Nota zienswijzen bestemmingsplan ‘Oliviersweg te Oisterwijk’ Aarbeienkwekerij Scheffers
2
Nota zienswijzen
Nota zienswijzen bestemmingsplan ‘Oliviersweg 9 te Oisterwijk’ Aarbeienkwekerij Scheffers
Rapportnummer:
211X05796
Datum:
17 mei 2013, 10-07-2013
Contactpersoon opdrachtgever: De heer Scheffers Projectteam BRO:
Jeroen Miellet
Bron foto kaft:
BRO, abstract 4
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
NOTA ZIENSWIJZEN BESTEMMINGSPLAN ‘OLIVIERSWEG 9 TE OISTERWIJK’.
Nota zienswijzen
1
1
2
Nota zienswijzen
NOTA ZIENSWIJZEN BESTEMMINGSPLAN ‘OLIVIERSWEG 9 TE OISTERWIJK’.
Procedure Het ontwerpbestemmingsplan ‘Oliviersweg 9 heeft vanaf 23 november, gedurende 6 weken, tot en met 3 januari voor zienswijzen ter inzage gelegen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. Bovendien zijn verder 2 ingekomen overlegreacties ingediend. Ontvankelijkheid: De gemotiveerde zienswijzen zijn tijdig, binnen de termijn, ingekomen en zijn ontvankelijk. Het betreffen de onderstaande personen of instanties: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Actiegroep ‘De Parel naar de Zwijnen’; Brabantse milieufederatie; Provincie Noord-Brabant; Fam. Mathijssen; Rotterdam – Rijn pijpleiding maatschappij; Waterschap De Dommel.
De ingebrachte zienswijzen worden hieronder puntsgewijs samengevat en beantwoord.
Zienswijze 1: Actiegroep ‘De parel naar de Zwijnen’, vertegenwoordigd door J. van Iersel, C. van de Nostrum en R. Lommerse. Kerkhovensestraat 29 5061 PJ Oisterwijk (ontvangen 2 januari 2013) 1. Er is geen sprake van een glastuinbouwbedrijf. Feitelijk is er een vollegronds bedrijf gevestigd. Het plan voldoet derhalve niet meer aan de Verordening Ruimte 2012. Bovendien zijn de als ‘permanent teeltondersteunende voorzieningen’ nooit als zodanig in gebruik geweest. Wij veronderstellen dat deze aanduiding uitsluitend is opgenomen om uiteindelijk te wijzigen in glastuinbouw. Beantwoording Ad 1) In het plangebied is fysiek een glastuinbouwbedrijf aanwezig met, in de huidige situatie, een glasareaal van circa 1,4 hectare. Het deel van het plange-
Nota zienswijzen
3
bied waarop de glasopstanden zijn gelegen zijn in het bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’ met de functieaanduiding ‘glastuinbouw’. Naast een grondgebonden bedrijf is conform het bestemmingsplan tevens glastuinbouw ‘als hoofdtak’ toegestaan. Op grond van artikel 3.7.5. van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ mag de oppervlakte van de bestemming glastuinbouw tot 3 ha worden uitgebreid buiten het deel van het perceel dat reeds is aangeduid als ‘glastuinbouw’. Dit is in overeenstemming met de Verordening Ruimte (artikel 10.4 van de Verordening Ruimte). Het plangebied is conform de Verordening Ruimte, geraadpleegd op www.ruimtelijkeplannen.nl, in het zogenaamde besluitvak “Bestaande glastuinbouwbedrijven” gelegen (kaart “Overige agrarische ontwikkeling en windturbines, kaartnummer 3). Het plangebied ligt in “Agrarisch gebied” zonder nadere aanwijzing als doorgroeigebied of vestigingsgebied glastuinbouw. In dat geval is artikel 10.4 van de Verordening Ruimte van toepassing. Op grond van artikel 10.4 van de Verordening Ruimte mag een bestaand glastuinbouwbedrijf uitbreiden tot 3 ha (mits noodzakelijk voor de bedrijfsvoering) buiten de vestigingsgebieden. Er is volgens de definitie glastuinbouwbedrijf in de Verordening Ruimte sprake van een glastuinbouwbedrijf indien de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen. Aangezien het op een deel van het perceel op grond van het bestemmingsplan reeds was toegestaan om ‘als hoofdtak’ glastuinbouw te bedrijven, en er op dat deel van het perceel ook daadwerkelijk ‘geheel of in overwegende mate’ in kassen geteeld werd (immers 1,4 ha glasareaal), wordt voldaan aan het vereiste op grond van de Verordening Ruimte dat sprake is van een bestaand glastuinbouwbedrijf. Op grond van het bestemmingsplan was het reeds toegestaan om als hoofdtak een glastuinbouwbedrijf te exploiteren (1,4 ha). Op grond van artikel 10.4 van de Verordening Ruimte, en op grond van artikel 3.7.5. van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 mag deze oppervlakte uitgebreid worden tot 3 ha. Bovendien hebben gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant in hun zienswijze niet aangegeven dat het wijzigingsplan in strijd zou zijn met de Verordening Ruimte. Indien dit wel zo zou zijn (wat dus niet zo is), hadden gedeputeerde staten hier op gewezen in hun zienswijze. Gronden aangeduid als ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’ zijn naast het gebruik van de onderliggende bestemming ‘Agrarisch’ tevens bestemd voor ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’. De gronden zijn altijd in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Het gebruik van de gronden is derhalve conform de bestemming. De aanduiding ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’ is pas gebruikt vanaf het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 2011, nog niet onherroepelijk). In het voorgaande bestemmingsplan werd de aanduiding niet gehanteerd en was het deel van het plangebied waar zich teeltondersteunende voorzieningen bevonden, bestemd als agrarisch ge-
4
Nota zienswijzen
bied zonder enige aanduiding. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied 2011 heeft de gemeente tijdens een inventarisatie van het buitengebied geconstateerd dat op de gronden in het plangebied sprake was van teeltondersteunende voorzieningen en de aanduiding in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Op de gronden is (destijds) terecht de aanduiding ‘permanent teeltondersteunende voorzieningen’ opgenomen. Op het bestemmingsplan Buitengebied 2011 zijn hierover geen zienswijzen ingediend, in het kader van dit wijzigingsplan is dit aspect derhalve niet van belang. 2. Bij realisatie van de plannen is er sprake van een volumineuze verglazing van het agrarische gebied dat dicht tegen het centrum van Oisterwijk aan is gelegen. Beantwoording Ad 2) het onderhavige plangebied (de rand van het plangebied) bevindt zich op een afstand van circa 330 meter tot het meest nabij gelegen stuk industrieterrein en circa 750 meter vanaf de noordelijke woonwijken van de bebouwde kom van Oisterwijk. Vanaf een glastuinbouwbedrijf tot een gevoelig object zoals een woning (conform het bij terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan vigerende Besluit glastuinbouw, dat vanaf 1 januari 2013 is opgenomen in het Activiteitenbesluit) dient 50 meter aangehouden te worden. Het onderhavige plan voldoet derhalve ruimschoots aan deze afstandseis. Hoofdstuk 5 van het wijzigingsplan gaat uitgebreid in op alle milieutechnische aspecten. Natuurwaarden worden in paragraaf 5.7 verantwoord (naar aanleiding van zienswijzen is dit punt tevens aangevuld). Tevens is solitaire glastuinbouw conform de Verordening Ruimte Noord-Brabant en het bestemmingsplan ‘Buitengebied 20011’ toegestaan tot 3 hectare. Volumineuzere glastuinbouw is uitsluitend toegestaan in de concentratiegebieden. 3. In het gebied komen 5 vogelsoorten voor die voorkomen op de Rode Lijst van bedreigde en beschermde diersoorten. Beantwoording In het ontwerpwijzigingsplan is een natuurwaardenonderzoek in de vorm van een bronnenonderzoek uitgevoerd en opgenomen. Gezien de locatie van de te realiseren glasopstanden, op (voormalig) maïsland, is hier destijds voor gekozen. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de opdrachtgever besloten twee floraen faunaonderzoeken uit te laten voeren door twee verschillende gespecialiseerde onderzoeksbureaus. Beide onderzoeken bestaan uit één of meerdere bezoeken aan het plangebied. De conclusies van beide onderzoeken zijn opgenomen in de toelichting en de rapportages als bijlagen. Uit de onderzoeken is niet gebleken van belemmeringen voor de vaststelling van het onderhavige plan.
Nota zienswijzen
5
4. Er heeft geen afweging plaatsgevonden tussen economische belangen en sociaal-culturele belangen. Beantwoording De gemeenteraad van de gemeente Oisterwijk heeft in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ reeds besloten in te stemmen met het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5. van het bestemmingsplan) om ter plaatse van het plangebied het glastuinbouwbedrijf tot 3 hectare uit te breiden. De betreffende afweging heeft als volgt plaatsgevonden: In hoofdstuk 5.1 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ wordt aandacht geschonken aan de duurzaamheidsbalans. Het streven naar een duurzame ontwikkeling van de maatschappij is door de gemeente vertaald in het streven de drie kernwaarden (ecologisch, economisch en sociaal-cultureel) in balans met elkaar te ontwikkelen en deze te vertalen in een bestemmingsregeling die hoort bij een gebiedsvisie. De gebiedsvisie gebruikt de ruimtelijke zonering van de provinciale Structuurvisie Ruimte en de Verordening Ruimte als basis. De zoneringen ‘Ecologische hoofdstructuur’, ‘Groenblauwe mantel’ en ‘Agrarisch gebied’ geven de ruimtelijke prioriteiten en perspectieven aan, en vormt het uitgangspunt voor de beleidsontwikkeling in het bestemmingsplan. Het onderhavige plangebied bevindt zich in een zone die in de Structuurvisie/Verordening is aangeduid als ‘Agrarisch gebied’. Dit betekent dat conform het provinciaal en gemeentelijk beleid de agrarische ontwikkelingen vooropstaan. Het plangebied is in de Gebiedsvisie derhalve aangeduid als ‘Agrarisch gebruik richtinggevend’ en nader aangeduid als ‘Agrarisch gebied’. Het bestemmingsplan buitengebied stelt hierin het volgende: “Agrarisch gebruik richtinggevend: Centraal in het beleid voor behoud en ontwikkeling van de economische vitaliteit in het buitengebied staat de landbouw als belangrijke ruimtegebruiker en beheerder van het landelijk gebied.” “Het agrarische gebied, waar het ruimtelijk beleid primair is gericht op ontwikkeling van de (hoofdzakelijk grondgebonden) landbouw, is op de kaart aangegeven als agrarisch gebruik richtinggevend. Voor dit gebied ligt het accent op het ruimte geven aan veranderingsprocessen binnen de landbouw: schaalvergroting, intensivering, structuurverbetering en verbrede landbouw. Dat betekent niet dat de landbouw onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden krijgt in de zin van dat de landbouw zijn gang kan gaan". De agrarische ontwikkelingsruimte wordt in delen van het agrarische gebied begrensd door bestaande of te ontwikkelen landschaps- en / of natuurwaarden en daarnaast door de in het provin-
6
Nota zienswijzen
ciaal beleid vastgelegde regels en normen ten aanzien van onder meer bebouwingsmogelijkheden en ontwikkeling van neventakken.” Voor het plangebied is specifiek aangegeven: “Agrarisch gebied (A): Het resterende agrarische gedeelte van het plangebied wordt niet gekenmerkt door bijzondere landschappelijke of ecologische kwaliteiten, anders dan de algemene kwaliteiten van openheid afgewisseld met groenelementen en agrarisch gebruik en is aangeduid als agrarisch gebied (A). In die delen van het plangebied worden vanuit landschap en ecologie dan ook geen bijzondere voorwaarden gesteld aan het agrarische gebruik of beperkingen opgelegd aan de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden. Dat laat echter onverlet dat - gelet op de algemene ruimtelijke karakteristiek van het gebied en het behoud van de daarmee samenhangende kenmerken - met name wat betreft het oprichten van bebouwing in het algemeen ook een aantal randvoorwaarden zal worden opgenomen.” “De ontwikkeling van het landschap door de verplichte aanleg van landschapselementen wordt overeenkomstig de StructuurvisiePlus en Groene Mal met name in het gebied Leemkuilen-de Vennen nagestreefd (groene buffer tegen verstedelijking).” “De gronden ten noorden van de kern Oisterwijk maken deel uit van een oud akkerbouwcomplex maar zijn niet aangeduid als Aln-gebied. Redenen hiervoor zijn: •
de aanwijzing van het gebied tot Agrarisch gebied in de Verordening Ruimte;
•
de voorgeschiedenis van het huidige bestemmingsplan (er is goedkeuring onthouden aan de destijds opgenomen bestemming agrarisch gronden met bijzondere waarden);
•
het handhaven van de gekozen systematiek van het bestemmingsplan Oliviersweg e.o.;
• •
het feit dat het gebied niet is opgenomen in begrenzing van de RNLE; de intenties uit het Groene Mal project (landschapsontwikkeling op vrijwillige basis, geen planologische doorwerking).”
De afweging tussen sociaal-culturele en economische belangen heeft derhalve op twee manieren plaatsgevonden: • door de raad van de gemeente Oisterwijk. De gemeenteraad heeft besloten om onderhavige plan als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ op te nemen; • de afweging tussen belangen is uitgewerkt in een beleidsvisie dat is opgenomen in hoofdstuk 5 en 6 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’. In
Nota zienswijzen
7
hoofdstuk 7 is deze beleidsvisie vertaald in een bestemmingsregeling. Het onderhavige plan past binnen dit beleid. 5. Het wijzigingsplan voldoet niet aan alle door het College gestelde voorwaarden; a. De noodzaak van een agrarische doelmatige bedrijfsvoering is niet aangetoond; b. Oplossing voor het jarenlange waterafvoerprobleem van Kerkhoven komt met de realisatie van het plan verder weg te liggen. Beantwoording Ad a) de noodzaak van een agrarisch doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond door middel van een adviesvraag van de gemeente Oisterwijk aan het onafhankelijke Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB). Hierin wordt de doelmatige agrarische bedrijfsvoering onderbouwd. Naar aanleiding van zienswijzen is, op verzoek van de opdrachtgever, door de gemeente Oisterwijk een nieuwe adviesvraag bij het AAB ingediend die beter aansluit bij de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’). Dit heeft echter geen invloed gehad op de conclusie van het advies. Het nieuwe advies is opgenomen als bijlage bij de ‘Nota van zienswijzen’ en als bijlage van het wijzigingsplan. Ad b) de realisatie van onderhavig plan staat los van de realisatie van de gemeentelijke retentievijver. De realisatie van onderhavige plan zorgt tevens niet voor belemmeringen voor de realisatie van de gemeentelijke retentievijver. Het feit dat er een erfdienstbaarheid zou zijn gevestigd op de desbetreffende gronden is ruimtelijk niet relevant. Overigens wordt de door indiener van zienswijzen genoemde erfdienstbaarheid, die nodig is om de beoogde retentievijver te kunnen bereiken en aan te leggen, in het wijzigingsplan gerespecteerd en gefaciliteerd en komt niet in gevaar door dit wijzigingsplan. Bovendien voldoet het onderhavige plan aan de eisen van het waterschap om ruimtelijke ontwikkelingen hydrologisch neutraal te realiseren (zie tevens de overlegreactie van het waterschap). De gemeente heeft tevens als aanvullende eis om ook waterberging te realiseren ten behoeve van het bestaande verharde oppervlak. In principe wordt door het onderhavige plan derhalve minder water afgegeven aan het omliggende netwerk van sloten waardoor wateroverlast, veroorzaakt door het onderhavige plan, wordt beperkt. De waterberging die benodigd is voor het verharde oppervlak in het plangebied dient in een retentievijver binnen het plangebied opgevangen te worden. De realisatie van de retentievijver alsook waterbergingsmaatregelen om negatieve hydrologische gevolgen in het algemeen uit te sluiten is juridisch verzekerd door het opnemen van een voorwaardelijke bepaling / verplichting in de regels (als gevolg van overleg reactie Waterschap Dommel).
8
Nota zienswijzen
6. Het wijzigingsplan Oliviersweg bevat een aantal onjuistheden en onvolledigheden; a. Er worden in paragraaf 3.2 onvoldoende nadere eisen gesteld aan de beplantingsstrook rondom de geplande kassen; b. De actiegroep concludeert dat geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en dat deze ontoereikende voorwaarde geenszins in lijn is met het beleid zoals verwoord in de structuurvisie. c. Er wordt niet voldaan aan een adequate landschappelijke inpassing; d. Het onderhavige plan voldoet niet aan het gemeentelijke beleid zoals gesteld in de ‘ Structuurvisie Oisterwijk’ binnen de zone ‘een groene landschapszone met ruimte voor agrarisch gebruik’; e. Het flora en fauna onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van een bronnenonderzoek. Gezien de ontwikkeling is een gedegen onderzoek inclusief veldbezoek noodzakelijk; f. De actiegroep is het niet eens met de stelling dat het plan geen negatieve invloed heeft op de hydrologie in het gebied. De bouw van de kassen lijkt de realisatie van de retentievijver naast het plangebied te bemoeilijken. De actiegroep verwacht van de gemeente een uitspraak op dit punt; g. De actiegroep is het niet eens met de stelling dat het plan geen gevolgen heeft voor de veiligheid. Een deel van de kassen wordt volgens de actiegroep gerealiseerd binnen de veiligheidszones van de in het plangebied liggende leidingen; h. De kas wordt gebouwd binnen het deel dat nu in gebruik is voor teeltondersteunende voorzieningen. Het is echter nooit als zodanig in gebruik geweest. De actiegroep is er van overtuigd dat de aanduiding teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend is opgenomen om het areaal glas uit te breiden; i. Oneigenlijk gebruik betekent dat de fauna al die tijd gebruik heeft kunnen maken van dit deelgebied en dat kassenbouw direct van invloed zal zijn op het ecologisch functioneren; j. Uitbreiding van glasteelt is uitsluitend van toepassing bij een bestaand glastuinbouwbedrijf. Het bedrijf van Scheffers is nooit als zodanig bestemd; k. Uitbreiding van glastuinbouw kan uitsluitend indien de noodzaak wordt aangetoond. Het bijgevoegde AAB-advies is niet voldoende. De uitbreiding kan wel wenselijk zijn maar is dan niet meteen noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Op een areaal van 18 ha kan een renderend bedrijf worden gerund; l. Het AAB-advies gaat uit van oppervlaktecijfers die wezenlijk afwijken van de oppervlaktecijfers in het wijzigingsplan. Hiermee wordt niet voldaan aan de wijze van meten artikel 2 van het wijzigingsplan;
Nota zienswijzen
9
m. Er heeft geen gekwalificeerd milieutechnisch bodemonderzoek op asbest plaatsgevonden terwijl dit in het bodemonderzoek wel wordt geadviseerd; n. Er worden in hoofdstuk 6 onvoldoende specifieke bestemmingsregels vastgelegd. Volgens de definitie 1.48 hoofdgebouw zal er straks sprake zijn van een nieuw hoofdgebouw. Het wijzigingsplan voldoen niet aan de door de gemeente gestelde voorwaarden; o. De bouw van de kassen heeft een intensivering van de verkeersdruk tot gevolg. De agrarische wegen, maar ook de Heusdensebaan kenmerken zich door een smal wegprofiel en een laanstructuur. Deze wegen zijn niet berekend op een verdere verkeersdruk. Beantwoording Ad a) De landschappelijke inpassing is opgenomen in de toelichting van het ontwerpwijzigingsplan. Het beplantingsplan was opgenomen in de overeenkomst en niet in het ontwerpwijzigingsplan. In het vast te stellen wijzigingsplan wordt het beplantingsplan tevens opgenomen in de toelichting en bovendien samen met de landschappelijke inpassing als bijlage behorend bij de regels opgenomen. In de regels wordt, gezien recente jurisprudentie hieromtrent, een voorwaardelijke bepaling / voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie van de landschappelijke inpassing (incl. beplantingsplan) juridisch te verankeren. De landschappelijke inpassing wordt niet 0,5 meter hoog, maar wordt minimaal de hoogte van de kassen. De hoogte is vastgelegd in de landschappelijke inpassing met het bijbehorende beplantingsplan. De breedte van 5 meter blijft gehandhaafd. De beplanting bestaat hoofdzakelijk uit bladhoudende beplanting zodat ook in de winter de kassen niet zichtbaar zijn. Ad b) Zie ad a. Het onderhavige plan voldoet bovendien aan artikel 2.2 van de Verordening Ruimte (kwaliteitsverbetering van het landschap). Ad c) Zie ad a. Ad d) Zie zienswijze 4. Ad e) In het ontwerpwijzigingsplan is een natuurwaardenonderzoek in de vorm van een bronnenonderzoek uitgevoerd en opgenomen. Gezien de locatie van de te realiseren glasopstanden, op (voormalig) maïsland, is hier destijds voor gekozen. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de opdrachtgever besloten twee flora en fauna onderzoeken uit te laten voeren door twee verschillende gespecialiseerde onderzoeksbureaus. Beide onderzoeken bestaan uit één of meerdere
10
Nota zienswijzen
bezoeken aan het plangebied. De conclusies van beide onderzoeken zijn opgenomen in de toelichting en de rapportages als bijlage. In de onderzoeken zijn geen belemmeringen aangetoond voor de realisatie van het onderhavige plan. Ad f) Zie zienswijze 5. Ad g) De kassen worden buiten de ‘10-6 plaatsgebonden risicocontour’ gerealiseerd. Bovendien is voor de gehele buistransportleiding een rapport externe veiligheid in de bijlage van het wijzigingsplan opgenomen waarin het groepsrisico is berekend. Hierin komen geen belemmeringen naar voren. Ad h) Zie ook punt 1. De uitbreiding van glastuinbouw is conform de Verordening Ruimte niet afhankelijk van de aanwezigheid van ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’. De gemeente heeft in dit specifieke geval echter besloten om in de wijzigingsbevoegdheid 3.7.5 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ de voorwaarde te stellen dat realisatie van glasopstanden gepaard dient te gaan met een vermindering van het areaal permanente teeltondersteunende voorzieningen (de wijzigingsbevoegdheid is ten behoeve van het onderhavige plan in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ opgenomen). Ad i) Het betreft geen oneigenlijk gebruik (zie punt 1). Het gebied is bovendien altijd agrarisch in gebruik geweest en heeft gediend als maïsland. Maïsland is een zeer intensieve teelt en biedt weinig (leef)ruimte voor andere flora en fauna. Naar aanleiding van zienswijzen is echter het deel ‘Flora en fauna’ aangevuld met twee onderzoeken, uitgevoerd door twee gespecialiseerde onderzoeksbureaus en zijn aan het wijzigingsplan toegevoegd. Uit deze onderzoeken blijkt niet van enige belemmering. Ad j) Zie punt 1. Ad k) Om de noodzaak van de uitbreiding aan te tonen, is door de gemeente Oisterwijk onafhankelijk advies in gewonnen bij ‘Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen’. In het advies is de noodzaak aangetoond. Na bestudering van het advies is echter de onderzoeksvraag, op verzoek van de opdrachtgever, aangepast en er is een nieuw advies uitgebracht waardoor het beter aansluit bij de voorwaarden behorend bij de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’). De aanscherping van de onderzoeksvraag heeft echter niet geleid tot een gewijzigde conclusie. Het gewijzigde AAB-advies is als bijlage opgenomen aan het wijzigingsplan. Ad l) De cijfers in het verouderde AAB-advies weken inderdaad, in geringe mate, af. Het AAB advies is geactualiseerd en als gevolg daarvan gewijzigd. Tevens is,
Nota zienswijzen
11
op verzoek van de opdrachtgever, door de gemeente Oisterwijk een nieuw adviesvraag bij het AAB ingediend dat beter aansluit bij de voorwaarden behorend bij de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’). Het gewijzigde AAB advies komt overeen met de oppervlakken in het wijzigingsplan en is opgenomen in de bijlage. Het gewijzigde AAB-advies heeft niet geleid tot een andere conclusie. Ad m) Het ontwerpwijzigingsplan bevatte inderdaad geen onderzoek naar de aanwezigheid van asbest. Het asbestonderzoek is naar aanleiding van de zienswijze uitgevoerd en is verwerkt in de toelichting van het plan. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen. Uit het asbestonderzoek is echter niet gebleken van belemmeringen die de realisatie van het onderhavige plan in de weg zouden staan. Ad n) de procedure betreft een wijzigingsplan conform artikel 3.6, lid 1 onder a, Wro. Het wijzigingsplan dient opgesteld te worden conform de regels van het moederplan. In het onderhavige wijzigingsplan wordt bovendien geen nieuw hoofdgebouw gerealiseerd. Het betreft de uitbreiding van glasopstanden. Ten behoeve van ‘hoofdgebouwen’ is geen relevante regelgeving binnen de bestemming Agrarisch (met bijbehorende aanduidingen) opgenomen. In wijzigingsbevoegdheid 3.7.5. is bovendien expliciet de mogelijkheid geboden om het areaal glasopstanden uit te breiden naar 3 hectare. Aan deze wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden gekoppeld. De in de zienswijze bedoelde voorwaarde behoort niet tot deze voorwaarden. Ad o) Ten behoeve van het aspect verkeer is in het wijzigingsplan uitgegaan van worst-case scenario door uit te gaan van een standaard verkeersgeneratie behorend bij de nieuwvestiging van een standaard agrarisch bedrijf. Dit betekent een verkeergeneratie van 16 mvt/ per weekdag. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen onevenredige (negatieve) invloed hebben op de verkeersafwikkelende vermogen van het omliggende wegennetwerk. De intensiteit van Oliviersweg is niet bekend. De intensiteit van Heusdensebaan bedraagt circa 2.800 mvt per weekdag. De wegen hebben respectievelijk een capaciteit van 800 en 6.000 mvt per weekdag. Zelfs als uitgegaan wordt van 16 mvt / per weekdag wordt de verkeersafwikkelende vermogen van beide wegen minimaal beïnvloed en is de capaciteit voldoende. Het onderhavige plan betreft echter geen nieuwvestiging maar een uitbreiding. Dit betekent een significant lagere verkeergeneratie dan bij nieuwvestiging. Naar aanleiding van zienswijzen is echter een berekening gemaakt die aansluit
12
Nota zienswijzen
bij het onderhavige plan. Omdat geen gebruik gemaakt kan worden van kencijfers (zoals CROW publicatie 317) is een transportanalyse van het bedrijf uitgewerkt. Uit deze transportanalyse is gebleken dat het aantal transportbewegingen (vrachtwagens) niet tot nauwelijks toeneemt. De transportanalyse wordt verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan en wordt opgenomen als bijlage. 7. De beoogde kassenbouw past niet binnen het beleid van de gemeente Oisterwijk. Beantwoording Zie ad 4. 8. De beoogde kassenbouw past niet binnen het beleid van de provinciale Verordening Ruimte. ‘In beleidsnota glastuinbouw 2006’ staat als kernpunt dat glastuinbouw geconcentreerd plaats moet vinden. De Verordening Ruimte stelt dat uitbreiding plaats mag vinden tot 3 hectare indien de noodzaak wordt aangetoond. Het toegevoegde AAB-advies wordt de noodzaak niet afdoende aangetoond. Zie ad 4 en 5a.
Zienswijze 2: Brabantse milieufederatie, N. Verdaasdonk, F. Swinkels. Spoorlaan 434b, 5038 CH Tilburg (ontvangen 14 december 2012) 1. Er wordt in het wijzigingsplan niet aangegeven dat het plangebied is gelegen op circa 1,5 kilometer van het Habitatrichtlijngebied Loonse en Drunense Duinen, Leemkuilen (900 meter). Hierdoor dient het plan voor een natuurtoets te worden voorgelegd aan de provincie; 2. Ten aanzien van het plan verwachten wij invloed op beide Natura 2000 gebieden. Verdroging is in beide gebieden een punt van aandacht. Verder onderzoek van de hydrologische situatie is noodzakelijk om significant negatieve effecten uit te sluiten. Naast het gebruik van hemelwater is de verwachting reëel dat ten behoeve van intensieve teelt grondwater gebruikt zal worden voor de beregening; 3. Aardbeienteelt is een intensieve teelt waarbij, relatief, veel bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Om het risico van uitspoeling van bestrijdingsmiddelen in het grond- en oppervlaktewater in beeld te brengen is nader onderzoek noodzakelijk;
Nota zienswijzen
13
4. Op te richten glasopstanden kunnen een barrière gaan vormen voor pendelende (water)vogels en vleermuizen. Onderzocht dient te worden of de glasopstanden een significant negatief effect hier op hebben; 5. Ten behoeve van het onderhavige plan dient een milieueffectenrapportage te worden uitgevoerd. Beantwoording Ad 1) In het ontwerpwijzigingsplan is een natuurwaardenonderzoek in de vorm van een bronnenonderzoek uitgevoerd en opgenomen. Gezien de locatie van de te realiseren glasopstanden, op (voormalig) maïsland, is hier destijds voor gekozen. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de opdrachtgever besloten twee flora- en faunaonderzoeken uit te laten voeren door twee verschillende gespecialiseerde onderzoeksbureaus. Beide onderzoeken bestaan uit één of meerdere bezoeken aan het plangebied. De conclusies van beide onderzoeken zijn opgenomen in de toelichting en de rapportages als bijlagen. Op grond van de onderzoeken en de aanvullende onderbouwing die wordt gegeven in de ‘Nota van zienswijzen’ is uitgesloten dat het plan mogelijke significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden veroorzaken. De studie is uitgevoerd voor het Natura 2000-gebied ‘Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemskuilen’ (op 900 meter gelegen vanaf het plangebied) en voor het Natura 2000-gebied 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' (gelegen op 2,5 kilometer vanaf het plangebied). Op voorhand is uitgesloten dat zich geen mogelijke significante negatieve effecten zullen voordoen. Ad 2) Naast het gebruik van hemelwater wordt, met name in droge tijden, ook grondwater gebruikt. Met het onderhavige wijzigingsplan wordt echter intensieve teelt in de vorm van ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’ (deels) gewijzigd in intensieve teelt in de vorm van ‘glastuinbouw’. Beide varianten van intensieve teelt hebben beregening nodig. De verantwoording in het wijzigingsplan dient uit te gaan van de toename dat wordt veroorzaakt door de bestemmingswijziging. Ten behoeve van de zienswijze is berekend wat het verschil is in grondwateronttrekkingen tussen de twee intensieve teelten op basis van de huidige bedrijfsvoering. Hieruit blijkt dat het verschil circa -12.111 m² per hectare bedraagt. Dit betekent dat bij teelten in glastuinbouw circa 12.111 m³ (6.235 m³ - 18.346 m³, aantal fluctueert per jaar) minder wordt opgepompt dan bij teelten in de vorm van de ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’. Dat betekent derhalve een efficiënter gebruik van grondwater ten opzichte van teeltondersteunende voorzieningen.
14
Nota zienswijzen
1
Conform de beheerplannen van beide Natura 2000-gebieden wordt in de omgeving van het natuurgebied op enkele grootschalige locaties grondwater onttrokken. Deze grootschalige locaties tezamen onttrekken 18,75 miljoen m³ (vergunde wateronttrekkingsruimte voor Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemskuilen) en 11 miljoen m³ (vergunde wateronttrekkingen voor Kampina & Oisterwijkse Vennen). Tevens bevindt zich in het gebied grondwateronttrekkingen ten behoeve van de landbouw plaats. De beheerplannen concluderen het volgende over de twee verschillende soorten wateronttrekkingen: “Wateronttrekkingen ten behoeve van de landbouw” 2 Uit het gebiedsproces en aanvullend hydrologisch onderzoek is gebleken dat wateronttrekkingen ten behoeve van landbouwkundig gebruik geen effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Daarom kan dit vergunningsvrij worden opgenomen in het beheerplan.” (Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemskuilen). In Kampina & Oisetrwijkse Vennen komt beregening door agrarische bedrijven beperkter voor. “Onttrekkingen in het algemeen” Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemskuilen Tijdens het gebiedsproces is geoordeeld dat industriële en drinkwaterwinningen, gebaseerd op vergunde hoeveelheden in de omgeving van het gebied geen significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied.” Bij de totale hoeveelheid aan wateronttrekkingen in de omgeving is geen sprake van significant negatief effect op het gebied. De grondwateronttrekkingen in het onderhavige plan betreffen slechts een fractie van de totale grondwateronttrekkingen. Bovendien hebben de agrarische onttrekkingen in de omgeving geen invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurgebieden. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Kampina & Oisterwijkse Vennen Tijdens het gebiedsproces is geoordeeld dat industriële en drinkwaterwinningen in de omgeving van het gebied met putten in het diepe grondwater (niet zijnde
1
‘Beheerplan Natura 2000 gebied Loonse en Drunense Duinen, De Brand en Leemskuilen. Provincie Noord-Brabant. 21 september 2010’ en ‘Beheerplan Natura 2000 Kampina & Oisterwijkse Vennen. Provincie Noord-Brabant. September 2010’.
2
Royal Haskoning; 2010; Effecten bestaand hydrologisch gebruik De Brand en De; ’s-Hertogenbosch. Leemkuilen; Royal Haskoning B.V.; ‘
Nota zienswijzen
15
het eerste watervoerende pakket in de grove zanden van de Formaties van Sterksel en Veghel) geen significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied, gebaseerd op vergunde hoeveelheden. De aanvullende modelberekeningen laten eenzelfde beeld zien. Grondwateronttrekkingen Oliviersweg Voor beide teelten wordt gebruik gemaakt van twee diepe bronnen met een diepte van circa 175 meter (met provinciale vergunning). Het betreffen derhalve bestaande diepe grondwaterputten waar het oppompen van water zonder beperking is toegestaan. De vergunningen zijn afgegeven in 1991, dus vóór het ijkmoment 1 oktober 2005 toen de natuurbeschermingswet werd vastgesteld, en nog belangrijker: vóór het moment waarop de twee Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als Natura 2000-gebied, de zogenaamde referentiedata/peildata. Op grond van de Habitat- en Vogelrichtlijn zijn deze data in beginsel bepalend voor de vraag of mogelijke significante negatieve effecten optreden. Van belang is dat de vergunningen zijn afgegeven vóór de aanwijzing van het gebied ‘Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen’ als Habitatrichtlijngebied op 7 december 2004, evenals vóór de aanwijzing van het gebied ‘Kampina en Oisterwijkse vennen’ als Habitatrichtlijngebied op 7 december 2004 en vóór het einde van de omzettingsdatum van de Habitatrichtlijn op 10 juni 1994 (van belang voor de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied). Bij een plantoets wordt tevens op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Habitat- en Vogelrichtlijn in beginsel de bestaande vergunde en feitelijke situatie vergeleken met de toekomstige situatie. Hiervoor zijn de reeds verleende vergunningen (waarvan in het plangebied sprake is ) en de onttrekkingen op grond hiervan van belang. Door het onderhavige plan nemen de grondwateronttrekkingen af vergeleken met de grondwateronttrekkingen ten tijde van de peildata. Ad 3) Sinds de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit landbouw op 1 januari 2013 zijn alle (agrarische) lozingen verboden. Hier dient de bedrijfsvoering van het tuinbouwbedrijf aan te voldoen. Bovendien wordt het gebruik, en daardoor het gebruik van bestrijdingsmiddelen, niet met het onderhavige wijzigingsplan gewijzigd. In de oude en in de nieuwe situatie worden aardbeien gekweekt met beperkt gebruik van bestrijdingsmiddelen, waarbij het verbruik onder glas circa 30% lager ligt dan bij teeltondersteunende voorzieningen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Ad 4) zie ad 1. Ad 5) Conform het Besluit milieueffectrapportage en Wet milieubeheer (art 7.2a) is geen milieueffectrapportage noodzakelijk. Conform het Besluit is een milieueffectrapportage noodzakelijk indien de vestiging van een glastuinbouw-
16
Nota zienswijzen
gebied 50 hectare of meer omvat (lijst D, kolom 2, Besluit mer). Het onderhavige plan omvat de vestiging van 1,6 hectare glasopstanden. Gezien recente (Europe) jurisprudentie dient echter wel een vormvrije m.e.r.beoordeling plaats te vinden, waarvoor geen vereisten van vorm, maar wel voor de inhoud bestaan. De inhoud is afhankelijk van de aard van het project. Ten behoeve van het onderhavige plan wordt een vormvrije m.e.r. beoordeling toegevoegd aan het wijzigingsplan waarin wordt getoetst aan de relevante waarden- en milieutechnische aspecten. Dit betekent in dit geval dat wordt verwezen naar de reeds uitgevoerde onderzoeken (incl. de onderzoeken die in het kader van zienswijzen zijn uitgevoerd). Zienswijze 3: Provincie Noord-Brabant, P.M.A. van Beek, namen GS van NoordBrabant. Brabantlaan 1, 5200 MC ’s-Hertogenbosch (ontvangen 04 december 2012). Conform de wijzigingsbevoegdheid artikel 3.7.5. uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ zal volstaan worden met een landschappelijk inpassing. Uit blz. 9 van het wijzigingsplan blijkt dat voor aanleg, het beheer en het onderhoud hiervan een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten. Wij wijzen erop dat op grond van 2.2 lid 1 van de Verordening ruimte noodzakelijk achten dat deze overeenkomst wordt gesloten voor vaststelling van het wijzigingsplan. Omdat feitelijke uitvoering juridisch moet zijn verzekerd. Beantwoording De overeenkomst wordt voor vaststelling gesloten. Het onderdeel ‘landschappelijke inpassing’ wordt tevens als een voorwaardelijke bepaling / -verplichting in de regels van het wijzigingsplan opgenomen. Hiermee is de realisatie en het onderhoud van de ‘landschappelijk inpassing’ volledig juridisch verzekerd. Zienswijze 4: Familie Mathijssen, Kerkhovenstraat 49, 5061 PJ Oisterwijk (ontvangen 31 december 2012) 1. Er wordt veelvuldig aangehaald dat alle nieuwe glasopstanden die nu in gebruik zijn, worden beoogd voor gebruik ten behoeve van permentente teeltondersteunende voorzieningen; 2. Op de bewuste percelen hebben tot op heden nooit teelt (teeltondersteunende voorzieningen) plaatsgevonden. Er is in 2012 maïs door derden ingezaaid in seizoenen 2009 t/m 2011 heeft men er slechts een bodembedekker op gehad; 3. Door het plan kan de indiener van zienswijzen zijn percelen, die kadastraal bekend staan als A4194 en A107, niet meer over het bestaande pad bereiken; 4. De betreffende flora en fauna wordt in hun leefgebied belemmerd.
Nota zienswijzen
17
Beantwoording Ad 1) In het wijzigingsplan staat niet dat alle nieuwe glastopstanden, die nu in gebruik zijn, worden beoogd ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen. De nieuwe glasopstanden zijn nog niet in gebruik en zijn ook niet beoogd voor gebruik van teeltondersteunende voorzieningen maar voor de teelt van aardbeien. Ad 2) Niet duidelijk is wat de strekking is van de zienswijze. Echter, gronden aangeduid als ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’ zijn naast het gebruik van de onderliggende bestemming ‘Agrarisch’ tevens bestemd voor ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’. De gronden zijn altijd in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Het gebruik van de gronden is derhalve conform de bestemming. De aanduiding ‘permanente teeltondersteunende voorzieningen’ is pas gebruikt vanaf het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (vastgesteld 2011). In het voorgaande bestemmingsplan werd de aanduiding niet gehanteerd en was het deel van het plangebied waar zich teeltondersteunende voorzieningen bevonden bestemd als ‘Agrarisch gebied’ zonder enige aanduiding. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ heeft de gemeente tijdens een inventarisatie van het buitengebied geconstateerd dat sprake was van gebruik van teeltondersteunende voorzieningen in het plangebied en is de aanduiding in het bestemmingsplan opgenomen. Op het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ zijn hierover geen zienswijzen ingediend. Op dit moment zijn er geen teeltondersteunende voorzieningen aanwezig en staan de onderdelen opgeslagen in de bedrijfsbebouwing. Er kan echter op elk moment weer gebruik worden gemaakt van de teeltondersteunende voorzieningen. Ad 3) Erfdienstbaarheid is geen onderdeel van een bestemmings- of wijzigingsplan (publiekrecht), maar betreft een privaatrechtelijke overeenkomt tussen reclamant en eigenaar van de gronden. Het is vaste jurisprudentie dat privaatrechtelijke verhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Slechts indien de privaatrechtelijke verhoudingen van zodanige aard zijn dat daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet verzekerd is, kan hieraan betekenis toekomen. De geclaimde erfdienstbaarheid van de reclamant betreft een afspraak om het perceel, kadastraal bekend als A2282, over het plangebied te kunnen bereiken. Dit perceel is niet meer in bezit van de reclamant door verkoop van het perceel aan de gemeente Oisterwijk. Tussen de eigenaren is een overeenkomst hieromtrent gesloten. Reclamant is hierin geen partij. Een eventuele erfdienstbaarheid is ruimtelijk niet relevant.
18
Nota zienswijzen
De door de reclamant genoemde percelen, kadastraal bekend als A4194 en A107, kunnen via de openbare weg, Oliviersweg, worden bereikt. Van een erfdienstbaarheid over het plangebied is derhalve geen sprake. Bovendien kunnen de percelen, indien noodzakelijk, nog altijd over het plangebied worden bereikt, echter niet meer rechtstreeks (door de nieuwe glasopstanden) maar over een pad om de glasopstanden. Realisatie van het bestemmingsplan is derhalve verzekerd. Mogelijke erfdienstbaarheden zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het onderhavige plan. Bovendien blijven de gemeente en dhr. Scheffers meewerken aan blijvende bereikbaarheid. Ad 4) In het ontwerpwijzigingsplan is een natuurwaardenonderzoek in de vorm van een bronnenonderzoek uitgevoerd en opgenomen. Gezien de locatie van de te realiseren glasopstanden, op (voormalig) maïsland, is hier destijds voor gekozen. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de opdrachtgever besloten twee flora en fauna onderzoeken uit te laten voeren door twee verschillende gespecialiseerde onderzoeksbureaus. Beide onderzoeken bestaan uit één of meerdere bezoeken aan het plangebied. De conclusies van beide onderzoeken zijn opgenomen in de toelichting en de rapportages als bijlagen. In de onderzoeken zijn geen belemmeringen aangetoond voor de realisatie van het onderhavige plan. Zienswijze 5: N.V. Rotterdam – Rijn Pijpleiding Maatschappij (RRP), dhr. W. ter Meer. Butaanweg 215, 3196 KC Rotterdam (ontvangen 24 december). 1. Op de plankaart is wel de Leiding – Leidingstrook opgenomen maar ontbreken de twee leidingen met bijbehorende belemmeringenstrook, reclamant verzoekt de leiding inclusief de belemmeringenstrook alsnog op te nemen; 2. In bijlage – 2 Externe veiligheid wordt verwezen naar bijlage 4 waar knelpunten nader zijn toegelicht. Niet duidelijk is wat de knelpunten zijn, bij welke leiding beheerder deze knelpunten behoren en bevat bijlage 4 het advies van het AAB waarin niet wordt gesproken over knelpunten; 3. In bijlage 2 Externe veiligheid is op p. 15 de breedte van de belemmerende strook als 5 meter, de breedte van de strook dient 10 meter te bedragen (2×5 meter). Reclamant verzoekt om dit aan te passen.
Beantwoording Ad 1) De leidingen zijn niet opgenomen op de verbeelding. In het moederplan, het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, zijn echter wel twee aanduidingen ‘hartlijn leiding – olie’ opgenomen. De aanduidingen dienen overgenomen te worden in het wijzigingsplan. In het moederplan zijn geen ‘belemmeringsstroken’ van 2 × 5 meter opgenomen. Deze strook kan derhalve in dit wijzigingsplan ook niet worden ‘overge-
Nota zienswijzen
19
nomen’. Wel is in het moederplan en het onderhavige wijzigingsplan de dubbelbestemming ‘Leiding – leidingstrook’ met een breedte van 70 meter opgenomen met hetzelfde beschermingsregime voor de leidingen als in een belemmeringenstrook. Belangen van de leidingstrook worden derhalve alsnog beschermd. Ad 2) In het rapport ‘Advies Externe veiligheid. Ten behoeve van Bestemmingsplan Buitengebied’ worden alle externe veiligheidsaspecten in de gemeente Oisterwijk verantwoord. Waar in dit rapport naar bijlage 4 wordt verwezen, wordt verwezen naar bijlage 4 behorend bij het rapport ‘Advies Externe veiligheid. Ten behoeve van Bestemmingsplan Buitengebied’ en niet naar bijlage 4 van het wijzigingsplan. Deze bijlage bevat de gevraagde informatie. Ad 3) Op pagina 15 wordt inderdaad gesproken over een breedte van 4 tot 5 meter. Het betreft echter een samenvatting van het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen’ en heeft geen invloed op het plan. In het bestemmingsplan Buitengebied, en daarmee ook het onderhavige wijzigingsplan, is een strook van 70 meter opgenomen (Leiding – leidingstrook’) waar niet mag worden gebouwd. Deze strook bevat derhalve hetzelfde beschermingsregime die ook wordt geboden in een ‘belemmeringenstrook’. Zienswijze 6: Waterschap De Dommel, mevr. M. Rensink. Bosscheweg 56, 5280 DA Boxtel (verzonden 19 december 2012) 1. Wij stemmen in met het plan in het kader van het watertoetsproces; 2. In tegenstelling wat in het wijzigingsplan wordt omschreven, is de GHG op de locatie van de retentievoorziening 0,60-1.00m-mv. De bodem van de retentievoorziening dient conform wetenschapsbeleid op een diepte van maximaal 0.80 m-mv te worden gerealiseerd. Gelet op reserveringsruimte 2.560 m² en een diepte van 0,70 m kan nog altijd 1.689 m³ water worden geborgen; 3. Voor werkzaamheden is een vergunning op basis van Keur noodzakelijk. Beantwoording Ad 1) Akkoord; Ad 2) De GHG wordt gewijzigd ter plaatse van retentievoorziening naar 0,60-1.00mmv en de berekening wordt aangepast. Aanpassing heeft verder geen invloed op het plan; Ad 3) Akkoord.
20
Nota zienswijzen
Aanpassingen n.a.v. Nota van zienswijzen wijzigingsplan Oliviersweg 9 te Oisterwijk Zienswijze 1: Actiegroep ‘De parel naar de Zwijnen’, vertegenwoordigd door J. van Iersel, C. van de Nostrum en R. Lommerse. Kerkhovensestraat 29 5061 PJ Oisterwijk (ontvangen 2 januari 2013) Lijdt niet tot aanpassingen : 1, 2, 4, 5b, 6b, 6c, 6d, 6f, 6g, 6h, 6i, 6j, 6n, 7, 8, Lijdt tot aanpassing regels : 6a, Lijdt tot aanpassen toelichting : 3, 5a, 6e (zelfde als 3), 6k (zelfde als 5a), 6l (zelfde als 5a), 6m, 6o Zienswijze 2: Brabantse milieufederatie, N. Verdaasdonk, F. Swinkels. Spoorlaan 434b, 5038 CH Tilburg (ontvangen 14 december 2012) Lijdt niet tot aanpassingen : 3, 5 Lijdt tot aanpassingen regels : Lijdt tot aanpassen toelichting : 1, 2, 4 (alle drie zelfde als zienswijze 1.3) Zienswijze 3: Provincie Noord-Brabant, P.M.A. van Beek, namen GS van NoordBrabant. Brabantlaan 1, 5200 MC ’s-Hertogenbosch (ontvangen 04 december 2012). Lijdt niet tot aanpassingen : Lijdt tot aanpassingen regels : 1 (zelfde als 1.6a) Lijdt tot aanpassen toelichting : Zienswijze 4: Familie Mathijssen, Kerkhovenstraat 49, 5061 PJ Oisterwijk (ontvangen 31 december 2012) Lijdt niet tot aanpassingen : 1, 2, 3, Lijdt tot aanpassingen regels : Lijdt tot aanpassen toelichting : 4 (zelfde als zienswijze 1.3). Zienswijze 5: N.V. Rotterdam – Rijn Pijpleiding Maatschappij (RRP), dhr. W. ter Meer. Butaanweg 215, 3196 KC Rotterdam (ontvangen 24 december). Lijdt niet tot aanpassingen : 1, 3 Lijdt tot aanpassingen regels en verbeelding: 1, Lijdt tot aanpassen toelichting : Zienswijze 6: Waterschap De Dommel, mevr. M. Rensink. Bosscheweg 56, 5280 DA Boxtel (verzonden 19 december 2012) Lijdt niet tot aanpassingen : 1, 3 Lijdt tot aanpassingen regels : Lijdt tot aanpassen toelichting : 2
Nota zienswijzen
21
Aanpassingen aan de toelichting n.a.v. zienswijzen • Zienswijze 1.3, 1.6e, 2.1, 2.2, 2.4 en 4.4: de paragraaf ‘flora en fauna’ wordt aangevuld met de uitgevoerde natuuronderzoeken (door twee gecertificeerde bedrijven). Tevens wordt de paragraaf aangevuld met teksten uit deze beantwoording van de zienswijzen betreffende de Natura 2000-gebieden; • Zienswijze 1.5a, 1.6k en 1.6l: het oude AAB-advies wordt vervangen door het nieuwe AAB-advies; • Zienswijze 1.6m: uitgevoerde asbestonderzoek wordt toegevoegd; • Zienswijze 1.6o: het aspect verkeer wordt uitgebreid met de tekst uit de zienswijzen beantwoording; • Zienswijze 6.2: de dimensionering van de waterbergingsvijver wordt gewijzigd. Aanpassingen aan de regels n.a.v. zienswijzen • Zienswijze 1.6a en 3.1: de landschappelijke inpassing wordt in de regels opgenomen in de vorm van een ‘voorwaardelijke bepaling/verplichting’. Aanpassingen aan verbeelding n.a.v. zienswijzen • Zienswijze 5.1: de figuuraanduiding ‘hartlijn leiding – olieleidingen’ in de “leiding – leidingstrook’ wordt opgenomen op de verbeelding. Extra wijzigingen aan de toelichting Het bodemonderzoek wordt vervangen door een nieuw exemplaar
22
Nota zienswijzen