georganiseerde BSO kenmerkt zich door kwaliteitseisen aan leiding en activiteiten. Concreet verwachten wij van de BSO – leiding dat ze zelfstandig verantwoord om kunnen gaan met diverse vormen van probleemgedrag van kinderen. Daarnaast is de leiding in staat om conflicten op een pedagogisch verantwoorde manier op te lossen. Het kwaliteitsaspect is in het aanbod van activiteiten te herkennen in de deskundige begeleiding, waarbij gebruik gemaakt wordt van de specifieke expertise van bijvoorbeeld workshopleiders en sporttrainers. Hierbij verliezen we de huiskamerfunctie van de BSO niet uit het oog: kinderen mogen na de schoolse activiteiten op hun eigen manier tot rust komen in een aangename, niet – schoolse sfeer. Delen willen we ook onze Nederlandse taal. Daarom is een goede beheersing van de Nederlandse taal een voorwaarde om te kunnen participeren in alle onderdelen van de BSO. De voorschoolse (VSO) en tussenschoolse opvang (TSO) vinden – voor zover organisatorisch en financieel haalbaar – op school plaats, waarbij de genoemde uitgangspunten voor BSO eveneens van toepassing zijn. De TSO wordt verrijkt met – bij de betreffende school aansluitende – levensbeschouwelijke aspecten. Stichting Cambium ziet BSO vooral als een toegevoegde waarde. Onderwijsruimten blijven beschikbaar voor onderwijskundige doeleinden en leerkrachten moeten in alle rust hun voor- en nawerk in de lokalen kunnen blijven uitvoeren. Voor de leerlingen mag de BSO geen verkapte verlengde schooldag worden. De BSO – ruimte, begeleiding en activiteiten moeten voor de kinderen een duidelijke eigen sfeer uitstralen.
35
POSITIONERING BSO Stichting Cambium kiest er niet voor om de BSO primair te gebruiken als marketing – instrument. Wel wordt de BSO gezien als méér dan een wettelijk opgelegde verplichting. Bij de realisatie en evaluatie van de BSO blijft de stichting alert op de wensen van ouders om zodoende een goede positie te krijgen en te behouden ten opzichte van de BSO – voorzieningen van andere scholen. Uitgangspunt is een zodanige BSO – regeling te treffen en te onderhouden, dat ouders vanwege de organisatie van de BSO geen reden zien om een andere school te kiezen dan een Cambiumschool. TOEKOMSTVISIE In de toekomst voorzien we een groeiende vraag van ouders naar BSO. Voor ouders zal de organisatievorm van BSO in toenemende mate van invloed zijn op de schoolkeuze. Voor Stichting Cambium betekent dit een extra stimulans om nauw aan te sluiten bij de wensen van ouders. Daartoe zijn ouders al in het beginstadium betrokken bij het organisatieproces van de BSO. Een jaarlijkse evaluatie van de BSO met de medezeggenschapsraad zorgt voor een blijvende betrokkenheid van de ouders. Het kabinetsbeleid om in 2008 alle ouders een (kinderopvangonafhankelijke) vergoeding te geven, maakt Stichting Cambium extra alert op de prijs-kwaliteitverhouding van de BSO. Daarnaast geven de leerlingenprognoses (landelijk onderzoek Deloitte & Touche eind 2006) een dalende trend aan. Gebruik maken van bestaande ruimtes binnen een voor ouders acceptabele reisafstand van de school ligt hierdoor voor de hand, evenals het aangaan van samenwerkingsverbanden met bestaande, goed georganiseerde vormen van Kinderopvang. In de toekomst zullen enkele Cambiumscholen in Heerde opgaan in twee Brede Scholen. De gemeente Heerde heeft hierbij de Kinderopvangorganisaties ‘t Hummelhuis en ’t Koppel gevraagd om te participeren in het overleg Brede School. SCHOOLSPECIFIEKE PROTOCOLLEN Elke Cambiumschool werkt de gezamenlijke visie uit in schoolspecifieke protocollen. Op elke school is tenminste aanwezig: Een protocol voor VSO met daarin opgenomen: • •
•
•
Gedragsregels voor leiding en kinderen Schoolspecifieke aanvullingen op de BSO visie van Cambium - met betrekking tot pedagogische aspecten - kwaliteitsaspecten (zoals het maximum aantal leerlingen per groep) Praktische afspraken, over - aanwezigheidslijst - gebruik ruimtes en speelplein - opruimen en opslag materialen De wijze waarop Stichting Cambium inzicht krijgt in de geldstromen.
Een protocol voor TSO met daarin opgenomen: • •
•
Gedragsregels voor overblijfkrachten en kinderen Schoolspecifieke aanvullingen op de BSO – visie van Stichting Cambium - met betrekking tot pedagogische aspecten - kwaliteitsaspecten (zoals het maximum aantal leerlingen per groep) Praktische afspraken, over - aanwezigheidslijst - gebruik ruimtes en speelplein - opruimen en opslag materialen - aanwezigheid coördinator
36
•
De wijze waarop Stichting Cambium inzicht krijgt in de geldstromen.
Een protocol voor Naschoolse opvang (NSO) met daarin opgenomen: • •
Afspraken m.b.t. de overdracht van leerkracht naar NSO Afgesloten contracten met kinderopvangorganisatie(s)
Vastgesteld in het directeurenberaad van 5 juni 2007
37
Bijlage 2: folder combinatiefuncties (zonder afbeeldingen) www.combifunctiesonderwijs.nl Voor u ligt alweer de vierde flyer over combinatiefuncties in het onderwijs en de sectoren sport en cultuur, in het kader van de Impuls brede scholen, sport en cultuur. Deze flyer bevat wederom nuttige en vooral praktische informatie. Uit onze monitor blijkt dat scholen en schoolbesturen ons weten te vinden. Vanaf 2010 kunnen ruim 322 gemeenten aan de slag met combinatiefuncties. We zijn dus goed op dreef!
juni 2009
Aan het werk met combinatiefuncties Vervroegd startende gemeenten in 2009 De invoering van de Impuls brede scholen, sport en cultuur vindt fasegewijs plaats en wel aflopend naar het aantal inwoners onder de 18 jaar van de gemeente. Inmiddels maken 98 gemeenten gebruik van de Impuls. Een overzicht is gepubliceerd op de website www.combifunctiesonderwijs.nl. Mocht u meer willen weten, neemt u dan contact op met de desbetreffende gemeente hoe men verder denkt te gaan en wanneer het overleg met scholen, sportverenigingen en cultuurinstellingen van start gaat. Onze projectgroep kan u daarbij ook van dienst zijn. Gezien de vele stappen die in het traject gezet moeten worden is het te verwachten dat u vanaf 2010 over een combinatiefunctionaris zou kunnen beschikken.
Gefaseerde groei van het aantal fte’s per gemeente tot en met 2012 De invoering van de Impuls brede scholen, sport en cultuur vindt in stappen plaats. Niet alleen door jaarlijks nieuwe gemeenten toe te laten tot de Impuls, maar ook in financiële zin. Allereerst bekostigt het rijk het eerste jaar 100% van de combinatiefuncties en wel via de gemeenten. Vanaf het tweede jaar betaalt de gemeente mee voor ca. 60% en het rijk voor ca. 40%. Ook gaat het aantal fte’s per gemeente stap voor stap omhoog tot en met 2012 (wanneer in totaal de doelstelling van 2500 fte’s is bereikt). Een voorbeeld uit de gemeente Westland: in 2008 is het budget in totaal geschikt voor 8,9 fte’s, in 2010 voor 11,6 fte’s en in 2012 voor 13,5 fte’s. Daarbij is uitgegaan van een normbedrag van € 45.000 per fte. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de CAO’s Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Gemeenten en Sport. Overige kosten moeten worden betaald uit de gemeentelijke middelen of door lokale partijen. Het verdient aanbeveling wanneer gemeenten en scholen deze Lumpsumbenadering zouden hanteren. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een vakleerkracht LO, dan zal de school in redelijkheid iets moeten bijpassen uit de personele Lumpsum die men van het rijk ontvangt. De vakleerkracht LO vormt immers niet de grondslag van de Impuls-vergoeding.
Hoe start ik het overleg met de gemeente? Het is voor scholen en schoolbesturen niet altijd duidelijk of de gemeente deelneemt aan de Impuls brede scholen, sport en cultuur en zo ja, hoe de gemeente dat gaat aanpakken. De Impuls brede scholen, sport en cultuur wordt in fasen ingevoerd (zie afzonderlijke berichten in deze flyer). De school of het schoolbestuur moet dus eerst nagaan of de gemeente al in aanmerking komt voor deelname aan de Impuls brede scholen, sport en cultuur. Een manier om met de gemeente in contact te komen over combinatiefuncties is de Lokale Educatieve Agenda, een overleg tussen gemeente en onderwijsveld, wat de gemeente met het onderwijsveld voert. In een enkel geval doet de gemeente (nog) niet mee. Scholen kunnen zelf met hun gemeente contact opnemen. Samen met gemeenten en betrokken organisaties kan het signaal gegeven worden dat ze eerder willen deelnemen. Het kan verder helpen als de school of het schoolbestuur zich tot de gemeenteraad wendt met het verzoek om het College van B&W tot actie aan te zetten. We moeten er alles aan doen om er voor te zorgen dat iedere gemeente meedoet! Het verdient aanbeveling om als school en schoolbestuur zelf het initiatief te nemen, samen met de sport- of cultuursector. Om informatie te vragen aan de gemeente of een subsidieverzoek in te dienen zijn twee modelbrieven beschikbaar op onze website. Tevens vindt u op de website een weergave van het verloop van het aanvraagproces bij de gemeente.
164 nieuwe gemeenten voor 2010 bekend gemaakt In 2008 startte de invoering van de Impuls brede scholen, sport en cultuur met de 30 grote gemeenten in ons land. In 2009 kwamen daar 90 wat kleinere gemeenten bij (zie bericht in deze flyer). De samenstelling van de tranches van de gemeenten wordt bepaald op basis van het gemeentelijke inwoneraantal onder de 18 jaar en
38
daarmee ook de bekostiging. Inmiddels hebben het ministerie van VWS en het ministerie van OCW de volgende 164 kleinere gemeenten (derde tranche) bekend gemaakt die vanaf 2010 in aanmerking komen voor de Impuls brede scholen, sport en cultuur. De overzichten van deze 164 gemeenten kunt u downloaden via onze website. Het eerste overzicht geeft het aantal fte’s aan per 2010. Het aantal fte’s stijgt tot en met 2012 tot het maximum per gemeente. Dat wordt in het tweede overzicht op de site weergegeven. De nieuwe groep gemeenten kan gebruik maken van de gevolgde procedures en opgedane ervaringen van gemeenten die eerder met de combinatiefuncties van start zijn gegaan. Op de website vindt u handig voorbeeldmateriaal ter ondersteuning. De projectgroep Combifuncties Onderwijs organiseerde een viertal regionale middagbijeenkomsten voor schoolbesturen en directeuren in PO en VO. Dick Oosterveld, journalist en onderwijskundige, was aanwezig op de regiobijeenkomst op 1 april jl. te Nieuwegein. Uit zijn artikel:
Brugfunctie “De wethouders onderwijs en sport van de gemeente Nieuwegein openden aan de hand van een praktijkvoorbeeld de bijeenkomst. Daarmee onderstreepten zij het belang van de brugfunctie die de combinatiefunctionaris vervult tussen meerdere sectoren. Beide wethouders wilden verduidelijken dat combinatiefuncties een impuls geven aan gemeentelijk beleid op diverse terreinen, zoals uitbreiding van voorzieningen, versterking van de sociale infrastructuur in de wijk, bestrijding van overgewicht en stimulering van ouderbetrokkenheid bij de ontwikkeling van hun kinderen.
Regierol De wethouders benadrukten dat de ideeën voortkomen uit het onderwijs, de sportverenigingen en de cultuurinstellingen. De gemeente Nieuwegein kanaliseert en begroot deze ideeën. In aansluiting hier op belichtte André de Jeu – projectleider van de Impuls Brede scholen, Sport en Cultuur – de regierol van de gemeente rondom de subsidieverordening en cofinanciering. Voor de inzet van combinatiefunctionarissen wordt in overleg met scholen, sportverenigingen en cultuurinstellingen door de gemeente een plan gemaakt en een lokale samenwerkingsovereenkomst opgesteld.
Sport Het NOC*NSF heeft namens de georganiseerde sport rondom combinatiefuncties een projectteam ingericht. Voormalig projectleider Danny Meuken geeft aan dat het hem bij de invulling van de combinatiefunctie sport ook gaat om het versterken van de positie van lokale sportverenigingen. Ter illustratie geeft hij een drietal inspirerende praktijkvoorbeelden: Bij een Haagse judovereniging is een combinatiefunctionaris aangesteld, die voor de helft ook werkzaam is op scholen met als taken het opstellen van een lesplan, judolessen geven en voorlichting aan ouders verzorgen. Tilburg heeft zogenaamde “motor-units” gecreëerd tussen scholen en sportverenigingen, met als taken planontwikkeling en het organiseren van buitenschoolse sportactiviteiten. Een zwemvereniging in Hengelo heeft een combinatiefunctionaris in dienst, die onder schooltijd zwemonderwijs verzorgt (bewegingsonderwijs) en na schooltijd trainingen verzorgt bij een zwem- en poloclub.
Cultuur Jan-Pieter Maaijwee -projectleider bij Cultuurnetwerk Nederland- verzorgde de workshop ‘Relatie school en culturele instelling’ tijdens de bijeenkomsten. Hij wijst er op, dat cultuur ook een plaats moet krijgen in vakken als geschiedenis, techniek en de talen. De school kan gebruik maken van diverse culturele partners, zoals professionele en amateur kunstenaars, musea, een centrum voor de kunsten, de muziekschool en de bibliotheek. Hij ziet verschillende voordelen van het inzetten van een combinatiefunctionaris onderwijs en cultuur: Afstemming van binnen- en buitenschoolse culturele activiteiten. Kruisbestuiving van expertise tussen kunstvakdocenten en schoolteam. Kansen bieden voor talentontwikkeling in kunstvakken. Maatwerk leveren, bijvoorbeeld danslessenintegreren in een taalproject op school.”
Naar verwachting gaat de projectgroep Combifuncties Onderwijs begin 2010 weer het land in met regionale bijeenkomsten. Onder ‘actualiteiten’ op onze website vindt u de volledige weergave van het artikel ‘Combinatiefunctionaris is de brug tussen school en sport of cultuur’.
Combinatiefunctionaris is de brug tussen school en sport of cultuur Nijmegen: enthousiasme en vertrouwen leidt tot resultaat In Nijmegen zijn begin dit jaar de eerste combinatiefunctionarissen aan de slag gegaan. Op dit moment zijn er twaalf actief. Het gaat hierbij om acht ‘verenigingsondersteuners/ vakleerkrachten bewegingsonderwijs nieuwe stijl’ op PO-scholen en sportverenigingen, drie ‘uitvoerend sportcoördinatoren/sportleiders naschoolse activiteiten’ op VMBO-scholen en sportverenigingen en één combinatiefunctionaris die zich meer wijkbreed richt op sportstimulering en werkt voor meerdere scholen en verenigingen. De eerste evaluaties met schoolbesturen zijn positief. Enthousiasme om als gemeente, schoolbesturen en sportverenigingen vanaf het begin met elkaar op te trekken en ondanks verschillende culturen in elkaar te vertrouwen en te komen tot een gezamenlijk plan, is een sleutel tot succes.
39
Combinatiefunctionarissen zijn in opdracht van het gemeentelijk sportbedrijf via een payroll-constructie formeel in dienst van Sportservice Noord-Holland en worden gedetacheerd. Deze (voorlopige) keuze is gemaakt vanuit eerdere ervaringen, maar men is bereid om het werkgeverschap anders in te gaan kleden. De ‘€ 45.000,-’ is i.v.m. de BTW-plicht en de kosten voor activiteiten (zoals zaalhuur) niet toereikend. Scholen betalen dan ook een eigen bijdrage, die ze graag voldoen om zo een vakleerkracht in huis te halen. Meer weten? Een uitgebreide beschrijving van deze ‘good practice’ vindt u bij de praktijkvoorbeelden op onze website www.combifunctiesonderwijs.nl.
Lerarenondersteuners bewegingsonderwijs Op 7 december 2007 heeft staatssecretaris Dijksma de evaluatie van de leergang bewegingsonderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd. In haar reactie op deze evaluatie is zij ook ingegaan op de mogelijkheid om bij het vak bewegingsonderwijs een ‘lerarenondersteuner bewegingsonderwijs’ (Lobosser) in te zetten. Uit diverse berichten uit het veld blijkt dat een toelichting op de positie van de lerarenondersteuner noodzakelijk is. Binnen het schoolprogramma kunnen, naast de voor bewegingsonderwijs bevoegde leraar, afgestudeerden van de opleiding MBO Sport en Bewegen (MBO-SB) worden ingezet als lerarenondersteuner bij het bewegingsonderwijs. De ‘lerarenondersteuner bewegingsonderwijs en sport’ (Lobosser) ondersteunt de bevoegde leraar bij het uitvoeren van het programma bewegingsonderwijs. De lerarenondersteuner kan lesondersteunende en leerlingbegeleidende taken uitvoeren onder verantwoordelijkheid van de breed bevoegde groepsleraar of de vakleerkracht bewegingsonderwijs. De MBO-opgeleide lerarenondersteuner heeft geen onderwijsbevoegdheid en is dus niet bevoegd zelfstandig lessen bewegingsonderwijs te geven. Binnen een bepaalde lescontext kan hij wel bepaalde ondersteunende taken zelfstandig uitvoeren. Hoe die zelfstandigheid wordt ingevuld is afhankelijk van de context waarbinnen hij functioneert, dit ter beoordeling van de bevoegde leraar en onder de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de veiligheid van het bewegingsonderwijs binnen de school. Het bovenstaande geldt voor het vak bewegingsonderwijs binnen het schoolprogramma. Voor zover het gaat om de inzet van MBO-SB’ers bij buitenschoolse activiteiten op het gebied van sport en bewegen geldt het bovenstaande niet. De vraag welke ondersteunende taken de MBO-er zelfstandig kan uitvoeren is nog niet beantwoord. Met betrekking tot de aansprakelijkheid maakt de verzekeringsbranche geen nader onderscheid tussen leerkrachten of ondersteuners. De vraag is dan: welke voorwaarden moet het schoolbestuur scheppen om een MBO-er in bepaalde gevallen zelfstandig te laten functioneren? De oplossing lijkt gelegen te zijn in het opstellen van een protocol zoals bij het schoolzwemmen is gebeurd. Wij houden u op de hoogte.
Website Cultuurformatie geopend Eén van de doelen van de Impuls brede scholen, sport en cultuur is het bevorderen dat de jeugd tot 18 jaar vertrouwd raakt met één of meer kunst- en cultuurvormen en het stimuleren van actieve kunstbeoefening onder jongeren. De Cultuurformatie is een strategisch samenwerkingsverband van enkele tientallen landelijke kunstenaarsorganisaties en culturele instellingen. De Cultuurformatie is het informatieloket voor deze sector en stimuleert de culturele sector om combinatiefuncties mogelijk te maken. Samenwerking in en rond de brede scholen biedt culturele instellingen kansen voor het vinden van nieuw publiek en bevordert het ontwikkelen van nieuw aanbod. Ook adviseert de Cultuurformatie de gemeenten over de selectie en inzet van culturele instellingen. Inmiddels heeft de Cultuurformatie speciaal voor de combinatiefunctie school en cultuur een eigen website geopend: www.cultuurcoach.org.
Kwalificatiestructuur in het MBO voor Sport en bewegen In de praktijk blijken benamingen voor de diverse MBO opleidingen voor verwarring te zorgen. Tijd voor duidelijkheid, die Calibris – het kenniscentrum voor leren in de praktijk in zorg, welzijn en sport – ons gaf.
Resultaten Monitor Combifuncties Onderwijs 2009 De projectgroep Combifunctie Onderwijs voert in de periode 2008 tot en met 2011 jaarlijks een monitoronderzoek uit om na te gaan of scholen en schoolbesturen bekend zijn met combinatiefuncties en of ze daar gebruik van willen maken. In maart 2009 is een eerste monitor uitgevoerd.
Populatie en respons De totale populatie van deelnemers aan het onderzoek is vastgesteld op 7170 scholen en besturen in het primair en voortgezet onderwijs. De totale respons was 21,2%. Van dit percentage ligt de respons onder scholen en schoolbesturen PO rond de 64% en voor scholen en schoolbesturen in het VO rond de 36%.
Initiatief Bij een kwart van de respondenten (26%) heeft de gemeente contact opgenomen met de school of het schoolbestuur over het aanstellen van combinatiefunctionarissen. Bij 30% van de respondenten is dat niet zo. De overige respondenten zijn nog niet op de hoogte of er contact met de gemeente is geweest. In sommige gevallen kan het zo zijn dat de gemeente nog contact op gaat nemen omdat pas in 2010 zal worden deelgenomen aan de Impuls. Bijna een kwart van de besturen en scholen heeft inmiddels zelf initiatief genomen of is dat van plan met betrekking tot het aanstellen van combinatiefunctionarissen.
Contacten met sport en cultuur
40
20% van de respondenten heeft contact gelegd met een sport- en/of cultuurinstelling, waarvan ruim de helft van deze contacten heeft geleid tot vorming van concrete plannen. Bijna een kwart van de respondenten verwacht dat er een combinatiefunctionaris aangesteld zal worden op school. Vaak is niet bekend of daar extra kosten voor de school of het schoolbestuur aan verbonden zijn. In 12% van de gevallen is wel bekend dat hier extra kosten aan verbonden zijn.
Bekendheid met de Impuls Uit de resultaten blijkt dat 75% van de respondenten bekend is met de Impuls. Op de vraag of men weet wat de Impuls daadwerkelijk inhoudt antwoordt 57% bevestigend. Meer dan de helft van de respondenten is bekend met één of meerdere uitgegeven flyers van de projectgroep Combifuncties Onderwijs. Eenzelfde percentage zegt voldoende geïnformeerd te zijn over de combinatiefuncties. De website www.combifunctiesonderwijs.nl is bij 79% van de respondenten bekend.
Behoefte aan ondersteuning Een derde deel van de respondenten heeft bij de monitor aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning. De projectgroep Combinatiefuncties Onderwijs zet zich graag in om uw schoolorganisatie waar nodig (gratis) te ondersteunen. Via de website kunt u contact opnemen met de helpdesk voor de beantwoording van uw vragen: www.combifunctiesonderwijs.nl.
Kwalificatiestructuur MBO sport en bewegen Kwalificatiestructuur niveau Sport en Bewegen (SB) 4 Sport- en bewegingscoördinator Uitstroomdifferentiaties: BOS-medewerker Trainer/coach Bewegingsagoog Operationeel sport- en bewegingsmanager
Externe samenwerking en horizontale verantwoording De invoer van combinatiefuncties en ontwikkeling van brede scholen leidt er toe dat scholen meer overeenkomsten afsluiten en samenwerkingsverbanden opzetten. Vanuit het perspectief van goed onderwijsbestuur kun je je afvragen hoe het vervolgens dan zit met het interne toezicht op de samenwerkingsverbanden en met de horizontale verantwoording naar samenwerkingspartners en andere belanghebbenden. De eis van horizontale verantwoording komt terug in het nieuwe wetsvoorstel rond goed onderwijs en goed onderwijsbestuur. Bij horizontale verantwoording is er geen formele hiërarchische relatie tussen diegene die verantwoording aflegt en diegene aan wie verantwoording wordt afgelegd. De manier waarop de school met organisaties op het gebied van naschoolse opvang en organisaties rond sport en cultuur de dialoog aangaat en verantwoording aflegt wordt niet van hogerhand bepaald, wel wordt straks via de wet geëist dat het moet plaatsvinden. Er kunnen dan ook meerdere manieren zijn, immers er zijn grote verschillen tussen de doelgroepen en hun behoeften.
In het artikel ‘Externe samenwerking en horizontale verantwoording’ gaat Edward Moolenburgh, senior adviseur bij de VBS, in op de huidige stand van horizontaal verantwoorden en samenwerking bij drie scholen. ‘Op onze website onder ‘actualiteiten’ vindt u de volledige weergave van het artikel.
Wie zijn wij? Voor het Project combinatiefuncties onderwijs hebben de gezamenlijke besturenorganisaties een projectgroep ingesteld, bestaande uit: Hans Verboon, projectleider 070-3315211
[email protected] Maryse Ramselaar 070-3315252
[email protected] Eelco Dam 030-2361010
[email protected] Ron Davids 070-3568703
[email protected] U kunt ons ook bereiken via
[email protected]. De samenwerkende besturenorganisaties staan natuurlijk ook klaar om hun leden van dienst te zijn.
Colofon Dit is een uitgave van de gezamenlijke besturenorganisaties in het onderwijs. Redactie Drs. Hans Verboon, Hoofdredacteur Ron Davids Communicatiegegevens e-mail:
[email protected] site: www.combifunctiesonderwijs.nl
41
Bijlage 3: Aanbevelingen stuurgroep combinatiefuncties (ministerie SZW) Arbeidsovereenkomst 1) Gestreefd moet worden naar het aanbieden van één contract voor een combinatiefunctie. 2) Er zijn verschillende modellen om tot één contract te komen. Er dient ruimte te zijn voor oplossingen op decentraal niveau. Zo kan vanuit een overkoepelend werkgeverschap één contract worden aangeboden. Een dergelijke rechtspersoon is echter in de meeste situaties niet voorhanden; een gezamenlijk op te richten coöperatie kan hier uitkomst bieden. Een andere mogelijkheid is detachering. Een knelpunt hierbij is dat volgens de huidige regelgeving de werkgever die detacheert 19% BTW over de salariskosten moet betalen. Om het detacheren financieel aantrekkelijk te laten, moet vrijstelling verkregen worden van 19% BTW. De stuurgroep is van mening dat er goede argumenten kunnen worden aangedragen voor vrijstelling van BTW-heffing. Op voorwaarde dat deze vrijstelling van BTW-heffing gerealiseerd kan worden, is de stuurgroep van mening dat het werken met detachering een goede optie is die in veel gevallen snel en flexibel kan worden toegepast. Deze optie wordt hieronder verder uitgewerkt. 3. De stuurgroep beveelt aan de CAO-partijen hun activiteiten voor vrijstelling van BTW-heffing met elkaar afstemmen en zo mogelijk samen optrekken. De stuurgroep doet hierbij een beroep op de steun van het kabinet. 4. Bij detachering krijgt de medewerker voor al zijn arbeidsuren een contract met werkgever. Werkgever 1 verrekent de betreffende arbeidsuren met werkgever 2, inclusief de kosten voor het werkgeversrisico. De stuurgroep stelt voor de CAO te volgen van het werkveld waarin in overwegende mate de werkzaamheden van een bepaalde combinatiefunctie plaatsvinden. Indien het salaris bij de inlener hoger ligt dan bij de uitlener, kan de combiwerker een salaristoeslag krijgen. De stuurgroep beveelt aan om dit uitgangspunt in de verschillende CAO’s op te nemen. 5. Er zullen modelovereenkomsten worden opgesteld om detachering voor combinatiefuncties in de sectoren onderwijs, kinderopvang en welzijn te vergemakkelijken. 6. De stuurgroep beveelt aan dat CAO-partijen een aanwijzing doen uitgaan voor een percentage van de bruto loonsom als opslag voor de kosten van het werkgeversrisico in geval van detachering. Voorbeeldfuncties en arbeidsvoorwaarden 1.De stuurgroep stelt voor dat CAO-partijen in de verschillende werkvelden onderwijs, kinderopvang en welzijn voorbeelden van combinatiefuncties opnemen in het raster van voorbeeldfuncties voor functiewaardering. Hierin worden de inhoud en het salarisniveau van de betreffende functie beschreven. De CAO-partijen in de verschillende werkvelden zullen daarover met elkaar overeenstemming moeten bereiken. Zodoende wordt gewaarborgd dat het salarisniveau van de uitlener niet teveel uiteen loopt met de CAO van de inlener. Te verwachten is dat er een beperkt aantal voorbeeld- of referentiefuncties opgenomen zal worden door de sociale partners. In de praktijk kunnen zeer verschillende soorten combinatiefuncties gewenst zijn, passend bij de behoefte die er lokaal liggen. De Taskforce Combinatiefuncties heeft in het voorjaar van 2008 generieke functies (die als raamwerk kunnen dienen) en referentiefuncties (een meer uitgebreid aantal specifieke functieprofielen die als voorbeeld en maatwerkoplossing gebruikt kunnen worden) opgesteld waarmee de sociale partners aan de slag kunnen. Zie de bijlagen in het eindrapport. 2.Voorbeelden kunnen zijn de functie van buitenschoolse opvang en tussen/voorschoolse opvang; de functie van onderwijsassistent, tussenschoolse opvang en buitenschoolse opvang; de functie van buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk en de functie van onderwijsassistent, peuterspeelzaalwerk en Vroeg- en voorschoolse educatie. Voor de functie van onderwijsassistent met aanvullend werkzaamheden in de tussenschoolse opvang en naschoolse opvang kan worden uitgegaan van de CAO Primair Onderwijs voor SPW-niveau 4. Voor de functie van leidster buitenschoolse opvang met aanvullende werkzaamheden in de tussenschoolse opvang kan worden uitgegaan van de CAO Kinderopvang voor SPW-niveau 3. Dit geldt ook voor de combifunctie peuterspeelzaalwerk met buitenschoolse opvang.
42
3.De stuurgroep beveelt aan dat voor de werkzaamheden bij de inlener de leidster-kind verhouding en groepsgrootte zoals gebruikelijk in het werkveld van de inlener wordt toegepast. Ter toelichting twee voorbeelden: Bij de combifunctie Buitenschoolse opvang-Tussenschoolse opvang, waarbij de CAO Kinderopvang leidend is, moet het mogelijk zijn voor een school om de professionele tsoleidster met vrijwillige overblijfouders te laten samenwerken, als dat gebruikelijk is bij de inlener (de school). Voor het bso-deel gelden uiteraard onverkort alle voorwaarden van het Convenant Kwaliteit Kinderopvang en de CAO Kinderopvang. Anderzijds, als een onderwijsassistent overwegend in de school werkt en voor een aantal uren in een kinderdagverblijf, moet voor de uren in de kinderopvang de leidster-kind ratio zoals gebruikelijk in de kinderopvang worden gevolgd. 4.Op CAO-niveau zullen voor combinatiefuncties geen aanwijzingen voor afspraken over werktijden en verlof worden gegeven. Dit moet naar bevind van zaken door de individuele werkgevers en in overleg met de werknemer worden bepaald en in de mede door de werknemer ondertekende detacheringovereenkomst worden vastgelegd. Dit geldt ook voor het regelen van de verantwoordelijkheid voor kinderen in de verschillende werksoorten.
43